1
(P)referentiële
opvoeding en begeleiding
van a tot z
12-delige
wetenschappelijke encyclopedie
Deel 10 : Sd - To
Accent op taal en verandering
Hoofdredactie: Jo Franck
2
INDEX DEEL 10 ENCYCLOPEDIE
Seksespecifieke of genderneutrale opvoeding ? 12
Een onderscheid maken tussen een jongen en een
meisje in de opvoeding ? Termen als non-binair en bi-
seksueel treden steeds meer op de voorgrond in de
zoektocht naar zichzelf.
Seksuele opvoeding bij het jonge kind 24
Facetten van seksuele opvoeding bij het jonge kind.
Signaaltaal opvoeder-kind 43
Signaaltaal is de taal waarop je reageert. Hoe je kind tot
een taal brengen die je verkiest ?
Welke signalen geef ik ? 51
Als ouder kan je de vraag stellen welke signalen geef ik
dat mijn kind zo reageert. Tegelijk kan je je de vraag stel-
len welke signalen te geven opdat je kind tot een andere
reactie zou komen ?
Slaapproblemen bij kinderen 61
Niet alle kinderen slapen even gemakkelijk. Wat speelt
zich af ? Wat kan helpen ?
Sociaal-emotionele ontwikkeling 83
Zichzelf en de omgeving leren kennen en er op weten in-
spelen vraagt een hele ontwikkeling.
3
Sociaal inspelen 85
De sociale leefwereld van het kind wordt steeds ruimer.
Hoe het kind helpen bij het sociaal ingroeien ?
Sociaal refereren 97
Het kind gebruikt de gevoelens van volwassenen om in
een niet vertrouwde of onduidelijke situatie uit te zoe-
ken hoe emotioneel te reageren.
Overheen sociale angst 103
Sommige kinderen blijken meer gevoelig voor het ont-
wikkelen van angst in sociale situaties. Wat speelt zich af
bij het kind ? Hoe het kind en zijn angst tegemoet ko-
men ?
Sociale competentie ontwikkeling Denkschema over-
heen kenschema 120
Het denkschema sociale competentie kan het ken-
schema sociale vaardigheid aanvullen, bijsturen en hel-
pen aanwenden en omzetten in de praktijk.
Keuze en gebruik van online applicaties en sociale me-
dia 127
Als ouder ben je vaak begaan met het gebruik van on-
line applicaties en sociale media door je kind. Hoe je
kind optimale digitale keuzes aanbieden uitgaand van
wat kinderen zelf aangeven ?
Wat met games en gamen ?
4
Ouder-zijn en sociale neurowetenschappen 140
Als ouder kan je je ouder-zijn en ouder-kind interactie
optimaliseren door een betere afstemming met elkaar
van je brein- en sociaal functioneren.
Voor een gunstige sociale omgang 148
Te vaak weten jongeren niet te komen tot een bevredi-
gend contact. Ze schatten de situatie verkeerd in, of lo-
pen zichzelf voorbij. Wat gaat precies in hen om ? Wat
kan bijgestuurd en toegevoegd ?
Sociale waarden in de opvoeding 165
Is ouderlijke competentie vooral te herleiden tot ge-
bruikte vormelijke opvoedingsstijlen, of zijn bepaalde in-
houdelijke waarden in de opvoeding eveneens van be-
lang ?
Sociale waarneming door het kind 171
Wat neemt een kind op sociaal vlak waar ? Voor welke
signalen stelt het zich open ?
Soepele communicatie 180
Hoe je iets opvat en hoe je reageert in welke situatie
voor je, laat veelal weinig ruimte en vrijheid. Hoe op een
meer soepele en losse wijze met iets omgaan ?
5
Spelmateriaal 187
Voor een kind is alles nieuw en te verkennen. Hoe kan
spel bijdragen om de omwereld en zichzelf te leren ken-
nen.
Spelontwikkeling & -begeleiding in beeld 200
Hoe kunnen spel en spelbegeleiding eruit zien ?
Over speltaal 207
Niet steeds komt in gesprek of interactie de werkelijk-
heid aan bod, soms wordt ze vervangen door een voor-
stelling.
In de spiegel kijken jongerenthema 219
In de manier waarop je naar je omgeving kijkt, ontmoet
je veel van jezelf. Je ontmoet jezelf in wat en hoe de din-
gen voor je zijn.
Ander spoor 224
Verandering kan verandering op gang brengen. Welke
mogelijkheden zijn er ?
Je kind aanspreken 241
Hoe je kind benaderen dat je zijn medewerking krijgt ?
Wat wel, wat niet ?
6
Hoe meer lukken in gesprek ? Hoe er meer uithalen ?
255
Opdat een gesprek meer succesvol zou zijn, kan je je
trachten bewust te worden van de aanwezige relationele
en informatieve motieven bij elk, bij elkaar en samen.
Over stappen 267
Hoe met iets actief gunstig iets ongunstig verhelpen ?
Gemakkelijk centraal stellen 277
Wat stelt iemand in zijn waarneming, omgang en keuzes
gemakkelijk centraal ? Wat is de oorsprong en het effect
ervan ?
Sterke kinderen, sterke ouders 285
Eigen kracht van het kind tot ontwikkeling laten komen,
hoeft voor jezelf als ouder helemaal geen bedreiging te
zijn. Integendeel is het mogelijk beiden in eigen kracht te
groeien met de hulp en steun van elkaar.
Hoe sterk worden ? jongerenthema 292
Alle kinderen willen graag sterk worden. Hoe hen dit ge-
voel laten ervaren ?
Leer stewarding : bewaken van een gezond leren 297
Wat en hoe iets wordt geleerd is wellicht minder belang-
rijk dan hoe gezond het kind iets leert.
7
Stress & burn-out 304
Stress kan heel remmend en hinderlijk zijn voor het kind.
Hoe het kind helpen meer ontspannen te zijn. Hoe zijn
welbevinden verhogen ?
Stress centraal 313
Stress eist je kind op, waardoor iets anders minder aan
bod komt tijdens zijn ontwikkeling.
Opvoedingsstress schematisch 354
Opvoedingsstress ontstaat naarmate je als ouder door
omstandigheden, je kind en jezelf ervaart niet te kun-
nen beantwoorden aan je ouderrol. Je doet dan extra
inspanningen alsnog te lukken.
Opvoedingsstress kind 366
Opvoedingsstress wordt veelal gesitueerd bij de ouder.
Maar ook het kind kan stress ondervinden bij de erva-
ren opvoeding. Vooral het optreden van blijvende
stress bij het kind en hoe het erop reageert vragen aan-
dacht. Zeker wanneer er sprake is van ‘early life stress’
in de vroege kindertijd.
Subsidiariteit in de opvoeding 382
Subsidiariteit is een algemeen gebruikt beginsel dat
voorrang geeft aan het kleinste doel of middel. Ook in de
opvoeding kan dit beginsel nuttig zijn.
8
Systeem als schema, schema als systeem 392
Hoe een systeem - zoals het gezin - in de realiteit is, ver-
taalt het zich in de aanwezige voorstelling en omge-
keerd.
Contexttaal 402
Soms maakt de context waarin je je bevindt veel voor je
duidelijk.
Tekentaal 418
Gevoelig zijn voor de tekens die iemand uitzendt kan
een belangrijk voordeel opleveren.
Taaldruk 438
Iets of iemand benoemen activeert een hele ervarings-
wereld waarin we geneigd zijn tot groepering.
Taalontwikkeling kind 445
Het tot ontwikkeling komen van de taal opent voor het
kind stapsgewijs een heel nieuwe wereld. Hoe verloopt
deze ontwikkeling ?
Referentiële of expressieve taal Stijl taalontwikkeling
471
Kinderen kunnen een referentiële of expressieve stijl ge-
bruiken bij hun taalontwikkeling. Mogelijk gaat dit terug
op verschillen in leeroriëntatie en onderliggende leerei-
genschappen.
9
Taal, schema’s en realiteit 480
Wat je verwoordt geeft weer wat in je geheugen opge-
slagen ligt over iets. Wat in je geheugen opgeslagen ligt
over iets bevat de verwerkte ervaring in contact met de
realiteit.
Schema’s, competenties en talenten 489
Talenten als wat aan de basis ligt van ontwikkeling, en
competenties als wat tot ontwikkeling kwam, kunnen in
het breder ontwikkelingsgericht kader van het schema
worden voorgesteld. Het laat meer de dynamiek tussen
gedrag en ontwikkeling zien.
Talenwijzer : hoe praten met elkaar 497
Je kan praten met wat je laat horen, met wat je laat zien,
en met wat je laat voelen. Wat verkies je ?
Te fel ! 511
Iets kan te veel worden. Uit zelfbescherming tracht je het
weer binnen de perken te krijgen. De manier waarop je
dit doet kan gevolgen hebben voor jezelf of je omgeving.
Voor of tegen elkaar ? 524
Als ouder kan je vaststellen dat je in je relatie met je kind
tegenover elkaar komt te staan. Hoe komt dit en wat kan
je er aan doen ?
Met mezelf of tegenover mezelf 532
Zal je in een gespannen situatie jezelf steunen of tegen-
over jezelf komen staan ?
10
Televisie kinderspel ? 539
Wat kan televisie betekenen voor de ontwikkeling van
het kind ? Hoe kansen vermeerderen en risico's ver-
minderen ?
Opvoeding, temperament en ontwikkeling 558
Heeft opvoeding steeds eenzelfde effect op de ontwik-
keling van een kind ? Welke rol speelt het temperament
van het kind ?
Temperament en schema’s 569
Temperament bepaalt mee de snelheid, de mate, de
richting en de duur van (schema)activering.
Terug draaien 577
Iets kan zoveel bij je of je kind teweegbrengen, dat het
aangewezen is de intensiteit ervan in tijd, kracht en
diepte te verminderen.
Te ver en te kort ? 587
Bij moeilijk gedrag wordt vooral gekeken naar het te ver
gaan en het tekortschieten. Weinig oog is er voor het
te ver gaan en het tekortschieten dat aan basis ligt.
Je tijd nemen 599
Hoe kan tijd helpen voor je als ouder en voor je kind ?
Tijd voor kind-zijn 611
Wat betekent kind-zijn ? Wat vraagt het kind, aan wat
heeft het behoefte ?
11
Time-in of time-out als schema ? 622
Hoe reageer je als ouder als schijnbaar niets meer werkt?
Kies je voor afstand of nabijheid ?
Toegankelijkheid informatie en kennis reflectiethema
632
Nog steeds zijn informatie en kennis niet volledig toe-
gankelijk. Hoe hiertoe kunnen bijdragen ?
Schematoetsing en ontwikkeling adolescent 640
Als je kind de adolescentie nadert neigt het wat het van
je overnam te toetsen aan de realiteit op basis van ei-
gen ervaring.
Schematolerantie 648
Wat als iemand iets heel anders opvat en anders rea-
geert in andere situaties dan jij op basis van ervaring en
informatie opgeslagen in je geheugen.
12
Sekse-
specifieke of
genderneutrale
opvoeding ?
Een jongen opvoeden, er rekening mee houdend dat het
een jongen is, later man, wellicht ook partner en vader.
Een meisje opvoeden, er rekening mee houdend dat het
een meisje is, later vrouw, wellicht ook partner en moe-
der.
Eigenlijk willen veel ouders gewoon hun kind opvoeden,
er rekening mee houdend dat het iemand is met een ei-
gen persoontje, later volwassene, wellicht ook partner
en ouder, en nog zo veel meer.
Ouders denken niet steeds in seksespecifieke termen als
het om de opvoeding van hun kind gaat. Ze willen dat
Een onderscheid maken tussen een jongen en een
meisje in de opvoeding ?
Termen als non-binair en bi-seksueel treden steeds
meer op de voorgrond in de zoektocht naar zichzelf.
13
hun kind zichzelf kan zijn en vinden, met anderen kan
omgaan en leven, door anderen aanvaard wordt en voor
anderen iemand kan zijn en iets kan betekenen. Ze willen
dan hun kind zich in contact en interactie met zijn omge-
ving kan ontwikkelen en zich kan realiseren, wat dit ook
concreet inhoudt.
Mogelijk ontdekken ouders dat dit vlotter verloopt als
het kind zich een geslachtelijke identiteit aanmeet, ook
al willen ze misschien net geslachtelijke denk-, gedrags-
en verhoudingspatronen doorbreken, om de nadelen en
beperkingen die het voor hen inhield. Ook het kind kan
in zijn ontwikkeling ervaren dat er een geslachtelijke ma-
nier van zijn is die meer kansen inhoudt om aanvaard te
worden, erbij te horen en kansen te krijgen.
Het aannemen van een geslachtelijke identiteit hoeft
evenwel niet te betekenen dat eigenschappen en kwali-
teiten van de andere identiteit moeten verwaarloosd of
weggelaten worden. Integendeel de eigen identiteit kan
juist de toegang vormen om ook andere kwaliteiten te
leren verkennen en te integreren. Zo verhogen de mo-
gelijkheden in de omgang met zichzelf en anderen.
Ouders zijn er nog niet helemaal uit. Wat ze over gender
ontwikkeling en opvoeding denken, blijkt in de concrete
sociale realiteit en vanuit het gedrag en de voorkeuren
van hun kind enigszins anders te verlopen. Een kramp-
14
achtig vasthouden aan een denken heeft wellicht niet zo-
veel zin, wel kan een meer bewuste omgang een meer
genuanceerde omgang met de sociale realiteit en hun
kind in ontwikkeling toelaten. Zo verloopt alles veel be-
wuster en kunnen ze hier en daar signalen opvangen en
waar nodig signalen zenden om enigszins en tijdig bij te
sturen, zo gewenst en zo mogelijk. Zonder evenwel iets
of iemand geweld aan te doen, maar juist te onderken-
nen en mee rekening te kunnen houden. Om iets te leren
kennen en verkennen, zodat beter gevonden wordt dat
past, naar gezocht wordt en kansen biedt.
Vormen sekseverschillen een biologisch, sociaal, econo-
misch of cultureel gegeven waar we vanuit willen gaan
of dat we eerder kwijt willen ? Willen we het kwijt door
het te ontkennen, tegen te gaan, elkaars identiteit over
te nemen of de eigen identiteit aan te vullen met de
identiteit van elkaar ?
Zoeken we naar verschillen en tegenstellingen ? Of gaat
onze aandacht en interesse eerder naar gelijkenissen en
overeenkomsten ?
Wat is haalbaar gebleken ? Wat lijkt niet te lukken ?
Welke eerste objectieven kunnen geformuleerd ? Op
welke wijze kan dit gerealiseerd ? Welke stappen kun-
nen hiertoe gezet ?
15
Of je als ouder of opvoeder met seksespecificiteit nu
meer bewust omgaat of niet, toch kan je vaststellen dat
je impliciet jongens- en meisjesbeelden, man- en vrouw-
beelden, moeder- en vaderbeelden hanteert. Ze laten je
toe je eigen gedrag te sturen en te begrenzen. Ze laten
je ook toe een denken, voelen en gedrag als geslachtsty-
pisch te onderkennen, en als gewoon of eerder uitzon-
derlijk te benoemen.
In onderzoek werd de inhoud van zelf en sociale waarne-
ming teruggebracht tot twee fundamentele dimen-
sies. Ze vormen de grondslag van de manier waarop
zichzelf en anderen te zien en begrijpen. Ze werden de
big two of grote twee genoemd en kregen naargelang
het onderzoek een ietwat andere benaming, alhoewel ze
veel overeenkomst vertonen. Het zijn : instrumentaliteit
en expressiviteit, hardheid en tederheid, agency en ge-
meenschappelijkheid, competentie en warmte, compe-
tentie en moraliteit, plasticiteit en stabiliteit, of manne-
lijkheid en vrouwelijkheid. Het gaat om vergelijkbare ei-
genschappen, waarbij de eerste zoals keuzevrijheid,
competentie, taaiheid en plasticiteit draaien om eigen-
belang, nastreven van doelen en prestatie; de tweede
zoals gemeenschappelijkheid, warmte, tederheid en sta-
biliteit draaien om sociale oriëntatie en streven naar ac-
ceptatie, verbinding en gemeenschap. Ze zouden terug-
gaan op de noodzaak om doelen na te streven en de be-
hoefte om sociaal verbonden te zijn, dit om zich te hand-
haven in de sociale wereld en er zijn weg in te vinden.
16
Recent werd de theorie geformuleerd dat geslachtelijke
cognitie aan de basis ligt van deze twee grote dimensies
van sociale cognitie. De geslachtsschema's zouden alzo
de sociale kenschema's kleuren of bepalen. Dit wijst op
de belangrijke impact van gender op de sociale catego-
rievorming die terug te vinden is in zelfperceptie, sociale
cognitie, maar ook in stereotypering, waarden, motieven
en persoonlijkheidstyperingen.
17
18
19
Lange tijd werd gedacht dat de problematiek van ge-
slachtsidentiteitsvorming een of-of keuze betrof. Of kie-
zen voor een meer mannelijke identiteit ook voor meisje,
of kiezen voor een meer vrouwelijke identiteit ook voor
jongens.
Thans opteert men eerder voor een en-en keuze : voor
het zoeken naar en koesteren van de eigen identiteit,
maar ze aan te vullen en te verrijken met de eigenschap-
pen, kwaliteiten en waarden van de andere identiteit. Zo
kan men komen tot een ontwikkeling van een meerdi-
mensionele identiteit, die meer facetten omvat en de
kwaliteiten en sterke punten van elke identiteit weet sa-
men te brengen, te integreren en eigen te maken. Deze
identiteit staat ook los van wat tot het domein van elk
behoort, maar refereert enkel naar hoe iets wordt opge-
nomen.
Wellicht kan hierdoor iets wat in aanleg bij elk geslacht
aanwezig is, meer ruimte en ontwikkelingskansen krijgen
en in zich meer worden onderkend, toegelaten en aan-
gesproken.
In de opvoeding werken uiteraard niet enkel keuzes,
ideeën en beelden door. Ook wat een kind dagelijks er-
vaart en de modellen van volwassenen en leeftijdsgeno-
ten die het kind in zijn omgeving merkt zijn van invloed.
Ook hier kan rekening mee gehouden worden en op in-
gespeeld worden. Onderzoek wijst uit dat 'moderne'
20
mannen eerder 'moderne' vaders hadden. Hoe de man-
en vrouwfiguur op basis van gelijkwaardigheid in de va-
der- en moederfiguur concreet gestalte krijgen is iets
wat elk ouderpaar concreet moet uitzoeken. Kan dit
beeld niet reëel ervaren worden (echtscheiding, afwe-
zigheid, overlijden, ...), dan kan het wenselijk zijn het
toch virtueel, in de voorstelling, of reëel, in de leefomge-
ving, in een ander volwassen persoon aanwezig te stel-
len. Of althans de eigenschappen en kwaliteiten toege-
schreven aan de overeenkomstige identiteit aanwezig
gesteld.
Waar aanvankelijk aangenomen werd dat in de man-
vrouwverhouding beweging kwam in het rollenpatroon
(gelijke of meer gelijke taakverdeling, gelijke rechten en
kansen), evenals in het relatiepatroon (gelijkwaardig-
heid) en tenslotte in het verwachtingspatroon (kwalitei-
ten en waarden), wordt dit in recent onderzoek opnieuw
in vraag gesteld. Zo blijkt vooral de gelijke takenverdeling
geenszins een alomtegenwoordige realiteit te zijn, met
mogelijk gevolgen op het terrein van de gelijke kansen.
In de opvoeding kan hiermee rekening gehouden wor-
den om dit alsnog te realiseren vanuit de verwachtingen
voor de toekomst.
In het verleden heeft men seksespecifieke of genderop-
voeding steeds rond iets laten draaien, waarbij manne-
lijkheid en vrouwelijkheid iets was dat voornamelijk door
de samenleving werd geconstrueerd. Heel wat ouders
21
stellen evenwel dat ze vooral het zich goed voelen en het
zich kunnen ontwikkelen van hun kind nastreven, maar
hierbij weinig of geen beelden en patronen hanteren. Op
deze wijze trachten ze wellicht bepaalde stereotypen of
mythen te doorbreken. Ze willen dat hun kind dan vooral
zichzelf kan zijn en dat anderen hen niet iets opleggen of
iets verwachten wat hen vreemd is of niet ligt. Tot hun
verwondering ervaren ouders dat hun kind hen evenwel
niet steeds volgt en zich toch spiegelt aan geslachtsge-
noten. Zo wordt waarrond seksespecifieke opvoeding
komt te draaien een gezamenlijke opgave van ouder en
kind. Een uitdaging om de verschillende facetten ervan
te verkennen en in het ontwikkelingsgebeuren te inte-
greren.
Zo blijkt in de opvoeding de laatste tijd steeds meer aan-
dacht voor gender-, lichaams- en leeftijdsneutraliteit.
Ouders worden zich steeds meer bewust dat een onder-
scheid maken op basis van gender, lichaam en leeftijd
het risico op heel wat nadelen inhoudt, zoals een onge-
lijke of stereotype benadering en de ervaren of veron-
derstelde druk aan bepaalde standaarden te moeten be-
antwoorden. Het houdt het risico in van een beoordeling
of vrees voor beoordeling die heel wat kansen ont-
neemt. Beoordeling die vaak op vergelijking berust. Het
lijkt wenselijk zich hooguit te beperken tot een aanwij-
zende (denotatieve) benoeming en communicatie en
niet langer een meeklinkende (connotatieve), die tegelijk
22
naar omgang en onderliggende motivatie verwijst. Bij-
voorbeeld, 'Ik heb een hoge stem' en niet 'jij bent meis-
jesachtig'; 'ik ben 1m85' en niet 'jij bent lang'; 'ik ben 17
jaar' en niet 'jij bent (te) jong'. Zo zou alles veel neutraler
overkomen. Het blijkt immers zowat dat niemand graag
in vakjes wordt gestopt en dienovereenkomstig wordt
benaderd en behandeld. Je zou zo ook kunnen spreken
van een voorkeur voor gender-, geaardheid-, lichaams-
en leeftijdirrelevant. Een hierbij passende term is queer
als iemand die zichzelf noch de ander indeelt in gender,
geaardheid, lichaamstype of leeftijd.
Hierop aansluitend bestaat er een specifieke vorm van
opvoeden : de gender creatieve opvoeding, ook wel de
gender open, bevestigende of fluid opvoeding genoemd.
Het is ruimer dan een genderneutrale opvoeding. Ken-
merkend voor een gender creatieve opvoeding is een
gendergelijkheid bevorderende opvoeding, gefocust op
de vrijheid om zich uit te drukken zonder stereotiepe
genderbeperkingen of -verwachtingen. Hierbij is er oog
voor een divers gender spectrum in plaats van enkel een
binair onderscheid. De individualiteit en eigenheid van
het kind krijgen prioriteit boven categorisatie en confor-
miteit. Gendercreativiteit negeert gendergrenzen. Er is
in gelijke mate plaats voor zowel mannelijkheid als vrou-
welijkheid, zonder verboden terrein of stereotypen.
Gender-creatieve ouders bepalen zelf wat het beste
werkt voor hun gezin. Hierbij vertrouwen ze niet op gen-
23
derstereotypen in hun opvoedingshandelen en modelle-
ren ze dit gedrag naar het kind. Ze willen geen leiding of
controle, maar volgen hun kind wanneer het laat zien
wie het is. Hierbij vertrouwen ze erop dat het kind weet
wat het beste voor zichzelf is.
24
Seksuele
opvoeding
Seksualiteit bij het jonge kind
Seksualiteit kan eng omschreven worden als genitale
seksualiteit, interactieve geslachtsomgang. Seksualiteit
kan ook ruim omschreven worden als elke vorm van lust-
gewaarwording aan het eigen lichaam of dat van een an-
der iemand, of lustervaring via reële of imaginaire om-
gang met het eigen lichaam of dat van een ander ie-
mand. Lustgewaarwording gebeurt via de zintuigen ge-
legen aan de buitenzijde van het lichaam, maar ook in
het lichaam, zoals de sluitspieren van mond en uitschei-
25
dingsorganen. Lustervaring gebeurt op mentaal, bewust-
zijnsvlak op basis van reëel contact of op basis van zich
voorgesteld contact.
Het is vooral wanneer we over het seksualiteitsbeleven
van jonge kinderen spreken, dat het gaat om deze
tweede omschrijving, meer specifiek de lustgewaarwor-
ding in zijn primitieve vorm aan het eigen lichaam. Hier-
door wordt een basis gelegd voor de latere volwassen
seksualiteit, die zich ontwikkelt via een langdurig leer-
proces met meerdere tussenstadia.
In dit ontwikkelingsproces is er een informatief en ver-
kennend ervaren via reëel kinderlijk handelen, via waar-
genomen gedrag in de omgeving en via meegedeelde in-
formatie door volwassenen. De beeldvorming van het
kind heeft betrekking op : Hoe voelt mijn lichaam en be-
paalde lichaamsdelen aan. Hoe zien mijn lichaam en be-
paalde lichaamsdelen eruit, hoe zien het lichaam en be-
paalde lichaamsdelen van iemand van het andere ge-
slacht eruit. Welke woorden worden voor bepaalde li-
chaamsdelen en lichamelijke activiteiten gebruikt.
Welke uitleg en verbanden worden op dit vlak gegeven?
Hoe ontstaat nieuw leven ? Waar komt het vandaan ?
Wie is er in betrokken en staat in voor wat ?
Een kind wil met andere woorden een hele reeks ant-
woorden op een hele reeks van vragen die met lichame-
lijk zijn en ervaren te maken hebben. Die vragen worden
26
opgeroepen vanuit eigen lichamelijk verkennend contact
(aankijken en aanvoelen van eigen lichaam en geslachts-
delen), en door waarmee te maken in zijn omgeving (een
zwangere vrouw, maandverband, tv-scène, jonge katjes
of hondjes,...). Het kind wenst op deze vragen begrijpe-
lijke antwoorden aan zijn eigen ritme van reeds weten
en zich afvragen. Het zijn puzzelstukken waarvoor de ou-
ders een kader kunnen ophangen als kapstokken voor
zijn eigen ontdekkingen. Het kind is gevoelig voor de
wijze waarop antwoorden worden geformuleerd, betut-
telend, ontwijkend, uitstellend, onwennig, onhandig,
verwerpend, afkerig of met openheid in een veilige
sfeer. Het kind wil op die manier ontdekken en ver-
trouwd worden met zijn lichamelijk-zijn als zijn tastbare
en zichtbare kant, met zijn psychisch-zijn als zijn identi-
teit van jongen of meisje met een eigenheid onderschei-
den van de ander, en zijn relationeel-zijn als zijn interac-
tieve kant met anderen, zijn rol als jongen en als meisje,
later als man en als vrouw.
27
1. Ontdekken van zijn lichamelijk-zijn
Het eigen lichaam is bij de geboorte voor een baby nog
onbekend. Het moet aanvankelijk ontdekt en verkend
worden via de zintuigen door middel van ontdekkende
handelingen. Spelen met voetjes en handjes. Aanraken
van zichzelf en de eigen geslachtsdelen vanaf ongeveer
twee jaar. Zichzelf aankijken in de spiegel, waarbij her-
kenning optreedt tussen 13 en 15 maanden.
Hoe jonger het kind hoe meer spontaan lichamelijk con-
tact er is met anderen : andere kinderen en volwassenen
of het knuffelbeest. Dit lichamelijk contact, aangeraakt
worden en zelf aanraken, is een manier van zijn en doen.
Het geeft voeding, warmte, veiligheid, geborgenheid,
verbondenheid, communicatie van genegenheid, uit-
drukking aan conflict,... Het kind leert hierdoor ver-
trouwd worden met lichamelijk contact, lichamelijk ui-
ten van genegenheid en het verwerft hierdoor kennis
over zijn lichamelijk-zijn.
Het informatief leerproces is van lange adem en ligt aan
de basis van het actief en interactief leerproces met be-
trekking tot seksualiteit dat in de puberteit aanvangt.
Kinderen doen erg veel inspanning voor dit aanleren en
zich voorbereiden op deze rol die behoort tot hun ge-
slachtelijke identiteit. Dit is immers fundamenteel voor
het ontwikkelend zelfbeeld en zelfvertrouwen.
28
Volwassenen doen evenwijdig hiermee soms erg weinig
inspanning om hen hierbij te helpen. De redenen hier-
voor zijn divers : uit bezorgdheid, uit onwennigheid, uit
onzekerheid, uit vrees, uit onaandachtzaamheid, uit so-
ciaal opzicht,... Elke nieuwe ervaring en informatie voor
het kind wordt toegevoegd aan de vroegere. Het kind
tracht deze tot een samenhangend geheel te integreren.
Welke plaats en functie heeft elk element in het geheel.
Het wil antwoorden op opkomende vragen rond licha-
melijkheid, seksualiteit en voortplanting die te maken
hebben met wie ? wat ? hoe ? waar ? wanneer ? waar-
om ? waartoe? Op elk van deze (puzzel)vragen zal het
nodige antwoord dienen aangereikt met zo weinig mo-
gelijk verwarring en hiaten zodanig dat het geheel kan
groeien. Veel aanleidingen tot vragen zijn er in de omge-
ving. Het kind wil op een natuurlijke, niet gedwongen
wijze in eenvoudige bewoordingen, duidelijke en juiste
informatie. Dit vraagt zoeken naar de juiste woorden die
bij zichzelf en het kind passen. Er kan vanuit gegaan dat
de hele wereld voor een kind nieuw en vreemd aandoet.
Dat een kind vertrouwd is met schijnbaar onwaarschijn-
lijke verhalen, zoals sprookjes. Dat kinderen bij het taxe-
ren van wat ouders vertellen in sterke mate letten op de
mate van spanningsvrij zijn ervan, letten op het posi-
tieve, waardevolle wijze waarop het wordt uitgelegd.
Ouders die precies willen inspelen op wat het kind reeds
kent, kunnen eerst vragen wat het kind hierover weet en
hoe het kind denkt dat het is en dan de correcte en aan-
vullende informatie geven. Dit zonder het kind te willen
29
overspoelen met antwoorden die niet aansluiten op de
momentele vraag- en antwoordbehoefte van het kind.
Komen vragen op een ongelegen moment, beloof dan er
later op in te gaan en hou je zeker aan die afspraak. Ook
als kinderen uit zichzelf niets vragen, ga dan even na wat
het kind reeds weet en breng jezelf aan als informatie-
en gesprekskanaal. Deze gewoontevorming legt een ge-
spreks- en steunbasis voor later, ook op meer moeilijke
momenten.
2. Ontdekken van zijn psychisch- of persoon-zijn
Een baby geniet van het zuigen op zowat alles wat het in
zijn mond stopt. Sommige dingen, zoals zijn duim, beho-
ren tot het 'zelf' andere, zoals mama tepels, niet. Dit on-
derscheid leert het kind vrij snel. Wat tot het zelf be-
hoort, wat het aanraakt en proeft, puzzelt het kind gelei-
delijk samen tot een voorstelling van zijn lichaam en zich-
zelf. Dit lichamelijk zelf wordt stilaan herkend en be-
noemd als ikzelf. Doordat het wat later ontdekt dat zijn
lichaam soms anders is dan dit van andere kinderen
komt het tot het onderscheid van mannelijk en vrouwe-
lijk en leert het wat dit uitmaakt. Ikzelf word dan een jon-
gen of een meisje. Dit wordt tevens gelinkt aan de ou-
ders en hun geslachtelijk verschil : 'Ik ben een jongen zo-
als papa, of ik ben een meisje net als mama'. Deze waar-
neming opent de werkelijkheid van geslachtsverschillen
en de vragen die dit oproept. Zo wil het kind rond de leef-
tijd van drie à vier jaar, wanneer het op zoek is naar de
30
verklaring van zowat alles, ook meer weten over zijn oor-
sprong en die van andere kinderen. Vragen als waar ko-
men kindjes vandaan en hoe groeien ze in mama's buik,
vragen dan om een antwoord. Na de kleutertijd mondt
dit uit in vragen over de inbreng van de vader in dit alles
en over de geslachtsgemeenschap. Als lager schoolkind
zijn ze dan volop bezig de meegedeelde informatie te
vatten. Ze proberen van vriendjes te weten te komen
hoever zij al op de hoogte zijn, wisselen informatie uit en
maken er ruwe grapjes over. Ze gebruiken nog veel in-
formatie niet als geïntegreerde kennis. Op het einde van
de lagere school willen kinderen weten wat er met hun
lichaam gebeurt. Meisjes zijn vaak op het einde van de
lagere school reeds ongesteld en dit moment vervroegt
nog in onze moderne samenleving. Jongens beginnen in
het begin van het middelbaar te groeien. De eerste nach-
telijke zaadlozing krijgen jongens tussen 12 en 15 jaar.
Okselhaar en schaamhaar zijn er meestal eerder dan de
baardstoppels. Op dat moment zijn ze meestal vrij volle-
dig geïnformeerd en trachten dit nu een plaats te geven
in relatie tot hun eigen lichamelijke ontwikkeling. Toch
blijkt dat elke leeftijd zijn eigen typische vragen met zich
meebrengt, zoals rond voorbehoedsmiddelen en pre-
ventiemiddelen voor risico's bij het seksueel actief wor-
den.
De progressief ontwikkelde eigen opvattingen rond sek-
sualiteit en voortplanting worden door het kind voortdu-
31
rend aangevuld en bijgestuurd onder invloed van bijko-
mende eigen ervaringen en aan de hand van gegevens
van volwassenen, leeftijdsgenoten en andere informatie
bronnen, zoals voorlichtingsboekjes en –video’s. Het bij-
brengen van informatie en het opvolgen hoe juist die
wordt begrepen en verwerkt is een belangrijke opdracht
voor ouders die niet zomaar aan anderen kan over gela-
ten worden. Onderzoek wijst uit dat ouders hiervoor nog
te veel rekenen op anderen, zoals de school. Deze kan
evenwel moeilijk continuïteit bieden voor kennisaanrei-
king aan het eigen ritme van het kind.
Er op jonge leeftijd een gewoonte van maken regelmatig
hierover met je kind te praten legt een goede basis voor
het pre-actief en actief stadium later. Niet alleen het in-
staan voor een juist en volledig weten van je kind, maar
ook het eigen lichamelijk handelen van je kind en het
praten over seksualiteit passend sturen is een belang-
rijke opgave. Zo kunnen de geslachtsorganen zo vroeg
mogelijk een passende naam gegeven (bijv. piemel, plas-
sertje, penis, spleetje, poepje, schede, vagina) zodat
men vieze woorden voor is. Als ouders kan je er voor kie-
zen niet te veel aandacht aan vieze woorden te beste-
den, je kan verkiezen je kind op het niet mooie ervan te
wijzen en het gebruik ervan af te remmen. Kinderen
vanaf ongeveer twee jaar merken dat het bewust aanra-
ken van de eigen geslachtsdelen of deze ergens tegen-
aan wrijven zeer prettig aanvoelt. Van dit soort spelletjes
die door de ouders vaak niet worden herkend, hoef je
32
niet noodzakelijk een probleem te maken. Peuters en
kleuters zitten wel eens met de hand in hun broekje en
strelen zichzelf. Dit gebeurt vooral op moeilijke momen-
ten waarop ze troost zoeken en hun gespannen zijn ui-
ten. Het kan ook eenvoudig gewoontevorming zijn. Ou-
ders kunnen dan aangeven waar dit niet kan of het ge-
drag zacht, zonder veel aandacht onderbreken door de
hand weg te nemen, er steeds zorg voor dragend bij het
kind geen schuldgevoelens op te wekken. Kinderen heb-
ben meestal nog geen besef wanneer ze het seksuele
terrein betreden. Ouders kunnen hen hierbij stilaan hel-
pen door dit aan te geven en duidelijk te maken wat be-
hoort tot het terrein van de privésfeer.
3. Ontdekken van zijn relationeel-zijn
Tussen twee en vier jaar besteden kinderen veel aan-
dacht aan wat met 'pipi'- en 'kaka'-doen te maken heeft.
Ze merken de lichamelijke verschillen tussen jongens en
meisjes en de verschillen in het naar toilet gaan. Hun
nieuwsgierigheid komt tot uiting in aandachtig toekijken
en imitatief gedrag van kinderen en ouderfiguren. Ook
dokter- en ouderspelletjes kunnen deze functie hebben.
Zo trachten kinderen hun eigen lichaam en dat van an-
deren te leren kennen. Zo leren kinderen ook ouder- en
relationele rollen verkennen. Deze spelletjes horen thuis
in het verkennen en hebben geen seksuele inslag. Ze zijn
meestal van voorbijgaande aard. Zo ouders zich zorgen
maken kan het beter zijn een stap vooruit te zetten in
33
plaats van op de rem te staan. Het gebeuren herkennen
als signaal om meer te weten te komen en deze informa-
tie geven of meer passende verkenningswijzen aanrei-
ken, zoals mekaar eens af tekenen met jouw medewer-
king.
Bij dit alles wordt er volgens Piaget, een bekend psycho-
loog, in eerste instantie een lichaamsego gevormd dat
langzamerhand losraakt van het concrete, lichamelijke.
Ruimer gesteld wordt er progressief een voorstelling van
de lichamelijke, seksuele, voortplantings- en relationele
realiteit gemaakt op mentaal vlak. Naast de inbreng
hierin van de gekregen informatie wordt het beeld ge-
kleurd met eigen associaties en eigen betekenissen. Het
is een belangrijke ontwikkelingsopgave dat deze zelf ge-
geven betekenissen door het kind positief zouden zijn,
met andere woorden dat de associaties die het kind
maakt met zijn eigen en andermans lichamelijk en ge-
slachtelijk-zijn en er mee samenhangende aan te leren
interacties positief zouden zijn. Dat ze niet verbonden
zouden zijn met negatieve ervaringen als kwetsende her-
inneringen of lichamelijke pijnsensaties, negatieve ge-
voelens, negatieve voorstellingen, onjuiste of irrationele
gedachten, negatieve normen, negatieve woorden en
begrippen, negatieve voorbeelden of negatieve verha-
len.
Vanaf vier jaar wordt het denken dat geleidelijk losge-
koppeld wordt van concrete situaties, meer beweeglijk
34
en kan het kind op mentaal vlak vooruitdenken over de
gevolgen van een actie. Bovendien wordt dan ook een
reconstructie van vroegere situaties mogelijk. Waarom
reageerde mama zo ? Waarom kreeg ik dit antwoord ?
Naast eigen verkenervaringen blijken betekenis gevin-
gen zowel door het kind als door de omgeving aan deze
ervaringen zeer belangrijk voor de tevredenheid van het
lichamelijk-in-de-wereld-zijn. Het zich thuis voelen in het
eigen lichaam is een belangrijk onderdeel van een opti-
maal identiteitsbesef volgens Erikson, een bekend ont-
wikkelingspsycholoog. Identiteitsbesef die als basis dient
voor een verdere relationele ontwikkeling.
Seksuele opvoeding bij het jonge kind
Kinderen steken veel op van het waarnemen en het aan-
voelen van hoe volwassenen omgaan met hun lichaam
en naaktheid, en van lichamelijke expressies van volwas-
senen naar elkaar toe (zoenen, omarmen, ...), mogelijk
als uiting van affectie of spanning. Natuurlijke situaties
rond slapen, toilet en zich wassen bieden hiertoe spon-
tane kansen. Evenals ontspanningsactiviteiten (zwem-
men, sauna, ...), op vakantielogement en dergelijke. Hier
hoeft niet veel uitleg, het kind neemt spontaan een en
ander op voor later. Ook als ouders de seksuele opvoe-
ding van hun kind niet bewust opnemen of ze uitstellen
voor als het kind ouder is, kan toch vastgesteld dat de
seksuele ontwikkeling van het kind spontaan reeds vroeg
op gang komt.
35
Kinderen ontwikkelen, zoals reeds hiervoor aangegeven,
op basis van lichamelijke sensaties, en door observatie
een eerste vaag besef van hun lichamelijk en psychisch
zijn. De kennis over het eigen lichaam neemt progressief
toe. Veel is afhankelijk van de ruimte die ouders hierbij
geven. Bij jongens wordt de lichamelijke verkenning ge-
makkelijker getolereerd of geaccepteerd, bij meisjes
vaak ontkend. Jongens beschikken terzake zo blijkt over
een meer uitgebreide terminologie dan meisjes.
Voor meisjes is het zich kunnen spiegelen aan hun moe-
der als vrouw erg betekenisvol voor het ontwikkelen van
hun relationele identiteit. Het bewustzijn als volwassen
ouder van zijn vrouw-zijn, man-zijn, of koppel-zijn is van
groot belang voor een evenwichtige relationele ontwik-
keling van het kind. Hoe brengen volwassenen hun eigen
geslachtsrol naar voor en vullen ze die in ? Hoe gaan ze
om met elkaar en tonen ze genegenheid ? Hoe praten
en communiceren ze met elkaar ? Hoe is hun lichame-
lijke omgang ? Hoe gaan ze om met hun eigen lichaam?
Laten ze merken dat een lustvolle omgang met elkaar en
hun eigen lichaam kan ? Laten ze lichamelijke aandacht
toe onder meer via lichaamsverzorging en lichamelijke
opsmuk ? Met andere woorden welke lichaamscultuur
leven ze voor ?
Heel wat kleuters blijken verliefd te worden op hun
mama, hun papa, een leeftijdgenootje, de juffrouw. Kin-
deren ervaren deze verliefdheden als echt, ze willen
36
trouwen met iemand van het ander of eigen geslacht. Er
kan best om dit ontdekken wat het inhoudt echt van ie-
mand te houden niet gelachen worden. Zo blijkt dat de
kleuter een voorkeur laat zien voor iemand van het eigen
geslacht, moet dit geen bezorgde reacties losmaken. Het
is een stap in het zoeken en ontdekken van zijn eigen re-
lationele positie en identiteit.
Aan volwassenen is het de kans om hun kinderen op een
positieve, juiste, prettige manier over seksualiteit te in-
formeren. Aan volwassenen ook om hun kinderen te le-
ren hoe zich tegen negatieve, onjuiste, onprettige ma-
nieren van gedwongen seksualiteit en grensoverschrij-
dend gedrag te leren verdedigen. Dit kan niet door het
kind met schrikbeelden en -verhalen te overstelpen, zo-
dat het paniekerig zou reageren. Beter is het kind bij on-
verwachte en verleidelijke uitnodigingen te leren zich
steeds volgende drie vragen te stellen : Eén, heb ik er zin
in, wil ik dit zelf wel, hoe voel ik me erbij (ervaren druk,
onbekende, vreemde situatie) ? Twee, weten anderen
waar ik ben ? Drie, kan ik hulp vinden, als het nodig is ?
Zo het kind op één van deze vragen met nee moet ant-
woorden, het kind leren zonder aarzelen 'nee' te zeggen,
te laten merken dit niet prettig te vinden, afstand te win-
nen en een verantwoordelijke te verwittigen.
Voor hoe je als ouder lichamelijk met je kind omgaat, is
een precieze grens soms moeilijk aan te geven. Kinderen
hebben behoefte aan gepakt, gestreeld, geknuffeld en
37
gekoesterd worden. Waar stopt stoeien ? Waar eindigt
spel ? Veel is afhankelijk van de intenties waarmee wordt
gestreeld, wat gaat er schuil achter de uitgedrukte teder-
heid ? Zo hier geen zweem van gebruik, van druk, van
eigen genot ten koste van het kind achter schuilt, ook
niet subtiel en men als volwassene zijn verantwoordelijk-
heid opneemt voor het kind ook rekening houdend met
gewoonten en gebruiken uit de omgeving, lijkt het onno-
dig spontaniteit al te veel te laten afremmen door irrati-
onele ideeën of taboes meegekregen vanuit de eigen op-
voeding.
Toch kunnen ouders kinderen steunen in het leren af-
stand nemen en houden op lichamelijk vlak wanneer hen
lichamelijk contact onaangenaam overkomt. Kinderen
ervaren vaak intuïtief dat het beter voor hen is geen con-
tact te zoeken. Zo kunnen ouders kinderen steunen zo
ze een bepaald iemand geen zoen of hand wensen te ge-
ven, zoniet ontmoedigen ze hun kind en dragen ze onge-
wild bij tot het afbouwen van spontane drempels en le-
ren ze hun kind dat anderen beslissen over hun al of niet
aangeraakt worden en onrechtstreeks over wie baas is
over hun lichaam.
Algemeen is geweten dat op jonge leeftijd de basis ge-
legd wordt voor later. Alle ouders willen het beste voor
hun kind en hen een fijne tijd garanderen. Aan elke ou-
der om dit waar te maken, met de hulp van anderen, zo-
38
nodig met deskundige hulp. Seksuele opvoeding is hier-
bij meer dan seksuele voorlichting of éénrichtingsver-
keer. Het gaat om het interactief samen met anderen,
waarin ouders een belangrijk aandeel blijken te hebben,
opbouwen van een geheel van inzichten, beelden, ver-
banden, gevoelsmatige houdingen en instellingen, vaar-
digheden en waarden (zoals tederheid, lief-zijn, respect,
instaan-voor) rond seksualiteit. Onderzoek wijst hierbij
aan dat wat in iemands hoofd als opgeslagen beelden en
voorstellingen van de werkelijkheid aanwezig is vaak van
meer betekenis is dan wat zich in de realiteit afspeelt. Zo
is een kleuter nog volop bezig met het opbouwen van
een beeld en voorstelling van zijn lichaam en de plaats
ervan, van zijn jongen of meisje zijn en de rol die erbij
hoort, van zijn wijzen om met anderen om te gaan en
genegenheid te tonen, of hoe zich af te bakenen, afstand
te nemen en te behouden. Deze beeldvorming zal later
in sterke mate zijn seksueel voelen en handelen en genot
en voldoening bepalen. Om deze passende voorstellin-
gen op te bouwen die het vaak ontleend aan de ouder,
heeft het kind alle steun en positieve ingesteldheid van
volwassen-opvoeders nodig. De school kan hierin een
aanvullende rol spelen, maar de belangrijke basis wordt
gelegd op een ogenblik dat er op school nog nauwelijks
aandacht aan besteed wordt.
Het idee hebben dat het kind voldoende informatie krijgt
via onze massamedia en het daar wel genoeg ziet gaat
slechts in beperkte mate op. Deze vaak spectaculair of
39
publicitair gekleurde beelden en verhalen geven zelden
uitleg op kindniveau en geven het kind vaak onevenwich-
tige en irreële informatie en sturen het vaak een niet-
gewenste en geen-perspectief of voldoeninggevende
richting uit. Hooguit kunnen ouders hier dankbaar ge-
bruik van maken om een en ander toe te lichten en in
een juister, realiteitsdichter, meer bevredigend, veiliger
en meer vertrouwd kader te plaatsen en te situeren. Ou-
ders worden hierdoor steeds meer in een rol van verwer-
kingsopvoeding - in tegenstelling tot vrijwaringsopvoe-
ding - gedwongen. Vrijwaringsopvoeding als enkel het
kind in contact brengen met dingen die het aankan,
wordt steeds moeilijker haalbaar en misschien minder
wenselijk. Verwerkingsopvoeding als hulp bij het vatten,
verwerken en houdings- en gedragsvorming tegenover
zich opdringende invloeden, wordt steeds belangrijker
en meer noodzakelijk.
Veel informatie- en voorlichtingsmateriaal is beschik-
baar. Dit materiaal is ofwel bestemd voor het kind, voor
de ouders of voor ouders en kinderen in dialoog samen.
Eigen aan dit materiaal voor het kind zelf is dat het van
afbeeldingen is voorzien, voor jonge kinderen zijn hierbij
tekeningen te verkiezen boven foto's. Bij de keuze van
de boekjes kan gelet op de invalshoek waaruit het ge-
schreven is (voortplanting, zwangerschap, eigen li-
chaam, biologisch, affectief-relationeel, ...). Ook kan aan-
dacht besteed aan de teneur en toonzetting (informa-
tief, duidend, vormend, moraliserend, kindvriende-
40
lijk, ...). Wat je zeker moet doen is kijken naar de datum
van de eerste uitgave. Ook op het vlak van voorlichtings-
materiaal doen (tijdelijke) trends hun intrede.
Tenslotte kunnen ook persoonlijke verhalen je kind hel-
pen. Zo onder meer je kind vertellen hoe jij met zoenen
omgaat ? Voor wie jij zoenen reserveert ? Welke bete-
kenis zwanger zijn voor je heeft ? Welke plaats voor je
genegenheid en liefde heeft ? Wanneer jij verliefd
werd ?
Als je met je kind praat over seksualiteit, kan je dit bij
voorkeur interactief doen. Zo kan je uitgaan van vragen
bij je kind rond seksualiteit, of je kan je kind vragen wat
het al weet, op welke manier. Zo kan je informatieve
antwoorden geven, of zijn aanwezige antwoorden bijstu-
ren. Deze interactieve vraag en antwoord-methode ver-
traagt het gesprek, zodat wat je vertelt beter tot het kind
kan doordringen en het met nieuwe vragen kan komen.
Het maakt het ook voor jezelf gemakkelijker om na te
denken wat en hoe te zeggen en te merken wanneer je
beter kan afronden omdat het te veel wordt of te moei-
lijk om te vatten.
De laatste tijd is er meer openheid, aandacht en ruimte
voor seksuele en genderdiversiteit, verschillende relatie-
vormen, wensen en grenzen, seksueel plezier en (grens-
overschrijdend) geweld.
41
Dit moet toelaten eigen keuzes te maken die bij het kind
en zijn identiteit passen en zijn welbevinden en zelfbeeld
verhogen en het kind meer tot leven en tot zijn recht la-
ten komen. Als ouder is het belangrijk zijn keuzes te ac-
cepteren hoe wisselend deze in zijn persoonlijke en rela-
tionele zoektocht ook mogen zijn.
Uit onderzoek blijkt dat ouders, in het bijzonder ook va-
ders, het belangrijk vinden hun kind te helpen bij het be-
grijpen van genderdiversiteit, emoties, puberteit, anti-
conceptie, lichaamsbeeld, seksuele geaardheid, waar-
den, voortplanting, geboorte en seksualiteit.
Ook vinden ouders het belangrijk dat hun kind naar hen
toe kan komen om die dingen te bespreken en dat het
weet hoe hulp te vinden bij een seksualiteitsgerelateerd
probleem. Ze willen verder hun kind bijbrengen om ge-
welddadige relaties te vermijden, wat toestemming is te
begrijpen en seksueel misbruik te herkennen en te mel-
den.
Langzaam leert je kind met veel kleine stappen aan eigen
ritme zich in te spelen in zijn latere ook lichamelijke rol
als man of vrouw voor een hopelijk prettig, vaardig en
bevredigend samenleven.
Hierbij formuleert Emily Nagoski, seksuologe en auteur
van 'Kom als jezelf' op basis van onderzoek dat het be-
langrijk is je niet te laten leiden of domineren, maar uit
42
te gaan van jezelf in het vinden van je weg. Niet eenzijdig
de kaart te volgen van wat in je hoofd is opgeslagen aan
voorschriften, scripts, clichés, maar je eigen kaart te ma-
ken uitgaand van jezelf als realiteit. In het eerste geval
zet je jezelf onder druk en heb je veel vragen over jezelf,
in het tweede geval accepteer je jezelf en luister je naar
je eigen lichaam en je emoties vanuit je uniek zijn. Hierbij
heeft ze in het bijzonder aandacht voor het vrouw-zijn,
maar het kan ook vertaald worden naar het koppel-zijn.
In dit kader passen accenten als genderneutrale en gen-
derbewuste opvoeding waar ouders in toenemende
mate voor kiezen. Ze hebben beide ietwat hetzelfde
doel - gelijkwaardigheid en keuzevrijheid garanderen -
maar elk op een andere wijze : de één door genderon-
derscheid weg te vlakken, ook uit het bewustzijn, de an-
der door er bewust van te zijn, zodat het niet verstoort.
De eerste vindt gender onbelangrijk, de tweede net be-
langrijk.
Genderneutrale opvoeding refereert dan vooral naar
geen onderscheid maken tussen geslacht of gender door
niet langer te refereren naar geslacht of gender in den-
ken of doen. Genderbewuste opvoeding refereert vooral
naar bewust zijn van geslacht of gender, niet om het te
ontkennen of te onderscheiden, maar om het kind toe te
laten een eigen genderkeuze te maken op basis of uit-
gaande van de eigen persoonlijkheid en voorkeur.
43
Signaaltaal ouder-kind
Aan wat schenk ik als ouder aandacht, op wat reageer
ik ? Aan wat schenkt mijn kind aandacht, op wat reageert
mijn kind ?
Als iemand iets tot expressie brengt, als iemand me iets
wil duidelijk maken, als iemand me iets vraagt, als ie-
mand van me iets eist, als iemand me wil tegenhouden,
Signaaltaal is de taal waaraan je aandacht geeft en
waarop je reageert.
Hoe je kind tot een taal brengen die je als ouder verkiest ?
44
als iemand me aanvecht, op welke signalen reageer ik
dan.
Onderzoek wijst uit dat sommigen heel gevoelig zijn voor
wat de ander overbrengt en anderen blijkbaar veel min-
der gevoelig. Het minste wat de ander uitdrukt kan al als
signaal voor iets begrepen worden, of de ander moet erg
veel inspanningen doen vooraleer het signaal wordt be-
grepen. Dat het signaal wordt begrepen en de bood-
schap dus beluisterd, wil nog niet zeggen dat er ook een
reactie op volgt en op de bedoeling van de ander wordt
ingegaan. Dat het signaal wordt begrepen en de bood-
schap overkomt is echter een eerste voorwaarde opdat
er een reactie op zou kunnen volgen. Wie iets uitdrukt
let hier vaak niet op en gaat er vanuit dat zijn boodschap
steeds overkomt en als dit niet zo is de ander van onwil
getuigt.
Nochtans heeft ieder van ons geleerd een bepaalde taal
beter te begrijpen. Dit houdt erg verband met gewoon-
tevorming via imitatie en via het voordeel of nadeel en
de aanmoediging of ontmoediging die werd ervaren bij
het beluisteren van een bepaalde signaaltaal. Zo werden
sommigen geleerd rekening te houden met wat op een
vriendelijke besliste wijze werd uitgesproken, anderen
door wat op een onvriendelijke irritante wijze werd ge-
roepen. Weer anderen ontdekten best te kunnen ingaan
op wat met een glimlach uitnodigend werd voorgesteld,
terwijl anderen de dwingende blik zagen die niet veel
45
liefs liet vermoeden. Een laatste groep ging in op wat ze
in het handelen naar hen toe, al dan niet met inschake-
ling van dingen en anderen, als stimulans ervaarden, ter-
wijl weer een andere groep in de gedragsomgang naar
hen toe, mogelijk fysiek en hardhandig, ervaarden best
met aandacht te reageren.
Waar zowat ieder van ons geleerd heeft een bepaalde
taal beter te begrijpen, is er één groep die hierop een
uitzondering vormt. Deze gaat in op niets, omdat de om-
geving voortdurend ingaat op hen en zijn verwachtingen
en omgang volledig op hen afstemt. Juist omdat de om-
geving ervaart dat ze ingaan op niets, is deze zich volledig
gaan instellen op hun verwachtingen en expressies, die
alzo dwingend overkomen. Door deze absolute involging
bevestigen ze het geen nood hebben aan een signaal-
taal. Bovendien worden geen signalen meer uitgezonden
en is er enkel een beluisteren van hen en een vragen
zichzelf te beluisteren en een onmiddellijk involgen, om
onheil of erger te voorkomen. Op deze wijze kunnen zij
geen signalen meer beluisteren of leren beluisteren om-
dat ze ontbreken. Er is enkel nog de spiegeling van zich-
zelf vertegenwoordigd door de omgeving die steeds
meer onzeker en tegemoetkomend wordt.
46
De signaaltaal die werd aangeleerd houdt ook verband
met de reactie die iemand zelf mocht ontvangen op wat
die uitdrukte. Kreeg iemand aandacht of reactie op wat
die rustig zei, of pas toen die riep. Moest iemand laten
zien wat die bedoelde en wou op vriendelijke of onvrien-
delijke wijze. Moest iemand het laten voelen door lief
zijn of minder lief zijn, eventueel met behulp van iets of
iemand anders.
Zien we elkaar, horen we elkaar, voelen we elkaar ? Ge-
beurt dit op een nabije lieve vriendelijke wijze ? Of eer-
der op een afstandelijke niet lieve onvriendelijke wijze ?
Geven we de voorkeur aan zo vriendelijk, rustig, geduldig
en zacht mogelijk, of eerder de voorkeur aan zo weinig
vriendelijk, rustig, geduldig en zacht mogelijk ? Kader ik
wat ik uitdruk in een kader van vriend en medestander
of eerder in een kader van 'vijand' en tegenstander.
Wat moet ik koppelen aan wat ik uitdruk om over te ko-
men ? Wat moet de ander koppelen aan wat die uitdrukt
voor die overkomt ? Woorden, een blik, een gedrag,
vriendelijkheid, onvriendelijkheid. Als dit signaal mee ge-
koppeld is geef ik aandacht en reageer ik, als dit signaal
ontbreekt geef ik geen aandacht en reageer ik niet.
Sommigen hebben geleerd minder gunstige signaaltaal
aan te trekken. Pas als de ander iets op een onprettige
onvriendelijke wijze iets laat aanvoelen reageren ze. Een
andere taal is hen vreemd, nieuw of weinig vertrouwd.
47
Toch kunnen ze veel voordeel halen uit het aandacht ge-
ven en reageren op een andere taal, zoals vriendelijke
woordtaal eerder dan een ingaan op een vijandige ge-
dragstaal.
Het kan een uitdaging zijn langs beide zijden tot een an-
dere taal te komen. Te ontdekken dat er een onder-
scheid is tussen luisteren naar wat de ander zegt en er
ook op in te gaan. Zo kan het voordeel ontdekt worden
snel te luisteren : ik hoor, zie of voel wat je zegt, met
name dit en dat. Is dit zo ? Ik heb begrepen dat je dit of
dat wilt, is dat wat je bedoelt ? Zo hoeft de ander niet
krachtiger door te gaan en als tegenstander of gedrags-
matig te handelen en voelt die zich beluisterd en erkend.
Zo kan ik tijdig mijn houding en reactie duidelijk maken :
Ik begrijp dat je er zo over denkt, maar ik heb een andere
kijk. Ik weet dat je dit van me wilt, maar ik ben daar niet
aan toe. Ik verkies op een andere wijze dit te bereiken.
Zo kan wellicht beter openheid en bereidheid behouden
worden tot verdere gedachtewisseling en motivering. De
taal blijft vriendelijk en uitnodigend als van medestan-
ders, eerder dan vijandig en dwingend als van tegenstan-
ders. Zo kunnen beide leren vrienden te blijven of elkaar
te blijven mogen, ook als men niet akkoord is met wat de
ander zegt of doet. Zo kunnen beide leren zich te richten
op wat iemand inhoudelijk zegt of doet, eerder dan vor-
melijk communicatief zegt of doet.
48
Merk je ondanks je eigen goede bedoelingen dat de an-
der blijft doorgaan met je op een dwingende en onvrien-
delijke wijze iets te laten voelen, dan kan je steeds ver-
duidelijken én je daar aan houden slechts te zullen luis-
teren en eventueel reageren als de ander van laten voe-
len of laten zien eerst (terug) tot verwoorden komt en
van dwingend onvriendelijk naar vragend vriendelijk
overgaat. Je kan dan aandacht geven en terugkoppelen
zodra de ander inbindt. Zo moedig je de ander aan en
beloon je hem of haar voor een respectvolle omgang.
Merk je ondanks je uitgezonden signalen dat de ander ze
niet blijkt op te vangen en alzo er niet op kan reageren,
dan kan je trachten de ander attent te maken op de sig-
nalen die in wat en hoe je iets zegt, laat zien of zonodig
laat voelen vervat zijn. Je kan hem of haar trachten voor
te stellen de gewoonte aan te nemen zelf actief op zoek
te gaan naar uitgezonden of op te merken signalen. Som-
migen zijn zo met zichzelf bezig of zo in zichzelf terugge-
trokken dat ze nog niet of niet langer in staat zijn uitge-
zonden signalen op te vangen. Er kan in dit verband op
gelet worden of de ander gemakkelijker auditieve, visu-
ele of gevoelssignalen opvangt. Zo kan je van je kant uit
je signalen op hem of haar afstellen.
Een ander element waar je op kan letten is zelf geen te-
gengestelde talen te spreken. Vaak spreken we tegelijk
meerdere talen, zoals woordtaal, mimische en gedrags-
49
taal. De opgave is dan deze talen op elkaar af te stem-
men en ze niet elkaar te laten tegenspreken. Zo kent elk
van ons wel: dat we iets zeggen of zeggen iets te zullen
doen en dat we dit niet in overeenstemming brengen
met wat we doen of uiteindelijk doen. Anders gezegd
een woordtaal gebruiken die niet in overeenstemming is
met de gedragstaal.
een voorbeeld :
Aankondigen een gesprek te beëindigen zo de ander ver-
velend blijft doen en in werkelijkheid blijven praten over
waarom de ander vervelend doet en de ander met woor-
den of je stemirritatie blijven bewerken.
Op deze wijze wordt enkel nog gelet op wat je werkelijk
doet en niet wat je zegt. In ons voorbeeld geef je aan
toch te blijven praten ondanks het vervelend doen, zo-
dat wat je zegt geen invloed meer heeft.
Ook gebeurt vaak het omgekeerde : wat je met je ge-
dragstaal zegt stemt niet overeen met wat je in woorden
zegt.
een voorbeeld :
Toch met iemand blijven praten om hem te laten merken
hem niet op te geven, maar in werkelijkheid in wat je zegt
en in je luisteren meegeven geen oor meer te hebben
voor wat de ander zegt.
50
Op deze wijze wordt stilaan enkel nog gelet op wat je in
je woorden uitdrukt en niet op wat je in je doen uitdrukt,
je woordtaal gaat dan voor op je gedragstaal. Wat zich
op mentaal vlak afspeelt telt meer door dan wat zich op
reëel niveau blijkt af te spelen, maar wat slechts indruk
wekken is.
Zo kan het soms beter zijn wat minder te willen of te ver-
wachten van de ander, of minder te geven of te willen
bieden, maar dit wel hard te maken. Dit kan best door
eerst het voor zichzelf als individu of groep uitgezocht te
hebben en pas dan dit in een of meerdere gelijklopende
talen weer te geven. Zo kom je duidelijker, authentieker
over en meer overtuigd. Best kan je dan geen dingen
zeggen die je toch niet kan uitvoeren, of geen dingen uit-
voeren die je toch niet kan zeggen.
51
Welke signa-
len geef ik ?
Als ouder speel je mogelijk nu en dan met de dubbele
vraag. Welke signalen geef ik zodat mijn kind zo rea-
geert, dit als eerste vraag. Welke signalen geef ik bij
voorkeur opdat mijn kind zo zou reageren, dit als tweede
vraag. Als ouder sta je gemakkelijker stil bij de tweede
vraag, hoe je iets best kan aanpakken naar je kind toe.
Minder gemakkelijk ga je stil staan bij de eerste vraag,
hoe pak ik het momenteel naar mijn kind toe aan. Bij
vraag twee gaat het om een bewust zoeken naar een
voorkeurbenadering. Bij vraag één gaat het om iets dat
je reeds doet, maar waarop je niet altijd zicht hebt, veelal
niet.
Als ouder kan je de vraag stellen welke signalen geef ik dat
mijn kind zo reageert.
Tegelijk kan je je de vraag stellen welke signalen te geven
opdat je kind tot een andere reactie zou komen ?
52
Signalen of ze nu bewust zijn of niet, of ze nu gewild zijn
of niet, roepen gemakkelijk iets op bij je kind, zodat het
iets zo waarneemt en zodat het vanuit die waarneming
dan op een bepaalde manier reageert. Zo kan je als ou-
der ook al ben je fysiek aanwezig toch er met je gedach-
ten niet bij zijn, zodat je mentaal afwezig bent. Deze
mentale afwezigheid kan voor het kind als signaal funge-
ren dat het terrein van hem is. Je kind gaat zich dan bij-
voorbeeld in de living gedragen alsof hij op zijn kamer
was. Je mentale afwezigheid riep hij het kind een indruk
en gevoel van vrijheid op. Vanuit die ervaren vrijheid
gaat het dan zijn eigen gang. De muziek wordt luid gezet.
Spullen worden op de grond achtergelaten. Het kind
loopt rond.
Wil je een en ander bijsturen, dan zal je andere signalen
moeten zenden. Bijvoorbeeld, blijk geven van mentale
aanwezigheid. Je kind kan dit gemakkelijk oppakken als
doen wat op je terrein toegelaten is. De living is dan niet
langer zijn kamer en dit maakt dat je kind rustiger doet.
Je mentale aanwezigheid roept dan bij je kind de indruk
en het gevoel van volgzaamheid op. Vanuit die ervaren
afhankelijkheid gaat het dan zich naar je verwachtingen
en gestelde begrenzingen schikken. De muziek wordt
zacht gezet. Spullen worden opgeruimd. Het lopen van
het kind wordt rustig stappen.
53
Niet altijd ben je je als ouder bewust van je mentale af-
wezigheid, die zich kan uiten in geringe aandacht, in te-
kort aan interesse, in ontbreken aan reactie, in een te-
kort aan informatie over de concrete situatie, in opge-
slorpt worden door eigen activiteiten of besognes, in de
merkbare voorkeur voor iemand anders. Dit kunnen dan
tekenen zijn van je uitgezonden signaal van afwezigheid.
Deze tekenen verwijzen naar het signaal. Aan de hand
van deze tekenen wordt het signaal herkenbaar. Merk
je als ouder niet onmiddellijk het signaal op, dan kan je
op zoek gaan naar mogelijke tekenen die je uiteindelijk
tot bij het signaal zullen brengen. Je geringe aandacht
en interesse, bijvoorbeeld, kunnen je dan bij je mentale
afwezigheid brengen.
Als ouder kan je niet altijd gemakkelijk iets bij je kind be-
reiken. Soms zelfs als je te veel inspanning doet en te
direct te werk gaat, bereik je mogelijk het omgekeerde.
Je roept dan bij je kind een en ander wakker, wat kan
samengevat met weerstand, waardoor in de reactie van
je kind verzet of aanvechten te voorschijn komt.
Wil je uitkomen waar je wil, dan kan het soms helpen
signalen te geven van waar je heen wil en dit tijdig te
doen en op zo een manier dat je je kind niet voorbijloopt
of uitsluit in wat te doen. Eerder door minder krachtige
maar je kind aansprekende signalen die iets positiefs in
je kind activeren en door dit tijdig te doen heeft het kind
54
de tijd om zich te verzoenen en zich in te stellen op wat
je wil.
Signalen kunnen er dan voor zorgen de nodige mentale
goodwill en bereidheid bij het kind te creëren om gunstig
op je in te spelen. Zonder die goodwill en bereidheid ga
je mogelijk iets moeten afdwingen en zullen signalen niet
volstaan. Je zult dan met eisen, dwang en misschien wel
dreigementen moeten afkomen om de gewenste reactie
te bekomen. Op die manier hoop je dan voorbij de weer-
stand te raken en het verzet en het aanvechten buiten
spel te zetten.
Zo is het mogelijk bij conflict, of om conflicten te voorko-
men kalmerende signalen te zenden. Signalen die toela-
ten je kind tot kalmte te brengen. Maar die ook toelaten
jezelf te kalmeren. Bijvoorbeeld, door rustig je kind toe
te spreken. Ouders argumenteren vaak dat hun vriende-
lijkheid tegenover hun kind hen ontgaan is vanuit een ge-
brek aan reactie bij een vriendelijke aanpak. Integendeel
slaan ze dan een onvriendelijke toon aan, mogelijk vanuit
een zekere boosheid, opwinding, paniek of teleurstel-
ling, omwille van hun ervaren onmacht. Ook al kunnen
ze vriendelijkheid niet langer opbrengen, zelf rustig en
kalm of zo rustig en kalm mogelijk zich richten tot het
kind, kan hun eigen boosheid, opwinding, paniek en te-
leurstelling temperen. Het kan ook maken dat hun kind
niet tot een emotionele reactie komt.
55
Je rustig zijn geeft ook als signaal mee er zelf in te blijven
geloven vanuit een voldoende zelfvertrouwen in je kun-
nen met de moeilijkheid om te gaan. Vanuit een vertrou-
wen ook in je vaardigheid in het omgaan met je kind en
in een goede band met je kind te kunnen behouden. Je
rustig blijven geeft ook als signaal te blijven vertrouwen
in je kind en niet in wantrouwen te vervallen. Wat dan
gemakkelijk veiligheid wegneemt en dreiging met zich
meebrengt.
De bezorgdheid van ouders is vaak de juiste signalen te
zenden en geen onjuiste. De juiste signalen trachten ze
vaak te zenden door hun modelstaan. Zelf respectvol
met elkaar omgaan. Geen onrechtvaardigheid toestaan.
Kiezen voor openheid en nabijheid. Garant staan voor
overleg. Zich engageren voor elkaar en betrokkenheid
tonen, enzomeer. Vermijden van geweld te gebruiken,
van te discrimineren, van voor voldongen feiten te stel-
len, van alles rond zichzelf te laten draaien, enzomeer.
Ook voor een gezonde levenswandel, zonder roken of
drank, met sport en lichaamsbeweging, trachten ouders
de passende signalen te zenden. Onderzoek wijst uit dat
dit loont. Kinderen van zulke ouders doen ook meer ge-
zond en sportief.
Met de juiste signalen bedoel je vaak ook als ouder een-
vormige tekens te geven. Tekens die erop wijzen dat het
je ernst is en die precies de grenzen aangeven van wat
kan. Zodat binnen die grenzen keuzes kunnen, maar niet
56
erbuiten. 'Je kan kiezen wanneer je opruimt, maar niet
of je opruimt.' Met signalen kan je dan aangeven wat te
verwachten en hoe, wat zeker niet te verwachten en hoe
niet.
Zo vind je het als ouder in de regel noodzakelijk steeds
te reageren op een situatie of gedrag van je kind dat voor
je niet kan. Als ouder ben je immers bang anders het
signaal te geven dat zo iets kan. Sommige ouders vinden
dan te moeten grijpen naar een 'straf'middel. Vaak kan
het evenwel reeds helpen gewoon als reactie het signaal
te geven dat voor je zoiets niet kan. Zo kan je door je
niet overreageren gemakkelijker een beroep doen op je
kind zichzelf ertoe te brengen hiermee op te houden of
verandering in de situatie te brengen.
Als ouder kan je er attent op zijn dat bij alles wat je zegt
of doet je ook signalen meezendt hoe dit op te pakken,
wat bij je als kind op te roepen, zodat je tot welke reactie
komt. Je vaststelling als ouder dat iets stuk is, speelgoed
van je kind, bijvoorbeeld dat stuk is. Deze vaststelling
kan je gepaard laten gaan met de het signaal wat grap-
pig. Of met wat spijtig. Maar ook met onbegrip, Of zelf
beschuldiging. 'Weeral stuk !'.
Deze meegegeven signalen bij wat je zegt of bij wat ge-
beurt, roepen bij je kind een bepaalde manier op hoe te-
genover wat je zegt of gebeurt aan te kijken. En hoe van-
uit deze waarneming en opvatting te reageren. 'Ik vind
57
het ook best ietwat grappig. Of heel erg. Of ik tracht wat
gebeurde te minimaliseren. Of zelfs te ontkennen. Of
me schuldig te voelen'. 'Ik moet er ook mee lachen. Ik
begin te wenen. Ik doe de stukken speelgoed zo snel
mogelijk weg. Ik kruip weg in een hoekje.'
Je meegegeven signalen vormen zo een communicatie
naar je kind over je communicatie. Ze maken het kind
duidelijk wat bij zich op te roepen, zodat het tot een be-
paalde reactie komt. Reactie die je mogelijk bij je kind
wou uitlokken. Lachen zodat het sneller over zijn ver-
driet heen komt. Even tijd nemen om zich met het ver-
lies te verzoenen. Het kind laten nadenken wat het ver-
keerd deed. Je kind negatieve gevoelens aanmeten die
het ertoe moeten brengen anders te handelen in de toe-
komst zodat het deze onlustgevoelens kan voorkomen.
Niet steeds evenwel geef je als ouder positieve signalen.
Soms, misschien wel te vaak, vanuit wanhoop of on-
macht, geef je negatieve signalen naar je kind toe. Sig-
nalen van niet te geloven in je kind, van niet te geloven
in zijn medewerking, van niet te geloven dat een pro-
bleem opgelost raakt. Zulke signalen werken uiterst ont-
moedigend voor je kind. Vooral door wat ze in je kind
oproepen. Het tegenvallende kind dat niet kan of weet,
het kind dat toch weer in zijn tegemoetkomen zal tekort-
schieten, het kind dat enkel problemen geeft waarvoor
geen oplossing mogelijk door het kenmerkende van het
kind.
58
Zulke signalen die vooral opduiken op moeilijke momen-
ten voor je als ouder maar ook voor het kind, maken
door wat ze oproepen elke gunstige reactie van het kind
onmogelijk. Het kind voelt zich aangevallen, miskend,
misbegrepen, reeds vooraf mislukkend. Het kind neemt
geen uitweg meer waar. Vanuit zulke wakkergeschudde
waarneming haakt het kind bij voorbaat af. Hooguit kan
het trachten tegen je in te gaan om de schade door wat
je oproept voor zich te willen beperken. Wat je echter
wou bereiken is evenwel bij het kind niet meer aan de
orde.
Wat je had gevreesd en waarover je reeds signalen uit-
zond, komt inderdaad uit. Ook al bedoelde je met je sig-
nalen net het omgekeerde, toch pinde je je kind vast,
door wat je opriep aan negativiteit in waarneming en re-
actie over de situatie en zichzelf.
Wil je als ouder toch iets kwijt over je negatief ervaren,
dan kan je naar het kind toe signalen uitzenden dat je
niet weet hoe hem te bereiken, dat je niet weet wat je
kan doen om iets gunstig in hem op te roepen. Zo leg
je het probleem mee bij jezelf. Zo kan je begrip en mo-
gelijk medewerking activeren om je tegemoet te komen.
Zo pin je het niet vast, maar doe je beroep op wat het
zou kunnen inbrengen en mogelijk veranderen, zodat
een beter contact mogelijk zou worden. Dit omdat je er
alleen niet uitraakt. Zo roep je meer betrokkenheid en
59
nabijheid op, welke een meer gunstige waarneming en
reactie van je kind kunnen toelaten.
In bepaalde gevallen kunnen toch soms paradoxale sig-
nalen worden uitgeprobeerd. Deze signalen zijn dan be-
doeld als uitdaging om het kind uit een impasse te halen
en op een hoger niveau als thans te laten functioneren.
'Ik denk dat jij zoiets niet kent, dat jij dit niet of nog niet
kan, dat jij dat niet durft of aandurft, dat jij opziet tegen
zulke inzet of prestatie, dat iemand anders dat wel zou
kennen, kunnen, durven of volhouden.' Als ouder hoop
je zo iets in je kind op te roepen van sterkte die zijn hui-
dig zwaktegevoel kan overstemmen. 'Ik ken, kan, durf,
wil het wel, evengoed als iemand anders.'
Dit moet uiteraard passend uitgeprobeerd worden. Het
kan immers dat je kind gewoon aanvaardt wat je zegt, zo
ziet hij het ook, zodat er geen reactie komt. Integendeel
dat je kind nog meer bevestigd wordt in zijn zwakte. Het
kan ook dat bij veelvuldig gebruik je kind erg onder druk
komt te staan en dit op termijn verzwakkend op je kind
uitwerkt. Het probeert wel maar wordt met overbelas-
ting en tegenvallers geconfronteerd. 'Ik gaf alles van me-
zelf en toch lukt het niet.'
Oog hebben voor je signalen en ze passend weten aan-
wenden kan maken dat een beter samenspel met je kind
mogelijk wordt. Vooral kan je letten op wat je signalen
oproepen in je kind en aan welke reactie wat je oproept
60
gekoppeld is bij je kind. Roepen je signalen minder gun-
stige beelden in je kind op, die gekoppeld zijn aan minder
gunstige reacties, dan kan je kiezen voor andere signalen
die gunstiger uitwerken op perceptie en reactie van je
kind.
Andere signalen betekenen niet je kind zomaar involgen.
Het betekent wel zoeken naar signalen die je kind active-
ren zodat meer en gunstiger reacties kunnen bekomen.
Vooral ook omdat wat in je kind wordt opgeroepen gun-
stiger uitwerkt op je kind. Het zich aangesproken voelen
kan maken dat het ook het zelfbeeld, het eigenwaarde-
gevoel en het zelfvertrouwen van het kind ten goede kan
komen.
61
Ontwikkeling
slaap en voor-
komen slaap-
problemen
1. Niet alle kinderen slapen even goed
Een kind dat minder goed slaapt is niet alleen. Heel wat
kinderen hebben nu en dan en sommige voor langere
tijd te maken met slaapmoeilijkheden. Zowat alle ouders
kennen dit probleem. Ze krijgen er kortere of langere tijd
mee te maken, vaak op een moment dat ze zelf aan rust
toe zijn. Bovendien ervaren ouders vaak dat er geen
snelle oplossing voor is. Voor ouders kan dit zeer belas-
tend zijn. Het kan de dagelijkse routines verstoren en
spanningen veroorzaken tussen ouders onderling en tus-
sen ouder en kind.
Niet alle kinderen slapen even gemakkelijk.
Wat speelt zich af ?
62
2. Niet alle kinderen slapen even lang
Niets zo verschillend als slaapduur, ook voor het kind. De
slaapduur is afhankelijk van de slaapbehoefte van het
kind, gebonden aan de leeftijd, de slaapgewoonten en
de slaapomstandigheden. Sommige kinderen slapen te
weinig. Dit laat zich voelen in hun functioneren en pres-
teren overdag. Om de energiereserve en de weerstand
van het kind te verhogen is voldoende nachtrust wense-
lijk. Zie weergegeven slaapgemiddelden overeenkomstig
leeftijd.
3. Niet elk kind toont eenzelfde slaappatroon
Inslaap- en doorslaapproblemen komen bij kinderen het
meest frequent voor. De slaap komt niet opzetten, of de
slaap wordt onderbroken. Zo slapen kinderen tot 6
maand zelden door. Doorslapen tussen 6 en 12 maand
wordt vaak als standaard gebruikt. Nieuw onderzoek
toont evenwel aan dat ouders zich geen zorgen hoeven
te maken als hun kind niet 6 à 8 uur slaapt zonder wakker
63
worden op een leeftijd van 6 tot 12 maand. Een groot
percentage van kinderen lukt hierin niet.
Best nog kunnen ouders de slaap van hun kind opvatten
als een ontwikkelingsproces met grote verschillen, zowel
tussen kinderen, maar ook per nacht. Zo bleek dat het
doorslapen bij een aantal baby's duidelijk langer dan zes
en misschien zelfs twaalf maanden kan duren. Slaap evo-
lueert naarmate het kind ouder wordt, maar ook dan nog
zijn er grote veranderingen in kwantiteit en kwaliteit van
slaap.
Te veel factoren houden het kind wakker. Ze kunnen te
maken hebben met de fysische omgeving, de lichame-
lijke toestand van het kind, zijn gemoedsrust en moge-
lijke sociale zorgen en verwachtingen. Kunnen slapen
vraagt fysieke en mentale ontspanning van het kind.
64
Weent het kindje, dan kan je best nagaan of het verband
houdt met het slapengaan of niet weten inslapen of
doorslapen. Of dat er een andere reden is. Meer hier-
over lezen kan in het thema-onderdeel 'Als je baby huilt'
van deze encyclopedie.
Waar een pasgeborene nog geen mooi onderscheid laat
zien tussen wakker-zijn en slapen, ontwikkelt zich gelei-
delijk een waak- en een slaaptoestand. In de slaaptoe-
stand vertoont het jonge kind aanvankelijk veel droom-
slaap. Stilaan neemt de hoeveelheid trage slaap toe. Het
slaappatroon zoals hier afgebeeld neemt stilaan zijn de-
finitieve vorm aan op de leeftijd van tien jaar.
De slaap is geen mooi doorlopende opeenvolging van
wakker zijn, inslapen, doorslapen en wakker worden.
De slaap bestaat uit een aantal cycli van een opeenvol-
ging van wakker zijn, inslapen, lichte, diepe slaap,
65
droomslaap en wakker worden. Elke cyclus duurt onge-
veer 90 minuten, er volgen zo een 4 à 5 cycli per nacht
op elkaar. Hierin vermeerdert naar de ochtend het aan-
deel van de lichte en droomslaap.
In een cyclus vinden we achtereenvolgens het stadium
van inslapen (1), lichte slaap (2), diepe slaap (3) en zeer
diepe slaap (4), gevolgd door de droomslaap (rem).
In de loop van de nacht vertoont een kind dus meerdere
kwetsbare momenten waarop zijn slaap kan worden ver-
stoord.
De slaap van een kind heeft meerdere functies. Zo vindt
er, bijvoorbeeld, terwijl babys slapen communicatie
plaats tussen hun hersenen en hun lichaam. Baby's inte-
greren zo de hersenen met hun lichaam. Iets wat nog
niet helemaal aanwezig was bij de geboorte en waarvoor
het opdoen van ervaringen met onder meer bewegen
nodig is.
4. Bij slaapproblemen aandacht schenken aan de slaap-
omgeving
Al wat de aandacht, de waarneming, de gevoelens en de
gedachten bezighoudt en die verband houden met de
slaapomgeving, wegnemen of verminderen. Te veel la-
waai, licht, koude, warmte, druk, pijn, onveiligheid, on-
zekerheid, ... vermijden. Maar mogelijk ook te veel stilte,
66
donkerte, ... Te verkiezen is een rustige omgeving, die
tevens veilig is, zoals veilig bed en beddengoed.
Ter bevordering van de veiligheid voor het jonge kind
kan een buikligging, te hoge temperatuur in de kamer, te
weinig warmteregelende toedekking en zeker roken in
de slaapruimte vermeden worden. Geen combinatie van
slaapzak en dekbed, bed zo opmaken dat voeten bijna
tegen onderkant bed komen.
Het al of niet in een eigen kamer slapen van het jonge
kind en de overgang om alleen te slapen kan je laten af-
hangen van het comfort voor jezelf (snel en gemakkelijk
bij je kind 's nachts, kwaliteit van je nachtrust ,...) én van
het comfort voor je kind (zich veilig voelen, voldoende
hechting, eigen plaats, eigen ritme, ...).
67
5. Bij slaapproblemen aandacht besteden aan slaapka-
meractiviteiten
Allerlei aansprekende, spannende en boeiende activitei-
ten op bed en ook in de kamer waarin het kind slaapt,
maken het moeilijk deze omgeving te verbinden aan een
slaapprikkel.
Ook de overgang naar slaap wordt door te drukke en niet
ontspannende activiteiten, zoals nog snel wat leren bij-
voorbeeld, moeilijker.
Zo bij voorkeur minimaal 1 uur voor slapengaan geen di-
gitale media meer, omdat blauw licht en hersenprikkels
het slapen bemoeilijken.
6. Bij slaapproblemen aandacht besteden aan de licha-
melijke toestand kind
Zijn er lichamelijke prikkels die het kind wakker houden
of maken.
68
Heeft het kind ergens pijn. Een lege maag ? Iets licht ver-
teerbaar eten anderhalf uur voor het slapengaan kan dit
zonodig voorkomen.
Ook kan het nuttig zijn zich voor het kind te houden aan
de maaltijden doorheen de dag.
Beter ook geen medicatie die inwerkt op de slaap.
Volgens de wetenschappelijke methodiek van Neuropro-
tective Developmental Care zijn problemen bij jonge kin-
deren op het gebied van eten, huilen en slaap onlosma-
kelijk met elkaar verbonden en beïnvloeden ze elkaar
voortdurend, zodat ze best ook integraal worden beke-
ken. Baby's hoeven niet te worden geleerd om te slapen.
Als in hun andere behoeften wordt voorzien, nemen ze
gewoon de slaap die ze nodig hebben.
69
7. Bij slaapproblemen aandacht besteden aan de men-
tale toestand van het kind
Sommige kinderen hebben een rijke fantasie en een in-
tens beleven van ervaringen.
Zo dit emoties met zich meebrengt en hen in gedachten
erg bezighoudt, kan dit maken dat ze moeilijker de slaap
kunnen vatten.
Dit is nog meer zo, zo hun ervaren iets vreemds, onbe-
kend, niet vertrouwd, onzeker makend, spanningsvol,
bedreigend of beangstigend inhoudt.
Sommige kinderen koppelen angst aan slapen. Ze verto-
nen spanning en angst om de donkere omgeving en om
het alleen zijn. De slaapomgeving wordt ervaren als min-
der veilig en vertrouwd. Dit maakt dat het kind soms het
naar bed gaan en slapen tracht uit te stellen en bij de
ouder wil zijn of blijven.
Zo blijken éénjarigen met een verhoogde concentratie
stresshormoon cortisol vaker korter te slapen.
70
Welke onzekerheid en onduidelijkheid leven er mogelijk
bij het kind ? Welke vragen houden het kind bezig ?
Wat heeft het kind mogelijk te verwerken van de voor-
bije dag ? Heeft het verdriet om iets ? Was het ergens
bang voor ? Verliep iets niet zoals gewoon ?
Digitaal toolgebruik voor het slapen wordt gelinkt aan
een kortere slaapduur bij kinderen. Recent onderzoek
geeft aan dat het effect het grootst is bij kinderen met
geringe zelfregulatie. Zij zijn minder in staat tot zelfcon-
trole, zodat ze meer moeite hebben om hun aandacht
gericht op de media los te laten en tot rust te komen en
in te slapen.
Zo nodig samen met het kind zoeken naar rustpunten :
wat ontspant, wat brengt rust, wat geeft veiligheid, wat
maakt slaperig, wat doet trager functioneren, wat helpt
ogen sluiten ?
Ook kan samen gezocht naar een routine waarbij het
kind zichzelf kan helpen tot rust te komen en in te slapen.
Zoals zelf grijpen naar tutje, niet afhankelijk zijn van ge-
wiegd worden of hierop vertrouwen, fantaseren over
slaap en prettig dromen, tijd nemen en vertrouwen dat
het wel lukt.
Zo blijkt een goede nachtrust erg gunstig om herinnerin-
71
gen op te slagen. Nieuw geleerde informatie kan zo tij-
dens de slaap opnieuw geactiveerd en versterkt in het
geheugen. Bovendien kan deze nieuwe informatie zo be-
ter geïntegreerd met reeds aanwezige achtergrondken-
nis opgeslagen in kenschema's. Uit recent onderzoek
blijkt dat voldoende slaap als kind het risico op mentale
gezondheidsproblemen later vermindert.
Rust en slaap zijn in het algemeen van belang voor de
cognitieve en hersenontwikkeling van het kind. Ze dra-
gen tevens bij tot de vermindering van onrust en stress
die bij vermoeidheid toenemen.
Bij een verstoorde slaap komen gemakkelijk meerdere
angsten samen, zoals angst voor onthechting, verlaten-
heid, duisternis of voor nachtmerries.
Het moeilijk in slaap vallen kan bij het kind leiden tot on-
rust, angst en zich zorgen maken. Het veroorzaakt ook
gemakkelijk spanningen, angst en hulpeloosheid bij de
ouder. Het kind vindt nog niet de zekerheid en steun in
zijn omgeving of zichzelf om dit aan te kunnen. Het kan
dan helpen het kind concreet te laten ervaren dat het
wel lukt zodat het gelooft in kunnen slagen en aan zelf-
vertrouwen kan winnen, mede met de hulp van jezelf als
ouder.
72
8. Bij slaapproblemen aandacht besteden aan de leef-
omgeving
Kinderen kunnen heel gevoelig zijn voor verandering en
voor spanningen in hun onmiddellijke leefomgeving,
vooral wanneer ze hier mentaal niet op voorbereid zijn
of zich sociaal niet in gesteund voelen. Ook minder gun-
stige modellen uit de omgeving kunnen invloed op het
slaapgedrag van het kind uitoefenen.
9. Om slaapproblemen te voorkomen aandacht beste-
den aan slaap- en waakgewoonten
Slaap vraagt regelmaat. Elk kind heeft in zekere mate
vaste gewoonten of een gebruikelijke manier om te gaan
slapen en op te staan. Deze opeenvolgende handelingen
bij het slapen gaan zoals zich wassen, nachtkledij aan-
trekken, naar toilet, bed schikken, enzomeer, zijn even-
veel uitlokkende factoren van de slaap. Het zoveel mo-
gelijk, zonder star vasthouden, respecteren ervan kan
slaapbevorderend werken, zodat eens in bed het kind
73
snel inslaapt. Zo blijken kinderen die op verschillende
tijdstippen eten en naar bed gaan vaker slaapproblemen
te hebben dan kinderen uit gezinnen met meer regel-
maat.
Ook kan bij het 's nachts wakker worden een deel herne-
men van dit ritueel, zoals naar toilet, bed schikken, en-
zomeer slaapwekkend werken.
Recent onderzoek wijst op het belang van het respecte-
ren of zo nodig herstellen van het eigen bioritme van
wakker en slaap. Tijdens de ochtend voldoende bloot-
stelling aan daglicht, tijdens de avond dempen van het
licht ook deze van digitale toestellen en tijdens de nacht
afwezigheid van licht ook digitaal, kan behulpzaam zijn.
74
Deze gewoonten en gebruiken gelden ook voor ouders
om met slapen gaan en wakker worden van hun kind om
te gaan. Je handelen kan zo deel uitmaken van het slaap-
ritueel van het kind. Let erop of het voor je niet te belas-
tend is en blijvend kan.
Zo kan je bij het naar bed gaan een overgangstijd voor-
zien waarin het kind tot rust kan komen en zich volledig
weet te ontspannen. Rust en ontspanning als de voor-
bode en uitlokkers van inslapen. Dit kan door activitei-
ten af te sluiten, een badje, een liedje, een prettig kort-
verhaal, zich bij je neervleien, een gekke geeuwoefening,
een knuffel of een kusje.
10. Om slaapproblemen te voorkomen aandacht schen-
ken aan slaapritmen en timing
Een kind tijdig of op een regelmatig tijdstip voor het in
slaap zou vallen laten gaan slapen, zodanig dat het vol-
doende slaap kan hebben tegen het ontwaken. Elk kind
heeft behoefte aan slaap, hierop inspelen eerder dan op
de behoefte aan wakker zijn.
Lukt het slapen niet, dan kan je voor een korte periode
bijhouden wat er precies wanneer gebeurt en misgaat
om te zien of een andere reactie van je kan helpen. An-
dere aanpak die je mogelijk kan vinden op de dagen dat
het goed ging.
75
Je kan er dan op letten wanneer het kind moe is of sla-
perig en het dan te slapen leggen. De Slaap(trein) komt
om de 90 minuten, overeenkomstig de slaapcyclus.
Hierbij kan je er op letten te kiezen voor liever iets min-
der slaap van goede kwaliteit, dan meer slaap van min-
dere kwaliteit.
Dreigt het kind wakker te worden, dan liever tijdig sus-
send reageren terwijl nog in bed, vooraleer het kind he-
lemaal wakker is en weent.
76
11. Om slaapproblemen op te lossen aandacht schenken
aan je eigen omgaan hiermee
Geloven in je eigen mogelijkheden om met een moeilijke
slaapsituatie om te gaan, zonder je grenzen verder te
verleggen dan jezelf verkiest. Dit noch wat je tegemoet-
komen aan je kind betreft, noch wat je eigen reactie aan-
gaat.
Dit geloof in jezelf kan de rust, de veiligheid, de zeker-
heid, het houvast, het vertrouwen, de nabijheid en de
warmte bieden waaraan het kind nood heeft. Zo kan je
handelen vanuit een innerlijke kracht, eerder dan met
een extern opgewekte kracht te reageren.
Hierbij niet enkel aandacht schenkend aan wat je zegt,
maar ook aan hoe je handelt. Iets wat door het kind ge-
makkelijk wordt geregistreerd.
Er tevens rekening mee houdend dat je eigen emoties en
gemoedsgesteltenis gemakkelijk doorwerken op het
77
kind. Ervaar je stress ? Voel je je machteloos ? Zijn deze
gelinkt aan het niet slapen van je kind ? Wekt dit ook
stress op bij je kind ? Maakt dit het passend reageren
van je moeilijk ? Staat dit in de weg van wat je kind nodig
heeft, zoals veiligheid en vertrouwen bieden of het kind
helpen tot rust te komen ? Reageer je vanuit je emoties
of vanuit wat je kind nodig heeft om tot rust te komen ?
Ook rekening houden met je mogelijk eigen ontstaan
slaaptekort, zodat je gemakkelijk minder consequent re-
ageert, waardoor regelmaat ontbreekt. Recent onder-
zoek laat zien dat een langere slaapduur en een kortere
inslaaptijd samengaan met lagere niveaus van permis-
sieve opvoeding, zodat je het als ouder niet op zijn be-
loop laat en niet nog weinig moeite doet. Deze bevin-
dingen benadrukken de voordelen van langere en betere
slaap voor het verminderen van het risico op een afwe-
zige opvoeding.
Slaap kan je niet afdwingen door beelden en verwachtin-
gen over slaap bij jezelf of bij je kind. Ook niet door vre-
zen van jezelf of van je kind die je tracht te voorkomen.
Het niet beantwoorden van de slaap aan aanwezige
voorstellingen, drijft gemakkelijk de spanning nog op, zo-
dat het slapen nog moeilijker lukt.
Stilaan zal het kind een verwachtingspatroon ontwikke-
len van hoe je als ouder omgaat met zijn slaaponrust,
78
ook wel wakkerschema genoemd. Wordt het kind wak-
ker of kan het niet inslapen dan zal het verwachten dat
je op je gebruikelijke manier reageert (zoals onmiddellijk
reageren, het kind trachten te troosten door het op te
nemen, bij je in bed nemen, …) en dit zonodig afdwingen.
Dit reactiepatroon kan evenwel erg belastend worden
voor je als ouder, omdat je zelf met slaaptekort te maken
krijgt. Door het verwachtingspatroon stapsgewijs te ver-
anderen of af te bouwen binnen de comfortzone van het
kind, kan op termijn een meer gunstige situatie ook voor
je ontstaan. Dit kan door het steeds iets minder snel re-
ageren, het kind trachten troosten door het in zijn bedje
te strelen of toe te spreken, wat afstand winnen van het
bedje, even in de kamer blijven, stapsgewijs minder toe-
schikkelijk zijn vanaf de peuterleeftijd, …).
Hierbij kan je best vermijden een snelle oplossing te zoe-
ken op korte termijn. Zoals je kind in bed nemen, extra
(borst)voeding, in slaap wiegen. Verkieslijk is een duur-
zame oplossing te zoeken die aanvankelijk meer inspan-
ning vraagt. Zo kan je kijken hoe je van slaaptijd een
leuke tijd kan maken. Zoals knuffel of tutje in bed klaar-
leggen, spelletje om ter langst slapen, wat prettigs je
kind kan activeren in bed (warmte, veiligheid, ontspan-
nen, tot rust komen, eigen tijd).
Nieuw onderzoek van Penn State University toont het
belang aan dat kinderen zo vroeg mogelijk leren zichzelf
79
zoveel mogelijk te kalmeren. Hierbij kan je als ouder hel-
pen door het kind naar bed te brengen terwijl het slape-
rig is maar nog wakker. Wordt het kind 's nachts wakker
dan hoeft voeden niet altijd de eerste reactie van de ou-
der te zijn. Beter is rustgevende methodes te verkiezen,
zoals het aanbieden van een fopspeen, geruststellende
woorden en zachte aanrakingen. Meer ingrijpende kal-
merende middelen, zoals vasthouden, schommelen en
voeden, kunnen beter gereserveerd worden voor als de
baby van streek blijft of tekenen van honger vertoont.
Het leren zichzelf kalmeren kan best als niet de volwas-
sene als andere, de baby kalmeert. Je niet directe ingrij-
pende tussenkomst heef als doel om je baby de kans te
geven om zonder je aanwezigheid en inbreng weer in
slaap te vallen. Overdag kunnen ouders actievere rust-
gevende strategieën gebruiken, zoals vasthouden of
schommelen, maar deze kunnen 's nachts beter oordeel-
kundiger gebruikt om een betere slaap te bevorderen.
Verminderen en afbouwen van je ouderlijke inbreng en
aanwezigheid kan mogelijk helpen, zo blijkt uit onder-
zoek. Een kind kan gewend zijn aan veel interactie en
aanraking bij het slapengaan. Lukt het inslapen niet dan
kan je als ouder geneigd zijn deze interactie en aanraking
nog te vermeeerderen. Als ouder kan je evenwel dan
gradueel trachten je inbreng en aanwezigheid af te bou-
wen door minder geneigd te zijn om te praten en je baby
minder aan te raken. Vervolgens kan je je baby minder
aankijken en je je iets verder van het bedje zetten. Lukt
80
het inslapen zo, dan kan je vervolgens even de kamer
verlaten bij het inslapen. Zo kan het even wennen aan
alleen inslapen en leren niet angstig te worden zo alleen.
Voor kinderen die vaak uit bed komen kan de 'bedtijd
pas' methode worden gebruikt. Het kind krijgt een, twee
of drie pasjes die het kan gebruiken voor wat afgespro-
ken is wanneer het uit bed komt, bijvoorbeeld, iets drin-
ken, veiligheid zoeken of een knuffel. Ongebruikte pas-
jes worden 's ochtens beloond. Het geeft het kind veilig-
heid en een zekere controle. Het laat ook toe in de po-
sitieve sfeer te blijven zowel voor kind en ouder.
Hierbij kan je er op letten elkaar niet te belonen voor wat
je niet wil. Jij die je kind beloont, zodat wenen of boos-
heid verdwijnt. Je kind dat je beloont voor je inschikke-
lijkheid, met rustig worden. Meer hierover lezen kan in
het thema-onderdeel 'Wie beloont, straft, negeert?' van
deze encyclopedie.
Tenslotte kan je trachten mogelijke gevolgen van een
minder goede kwaliteit van de slaap voor je kind, maar
ook voor jezelf als ouder, te voorkomen of tegen te gaan.
Minder goed slapen is voor het kind mentaal en fysiek
minder gunstig voor zijn ontwikkeling. Zo is groeivertra-
ging mogelijk, ook van het brein. Het kind kan zich min-
der goed concentreren en leert minder vlot. Het is over-
dag meer prikkelbaar.
81
Ouders zelf kunnen bij minder goed slapen stress erva-
ren die mogelijk leidt tot spanningen in de relatie. Ook
neigen ouders in de opvoeding naar een meer laten ge-
beuren en een minder consistente reactie, zo blijkt uit
een recent onderzoek. Ze kunnen meer prikkelbaar zijn
en minder aandacht hebben voor hun kind.
Onbewust volgt het kind wat zijn ouder het voorstelt. Zo
kan het de zorgen van de ouder delen rond slapen, eer-
der dan ingepamd te worden door deze zichzelf. Belang-
rijk zal zijn dat de ouder een gevoel van warmte en vei-
ligheid kan bieden om de emoties van het kind op te van-
gen. Dit moet het voor het kind mogelijk maken zich te
laten gaan, zonder dat angst het wakker houdt. Zo kan
het zelfzekerder worden en een positief zelfbeeld ont-
wikkelen vanuit de zekerheid dat de ouder er zal zijn zo-
nodig.
12. Belang van slaap
Slaap draagt dus bij aan een mentaal, fysiek, gedrags en
sociaal welzijn en een gunstig functioneren van het
kind. Een tekort aan slaap brengt vermoeidheid mee
overdag, vermindert de gezondheid en kan de immuun-
functie van het kind verzwakken. Te weinig slaap kan
voor het kind ook stemmingsproblemen meebrengen en
problemen met het reguleren van zijn emoties. Het kind
kan druk zijn en rusteloos. Het kan sociaal de omgang en
routines bemoeilijken, wat kan leiden tot spanningen bij
82
ouders onderling of met het kind. Je bent als ouder ge-
voeliger voor zijn prikkelbaarheid, humeurigheid en
emotionele ontregeling. Het kind zelf komt moeilijker
tot rust, verliest aan concentratie en gaat minder gemak-
kelijk in op wat je vraagt. Op kleuterleeftijd voorspellen
slaapproblemen hogere percentages angst- en depres-
sieve symptomen in de kindleeftijd. Deze symptomen
voorspellen op hun beurt een grotere emotionele reac-
tie tijdens de vroege adolescentie. Het groeihormoon
dat wordt afgescheiden tijdens de slaap moet zorgen
voor groei en herstel van cellen. Slaap is ook belangrijk
voor de groei en de ontwikkeling van de hersenen en het
verwerken en memoriseren van ervaringen.
Onvoldoende slaap heeft dus mogelijk ongunstige gevol-
gen voor het dagelijks sociaal-emotioneel leven en de
mentale toestand van het kind. Het houdt tevens emo-
tionele risico's in op langere termijn.
83
Sociaal-emotio-
nele ontwikke-
ling van jonge-
ren
Zichzelf en de omgeving leren kennen en er op weten
inspelen vraagt een hele ontwikkeling.
84
Voor dit zich sociaal-emotioneel kunnen ontwikkelen is er naast het aanleren van sociaal-emotionele
vaardigheden en kansen hiertoe, ook het kunnen beschikken over een sociaal netwerk dat voldoende
sociale steun biedt noodzakelijk, om zo sociaal-emotionele competentie te kunnen verwerven.
85
Sociaal inspelen
Steeds meer wordt het belang onderkend van het 'soci-
aal bad' waarin jongeren zijn ondergedompeld.
In hun sociale omgeving spelen aanvankelijk vooral vol-
wassenen een rol (ouders, opvoeders, leerkrach-
ten, ...). Door de verkennende ingesteldheid van jonge-
ren en het breder worden van de sociale omgeving wor-
den leeftijds- en groepsgenoten stilaan belangrijker voor
omgang en spiegeling. Stilaan verschijnt de hele sociale
realiteit als ervarings- en beïnvloedingsbron (samenle-
ving, media, ...). Hoe meer de een het laten afweten
(desinteresse, verwaarlozing, afstand, ...) of onbruikbaar
zijn (dwingend, beschermend, te veel verwachtend, ...),
hoe meer de andere bronnen hun plaats zullen innemen.
De sociale leefwereld van het kind wordt steeds ruimer.
Hoe het kind helpen bij het sociaal ingroeien ?
86
Vooral ook de bruggen en de doorstroming die ontbre-
ken tussen elk van die sociale sferen kan voor isolatie en
vervreemding zorgen.
De jongere vindt in de sociale omgeving betekenisvolle
(interactie)inhouden en bruikbare (interactie)wijzen die
hij spontaan assimileert.
Andere inhouden en wijzen ontdekt hij bij voor hem als
betekenis- en waarde(n)vol ervaren modellen. Vooral
modellen waarmee hij zich identificeert en die aanzien
genieten, die hem nabij zijn en waarin hij zich herkent,
die vertrouwen wekken en tonen en verhelderen wat
reeds sluimerend aanwezig is, die lukken, beloond wor-
den en succesvol zijn, hebben hierbij zijn voorkeur om
zich aan te modelleren. Bij kinderen met spontane om-
gang met leeftijdsgenoten kan vaak de prettige en ver-
trouwenschenkende manier teruggevonden worden van
hoe de voor hen betekenisvolle volwassenen met elkaar
en met hen omgaan. Meteen blijkt het belang van in de
sociale omgeving ontwikkelingsgunstige ervaringen aan-
geboden te krijgen en dito modellen aan te treffen.
Het sociaal landschap zal in werkelijkheid vaak ook min-
der gunstige ervaringen en modellen bevatten.
Van de minder gunstige sociale ervaringen kan de jon-
gere leren : zoals leren voldoende afstand te houden, tij-
dig te reageren en voldoende weerbaarheid op te bou-
wen. De minder gunstige modellen kunnen erg beïnvloe-
87
dend zijn. Dit des te meer als andere modellen ontbre-
ken of tekortschieten. Vooral het geïsoleerd zijn en zich
overigens weinig gesteund weten, kunnen de kans
hierop verhogen. Ze bieden voor de jongere stilaan nog
het enige steunpunt om zich aan vast te klampen.
Meteen blijkt het belang van de zorg voor een ontwikke-
lingsgunstig sociaal landschap.
De zorg voor een sociaal landschap voor de jongere
waarin ontwikkelingsgunstige herkennings- en erva-
ringspunten aanwezig zijn en de nodige houvasten en
handvatten worden geboden, kan maken dat de minder
gunstige elementen die de jongere er vindt de betekenis
krijgen van oefenkans om er positie tegenover te kiezen
en zich er tegen te sterken. In het landschap wordt niets
uitgesloten of niets in extreme mate opgezocht, maar
het wordt benaderd als een kleurrijk palet, zeer genuan-
ceerd. Door opgedane ervaring kan men steeds meer be-
slagen onderscheiden wat bruikbaar en waarde(n)vol is
en kan men het overige weten ontwijken of overkomen.
Van belang is kansen te bieden op een sociale omgeving
waarin de jongere voldoening vindt en die bijdraagt tot
een eigenwaardegevoel. Zulke ervaringen doen een so-
ciale band met die omgeving ontstaan, waaruit gemak-
kelijk loyaliteit voortvloeit.
Uit onderzoek aan de Universiteit van Birmingham blijkt
dat iemand in zijn gedrag naar anderen toe schade of na-
deel voor hen tracht te vermijden door gebruik te maken
88
van automatische besluitvorming. In gedrag naar zich-
zelf toe durft iemand wel schade of nadeel in het nu ac-
cepteren, dit voor een betere toekomst later. Reacties
naar anderen zijn meer opgeslagen op basis van ervarin-
gen, reactie naar zichzelf toe zijn meer overwogen. De
eerste zijn meer geleerd en vastliggend, de tweede over-
dacht en ad hoc. De automatische keuzes moeten voor-
komen andere te kwetsen. De onderliggende processen
in de hersenen bleken hierbij verschillend voor reacties
tegenover anderen dan tegenover zichzelf.
Bij de overgang van de kindleeftijd naar de jongereleef-
tijd verandert de verhouding ouder en kind.
Bij het einde van de kindleeftijd waarin de ouders de lei-
ding hadden en het kind in hun spoor volgde en de aan-
vang van de jongereleeftijd kan vastgesteld dat het kind
het nu zelf wil uitzoeken en uitproberen en de ouders in
dit spoor kunnen helpen. De jongere wil stilaan leren in-
spelen op sociaal vlak en zich intensief en ernstig voor-
bereiden op een eigen sociaal leven. Hij heeft hierbij
vooral behoefte aan steun, hulp en ruimte om dit zelf te
leren waarmaken. Een sociale ruimte bieden met veel
ruimte voor jongeren en een geringe afstand tot die jon-
geren, waarin plaats is voor tweerichtingsverkeer en
voor de rechten van jongeren wordt wel eens gelijkge-
steld als vrij spel bieden aan die jongeren.
89
Een meer precieze voorstelling is er een waarin jongeren
zich in het centrum bevinden en volwassenen er om-
heen.
Volwassenen die nu eens van onderuit ondersteunend
en aanmoedigend handelen, dan weer naast hen uitwis-
selend en overleggend communiceren en interageren of
bereid zijn te delegeren en een zekere zelfstandigheid te
geven, dan weer van bovenuit structuur en grenzen aan-
geven. Deze opstelling, van onderuit, van naast elkaar of
van bovenuit, zal dan afhankelijk zijn van de behoeften
van de jongeren in dit verband enerzijds en de concrete
setting en omstandigheden anderzijds. Steeds belangrijk
zal de manier zijn waarop dit gebeurt, welk beeld van de
jongere wordt gehanteerd en welk respect de jongere
ervaart. Vooral het beeld van waar men heen wil met de
jongere en die de nodige oefenruimte hier voor vraagt,
eerder dan het beeld van de jongere die men niet wil,
maar aantreft en die je geen ruimte kan bieden. Het
beeld van de jongere waarvan de zelfmotivatie kan aan-
gemoedigd en overdreven afhankelijkheid kan ontmoe-
digd.
90
De verschillende mogelijke interactiewijzen in relaties
kunnen ook door ouders worden aangewend.
De verschillend mogelijke relatiewijzen kunnen ook voor
opvoeders heel wat mogelijkheden bieden in hun ont-
wikkelingsbegeleiding van jongeren. Het kan hen helpen
sociaal in te spelen op hun kind. Zo kunnen volwassenen
afwisselend naargelang behoefte en situatie aandacht
geven en zich tonen, leiding geven en helpen, waarde-
ring uiten, aanvaarden, volgen, loslaten wat niet helpt,
houden wat bruikbaar is, steunen en verdedigen, kritiek
uiten en tot verandering trachten bewegen. Zo kunnen
ze hun aanbod beter afstemmen en gerichter inspelen
op de vraag vanuit jongere en situatie. Dit steeds in een
veiligheid, geborgenheid, aanmoediging, waardering en
eigenheid biedende context.
Een andere vrees in dit verband is dat deze open en na-
bije opstelling een nivellerend effect zal hebben.
Het inspelen op jongeren wordt dan verward met het in-
volgen van jongeren. Jongeren verlangen in de eerste
plaats te kunnen participeren aan de werkelijkheid en de
sociale wereld om hen heen. Dit betekent geenszins dat
die wereld zonder meer tot die van hen wordt herleid.
Wel dat die wereld voor hen toegankelijk en uitnodigend
wordt gemaakt, dat de nodige bruggen worden gelegd
en dat zij aangemoedigd worden en kansen krijgen ken-
nis te nemen en vertrouwd te worden met die bredere
complexe wereld. Jongeren hebben hierbij soms tussen-
91
stappen (vriendenkring) en steunpunten nodig. Jonge-
ren verwachten dat volwassenen hierbij al naargelang
als coach, gids of helper fungeren en zo nodig als leider.
Hun betrokkenheid tonen, zonder het van hen over te
nemen. Dit laatste uit eigen onzekerheid of teleurstelling
in hun mogelijkheden en het zo door het overnemen, ge-
makkelijker blijkt te gaan en ze zo meer vat en controle
blijken te hebben. Maar eerder de verantwoordelijkheid
voor hun leven bij de jongeren zelf te leggen en hen te
helpen en te stimuleren er wat van te maken. Onder
meer door hen te steunen bij het aanwenden van wat
anderen hen aanreiken en bij wat anderen van hen ver-
wachten.
Volwassenen kunnen zich dan de vraag stellen te kiezen
voor een opstelling van 'noway', 'anyway', 'this way' of
'some way'.
92
Ze kunnen uit wat jongeren laten zien van wat niet lukt,
precies trachten de vraagstelling af te lezen voor hen en
naar zich toe als opvoeder en proberen hier precies ont-
wikkelingsbevorderend op in te spelen. Zo kan je als vol-
wassene optimaal inspelen op hen en hen helpen staps-
gewijze sociaal in te spelen in een steeds groter wordend
geheel vanuit zichzelf. Zonder zichzelf te verliezen, maar
al zichzelf wetend te realiseren.
Spontane geneigdheid tot zich conformeren ?xxxxxxx
Recent Russisch onderzoek leert dat het oneens zijn
met de mening van anderen in iemands hersenactivi-
teit een spoor nalaat waardoor zijn hersenen later die
mening kunnen aanpassen in de richting van de
meerderheid. Een gebied van de hersenen, de supe-
rieure pariëtale cortex, dat verantwoordelijk is voor
het ophalen van herinneringen, blijkt betrokken bij
het coderen van het signaal van eerdere meningsver-
schillen met de groep. Zo werd wie te vertrouwen
leek beinvloed door de mening van de groep. Er
wordt verondersteld dat het vastgelegde signaal in de
hersenen onbewust in staat stelt mogelijke conflicten
bij onenigheid in de toekomst te voorspellen, zodat
ze kunnen vermeden worden door de eigen mening
bij te stellen en zo mogelijk overeenkomen te laten
komen met deze van de groep.
93
Op termijn gaat een jongere steeds meer deel uitmaken
van ruimere groepen, naast de gezins-, school- en vrien-
dengroep. Hierbij kan vastgesteld dat een groep, zeker
een ruimere, vaak een complexe situatie is met een com-
plex gebeuren dat samengaat met complexe proces-
sen. Groepsleden maken doorgaans graag deel uit van
een groep en vertoeven er graag in. Toch merken ze dat
er nu en dan minder vaak of frequenter ongewild span-
ningen opduiken. Spanningen samenhangend met net
hetzelfde willen (botsingen) of met uiteen staan (trekkin-
gen), of samenhangend met verwachtingen, onbegrip,
misverstand, rangorde, rechten, integriteit, enzomeer.
Groepsprocessen zijn doorgaans complexer dan ge-
dacht. Ze vragen de nodige aandacht en inzet van de
groepsleden om een voor de leden gunstig groepsge-
beuren. De evenwichten die worden bereikt zijn vaak
broos en niet steeds duurzaam. Soms draait een groep
beter en vindt iedereen elkaar gemakkelijk, soms draait
een groep moeizaam of niet en staat mogelijk haar
(voort)bestaan op de helling. Groepen vragen veel over-
leg en afstemming. Vaak vragen ze om leiding om te
stroomlijnen of om net de diversiteit te bewaken en te
garanderen.
Ook al worden groepen vaak opgezocht om het gemak-
kelijker te hebben, toch bestaat steeds de uitdaging dit
94
waar te maken. Anders dreigt het gevaar van niets moei-
lijker dan een groep. Groepen kunnen veel bieden, ze
kunnen ook veel vragen. Hoe de goede balans te behou-
den voor elkeen ? En kleine groepsproblemen niet te la-
ten uitgroeien tot grote groepsproblemen. Een grote
uitdaging voor een jongere om door zijn actieve deel-
name dit stilaan mee te helpen waarmaken.
De uitdaging voor jongeren in groepen komt nog meer
tot uiting in digitale groepen, die meestal een losser ver-
band vertonen, waarbij niet kan gesproken over verbin-
ding, maar veeleer over connectie. De omvang en de
anonimiteit van deze groepen nodigt enerzijds gemakke-
lijk uit tot polarisatie en krachtig uit de hoek komen, te-
gelijk gaat ze gepaard met een bezorgdheid niet gevi-
seerd te worden en geen slachtoffer te worden van de
digitale groep.
Dit aandeel van de sociale media wordt steeds belangrij-
ker en meer betekenisvol bij sociale interactie. Uit nieuw
onderzoek van de Universiteit van Toronto komt hierbij
naar voor dat ondanks het feit dat op de sociale media
veel negatieve berichten worden uitgewisseld er aan de
basis toch vaker een houding is van steun bieden dan van
oppositie. Dit gebeurt los van het feit of de gedeelde opi-
nie positief of negatief is.
95
Zo zal men elkaar meer steunen voor het voor of tegen
iets zijn als opbouw, dan dat men zich zal verzetten te-
gen voor of tegen iets zijn als afbouw.
Uit recent onderzoek van Columbia University en de Uni-
versity of Pennsylvania blijkt dat een gedeelde realiteit
een belangrijk onderdeel vormt van hechte relaties en
bijdraagt aan sociale connectie. De overeenstemming in
de manier waarop de wereld wordt gezien en ervaren en
de perceptie van het delen van gedachten, overtuigin-
gen, gevoelens en zorgen over de wereld (alsof ver-
mengde geesten), zijn terug te vinden in het hebben en
aangaan van hechte relaties. Eens hiertoe gekomen, wil
men dit behouden of er naar terug keren door overeen-
stemming te zoeken. Dit komt ook tot uiting in waar-
neembaar interactiegedrag, zoals het uiten van overeen-
stemming, dingen tegelijkertijd zeggen en elkaars ideeën
afmaken. Naast het dichter tot elkaar komen en een klik
ervaren, wordt men ook zekerder van zijn overtuiging,
van wat wordt besproken en na afloop van het gesprek.
De invloed van een gedeelde realiteit blijkt sterker dan
de waargenomen gelijkenis, de waargenomen responsi-
viteit en het insluiten van de ander in het eigen zelf.
Opvoedkundigen spreken meestal over opvoeding, ter-
wijl sociologen de voorkeur geven aan het begrip socia-
lisatie. Waar de opvoeding in regel een einde neemt bij
volwassenwording, gaat de socialisatie een heel leven
96
door. In de opvoeding wordt meestal een hoofdrol toe-
gekend aan ouders, bij socialisatie is er aandacht voor
meerdere en ruimere invloeden, zoals die van vrienden,
leeftijdsgenoten, sociale media, enzomeer. In de opvoe-
ding ligt de nadruk op persoonlijkheids- en individuele
identiteitsontwikkeling, in de socialisatie ligt de nadruk
op vorming binnen een bepaalde samenleving en cultuur
en in een bepaalde tijd.
97
Sociaal refereren
Het wat van sociaal refereren
Zo een kind voor een nieuwe of onduidelijke situatie
komt te staan gaat het intentioneel en actief op zoek
naar informatie bij anderen over hun gevoelens in die si-
tuatie. Het kind gebruikt vervolgens deze emotionele in-
formatie als hulp bij het beoordelen van deze situatie en
bij het bepalen van zijn reactie.
Als een kind met zijn eigen ervaring niet verder kan om
iets te benoemen en om op iets te reageren, gebruikt het
de ervaring van anderen om iets betekenis te geven en
om zijn reactie te laten bepalen. In het Engels wordt dit
'social referencing' genoemd, als een vorm van indirecte
Het kind gebruikt de gevoelens van volwassenen om in
een niet vertrouwde of onduidelijke situatie uit te zoeken
hoe emotioneel te reageren.
98
sociale invloed, naast identificatie (wat meer algemeen
is) en observatie- of imitatieleren (wat meer verande-
ringsgericht is).
Hier gaat het niet om het activeren van een eigen emo-
tie- of geheugenschema, het gaat hier om het aanwen-
den van het geactiveerd emotie- of geheugenschema
van anderen, veelal volwassenen uit zijn omgeving. Mo-
gelijk voor situaties waarvoor nog geen eigen emotie- of
geheugenschema aanwezig is, of voor situaties waarvoor
onduidelijk is welk eigen emotie- of geheugenschema tot
ontwikkeling te kunnen brengen. De betekenis die het nu
geeft en de reactie die het nu aanwendt ontleent het aan
anderen. Pas achteraf kan het deze informatie van de
eerdere ervaringen van anderen en de eigen ervaring nu
aanwenden om een eigen emotie- en geheugenschema
tot ontwikkeling te laten komen. Zo helpt sociaal refere-
ren bij het internaliseren en vergemakkelijkt het de ont-
wikkeling van zelfcontrole en emotieregulatie. Vermoed
wordt dat naast de emotionele informatie die het kind
opneemt van de expressies van volwassenen, de emoti-
onele expressie van de volwassenen ook resonante emo-
ties activeert in het kind. Sociaal refereren draagt in be-
langrijke mate bij tot echt empathisch weten reageren
zoals naar voor komt in het tweede levensjaar.
Als ouder kan het nuttig zijn van dit sociaal refereren van
je kind om iets te begrijpen, bewust te zijn. Als ouder kan
99
je dit sociaal refereren door je inbreng trachten verge-
makkelijken zodat je kind nieuwe of onduidelijke situa-
ties beter kan vatten. Meestal ga je er als ouder vanuit
dat jij let op de emotionele signalen van je kind. Hier is
het net andersom. Het is je kind dat let op de emotionele
signalen die jij als ouder geeft.
Sociaal refereren wijst op het gehecht zijn van je kind.
Het kind refereert naar de volwassen hechtingsfiguur,
veelal de moeder, om uit te zoeken hoe emotioneel te
reageren en hoe met een nieuwe of onduidelijke situatie
om te gaan. Meteen blijkt het belang van de emotionele
beschikbaarheid van de ouderfiguur om het kind toe te
laten zich emotioneel te oriënteren.
Wanneer sociaal refereren
Sociaal refereren doet zich voor vanaf negen maand,
vanaf zes maand zal het kind evenwel reeds kijken naar
zijn ouders en hun emotionele reactie. Het vraagt even-
wel van het kind zekere sensori-motorische vaardighe-
den om hiertoe in staat te zijn. Vaardigheden zoals onder
meer gedeelde aandacht, dit is het tegelijk samen op iets
gemeenschappelijk gericht zijn en de waarnemingscapa-
citeit om expressies af te tasten en te interpreteren. In
het eerste levensjaar zal het kind vooral letten op wat
het hoort en is dit voldoende om zijn emotionele reactie
uit te lokken, in het tweede levensjaar zal het meer af-
gaan op wat het ziet bij volwassenen. Ook houdt het kind
100
rekening met mogelijk tactiele signalen die emotionele
informatie inhouden.
Vooral jonge kinderen doen aan sociaal refereren : zij ac-
tiveren eenzelfde gevoel als hun ouders. Oudere kin-
deren gaan meer imiteren zonder noodzakelijk een-
zelfde gevoel te ontwikkelen. Van het ontwikkelen van
emotionele schema's gaat het steeds meer om het ont-
wikkelen van cognitieve of kenschema's. Met toene-
mende leeftijd ontwikkelen kinderen steeds meer in-
wendige strategieën om iets te beoordelen. Ze doen in
afnemende mate beroep op sociaal refereren, ook al zul-
len ze het niet volledig loslaten. Het blijft een basisstra-
tegie die ze inschakelen wanneer de ontmoete omstan-
digheden emotioneel ambigu zijn en er behoefte is aan
beoordeling.
De opgemerkte ouderlijke gevoelens oriënteren de emo-
tionele en gedragsreacties van het kind in twee moge-
lijke richtingen. Opgemerkte positieve ouderlijke gevoe-
lens bij het sociaal refereren worden in verband ge-
bracht met toenadering (eigen expressie van positieve
gevoelens, kijken naar, dichterbij komen, en iets nieuws
aanraken). Opgemerkte negatieve ouderlijke gevoelens
bij het sociaal refereren worden in verband gebracht
met vermijden (eigen expressie van negatieve gevoe-
lens, wegkijken van, afstand winnen van iets of iemand
nieuw, ophouden met exploreren). Voor het kind is het
101
dan belangrijk van de emotionele informatie van de om-
geving gebruik te kunnen maken om te achterhalen
waar, wanneer of waartoe te kiezen richting toenadering
of afstand.
Gevoelige kinderen gaan sneller over op het letten op de
emotionele expressie van volwassenen, toch gaan ook
minder gevoelige kinderen ook na verloop van tijd op
eenzelfde wijze rekening houden met de emotionele ex-
pressie van volwassenen. Kinderen kunnen gebruik ma-
ken van deze informatie zo ze beschikbaar is, of kinderen
kunnen actief op zoek gaan naar deze informatie.
Het hoe van sociaal refereren
Geef aan wat je bij je kind onderkent aan sociaal refere-
ren.
Samengevat: het gebruik van sociaal refereren voor een
kind om uit te zoeken wat te voelen in een ongewone en
onduidelijke situatie, impliceert het maken van vergelij-
kingen tussen situaties, de betekenis vatten van emotio-
nele reacties van anderen, en imiteren. Schematisch kan
dit als volgt worden weergegeven.
102
103
Overheen
sociale angst
Een kind reageert nooit direct op een sociale situatie.
Het is wat die sociale situatie voor het kind is, waarop het
reageert. Een kind reageert nooit rechtstreeks op men-
sen in zijn onmiddellijke omgeving. Het is wie die men-
sen voor het kind zijn, waarop het reageert. Zijn mama,
zijn zusje, maar ook die vreemde bezoeker. De reactie
op de mama en de zus zullen een heel andere zijn, dan
de reactie tegenover de onbekende bezoeker. Mama en
zus roepen een vertrouwd gevoel op en lokken een ver-
trouwde reactie uit. De nieuwe bezoeker roept een on-
vertrouwd gevoel op en lokt geen reactie uit. Het kind
zal in een eerste fase willen achterhalen wie die vreemde
is, en of die niet kan herleid tot iemand waarmee het
Sommige kinderen blijken meer gevoelig voor het ontwik-
kelen van angst in sociale situaties.
Wat speelt zich af bij het kind ?
104
kind reeds vertrouwd is, zodat toch enige reactie moge-
lijk zou zijn. Misschien komt het kind niet verder dan die
vreemde in te schatten als bezoeker, waartegenover het
kind dan ook als dusdanig afstandelijk en terughoudend
reageert. In deze situatie zal de omgang van mama en
het zusje met de bezoeker erg meebepalend zijn om te
achterhalen wie die vreemde voor het kind is en voor
hoe te reageren. Is het een lief iemand naar wie ik kan
glimlachen, net zoals wie de bezoeker voor mijn zus is en
net zoals mijn zus reageert.
Misschien komt de bezoeker wel eerst op het kind toe-
gelopen en vraagt die het kind naar zijn mama. Omdat
voor het kind niet onmiddellijk duidelijk is wie die per-
soon voor hem of haar is, kan het kind hierop met angst
reageren. Het kind heeft nog geen beeld van die per-
soon, wie die persoon voor het kind is. En zo het al zou
weten dat het een bezoeker is voor mama, dan zou het
kind nog niet verder weten komen dan een glimlach. En
de bezoeker verwacht blijkbaar een antwoord. Dat is te
veel gevraagd en zo wordt het kind angstig. Het ontbre-
ken van een beeld wie de bezoeker voor het kind is en
het ontbreken van een reactiepatroon tegenover een
volwassen vragensteller scheppen onveiligheid en angst
voor het kind : ik weet het niet en ik kan het niet. Het
kind zal dan gemakkelijk toeklappen of zich afwenden.
Zo zal het kind veiligheid en hulp gaan zoeken bij zijn
mama. Er is dan bij het kind onveiligheid en angst geac-
105
tiveerd en hierop reageert het kind met veiligheid zoe-
ken bij zijn mama en met geremdheid tegenover wie on-
veiligheid veroorzaakte.
Belangrijk om weten is, dat een kind maar kan reageren
zo het eerst een inschatting heeft gemaakt van een soci-
ale situatie, wat of wie iets is voor het kind, en zo het
kind beschikt over een erbij passend reactiepatroon.
Angst en geremdheid ontstaan dan wanneer een kind
niet onmiddellijk in staat is de situatie thuis te brengen
en zo het kind niet beschikt over het in die situatie ge-
vraagd reactiepatroon, zodat bijgevolg het kind reageert
met terughoudendheid of zich afwenden. Het kind durft
niet, omdat het niet weet wat of wie iets is en omdat het
bijgevolg niet weet te reageren. Het kind reageert niet
omdat er nog geen reactiepatroon beschikbaar is door
het ontbreken van de beeldvorming. Het patroon dat
wel kan gezien worden is dat het kind nieuwsgierig en
verkennend omgaat met de situatie, om te ontdekken
wat of wie iets is en om te ervaren hoe het zou kunnen
reageren. Het kind vertoont dan niet zozeer reagerend
gedrag, maar eerder stapsgewijs voorzichtig opnemend
gedrag. Het kind wil dan niet zozeer reageren, maar eer-
der zich vertrouwd maken met wat of wie zich aandient.
Vooral de buitenwereld kan dan menen ervaren dat het
kind gespannen is en dat het toeklapt of verlegen weg-
kruipt. De bezoeker verwachtte een spontaan expressief
open kind dat weet te zeggen waar de mama te vinden
is. Hij of zij treft echter een kind aan dat onwennig kijkt,
106
niets antwoordt en zich wegstopt. Vooral zo het kind
weinig tijd en kansen geboden worden om eerst hoogte
te nemen en te wennen, wordt gemakkelijk onveiligheid
en angst geactiveerd met een ontwijkende emotionele
reactie als gevolg. Het vraagt tijd en verkennen om te
weten wie iemand voor het kind is, zodat het een pas-
send geheugenbeeld kan activeren. Ontbreekt deze ge-
legenheid dan activeert het kind onveiligheid en angst en
kan een emotionele reactie verwacht worden. Het enige
wat voor het kind onmiddellijk duidelijk is, is het verschil
met beelden die vertrouwd zijn en dat bijgevolg hierbij
aansluitende reactiepatronen niet toepasselijk zijn. Van-
daar de gemakkelijk opgemerkte verlegenheid en on-
wennigheid.
Als ouder kan je dan goed bedoeld het kind willen aan-
sporen. Dit verhoogt dan de druk op het kind en moge-
lijk meteen de spanning, waardoor het kind minder in
staat wordt tot een passende stapsgewijze beeldvor-
ming met aansluitende reactievorming. In de plaats
hiervan wordt gemakkelijk de onveiligheid en angst nog
meer geactiveerd, die dan de activering van de passende
beeld- en reactievorming verder bemoeilijkt. Een gevaar
dat hierbij optreedt is dat het kind een onaangename tot
zelfs beangstigende ervaring opdoet van niet weten en
niet kunnen, zodat nadien het risico ontstaat of toe-
neemt dat in gelijkaardige situaties gemakkelijk en snel
opnieuw onveiligheid en angst geactiveerd worden in
plaats van de passende beeld- en reactievorming. Het
107
zal dan nog meer tijd vergen voor het kind eerst over-
heen zijn geactiveerde onveiligheid en angst heen te ko-
men en vervolgens tot een meer passende beeld- en re-
actievorming te komen. De buitenwereld kan dan me-
nen te ervaren dat het kind erg gespannen is en erg
drempelend en afwerend. Het oorspronkelijk drem-
pelend zijn als gevolg van onwennigheid wordt dan nog
eens versterkt door ontwikkelde angst als gevolg van
eerdere onprettige ervaringen die opnieuw wordt geac-
tiveerd.
Elke sociale situatie nodigt het kind uit tot het activeren
van bepaalde reeds opgeslagen geheugenbeelden en
deze beelden activeren meteen bij deze beelden ho-
rende reactiepatronen. Zo zal de mama en de zus thuis
bij het kind bepaalde zijnswijzen en omgangspatronen
ontlokken. Bijvoorbeeld, het kind is heel spontaan,
open, expressief en ietwat hangerig of zelfs zeurderig en
mogelijk erg afhankelijk. Het kind toont zich langs zijn
kwetsbare en broze kant. Stel dat op dat moment de
kinderverzorgster van het kinderdagverblijf als bezoeker
onverwacht tegen gewoonte in langskomt. Voor het
kind kan dit een moeilijke situatie vormen. De kinderver-
zorgster past niet in de thuissituatie. Bovendien ontlokt
de kinderverzorgster een heel andere zijnswijze en om-
gangspatroon. Bijvoorbeeld, meer bedacht, minder
open, meer gereserveerd, meer flink of sterk en een
meer zelfstandig reactiepatroon. Het kind toont zich
meer langs zijn weerbare en stevige kant tegenover
108
haar. Het is dan voor het kind moeilijk tegelijk twee ver-
schillende reactiepatronen te activeren. Het kind is in
de modus van kwetsbaar en daar past de weerbare mo-
dus niet bij. Deze situatie kan bij het kind gemakkelijk
onwennigheid uitlokken. Het beeld van de kinderver-
zorgster past in een ander contextueel kader dat gemak-
kelijker dit beeld activeert. Het past niet in de thuiscon-
text dat moeilijker zal toelaten dit beeld te activeren en
bijgevolg mogelijk enige angst bij het kind teweegbrengt.
Bovendien is in het kind een ander gedrag geactiveerd
dat niet aansluit bij wat de kinderverzorgster activeert.
Dit kan het kind een zeker onvermogen tot verzoenen
van beide reactiepatronen doen ervaren, wat een zekere
spanning in het kind kan teweegbrengen. Deze beide
onwennigheden kunnen maken dat het kind niet weet te
reageren op de kinderverzorgster in de thuissituatie. De
veroorzaakte onveiligheid door het tegenstrijdige en het
vreemde van de situatie, doet het kind toeklappen. Het
zal voor het kind tijd en gelegenheid vragen om het te-
genstrijdige weg te werken en over het vreemde heen te
komen. Dit zou kunnen gebeuren mocht de kinderver-
zorgster meer de gewoonte aannemen langs te lopen.
Soms vraagt de sociale situatie om het activeren van een
bepaald geheugenbeeld bij het kind, zodat in de situatie
het gewenste reactiepatroon mogelijk wordt. Sommige
kinderen lukken hier soms moeilijk in omdat dit geheu-
genschema ontbreekt, of weinig tot ontwikkeling is ge-
komen. Het gevolg is dat het in die situatie noodzakelijke
reactiepatroon dan niet kan aangewend, met als risico
109
dat het kind mogelijk faalt in de sociale situatie. Stel dat
het kind in het kinderdagverblijf het loopfietsje waarop
het reed wordt afgenomen door een ander kind. Op zulk
moment is het belangrijk dat de weerbaarheid van het
kind wordt geactiveerd. Dat het kind door het gebeuren
bij zichzelf het gevoel oproept te worden miskend en
aangevallen, zodat het zijn verdediging activeert. Zo het
kind niet over zulk geheugenschema beschikt, is de kans
groot dat het zich laat doen en weinig of niet reageert.
Het kan zijn dat zijn weerbaarheid nog weinig of niet tot
ontwikkeling is gekomen. Het kan ook zijn dat het kind
het niet aandurft in deze situatie zijn weerbaarheid te
activeren. In het eerste geval gaat het om nog aanwe-
zige onwennigheid, in het tweede geval om eerder ont-
wikkelde angst. Het kan dan belangrijk zijn dat het kind
stapsgewijs in minder bedreigende situaties zijn weer-
baarheid en verdediging leert verkennen en zo tot ont-
wikkeling kan laten komen, zodat het in staat wordt op
te komen voor zichzelf. Zoniet kan het kind stilaan het
beeld ontwikkelen kwetsbaar te zijn en weinig of niet op
te kunnen tegen een aanval of een bedreiging. Een zelf-
beeld dat gemakkelijk opnieuw kan geactiveerd in een
nieuwe gelijksoortige situatie. Zodat het kind gemakke-
lijk het hierbij aansluitend reactiepatroon activeert : dit
van zo snel mogelijk ontsnappen aan de situatie door
zich niet verzetten en zo aan de aanvaller te ontkomen.
Als ik mijn loopfietsje afgeef, raak ik van die lastpost af,
zoniet blijft die me plagen en achtervolgen. Of nog, dit
van zo veel mogelijk vermijden van zulke situaties. Als ik
110
niet op een loopfietsje probeer te rijden, kunnen ze me
het ook niet afpakken. Bij het kind wordt dan gemakke-
lijk zelfbescherming geactiveerd : een gevoel van onvei-
ligheid waarop het reageert met zich afwenden en ver-
mijden.
Soms denkt het kind dat een sociale situatie vraagt om
een bepaalde omgang. Het vindt dan dat het helemaal
moet zien te beantwoorden aan wat het denkt dat ande-
ren verwachten. Het kind kan dan gemakkelijk onzeker
worden en zelf veel eisen aan zichzelf gaan stellen. Het
durft niet goed te handelen om niet tekort te schieten in
de eigen ogen en de ogen van anderen. Vooral situaties
die een zekere beoordeling of een mogelijk lukken of
mislukken inhouden kunnen sociale angst bij het kind op-
wekken en kunnen het kind erg onder druk brengen zo-
dat het kind erg gespannen reageert. Het kind gaat dan
nadien soms gemakkelijk sociale situaties als beoorde-
lend taxeren, zodat zijn angst gewekt wordt. Wordt de
beoordeling door de omgeving expliciet in het vooruit-
zicht gesteld, iets wat later in een aantal leer- en presta-
tiesituaties regelmatig gebeurt, dan kan de angst al on-
middellijk bij de aanvang verschijnen. Of vooraf alleen al
bij het denken eraan.
Soms heb je als ouder de neiging bij opgemerkte onze-
kerheid en terughoudendheid van je kind het van hem of
haar over te nemen. Het kind wordt dan weinig of geen
tijd en gelegenheid geboden zelf met de sociale situatie
111
om te gaan of het te leren. Als ouder antwoord je dan
voor je kind, of neem je het kind in bescherming door
voor het kind te reageren. Soms ben je geneigd het voor
het kind uit te leggen : dat het gemakkelijk onzeker of
soms verlegen is, dat het zich snel afsluit en zich niet ge-
makkelijk weet te uiten. Vaak gebeurt dit in aanwezig-
heid van het kind. Hierdoor gaat het evenwel gemakke-
lijk nog meer dit beeld van zichzelf ontwikkelen en het
meer en sneller gaan activeren. Een zelfschema waar-
aan onmiddellijk gekoppeld is dat het zich in een sociale
situatie niet gemakkelijk alleen redt. Dat het de hulp en
steun nodig heeft van ouders of andere volwassenen, en
zo het ook gemakkelijk aan hen overlaat. Ouders of vol-
wassenen die in de ogen van het kind blijk geven van zo-
veel meer vaardigheid en competentie. Dit houdt bij fre-
quente herhaling het risico in dat zich stilaan bij het kind
een negatief zelfbeeld ontwikkelt, gekenmerkt door fa-
len en onvermogen. Zelfbeeld dat het nadien in een so-
ciale situatie waarin een eigen inbreng van het kind ver-
wacht wordt, gemakkelijk zal activeren. Zo dat vanuit
het ervaren onvermogen en het gevreesde falen gemak-
kelijk zal afgehaakt worden en de steun en hulp zal inge-
roepen worden van volwassen anderen. Komt het kind
toch alleen voor deze situatie te staan, dan zal het kind
gemakkelijk angstig worden en niet weten hoe hier mee
om te gaan in zijn gewekte hulpeloosheid en afhankelijk-
heid.
112
Soms heb je als ouder de neiging het gedrag van het kind
te beoordelen, of het kind zelf te bekritiseren, te wijzen
op zijn zwakke punten en tekortkomingen om het zo aan
te sporen tot bijsturen van zijn gedrag. Het kan evenwel
maken dat het kind erg onzeker wordt tot angstig om iets
te doen in aanwezigheid van beoordelende volwassenen
en liever de voorkeur geeft aan niets doen om te ontko-
men aan mogelijke afwijzing.
Een kind in ontwikkeling komt aanvankelijk vaak sociale
situaties tegen waarop het nog niet goed weet hoe te
reageren, het kind komt ook soms sociale situaties tegen
die tegenstrijdigheden bevatten met wat het wel al kent
en kan, soms komt het kind sociale situaties tegen waar
het niet tegenop kan, soms nog, ontmoet het kind soci-
ale situaties die het kind het gevoel geven er niet te-
genop te kunnen. In elk van die situaties kan een zekere
sociale angst ontstaan die kan maken dat de sociale om-
gang minder of niet vlot verloopt of weinig of niet lukt.
Hoe groter deze angst hoe moeilijker het voor het kind
wordt. Het kind zal dan gemakkelijk geneigd zijn toe te
klappen en zich af te wenden. Soms heeft de ervaren
spanning te maken met de ontmoete situatie : ze is
vreemd, anders dan gewoon of verward. Soms heeft de
ervaren spanning te maken met zijn eigen kwetsbaar-
heid. Soms met zijn ervaren onvermogen. De vreemd-
heid, de verwardheid, de kwetsbaarheid die of het on-
vermogen dat wordt geactiveerd, maken dat niet tege-
113
moet gaand, maar geremd op te situatie wordt gerea-
geerd. Een reactiepatroon dat samenhangt met wat in
het kind bij inschatting van de sociale situatie wordt ge-
activeerd. De spanning en angst die samen hiermee op-
gewekt worden, maken dat het kind met deze negatieve
emoties te maken krijgt waartegenover gemakkelijk een
reactie geactiveerd wordt deze te verminderen of te
doen verdwijnen. Spanning en angst die gemakkelijk on-
veiligheid en overlast oproepen, die primordiaal nopen
tot het zoeken van veiligheid en tot verminderen van de
ervaren spanning, eerder dan zich te kunnen richten op
hoe de concrete situatie aan te pakken. Ontwikkelt het
kind sociale angst, dan zal het belangrijk zijn deze voor
het kind te erkennen. Het gevaar bestaat immers van
deze angst als ouder niet ernstig te nemen omdat je je-
zelf hierin niet herkent. Door de angst te negeren, kan
je je kind evenwel niet helpen.
Om als ouder te vermijden dat het kind sociale angst ont-
wikkelt in een sociale situatie, zal het belangrijk zijn te
volgen wat concreet in het kind geactiveerd wordt over
de situatie, over de verhouding van zichzelf tot de situa-
tie en over zichzelf. Het kind tegelijk tijd en gelegenheid
te geven zo gunstig mogelijke beelden te ontwikkelen
die dan geactiveerd kunnen worden en toe te laten en te
stimuleren hieraan zo gunstig mogelijke reactiepatronen
te koppelen die dan kunnen aangewend worden. Door
voort te bouwen op wat het kind reeds kent en kan, kan
vermeden dat het kind veelvuldig met niet kennen en
114
kunnen wordt geconfronteerd. Zo is er weinig risico dat
het kind gemakkelijk met sociale angst te maken krijgt.
Angst die het kind verzwakt en op termijn tot een nega-
tief zelfbeeld zou kunnen leiden. Zwakte, een gering
zelfvertrouwen en een negatief zelfbeeld dat dan ge-
makkelijk zou worden geactiveerd en het kind verder zou
afremmen in zijn sociale omgang, het te veel op zichzelf
zou terugwerpen en in zichzelf zou vasthouden. Spon-
taan tracht het kind binnen veiligheid actief te blijven en
zal het kind wat onveiligheid inhoudt slechts stapsge-
wijze vanuit veiligheid trachten verkennen.
Geef voor jezelf aan wat voor angst op het kind van toe-
passing is
Zou toch blijken dat het kind gemakkelijk negatieve ge-
heugenbeelden activeert in een sociale situatie, dan kan
samen met het kind gezocht hoe tot andere geheugen-
schema's te kunnen komen, of andere schema's in zich-
zelf te activeren die meer sociaal behulpzaam zijn. Mo-
gelijk zijn het schema's die ergens aanwezig zijn, maar
nog weinig ontwikkeld zijn, of tot hiertoe weinig aan bod
zijn gekomen. Samen met het kind kan dan gezocht ze
toch op de voorgrond te brengen en het reactiepatroon
uit te proberen dat hiermee samenhangt. Bijvoorbeeld,
115
een waarnemings- en zijnswijze die het thuis vaak ver-
toont ook trachten activeren buitenhuis. Niet zich iets
zo maar laten afnemen, maar iets ruilen zoals het kind
thuis doet. Het loopfietsje voor de blokkenkar.
Soms kan je je kind helpen door je kind te laten zoeken
naar iets wat sociale angst wegneemt, bijvoorbeeld de
aanwezigheid van een vriendje, of een vertrouwde om-
geving, of een kind proberen zien net als zijn zus. Soms
kan je het kind helpen door zijn aandacht te richten of
zelf te laten richten op iets anders, bijvoorbeeld van wie
het andere kind is naar wat samen met het andere kind
te kunnen doen, of buiten te spelen in plaats van binnen
te blijven stilzitten.
Soms kan je je kind helpen door te letten op wat precies
de sociale angst uitlokt : het niet vertrouwde, het anders
zijn, het onvoorspelbare, het er alleen voor staan, het
persoonlijke, de aanwezigheid van de ouder in die situa-
tie, de overeenkomst met een eerder falende ervaring,
het presteren, wanneer aangekeken, iets in een groep
doen, initiatief moeten nemen, grootte van een groep,
in het centrum van de belangstelling staan, uitgesloten
worden, uitgelachen worden, geplaagd worden, ...
Soms kan je als ouder merken zelf ook gemakkelijk angst
oproepende geheugenbeelden te activeren. Beelden
die je zelf ook erg gespannen maken, zodat je met terug-
houdendheid en geslotenheid reageert. Het kan goed
116
zijn hierop te letten omdat het kind zich voor zijn beeld-
en reactievorming vaak op je afstemt. Ben jij voor iets
bang en durf en weet jij iets niet aan, het kind kan dit dan
overnemen. Soms tracht je dit te verstoppen, maar kan
je kind dit toch zien of aanvoelen. Je wordt gespannen,
stil of druk. De situatie kan dan zo voor het kind zijn en
het kind kan hierop ook met stilte of drukte reageren.
Door voor jezelf te weten vertrouwen dat iets je lukt, kan
ook zo de situatie voor je kind worden, een situatie
waarin je je als kind weet te redden, zo kan het kind ac-
tief reageren.
Weet een kind gunstige schema's te activeren in een so-
ciale situatie, dan kan je het kind hierin bevestigen en het
vertrouwen van het kind versterken : dat het kind het
best wel kan lukken.
Je teleurstelling, je ongeduld en je onvermogen laten
blijken zo het kind ongunstige schema's activeert, kan al-
leen maar maken dat het kind nog gemakkelijker hier-
mee te maken krijgt. Het risico bestaat dan dat het kind
ook teleurstelling, ongeduld en onvermogen gaat erva-
ren bij hoe over iets heen te komen. En mogelijk ook zijn
handelen en zichzelf gaat bekritiseren en afvallen, eer-
der dan zijn handelen en zichzelf te begrijpen en te blij-
ven steunen.
Soms zal het voor het kind niet makkelijk zijn geen soci-
ale angst te activeren. Het kind kan dan geleerd worden
117
hier zo goed mogelijk mee om te gaan, zodat het zo wei-
nig mogelijk hinder hiervan zou ondervinden en niet te
veel in beslag genomen zou worden met zijn angst en
zichzelf en te veel op zichzelf zou terugplooien. Het kind
kan geleerd dat angst vermindert of verdwijnt, tenzij ze
met ongunstige gedachten wordt gevoed. Door minder
deze gedachten te activeren kan angst dan terugvloeien.
Zo kan het kind geleerd ervaren moeilijkheden niet au-
tomatisch aan zichzelf te wijten. Ook kan je het kind dui-
delijk maken dat iedereen wel eens met sociale angst te
maken krijgt in bepaalde situaties. Dat als iemand met
stress te maken krijgt, hij of zij dan gemakkelijker angstig
wordt. Tegelijk kan je je kind helpen zich voor te stellen
en zelf zo goed mogelijk te visualiseren hoe te kunnen
reageren in een sociale situatie. Zo kan het gemakkelijk
iets sociaal bruikbaars activeren in zichzelf : zichzelf zien
als reagerend, niet als iets wat het kind zou moeten
doen. Tenslotte kan je het kind leren fysiek zo rustig en
ontspannen mogelijk te blijven bij sociale angst, of te
trachten fysiek rustiger of meer ontspannen te worden.
Lichamelijke reacties, zoals versnelde ademhaling, zwen-
gelen immers gemakkelijk de angst aan.
Uiteraard kan je je kind ook in de realiteit helpen bij het
ontwikkelen van de nodige instrumentele vaardigheden
in contact met anderen. Eventueel door er een spelletje
van te maken. Leren van zich te verwoorden, leren van
met iemand te praten, leren iets te vragen, leren 'neen'
118
te zeggen, leren op een uitnodigende manier met zijn ge-
dachten, gevoelens en behoeften naar buiten te komen,
leren waarover te kunnen praten, enzomeer. Dit alles
met behoud van zoveel mogelijk spontaneïteit. Een kind
mag best stil zijn, als het niets te maken heeft met zich
ongemakkelijk voelen tussen anderen en als op het pas-
send moment weet op te komen voor zichzelf en weet
erbij te horen.
Ook kan je je kind helpen bij het hoe maken van vriend-
jes. Lees hierover meer in het thema-onderdeel ‘(Moei-
lijk) vriendjes maken’ van deze encyclopedie.
Stel je vast dat het je kind en jij samen met je kind niet
goed lukt over sociale angst heen te komen, dan kan je
als ouder best tijdig hulp inroepen. Dit kan je wanneer
niet langer sprake is van enige verlegenheid, of een ze-
kere onzekerheid, maar wanneer de angst voor anderen
en de verhoogde gerichtheid op zichzelf rond hoe over
te komen, het kind zo erg bezighouden dat geen goed
contact meer mogelijk is. Deze hulp kan toelaten dat het
voor je kind in sociale interactie minder rond sociale
angst veroorzakende inhouden komt te draaien. Kan
toelaten dat wordt gewerkt aan wat aan de basis hiervan
ligt, zodat het kind meer stevigheid ontwikkelt die min-
der gemakkelijk sociale angst zal doen activeren. Kan
maken te overkomen dat het kind in een vicieuze cirkel
119
terechtkomt. Een cirkel van angst die zijn (zelf)vertrou-
wen ondermijnt en vermindert (zelf)vertrouwen dat ge-
makkelijk angst opwekt.
Geef aan wat je samen met kind aan zijn sociale angst
zou kunnen doen.
120
Sociale com-
petentie
ontwikkeling
-
Denkschema
overheen
kenschema
Het denkschema overheen het kenschema
Een denkschema vraagt een overdenken en is door-
dacht, een kenschema is meer automatisch en geleerd.
Het kenschema kan problemen opleveren, zo het niet is
afgestemd of zo het onderontwikkeld is, of het gevolg is
van een verstoorde of eenzijdige ontwikkeling. Om deze
problemen te overwinnen is het denkschema als een
overdenken nodig om af te stemmen, of verder te ont-
wikkelen, of evenwichtiger te maken van het ken-
schema.
Het denkschema sociale competentie kan het ken-
schema sociale vaardigheid aanvullen, bijsturen en
helpen aanwenden en omzetten in de praktijk.
121
Het denkschema vraagt een high-order thinking, terwijl
het kenschema terrein is van het low-order thinking.
High-order thinking houdt in synthetiseren, analyseren,
redeneren, begrijpen, toepassen, sturen en evalueren.
Low- order thinking gaat om memoriseren. Hogere-orde
denken vereist het begrijpen en toepassen van die ken-
nis van het lagere-orde denken. Wat in het geheugen
ligt opgeslagen kan zo aangevuld met het denken om het
af te stemmen op situatie en doel.
In de visie van Kahneman in zijn bekende dual-process
theorie hoort het denkschema tot systeem 2 denken, en
het kenschema tot systeem 1 denken.
Ook het beginsel van cognitieve gedragsmodificatie van
Meichenbaum wijst erop zelf via zijn denken en selftalk
zijn sociale reactie te kunnen bijsturen en veranderen.
Het kenschema en denkschema sociale omgang
Dit onderscheid ken- en denkschema wordt hier toege-
past om sociale omgang te optimaliseren.
De sociale omgang op basis van het meer automatische
en onbewuste kenschema volstaat mogelijk niet en leidt
soms tot problemen. Om dit te vermijden kan het bijge-
stuurd met een meer doordacht denkschema voor soci-
ale omgang.
Het kenschema sociale omgang staat in voor sociale
vaardigheid. Het houdt in een spontane beeldvorming
over een sociale situatie, een automatische omgang
122
hiermee en een onbewuste selectie van welke sociale si-
tuatie het is.
Bijvoorbeeld, iemand praat niet met me (situatie), die
moet me niet (beeldvorming), ik vraag of die een pro-
bleem met me heeft (omgang).
Nog een voorbeeld, iemand lacht naar me (situatie), die
vindt me sympathiek (beeldvorming), ik vraag wat we sa-
men kunnen doen (omgang).
Dit denkschema sociale omgang staat in voor sociale
competentie. Het vraagt :
. denken hoe je best kan denken over een sociale situa-
tie, zodat de spontane sociale cognitie of beeldvorming
kan bijgestuurd,
. denken hoe je best kan omgaan met een sociale situa-
tie, zodat de automatische sociale vaardigheid en emo-
tieregulatie of zelfcontrole kan bijgestuurd en
. denken over wat je best kan selecteren voor een sociale
situatie, zodat eigen opvattingen en gewoonten als cul-
turele realiteit kunnen geoptimaliseerd.
Bijvoorbeeld, ik vraag me af waarom iemand zo stil is (si-
tuatie), misschien voelt die zich niet goed (beeldvor-
ming), ik loop er naar toe om te vragen wat er scheelt
(omgang).
Bijvoorbeeld, ik denk dat iemand op een vriendelijke wijze
naar me lacht (situatie), misschien is die wel blij met iets
123
(beeldvorming), ik vraag of die zich al wat beter thuis
voelt in de groep (omgang).
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel 'Voor
een gunstige sociale omgang' van deze encyclopedie.
Hierin wordt het sociale informatieverwerkingsmodel
van Crick & Dodge voorgesteld.
Waar de voorbeelden van het kenschema vooral ik-be-
trokken zijn, is er op een hoger niveau een meer ander
betrokken zijn in het denkschema. Het denken kan zo
het automatisch ik-perspectief verleggen naar een door-
dacht jij-perspectief. Het meest optimale niveau is
waarin tegelijk het ik- en het jij-perspectief aan bod ko-
men, tegelijk met het wij-perspectief (relatie, context,
cultuur).
Wat vraagt het denkschema sociale competentie ?
Het denkschema sociale competentie vraagt om het be-
grijpen van de sociale situatie en omgang. Dit betekent
kunnen nadenken en reflecteren over anderen, hun om-
gang en sociale situaties en hier inzicht in verwerven,
meerdere perspectieven kunnen innemen en kunnen
komen tot sociale probleemoplossing, dit als begripsin-
vulling van het denkschema.
Het denkschema sociale competentie vraagt controle
hebben over zijn emoties en zijn gedrag. Het vraagt
hoogte nemen van zijn emoties, ze passend tonen, regu-
124
leren en doeltreffend weten sturen. Het vraagt even-
eens nadenken over mogelijke reacties, ze afwegen en
ze weten afstemmen op de situatie en het gedrag van
anderen, dit als gedragsinvulling van het denkschema.
Het denkschema sociale competentie vraagt tevens een
situatie of gedrag kunnen plaatsen in een context en
(sub)cultuur als sociale realiteit. Gaat het om gangbare
ideeën en opvattingen, een gewoonte of een verwach-
ting, of net niet, dit als contextinvulling van het denk-
schema. Bijvoorbeeld, wat is de mate van openheid en
respect tegenover elkaar, is er veel eensgezindheid en sa-
menhang of tegenstelling en polarisatie.
Dit vraagt om veel denkwerk over het wat, het hoe en
waar, wanneer tegenover wie in een sociale situatie die
telkens anders is. Een minder passende automatische
sociale reactie wordt zo voorkomen. Er kan veel geleerd
en opgenomen in het huidig minder optimaal ken-
schema sociale vaardigheid. Door toevoeging van cogni-
tieve vaardigheden aan de sociale en zelfcontrolevaar-
digheden wordt een optimale en gerichte afstemming
mogelijk.
Vooral in de adolescentie wanneer het denkvermogen
toeneemt kan de sociale competentie toenemen door-
dat het denkschema verder tot ontwikkeling komt. Voor
mensen met autisme kan hier een moeilijkheid bestaan
omdat ze minder in staat zijn tot een abstract denken.
125
Voorbeeld, denkwerk sociale situatie :
Van kenschema : als een vriend me iets vraagt (situatie),
ga ik ervanuit dat het oké is (beeldvorming) en ben ik ver-
eerd en ga ik er zonder veel denken op in (gedrag).
Naar denkschema : als iemand of wie ook iets vraagt dan
kader ik dit in iets wat van mij wordt gewenst (situatie),
en ga ik vooreerst na of het oké is in het algemeen en in
het bijzonder voor mezelf (beeldvorming), vervolgens
zoek ik eerst naar mogelijke antwoorden vooraleer te kie-
zen voor een reactie.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen
Schema’s door elkaar’, Intro emotionele intelligentie’,
Meta-omgangsdenken’, ‘(Meta)omgangsgericht model
en Schema’s en executieve functies. Over inhoud en
vorm van deze encyclopedie.
Toegepast
Stel je een concrete sociale interactiesituatie van je kind
of jezelf voor :
Wat is de spontane beeldvorming van je kind of jezelf
hiervan en hoe zou je spontaan reageren ?
126
Wat zou je kind of jezelf nog via je denken kunnen toe-
voegen, wijzigen of specifiëren aan je beeldvorming hier-
van ?
Wat zou je kind of jezelf nog via je denken kunnen toe-
voegen, wijzigen of specifiëren aan je omgang hiermee ?
Wat zou je kind of jezelf nog via je denken kunnen toe-
voegen, wijzigen of specifiëren aan de situering van de
interactiesituatie ?
Meer lezen :
Antrop, I., & Bal, S. (2017). Sta sterker: Een gedragsthe-
rapeutische socialevaardigheidstraining voor adolescen-
ten. Leuven : LannooCampus.
127
Keuze en
gebruik van
online appli-
caties en soci-
ale media
Onderzoek bij jongeren
Een grootschalig onderzoek bij kinderen en jongeren in
diverse landen in opdracht van Unicef leverde een rap-
port op dat gaat over waaraan de digitale werkelijkheid
zou moeten voldoen en welke richting ze uit zou moeten
gaan om digitaal welzijn voor kinderen en jongeren te
creëren. Het liet kinderen en jongeren zelf aan bod ko-
men over hoe het digitale en online gebeuren moet bij-
dragen en geeft de voorwaarden aan voor dit digitaal ge-
beuren. Dit aandacht besteden aan de gevoelens en er-
varingen van kinderen en jongeren kan helpen begrijpen
hoe digitale ervaringen kunnen worden aangeboden en
Als ouder ben je vaak begaan met het gebruik van
online applicaties en sociale media door je kind. Hoe
je kind optimale digitale keuzes aanbieden uitgaand
van wat kinderen zelf aangeven ?
Wat met games en gamen ?
128
ontworpen op manieren die waarschijnlijker een posi-
tieve impact hebben.
Kinderen en jongeren besteden steeds meer tijd op digi-
tale platforms die steeds meer voor hen betekenen en
hen toenemend beïnvloeden. Dit houdt risico's in, maar
dit kan ook kansen scheppen voor positieve resultaten
voor kinderen en jongeren zo passend ontwikkeld. Dit
vraagt om een ontwerp en ontwikkeling van digitale
technologie die de rechten en het welzijn van kinderen
en jongeren als een primaire doelstelling ondersteunt
waarbij kinderen en jongeren een prominente stem krij-
gen bij het maken van deze digitale realiteit.
De resultaten van dit onderzoek van Unicef kunnen ou-
ders gebruiken als referentie om de waarde van digitale
applicaties af te wegen en op te volgen of applicaties en
platformen die hun kind gebruikt gunstig zijn voor hem
of haar en in welke mate. Deze gegevens kunnen nuttig
zijn voor de keuzes die ouders hun kind aanbieden.
Welke digitale eigenschappen, voorwaarden en kwalitei-
ten
Hieronder worden een aantal eigenschappen, voorwaar-
den en kwaliteiten uit het onderzoek weergegeven
129
waaraan de aangeboden digitale werkelijkheid zou moe-
ten voldoen om bij te dragen aan digitaal welzijn van kin-
deren en jongeren. Ze worden gesitueerd op acht vlak-
ken en vormen acht componenten van het kinderlijk wel-
zijnskader. Zie afbeelding verder. Tot wat het concreet
moet bijdragen kan gebruikt als indicator voor haar aan-
wezige betekenis en waarde :
Competentie :
Digitale (spel)ervaringen moeten positief bijdragen aan
de eigen beleving van kinderen van hun competentie,
kennis en mogelijkheden.
Het moet voor het kind concreet bijdragen tot een ver-
hoogd vermogen om vragen te beantwoorden of een ac-
tiviteit tot een goed eind te brengen, een verhoogd ver-
mogen om nieuwe dingen te leren, zich als kind sociaal
of cognitief competenter te voelen en de kennis van het
kind op bepaalde domeinen te verbeteren.
Emotionele regulatie :
Kinderen gebruiken de digitale omgeving om hun stem-
ming aan te passen, te ontspannen en nieuwe energie
op te doen om contact te maken met leeftijdsgenoten
en de wereld. Dit omvat het gebruik van digitale
(speel)ervaringen om het gevoel van stress te verminde-
130
ren of om in een flow-toestand te komen waarin ze wor-
den ondergedompeld in een gevoel van energieke focus,
volledige betrokkenheid en plezier bij een activiteit.
Het moet concreet bijdragen tot een kind dat minder
stress voelt, zich kan focussen en concentreren en dat
zich weer energiek voelt om zich te engageren voor zijn
leeftijdsgenoten en de wereld.
Empowerment of eigen kracht ervaring :
Het deelnemen aan digitaal spelen zou gevoelens van
autonomie, keuzevrijheid en inbreng bij kinderen moe-
ten stimuleren. Kinderen kunnen de controle voelen en
beslissingen nemen, en ze kunnen een gevoel van mees-
terschap en prestatie ontwikkelen.
Het moet voor het kind concreet bijdragen tot een toe-
genomen gevoel van controle en een vermogen om
beslissingen te nemen, een verhoogd gevoel van dingen
beheersen en prestatie en een toegenomen gevoel van
autonomie, keuzevrijheid en wederzijdse invloed.
Sociale connectie :
De digitale omgeving, inclusief spel, moet de sociale
band van kinderen met leeftijdsgenoten, familie of an-
dere belangrijke mensen in hun leven vergemakkelijken
en dit op een manier die kinderen beschermt tegen
schade.
131
Het moet voor het kind concreet bijdragen tot een groter
gevoel van verbondenheid of gevoel bij leeftijdsgenoten
te horen, een groter gevoel van verbondenheid
met ouders en een gevoel van sociale en emotionele on-
dersteuning door anderen.
Creativiteit :
De betrokkenheid van kinderen bij digitaal spelen moet
hun nieuwsgierigheid vergroten, hun openstaan voor
nieuwe ervaringen en hun creatieve vermogen verster-
ken.
Het moet voor het kind concreet bijdragen tot meer
nieuwsgierigheid, meer open staan voor nieuwe ervarin-
gen en een sterker creatief vermogen.
Veiligheid en beveiliging :
Kinderen moeten zowel veilig zijn als zich veilig voelen
terwijl ze zich bezighouden met de digitale omgeving en
het digitale spel. Dit omvat veiligheid tegen een breed
scala aan risico's, waaronder, maar niet beperkt tot, con-
tactrisico's, gedragsrisico's, inhoudsrisico's en contract-
risico's.
Het moet voor het kind concreet bijdragen tot een ver-
132
hoogd gevoel van veiligheid, een geringer gevoel van ge-
vaar, dreiging of angst en geen ervaren van geweld of
misbruik.
Diversiteit, rechtvaardigheid en inclusie :
Digitale (speel)ervaringen moeten divers, rechtvaardig
en inclusief zijn om ervoor te zorgen dat alle kinderen
met verschillende achtergronden en omstandigheden
kunnen deelnemen. Digitaal spelen moet toegankelijk
zijn voor kinderen met een handicap en aangepast zijn
aan leeftijd en cultuur.
Het moet voor het kind concreet bijdragen tot een ge-
voel dat een ervaring praktisch toegankelijk is (zoals kos-
ten, verbinding, ontwerp), een gevoel dat een ervaring
hen vertegenwoordigt en hen in staat stelt om hun iden-
titeit uit te drukken.
Zelfrealisatie :
Het digitale spel van kinderen moet hen een gevoel ge-
ven van zin en verbeteringen in hun sociale betrokken-
heid en gevoelens over zichzelf.
Het moet bijdragen tot meer gevoel van eigenwaarde en
meer zingeving voor het kind.
133
Situering digitale welzijnscomponenten
In het door ons gebruikt referentieel model kunnen deze
acht vlakken of componenten als volgt gesitueerd :
134
Competentie en creativiteit zijn terug te vinden als aan-
dacht, zorg en welzijn op vlak van realiteit en het contact
ermee.
Zelfregulatie en eigen kracht zijn terug te vinden als aan-
dacht, zorg en welzijn op vlak van het zelf.
Emotionele regulatie is terug te vinden als aandacht,
zorg en welzijn op vlak van de ander.
Sociale connectie is terug te vinden als aandacht, zorg en
welzijn op vlak van relaties.
Veiligheid en beveiliging zijn terug te vinden als aan-
dacht, zorg en welzijn op vlak van de samenleving.
Diversiteit, rechtvaardigheid en inclusie zijn terug te vin-
den als aandacht, zorg en welzijn op vlak van cultuur.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel Refe-
rentiële begeleiding’ van deze encyclopedie.
Onderzoeksbevindingen en aanbevelingen
De bevindingen van het onderzoek van Unicef werden in
het kort als volgt samengevat :
135
Welzijn is holistisch :
Voor kinderen is welzijn fysieke gezondheid en veilig-
heid, maar ook mentale stabiliteit en positieve emo-
tie. Het belangrijkste is dat welzijn ook digitaal welzijn
sociaal is, gekoppeld aan het liefhebben van anderen en
geliefd zijn bij familie en vrienden.
Diversiteit, rechtvaardigheid en inclusie zijn belangrijk :
Kinderen ervaren een reeks belemmeringen voor digi-
tale betrokkenheid, variërend van beperkte internettoe-
gang tot app-kosten en cultureel ongepaste inhoud. In-
zichten uit het overleg met kinderen, veel uit lage- of
middeninkomenslanden, signaleren problemen die nog
adequaat moeten worden aangepakt, hetzij door onder-
zoek of door de industrie.
Sociale verbinding is de sleutel :
Verkennende analyse van enquêtegegevens toonde aan
dat voor kinderen in sommige landen het deelnemen
aan online sociale activiteiten met vrienden, ouders en
leraren positief geassocieerd was met veel aspecten
van welzijn. Het gebruik van sociale media werd geasso-
cieerd met een gevoel van verbondenheid, sterkere re-
laties met leeftijdsgenoten en vertrouwen. Ouders, ver-
zorgers en leerkrachten die positief en ondersteunend
betrokken waren bij het gebruik van digitale technologie
136
door hun kinderen, bleken over het algemeen een be-
tere relatie met hun kinderen te hebben, hoewel de cau-
sale richting onduidelijk is. Toen specifiek naar spelen
werd gevraagd, zeiden veel kinderen dat ze meer plezier
hebben als ze met vriendjes spelen. Veel games die door
kinderen in de workshops tijdens het onderzoek waren
ontworpen, hadden een prosociaal element waarbij ze
samenwerkten of anderen hielpen. Sommige kinderen
voelden zich veiliger als ze samen speelden.
Veiligheid staat voorop :
Kinderen willen dat digitale inhoud geschikt is voor hun
leeftijd en voor de digitale ruimtes waarin ze met elkaar
omgaan, zodat ze niet worden blootgesteld aan geweld,
ongepast taalgebruik en seksuele inhoud. Kinderen ga-
ven aan dat ze het niet op prijs stelden om onverwacht
dergelijke inhoud tegen te komen, en ze willen kunnen
voorspellen dat de inhoud die ze tegenkomen niet
schokkend voor hen zal zijn. Kinderen willen veiligheids-
maatregelen om ervoor te zorgen dat ze : advertenties,
chatten en trollen kunnen beheren; socialiseren met
leeftijdsgenoten van dezelfde leeftijd; en worden onder-
steund om hun tijd te beheren. De bezorgdheid over de
veiligheid van kinderen werd door ouders gedeeld en
door belanghebbenden aangemerkt als een voortdu-
rende uitdaging.
137
Creativiteit is een integraal onderdeel :
Voor kinderen was creativiteit verweven met andere
processen en voordelen, van leren tot zelfvertrou-
wen. Creativiteit is niet zozeer een duidelijk doel of
speelstijl, maar ontstaat tijdens een beleving of als bij-
product van digitaal spelen, naast andere uitkomsten.
Spelen is divers :
Van competitie tot samenwerking, kinderen vertelden
dat ze op veel verschillende manieren spelen en dat ver-
schillende spelervaringen op verschillende manieren bij-
dragen aan hun welzijn. Ouders en belanghebbenden er-
kennen dit en streven ernaar een grote verscheidenheid
aan spel te ondersteunen, waaronder rustiger en reflec-
tief spel.
Digitaal spelen heeft grenzen :
Kinderen noemden nadelen van digitale spelervaringen,
van isolatie tot verveling en negatief affect. Daarentegen
werden fysieke games over het algemeen gezien als
meer aanpasbaar, socialer en meer fysiek boeiend, pun-
ten die ook door ouders werden herhaald. Er zijn duide-
lijke kansen voor de industrie om te innoveren en het di-
gitale spel te verbeteren.
138
Invloed ouder bij keuze en gebruik
Als ouder kan je altijd trachten invloed of druk uit te oe-
fenen bij het maken van keuzes en kan je een signaal
trachten geven naar ontwikkelaars toe van digitale appli-
caties en platforms.
Je kan het kind helpen kennismaken met wat je voorkeur
wegdraagt en toch aantrekkelijk is voor je kind.
Dit betekent dat je het niet helemaal alleen overlaat aan
je kind door je tekort aan ervaring en kennis van digitale
platformen. Zo kan je een houvast en steun bieden bij
het maken van keuzes en sluit je kind je niet uit doordat
het voor je onbekend terrein is waarvoor weinig inte-
resse. Je digitale aanwezigheid en interesse alleen al
kunnen een betekenisvol verschil maken. Hierbij kan je
in het bijzonder je aandacht richten op hoe en in welke
context een medium wordt en kan gebruikt, eerder dan
te focussen op het medium zelf.
Je keuze en gebruik
Wat uit het digitaal onderzoek van Unicef denk je te kun-
nen gebruiken voor je kind ?
In welke mate is dit reeds terug te vinden in het digitaal
gebruik van je kind ?
139
Welke concrete stappen denk en plan je te kunnen zetten
om het digitaal gebruik van je kind te optimaliseren ?
Op welke manier denk je op de medewerking van je kind
te rekenen en er beroep op te kunnen doen ?
Hoe zou meer aanwezigheid en digitale verdieping van je
als ouder hierbij kunnen helpen ?
Meer lezen :
Unicef report : Responsible Innovation in Technology for
Children. Digital technology, play and child well-being
140
Ouder-zijn en so-
ciale neuroweten-
schappen
Sociale neurowetenschappen vormen een nieuwe we-
tenschappelijke stroming die de link wil nagaan tussen
wat zich afspeelt op sociaal vlak en het functioneren van
het brein. Meer specifiek wordt hier de ouder-kind in-
teractie en relatie belicht en de onderliggende hersenac-
tiviteit. Deze inzichten kunnen mogelijk bijdragen aan
het optimaliseren van het ouder-zijn door een betere af-
stemming van brein- en sociaal functioneren.
Neurale basis opwekken ouderlijk gedrag
Onderzoek wijst uit dat de neurale circuits in de herse-
nen die instaan voor typisch ouderlijk gedrag, zoals ver-
zorgen en beschermen, reeds slapend aanwezig zijn, tot-
dat interne en externe sensorische signalen ze activeren.
Als ouder kan je je ouder-zijn en ouder-kind interactie
optimaliseren door een betere afstemming met el-
kaar van je brein- en sociaal functioneren.
141
Ouder worden verandert de hersenen om op een na-
tuurlijke wijze de noodzakelijke gedragingen te genere-
ren. Zo is neurale activiteit in het mediale preoptische
gebied (MPOA) een regio van de hypothalamus in de
hersenen cruciaal om ouderlijke zorg op gang te bren-
gen. MPOA-neuronen die de galanine- en/of oestro-
geenreceptor tot expressie brengen, staan klaar als een
knooppunt en bevorderen het ouderschap door verschil-
lende soorten motorpatronen te coördineren die in
meerdere hersengebieden worden opgewekt.
Nieuwe onderzoeksresultaten suggereren dat opvoed-
gedrag geen lineair en feed-forward circuit als basis
heeft, maar meer georganiseerd is als een 'orkest' ge-
kenmerkt door samenspel. De MPOA staat klaar om te
dienen als geleider met de input en output van knoop-
punten die als 'muzikanten' dienen. Elke muzikant (of
hersenregio) heeft het potentieel om motivatie en ge-
drag te genereren en de geleider geeft aan wanneer, in
welke volgorde, en hoe krachtig.
Op basis van neurologisch onderzoek is het idee ontwik-
keld van een ouderschapsswitch bij de geboorte van een
kind. De hersenen van ouders bleken verschillend van
die van niet-ouders. Zo vertonen ouders een verhoogde
hersenactiviteit bij het bekijken van foto's van kinderen,
of bij het horen van een huilende baby. Hormonen, zoals
oxytocine, prolactine, estradiol en progesteron, blijken
142
opvoedingsgedrag te coördineren. Ook een eiwit in de
hersenen, galanine genaamd, zou bij beide ouders zor-
gend en ouderlijk gedrag oproepen, zoals het bescher-
men van de baby. De waarneming van de werkelijkheid
verschuift alzo met een grotere focus op de baby.
Neurobiologisch zouden vaders en moeders dezelfde
neurale schakelingen in de hersenen gebruiken. Ze zou-
den beide ook vergelijkbare hormonale veranderingen
ondergaan. Hierdoor zouden ze dezelfde patronen van
cognitieve, emotionele en sociale betrokkenheid verto-
nen als moeders. Zo vertoonden in het bijzonder vaders
een gelijkaardige activering in emotionele verwerking als
moeders wanneer ze de primaire zorgverleners waren.
Steeds meer wordt in onderzoek de basis voor de vader-
identiteit en -gelijkheid gezocht in de neurowetenschap-
pen. Dit naast de impact van culturele invloeden. Er zijn
steeds meer aanwijzingen dat het vaderschap ook het
brein van vaders verandert. Dit is ook het gevoel van va-
ders dat vader-zijn hun leven verandert. Zo herkennen
ze soms zichzelf niet meer als nieuwe vader. Hun herse-
nen reageren blijkbaar verschillend dan ervoor op ou-
der-gerelateerde prikkels. Hun hersenen veranderen op
een manier die helpt om de complexe taken van ouder
zijn aan te pakken.
143
Voorkeur sociale informatie
Een kind is vanaf de geboorte bedraad om sociale ver-
binding te maken. Zo letten pasgeborenen bij voorkeur
op sociale informatie. Ze kijken langer naar gezichten
dan naar andere objecten en luisteren langer naar men-
selijke stemmen dan naar andere geluiden. Zelfs twee
stippen en een lijn trekken de aandacht van een baby bij
het vormen van de rudimentaire configuratie van een
gezicht. Ouderlijke stimuli, zoals bijvoorbeeld de stem
van de moeder, lijken van bijzonder groot belang te zijn
voor zuigelingen, waarschijnlijk als gevolg van prenatale
foetale ervaringen. Er is een verweving tussen het neu-
rologische en gedragsmatige, waarbij hormonale, fysio-
logische en gedragsmatige signalen dynamisch worden
uitgewisseld tussen ouder en jong tijdens sociaal con-
tact. Op die manier raken gedrag en biologie van ouder
en kind met elkaar verweven.
Invloed ouderlijke aanwezigheid
De aanwezigheid van ouders helpt mee aan de neurale
rijping van het kind nodig voor een succesvol functione-
ren op verschillende ontwikkelingsgebieden. Zo blijkt de
ouderlijke aanwezigheid een belangrijke en unieke rol te
spelen bij de rijping van neurale circuits. Een merkelijk
144
verschil treedt op als de moeder afwezig is. De aanwe-
zigheid biedt ondersteuning aan de langdurige ontwikke-
ling van het kind.
Ook in de adolescentie blijven ouders een belangrijke so-
ciale aanwezigheid die zowel de hersenen als het gedrag
van adolescenten beïnvloeden. In aanwezigheid van een
niet-ouder vertoonden adolescenten immers een functi-
onele koppeling geassocieerd met meer onvolwassen
patronen van neurale activering en met verhoogd risico-
gedrag.
Gezien het belang van ouders voor het kind en zijn ont-
wikkeling, is het belangrijk dat ze zich zelf gesteund en
goed gereguleerd voelen. Een ouder die zelf overstuur is
kan moeilijk de stress van zijn kind opvangen en regule-
ren. Is de ouder wel in staat om zich rustig en veilig te
voelen, dan kan het het kind helpen zijn emotionele re-
acties te reguleren en zijn voorbeeld te volgen. Ouders
vormen zo een verlengstuk van het zich ontwikkelende
brein van het kind.
Invloed kinderlijke aanwezigheid
De periode onmiddellijk na de geboorte biedt een ven-
ster van neuroplasticiteit waardoor ouders zich kunnen
aanpassen aan de fysiologische veranderingen en
nieuwe ervaringen van het ouder-zijn en waardoor ou-
145
ders adaptief het gevoelige zorggedrag kunnen verwer-
ven dat baby's toelaat te overleven en zich te ontwikke-
len. Moeders tonen een duidelijke neurale respons op
hun eigen kind en niet op een ander kind. Deze active-
ring houdt verband met gevoelens die de motivatie on-
dersteunen om zorg te verlenen. De geboorte van een
kind brengt een significante verandering mee in meer-
dere domeinen, zoals rollen, motivaties, hormonen en
neurobiologie.
Ouder-kind neurale synchronie
Uit onderzoek komt duidelijk naar voor dat de ouder-
kindrelatie in de hersenen wordt weergegeven in een
breed scala aan netwerken en regio's. Vooral regio's die
betrokken zijn bij mentaliseren (bijvoorbeeld, de sulcus
temporalis superior), herkenning en beloning (bijvoor-
beeld, de gyrus en het ventrale striatum), en de belicha-
ming van de fysieke toestanden van zichzelf en anderen
(bijvoorbeeld, de insula) worden geactiveerd bij kin-
deren en ouders. Hierbij verloopt een en ander parallel
gezien de wederkerigheid van informatieverwerking en
interactie. Zo blijkt dat de ouder-kindband analoog
wordt weergegeven in de hersenen aan beide kanten
van de ouder-kind twee-eenheid.
146
Een van de bepalende kenmerken van menselijke sociale
binding kan de toenemende mate van overlap tussen
neurale representaties van het zelf en de ander zijn, zo
kan afgeleid uit onderzoek. Deze overlap tussen zelf en
ander kenmerkt de exclusieve ouder-kindband op neu-
raal niveau.
Synchronie komt bij baby's onder meer tot uiting in het
afstemmen van zijn bewegingen op het spreekritme van
de ouder. Uit dit stemgebruik kunnen baby’s de ge-
moedstoestand van de ouder afleiden en hun reactie
hierop afstemmen. De interactie ouder en kind wordt
gekenmerkt door adaptief en wederkerig gedrag dat een
wederzijds lonende interactie bevordert.
Recent onderzoek van de Universiteit Leiden toont aan
dat de hechtingskwaliteit ouder kind gerelateerd is aan
dyadische patronen van baby en ouder bij het waarne-
men van sociale situaties. Gehechtheidsrepresentaties
blijken ‘zichtbaar’ in de manier waarop de hersenen so-
ciale informatie verwerken.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel 'Vaders
en hun brein' van deze encyclopedie.
147
Ga zo je wil na hoe inzichten en bevindingen uit de sociale
neurowetenschappen je kunnen helpen bij een betere af-
stemming van je ouder-zijn.
Ga zo je wil het belang na van de aanwezigheid van je
kind voor het opwekken van ouderlijk gedrag.
Ga zo je wil het belang na van de je aanwezigheid als ou-
der voor het optreden van kinderlijk gedrag.
Meer lezen :
Decety, J. (Ed.). (2020). The social brain : A develop-
mental perspective. The MIT Press.
https://doi.org/10.7551/mitpress/11970.001.0001
148
Voor een gunstige
sociale omgang
Onbevredigende sociale omgang
Te vaak meen je als opvoeder op te merken dat een kind
of jongere er niet in slaagt tot een bevredigende omgang
met zijn omgeving te komen. Het kind of de jongere weet
niet goed in te schatten wat iemand uitdrukt of bedoelt.
Het kind kijkt heel eenzijdig naar wat wordt geuit. Het
geeft er een heel eigen interpretatie aan. Het kind of de
Te vaak weten jongeren niet te komen tot een bevredi-
gend contact.
Ze schatten de situatie verkeerd in, of lopen zichzelf voor-
bij.
Wat gaat precies in hen om ?
149
jongere weet niet goed in te spelen op de aanwezige si-
tuatie. Het verloop van de interactie wordt hierdoor be-
moeilijkt. Zowel de omgeving als het kind of de jongere
zelf blijven dan mogelijk onbevredigd achter. Uiteindelijk
kan dit er toe leiden moeilijk vrienden te behouden of
voor de toekomst moeilijk vrienden te maken.
Aangrijpingspunten verandering
Om hier verandering in te brengen en het kind te helpen
tot een betere omgang met zijn omgeving te komen, zou
je iets kunnen veranderen aan de interactiesituatie. Vra-
gen aan de andere kinderen om iets meer geduld te heb-
ben, bijvoorbeeld. Je zou ook aandacht kunnen besteden
aan de aanwezige interactie. Bewaken dat er niet wordt
geroepen, bijvoorbeeld. Je speelt dan in op wat zich om-
heen het kind of de jongere afspeelt, of op wat zich af-
speelt tussen het kind en de omgeving.
Je zou ook aandacht kunnen besteden aan wat zich in
het kind of de jongere afspeelt. Wat merkt het kind op in
de aanwezige situatie ? Wat maakt het kind van wat ge-
beurt ? Wat leeft er bij het kind ? Waar wil het kind
naartoe ? Hoe denkt het een uitweg of oplossing te vin-
den ? Waarvoor kiest het kind ? Waarop baseert het
kind zich ? Hoe stuurt het zijn reactie ?
150
Je zou, anders gezegd, iets kunnen doen in de sociale re-
aliteit, iets kunnen doen aan de sociale interactie, of ten-
slotte iets kunnen doen aan de sociale informatieverwer-
king van de realiteit en interactie. Iets kunnen doen op
het niveau van de aanwezige informatie over de sociale
realiteit en de sociale interactie.
Je richt je in het laatste geval op wat zich afspeelt in het
hoofd van het kind of de jongere in interactie met zijn
omgeving. Je tracht precies hoogte te krijgen van de op-
eenvolgende cognitieve processen die zich bij hem of
haar afspelen. Je tracht hoogte te krijgen van de inhoud
ervan en de kenmerkende manier waarop dit proces ver-
loopt. Dit alles doe je om hier zo nodig op te kunnen in-
spelen om te komen tot een meer gunstige sociale om-
gang voor het kind of de jongere.
Je kan hierbij aandacht besteden aan de aanwezigheid of
niet van bepaalde opeenvolgende processen. Je kan aan-
dacht besteden aan de inhoud van de deze processen. Je
kan aandacht besteden aan hoe deze inhoud tot stand
kwam.
Van hieruit kan je aandacht besteden aan de wenselijke
aanwezigheid van elk van deze sociale processen, aan de
wenselijke sociale inhoud en hoe te kunnen komen tot
deze meer gunstige sociale inhoud.
151
Denkt het kind, bijvoorbeeld, aan meer dan één moge-
lijke interpretatie van wat iemand tegenover hem of
haar doet ? Denkt het kind aan meer dan een mogelijke
reactie tegenover iemand ? Denkt het kind aan een mo-
gelijk gunstige opstelling tegenover hem ? Of denkt het
aan een ongunstige ? Hoe is deze ongunstige opstelling
tot stand gekomen ? Hoe zou het kind van een ongun-
stige naar een meer gunstige opstelling kunnen over-
schakelen ?
Oorsprong onbevredigende sociale omgang
In deze gedachtegang wordt aangenomen dat de sociale
omgang minder vlot verloopt zo een van de opeenvol-
gende mentale stappen ontbreekt, of de inhoud ervan
onbevredigend is, dit ingevolge de manier waarop het
kind tot deze inhoud kwam.
Voldoet een of meerdere stappen niet, dan dient reke-
ning gehouden met een tekort aan een of meerdere
competenties in het verwerken van sociale informatie.
Het kan ook dat het kind of de jongere deze competen-
ties wel bezit maar ze nalaat aan te wenden, of in vol-
doende mate weet aan te wenden. Dit omdat het kind er
niet toe komt in deze situatie. Zo kan het kind wel weten
hoe het best kan reageren, maar zich er toch niet toe
weten bewegen in de aanwezige context.
De aanwezige herinneringen en voorstellingen van het
kind spelen hierin een rol. Het persoonlijk sociaal weten
152
laat dan zijn invloed gelden in de opeenvolgende stap-
pen. Herinnering aan succes of falen van een bepaalde
inhoud of vorm voor een stap, beschikbare gekende mo-
gelijkheden om een doel of uitweg te bereiken in inter-
actie, waar of wanneer iets dit betekent en dat als reac-
tie inhoudt. Het kind of de jongere beschikt zo over een
persoonlijke databank waaruit het voortdurend kan put-
ten om iets zo op te pakken en zo aan te pakken. Data-
bank die voortdurend wordt aangevuld en bijgesteld op
basis van nieuwe sociale ervaringen van hoe iets op te
pakken en aan te pakken.
Om het kind tot een meer gunstige sociale omgang te
brengen, kan het nuttig zijn de inhoud van deze data-
bank samen met het kind en zijn omgeving te bekijken.
Zo te zien wat het kind in de weg staat. Zo te zien wat
kansen en mogelijkheden voor het kind kan doen ont-
staan. Ook te zien wanneer iets uit deze databank aan te
wenden, en wanneer niet. Of bij voorkeur iets anders uit
de databank aan te wenden. Zo ook te zien hoe iets an-
ders in de databank te stoppen.
Informatieverwerkingsmodellen
Twee Amerikaanse onderzoekers, Crick en Dodge (1986,
1994), geven in hun Sociale Informatie-Verwerkingsmo-
del zes opeenvolgende sociaal-cognitieve processen
aan. Processen die niet aanwezig zijn en naar vorm en
153
inhoud minder of meer gunstig zijn voor een kind of jon-
gere in zijn sociale omgang. Ze bieden naar kinderen en
jongeren toe aandachts- en werkpunten aan om hun so-
ciaal-cognitieve competenties te verhogen. Zo hun kan-
sen te verhogen tot meer lukkende en bevredigende so-
ciale contacten en interacties.
Deze processen hebben te maken met wat te ervaren en
hoe te reageren op iets met betrekking tot de buitenwe-
reld. Ze vormen sociale-informatieverwerkingsproces-
sen. Processen in iemands hoofd kunnen evenwel ook te
maken hebben met wat te ervaren en hoe te reageren
op iets met betrekking tot de eigen binnenwereld : een
gevoel, een denken. Ze vormen in analogie emotio-
nele-informatieverwerkingsprocessen. Het gaat hierbij
om accentverschillen, of om manieren om bij een situa-
tie of gebeuren stil te staan. In werkelijkheid sluiten
beide processen, de verwerking van sociale en emotio-
nele informatie, op elkaar aan en vormen ze twee kanten
van dezelfde processen. Wat zich buiten het kind af-
speelt reflecteert steeds op een of andere wijze op hem
of haar. Iets wordt juist omwille van een extern ervaren
intern zo ervaren, of omgekeerd iets wordt juist omwille
van een intern ervaren extern zo opgevat. Hoe iets is, be-
paalt iemands gevoel en oordeel. Omgekeerd bepaalt ie-
mands gevoel en oordeel wat iets is voor iemand. In wer-
kelijkheid gaat het om elementen van een groter cogni-
tief geheel, waarbij nu eerst weer eens dit dan weer eens
154
dat wordt geactiveerd en als toegang dient voor de ove-
rige elementen. Eerst kan er een waarneming zijn, dan
een gevoel en een oordeel. Eerst kan er een gevoel en
een oordeel zijn en dan een waarneming.
Zo kan het kind in de buitenwereld veiligheid opmerken
en hier met openheid op reageren. Zo kan het kind ook
in zichzelf veiligheid ervaren en hier met openheid op re-
ageren. In feite gaat het om elementen en processen van
een groter geheel : de activering van het cognitief of ge-
heugenschema veiligheid. De activering van dit schema
impliceert een aantal voorwaarden in de buitenwereld
en binnenwereld, zoals tekenen van aanvaarding en na-
bijheid. De activering houdt ook een aantal kenmerken
in zoals zich begrepen en aanvaard weten en voelen, sa-
men met een positieve waardering van situatie en voe-
len. De activering houdt ook een aantal omgangsken-
merken in als openheid geven en openheid tonen. Er is
dan veiligheid, het kind voelt dan veiligheid en het kind
toont dan veiligheid. Veiligheid als gedragsomstandig-
heid, veiligheid als gedragsproces en veiligheid als ge-
dragsreactie. Veiligheid als te ervaren, veiligheid als te
voelen en veiligheid als te tonen. Veiligheid als cognitief
schema houdt alzo in wanneer kan ik het ervaren, wat
houdt dit voor mij in aan feitelijke, gevoelsmatige en
waarderingsinvulling, wat laat het me toe in mijn reactie
hierop en omgang hiermee.
155
Sociale-InformatieVerwerkingsmodel
Volgende opeenvolgende sociaal-cognitieve processen
bij de interactie met de omgeving kunnen worden on-
derkend :
. Encoderen van sociale signalen : een kind leert bij soci-
ale omgang zijn aandacht te richten op belangrijke signa-
len en leert irrelevante signalen te negeren. Sociale om-
gang vraagt om het opmerken en identificeren van aan-
wezige betekenisvolle stem-, gezichts en lichaamsex-
pressie. Via glimlach, oogcontact en lichaamshouding
worden informatie en gevoelens over de situatie, zich-
zelf, elkaar en het verloop van de interactie doorgege-
ven. Encoderen houdt bijgevolg twee processen in : aan-
dacht richten op signalen of sleutels en waarneming van
deze signalen of sleutels. Het gaat hier om het kijk-, luis-
ter en aanvoelgedrag in de omgang met anderen. Kin-
deren zijn vanaf drie jaar in staat om gevoelens te ach-
terhalen uit stem-, gezichts- en lichaamsexpressies. Deze
vaardigheid neemt met de leeftijd toe zodat steeds meer
subtiele signalen kunnen worden geïdentificeerd.
Vertoont een kind agressief gedrag dan kan aangeno-
men dat het kind geneigd is meer aandacht te besteden
aan sociaal bedreigende informatie en zo gemakkelijker
bedreiging, vijandigheid en gevaar ervaart.
156
. Nauwkeurig en betekenisvol interpreteren van signa-
len : de waargenomen signalen worden door het kind
of de jongere geïntegreerd met voorbije ervaringen en
vervolgens geïnterpreteerd. Eerdere ervaringen kunnen
het kind helpen welke betekenis te geven aan wat nu
wordt opgemerkt. Het gaat hier om zien-, hoor- en voel-
gedrag : wat wordt gezien, wat wordt gehoord en wat
wordt gevoeld, wat maakt het kind ervan van wat het
ontmoet in interactie met zijn omgeving.
Leven bij een kind agressieve gevoelens of gedachten,
dan kunnen gemakkelijker negatieve interpretaties van
niet aanvaarding of genegeerd worden, toegekend wor-
den aan wat werd opgemerkt. Zeker is dit wanneer wat
werd opgemerkt onduidelijk of ambigu is. Eigen vijandig-
heid kan gemakkelijk vijandigheid doen opmerken uit de
waargenomen expressies bij de ander tijdens interactie.
. Doelen stellen : vervolgens kan het kind of de jongere
zoeken naar doelen in de aanwezige omgangssituatie, en
hieruit de gewenste selecteren. Welke situatie wil het
kind, waar wil het kind naartoe, uitgaande van de huidige
situatie ? Wat is belangrijk voor het kind, wat is waarde-
vol ?
Weet het kind niet waar naartoe of wat kan geprefe-
reerd, dan kan het ook moeilijk keuzes maken in het licht
157
hiervan. In de opvoeding kan dit aan het kind meegege-
ven : wat waardevol is en wat bij voorkeur kan verkozen,
wat beter kan vermeden omdat het weinig waardevol is.
Er kan op gelet of wat het kind of de jongere prefereert
niet andere doelen in de weg staat. Het kind wil nu iets
onmiddellijk, waardoor het iets op langere termijn in ge-
vaar brengt. Het kind wil iets voor zichzelf, waardoor het
iets voor de ander in gevaar brengt. Het kind wil, bijvoor-
beeld, gelijk krijgen zodat andere kinderen zich veronge-
lijkt voelen.
. Reactie zoeken : overlopen en selecteren van mogelijke
sociale reactiewijzen om wat verkozen te bereiken. On-
derzoek wijst uit dat populaire kinderen meer wijzen we-
ten te bedenken om tegemoet te komen aan sociale si-
tuaties.
Het kan het kind of de jongere evenwel aan reactiestra-
tegieën ontbreken, of het kind of de jongere kan minder
gunstige strategieën geleerd hebben, zodat wat verkies-
baar is niet kan bereikt. Het kind wil zijn zin doordrukken
maar weet niet hoe dit zou kunnen. De keuze om niets
te zeggen en de anderen voor voldongen feiten te stel-
len, lokt net veel onbegrip en weerstand uit.
Het kind zal andere reactiewijzen moeten bijgebracht
worden. Bijvoorbeeld, duidelijk gemaakt worden dat
communicatie juist onbegrip en weerstand voorkomt.
Dat overleg kan toelaten zelf zijn doel in zekere mate te
158
bereiken op voorwaarde dat ook de anderen dit wordt
toegelaten.
. Reactie beoordelen en keuze maken : beoordelen wat
bepaalde reactiewijzen voor gevolg hebben : wat is het
resultaat en kan je het waarmaken rekening houdend
met eigen mogelijkheden en de situatiecontext. Beoor-
delen van gevonden reactiewijzen om zo tot een keuze
te komen.
Het kind kan mogelijk enkel oog hebben voor het ge-
wenste effect en vergeten aandacht te besteden aan on-
gewenste effecten. Het kind krijgt zijn zin, maar verliest
aan vriendschap. Het kind kan ook denken dat een be-
paalde reactiewijze niet helpt of werkt en ze bij voorbaat
nalaten of vroegtijdig opgeven.
. Monitoring : Opvolgen van de gedragsuitvoering, vol-
gen welke effect je gedrag heeft op de omgeving en je
gedrag overeenkomstig regelen.
Het kunnen volgen van een gemaakt plan van uitvoering
en toelichting weten geven aan de omgeving, kan hierbij
behulpzaam zijn. Bijvoorbeeld, je beslissing om neen te
zeggen en niet mee te doen en hiervoor zo nodig een
aanvaardbare uitleg weten te geven. 'Niet wat dom van
je om zo te doen, maar ik kies ervoor niet mee te doen',
bijvoorbeeld.
159
Emotionele-InformatieVerwerkingsmodel
Naast de vermelde stappen in de omgang met informa-
tie over de omgeving, de gevoelens en gedachten van de
ander en de concrete sociale situatie, kan je het kind hel-
pen deze zelfde stappen te zetten maar nu voor zijn ei-
gen ervaren :
. Encoderen van eigen ervaren : zich richten op relevante
signalen die vertolken hoe je iets ervaart, hoe je je iets
herinnert, wat je voelt, wat je denkt, wat je behoeft en
wat je je voorstelt.
160
Het is mogelijk dat het ontbreekt aan vaardigheid hoe
zelf vertolkte signalen te herkennen. Het zich onwel voe-
len van het kind of de jongere brengt het, bijvoorbeeld,
niet in verband met hoe hij of zij iets ervaart.
. Nauwkeurig en betekenisvol interpreteren van eigen er-
varen : zijn huidig ervaren kan het kind in verband bren-
gen met eerder ervaren opgeslagen in zijn persoonlijke
geheugendatabank, en zo hieruit leren waar de waarge-
nomen signalen voor staan als herinnering, gevoel, ge-
dachte, verlangen en voorstelling.
. Doelen stellen voor eigen ervaren : wat wil het kind er-
varen, waar wil het kind naartoe, aan wat geeft het de
voorkeur. Wat wil het kind graag voelen, wat wil het
graag denken, aan welke behoeften wil het tegemoet ko-
men.
. Reactie zoeken voor eigen ervaren : overlopen voor
zichzelf op welke manier in interactie met de omgeving
het kind tot zijn voorkeurervaren kan komen.
. Reactie beoordelen en keuze maken voor eigen erva-
ren : vooraleer een keuze te maken in zijn voorstelling
nagaan welke reactiewijze zijn gewenst ervaren best zal
benaderen.
161
. Monitoring : terwijl het kind of de jongere reageert, te-
gelijk zelf volgen wat best te kunnen zeggen en doen te-
genover de omgeving en op welke manier.
Integratie informatieverwerkingsmodellen
Vervolgens kan getracht worden het kind te helpen
beide stappen te integreren. Zo dat tegelijk wat de bete-
kenis is of gewenst wordt voor wat zich buiten afspeelt
en wat de betekenis is of gewenst wordt voor wat zich
binnen het kind afspeelt, bijeen kunnen worden ge-
bracht. Het kind kan uitgenodigd zelf na te denken en zo
mogelijk samen te praten over hoe wat sociaal aanwezig
en emotioneel aanwezig kan geïntegreerd. Zo dat nadien
de uitvoering kan gestuurd vanuit een extern en intern
perspectief.
162
Het vier-stappenplan laat in dit verband een eenvoudige
concrete vertaling en integratie toe van het Sociale-In-
formatieVerwerkingsmodel en het Emotionele-Informa-
tieVerwerkingsmodel.
Situeer zelf eens de verschillende opeenvolgende sociaal-
cognitieve en emotioneel-cognitieve processen in de vier-
stappenstructuur.
Bedenk een sociale interactiesituatie van een kind.
Ga na hoe het kind de opeenvolgende sociaal-cognitieve
en emotioneel-cognitieve processen invult. Let op de in-
houd, maar kijk ook naar de wijze waarop het kind dit
doet.
163
Ga samen met het kind na hoe het, zowel naar inhoud als
vorm, de opeenvolgende sociaal-cognitieve en emotio-
neel-cognitieve processen zou kunnen invullen.
Antwoord situering :
Ongunstige sociale cognities houden een gevaar in van
de aanwezigheid van opvattingen en rationalisaties die
storend gedrag mogelijk maken en ondersteunen, van
cognitief emotionele condities zoals boosheid, wraak en
zelftrots, van een zelfbeeld met overschatting en onaan-
tastbaarheid en van een ongunstige identiteit, zoals ma-
cho of labiel.
164
Samen kan dan gezocht worden hoe te komen tot meer
gunstige sociale cognities en de ongunstige te verminde-
ren of achterwege te laten. Dit kan vanuit een bewust-
worden van de minder gunstige sociale cognities en op
zoek te gaan naar wat meer gunstig kan uitwerken op
denken, voelen, zelfbeeld, identiteit en uiteindelijk doen.
Meer lezen :
Crick, N. R., & Dodge, K. A. (June 01, 1996). Social Infor-
mation-Processing Mechanisms in Reactive and Proac-
tive Aggression. Child Development, 67, 3, 993-1002.
165
Sociale waarden
in de opvoeding
Waarden in de opvoeding
De competentie van ouders wordt vaak in verband ge-
bracht met toegepaste opvoedingsstijlen, zoals het bie-
den van warmte of het veeleisend zijn. Naast deze vorm-
kenmerken wordt in onderzoek recent ook aandacht ge-
vraagd voor aangeboden sociale waarden in de opvoe-
ding als inhoudelijke kenmerken. Deze waarden kunnen
bewust of onbewust aanwezig zijn in de opvoeding. Het
gaat om wat als ontwikkelingsgunstig wordt waargeno-
men door adolescenten. Sociale waarden zijn waarden
die in de samenleving worden gedeeld, richting een be-
tere samenleving. Ze helpen het dagelijks samenleven
te organiseren en te reguleren.
Is ouderlijke competentie vooral te herleiden tot ge-
bruikte vormelijke opvoedingsstijlen, of zijn bepaalde
inhoudelijke waarden in de opvoeding eveneens van
belang ?
166
In recent grootschalig internationaal onderzoek werd
een ouderlijke competentieschaal ontwikkeld met ou-
derlijke dimensies, zowel vormelijke als inhoudelijke, die
een gunstige invloed hebben op de adolescentie-ontwik-
keling. Deze invloed was minder alcoholgebruik of por-
nografische interesses en een geringere internetafhan-
kelijkheid. De invloed op school was dat er hogere cijfers
werden gehaald en meer algemeen bleek er een grotere
tevredenheid met het leven. Dit laatste werd, bijvoor-
beeld, het best voorspeld door warmte en opvoeding in
standvastigheid. Deze ouderlijke dimensies leken be-
schermend en tot op zekere hoogte volwassenheidsdi-
mensies te voorspellen.
Voor de competentieschaal bleken de vormelijke dimen-
sies, warmte en veeleisendheid, betekenisvol. Voor de
inhoudelijke dimensies bleken de sociale waarden, vast-
houdendheid en privacy, een gunstige invloed te heb-
ben.
Sociale waarde standvastigheid
Opvoeden in standvastigheid is een onderdeel van het
tot ontwikkeling brengen van veerkracht. Het vereist
het vermogen van de ouder om zijn kind te leren weer-
stand te bieden aan schadelijke invloeden en overlast te
verdragen. Dit moet toelaten sterker uit problematische
situaties te komen. Opvoeden in standvastigheid houdt
tevens in het kind leren om zijn doelen met vastberaden-
heid, initiatief en besluitvaardigheid onder ogen te zien
167
en na te streven. Dit vereist van ouders het in praktijk
brengen van waarden zoals voorzichtigheid en recht-
vaardigheid, zelfvertrouwen, gevoeligheid voor persoon-
lijke omstandigheden, kennis van een unieke relatie en
oriëntatie op volwassenheid met geduld en doorzet-
tingsvermogen.
Sociale vaardigheid privacy of intimiteit
Opvoeden in respect voor privacy of intimiteit houdt in
het kind impliciet of expliciet bijbrengen wat tot de pri-
vésfeer van iemand behoort en welk niveau van privacy
of verspreiding moet worden gegeven aan informatie
over zichzelf of anderen. Het vraagt het vermogen om
het kind de waarde van zijn eigen privacy bij te brengen
en die van anderen te respecteren.
Dit is niet eenvoudig in de moeilijke tijd die adolescentie
is. Deze aandacht voor privacy of intimiteit is vooral van
belang in de adolescentie fase, wanneer er veel nieuwe
relaties met anderen tot stand komen, zowel online als
face-to-face. Dit bijbrengen van respect voor privacy
blijkt een gezinsbeschermende factor tegen verslavingen
te zijn.
Belang sociale waarden in de opvoeding
Gemeenschappelijk aan beide sociale waarden in de op-
voeding is het getrouwe : standvastigheid als getrouw
aan jezelf, respect voor privacy en intimiteit als getrouw
168
aan jezelf en anderen. Beide als betrouwbaar zijn. Op
wie jezelf en anderen kunnen rekenen en voortbouwen.
Het vraagt de ontwikkeling van een zeker zelfvertrouwen
als basis om te geloven in zichzelf en vol te houden en
om zekere externe en interne druk om toe te geven te
weerstaan.
Belangrijk voor de opvoeding is ook welke invulling ou-
ders persoonlijk geven aan de invulling van deze inhou-
delijke sociale waarden. Wat houdt standvastigheid en
respect voor privacy voor je als ouder in ? Hoe doe je
dat standvastig blijven en persoonlijk respectvol zijn ?
Wanneer is dit volgens je van toepassing ?
Om sociale waarden aan bod te laten komen zal het er
zelf model voor staan in wat je zegt en doet noodzakelijk
zijn. Tevens zal het van belang zijn hoe je ze het kind
bijbrengt in je opvoedend handelen : ondersteun je je
kind hierbij, of vraag je dit van je kind, of reken je je kind
hierop af door het te beoordelen of al of niet te belo-
nen.
Ouderlijke praktijk waarde opvoeding
Schenk je als ouder vooral aandacht aan je gebruikte op-
voedingsstijl ?
Is er naast je opvoedingswijze ook aandacht voor inhou-
delijke sociale waarden ?
169
Welke inhoudelijke waarden zou je als ouder je adoles-
cent in de opvoeding willen aanbieden ?
Welke plaats zou je sociale waarden als standvastigheid
en respect voor privacy in de opvoeding willen geven ?
Aan welke andere waarden zou je als ouder een plaats
willen geven ?
Welke inhoud zou je willen geven aan sociale waarden als
standvastigheid en respect voor privacy of intimiteit ?
Wanneer zijn voor je sociale waarden als standvastigheid
en respect voor privacy van toepassing ?
Hoe vertaal je ze naar de praktijk ?
Wat omvatten ze inhoudelijk precies voor je ?
170
Meer lezen :
Reparaz, C., Rivas, S., Osorio, A., & Garcia-Zavala, G. (Ja-
nuary 01, 2021). A Parental Competence Scale: Dimensi-
ons and Their Association With Adolescent Out-
comes. Frontiers in Psychology, 12.
171
Sociale waarne-
ming door kind
in beeld
Wat iemand uitdrukt is voor een kind niet steeds gemak-
kelijk te merken en vervolgens te begrijpen.
Het vraagt een gericht kijken naar de getoonde gezichts-
en lichaamsuitdrukking, die meer of minder expressief is.
Het vraagt een gericht luisteren naar de inhoud en de
toon van wat wordt meegedeeld.
Het vraagt een gericht aanvoelen van het doen en laten,
van het gedrag van de ander.
Wat neemt een kind waar op sociaal vlak ?
Voor welke signalen stelt het zich open ?
172
Het vraagt ervaring op het vlak van wat verbonden is aan
welke expressie.
Het vraagt kennis van wanneer deze uitdrukkingen op-
treden en begrip van wat dan de waarneming, gevoel en
verlangen is van de ander.
173
174
Sommige kinderen staan voor bepaalde signalen open,
andere kinderen staan weer open voor andere signalen.
Vooraleer te reageren kan je er op letten of je signalen
door het kind opgemerkt werden. Je kan er dan voor kie-
zen ofwel je signaal te versterken. Veelal verdient het de
voorkeur om de aandacht op je signaal te vestigen, of om
het signaal te ondersteunen met woorden, eerder dan
met je toon.
Sommige kinderen merken wel je signaal, maar niet de
betekenis. Ook hier kan je kiezen om deze betekenis toe
te lichten.
Tenslotte merken sommige kinderen wel je signaal en
hun betekenis, maar negeren ze het. De reden hiervoor
kan zijn dat ze hiermee trachten te ontkomen aan wat
wordt uitgedrukt, ofwel dat gepoogd wordt je te doen
afzien van verdere signaaluitdrukking door die te nege-
ren, of nog dat ze er niet op reageren omdat ze geen en-
kele vat hebben op de situatie en ook niet op je expres-
sie. Los van hun gedrag en reactie, blijft het signaal het-
zelfde. Dit komt mogelijk omdat kinderen merken dat je
expressie niet met hen samenhangt, maar afhangt van
iets daarbuiten en te maken heeft met de stemming
waarin je verkeert.
Naargelang de reden van niet reageren kan je dan er
voor zorgen dat je signaal niet zo maar kan genegeerd
175
worden enerzijds, maar dat hun reactie mede het signaal
verandert en mogelijk beëindigt.
Er kan best mee rekening gehouden worden of het kind
nog in de mogelijkheid is op je signaal te reageren. Is het
niet moe, uitgeput, erg gespannen, overvraagd, enzo-
meer. In dit geval kan best zo mogelijk het signaal voor
een gunstiger moment gereserveerd worden, moment
waarop het kind meer aanspreekbaar is.
176
Ook van de volwassene vraagt het :
. een gericht kijken, luisteren en aanvoelen wat voor het
kind kan en wat niet vanuit zijn expressie
. ervaring op dit vlak
. kennis wanneer een kind iets uitdrukt in zijn antwoord
en reactie en begrip vanuit welke waarneming, gevoe-
len en verlangen dit is
. weet hebben van wat kan en niet kan voor het kind en
zo niet, dit via vragen en samenpraten achterhalen. Zo-
dat juister de realiteit van kind en situatie kunnen in-
geschat en wat uiteindelijk als reactie kan en mag ver-
wacht worden.
Reeds heel vroeg ontwikkelt het sociaal waarnemen :
Een recent onderzoek van de Universiteit Utrecht laat
zien dat er een groot verschil in focus is van de hersen-
activiteit tussen baby's van vijf maanden en die van tien
maanden. Bij babys van vijf maanden is er vooral in de
visuele schors achterin de hersenen veel informatie uit-
wisseling. Dit is het gebied waar visuele informatie
wordt verwerkt. De hersenen zijn dan vooral gericht op
analyse van beeldmateriaal. Er is dan nog weinig com-
municatie tussen de sociale hersengebieden. Zones die
liggen aan de zij- en voorkant van de hersenen.
177
Bij baby’s van tien maanden treedt er een intensieve
communicatie tussen de hersengebieden op. Iets wat-
vooral te zien is bij het analyseren van sociale informatie.
In een periode van vijf maanden, van vijf tot tien maan-
den dus, gaan hersengebieden zo sterk samenwerken
dat het voor baby's mogelijk wordt omgang tussen men-
sen te begrijpen.
Recent onderzoek aan het universitaire Darmouth Col-
lege laat zien dat de hersengolven van baby's synchroon
lopen met hun moeders als ze van hen leren. De mate
waarin de neurale activiteit van de baby's synchroon
loopt met de moeders voorspelt de mate waarin ze soci-
ale aanwijzingen leren over nieuw speelgoed. Het neu-
raal verbinden met anderen stelt het kind open voor het
ontvangen van sociale informatie en voor invloed van
anderen. Zo zijn de emotionele reacties van moeders op
nieuw speelgoed, zoals al of niet blij zijn en het verwoor-
den van iets als al of niet prettig, van invloed op de be-
slissingen van hun baby's om met het speelgoed te spe-
len. Een sterkere neurale synchroniteit geeft een hogere
kans op sociaal leren door de baby. Neurale synchronie
houdt in dat hersengolven van twee mensen voorspel-
bare patronen volgen ten opzichte van elkaar. Sociale
signalen, zoals oogcontact, konden geassocieerd met
toegenomen synchroniteit en verbeterd sociaal leren.
178
Uit een recent Amerikaans onderzoek blijkt dat baby's
langer luisteren naar het samenlachen dat ze horen van
vrienden dan van vreemden. Dit geeft aan dat ze het la-
chen van vrienden en vreemden kunnen onderscheiden
en ze de voorkeur geven aan lachen tussen vrienden. Ze
konden het samenlachen koppelen aan de juiste sociale
relaties, van vrienden of niet. Al in de kindertijd kunnen
baby's alzo reeds de aard van relaties onderkennen en
onderscheid maken tussen beide in hun reactie. Lachen
is mogelijk een van de eerste instrumenten die baby's
gebruiken om de complexe sociale wereld te begrijpen
en er zich doorheen te bewegen. Zo kunnen babys al
vanaf vijf maanden voor ze kunnen praten onderscheid
maken tussen vrienden en vreemden door te luisteren
naar hun gelach.
Het resultaat van sociaal waarnemen is kennis opgesla-
gen in de vorm van schema's als kennisrepresentaties
die informatie bevatten over sociale situaties en interac-
ties en wie er als individu of groep deel van uitmaakt.
Deze schema's liggen voornamelijk opgeslagen in de pre-
frontale zone van de hersenen, vóór de motorische ge-
bieden van de hersenen. Ze helpen de kenmerken en in-
teractiewijzen met anderen te onthouden, complex so-
ciaal gedrag te plannen en eigen gedrag af te stemmen
op dat van anderen. In de prefrontale zone bevindt zich
het 'sociale' deel van de hersenen. Het is relatief nieuw
en evolutionair groter geworden bij het frequenter,
179
complexer en belangrijker worden van sociale rela-
ties. Het minder optimaal zijn ervan zal de kwaliteit van
sociaal gedrag ongunstig beïnvloeden, zoals minder er-
varen, minder gestructureerd en gepland en minder ge-
stuurd en begrensd. Schema's vormen alzo sociale ken-
nis met informatie over personen en onderlinge interac-
tie, opgeslagen in de prefrontale cortex, behulpzaam bij
sociaal waarnemen en interactie.
180
Soepele
communicatie
Individueel
Zoals je ook voor jezelf kan bepalen hoe je iets zult opvat-
ten, hoe je gaat reageren en wanneer, waar, tegenover
wie, waarom of waartoe je iets zo zult opvatten en zo zal
reageren, zo kan je dit alles ook samen in gesprek met
iemand of in de omgang met iemand.
Individueel kan je jezelf enige ruimte, vrijheid en moge-
lijkheid toekennen wat in je omgaat als te verkiezen, als
van toepassing en als te gebruiken te beschouwen en
aan te wenden. Op die manier kan je meer openstaan
Hoe je iets opvat en hoe je reageert in welke situatie
voor je, laat veelal weinig ruimte en vrijheid.
Hoe op een meer soepele en losse wijze met iets om-
gaan ?
181
voor gedachten, gevoelens en voorstellingen, voor reac-
ties en verlangens in je. Deze gedachten, gevoelens,
voorstellingen, reacties en verlangens worden dan be-
schouwd en erkend als aanwezig in je, zonder dat je er
per definitie mee vereenzelvigt.
Je voelt, bijvoorbeeld, ergernis in je opduiken over iets in
de communicatie of omgang met je kind. Dit kan je zon-
der evenwel automatisch geërgerd te zijn of geërgerd te
reageren. Je ergernis is dan niet bepalend, jijzelf blijft het
wel. In jezelf duiken verschillende ervaringen op als puz-
zelstukken, jijzelf bent bepalend voor welke je wil aan-
wenden en gebruiken in welke situaties.
Een ander voorbeeld. Het kan zijn dat je een zekere be-
hoefte voelt opduiken om je kind zijn zin te geven. Dit
kan je zonder overweldigd te worden door deze be-
hoefte. Maar deze behoefte naast andere behoeften te
leggen. Zoals de behoefte om je kind te leren zich aan
afspraken te houden. Zo kan je kiezen tussen hoe te re-
ageren. Je kind zijn zin geven, of je kind helpen zich aan
eerder gemaakte afspraken te houden.
Door niet te snel te gaan, niet te eenzijdig te gaan en niet
te vanzelfsprekend te gaan, kan je hoe je iets oppakt, hoe
je reageert en in welke context als een geheel van mo-
gelijkheden en alternatieven aan je laten verschijnen.
182
Mogelijkheden en alternatieven waartussen je kan kie-
zen. Zal je het niet reageren op je vraag, opvatten als
niet gehoord of als niet luisteren ? Zal je reageren met
herhalen of boosheid ? Zal je het plaatsen in een context
van opgeslorpt zijn door een spel, of geen zin, of nog als
verzet ? Door meerdere mogelijkheden aan jezelf te la-
ten verschijnen, kan je er deze uit nemen die je meer
mogelijkheden biedt. Ik herhaal het nog eens duidelijk,
zodat ik me er kan van vergewissen of ik duidelijk ben
gehoord. Ik wil nog niet het idee activeren dat mijn kind
onwillig is, zoals ik meestal deed en boosheid mijn enige
verdediging was.
Jezelf verschijnt in dit geheel als context, waarin zich ver-
schillende mogelijke ervaringen, reacties en situaties
voordoen. Dit zonder automatisch en per definitie sa-
men te vallen met één van deze ervaringen, reacties en
situaties. Er kunnen verschillende geheugenschema's in
je geactiveerd worden, zonder dat je er automatisch
mee samenvalt, of op ingaat, of ze van toepassing acht.
Wat in die geheugenschema's geactiveerd wordt, ga je
niet zonder meer in zijn geheel aanwenden. Je maakt er
passende, bruikbare en toepasselijke selecties uit. Dit
doe je door je geheugenschema's als dusdanig te bevra-
gen.
Door meer ruimte, keuzevrijheid en mogelijkheden te
voorzien, ga je minder gemakkelijk verontrust worden en
183
uit evenwicht gebracht worden. Steeds blijven opties
aanwezig, zonder dat één als bepalend en dwingend
wordt ervaren. Jezelf vormt deze context zonder samen
te vallen met één bepaalde inhoud. Meerdere inhouden
of deelinhouden zijn mogelijk. Jezelf kiest en zoekt uit
welke invulling je wil geven. Welke begripsinvulling, ge-
dragsinvulling of contextinvulling je wil aanwenden. De
invulling komt van jezelf op basis van een aantal beschik-
bare mogelijkheden en alternatieven.
Door soepele communicatie met jezelf behoud je meer
leiding. Het ontbreken hiervan en de aanwezigheid van
starheid als tegendeel in wat er in je omgaat, maakt dat
je meer de dingen ondergaat die in je omgaan.
Relationeel
Zoals je dingen voor jezelf uitzoekt zonder je automa-
tisch op iets vast te pinnen, zo kan je dit ook als ouder in
interactie met je kind. Samen leg je dan alle mogelijke
interpretaties, reacties en situaties bij elkaar en kijk je
welke je zult beschouwen als van toepassing. Je dringt
geen interpretatie, reactie of situatiebepaling van jezelf
op. Je overlegt over welke er kunnen zijn of feitelijk aan-
wezig zijn en gaat dan na welke je wenst te gebruiken.
Door verschillende mogelijkheden en alternatieven sa-
men te leggen kom je tot meer varianten, waaruit je de
meest bruikbare of wenselijke kan kiezen.
184
Zo kan je, bijvoorbeeld, samen zoeken en overleggen
over een weigering van je kind om op een vraag van je in
te gaan. Je interpretatie van onwil kan dan bijgestuurd
als in de huidige omstandigheden wil je kind niet, maar
zo andere voorwaarden aanwezig kunnen gesteld wil het
wel. Je reactie als terechtwijzen kan dan bijgekleurd door
beter uitleggen en afspreken. De situatie van tegenstel-
ling en conflict kan dan verbeterd tot een situatie van
verschil en toenadering.
Door naar elkaar te luisteren kan je aanwezige moeilijk-
heden achterhalen en kunnen mogelijke oplossingen
verkend. Zo krijg je een vollediger beeld en kan je selec-
tief beter kiezen wat je wenst aan te wenden. Zo bestaat
er ook minder kans op polarisatie omdat er minder weer-
stand en verzet aanwezig is.
Door te kiezen voor soepele communicatie, vermijd je
dingen al bij voorbaat vast te leggen en je mening en je
reactie op te dringen. Je houdt alles zo veel en lang mo-
gelijk open, zodat er meer kansen zijn op een vergelijk.
Een mislukking van je kind, bijvoorbeeld, ga je niet on-
middellijk benoemen als een gebrek aan inzet met als re-
actie het je kind ontzeggen van iets leuks. Je zoekt samen
met je kind waardoor die mislukking is opgetreden en
zoekt samen hoe je kind aan te kunnen moedigen om
een herhaling te voorkomen.
185
Je communicatie verschijnt dan niet als inhoud maar als
context waarbinnen verschillende inhouden kunnen uit-
gewisseld en geselecteerd worden. Je begripsinvulling, je
gedragsinvulling en je contextinvulling zijn dan een geza-
menlijk gebeuren dat plaats heeft tijdens je communica-
tie met elkaar. Samen zoek je hoe iets te kunnen opvat-
ten, hoe op iets te kunnen reageren en in welke context
iets te kunnen plaatsen.
Je communicatie staat dan niet in het teken van elkaar
vastpinnen op realiteiten en principes. Ze staat veeleer
in het teken hoe met aanwezige realiteiten te kunnen
omgaan en hoe tegemoet te komen aan aanwezige no-
den en behoeften.
Individueel en relationeel
Kies een voorval of situatie met je kind :
Geef aan hoe je er individueel voor jezelf over communi-
ceert :
Vul aan met andere mogelijkheden en formuleer dit van-
uit jezelf als context, zonder automatisch samen te vallen
met een bepaalde inhoud :
186
Geef aan hoe je er met je kind over communiceert :
Vul aan met andere mogelijkheden en formuleer dit zo-
danig vanuit je praten als context, zonder automatisch te
kiezen voor een bepaalde inhoud :
187
Ontwikkelings-
verantwoord
spelmateriaal
1. Voor een kind is gans de wereld te verkennen, inclusief
zichzelf
Alles is vreemd. Alles is nieuw. Raar ook. Veel dingen lei-
den een eigen leven. Of leiden nog een eigen leven. Het
kind leert veel ontdekken en kennen door te zien, te ho-
ren, te proeven, te ruiken maar vooral door aan te raken.
De dingen te bewegen en er verkennend mee om te
gaan. Vooral dingen uit zijn onmiddellijke omgeving. Zo
ontstaat zijn leefwereld. Naast de veiligheid en gebor-
genheid die volwassenen het kind bieden, wil het kind
ook hoogte nemen van zijn omgeving en deze leren
Voor een kind is alles nieuw en te verkennen.
Hoe kan spel bijdragen om de omwereld en zichzelf te
leren kennen ?
Wat met het digitale spel en de online wereld ?
188
doorgronden, zo het kan uit elkaar halen en alzo begrij-
pen. Weten hoe de levende en levenloze dingen zijn, hoe
ze werken en reageren, hoe ze op elkaar inwerken met
welke regelmaat. Zo ontstaat een vertrouwde wereld,
waarin het kind leert van zich stilaan te bewegen en die
te hanteren valt. Weg van de moeder, stap voor stap
durvend, weliswaar met de hulp van die volwassene(n).
Hoe klein deze oorspronkelijke wereld ook is die de vol-
wassenen aanbieden, het ontmoet er personen die
openstaan op de grote wereld. Volwassenen naar wie
het kind opkijkt, die voor het kind zoveel doen en die
voor het kind zoveel betekenen. Volwassenen die bereid
zijn het kind zoveel te leren, te tonen hoe zij het doen.
Hoe zij omgaan en leven in die grote wereld die zij naar
binnen brengen. Die zij aanreiken aan het kind. Volwas-
senen hebben geleerd deze wereld niet enkel veilig te
maken voor het kind door hun aanwezigheid en interac-
tie samen met het kind. Zij hebben ook geleerd deze we-
reld veilig te maken door er een dubbel van te maken en
aan te bieden, in de vorm van speelgoed. Zo wordt de
leefwereld een speelwereld waarin het kind zich kan uit-
leven. Een wereld op zijn maat die goed overzichtelijk is,
die het kind kan verkennen door uit elkaar halen en mon-
teren, waarin het anderen kan ontmoeten en ermee kan
leren omgaan, met winnen dat goed doet en verliezen
met maar even pijn. Uit lichamelijke veiligheidsoverwe-
gingen ook hebben we geleerd er een 'aparte' wereld
189
van te maken op kindermaat. Er op lettend dat het speel-
goed niet te klein is en niet te groot, niet te zwaar en niet
te labiel, niet te scherp en niet te brandbaar, niet te snel
en niet te krachtig, niet te broos en niet verkeerd kan ge-
bruikt. Goed te onderscheiden en als speelgoed te her-
kennen door het kind, ook als het stuk is overeenkomstig
de gehanteerde, algemeen aanvaarde veiligheidscriteria
en conform de Europese veiligheidsnormen.
2. Spelmateriaal, speelgoed, spelletjes, etc.
Geholpen door de economie en haar belangen zijn we
speelgoed dan ook gelijk gaan stellen met datgene wat
je kan vinden in speelgoedwinkels en -magazijnen. Zij
hebben hun uiterste best gedaan om door vormgeving
en uitzicht van het speelgoed en -verpakking het kind de
nodige speelprikkels te bezorgen en de volwassenen de
nodige koopprikkels. Een vraag die hierbij om de hoek
komt kijken is of deze nadruk op de buitenkant van
speelgoed en het aansprekende voor het kind, de aan-
dacht voor de inhoudelijke speelwaarde van het speel-
goed en het kind dat het speelgoed zelf aanspreekt, niet
stilaan verdringt. Nu en dan speelt het speelgoed op zich
en wordt het kind in een passieve rol gedwongen. Nu en
dan is het speelgoed zo af dat het kind er niets meer aan
kan toevoegen. Nu en dan is het speelgoed zo perfect
dat het kind er alleen nog maar in bewondering voor kan
190
staan. Nu en dan wordt alles van A tot Z in beeld ge-
toond, zodat de fantasie en de creativiteit van het kind
niet meer worden aangesproken. 'Wie Hansje en Grietje
is die in welk bos hoe ook weer verloren liepen' heb ik
reeds lang tot in detail op video gezien, met geluid in-
cluis. Ook al mag natuurlijk de waarde van beeldtaal op
zich voor een kind dat nog niet kan praten of lezen, even-
als trouwens ook voor alle andere kinderen in onze mo-
derne samenleving niet worden onderschat. Toch is alles
vaak af, klaar voor gebruik. En vormt dit soms geen ver-
wijt naar de aankomende generatie die zo op kant-en-
klare consumptie zou zijn ingesteld. Ons als volwassenen
navolgend die ook zo graag gaan 'shoppen', zoveel mo-
gelijk liefst vindend aan de goedkoopste prijs.
Door deze gewoonte om speelgoed uitsluitend te verbin-
den met wat je in winkels wordt aangeboden, zijn we
evenwel het meer alledaagse spelmateriaal uit het oog
verloren. Het materiaal dat vaak nog zo op prijs gesteld
wordt door kleuterleidsters. Het zijn vaak alledaagse ge-
bruiksvoorwerpen (verpakkingsmateriaal van eetwaren,
'oude' kledingstukken, afgedankte gebruiksvoorwer-
pen, ...). Voor kinderen roepen ze vaak de associatie op
naar de werkelijke leefomgeving en de werkelijke we-
reld. Die van de volwassenen, zoals de volwassenen. Niet
die van hun miniatuurwereld. Een wereld van echte ba-
sismaterialen met een grote vrijheid en een ruim gamma
aan speelmogelijkheden. Die in erge mate een beroep
191
doen op je vindingrijkheid, op je fantasie en je creativi-
teit. Ook de meer of minder alledaagse gezelschapsspel-
letjes worden wel eens bij aankoop uit het oog verloren.
Zij bieden door hun structurering heel wat mogelijkhe-
den om de sociale werkelijkheid te verkennen en zich in
te leren inspelen. Hoe samen met iets bezig te zijn en
rekening te houden met elkaar, zich te houden aan af-
spraken en regels, om samen problemen op te lossen en
een uitweg te zoeken bij conflict. Misschien wel om het
nut voor later in te zien van communicatie, overleg, pro-
bleemoplossing en afspraakregeling vooraf.
Als je kinderen zelf laat kiezen, komt één ding sterk naar
voor. Kinderen geven resoluut de voorkeur aan direct
contact en kennismaking met de volwassen wereld. Spel
is voor hen wellicht veel minder spel dan we denken. Het
is voor hen dodelijke ernst. Het is het op een veilige,
boeiende en prettige manier leren inspelen, voorspelen,
doorspelen, naspelen, uitspelen met betrekking tot die
volwassen wereld en de volwassenen met hun gedrag.
We weten allen hoe veel liever het kind zou spelen met
de echte telefoon, hoe de echte knoppen op de aanwe-
zige afstandsbedieningen fascineren, hoe graag kin-
deren helpen bij het bereiden van een maaltijd, hoe een
kind liever stilaan twee wieltjes verkiest boven die ver-
trouwde vier. Onderzoek naar welke poppen meisjes
verkiezen, wijst op een belangrijke voorkeur voor pop-
pen zoals Barbie, die zindelijk zijn en niet wenen. Hoe
192
fragiel en kitscherig ook soms door volwassenen be-
schouwd, stellen deze superslanke poppetjes jongvol-
wassen vrouwen voor die zowat alles kunnen én zelf-
standig zijn en zelfbewust. Iets waar elk kind naar uit-
kijkt : worden als die 'reuze' volwassenen. Zo weet men
uit onderzoek dat kinderen vanaf een bepaalde leeftijd
niet graag meer naar 'Pipi Langkous' kijken omdat ze on-
danks haar eigengereidheid en durf als te klein (te leef-
tijdsnabij ?) of te flauw wordt aanzien. Mogelijk houdt
deze drang zich al spelend voor te bereiden op groot en
zelfstandig zijn en het aan te durven zich in de grote, stil-
aan steeds als minder op afstand ervaren grote wereld
te bewegen ook verband met het succes van het kinder-
programma 'Gert en Samson'. De er in aangeboden we-
reld lijkt wonderlijk erg op de echte wereld met volwas-
senen die met dagdagelijkse situaties te maken krijgen.
Die soms samen, maar soms ook alleen komen te staan.
In vrolijke situaties, maar soms meer penibele. Die sa-
men dingen doen en moeilijkheden en problemen oplos-
sen. Soms door eerst hun kleine kant te tonen. Waar
communicatie duidelijk is, maar soms toch hard (bij-
naampjes). Misschien wel zoals je als kind ontmoet in
jouw leefomgeving. Maar toch voldoende veilig. Volwas-
senen die zich in hun kindgedrag ernstig nemen en ver-
duidelijkend en tonend en uitleggend zorgen voor over-
brugging tussen kind en volwassenenwereld.
193
3. Digitale spel ?
Sociale media of digitale sociale netwerken behoren tot
de dagelijkse realiteit, ook van het kind. Ze bieden een
venster op de wereld. Een wereld die tevens meer toe-
gankelijk wordt. Ze houden nieuwe mogelijkheden en
kansen in, naast nieuwe uitdagingen en risico's.
Sociale media en digitale toestellen kunnen gunstig zijn
voor de ontwikkeling van het kind. Vraag is hoe ermee
wordt omgegaan en welke content beschikbaar wordt
gesteld. Het moet een kindvriendelijk, stimulerend, niet-
verslavend en veilig gebruik toelaten. Zo kreeg onlangs
nog een Zwitserse neurowetenschapper een onder-
zoeksprijs, omdat hij kon aantonen dat computergames
de aandachtsconcentratie vergroten. Gamers bleken
nieuwe informatie sneller te detecteren en beter te wor-
den in multi-tasking. Ze werden niet alleen beter in het
digitale spel, maar kwamen ook tot betere prestaties bij
andere cognitieve taken.
Digitale media laten meer info over en contact en inter-
actie met buitenwereld toe, ook buiten het onmiddellijk
eigen ervaringsgebied van het kind. Als gevolg treedt er
gemakkelijk bij het kind een verschuiving op van parate
kennisinhouden naar zoekinhouden, van wat weet ik
naar wat kan ik weten, van hoe is de realiteit naar hoe
kan de voorgestelde realiteit zijn.
194
Omdat het online aanbod eindeloos is, kan het goed zijn
een evenwicht te zoeken en zonodig te bewaken. Bij-
voorbeeld, een afwisseling bieden van reëel en digitaal.
Prioritair is, bijvoorbeeld, iets of vooreerst iets in realiteit
te beleven en te ervaren om het nadien online te kunnen
voorstellen en delen.
Belangrijk is tevens het besef bij te brengen dat het on-
line enkel gaat om een voorgestelde realiteit en niet de
realiteit op zich, of alle facetten van de realiteit. Het gaat
om een voorstelling die meest gunstig is voor de voor-
steller, maar niet altijd voor wie het bedoeld is. Die zal
het te verwerken krijgen en er een eigen positie tegen-
over aan te nemen hebben. Zo kan je als ouder model
staan voor een reële voorstelling online, met plus- én
minpunten, met naast wat prettig is, ook voldoende
aandacht geven aan wat minder prettig is, met naast
sterkte ook kwetsbaarheid. Hierbij liever niets aan te dik-
ken en niet zijn toevlucht te nemen tot wat onecht of
'fake' is.
Het zal aan de ouder zijn om mee te letten op valkuilen
en gevaren in gebruik. Zeker deze die het kind zelf nog
niet kan inschatten. Zonodig het kind helpen zelf afspra-
ken te maken over zijn digitaal gebruik en de begrenzing
of beperking ervan (niet voor slapengaan, alleen met be-
kenden, alleen dan online zijn, berichten enkel dan chec-
ken, niet doen wat ook in het echt niet kan, besef eens
195
gedeeld dan controle weg, ...). Het blijkt volgens recent
onderzoek niet zo een goed idee als ouder het kind te
belonen met schermtijd. Zo lijkt het ook geen goed idee
het kind te bestraffen met inperking van schermtijd. Het
gevaar is dat het kind meer gaat focussen op het al of
niet hebben van schermtijd en de toegang tot digitale of
sociale media. Het zou op die manier de aantrekkings-
kracht groter maken. Met als gevolg dat deze kinderen
meer tijd voor het scherm doorbrengen.
Als ouder kan je het kind helpen zoveel mogelijk zelf zijn
schermgebruik en -tijd te regelen. Hoeveel tijd besteden
aan wat ? Hierbij kan je het kind attent maken op andere
mogelijkheden, zodat het geen kansen laat liggen in de
reële wereld van spel en activiteiten en zodat er tijd is
voor zowat alles wat aanspreekt en leuk kan zijn. Hierbij
kan je het kind ook bewust maken dat een teveel van één
activiteit de focus kan vernauwen en vasthouden, zodat
er geen tijd en ruimte is voor iets anders. Je zou het kun-
nen noemen een inspelen op de vrees iets te missen
(FOME - Fear Of Missing Out) en op alles de kans geven
om ontdekt te worden en ervan te genieten (YOLO - You
Only Live Once). Twee principes die gevoelig liggen bij
jeugdigen vandaag om zich niet te snel te binden en
open te staan voor alles. Anderzijds kan je het kind ook
bijbrengen van niet alles buiten hem te laten bepalen
waarop zijn aandacht, tijd en activiteit te richten. Zo kan
196
het kind uitgaan van zichzelf en zijn innerlijk kompas voor
waarmee het in contact komt en wil komen.
Elke nieuwe ontwikkeling vraagt aanpassing, de uitda-
ging is hoe deze weten te integreren in de ontwikkeling
van het kind zonder ze te verstoren.
Hiertoe kan je best tijdig aanvangen met media-ontwik-
keling en -begeleiding. Zo kan je stapsgewijs laten ken-
nismaken, op kindermaat, zoals niet te veel, niet te lang,
niet te snel, enzomeer, of anders gezegd, zo kan je opte-
ren voor een gedoseerd in contact brengen. Sommigen
pleiten voor een minimumleeftijd voor toegang tot soci-
ale media (bijvoorbeeld: 13 jaar, ...). Zodat vooraf onder
begeleiding mediawijsheid kan bijgebracht worden en zo
op een veilige wijze kan geïnternet. Kinderen vragen
hierbij niet zozeer om grenzen maar op begeleiding en
ondersteuning in het vertrouwd raken met sociale me-
dia.
Uit onderzoek blijkt, bijvoorbeeld, voor kinderen in een
geïsoleerde situatie, zoals tehuis of pleeggezin, dat soci-
ale media een sociaal kapitaal bevatten, emotioneel gun-
stig uitwerken en een gevoel geven erbij te horen, mits
het gevraagde wegwijs maken. Onderzoekers geven ook
aan om alle kinderen niet enkel vertrouwd te maken met
het digitale, maar hen ook artificiële intelligentie te laten
verkennen en het voor hen te introduceren.
197
Uit een nieuwe studie van de Universiteit van Centraal
Florida blijkt tenslotte dat ouders die vaak foto's van hun
kinderen op sociale media delen, over het algemeen
meer toegeeflijke en zelfverzekerde opvoedingsstijlen
hanteren en hun kinderen op jongere leeftijd betrekken
bij sociale media. Er blijkt dus een verband tussen het
gebruik van ouders van sociale media en hun opvoe-
dingsstijl. Ze blijken ook de neiging te hebben berichten
te delen op meer openbare netwerken. Ze vragen hierbij
zelden de input van hun jonge kinderen. Deze ouders
blijken dus meer vriendschappelijke relaties te hebben
met hun kinderen en bieden minder opvoedingsbegelei-
ding dan andere ouders. Ook niet wat sociale media be-
treft.
4. Leren verkennen
Alles evolueert vandaag razendsnel. Ook die grote vol-
wassen wereld, maar ook die grote volwassenen. Wij le-
ren stilaan dat niets is en blijft zoals het is. Dat we ons
steeds soepel moeten aanpassen aan nieuwe situaties
en omgevingen. Wij ervaren stilaan dat we ons moeten
instellen als permanente 'leerder'. Ons kind hierop voor-
bereiden is wellicht een uitdaging voor de toekomst.
Niet alleen te verkennen, vertrouwd te maken, te leren
omgaan met en te hanteren wat is, maar ook te 'leren
verkennen, te leren hoe iets vertrouwd te maken, hoe te
leren omgaan en te leren hanteren' is wellicht de grote
198
uitdaging voor morgen. Hoe je leerder wordt, proberen
wij nog op ons eigen manier uit. Misschien moeten we
wel ons kind wijzen hoe het deze ingesteldheid kan ver-
werven. Met behulp van het oneindig aanbod aan speel-
goed, spelmateriaal en spelletjes, ook online - in Europa
wordt het aantal op 60 000 soorten speelgoed geraamd
- te leren hoe zich steeds opnieuw veilig te voelen, ver-
trouwd te worden, om te gaan en te hanteren. Dit in een
steeds maar opnieuw wisselende omgeving waarin snel
vertrouwde dingen en omgangsvormen naar de achter-
grond verschuiven. Hierbij is het wellicht niet onbelang-
rijk ons kind toch een referentiekader mee te geven, een
richting ter oriëntatie waarin het een en ander kan situ-
eren en lokaliseren, noemt het gerust een aantal basis-
ideeën, -waarden en -normen.
Dit alles betekent geenszins dat alleen het echte educa-
tieve speelgoed dat expliciet leergericht en leerzaam is
pedagogisch verantwoord zou zijn. Kinderen hebben
steeds de neiging op hun niveau om te gaan, noem het
spelen, met het aanwezige of beschikbaar gestelde ma-
teriaal. Hierbij proberen ze steeds de grenzen van hun
kennen en kunnen op een speelse manier te verleggen.
Volwassenen die per vergissing al te snel waardevolle
boeken voor hun kind zouden aankopen, als investering
voor later, zouden opeenvolgend zo ze geen voorzorgen
namen, het volgende kunnen merken. Waar een boek
eerst in de mond wordt gestopt, zal het nadien als
199
scheurboek worden gebruikt, om vervolgens als kleur-
boek dienst te doen, om dan weer betrokken te worden
in 'schooltje en juffrouw' spelen. Ietwat later wordt het
toch een plaatjeskijkboek, om vervolgens hopelijk uitein-
delijk een leesboek te worden. Iets gelijkaardigs kunnen
andere opvoeders bij de aankoop van te moeilijk con-
structiemateriaal of een muziekinstrument ervaren zo
geen begeleiding van volwassenen wordt voorzien.
Een gezond kind is een spelend kind. Door de hulp die
volwassenen aanreiken onder meer onder de vorm van
kennis en door de eigen ervaring die het kind stilaan op-
bouwt vormt het kind in zijn hoofd zich een dubbel van
de werkelijkheid. Hopelijk is het een getrouw dubbel, en
een evenwichtig en een fraai en positief. Een eigen mo-
del van de volwassen werkelijkheid en volwassenen,
waarmee het aan de slag kan. Hopelijk met succes en tot
voldoening van zichzelf en zijn omgeving.
200
Spelontwikkeling &
Spelbegeleiding in
beeld
Hoe kunnen spel en spelbegeleiding er uitzien ?
201
202
203
204
205
206
207
Spelletje ‘spel’
Over speltaal
Spel in interactie
Naar elkaar toe wil je vaak iets bereiken of net iets ver-
mijden. Dit doe je om invloed te hebben op elkaar, dit
doe je soms ook om invloed te hebben op het geheel
waartoe je beiden behoort. In dit proces wil je vaak iets
op een bepaalde wijze voorstellen, een wijze die niet
steeds overeenstemt met de werkelijkheid. Of in dit pro-
ces wil je vaak iets niet op een bepaalde wijze voorstel-
len, niet op een wijze die overeenkomt met de werkelijk-
heid. Je doet naar elkaar toe de werkelijkheid geweld
aan, anders gezegd je interactie neemt mogelijk een of
andere vorm van spel aan, dit om iets te bereiken of net
Niet steeds komt in gesprek of interactie de werkelijk-
heid aan bod,
soms wordt ze vervangen door een voorstelling.
208
iets te vermijden. Het spelletje dat je dan speelt is de
werkelijkheid anders voor te stellen dan ze is, dit om
hiermee invloed op elkaar uit te oefenen.
Spelgedrag
Je hoopt door je spelgedrag iets bij elkaar te wekken zo-
dat de gewenste reactie komt. Of je hoopt door je spel-
gedrag te vermijden iets bij elkaar te wekken zodat de
gevreesde reactie uitblijft. In het eerste geval beoog je
verandering, in het tweede geval beoog je alles te hou-
den zoals het was, dit tegen beter weten in.
Speltaal
Je gebruikt met andere woorden een speltaal. Je went
een spel aan als taal om verandering te bereiken of om
verandering net te voorkomen. Zoals je woorden of je
expressie kan gebruiken, zo kan je ook spel als voorge-
stelde werkelijkheid gebruiken om iets duidelijk te ma-
ken en invloed uit te oefenen. De speltaal kan bestaan in
wat je naar elkaar toe verwoordt. De speltaal kan ook be-
staan in wat je naar elkaar toe doet. Je zegt dan iets alsof
het zo was of net niet zo was. Of je doet alsof iets zo was
of net niet zo was. Je speltaal vormt dan in het eerste
geval een onderdeel van de woordtaal. Of ze vormt in
het tweede geval een onderdeel van de gedrags- en mid-
delentaal die je aanwendt.
209
Gebruik
De speltaal wordt meestal gebruikt wanneer er op een
weinig open wijze met elkaar gecommuniceerd wordt,
met andere woorden als de communicatie niet zo vlot
verloopt. Er is geen gewoonte om open en direct met el-
kaar te communiceren, of je laat het elkaar niet toe. Of
nog de relatie is zo wankel en delicaat dat een open en
directe uitwisseling voor spanning en problemen zou
zorgen. Vaak is het een teken van een mislukkende com-
municatie, of is het er een gevolg van.
Krachtige taal
De speltaal wordt ook gebruikt wanneer een krachtige
communicatie nodig is en de gewone communicatie niet
volstaat. Als een manier om extra kracht te zetten wan-
neer een open en directe communicatie niet veel invloed
heeft. Via de gesloten en indirecte communicatie wordt
geprobeerd meer effect te bewerkstelligen. Je wendt
dan een voorstelling aan alsof met een onveranderbare
werkelijkheid geconfronteerd te worden. Zo tracht je el-
kaar de indruk te geven alsof met feiten te maken te heb-
ben waaraan niets kan veranderd. Zo tracht je elkaar
voor zogenaamde voldongen feiten te plaatsen die te
nemen zijn en waarbij je je noodgedwongen moet neer-
leggen. Door het laten spreken van de 'werkelijkheid'
tracht je een krachtig middel te gebruiken waar niemand
210
omheen kan. Waarin je bovendien zelf ook niet betrok-
ken lijkt, het is niet iets wat jij wil, het is wat de werke-
lijkheid buiten je opdringt.
Concreet
Concreet kan dit zich in de interactie ouder en kind on-
der heel veel verschillende vormen voordoen. Als kind
zou je wel willen, maar je bent ziek, dat is de realiteit. Als
ouder zou je wel willen, maar de andere ouder wil zoiets
niet, dit zijn de feiten. Je vertelt dat ouders per definitie
van elkaar houden, maar laat weg hoe het in je situatie
is. Je zegt dat je voor iets zult zorgen, maar vergeet het
telkens. Als kind doe je alsof je effectief doet wat je
wordt gevraagd, maar het blijkt telkens een schijngebeu-
ren.
Risico’s
Alhoewel zowat iedereen wel eens van deze speltaal ge-
bruik maakt, kan een frequente aanwending voor extra
problemen zorgen. Vaak vervalt men in deze gewoonte
en blijken andere talen niet meer te werken. Men heeft
dan elkaar geleerd om zo met elkaar te communiceren.
Een ander gevaar is dat men elkaar door heeft. Dat je
weet dat wat de ander voorstelt niet overeenstemt met
de werkelijkheid, maar alleen zo gespeeld is. Zodat je net
op het tegengestelde gaat reageren, ook op momenten
wanneer iets niet zo is. Je kind of jezelf doen alsof ziek.
211
Jij of je kind denkt van elkaar dat dit niet zo is en reageert
alsof gezond, tot op het moment dat je kind of jij echt
ziek zijn. Als ouder doe je alsof je niet meer van je kind
houdt zo het niet doet wat je wil. Je kind denkt dat je
maar doet alsof, het zou anders ook niet echt leefbaar
zijn voor je kind. Tot je merkt dat je genegenheid voor je
kind op de tocht komt te staan. Je kan je kind hiervoor
dan helemaal niet meer waarschuwen.
Uitstelrisico
Soms dringen werkelijkheden zich op, maar wil je ze voor
jezelf, elkaar, of je beiden uitstellen. Je doet dan alsof
iets niet zo was en je praat er ook op die manier over. Zo
geraak je mogelijk steeds meer van de realiteit verwij-
derd, mis je kansen om iets aan de realiteit te doen. Red
je het voor het nu, maar hypothekeer je iets voor later.
Dat je kind een spraak- of leerprobleem heeft kan je sa-
men ontkennen, maar zo kan niet aan het probleem ge-
werkt. Nu vermijd je spanningen en stress, voor later
word je er meer en met meer zekerheid mee geconfron-
teerd. Dat je als ouders helemaal niet meer met elkaar
opschiet, kan je voor jezelf, elkaar en voor je kind ont-
kennen of minimaliseren, nadien wordt de confrontatie
met de realiteit vaak veel harder.
212
Verwachtingen
Het risico bestaat in een gezin dat je naar elkaar toe doet
alsof je beantwoordt aan elkaars verwachtingen. Je wil
elkaar immers niet teleurstellen, of je wil op die manier
onder mogelijke druk uitkomen. In werkelijkheid en bui-
ten het weten en zicht van elkaar ben en ervaar je je an-
ders, dit moet je evenwel voor je houden of uit het zicht
en het weten van elkaar. Zo dreig je gemakkelijk uit el-
kaar te groeien, ook al blijkt de schijn anders. Meer
openheid en meer ruimte geven aan elkaar kan helpen
om dit te vermijden. Elkaar meer toelaten zichzelf en bij-
gevolg mogelijk anders te zijn, kan eveneens helpen. Niet
uit te gaan van wie je zou willen dat iemand was, maar
uit te gaan van wie iemand is, kan een beter vertrekpunt
zijn. Zo verplicht je elkaar niet ongewild zich anders voor
te doen en dingen voor zich te houden.
Gemiste kansen
Jongeren houden voor hun ouders vaak een en ander
verborgen om geen onrust of ongemak bij hen op te roe-
pen. Over experimenteren of contacten wordt weinig
gepraat alsof dit niet gebeurt. Zo blijft alles rustig en zo-
als het was. Als ouder mis je zo de kans je te kunnen in-
formeren en zo nodig een en ander te kunnen volgen.
Door je verwachtingen minder dwingend en vanzelfspre-
kend te maken, kan je hier wellicht voor een deel aan
213
verhelpen. Door jezelf ook kwetsbaarder op te stellen,
kan je wellicht hiervoor model staan. Tegelijk kan je ook
model staan voor elkaar niet onmiddellijk voor openheid
af te straffen.
Kansen nemen
Zo kan je eigen zwakte tonen en over je uitzonderingen
praten, maken dat je zelf minder naar de speltaal moet
grijpen, zodat je kind zich hiertoe ook minder genood-
zaakt voelt. De realiteit is dan dat je vaak iets probeert,
maar daar niet steeds in weet te lukken en dat je deze
realiteit kan tonen en erover kan communiceren. Zo krijg
je wellicht meer zicht op elkaar en als gevolg ook meer
invloed. Je kind wou helemaal niet met zijn vrienden
meedoen, maar liet zich toch verleiden. De volgende
maal wil het harder proberen zich niet te laten meesle-
pen, daar kwam je samen op uit.
Voorstellingen wekken
Intuïtief kan iedereen aanvoelen dat je iets kan bewerk-
stelligen of kan vermijden door bepaalde voorstellingen
te activeren of net niet te activeren bij elkaar, of bij zich-
zelf, of bij elk. Dit komt omdat een voorstelling een hele
interpretatie en betekenisgeving wekt en een hele reac-
tie- en omgangswijze oproept. Door het activeren van
een voorstelling komt meteen een bepaalde interpreta-
tie en bepaald begrijpen naar voor en komt tegelijk een
214
bepaalde reactie en bepaalde omgang op gang. Door iets
als interessant en wenselijk voor te stellen, bijvoorbeeld,
ben je gemakkelijk geneigd iets te accepteren en er po-
sitief mee om te gaan. Door iets dat oninteressant en
niet wenselijk is andersom voor te stellen, kan je vermij-
den dat er reactie tegen komt. Zo kan je behouden wat
is.
Aan voorstellingen gelinkt
Het feit dat bij een voorstelling meteen een gehele inter-
pretatie- en omgangswijze naar voor komt heeft te ma-
ken met wat in je geheugen als eerdere ervaringen ligt
opgeslagen en bij een nieuwe gelijkaardige situatie ge-
makkelijk als beschikbare informatie en reactie actief
wordt voor gebruik. Door in je voorstelling de activering
van deze ervaringen en informatie te bewerkstelligen of
in je voorstelling net ze te trachten te vermijden, pro-
beer je iets te bereiken. Als ik iets voorstel als aantrekke-
lijk en bereikbaar, hoop ik medewerking te activeren. Als
ik iets voorstel als onaantrekkelijk en onbereikbaar, hoop
ik net activering te vermijden.
Gradaties
Iets schoorvoetend of op een getemperde wijze voor-
stellen wordt vaak gebruikt om iets te kunnen aankaar-
ten en niet onmiddellijk op weerstand te stoten. Soms
215
wordt ook iets direct of op een uitvergrote wijze voorge-
steld om druk uit te oefenen en weerstand voor te zijn.
Het aarzelende kan als nadeel hebben dat je wordt afge-
wimpeld, het te assertieve kan als nadeel hebben, dat je
steeds zo uit de hoek zult moeten komen wil je resultaat
boeken. De getrouwe weergave maakt het evenwel voor
elkaar gemakkelijk juist aan te voelen wat er aan de hand
is, zo dat er meer passend op kan gereageerd worden.
Rollenspel
In interactie wordt vaak ook een bepaald rollenspel ge-
speeld dat niet steeds met de werkelijkheid overeen-
stemt. De rol wordt dan, bijvoorbeeld, gespeeld van 'Ik
weet het beter', of 'Ik heb meer ervaring', of 'Ik kan dit
beter'. Soms wordt net een zwakke rol gekozen. Bijvoor-
beeld, 'Ik ken zoiets helemaal niet', 'Ik heb geen enkele
ervaring', of 'Ik kan zo iets niet'. De bedoeling is dan de
ander min of meer 'uit te schakelen' of net omgekeerd in
te schakelen. In ouder-kind interactie kan dit soms een
vaste vorm aannemen. Een vorm die soms maakt dat iets
op termijn ook echt werkelijkheid dreigt te worden.
Soms neemt het de vorm aan van een prettige relatie of
een nauwe band, iets wat zo wordt voorgesteld en waar-
bij de ander wordt voorgesteld hierin mee te doen. Bij-
voorbeeld, 'Wij komen goed overeen', 'We hebben nooit
ruzie', 'Wij willen steeds hetzelfde'. Soms erg exclusief,
216
waarbij de overigen worden buitengesloten. Soms wordt
dit zelfs tegen hen gebruikt en uitgespeeld.
Speelse voorstellingen
Soms wordt een realiteit voorgesteld alsof het een spel
was. Dit is net het omgekeerde van wat tot hiertoe be-
schreven, waar een spel werd voorgesteld als de reali-
teit. Deze speelse manier om met een realiteit om te
gaan, wordt gebruikt om de realiteit gemakkelijker te
weten verwerken of om er gemakkelijker over te kunnen
communiceren. Je doet er luchtig en grappig over, alsof
net niet echt wat er gebeurt. Het is maar een spel. Bij-
voorbeeld, wanneer er nogal wat fout loopt, doen alsof
je dit ook wou.
Voorspel
Soms wordt spel gebruikt om bepaalde mogelijke toe-
komstige realiteiten op te roepen en je voor te stellen,
zodat je er over kan praten en nadenken. Je doet dan
alsof iets zo was of zou verlopen en gaat dan de gevolgen
en gevoelens na die dit zou meebrengen. Zo kan je ge-
makkelijker zien of dit gunstig voor je is en of het dit is
wat je wil. Zo kan je meerdere mogelijkheden overlopen.
217
Constructief ?
In deze beide laatste gevallen wordt spel zinvol en con-
structief aangewend en zijn er minder risico's aan ver-
bonden. Door los te komen van de realiteit kan je ze be-
ter overzien en wordt ze mogelijk hanteerbaarder. Dit is
evenwel niet hetzelfde als de realiteit los te laten of ze
te vervangen.
Dankbaar ?
Deze gevallen van realiteitsvertekening door een spel te
spelen worden door wie er mee te maken krijgt meestal
niet in dank afgenomen en vaak erg afgekeurd. Men
voelt zich voor schut gezet en om de tuin geleid. Men
voelt zich niet gerespecteerd en integendeel gebruikt.
Toch wordt vaak dit risico genomen voor het voordeel
dat het oplevert. Als argument voor gebruik wordt vaak
naar voor geschoven dat het was om de ander te be-
schermen of voor het gezamenlijk welbevinden. Meestal
wordt dan evenwel op korte termijn gedacht en wordt
het lange termijn nadeel over het hoofd gezien.
Toenemende tendens in de samenleving ?
Als je denkt of praat over wat werkelijk is, kan er een ver-
tekening optreden bij de omschrijving van die werkelijk-
heid. Zo kan eigen denken voor werkelijkheid gehouden
worden en zo aan anderen voorgesteld, terwijl het gaat
218
om fake 'facts' of 'news'. Zo ook kunnen eigen virtuele
contacten als reëel voorgesteld worden, ook al gaat het
om fake 'life' of 'friends'. Ook afgesproken waarden kun-
nen voor werkelijkheid gehouden worden en niet als
fake 'values' (bitcoins, kunst, ...) aanzien. Gebruik van sti-
mulantia tenslotte kunnen verward worden met presta-
ties, terwijl het gaat om fake 'successes' (sport, ... ). Fake
wordt alzo mogelijk het nieuwe werkelijk. Zo bestaat er
vandaag, mede onder invloed van de sociale media, het
risico van een groeiende tendens. Tegelijk is er in de bui-
tenwereld een groeiend bewustzijn om iets als fake of
niet, te weten onderscheiden.
Zo iets gezamenlijk afgesproken en aanvaard wordt, kan
deze fictie evenwel toch gunstig uitwerken. Dit stemt
overeen met de maatschappelijke evolutie dat mensen
steeds meer zelf bepalend worden voor iets, zoals voor
betekenis, waarde en prestatie. Wordt iets evenwel on-
terecht en onoprecht anders voorgesteld dan wat wer-
kelijk is, dan gaat het om fake. Het gaat dan tegen iets of
iemand in, of iets of iemand wordt veronachtzaamd.
Herkenning ?
Geef aan wat je in je situatie herkent :
219
In de spiegel
kijken
In de manier waarop je naar je omgeving kijkt ontmoet
je veel van jezelf. Je ontmoet jezelf in wat en hoe de din-
gen voor jezelf zijn. De beelden die je vormt over je om-
geving en over wat er zich in afspeelt, hebben erg met
jezelf te maken.
Wat voor je werkelijkheid is, is dit niet voor een ander.
Ontsnapt mogelijk aan de ander. Ook omgekeerd wat
voor de ander werkelijkheid is, wat die als beelden en
In de manier waarop je naar je omgeving kijkt, ont-
moet je veel van jezelf.
Je ontmoet jezelf in wat en hoe de dingen voor je
zijn.
JONGERENTHEMA
220
processen hanteert, zijn wat en hoe, kunnen mogelijk
aan jezelf ontgaan.
Lien (15 jaar) - 'Ik ben altijd al erg op mensen gesteld. Als
ik ergens kom let ik vooral op wie ik zou kunnen ontmoe-
ten en leren kennen. Mijn broer die twee jaar ouder is, is
meer zakelijk ingesteld. Laatst kwam hij terug van een
weekend-trip. Hij had foto's gemaakt met niets dan ge-
bouwen.'
Dit heeft te maken met de cognitieve schema's die je
hanteert die maken dat bepaalde dingen in je blikveld
komen, zodat je er een statisch of dynamisch beeld van
kan vormen.
Het is goed je bewust te zijn van je eigen aandeel in dit
gebeuren. Er rekening mee te houden dat wat je op-
merkt en de manier waarop, in zekere zin constructies
van jezelf zijn die teruggaan op wat bij je reeds aanwezig
is en waarop je voortbouwt. Op deze wijze kan je inder-
daad stellen dat je tot op zekere hoogte in de spiegel kijkt
wanneer je naar je omgeving kijkt.
Zo leg je accenten, vergroot je dingen uit, maak je ver-
bindingen, veralgemeen je en laat je dingen weg, Het
model dat je alzo van je omgeving vormt is dan meteen
in belangrijke mate een constructie van jezelf en niet ge-
lijk aan de werkelijkheid zelf.
221
Je kijkt dan inderdaad met je achterhoofd naar je omge-
ving, van wat als ervaring achter je ligt en wat je er voor
later van hebt opgenomen. Je ziet dan ook veel van wat
zich in je achterhoofd bevindt en in je geheugen opsloeg.
Van wat al is voor je en je verwacht wat je vooruit kan
helpen.
Je in de loop van de tijd opgebouwde cognitieve sche-
ma's bepalen met name je informatieverwerking. Ze be-
palen wat je waarneemt, hoe je iets opvat en hoe je rea-
geert.
Zo je erin slaagt samen met anderen vanuit gezamenlijke
ervaringen een gemeenschappelijk model op te bouwen
van de werkelijkheid en dingen erin, dan krijgt je con-
structie meteen een grotere draagkracht.
Lien (15 jaar) - 'Onlangs leerde ik iemand kennen die net
op dezelfde golflengte zit als ik. Het is iemand die ook
houdt van praten over de meest gekke dingen. Het is ver-
wonderlijk hoe we over een aantal dingen hetzelfde den-
ken. Andere dingen voelen we dan weer heel anders aan.
We zouden hierop totaal anders reageren. Dit is niet al-
tijd gemakkelijk. Toch merken we veel van elkaar te kun-
nen leren. Dit brengt ons dichter bij elkaar.'
Maar ook in dat geval kan het wenselijk zijn je eigen ge-
zamenlijk aandeel in dit gebeuren indachtig te zijn. Te
222
beseffen dat een andere constructie en voorstelling mo-
gelijk is, die mogelijk andere kansen kan inhouden. Kan-
sen, zowel voor jezelf in de omgang ermee, maar ook
voor wie of wat waarover je beeldvorming ging. Eens
stilstaan en in de spiegel kijken kan dan nuttig en waar-
devol zijn.
Door wat voor de een geldt of voor deze groep samen te
leggen met wat voor de ander geldt of voor andere groe-
pen, kan wellicht een meer omvattend model gevormd
worden. Een model dat kleurrijker is en meer facetten
omvat.
Geef met de figuur rechts aan door ze lichter of meer
donker te maken in welke mate je waarneming jezelf
weerspiegelt.
223
224
Ander spoor
Verandering die verandering mogelijk maakt
In de interactie met je kind loopt het nu en dan fout. Niet
steeds merk je wat zoveel weerstand bij je kind oproept.
Niet steeds heb je enig idee wat een uitweg uit de im-
passe mogelijk zou maken. Vooral bij oudere kinderen
merk je dat doorgaan in dezelfde richting, met nog meer
inzet, weinig invloed heeft. Je begrijpt ook niet altijd
waarom zoveel weerstand wordt ontmoet.
Het kan dan helpen eens van positie en eens van reactie
te veranderen. Het eens te bekijken en te ervaren vanuit
Verandering kan verandering op gang brengen.
Welke mogelijkheden zijn er ?
225
de overkant. Het eens aan te pakken van waar je wil uit-
komen en niet van waar je wil uitgaan. Door dit veran-
deren van positie en van reactie, komt iets anders in het
centrum te staan. Hierdoor worden andere kansen ge-
boden en nieuwe mogelijkheden gecreëerd.
Niet altijd zullen deze andere positie en reactie onmid-
dellijk lukken toelaten. Ze laten evenwel toe te leren uit
deze veranderingen. Te merken wat niet werkt, wat wel
werkt, wat beter werkt. In dit onderdeel wordt aan deze
manieren van verandering welke verandering moeten
toelaten aandacht besteed.
Rolomkering en -inneming
Rolomkering - Om goed hoogte te krijgen van het effect
dat je op je kind hebt of wat je door je doen bij je kind
teweegbrengt, kan het soms nuttig zijn de opstelling en
rollen tegenover elkaar voor kortere of langere tijd om
te keren. Dit kan in de voorstelling (rolneming), via een
rollenspel of in de realiteit. Zo voel jezelf aan welke ge-
voelens door je omgang bij je kind worden opgewekt,
welke invloed zulk ervaren heeft op het kind, welke ge-
volgen dit inhoudt voor de opstelling en reactie van het
kind naar je toe.
Veelal valt dan het weinig respectvolle tegenover je in je
kinderrol op. Je merkt de druk die je als kind ervaart of
226
het gebrek aan aandacht. Ook valt gemakkelijk de af-
stand op, je merkt dat weinig met je wordt rekening ge-
houden en je weinig gevolgd wordt en dat men je niet
goed kent en je niet goed inschat. Veelal valt ook de ge-
ringe bewegingsvrijheid op tegenover volwassenen, je
voelt je vastgezet, merkt het stereotiepe en de herhaling
en kan moeilijk hier verandering in brengen. Vaak merkt
je de gevoelsmatige reacties die het bij je opwekt, je
raakt nerveus, boos, bang of verdrietig. Je ervaart weer-
stand, verzet, onzekerheid of teleurstelling. Je voelt je
mogelijk miskend, aangevallen, tekortschieten of afge-
wezen. Duidelijk roept dit spanning op en de neiging om
dit weg te willen nemen.
Hierbij is er gemakkelijk het gevoel, dat wat je probeert
de enige en beste mogelijkheid is. Een weg die evenwel
niet veel oplevert. Je ervaart weinig of geen andere mo-
gelijkheden te kennen, of te verwachten dat, zo ze er al
zijn, ze nog minder uitwerking en oplossing gaan bieden.
Je gaat er gemakkelijk van uit dat er, zoals geleerd, maar
één goede oplossing is en dat andere uitwegen ontbre-
ken of niet bruikbaar zijn. Je blijft vaak vastzitten in een
meer of minder intensief aanwenden van de uitweg
waarop gefixeerd. Je merkt dat je creativiteit snel uitge-
put is. Dat eventuele noodoplossingen de eigen censuur
niet doorstaan : er niet in geloven dat ze wat uithalen,
het jezelf niet toelaten ze aan te wenden, ... De omkeer-
baarheid van de rollen wordt ook vaak als nihil ervaren :
227
ditzelfde kan je als kind niet terugzeggen of op diezelfde
manier kan je zeker niet terugreageren. Je ervaart de
grotere isolatie, de geringere communiceerbaarheid, het
uitzondering zijn, het terugvallen van herkenbaarheid en
steun. Je positie en aanzien verzwakken. Je voelt je
tweemaal slachtoffer. Dit probeer je voor jezelf niet
meer te zien en er niet meer zo over te denken. Wat is
is. Je gevoeligheid neemt af. Je functioneren op een
minder bevredigend en minder waardevol niveau neemt
toe.
Enkele voorbeelden :
Hoe zou jij je ervaren moest je niet enkel een neen krijgen,
maar er bovenop nog als verklaring 'Het is omdat je zo
doet of bent, dat het neen is.'
Hoe zou jij je voelen moest je in antwoord op je vraag
naar vrije tijdsbesteding een antwoord krijgen over je stu-
dies. 'Zou je niet beter wat leren in plaats van daar naar-
toe te gaan'.
Rolinneming - Aan de hand van het ervaren in de rolom-
kering wordt het proces van de eigen rolinneming meer
zichtbaar en meer begrijpbaar. Soms heb je het als ou-
der opgegeven nog inspanningen te doen om je ouderrol
op te nemen, omdat bleek dat je weinig of niet werd ge-
volgd. Toch kan de inneming van je rol de wezenlijke ver-
andering zijn waaraan je kind nood heeft.
228
Voor de eigen rolinneming is vooral de context kunnen
lezen van groot belang. Elke rol hoort immers in een ei-
gen context thuis. Je kunnen inleven in deze context
met zijn eigen kenmerken, gebruiken en verwachtingen
kan maken dat je beter hierop weet in te spelen en hier-
mee niet in botsing komt. Door enkel uit te gaan van je-
zelf en eigen voorkeur kan je onbewust voorbijgaan aan
de context en de er in aanwezige voorkeur.
Enkele voorbeelden :
Je kan vaststellen dat bij elke ruimte en situatie een aan-
tal kenmerken thuishoren die toelaten ze te identificeren,
en die veelal om een zekere eigen omgang en interactie
vragen.
Op een verjaardagsfeestje of -fuif van je kind kan je de rol
opnemen van gastheer of -vrouw, je kan het evenwel niet
overnemen van je kind.
Een nieuw begin
Om iets nieuws op gang te brengen kan je gebruik maken
van een nieuwe begripsinvulling en -beantwoording.
Wat iets voor je was in interactie, of hoe je verkoos te
reageren kunnen niet het gewenste effect opleveren.
Eerder dan nogmaals of meer uitgesproken hetzelfde te
proberen, kan het de moeite zijn iets op een nieuwe
wijze op te vatten, en op wat je zo anders opvat op een
229
nieuwe wijze te reageren. Dit zo mogelijk los van ervoor.
Dit nieuwe spoor kan erg nuttig zijn, omdat het alles wat
erop volgt kleurt.
Enkele voorbeelden :
contact maken met je kind kan worden
.. naar je kind toelopen ..
.. iets zeggen over de huidige situatie voor beiden ..
.. aandacht geven aan wat je kind zegt of doet ..
vriendschap aanknopen met je kind kan je zo proberen
.. zeggen dat je je kind best mag..
.. tijd en nabijheid delen met elkaar..
.. vragen of je kind wat voor je voelt ..
gehoor vinden kan je zo uitproberen
.. vragen of je kind naar je wil luisteren ..
.. voorstellen hoe je kind zou kunnen meewerken..
.. aangeven hoe en voor wat je je kind zou kunnen
tegemoetkomen ..
Een ander spoor
Soms kan het verkieslijk zijn een ander spoor te nemen
en te vertrekken van een ander uitgangspunt. Zo kunnen
wat je kind zegt of doet en wat je zelf zegt en doet posi-
230
tiever overkomen. Zo is je aandacht gemakkelijker ge-
richt op wat je ondersteunt en vooruithelpt. Zo kan zelfs
de indruk ontstaan zulke ervaringen aan te trekken om-
dat je er op gericht bent, open voor staat en er enigszins
onderbewust op zoek naar bent.
een voorbeeld :
Ik verwacht .. dat mijn kind naar me toekomt ..
.. dat mijn kind niets negatiefs over me zegt..
.. dat mijn kind me graag mag ..
tegenover :
Ik verwacht .. dat mijn kind me niet afwijst als ik contact
maak ..
.. dat mijn kind niet voortdurend negatiefs
over me zegt ..
.. dat mijn kind me enigszins graag mag ..
In wat je zegt en doet kom je nu en dan wat je denkt over
jezelf of je kind tegen. Dit vormt hier dan telkens een
bevestiging van, zodat je na verloop van tijd steeds meer
gaat geloven dat is wat je aanvankelijk dacht. Alle belang
bijgevolg hierbij uit te gaan van iets positiefs over jezelf
waarvoor je bevestiging ontmoet, eerder dan uit te gaan
van iets negatiefs waarvoor je bevestiging vindt.
231
Ik ben .. bedachtzaam ..
.. afwachtend ..
.. verantwoordelijk ..
Ik maak .. stapsgewijs vriendschap ..
.. iemand gelukkig ..
.. er wat van met wat ik heb ..
tegenover :
Ik ben .. onzeker ..
.. aarzelend ..
.. somber ..
Ik maak .. niet gemakkelijk vriendschap ..
.. iemand teleurgesteld ..
.. er niets van met wat ik heb ..
Ditzelfde geldt ook voor het uitgangspunt dat je veron-
derstelt voor je kind.
Je kind is .. een mogelijke vriend(in) ..
.. een eigen persoon ..
.. spontaan ..
Je kind maakt .. dat we alle mogelijkheden overwegen ..
.. dat we ons geen zorgen hoeven maken ..
.. tijd voor elk ..
232
tegenover :
Je kind is .. een mogelijke riva(a)l(e) ..
.. een dwarsligger ..
.. ruw ..
Je kind maakt .. me in de war ..
.. ons overbodig ..
.. weinig ruimte voor elk ..
Waar voor jezelf positieve bevestiging gevonden kan
worden van positieve aspecten in jezelf, dit door er van-
uit te gaan. Zo kan op eenzelfde manier positieve beves-
tiging gevonden en geuit worden voor de positieve as-
pecten bij je kind, door er vanuit te gaan. Door deze aan-
dacht en bevestiging kunnen de positieve aspecten en de
positieve manier van handelen meer en meer regelmatig
naar voor komen. Parallel kunnen de negatieve aspec-
ten en de negatieve manier van handelen door de gerin-
gere aandacht die ze krijgen, meer op de achtergrond
verdwijnen.
Het is goed zich bewust te zijn steeds de keuze te hebben
zo wenselijk van spoor te veranderen. Vaak weerhouden
onze negatieve of positieve ervaringen uit het verleden
ons van los te komen van het oude spoor. Vaak ook
233
weerhouden de verwachte negatieve of positieve erva-
ringen in de toekomst ons een andere keuze te maken.
Zo blijven we vastzitten in wat negatief aanvoelt omdat
we er niet van los denken te kunnen komen en een her-
haling verwachten. Of blijven we vastzitten in wat posi-
tief aanvoelt, omdat we er niet van los willen komen en
een herhaling zoeken. Het is goed na te gaan of we op
die manier geen kansen en perspectieven missen en of
we misschien geen risico's durven te nemen en ons
reeds op voorhand zwak en bedreigd voelen.
Het wegkomen van het oude spoor is niet steeds een-
voudig en gemakkelijk. Men blijft veelal haperen aan het
oude spoor dat als automatisch opduikt en wordt geac-
tiveerd. Men blijft als het ware eraan 'vasthinken'. Los-
komen vraagt een stap zetten weg ervan. Zodat een
sprong kan gedaan naar het nieuwe spoor. Met een
beeld vraagt het om een 'hink-stap-sprong'. Het initiatief
nemen van het oude spoor los te komen en een nieuwe
start nemen vanaf een nieuw spoor.
Meerdere sporen
Onderzoek wijst uit dat hoe breder het gamma is van
beelden over en zijnswijzen van onszelf - als wie, wat en
hoe we voor onszelf zijn, onder meer als ouder - hoe
meer mogelijkheden we hebben verschillende situaties
234
en gebeurtenissen aan te kunnen en er passend en soe-
pel op te reageren. Het komt er hierbij niet zozeer op
aan deze verschillende kanten en delen van onszelf te in-
tegreren, maar eerder naast elkaar te laten bestaan, zo-
dat problemen vanuit specifieke facetten kunnen aange-
pakt worden, zonder dat ze onszelf overweldigen of he-
lemaal tekenen. Zo zal een zelfschema dat we aanspre-
ken op het ene vlak, bij moeilijkheden of mislukking, niet
noodzakelijk een ander zelfschema verstoren dat perfect
inzetbaar is op een ander vlak. Zo kan iemand zich glo-
baal ook als waardevol blijven ervaren, ook al faalt een
onderdeel in een gelimiteerd domein. Zo kan het ver-
meerderen van relatief onafhankelijke en onderscheiden
manieren om jezelf te kunnen ervaren zorgen voor meer
stabiliteit, kracht, weerbaarheid en waardering.
Hoofd- en zijspoor
Zo ik mezelf als ouder presenteer als een bepaald ie-
mand naar mijn kind toe, dan zal wat ik later misschien
anders doe toch nog gemakkelijk opgevat worden als
een illustratie van hoe mijn kind mij ervaarde. Hooguit
zal het misschien als uitzondering op mijn presentatie
overkomen.
een voorbeeld :
Laat ik mij kennen als een vriendelijke ouder, dan zal mijn
onvriendelijk zijn op een bepaald moment, misschien niet
235
worden herkend en toch nog als een uiting van vriendelijk
zijn worden opgepakt, of hooguit aanzien worden als een
verstoord zijn bij toch een vriendelijk iemand
Laat ik mij evenwel kennen als een weinig vriendelijke ou-
der, dan zal mijn vriendelijk zijn op een bepaald moment,
misschien niet als dusdanig worden herkend en mis-
schien hooguit ervaren worden als eens wat minder ver-
stoord zijn bij toch een onvriendelijk iemand.
Het eigen spoor van wie je bent en wil zijn, bijvoorbeeld,
in je omgang met je kind, zal gemakkelijk afstralen op je
kind en het hoofdspoor vormen. Wijk je hier van af en
kom je tijdelijk op een zijspoor, dan zal je toch nog door
je kind geduid worden vanuit dit ervaren hoofdspoor.
Wil je vermijden ongewild op een zijspoor terecht te ko-
men, dan kan je best van begin af aan voldoende expres-
sief uiting geven aan je hoofdspoor en afstralen wat het
voor je inhoudt.
De aangewende beeld- en zijnsschema's hebben zo iets
als gemakkelijk vooruit te lopen op wat zich afspeelt in
de werkelijkheid en deze werkelijkheid te willen inpassen
in deze schema's. Vooral zo men weinig in de realiteit
staat of er weinig voor open staat en meer in zichzelf ge-
sloten is en meer gesloten staat tegenover iets. We ne-
men als het ware gemakkelijk waar vanuit onze eigen
schema's om te zien welke we kunnen toepassen, eerder
236
dan ons te richten op wat een schema inhoudt vanuit de
omgeving.
Niet te volgen spoor
Sommige dingen zijn voor jezelf uitgesloten, zo wil je niet
zijn of zo wil je niet doen. Ook voor je omgeving zijn die-
zelfde dingen vaak uitgesloten, zo willen ze niet dat je
bent of dat je doet.
een voorbeeld :
gewelddadig zijn is .. iemand fysiek kwetsen ..
.. iemand psychisch kwetsen ..
.. iemand relationeel kwetsen ..
gewelddadig zijn doe je zo .. iemand verwonden ..
.. iemand krenken ..
.. iemand vernederen ..
Door te onderkennen wat iets ongunstig inhoudt en
wanneer iemand zo doet kan je er beter aan ontkomen.
Door van bij de aanvang dit spoor niet te nemen en ie-
mand niet op dit spoor te situeren, kan er best van weg-
gebleven worden. Iemand is niet zo of doet niet zo, dit
is wellicht zijn of haar optie. Gebeurt dit toch, dan bij
wijze van uitzondering, als ontsporing van een ander ge-
volgd spoor.
237
Waar van een spoor een zekere aantrekking uitgaat, als
te volgen, gaat van een niet te volgen spoor een zekere
afstoting uit, als niet te volgen. Het geeft een begrips-
en gedragsinvulling aan als te ontwijken en als er zo ver
mogelijk om heen en van weg te blijven. Zo kan er naast
een ja-spoor een neen-spoor onderkend worden.
Soms kan een gunstig spoor beter beschreven worden
door zijn ongunstige antipode te formuleren.
een voorbeeld :
zachtaardig zijn is ..
zachtaardig zijn doe je zo ..
hierbij kan onder meer teruggegaan worden op :
gewelddadig zijn is ..
gewelddadig zijn doe je zo ..
Tegelijk kan wellicht ook rekening gehouden worden
met het gegeven dat een gunstige invulling wellicht
meer is dan de afwezigheid van een ongunstige invulling.
Nogal wat mensen zijn door negatieve ervaringen uit het
verleden op een negatief ingekleurd spoor terechtgeko-
men. Hun schemainvullingen over wat en hoe zijn dan
doorspekt geraakt met te men als 'niet', 'geen', 'nooit',
'neen', 'zonder', 'nergens', enzomeer en hoop, voorkeer
en pogingen om hier aan te ontsnappen.
238
een voorbeeld :
inzet is .. veel inspanning zonder resultaat ..
.. geen tijd hebben voor jezelf ..
.. moeten doen wat je niet wil ..
Ze trachten hun leven dan mogelijk zo in te richten dat
het negatief schema kan ontweken worden. In bepaalde
gevallen komt hun doen en laten rond dit ontwijken te
draaien. Toegepast op het voorbeeld, komt mogelijk al-
les dan te draaien rond het ontwijken van wat inzet
vraagt.
Door een positieve(re) of inverse invulling kan alsnog ge-
tracht worden het schema meer aan bod te laten komen.
terug naar het voorbeeld :
inzet is .. veel inspanning niet steeds met resultaat, maar
toch
met voldoening doorgezet te hebben ..
.. tijd verdelen tussen jezelf en opdracht ..
.. eigen engagement nemen om iets te berei-
ken ..
Deze positieve(re) invulling zorgt ervoor je leven niet lan-
ger zo in te richten dit schema te ontlopen. Zo gewild,
kan nu het doen en laten rond dit schema draaien. Toe-
gepast op het voorbeeld, kan nu opengestaan worden
239
voor en gezocht worden naar wat inzet vraagt. Alhoewel
het niet steeds mogelijk is het activeren van het negatief
gekleurd schema te voorkomen als gevolg van onbevre-
digende ervaringen uit het verleden, kan het nuttig zijn
over te stappen naar het inverse positief gekleurd
schema met het oog op bevredigende ervaringen in de
toekomst.
Omgekeerd spoor
Gewoonlijk ga je uit van een geactiveerd omgangs-
schema in contact met je kind met een eigen begrips- en
gedragsinvulling en kan je in de realiteit zien welk resul-
taat, welk effect, welk gevolg, welke interactie en om-
gang dit opleverde.
Evenwel kan je ook uitgaan van een gewenst resultaat,
gewenst effect, gewenst gevolg, gewenste interactie en
om-gang, en nagegaan welk cognitief schema dit zou
vragen. Welke begrips- en gedragsinvulling bij je als ou-
der nodig zou zijn om iets gewenst in de realiteit te be-
reiken.
Een voorbeeld :
Als ouder stel ik vast dat het steeds tot een hoogoplo-
pende ruzie komt met mijn kind zo we iets moeten be-
240
spreken. Ieder tracht zo snel mogelijk een gunstige rege-
ling voor zichzelf te bereiken. Ik activeer in zo'n situatie
gemakkelijk mijn cognitief schema 'mij niet laten doen'.
Ik zou me om zulke gespannen situaties te vermijden de
vraag kunnen stellen welk cognitief schema ik beter zou
activeren of wat ik in een omgangsschema zou kunnen
bijstellen om deze ruzies te voorkomen. Ik zou aan mijn
kind kunnen voorstellen eerst te praten en nog niet aan
een concreet voorstel te denken. Eerst te zien wat elke
wil en te overleggen zonder dat iets te nemen of te laten
is, en niemand voor voldongen feiten wordt gesteld. Ik
en mijn kind kunnen dan in zo'n situatie ons cognitief
schema 'luisteren naar jezelf en luisteren naar elkaar' ac-
tiveren.
241
Je kind aanspreken
Niet steeds zomaar aanspreekbaar
Als ouder ervaar je meermaals dat je niet de reactie van
je kind bekomt die je bedoelde. Je kind reageert niet, of
niet op de wijze die je wou. Alsof je de verkeerde knop
indrukte.
Je blijft dan met een levensgrote vraag achter. Hoe krijg
ik de gewenste reactie. Hoe druk ik de juiste knop in, zo-
dat ik iets in mijn kind wek, dat dan zorgt voor de ge-
wenste reactie.
Hoe je kind benaderen dat je zijn medewerking
krijgt ?
242
In dit onderdeel wordt aandacht besteed aan wat je wel
kan doen en op welke manier, om iets in je kind in wer-
king te krijgen en zo je kind tot actie te brengen. Het
wordt gesteld tegenover wat je beter niet kan doen en
op welke manier niet. Dit omdat het iets in je kind uit
werking neemt en zo je kind belet tot actie te komen.
Je kind winnen voor iets kan op een gezonde of onge-
zonde manier. Gezond wanneer je iets doet samen met
en ten gunste van je kind. Je wil het kind in actie krijgen
voor iets dat in zijn belang is, maar waar het voorlopig
door weerstand, onzekerheid, onduidelijkheid, en zo
meer, niet toe komt.
Ongezond wanneer je iets doet buiten het kind om en
mogelijk ten nadele van het kind. Het risico bestaat dan
dat je het kind voor iets gebruikt of misbruikt. Zo kan je
op de gevoelens spelen van je kind. Je kind, bijvoorbeeld,
schuldgevoelens of angstgevoelens aanmeten, die je
goed uitkomen. 'Zo iets had ik niet van je verwacht.' 'Ze
gaan je niet langer mogen als je zo doet.'
Ook kan je er op letten geen misbruik of gemakkelijk ge-
bruik te maken van de kwetsbaarheid van je kind die het
snel in beweging brengt. Ook al is het in het voordeel van
je kind. Ieder van ons is gevoelig op een bepaald vlak, zo-
als wat je zelfbeeld aangaat, bijvoorbeeld.
243
Misschien kan er voor gekozen niet iemand gemakkelijk-
heidshalve voortdurend aan te spreken op zijn zwakke
plek en zo in beweging te krijgen, maar bij voorkeur aan
te spreken op zijn sterke plek. Je kind beschikt, bijvoor-
beeld, over een dosis zelfvertrouwen en is niet gemak-
kelijker onzeker. Op deze sterkte kan je voortbouwen,
ter bevestiging ervan en niet om ze in gevaar te brengen.
Aanspreken op een bepaalde manier
Of je het wil of niet, steeds zal je op een of andere manier
het kind aanspreken. Of net andersom doen, het kind
niet aanspreken. De manier waarop we dit doen is niet
steeds bewust of voor ons niet duidelijk. We doen iets
uit gewoonte, omdat we het zo overnamen, of uit erva-
ring, omdat het bleek te werken en resultaat opleverde.
Zo kan je zonder dat je het beseft, of dat je weet hebt
van de draagwijdte, de paniekknop van je kind indruk-
ken. Je dreigt ermee je kind te straffen, zodat alarm bij je
kind wordt geactiveerd, die het doet kiezen om het ge-
vaar waarmee het blijkbaar te maken heeft weg te ne-
men, dit door precies te doen wat je eist. Het kind doet
dan niet iets, omdat het het zelf wil, maar omdat het zo
iets kan vermijden. Iets wat weinig of niets te maken
heeft met wat je van hem of haar verwacht.
244
Belangrijk om in het oog te houden is bijgevolg de moti-
vatie of dynamiek die je wekt en die zorgt voor het in ac-
tie komen van je kind. Is dat iets bereiken, of iets vermij-
den. Is dat iets voor zichzelf of iets voor je. In het tweede
geval zal de motivator een andere zijn dan deze die bij
de handeling past. Ik leer niet iets om iets te weten te
komen, maar om lief gevonden te worden, of om het ge-
zeur van mijn ouders te vermijden. Zo kan je er op letten
of een handelen van je kind bepaald is door een direct
gelinkte dynamiek of een indirect gelinkte. Kan je er ook
op letten of zijn handelen bepaald is door een positieve
motivator (iets bereiken) of negatieve motivator (iets
vermijden, of iets behouden om verlies te vermijden).
Aanspreken op een gunstige manier
Zonder dat je het beseft of weet, kan je ook de interes-
seknop van je kind indrukken. Je reikt iets op een zoda-
nige wijze aan dat de nieuwsgierigheid van je kind ge-
wekt wordt. Je kind was helemaal niet vertrouwd met
iets en dus ook niet zomaar geïnteresseerd. Door je kind
kennis met dit iets te laten maken, ontstaat er ook
nieuwsgierigheid en groeit de interesse. Zo wordt een
nieuw register opengetrokken. Stilaan komt je kind zelf
op dreef.
Ook hier kan je als ouder nagaan of de interesse gewekt
wordt door het onderwerp zelf, of door de manier
245
waarop het wordt aangeboden. Als ouder kan je je toe-
vlucht nemen tot het spelelement om een moeilijker iets
toegankelijk te maken. Een kind is gemakkelijk te winnen
voor het spelen. Hiervan kan dan gebruik gemaakt om
een kind iets te leren. Veel kinderspelen zijn op dit prin-
cipe gebaseerd. Al spelend de wereld te leren kennen of
vaardigheid bij te brengen. Iets opzoeken of iets beden-
ken spreekt het kind minder aan, maar het wil wel spelen
en zeker winnen of niet verliezen. Dus ook hier een di-
recte (iets te weten komen of bedenken) of indirecte
(kunnen spelen en winnen) dynamiek, interesse voor be-
paalde dingen en onderwerpen of voor spelen. Ook hier
een positieve motivator (iets bereiken) of negatieve (ver-
mijden, behouden) dynamiek. Meer hierover lezen kan
in het thema-onderdeel 'Voor een gunstige dynamiek'
van deze encyclopedie.
Eigen manier van aanspreekbaarheid
Meteen blijkt al hoe verschillend de aanspreekbaarheid
is van je kind. Beschikt je kind over een paniekknop en in
welke mate. Beschikt je kind over een interesseknop en
voor wat. De eigenheid van je kind en zijn opgedane er-
varingen kunnen mee dit verschil bepalen. Voelt het kind
zich gemakkelijk onder druk gezet, of maakt het dit fre-
quent mee. Is de interesse van je kind gemakkelijk te
wekken, of voor wat is ze reeds gewekt en opnieuw ge-
makkelijk te wekken.
246
Uiteraard kan je je kind bijbrengen bij zichzelf bepaalde
knoppen in te drukken, zoals opgelet gevaar, ik kan best
niet in die richting verder gaan, of dat lijkt me wel te in-
teresseren, daar wil ik meer over weten. Zo kan het kind
zichzelf aanspreken, iets in zichzelf wekken en zo tot een
reactie komen.
Het probleem is dat je als ouder vaak je kind voorbijloopt
als je een bepaalde reactie wil bekomen. Je wil door je
tussenkomst onmiddellijk en rechtstreeks een reactie
uitlokken, los van het feit hoe je kind hiertoe bereid is,
hoe het over iets denkt, hoe het zich bij iets voelt. Je laat
als het ware het kind geen enkele keuze en geen enkele
inbreng. Meestal misken je hierbij je kind, dat toegeeft
omdat het toch niet tegen de druk op kan. Of je kind laat
begaan omdat er geen alternatief mogelijk is, zodat het
zichzelf afsluit, robotmatig involgt, maar zelf ook geen
enkele inbreng doet. Je kind wacht totdat de storm voor-
bij is en herneemt dan zijn doen, alleen uitkijkend om
geen nieuwe storm te doen opsteken.
Te verkiezen is bij je kind een en ander wakker te maken,
het zich betrokken te doen voelen, tot betrokken partij
te maken. Zo dat vanuit wat in het kind wordt geacti-
veerd en wat het kind zelf verder activeert, het zelf tot
een reactie komt vanuit eigen keuze. Dit vraagt soms iets
meer inspanning en meer geduld. Het vraagt om een
247
praten en overleg met je kind om de nodige motivatie in
je kind te wekken, het effect is evenwel duurzamer.
In dit verband schept nudging wellicht mogelijkheden.
Nudging is het geven van een subtiel duwtje in de goede
richting, zonder vrijheidsbeperking of verplichting.
Bij nudging worden subtiel en vrijblijvend schema's ge-
activeerd waarvan wordt aangenomen dat ze een gun-
stige invloed hebben op iemands gedrag en hem of haar
kunnen overhalen en tot actie kunnen bewegen. Het ge-
linkt zijn van de geactiveerde nudging schema's met het
schema dat dient omgezet in handelen moet hiervoor
zorgen. De geactiveerde nudgets moeten de aantrekke-
lijkheid voor het gewenste gedragsschema verhogen
zonder te verplichten. Je zou kunnen zeggen dat nud-
gets vooral functioneren als gunstige context voor het
gedragsschema en de voorwaarden meecreëren voor de
gedragsreactie.
Voorbeelden van nudgets zijn : het is erg in, de meesten
houden hiervan, je doet jezelf een plezier hiermee, an-
deren zullen hier blij om zijn, weigeren zou niet slim zijn,
deelname als standaard voorzien, extra of bonus voor-
zien, gevolgen, omdraaien, gemakkelijkste, snelste.
248
Achtereenvolgens worden hierbij volgende nudget sche-
ma's geactiveerd : mode, gewoonte, zelfliefde, solidari-
teit, verstandig, volgen, surplus, voor- of nadeel, verzet,
eenvoud, bereikbaar.
Door de positieve ondertoon van nudgets kan het zelf-
schema waardevol behouden blijven en kan het relatie-
schema respectvol aangehouden worden.
249
Gebruikte ongunstige benadering
aangeven
Je kind wijzen op wat ont-
breekt, bijvoorbeeld wijzen op
zijn zwakke resultaten.
Je kind verwijten maken weinig
rekening met je te houden.
Teleurgesteld zijn omdat je kind
niet aan je verwachting voldoet.
Je teleurstelling al bij voorbaat
uiten.
Te gebruiken gunstige benade-
ring aangeven
Je kind wijzen op wat aanwezig
is, bijvoorbeeld zijn interesse en
inzet.
Je kind waarderen om zijn luiste-
ren naar je, ook al lukt het reke-
ning houden met je niet steeds.
Op het moment dat je vreest dat
je kind niet lukt te voldoen aan je
verwachting je kind ondersteu-
nen en aanmoedigen zodat het
alsnog lukt of meer lukt.
250
Overdreven verwachting in je
kind stellen.
Wat tegenvalt in je kind opsom-
men.
Aandacht op wat je kind niet kan.
Op voorhand een oordeel uitspre-
ken.
Vooroordelen over je kind ver-
woorden.
Je kind vastpinnen en geen veran-
derkans meer geven.
Haalbare verwachtingen in je
kind stellen.
Wat meevalt in je kind opsom-
men.
Aandacht op wat je kind reeds
kan.
Wachten met je oordeel tot je je
kind een kans hebt gegeven.
Interesse in je kind en zijn han-
delen verwoorden.
Je kind als veranderbaar benade-
ren.
251
Je ongeduldig tonen.
Het voortijdig overnemen van je
kind.
Een slecht gevoel wekken bij wat je
vraagt.
Je gevoelens afreageren op je kind.
Je zelfcontrole verliezen.
Met kracht tegen iets ingaan.
Bij kind een handelingsongunstige
voorstelling van zichzelf oproepen.
Dit kan je niet, weinig kans om te
lukken, ...
Je geduld behouden.
Het kind steunen iets zelf tot
een goed eind te brengen.
Een goed gevoel wekken bij
wat je vraagt.
Aandacht vragen voor je ge-
voelens.
Je zelfcontrole behouden.
Vanuit kracht voor iets opko-
men.
Bij kind een handelingsgun-
stige voorstelling van zichzelf
oproepen. Dit kan je, reële
kans om te lukken, ...
252
Een negatief zelfbeeld active-
ren. Je kan niet(s), ...
Je toevlucht zoeken tot princi-
pes.
Je kind voor voldongen feiten
stellen.
Uitgaan van de onwil van je
kind.
Je kind iets laten doen om meer
aan jezelf te beantwoorden.
Weerstand en verzet in je kind
wekken.
Een positief zelfbeeld active-
ren. Je kan iets, ...
Je aandacht richten op belan-
gen.
Met je kind tijdig overleggen
hoe tot iets te komen.
Uitgaan van de wil van je kind.
Je kind iets laten doen om meer
aan zichzelf te beantwoorden.
Bereidheid en medewerking in
je kind wekken.
253
Een omgeving aanbieden
waarin basale behoeften in ge-
vaar komen. Geen garantie op
verzorging, veiligheid, gebor-
genheid.
Iets als vast en buiten zichzelf
om voorstellen.
Niet helpende waarneming,
herinnering, gedachte, ge-
voel, voorstelling, verwach-
ting bij kind activeren.
Onaangename spanning uitlok-
ken.
Uit balans brengende emoties
opwekken, zoals woede, op-
winding, angst, moedeloos-
heid.
Een omgeving aanbieden met
garantie voor basale behoeften
zoals verzorging, veiligheid, ge-
borgenheid.
Iets als veranderbaar en bin-
nen eigen invloedssfeer voor-
stellen.
Helpende waarneming, herin-
nering, gedachte, gevoel, voor-
stelling, verwachting activeren.
Aangename spanning of ont-
spanning doen ontstaan.
Het kind in balans houden zo-
dat verstorende emoties wor-
den voorkomen.
254
Meer lezen :
Thaler, R., Sunstein, C., & Zijlemaker, C. (2009). Nudge:
Naar betere beslissingen over gezondheid, geluk en
welvaart. Amsterdam : Business Contact.
Iets doen escaleren.
Je kind redenen geven om
ongewenst te reageren.
Iets trachten deëscaleren.
Je kind redenen geven om
gewenst te reageren en geen
redenen om ongewenst te
reageren
...
255
Hoe meer lukken
in gesprek ?
Hoe er meer
uithalen?
Onderliggende doelen in een gesprek
Het lukken in een gesprek hangt af van de gestelde doe-
len in het gesprek. Het kunnen meerdere doelen tegelijk
zijn, zoals komen tot gedeeld begrip, een gunstige indruk
maken op elkaar, plezier hebben of elkaar overtuigen.
Deze doelen of motieven kunnen geclassificeerd worden
volgens twee belangrijke dimensies. Eén, informatief: de
mate waarin het motief van wie praat zich richt op het
geven en/of ontvangen van nauwkeurige informatie.
Twee, relationeel: de mate waarin het motief van wie
praat zich richt op het opbouwen van de relatie.
Opdat een gesprek meer succesvol zou zijn, kan je
trachten je bewust te worden van de aanwezige rela-
tionele en informatieve motieven bij elk, bij elkaar en
samen.
256
Het relationele is dus belangrijk in gesprek. In welke
mate is er wederzijds vertrouwen ? Het terzake of on-
derwerp is eveneens belangrijk in gesprek. In welke
mate is er grip op wat aan de orde is ? Om deze grip te
vermeerderen kan meer informatief-zijn ingeschakeld
worden. Zo wordt het onderwerp terzake op mentaal
vlak voorgesteld in woorden. De realiteit wordt zo ver-
baal aanwezig gesteld. Ook de mogelijke of toekomstige
realiteit.
Soms staat het relationele op de voorgrond en kan het in
de weg staan voor het hoog informatieve. Soms kan het
informatieve op de voorgrond staan en kan het in de weg
staan voor het relationele. De opdracht zal dan zijn het
relationele als even prioritair op te nemen als wat aan de
orde is en beide zoveel mogelijk aan bod te laten komen,
of het ene als opstap of voorwaarde voor het andere te
hanteren. Eenvoudig gezegd, de beide doelen nastreven
en aan bod laten komen.
Zo is er bij een hoog relationeel en hoog informatief doel
plaats voor ideeën brainstormen, oprecht zijn, advies in-
winnen en verontschuldigen en kan dit aan bod ko-
men. Er is anders gezegd vertrouwen en openheid. Dit
betekent : juist omdat we nabij zijn durven we open te
zijn.
257
Bij een hoog relationeel en laag informatief doel is er
plaats voor vlijen, herinneringen ophalen, plezier maken
en ongemakkelijkheid vermijden en kan dit gemakkelijk
aan bod komen. Er is anders gezegd vertrouwen en af-
geslotenheid. Dit betekent : juist omdat we nabij zijn
durven we niet open te zijn.
Bij een laag relationeel en laag informatief doel is er
ruimte voor schuld toewijzen of schuldige zoeken, onop-
recht zijn, verzwijgen en tijd vullen en komt dit gemak-
kelijk naar voor. Er is anders gezegd wantrouwen en af-
geslotenheid. Dit betekent : juist omdat we niet nabij
zijn kunnen we niet open zijn.
Bij een laag relationeel en hoog informatief doel is er
plaats voor leren, een beslissing nemen, overtuigen en
tegoed claimen en komt dit mogelijk aan bod. Er is an-
ders gezegd wantrouwen en openheid. Dit betekent :
juist omdat we niet nabij zijn kunnen we open zijn.
Dit alles komt aan bod in het Conversational Circumplex
of de conversatiecirkel onlangs ontwikkeld door Schweit-
zer e.a. Eerder was al gekend het interpersoonlijk cir-
cumplex of de interpersoonlijke cirkel met de twee di-
mensies tegen of samen en onder of boven. Zoals voor-
komend in de bekende roos van Leary. In het nieuwe
model gaat het om gespreksinteractie en niet zozeer om
interactie en is boven en onder vervangen door al of niet
258
informatief zijn. Een circumplex is een grafische weer-
gave, met behulp van poolcoördinaten van de interacties
van iemand.
Vaak is vandaag de relatie met elkaar niet of niet langer
hiërarchisch. Ook dan is het belangrijk naast een relatio-
nele dimensie een tweede te kunnen onderscheiden om
de gespreksvormen onder elkaar in onder te brengen en
een plaats te geven. Deze rol is weggelegd voor de mate
van informatie- of gespreksuitwisseling in dialoog met el-
kaar.
259
Voorwaarden tot lukken in een gesprek
Wil een gesprek lukken, dan is het voor elk belangrijk
aanwezige gespreksdoelen te identificeren, ze te onder-
scheiden en ze te bevorderen richting overeenstem-
ming. Niet slagen betekent vaak niet duidelijk de eigen
gespreksdoelen identificeren, de gespreksdoelen van el-
kaar niet nauwkeurig onderscheiden en geen gedrag kie-
zen om deze doelen te bereiken.
Heb je doelen die worden gekenmerkt door een hoge in-
formatieve intentie, dan wil je graag nauwkeurige infor-
matie uitwisselen. Deze doelen betreffen het geven
en/of ontvangen van informatie. Bij hoge informatieve
doelen kan je verbaal gedrag kiezen, zoals vragen stellen,
260
aanwijzingen geven, beslissingen nemen of brainstor-
men over nieuwe ideeën.
Heb je doelen die worden gekenmerkt door een lage in-
formatie-intentie dan ben je niet gericht op de nauwkeu-
rige uitwisseling van informatie. In plaats daarvan pro-
beer je de tijd te vullen, ongemakkelijkheid te vermijden
of informatie te verbergen. Om doelen te bereiken die
worden gekenmerkt door een lage informatieve inten-
tie, kan je kiezen voor verbaal gedrag, zoals vragen ont-
wijken, een grap vertellen, stil blijven of liegen.
Heb je doelen die worden gekenmerkt door een hoge re-
lationele intentie, dan probeer je een relatie op te bou-
wen. Deze doelen omvatten het opbouwen van vertrou-
wen, het vinden van gedeeld begrip of het leren over el-
kaar. Om doelen met een hoge relationele intentie te be-
reiken, kan je verbaal gedrag kiezen, zoals zich veront-
schuldigen, concessies doen, een zwakte onthullen, fou-
ten toegeven of vleien.
Heb je doelen met een lage relationele intentie dan kan
je de eigen belangen bevorderen zonder rekening te
houden met de relatie. Wil je doelen bereiken met een
lage relationele intentie, dan kan je, bijvoorbeeld, ver-
baal gedrag kiezen, zoals het claimen van krediet, het
toewijzen van schuld, het inhouden van lachen, liegen
261
voor eigen voordeel of vertellen van niet-relatiebevorde-
rende grappen voor eigen vermaak.
Belang van het conversational circumplex
Het conversational circumplex kan je helpen concreet na
te denken over wat je doelen zijn, of je er te veel (of te
weinig) hebt en hoe je je doelen als tegenstrijdig ervaart
of niet. Voor elk gesprek kan je een aantal doelen heb-
ben en beperkte tijd en aandacht hebben om conflicten
te identificeren en op te lossen en afwegingen te maken
tussen je doelen.
Doelen die dicht bij elkaar liggen, zijn misschien gemak-
kelijker te koppelen binnen een gesprek, zoals tijd vullen
en een grap vertellen, of plannen coördineren en brain-
stormen. Zo blijkt nieuw onderzoek te suggereren dat
zelfs maar dertig seconden vooruitdenken je kan helpen
bij het kiezen van meer wederzijds productieve en ple-
zierige onderwerpen. Voorbereiding kan je ook helpen je
bedoelingen tijdens een gesprek na te komen en je ge-
spreksvaardigheden in de loop van de tijd te verbeteren
door je in staat te stellen achteraf na te denken over het
bereikte doel.
Aan de andere kant kunnen doelen die verder uit elkaar
liggen moeilijker zijn om tegelijkertijd na te streven, zoals
excuses aanbieden en ook de schuld geven, of overtui-
gen en ook ongemakkelijkheid vermijden.
262
Het conversational circumplex biedt eveneens de moge-
lijkheid om na te denken over de vele potentiële doelen
die de ander zou kunnen hebben en de manieren
waarop je doelen op elkaar kan laten aansluiten (Je wil
bijvoorbeeld allebei plannen coördineren). Doelen kun-
nen complementair zijn (Bijvoorbeeld, de één wil advies
geven en de ander wil advies krijgen), of conflictueus
(Bijvoorbeeld, beide wil je aanspraak maken op krediet).
Conflicten tussen elkaars doelen komen veel voor. Wil je
informatie leren, dan kan je het, bijvoorbeeld, als moei-
lijk ervaren als de ander informatie wil verbergen. Zo ook
kan je het moeilijk vinden als je een beslissing wil nemen,
dat de ander zich wil ontspannen en een bepaalde be-
slissing wil vermijden.
Hoe je eigen gespreksdoelen bewust worden ?
Enkele stappen moeten meestal worden genomen. Het
kan je ontbreken aan zelfbewustzijn (Wat wil ik?) Voor-
keuren kunnen ook veranderen (Wat wil ik nu?) Veran-
deringen in de omstandigheden, bij elkaar en in de tijd
kunnen ertoe leiden dat je prioriteiten veranderen. Ook
kan je moeite hebben om compromissen te sluiten over
eigen concurrerende prioriteiten (Wat wil ik het meest?)
Bijvoorbeeld, kiezen tussen kortetermijndoelen (Wat wil
ik nu?) en langetermijndoelen (Wat wil ik op termijn?)
Hierin klaarheid brengen is noodzakelijk : wat streef je na
263
en tot welke prioriteiten kom je bij intrapersoonlijke te-
genstellingen en conflicten.
Hoe elkaars gespreksdoelen onderscheiden ?
Om de afweging te kunnen maken van eigen en elkaars
mogelijk tegengestelde doelen, is het belangrijk elkaars
motieven of doelen te kunnen onderscheiden. Soms is
dit eenvoudig, vaak is dit evenwel een hele opgave. Je
kan de verschillen onderschatten (Wil je dezelfde din-
gen?) Ook kunnen relaties veranderlijk zijn (Wat heb je
nu van me nodig?) Net zoals de eigen behoeften in de
loop van de tijd kunnen veranderen (langzaam of spon-
taan), zo veranderen ook mogelijk de behoeften van el-
kaar. Mogelijk krijg je geen of onvoldoende nauwkeurige
informatie over de motieven bij elkaar (Zeg je me wat je
echt wilt?) Dit kan te wijten zijn aan misleiding (Elkaars
doelen zijn dan moeilijk te lezen) of bezorgdheid over re-
lationele gevolgen. Zo kan je moeite hebben om accu-
rate informatie over de motieven van elkaar waar te ne-
men (Hoe goed begrijp ik je?) Je wisselt, bijvoorbeeld,
immers vaak tussen de rollen van vriend, mede-ouder,
intieme partner en verzorger.
Het conversational circumplex kan je dan ook helpen de
motieven van elkaar te begrijpen. Het raamwerk helpt je
na te denken over de vele potentiële doelen die elk zou
kunnen hebben en de manieren waarop de doelen op
264
elkaar kunnen aansluiten (Je wil, bijvoorbeeld, allebei
plannen coördineren). Je wil dan, bijvoorbeeld, comple-
mentair kunnen zijn (Bijvoorbeeld, de één wil advies ge-
ven en de ander wil advies krijgen), of je wil een uitweg
vinden voor een conflict (Bijvoorbeeld, beide wil je aan-
spraak maken op krediet).
Hoe gespreksdoelen afstemmen ?
Conflicten tussen elkaar kunnen veel voorkomen. Als je
informatie wil krijgen, kan je het, bijvoorbeeld, moeilijk
vinden als de ander informatie wil verbergen. Evenzo kan
je een beslissing willen nemen, terwijl de ander zich wil
ontspannen en zo een bepaalde beslissing wil vermij-
den. Het zal dan belangrijk zijn de doelen meer op elkaar
af te stemmen, of meer bij elkaar te laten aansluiten. Zo
bepaalde doelen meer voorrang geven en tegenstrijdige
doelen verzoenen. Het conversational circumplex kan
als raamwerk hierbij helpen in het naar elkaar en elkaars
doelen opschuiven.
Door zowel de passieve perceptie van elkaars gespreks-
gedrag te verbeteren als het actief ontlokken van infor-
matie (Bijvoorbeeld, via het stellen van vragen en weder-
zijdse onthulling), kan dit bijdragen tot een leermentali-
teit. Deze leermentaliteit kan helpen om elkaars doelen
te herkennen en gesprekskeuzes te maken die onderlig-
265
gende interesses bevorderen. Ook is het aansluitend be-
langrijk je motieven of doelen te vertalen in acties om je
gestelde gespreksdoelen daadwerkelijk te bevorderen.
Toepassen gesprekscirkel
Tracht voor jezelf in gesprek je onderliggende gespreks-
motieven of -doelen te benoemen.
Hoe kan je ze classificeren in de gesprekscirkel binnen een
relationele en informatieve dimensie ?
Tracht in gesprek de onderliggende gespreksmotieven of
-doelen bij elkaar te benoemen.
Hoe kan je ze classificeren in de gesprekscirkel binnen een
relationele en informatieve dimensie ?
Welke mogelijke verschillen of tegenstellingen kan je
merken bij elkaar in gesprek ?
266
Hoe kan je onder elkaar in gesprek de onderscheiden be-
wuste tweedimensionale gespreksmotieven of -doelen
meer op elkaar laten aansluiten ?
Meer lezen :
Yeomans, Michael, Maurice E. Schweitzer, and Alison
Wood Brooks. The Conversational Circumplex: Identify-
ing, Prioritizing, and Pursuing Informational and Relatio-
nal Motives in Conversation. Current Opinion in Psycho-
logy 44 (April 2022): 293302.
267
Over stappen
WISSELEND
Even een voorbeeld : soms kan je je als ouder of als kind
erg zelfzeker, sterk en weerbaar ervaren. Dan weer eens
voel je je erg onzeker, zwak en kwetsbaar. Wat ben ik
dan, wil je graag weten : een krachtig of zwak iemand.
Wellicht is het antwoord niet zo eenduidig. Je al of niet
krachtig zijn en voelen is grotendeels situatie- of context-
gebonden. Als een situatie voor je bekend en vertrouwd
is en je er ervaring mee hebt opgedaan, zal je meestal
het gevoel hebben ze aan te kunnen en zal je minstens
proberen er mee om te gaan. Is een situatie evenwel on-
bekend en niet vertrouwd en heb je er nog geen ervaring
mee opgedaan, dan bestaat gemakkelijker het risico dat
je het gevoel ontwikkelt ze (nog) niet aan te kunnen en
zal je mogelijk gemakkelijk geneigd zijn ze af te weren of
afstand te houden.
Hoe met iets actief gunstig iets ongunstig verhel-
pen ?
268
Krijg je te maken met iets niet vertrouwd, dan zou je
eerst kunnen aanvangen met wat je reeds vertrouwd is
en dit zelfervaren zo kunnen uitbreiden en aanwenden
tot bij wat minder tot niet vertrouwd is. Zo zou er voor
je deels iets steeds vertrouwd blijven of zou voor je op
een of andere manier iets niet onbekend zijn.
Je zou anderzijds wanneer je direct te maken krijgt met
iets niet vertrouwd, je zelfervaring met iets vertrouwds
ter hulp kunnen roepen. Wat nog niet vertrouwd is, zou
je dan kunnen benoemen en betekenis geven alsof ver-
trouwd. Van 'kan niet'-labeling zou je zo kunnen over-
stappen op 'kan wel'-inschatting. Op wat nog niet ver-
trouwd is zou je dan kunnen reageren alsof vertrouwd.
Van afweerreactie zou je zo kunnen overstappen op pro-
beerreactie. Dit zou je kansen bieden om iets niet ver-
trouwd te leren kennen en om er ervaring mee op te
bouwen, zodat je er mee leert omgaan. Je activeert dan
269
je krachtige zijde bij iets wat anders je zwakke zijde zou
activeren. Zo kan je mogelijk een drempel nemen en een
stap vooruit zetten. Om dit te vergemakkelijken zou je bij
wat niet vertrouwd is kunnen zoeken naar wat deels ver-
trouwd is of op een of andere manier niet onbekend is.
Zo kan gemakkelijker je krachtige zijde actief worden. Je
zou hierbij op zoek kunnen gaan naar de gelijkenis met
eerdere ervaringen waarin je sterke zijde het voortouw
had of nam.
In het eerste geval tracht je wat vertrouwd is steeds ver-
der uit te breiden en blijf je steeds je kracht ervaren. In
het tweede geval tracht je iets voor je voor te stellen
alsof vertrouwd zodat je je krachtige zijde kan activeren
en inschakelen. In het eerste geval tracht je binnen je
eerste krachtervaren te blijven. In het tweede geval
tracht je je eerste zwakte-ervaren in te ruilen voor een
tweede krachtervaren. In het eerste geval tracht je een
zwaktegevoel voor te zijn. In het tweede geval tracht je
je zwaktegevoel te laten samengaan met een sterktege-
voel, waardoor je hoopt je zwaktegevoel buitenspel te
zetten. Binnen je sterkte blijven om zo je zwaktegevoel
geen kans te geven wordt wetenschappelijk desensitisa-
tie genoemd. Je sterkte opzoeken om je zwaktegevoel
kwijt te raken wordt wetenschappelijk contraconditione-
ring genoemd. In beide gevallen zet je stappen : in het
eerste geval van sterk naar zwak, in het tweede geval van
zwak naar sterk. In het eerste geval maak je verder ge-
bruik van je ervaring, in het tweede geval doe je in de
plaats beroep op je ervaring. Je krachtervaren blijft in het
270
eerste geval verder actief, in het tweede geval maak je
dit actief. In het eerste geval voorkom je weerstand en
afhaken. In het tweede geval zoek je activatie en initia-
tief.
UIT BALANS
Een tweede voorbeeld : als ouder of kind kan je op be-
paalde momenten gespannen-zijn en opgewonden of
paniekerig reageren. Dit is zo als je te maken krijgt met
een grote draaglast die de grens van je draagkracht be-
nadert of overschrijdt. Op andere momenten dan kan je
in tegenstelling hiermee ontspannen-zijn en rustig of be-
heerst reageren. Dit is zo als de draaglast waarmee je te
maken krijgt lager is dan de draagkracht waarover je be-
schikt.
Om opwinding te vermijden, kan je uitgaan van een ont-
spannen ervaren waarbij je draaglast binnen je draag-
kracht blijft en dit zo trachten te houden zodat je gespan-
nen-zijn niet wordt gewekt. Vanuit een ontspanning er-
varen tracht je stapsgewijs wat op zich meer spanning
veroorzaakt te benaderen zonder je ontspannen ervaren
te verliezen.
Je kan anderzijds zo je reeds gespannen bent omdat je
draaglast je draagkracht overschrijdt, de hulp inroepen
van je ontspannen-zijnswijze. Dit kan je door je draaglast
te minderen tot beneden je draagkracht, zodat je meer
ontspannen kan zijn en rustig weet te reageren. Je ont-
spannen-zijnswijze wordt dan actief. Je kan ook trachten
271
de situatie waarmee je te maken krijgt te benoemen op
een ontspannen-wijze, alsof ze aan te kunnen. Of je kan
trachten rustig te reageren, zodat je draagkracht groter
wordt en verder zo blijft. Je opgewonden of paniekerige
reactie zou je zo concreet kunnen trachten inruilen voor
een rustige reactie.
Van wat normaal kenmerkend is voor een gespannen ge-
beuren, zoals de grote overlast, de spanningsvolle labe-
ling en de opgewonden of paniekerige reactie tracht je
de overstap te maken naar een situatie zonder overlast,
een zo ontspannen mogelijke labeling en een zo rustig
mogelijke reactie. Zo activeer je je ontspannen-zijn bij
een stresserend situatie. Zo kan je aan kracht winnen om
de moeilijke situatie aan te kunnen. Zo geraak je niet uit
evenwicht en behoud of verkrijg je de leiding.
272
VASTGELOPEN
Nog een voorbeeld : als ouder of kind kan je op een be-
paald ogenblik geconfronteerd worden met een veran-
dering die moeilijk voor je ligt omdat ze niet overeen-
stemt met wat je je voorstelt of met waar je de voorkeur
aan geeft. Dit maakt het moeilijk voor je. Liefst zou je de
verandering willen afremmen of de situatie willen om-
draaien. Dit houdt je erg bezig, zowel emotioneel maar
ook in je denken, graag zou je de realiteit aan je voorstel-
ling willen aanpassen. Maar omdat dit niet gaat, blijft je
denken vasthangen.
Mocht de verandering zich niet zo plots aandienen en
mocht ze niet zo groot zijn, dan zou je gemakkelijker tel-
kens je voorstelling weten in overeenstemming brengen
met de realiteit. Je zou dan ook minder geneigd zijn de
verandering af te remmen of ongedaan te maken. Eerder
zou je er voor kiezen je voorstelling in overeenstemming
te brengen met de realiteit. Dit zou hooguit een zekere
verzoening en een gewenning hiermee vragen. Zodat het
je denken niet langer zou hoeven vast te houden en je
het gemakkelijk zou kunnen loslaten. Dit omdat er niet
langer spanning is tussen je voorstelling en de realiteit.
Word je evenwel plots met een uitgesproken onge-
wenste verandering geconfronteerd waar je moeilijk
dreigt over heen te raken, dan kan je trachten de over-
stap te maken van iets dat in verandering is waartegen
je ingaat, naar iets wat veranderd is en waarmee je
273
tracht te leven. Van verandering in de realiteit krijg je
dan te maken met een veranderde realiteit. Van een be-
noeming van hoe krijg ik de realiteit in overeenstemming
met mijn voorstelling tracht je over te stappen naar een
benoeming hoe krijg ik mijn voorstelling in overeenstem-
ming met de realiteit. Van een afremmen en gefocust
blijven op de ongewenste realiteit, tracht je over te stap-
pen op een aanvaarden en loskomen van dit gefocust
blijven. Omdat dit laatste alleen een uitweg kan bieden
en je tot rust kan brengen.
SCHEMA’S IN HET SPEL
In de drie hiervoor geschetste voorbeelden is telkens be-
langrijk wat geactiveerd is. Zo dit gunstig is, kan je het
verder blijven aanwenden. Zo wat geactiveerd is even-
274
wel ongunstig is, is het de vraag hoe je zou kunnen over-
stappen op de activering van wat meer gunstig is. Zodat
je wegkomt van wat minder gunstig is en kan gebruik
maken van wat meer gunstig is.
Wat geactiveerd is, wordt een schema genoemd. Een
schema bevat telkenmale een context waarin het actief
wordt, de contextinvulling genaamd, een benoeming en
betekenisgeving, noem het een label, de begripsinvulling
genaamd en tenslotte een reactiewijze of -patroon aan-
sluitend bij de labeling, de gedragsinvulling genaamd. In
het eerste voorbeeld over al of niet kunnen, ging het om
een gunstig of ongunstig motivatieschema. In het
tweede voorbeeld over al of niet ontspannen-zijn, ging
het om een gunstig of ongunstig emotieschema. In het
derde voorbeeld over het al of niet gefocust zijn op iets,
ging het om een gunstig of ongunstig denkschema.
Door tegelijk te kunnen werken met en op de drie ele-
menten van een schema, kan gemakkelijker resultaat
worden geboekt. Zo kan de inschatting van de realiteit,
de labeling ervan en de eigen reactie aangewend om tot
resultaat te komen. Ook het afzonderlijk weten aanwen-
den van elk van deze drie elementen kan mogelijkheden
creëren die er anders niet zouden zijn. Zo kan iets op een
andere manier worden ingeschat, kan iets op een ander
manier worden gelabeld, kan op een andere wijze wor-
den gereageerd. Dit overeenkomstig een ander schema
dat niet automatisch was geactiveerd, maar dat je door
275
de andere benadering tracht te activeren en in te scha-
kelen. Zo kan je trachten stappen te zetten om tot een
overstap te weten komen.
In de hiervoor aangewende voorstellingen werden de
motivatie-, emotie- en denkschema's op een continuüm
geplaatst om zo de verschuifbaarheid ervan te accentu-
eren. Waar de twee weergegeven schema's op elk con-
tinuüm elkaars tegengestelden lijken te zijn, zouden de
schema's ook gezien kunnen worden als mogelijke posi-
ties op één enkel continuüm. Zo zouden ze respectieve-
lijk staan voor de mate van sterkte, de mate van ontspan-
nen-zijn en de mate van overeenstemming weten vin-
den. Komt het op het continuüm rond iets ongunstig te
draaien, dan zou je kunnen zoeken hoe het alsnog rond
iets gunstig te laten draaien. Ook zou je in het oog kun-
nen houden hoe deze situatie te voorkomen door te
trachten het blijvend rond iets gunstig te kunnen laten
draaien.
OVER STAPPEN ?
Verplaats in bovenstaande afgebeelde schema's het gun-
stige rechterschema richting het minder gunstige lin-
kerschema, op zo een wijze dat het rechterschema actief
blijft terwijl het linkerschema niet wordt geactiveerd. Je
kan hierbij best kleine stappen nemen.
Of verplaats in bovenstaande afgebeelde schema's het
mogelijk geactiveerde minder gunstige linkerschema
richting het gunstige rechterschema, op zo een wijze dat
276
het rechterschema geactiveerd raakt en dit het weet over
te nemen van het linkerschema dat zo gedeactiveerd
raakt. Je kan hierbij best een overstap maken.
277
Gemakkelijk
centraal stellen
Wat central in omgang met elkaar
Je zult als kind of als volwassene maar zien met wie je te
maken krijgt. Zo kan je als kind ervaren dat in de waar-
neming, in de omgang of in de voorkeur en keuzes van
de volwassene naar je toe mogelijk iets gemakkelijk cen-
traal staat. Zo ook kan je als volwassene ervaren dat in
de waarneming, in de omgang of in de voorkeur en keu-
zes van het kind naar je toe mogelijk iets gemakkelijk
centraal staat. Dit heeft dan weinig of niets met jezelf te
maken, maar gaat uit van de ander waarmee je te maken
hebt. Wat die ander gebruikt in de waarneming en inter-
Wat stelt iemand in zijn waarneming, omgang en keu-
zes gemakkelijk centraal ?
Wat is de oorsprong en het effect ervan ?
278
actie naar je toe. Wat die ander geactiveerd heeft en mo-
gelijk gemakkelijk activeert en centraal aanwendt bij de
waarneming en interactie met je.
Hopelijk heb je geluk en draait het om affectie en gene-
genheid, is een warm gevoel geactiveerd met een posi-
tieve betrokkenheid. Heb je evenwel pech en draait het
om oordeel en afweging, dan is mogelijk een kritische
opstelling geactiveerd met een negatieve afstandelijk-
heid.
Onderzoek wijst uit dat we in contact met elkaar, maar
ook met onszelf, gemakkelijk eigenschappen of ken- en
gedragsinhouden activeren, waarmee we recent te ma-
ken kregen of die we herhaaldelijk activeren. Zo kan het
zeer actieve gedrag van je kind bij je het beeld oproepen
van speels en levendig, of kan dit gedrag van het kind bij
jezelf het onrustig-worden en star-zijn activeren. Speels
en levendig, of onrustig-worden en star-zijn worden dan
gemakkelijk in je geactiveerd. Dit kan omdat je er recent
nog mee te maken kreeg, of omdat je er regelmatig mee
te maken krijgt.
Deze interpretaties en omgangswijzen en -voorkeuren
zijn dan in je nog latent geactiveerd. Ze hebben door hun
recente of hun frequente toepassing een nog verhoogd
activatieniveau, zodat bij nieuwe actuele activatie ge-
makkelijk de activatiedrempel wordt overschreden. Zo
wordt eenzelfde benoeming, omgang en preferentie bij
voorkeur en versneld actief.
279
Wat central in omgang met omgeving
Niet enkel in het denken, de omgang of je keuzes met
betrekking tot elkaar spelen gemakkelijk in je activeer-
bare inhouden een rol. Ook in je denken, omgang en
keuzes met betrekking tot aanwezige situaties spelen in
je gemakkelijk activeerbare inhouden een rol. Zo kan
voor je het sportieve, het speelse, het artistieke, het
comfort, het natuurlijke, het originele, het veilige, enzo-
meer centraal staan in je denken, je omgang en je keuzes
met betrekking tot de aanwezige situaties. Wat in je als
ouder of als kind in de omgang met de situatie gemakke-
lijk wordt geactiveerd, speelt hier een centrale rol in je
denken over de situatie, maar ook in je omgang en je
keuzes met betrekking tot de situatie.
Je zal dan gemakkelijk herkennen in welke mate de situ-
atie overeenstemming vertoont met wat centraal staat
in je denken, omgang en keuze. In welke mate is de situ-
atie sportief, speels, artistiek, comfortabel, natuurlijk,
origineel, veilig, enzomeer of biedt ze hier mogelijkhe-
den toe. Op die manier kunnen de onderliggende sche-
ma's die in de situatie actief zijn, worden aangevuld. Na-
melijk, wat is kenmerkend voor sportief, speels, artistiek,
comfortabel, natuurlijk, origineel of veilig zijn, wat vind
ik hiervan terug in de actuele situatie. Welke omgang
houdt sportief, speels, artistiek, comfortabel, natuurlijk,
origineel of veilig in, wat tref ik hiervan aan in de actuele
280
situatie. Welke situaties kunnen als sportief, speels, ar-
tistiek, comfortabel, natuurlijk, origineel of veilig worden
onderkend, is dit ook het geval voor deze situatie.
Op die manier kunnen begripskenmerken, omgangsken-
merken en situatiekenmerken aan de geactiveerde sche-
ma's worden toegevoegd. Terwijl deze schema's actief
zijn kunnen ze aangevuld. Tegelijk kleuren deze schema's
die gemakkelijk actief worden het denken, de omgang en
de keuzes in situaties. Dit gemakkelijk actief worden is
gelinkt aan een staat van verhoogde activatie die te ma-
ken heeft ofwel met recente activatie of die te maken
heeft met het in algemeen frequent geactiveerd wor-
den. De recente activatie maakt het schema tijdelijk toe-
gankelijk, de frequente activatie maakt het schema chro-
nisch toegankelijk. De in de schema's aanwezige be-
grips-, omgangs- en situatiekenmerken worden door het
verhoogd activatieniveau als eerste bewust. Dit gebeurt
zodra iets overeenstemmend in de realiteit wordt aan-
getroffen.
Wat frequent geactiveerd en chronisch toegankelijk
Welke schema's chronisch toegankelijk zijn en dus ge-
makkelijk activeerbaar zijn wordt meebepaald door de
groep, kleinere of grotere groep, waartoe je behoort.
Wat in die groep als centraal of belangrijk wordt ervaren.
Openheid, realiteitszin, betrouwbaarheid, soepelheid,
vrijheid, spontaniteit, persoonlijkheid, authenticiteit, ge-
voeligheid, betrokkenheid, enzomeer.
281
Welke schema's chronisch toegankelijk zijn en gemakke-
lijk activeerbaar wordt daarnaast meebepaald door je
zelfschema. Met name kenmerken van je zelfschema
welke op zich ook schema's vormen en die je gemakkelijk
aanwendt in je denken, je omgang en je keuzes naar an-
deren toe. (Zelf)respect, (on)afhankelijkheid, (zelf)-reali-
satie, (ir)rationaliteit, resultaatgerichtheid, (zelf)kritiek
of -beoordeling, enzomeer.
Nog een belangrijke factor die de activeerbaarheid doet
toenemen is de zelfversterking. Schema's die recent
werden geactiveerd vertonen meer kans op hernieuwde
activatie. Dit is ook zo voor schema's die frequent wor-
den geactiveerd. Bovendien wordt hierdoor het schema
meer uitgebouwd met kenmerkende inhouden die op
hun beurt weer gemakkelijker het schema mee active-
ren. Schema's omvatten immers niet alleen kenmerken
maar ook relaties tussen deze kenmerken. Wanneer een
specifiek schema geactiveerd wordt, kunnen gerela-
teerde schema's eveneens geactiveerd worden. Schema
activatie kan ook de toegankelijkheid van gerelateerde
schema's in het associatief netwerk doen toenemen. Een
meer toegankelijk schema kan dan sneller geactiveerd
en aangewend worden in een specifieke situatie.
Bewustwording en aanwending
Veelal ben je je als ouder of kind niet bewust van het feit
dat je als het ware doorheen een schema naar de je om-
gevende werkelijkheid kijkt, dat je doorheen het schema
282
met die je omringende werkelijkheid omgaat en dat je
doorheen het schema keuzes en selecties maakt. Voor je
behoren die opgemerkte en aangewende kenmerken tot
de werkelijkheid zelf en vormen ze zo als het ware de
werkelijkheid.
Verschijnt evenwel die werkelijkheid als problematisch
en veroorzaakt ze spanningen, dan kan het goed zijn de
werkelijkheid vanuit een ander geactiveerd schema te
benaderen. Bijvoorbeeld, je benadert naar gewoonte je
omgeving vanuit wat als uniform zou moeten gelden. Is
dit evenwel problematisch, dan kan je er voor kiezen je
omgeving te benaderen vanuit wat als divers kan onder-
scheiden worden. Van het schema uniformiteit stap je zo
over naar het schema diversiteit. Waar uniformiteit wil-
len terugvinden en willen bereiken voor spanningen
zorgde, kan diversiteit onderkennen zorgen voor (h)er-
kenning en kunnen werken aan wat sterkte oplevert.
Als ouder kan je er ook aandacht aan besteden dat wat
voor je als chronisch toegankelijk naar voor treedt kan
overgedragen worden op je kind. Bijvoorbeeld, recht-
vaardigheid of gelijkwaardigheid. Je kan hier des te meer
op letten zo het toegankelijke schema minder gunstig
uitwerkt. Bijvoorbeeld, je niet mogen onderscheiden
omwille van gelijkheid, of niet mogen uitblinken omwille
van bescheidenheid. Het kind houdt zichzelf dan als het
ware gevangen binnen dit schema en dit kan zijn groei
en ontwikkeling afremmen.
283
Ook kan je er vanuit gaan wat in je gemakkelijk toegan-
kelijk is en centraal staat, meer invloed op je zal hebben.
Dit is vooral bruikbaar als rem op risico-inhoudend han-
delen en reageren. Denk, bijvoorbeeld, aan het schema
veiligheid en gezondheid. Zo dit gemakkelijk toegankelijk
is en centraal komt te staan, zal dit mogelijk meer terug
te vinden zijn in je denken, maar ook je doen en je keu-
zes. De randinformatie die je in je context frequent ont-
vangt vanuit diverse hoek, kan mee zorgen voor een ver-
hoogde toegankelijkheid.
Ga voor jezelf na wat mogelijk een verhoogde toeganke-
lijkheid zou kunnen vormen in je contact en interactie
met anderen en met concrete situaties en wat mogelijk
overkomt als deelachtig aan anderen en concrete situa-
ties :
Ga voor anderen waarmee in interactie na wat mogelijk
een verhoogde toegankelijkheid zou kunnen vormen in
hun contact en interactie met je en met concrete situaties
en wat mogelijk overkomt als deelachtig aan je en con-
crete situaties :
Meer lezen :
Higgins, E. T., King, G. A., & Mavin, G. H. (1982). Individ-
ual construct accessibility and subjective impressions
284
and recall. Journal of Personality and Social Psychology,
43, 35-47.
285
Sterke kinderen,
sterke ouders
Leren uit het verleden
In de geschiedenis van de opvoeding is een hele evolutie
merkbaar. Ze gaat van sterke ouders met zwakke kin-
deren, over sterke kinderen met zwakke ouders, naar
sterke kinderen met sterke ouders. De sterkte van de
ene kant maakte soms de zwakte van de andere kant uit.
Zo leidde de dominantie en het autoritaire van ouders er
vaak toe dat kinderen erg afhankelijk en erg zwak bleven.
Zo leidde ook de tegenbeweging die veel ruimte cre-
eerde voor het kind en zijn behoeften ertoe dat ouders
Eigen kracht van het kind tot ontwikkeling laten ko-
men, hoeft voor jezelf als ouder helemaal geen be-
dreiging te zijn.
Integendeel is het mogelijk beiden in eigen kracht te
groeien met de hulp en steun van elkaar.
286
erg volgzaam werden en niet meer wensten of konden
reageren.
Thans is het inzicht gegroeid dat deze ongewenste ne-
veneffecten van met zwakte te maken te krijgen, dienen
vermeden te worden. Het sterk zijn van de ouders mag
niet impliceren dat dit ten koste gaat van het kind. Het
sterk zijn van het kind mag niet impliceren dat dit ten
koste gaat van de ouders.
Het moet mogelijk zijn dat beide kanten sterk kunnen
zijn en voldoende sterkte kunnen verwerven. De sterkte
van de ene kant moet net de sterkte van de andere kant
ondersteunen en mee mogelijk maken. De sterkte van
de ene kant werkt dan positief versterkend uit op de an-
dere kant. De andere kant kan positief versterkend ge-
bruik maken van de sterkte van de andere kant. Zo ont-
staat een circulair positief versterkend proces waar elk
sterker uitkomt. Belangrijk is dat dit in de interactie in
het oog gehouden wordt, dat de inbreng van de ene kant
ook ten gunste is van de andere kant. Dat dit dus niet ten
nadele komt van de andere kant.
Eigen kracht kind tot ontwikkeling laten komen
Zo kunnen ouders in hun omgang met hun kind zijn ont-
wikkeling erg trachten te stimuleren en ondersteunen.
Zodat het kind competentie weet te ontwikkelen, even-
als een gevoel van competentie. Zodat het kind tevens
controle over zichzelf weet te ontwikkelen en zijn eigen
gedrag weet aan te sturen. Zodat het kind ook invloed
287
op anderen weet te verwerven, anderen van wie het in-
vloed krijgt. Hoe meer het kind zich weet te ontwikkelen,
hoe minder afhankelijk het zal worden van zijn ouders.
Dit zal minder uitputtend uitwerken op ouders, wanneer
niet alles meer op hen terechtkomt en wanneer ze van
de eigen inbreng van het kind gebruiken kunnen maken.
Dit toelaten en mogelijk maken voor het kind van eigen
kracht te verwerven, laat de ouder toe op deze kracht
een beroep te kunnen doen en zo op een andere manier
met het kind om te kunnen gaan.
Als ouder kan je de aanwezige sterkte van het kind trach-
ten te verhogen. Als ouder kunnen hiertoe het initiatief
en de inspanningen van het kind ondersteund. Als ouder
kan je concreet situaties creëren die het kind toelaten te
oefenen en te leren, zodat groei mogelijk wordt. Als ou-
der kan je ruimte creëren voor de inbreng van het kind
en samen overleggen hoe deze inbreng te combineren
met je eigen inbreng. Als ouder kan je je geloof in de mo-
gelijkheden van het kind tot uiting brengen en op die ma-
nier hier ruimte voor creëren en tevens het kind hiertoe
aanmoedigen. Als ouder creëer je een sterkte inhoudend
beeld voor je kind, dat je kind dan stapsgewijs kan invul-
len. Als ouder tracht je zo situaties aan te bieden die het
kind niet overbelasten en een zwakte gevoel opleveren,
maar net situaties die binnen de draagkracht van het
kind blijven, zodat het een sterkte gevoel kan behouden
en het kind zo nog aan sterkte gevoel kan winnen.
288
Als ouder laat je zo de eigen kracht van het kind tot ont-
wikkeling komen. Je draagt zo bij tot het verwerven van
competentie, eigenwaarde, autoriteit en partnerschap
en een gevoel hiervan. Zo maak je meer eigen kracht van
het kind mogelijk.
Eigen kracht als ouder en gezin tot ontwikkeling laten ko-
men
Niet alleen let je er als ouder op dat de eigen kracht van
het kind wordt aangesproken en het kind aan eigen
kracht nog kan toenemen, ook tracht je je eigen kracht
aan te spreken en tracht je deze kracht nog te laten toe-
nemen. Hierbij is het geloof in eigen mogelijkheden als
ouder erg van belang. Positieve ervaringen in de omgang
met je kind bieden hier kansen om de kracht van jezelf
en het gevoel van eigen kracht nog te versterken. Door
de kracht waarover je beschikt aan te wenden, en niet
vast te lopen en je te fixeren op de kracht die ontbreekt,
kunnen wellicht volgende stappen worden gezet. Zo kan
alsnog de kracht verworven die voorheen ontbrak. Hier-
toe kan je een plan ontwerpen hoe zelf nog aan kracht
te kunnen winnen, gebruik makend van reeds aanwezige
kracht.
Niet enkel let je er op dat de eigen kracht van je als ouder
wordt aangesproken en deze kracht nog kan toenemen,
tevens tracht je de eigen kracht van het gezin als groep
aan te spreken en tracht je deze groepskracht nog te la-
289
ten toenemen. Hierbij is het geloof in eigen mogelijkhe-
den van de gezinsgroep erg van belang. Deze kan wor-
den versterkt door positieve ervaringen van het gezin
met de omgeving. Door aanwezige krachten als groep
aan te wenden kunnen nog ontbrekende krachten ver-
worven.
Krachten bundelen
Krachten kunnen zo worden gebundeld, wat verdere
groei toelaat. Zo kan zich een krachtig kind ontwikkelen,
naast krachtige ouders die tot ontwikkeling komen, en
zo kan de groep als geheel aan kracht toenemen. Door
de eigen kracht te kunnen aanwenden en verder te kun-
nen ontwikkelen, ontstaat een positief zelfbeeld zowel
bij het kind als bij de ouder, en ontstaat er tevens een
positief groepsgevoel. Het kind ervaart zich sterk terwijl
het voortdurend aan sterkte wint. De ouder ervaart zich
sterk terwijl deze voortdurend aan sterkte wint. Als
groep ervaart het kind en de ouder zich sterk terwijl ze
samen voortdurend aan sterkte winnen.
Als ouder komt de nadruk te liggen op het aanspreken
en tot ontwikkeling brengen van krachten in het kind. Dit
betekent niet langer een eenrichtingsverkeer. Ook het
kind geeft je door zijn gebruik en groei van zijn krachten
mogelijkheden om je kracht als ouder aan te wenden en
in kracht te groeien. Beiden kan je gebruik maken van de
kracht van de groep en kan je haar kracht laten groeien.
Het kind is niet langer een passief iemand, maar draagt
290
door zijn eigen groeiende kracht bij tot zijn opvoeding en
ontwikkeling. Het denken, de creativiteit, het initiatief en
de zelfuitvoering die je als ouder zoveel mogelijk bij je
kind tracht te stimuleren, helpen het in de richting van
verovering van zichzelf en zijn eigen handelen. Het op di-
verse wijzen ondersteunen van je kind laten het toe zich
te ontwikkelen, zodat je steun zodra als mogelijk kan
wegvallen.
Door de aanwending en toename van de eigen kracht
kan het kind een gevoel van vat hebben op de dingen en
zijn omgeving en een gevoel van zelfvertrouwen ontwik-
kelen en activeren. Zo wordt voorkomen dat het kind
een gevoel van hulpeloosheid en tekort aan zelfvertrou-
wen zou ontwikkelen en activeren. Ditzelfde geldt ook
voor de ouder en voor het gezin als groep.
Er kan hierbij op gelet dat steeds zoveel mogelijk binnen
de eigen draagkracht wordt gebleven en geen situaties
ontstaan waarbij de aanwezige draaglast de beschikbare
draagkracht overtreft.
Door het kind in eigen kracht te laten groeien zodat het
sterk wordt kan het als bondgenoot en partner worden
aangesproken en ervaren. Als ouder doe je beroep op bij
het kind aanwezige krachten, zo kan je je eigen krachten
meer doseren. Ouders vrezen ten onrechte voor de
sterkte van hun kind vanuit het idee ermee als tegen-
stander geconfronteerd te worden. De aanwezige
291
zwakte houdt evenwel het risico in er alleen voor te
staan.
Eigen kracht toegepast
In welke mate en op welke manier maak je thans gebruik
van de eigen kracht van je kind, van jezelf als ouder en
van je gezin als groep ?
In welke mate en op welke manier laat je de eigen kracht
van je kind, van jezelf als ouder en van je gezin als groep
tot ontwikkeling komen ?
In welke mate en op welke manier wens je meer gebruik
te maken van de eigen kracht van je kind, van jezelf als
ouder en van je gezin als groep ?
In welke mate en op welke manier wens je meer gebruik
te maken van de eigen kracht van je kind, van jezelf als
ouder en van je gezin als groep ?
292
Hoe sterk wor-
den ?
Sterk zijn in.
Mensen doen soms enorm veel moeite om sterk te wor-
den. Fysiek, materieel, intellectueel, maatschappelijk. Ze
willen aanvaard worden, erbij horen, verkozen worden,
aanzien en prestige verwerven, fier zijn over zichzelf. Ve-
len spannen zich hier heel erg voor in en sommige zetten
hier erg veel middelen voor in.
Sterk zijn maakt dat je beschikt over kracht. Het vormt
een bron van kracht en tegelijk een reserve aan kracht.
Je kan er best blij om zijn, je valt jezelf mee, je kan jezelf
om iets bewonderen.
Alle kinderen willen graag sterk worden.
Hoe hen dit gevoel laten ervaren ?
JONGERENTHEMA
293
Ook op sociaal vlak kan je sterk zijn.
Dit betekent niet steeds overwicht in wat je zegt of in
wat je doet. Ook op andere manieren kan je sociaal je
sterkte ontplooien en tonen. Je kan sterk zijn in verant-
woordelijkheid nemen voor waar je goed in bent, in de-
len met anderen, in contact willen en hebben, in iets
aannemen en interesse, respect en bewondering tonen,
in kunnen meewerken en volgen. Door bij iets te blijven
of juist door iets op te geven naargelang wenselijk kan je
sterk zijn. Door elkaar te overtuigen of juist niet toe te
geven. Door nabijheid of afstand aankunnen. Door te
luisteren, te praten en te overleggen. Om zo een fijne tijd
voor elk te waarborgen. Zo kan je sterk zijn in sociaal zijn
en sociaal in sterk zijn. Zo wordt je sociaal zijn geen sterk
zijn ten koste van de ander, maar met en ook ten voor-
dele van de ander. Zo wordt je sociaal zijn geen zwak zijn
ten koste van jezelf, maar met inbreng van jezelf ook ten
voordele van jezelf. Bijvoorbeeld, je niet zwak voelen zo
je niet op een uitnodiging of uitdaging ingaat, en niet op-
duikt of afstand wint.
Ieder beschikt over een aantal krachten.
Zo beschikt elk van ons over een zekere fysieke kracht in
de vorm van lichaamskracht, over een zekere materiële
kracht in de vorm van middelen, bezittingen, voordelen,
294
over een zekere sociale kracht in de vorm van status, po-
pulariteit, gezag, over een dosis mentale kracht in de
vorm van kennis, aanvoelen, over een dosis persoonlijke
kracht in de vorm van kunnen en ervaring, over een dosis
creatieve kracht in de vorm van wie je bent en je aanleg.
Uitzoeken hoe je kracht te gebruiken.
Het is aan elk om uit te maken of je die kracht ter be-
schikking stelt van de groep waarvan je deel uitmaakt,
zodat jezelf als lid hiervan kan meegenieten. Ofwel of je
die kracht als macht gebruikt die jou goed uitkomt, maar
mogelijk tegenover anderen wordt gebruikt, of ze in-
schakelt als macht waarvoor je bij de groep een en ander
kan bereiken en bewerkstelligen. Je kracht kan dan druk
tot zelfs geweld worden tegenover anderen. Anderen
die over minder lichaamskracht beschikken, die minder
kunnen geven, die minder geliefd zijn, die minder weten,
minder kunnen of minder zijn worden dan van je afhan-
kelijk. Dit kan een goed gevoel opleveren, maar tegelijk
inhouden dat die anderen zwak blijven en je gaan clai-
men. Dit omdat je hen weinig of geen kansen biedt te
delen in je beschikbare kracht of weinig of niet bereid
bent hen die kracht bij te brengen. Dit claimen kan oplo-
pen zodat stilaan de noodzaak ontstaat het enigszins te
moeten terugdringen en je zo verplicht wordt naar je
macht te grijpen om dit gedaan te krijgen. Door je kracht
ter beschikking te stellen, door ze te delen en ze anderen
295
bij te brengen kan je maken dat die anderen ook over
een kracht beschikken die ook jou ten goede kan komen.
Mijn kracht tegenover jouw kracht.
Hoeveel verschillen er tussen mensen ook zijn, toch kan
ieder, zo gewild, ervaren ergens goed en sterk in te zijn.
Te veel en te vaak vergelijkt men zich op een stereotiepe
wijze met de sterke punten van de ander. Dit kan een
aansporing voor jezelf meebrengen, maar vormt moge-
lijk gemakkelijk een bron van jaloezie, ontevredenheid,
onzekerheid en teleurstelling.
Medewerking zal vooral bekomen kunnen worden, zo
men nalaat zijn eigen sterkte te bevestigen tegenover of
ten koste van de anderen. Zo men integendeel in ge-
sprek en in interactie sterkte en kracht aan anderen weet
toe te voegen, zal men gemakkelijk op hen kunnen reke-
nen en staat men meteen model voor gesterkt en krach-
tig uit wederzijdse interactie te kunnen komen. Het zal
er op aan komen hun sterkte, kracht en energie aan te
spreken in ieders voordeel.
296
297
Leer stewarding:
bewaken van een
gezond leren
Waar gaat leer stewarding over ?
Een steward is iemand die zorgt voor, die instaat voor
iets of iemand. Hier bij leer stewarding iemand die in-
staat voor het lerende kind en er voor zorgt dat het kind
gezond zou leren. Leer stewarding gaat over het bewa-
ken van een gezond leren en het behoeden voor onaan-
gepast leren. Iets waarvoor volwassenen aanvankelijk in-
staan, maar wat stilaan progressief kan overgenomen
worden door het kind zelf.
Onderzoek wijst uit dat kinderen slachtoffer kunnen
worden van een onaangepast leren dat het verder leren
in de weg staat of bemoeilijkt. Door het kind hiervoor te
behoeden wordt een verder leren mogelijk. Heeft er
Wat en hoe iets wordt geleerd is wellicht minder be-
langrijk
dan hoe gezond het kind iets leert.
298
evenwel een onaangepast leren plaats gehad, dan kan
het kind hier attent op gemaakt worden en kan het ge-
holpen worden niet langer zijn leren hierdoor te laten
hinderen of verhinderen.
Zo kan een kind dat leert lezen zijn toevlucht gezocht
hebben tot het raden van woorden, of tot het afleiden
van woorden uit de context, of nog tot het memoriseren
van woorden. Dit belemmert dan het verwerven van de
nodige leestechnische vaardigheid.
Leren kan ongezond verlopen
Bijgevolg kan gesteld worden dat hoe gezond een kind
kan leren belangrijker is dan wat het kind leert en hoe
het leert. Leer stewarding moet dan zorgen voor een ge-
zond leren bij het kind en dit bewaken. Leren heeft im-
mers een donkere zijde en kan erg ongezond verlopen.
Zo kunnen kinderen op een wijze leren die hun leren
misoriënteert en verstoort, of kinderen kunnen op een
manier leren dat hen er toe brengt verder leren te ver-
mijden.
Het eerste doet zich voor zo er sprake is van de ontwik-
keling van onaangepaste cognitieve schema's. Deze on-
aangepaste schema's die ontstaan tijdens het leren or-
ganiseren kennis, veronderstellingen en mentale ver-
werkingsgewoonten op manieren die leren misoriënte-
ren, misdirigeren, misinformeren, of op nog andere ma-
nieren ondermijnen of handicapperen. Wat in het verle-
den werd geleerd werkt het leren in het nu alzo tegen.
299
Zo wordt informatie die samen op regelmatige basis
voorkomt in bepaalde omstandigheden, gebundeld zo-
dat er gemakkelijker op kan gereageerd worden. Op neu-
rologisch vlak zullen dan zenuwcellen die samen vuren,
op termijn ook samen connecteren. What fires together,
wires together. Dit verhoogt hun kans op het samen vu-
ren wat gemakkelijker een voorstelling doet ontstaan en
gemakkelijker toelaat te reageren. In het voorbeeld van
het raden bij lezen, doet dit zich voor bij het afleiden van
een woord uit de context, van het woordbeeld of van
een begeleidende afbeelding. De gevormde associatie
tussen woord en context, tussen woorddelen en woord-
beeld of tussen woord en afbeelding laat verkeerdelijk
toe het woord te raden.
Het tweede in de vorm van leren vermijden doet zich
voor zo het kind mentale en emotionele gewoonten ont-
wikkelt die zich tegen leren keren. Het kan overtuigingen
leren dat leren doet vermijden van wat als bedreigend
wordt ervaren. We kunnen onbewust en automatisch
het gevoel van verwarring willen vermijden op een ma-
nier dat leren wordt uit de weg gegaan.
Net zoals een kind pijn ervaart wanneer het zich licha-
melijk bezeert, zo kan het schaamte voelen wanneer zijn
persoon wordt gekwetst. Net zoals het kind wat pijn ver-
oorzaakt wil vermijden, zo zal het spontaan ook wat
schaamte veroorzaakt willen vermijden. Wat gebeurt er
bijgevolg bij kinderen die opgroeien met schaamte over
hun leren ? Wat gebeurt er met kinderen die opgroeien
300
met schaamte over wat mentaal in henzelf plaats heeft
(mind-shame) ? Schaamte vormt dan mogelijk een
krachtige leermotivator die de aandacht richt op wat no-
dig is om te leren geen schaamte te voelen. Eerder dan
trachten in iets beter te worden door oefening en zo de
initiële schaamte te overwinnen, kan het kind er uit zelf-
bescherming voor kiezen een activiteit te vermijden en
het belang ervan in zijn ogen te doen afnemen. Zo een
kind schaamte ervaart voor een verkeerde gewoonte en
het slechte gevoel tracht te vermijden door geen aan-
dacht te besteden aan de slechte gewoonte, ondermijnt
het zijn leren zich hiervan te bevrijden door de slechte
gewoonte te overwinnen.
Zo zal, bijvoorbeeld, een kind met overwicht dat vermijdt
hieraan te denken om zich niet te hoeven schamen, zijn
vermogen om te leren zorg dragen voor zijn lichaam en
gewicht onbewust doen afnemen. Kinderen die chroni-
sche schaamte ervaren over zekere aspecten van zichzelf
of hun prestaties lopen zo het risico het belang voor dit
aspect te doen afnemen in hun ogen: lezen of rekenen,
of school of leren zijn niet belangrijk; lichaamsgewicht en
voeding zijn niet belangrijk, enzomeer.
301
Hoe gezond leren bewaken ?
Leren is zo belangrijk in de ontwikkeling van een kind, dat
kan gezegd dat veel niet aangeboren, maar geleerd is.
Moest leren ontbreken dan zou de ontwikkeling veel
minder ver reiken. De persoon die het kind geworden is
door leren zou heel anders zijn zonder dit leren. Het be-
lang van een gezond leren kan bijgevolg best niet onder-
schat worden. Leren heeft een impact op zowat alles.
Waar volwassenen aanvankelijk hier mee voor in staan,
kan het belang je leren te begrijpen niet genoeg aange-
geven worden. Zo kan je via een bewust, intentioneel en
van binnenuit aandacht geven en participeren in al wat
je doet, beter zicht verwerven over de mate van gezond-
heid van je leren en de wijze waarop jezelf tot stand bent
gekomen.
Het gaat om een leren in de eerste persoon. Elke dag leer
je, elke dag vermijd je te leren, elke dag kan je anderen
opmerken die leren en vermijden te leren. Door vanuit
jezelf te beginnen je aandacht hierop te richten, kan je
beter weten komen tot een gezond leren en een onge-
zond leren weten vermijden. Het gaat dan om een leren
in de eerste persoon.
302
Leren in de eerste persoon
Ongezond leren :
Ga voor jezelf na hoeveel van je leermoeilijkheden het ge-
volg zijn van je voorafgaand leren dat je huidig leren mis-
informeert en misleidt :
Ga voor jezelf na hoeveel leeroplossingen samengaan
met het doorbreken of loslaten van je voorafgaand le-
ren :
Ga voor je kind na hoeveel van zijn leermoeilijkheden het
gevolg zijn van zijn voorafgaand leren dat zijn huidig le-
ren misinformeert en misleidt :
Ga voor je kind na hoeveel van zijn leeroplossingen sa-
mengaan met het doorbreken of loslaten van zijn vooraf-
gaand leren :
303
Mind-shame :
Ga voor jezelf je mogelijke schaamte bij leren na en wat
het doet met je leeraandacht zo je schaamte wordt uit-
gelokt :
Ga voor jezelf je vermijden van denken en leren na bij wat
schaamte uitlokt :
Ga voor je kind zijn mogelijke schaamte bij leren na en
wat het doet met zijn leeraandacht zo zijn schaamte
wordt uitgelokt :
Ga voor je kind zijn vermijden van denken en leren na bij
wat schaamte uitlokt :
Meer lezen :
www.learningstewards.org
304
Stress,
(Faal)angst &
Burn-out
. Is mijn boekentas in orde ? En mijn turnzak ? Heb je die
centen in mijn zak gestopt ?
. Ik ben alles vergeten ! Ik kan er niets meer van ! Ieder-
een zal me uitlachen !
. Morgen begin ik eraan. Ik wil er nu niet aan denken.
Eerst moet ik nog iets anders doen.
Heel wat kinderen krijgen af te rekenen met (faal)angst.
Hoe dit ondervangen ?
Wat kan het kind zelf doen ?
305
. tijdig onderkennen van angstig worden of gespannen
zijn van kind
. tijdig onderkennen dat kind stress- en angstsignalen
ontwikkelt dat het samenspel met de omgeving pro-
gressief minder of weinig vlot begint te verlopen
. stress- en faalangsttekenen opmerken (niet verwarren
met onwil, passiviteit of desinteresse) : extern waar-
neembaar (ruw, prikkelbaar, onrustig, opgewonden,
wenen, stil, onbeweeglijk, afwezig, weerstand, weige-
ren, uitstellen, snel opgeven, onverschillig, in zijn
schelp kruipen, star, overcompensatie, onzeker, steun
en bevestiging zoeken, controlerend, ...) of expressie
interne waarneming (lichaamsongemakken, span-
ningsklachten, wit-zwart denken, piekeren, tunnelden-
ken, onlust- en zwakte-ervaren, niet geloven in zich-
zelf, black-out, tegenzin, ...)
. aandacht voor gradaties en circulaire processen : gradaties
gaande van stress over faalangst naar burn-out tot bij de-
pressie. Werkend in twee richtingen : stress die op termijn
mogelijk faalangst veroorzaakt, maar faalangst die in het nu
gemakkelijk en veel stress oplevert; zo ook burn-out die ie-
mand op termijn mee tot depressie brengt, maar ook om-
gekeerd een depressie die iemand gemakkelijk vasthoudt in
een burn-out
. kind met faalangst onderkennen en nagaan hoe te kun-
nen helpen, eventueel met hulp van anderen
306
. oorsprong stress en angst mogelijk trachten situe-
ren als meer in de omgeving (nieuw, bedreigend, ver-
wachting, eisen, taken, gevraagde prestatie, risico op
mislukken, specifieke situatie, ... ) of meer in het kind
(mogelijkheden, twijfel, eerdere negatieve ervaring,
perceptie, attributie, afhankelijkheid, schema-active-
ring, ... ).
. aandacht schenken aan de sociale context waarin iets
moet worden gedaan en die een extra belasting voor
het kind kan betekenen (schuldgevoelens, uitgelachen
worden, zich vernederd voelen, ... ).
. nagaan of ervaren spanningen als onprettig worden er-
varen en erg hinderend inwerken op het kind en zijn
handelen, zodat kind beneden zijn mogelijkheden
functioneert.
. waar eerder vaak te maken met een tekort aan externe
en interne verwachtingen en mogelijkheden (weinig of
geen kansen of er niet in geloven), nu veelal te maken
met een teveel aan externe en interne verwachtingen
en mogelijkheden (alle kansen grijpen) mede aange-
wakkerd door sociale media. Dit met risico op herhaal-
delijke of langdurige oplopende stress, die kan leiden
tot uitgeput of opgebrand zijn (burn-out).
307
. niet te veel in je rugzak stoppen
. niet te veel samen in je rugzak stoppen
. van elk één stuk
. wat te groot is kleiner maken
. nu en dan je rugzak eens naast
je neerzetten
. als je merkt dat je vermoeid
raakt, even ontspannen
. nu en dan aandacht besteden
aan wat in je rugzak zit
. er voor zorgen dat niet alles bo-
venin je rugzak moet zitten
. nu en dan iets uit je rugzak nemen
. wat niet in je rugzak nodig is, er uitnemen
. wat je niet kan gebruiken of je niet helpt, weglaten
. oog hebben voor de eigen manier waarop het kind
spontaan zelf de ervaren moeilijkheden te boven
tracht te komen (extra inzet en controle, vluchten, ont-
wijken, ontkennen, blokkeren, hulpeloosheid, hulpsig-
nalen uitzenden, ... )
. oog hebben voor de geschiktheid of wenselijkheid van
de eigen oplossing van leerling(en) (ziek worden, meer
308
afhankelijk worden, ontmoediging, ...) en de mogelijke
remmende invloed op zijn ontwikkeling (negatief zelf-
beeld, rem op zelfstandigheid, passiviteit, overgevoe-
ligheid, ... )
. oog hebben of leerproblemen zo leiden tot emotionele
en gedragsproblemen die op hun beurt weer zorgen
voor leerproblemen zodat men in een vicieuze cirkel
terechtkomt
. nagaan of faalangst kadert in een leefomgeving die ver-
zwakte autonomie en verzwakte prestatie activeert
(overnemende steun) of in een leefomgeving die over-
matige waakzaamheid en inhibitie activeert (over-
name regels), of samengaan van beide (weinig vertrou-
wen, hoge verwachtingen)
. nagaan eerder te maken met passieve faalangst (uit-
stel- en afhaak-leergedrag, kan toch niet (alleen)) of
met actieve faalangst (opeis- en non-stop-leergedrag,
kan nog niet helemaal)
. zo wenselijk over opgemerkte stress en (faal)angst met
kind praten
. het kind laten merken te vatten dat het kind angst er-
vaart en niet enkel aandacht zoekt
. het kind aangeven dat het zijn angst onder ogen kan
zien en geen bescherming behoeft van zijn omgeving
309
. zorgen voor een rustige, veilige, aanvaardende, ver-
trouwvolle, ondersteunende, bevestigende en op de
leerling(en) en zijn mogelijkheden inspelende omge-
ving, zonder overbescherming en zonder overdreven
verwachtingen
. positieve persoonsgerichte feedback koppelen aan
(negatieve) taakgerichte feedback
. samen met kind overlopen waarvoor precies bang en
wat angst precies uitlokt, samen met kind overlopen
hoe voor elk van deze elementen een deeloplossing uit
te werken (van vooraan staan naar vanop eigen plaats
al zittend, van beurt afwachten naar eerst beginnen,
van uitlachen naar grappige voorstelling opzetten, ...)
. samen met het kind overlopen hoe de balans van gro-
tere draagkracht en kleinere draaglast zo te kunnen hou-
den (stapsgewijze vooruit gaan, voldoende voorberei-
den, aanwezige ontspanning en gevraagde inspanning,
realistisch beeld eigen mogelijkheden en zwaarte van de
taak, ...)
. aandacht hebben voor de eigen manier om met de
angst van leerling(en) en de eigen angsten (onzeker-
heid, onmacht, teleurstelling, herhaling, ...) om te
gaan
. kansen en gelegenheid bieden op positieve ervaringen
. van aandacht in omgeving kind voor negatieve kanten
van prestatiegedrag (wat fout, waar tekortgeschoten,
310
wat nagelaten, ...) naar aandacht voor positieve kanten
gedrag (wat juist, hoe gelukt, wat gedaan, ...)
. letten op stressgehalte van lesverloop (voldoende vei-
lig, voldoende vertrouwd, voldoende bekend, vol-
doende voorspelbaar, voldoende gestructureerd, vol-
doende
overzichtelijk, voldoende geregeld, voldoende bege-
leid, ...) en van specifieke activiteiten (voldoende in-
structies, voldoende duidelijk, samen of alleen, zich to-
nen of te kijk staan, ...) voor kind
. een leersfeer creëren eerder dan prestatiesfeer (fouten
maken mag, nadruk op expressie eerder dan op impres-
sie, ...)
. vermijden te snel, te frequent en te veel in te grijpen,
zodat enige kans tot zelfstandigheid, succes ervaren en
onafhankelijkheid mogelijk wordt, voorkeur geven aan
het herstellen ervan na enige tussenkomst (dit samen,
dat alleen), ondersteuning geleidelijk minderen en zo
mogelijk afbouwen
. een cursus of training 'leren omgaan met faalangst', of
'stressweerbaarheid' inrichten voor respectievelijk
faal-angstige of stressgevoelige kinderen
. bij aanhoudende en uitgesproken angsten die interac-
tie met omgeving meer dan voorbijgaand verstoren
specifieke hulp inroepen
311
. kind helpen in het ontwikkelen van denk-, leer- en
gedragsvaardigheden zodat minder angst of stress ont-
staat of deze gevoelens minder hinderlijk werken : mo-
gelijkheden beter leren benutten, kalmte hervinden,
boodschap aflezen, stap-voor-stap, positieve en haal-
bare verwachtingen, perfectionisme minderen, niet over
zichzelf struikelen, zelfkennis en eigenwaardegevoel ver-
groten, zelfmotivatie, andere kant van zichzelf aanspre-
ken, ander uitgangspunt voor handelen zoeken, stress-
uitlokker leren onderscheiden, deelproblemen overwin-
nen, aandacht op taak richten eerder dan op zichzelf, van
zorg om mislukken naar zorg om te lukken, fouten als
leermomenten ervaren, angst als taakspanning onder-
kennen, zich een nieuwe kans gunnen, nuanceren en re-
lativeren, vraag verleggen van kan ik het naar hoe kan ik
het, laten ervaren vat te hebben op situatie, spanning
hoort erbij, spannings- en ontspanningsmomenten af-
wisselen, veerkracht ontwikkelen, eerste en tweede per-
ceptie en reactie, gedachtencarrousel uitstellen, leiding
herwinnen, alternatief schema activeren, ander spoor
bewandelen, het voor jezelf niet verpesten, jezelf een
kans geven, minder beoordelend meer waarderend met
je omgaan, herstarten, eerst doen dan oordelen, richten
op positieve gevoelens, focus verleggen naar wat je wel
kan, positieve voorstelling maken van je uitvoering, ne-
gatieve zekerheden over zichzelf omzetten in vragen, an-
ders leren aankijken tegenover en omgaan met falen, an-
ders leren denken, niet-helpende en onjuiste gedachten
omzetten in helpende en juiste gedachten...
312
313
Stress
centraal
Stress en wat het doet
Als kind vaak geconfronteerd worden met stress door de
onvoorspelbaarheid van de omgeving. Steeds begaan
moeten zijn als kind van hoe je hier doorheen te slaan of
hoe mee om te gaan. Als kind houdt dit je bezig. Onder-
wijl kan je je minder of niet openstellen voor iets anders,
jezelf en de buitenwereld. Je bent opgeslorpt door over-
leven, zo is er weinig of geen ruimte en tijd voor leven.
Je kan mogelijk beter niet voelen, niet denken en je niets
voorstellen. Zo kan je ook niet op iets anders focussen en
je ervoor interesseren.
Je wordt niet alleen in beslag genomen door je gevoelens
gerelateerd aan stress, ook in gedachten, herinneringen
en voorstellingen ben je hier mee bezig. Openstaan voor
Stress eist je kind op, waardoor iets anders minder aan
bod komt tijdens zijn ontwikkeling.
Vooral early life stress vraagt bijzondere aandacht.
314
iets anders en er tijd en ruimte voor hebben en de no-
dige zin en interesse hiervoor ontbreken grotendeels.
Tegelijk worden in je hersenen de emotionele zones
overactief, terwijl de cognitieve zones onderactief blij-
ven. Prikkeling van de amygdala is dan sneller en priori-
tair aan de cortex. Het emotionele overheerst het rede-
lijke. Dit laatste komt te weinig aan bod, omdat er te wei-
nig ruimte voor is. Stress en emoties nemen een centrale
plaats in.
Deze lagere emotionele hersenactiviteit verwerkt infor-
matie milliseconden eerder dan het hogere rationele
brein. Wordt de amygdala geactiveerd omdat er een
overeenkomst is tussen een situatie en een emotie-
schema (boos, opwinding, angst, ontreddering), dan
volgt een reactie (vechten, alert-zijn, vluchten of inacti-
viteit) nog vooraleer een mogelijke richting van de neo-
cortex kan worden ontvangen. Is er geen overeenstem-
ming omdat een situatie niet als dreigend of alarmerend
overkomt, dan handelt de amygdala evenwel volgens de
instructies die het van de neocortex ontvangt.
Dit zet bij herhaalde of langdurige stress een grote dom-
per op de ontwikkeling van het kind en ligt aan de basis
van een verstoorde ontwikkeling. Gericht op zichzelf om
te overleven en niet gericht op de omgeving om zich aan
te ontwikkelen. Heeft het kind rust in zijn hoofd of voort-
durende onrust in deze omstandigheden? Het brein van
315
het kind wordt in beslag genomen door stress, emoties,
piekeren, schuldgevoelens, schaamtegevoelens, slecht
slapen, futloosheid, gebrek aan zelfvertrouwen, een ne-
gatief zelfbeeld, onduidelijkheid, verwarring, oneven-
wicht, mogelijk zelfs verslaving, stoornis, psychosomati-
sche klachten, spanningen, conflicten en relatieproble-
men.
Een aantal schema's, als bewustzijns-, actie- en keuzepa-
tronen, worden geactiveerd en blijven op de achter-
grond actief. Zo is er het persoonlijk tot stand gekomen
stress-schema dit op basis van meegemaakte ervarin-
gen. Hieraan gekoppeld kunnen diverse emotieschema's
actief worden, zoals boosheid om tegen wat aan de basis
ligt van je stress in te gaan, angst om wat er speelt te
ontvluchten, teneergeslagen gevoelens die je immobili-
seren, of net opwinding wat je globaal activeert. Deze
emotieschema’s zijn voorgevormd op basis van voorbije
ervaringen en sneller dan je denken. Veel zal hierbij af-
hangen van hoe je met stress hebt leren omgaan.
Traumatisch ?
Bij opgemerkte of ervaren stress is het belangrijk onder-
scheid te maken tussen normale stress waarmee ieder,
dus ook elk kind, te maken krijgt en toxische stress die
verstorend werkt. Tussen beide stressvormen is er een
verschil in gradatie, zoals de duur van de stress (kort of
316
langdurig), de frequentie van de stress (sporadisch, re-
gelmatig of continu), de mate van stress (licht of zwaar),
de omvang van stress (gelimiteerd of alom) en de be-
heersbaarheid van stress (aankunnen of hulpeloosheid).
Normale stress is niet helemaal te voorkomen, vooral
moeten wachten, of gedeeltelijke tegemoetkoming, zijn
kentekenend. Belangrijk criterium voor deze stressvorm
zal zijn er mee om te kunnen. Zo leert het kind norma-
lerwijze steeds meer op basis van ervaring met zulke
stress-situaties om te gaan. Bijvoorbeeld, zekerheid en
verwachting dat hulp aankomt, de normale wachttijd
voor reactie, volwassenen toch in de buurt. Zo kan het
kind zelf de aanwezige stress minderen en verdwijnt stil-
aan de oorspronkelijke onrust. De aanvankelijk onmid-
dellijke reactie van volwassenen biedt hiervoor de veilige
ondersteuning om steeds meer weerbaarheid tegenover
stress te ontwikkelen.
Toxische stress komt meestal naar voor in problemati-
sche situaties en bij problematische interacties. Bijvoor-
beeld, er is onregelmaat, onvoorspelbaarheid, onveilig-
heid, onbetrouwbaarheid of onvriendelijkheid. Vooral
hoe vroeger, frequenter, zwaarder, omvangrijker en on-
controleerbaarder de stress hoe meer toxisch.
De gevolgen van normale stress zijn gering. De omge-
ving biedt voldoende steun om toch veiligheid te ervaren
317
en gelegenheden om weerbaarheid tegenover milde
stress te ontwikkelen. De gevolgen van toxische stress
zijn meer uitgesproken, ze kunnen ook minder gemakke-
lijk teuggedraaid. Het kind lukt niet er mee om te gaan
en ze werken verstorend op zijn brein-, mentale en soci-
aal-emotionele ontwikkeling. Bij normale stress komt de
ervaren stress niet centraal te staan, is ze veel vluchtiger
en niet traumatisch. Bij toxische stress komt de ervaren
stress erg centraal te staan, is ze meer blijvend en trau-
matisch.
In het bijzonder heel jonge kinderen zijn heel kwetsbare
wezentjes. Ook al lijken ze veel nog niet te verstaan, toch
kunnen ze veel aanvoelen. Ze begrijpen dingen nog niet
zozeer met hun verstand, maar eerder met hun gevoel.
Een situatie voelt veilig aan, of onveilig. Een gebeuren
voelt prettig aan, of onprettig. Ze voelen zich zeker bij
wat ze moeten doen, of onzeker. Iets voelt vreemd, on-
bekend of anders aan, iets wat niet vertrouwd is.
Dat dit voelen mogelijk een traumatisch gehalte heeft
kan op verschillende wijzen opgemerkt worden. Voor-
eerst zal het kind zulke ervaren gerelateerde situaties in
de toekomst in de realiteit maar ook in zijn voorstelling
trachten te vermijden of te ontvluchten. Samen hiermee
kan het kind het emotioneel ervaren herbeleven, het
blijft het kind achtervolgen en het raakt er niet gemak-
kelijk overheen, ook al wil het net het tegendeel. Het
318
wordt er in zijn gedachten en expressies voortdurend
door opgeslorpt.
Tenslotte vertoont het kind reacties die wijzen op een
uitgesproken emotioneel ervaren. Het kind is onrustig en
prikkelbaar. Het vertoont reacties van een meer kinder-
lijk niveau en verliest aan zelfstandigheid, het zoekt be-
scherming door aanklampen en nabijheid, of net door
zich te verstoppen en afstand te houden. Dit wijst erop
dat een emotioneel schema is geactiveerd. Het doet ver-
mijden en wegkomen, het wijst op wat pijnlijk is en doet
overeenkomstig reageren als uiting en omgangspatroon
hiermee. Zo dit niet kan, doet het dit door dissociëren of
afsplitsen alsof twee aparte werelden en ervaringen.
Gedragsmatige gevolgen
Globaal genomen kan je vaststellen dat wanneer de om-
gang van het kind met zijn omgeving of met zichzelf
moeilijker wordt, het kind met stress te maken krijgt. De
omgeving roept spanningen op door haar manier van
omgaan met het kind, of het kind roept zelf spanningen
op door zijn manier van omgaan met de omgeving. Op
deze ervaren stress kan het kind op een viertal wijzen re-
ageren : met boosheid, met opwinding, met angst of met
teneergeslagen-zijn. Elk van deze opgewekte spanning-
gevoelens houdt een eigen expressie en reactie van het
kind in, waarmee het kind aangeeft wat het probleem is
en waarmee het tevens naar de omgeving toe aangeeft
319
op wat en wie het wel of niet rekent en waarmee het laat
merken wat het wil. Voor de volwassene schuilt hier be-
langrijke informatie in wanneer je deze reacties bij het
kind wil doen afnemen of wil voorkomen.
Een kind dat boosheid ervaart, zal gemakkelijk prikkel-
baar, aanvallerig, onvriendelijk, jaloers tot vijandig doen
en weinig geneigd zijn tot mee- en samenwerken. In uit-
gesproken vorm vertoont het kind driftbuien of woede-
uitbarstingen en in blijvende vorm toont het kind anti-
sociaal gedrag. Het kind geeft hiermee aan dat het te
weinig hulp of steun krijgt en iets te moeilijk of te ongun-
stig voor hem of haar is. Het kind geeft hiermee aan op
iets of iemand te rekenen en verkiest een direct aanpak-
ken en wat te willen veranderen. Het kind oefent druk
uit op zijn omgeving om iets te redden of om alsnog zijn
zin te krijgen. Het kind ervaart mogelijk dat het zich niet
mag laten doen. Het kan zijn dat het kind die verlie-
zende positie ervaart en met boosheid reageert, het kan
ook zijn dat het kind die verliezende positie wil voorko-
men en boosheid instrumenteel aanwendt.
Een kind dat opwinding ervaart, zal gemakkelijk onrustig
en nerveus doen, impulsief en overactief reageren, ex-
pressief en praterig zijn. In uitgesproken en blijvende
vorm vertoont het kind een hyperactief gedrag. Het kind
geeft hiermee aan dat het erg aangesproken is en alle
hens aan dek wil. Het kind geeft hiermee aan ook op
zichzelf te rekenen en te verkiezen wat te ondernemen,
320
maar niet goed te weten wat. De omgeving kan het kind
helpen de ogen open te houden, niet overdreven snel te
handelen en mee helpen zoeken naar dit wat.
Een kind dat angst ervaart, zal gemakkelijk bang en on-
zeker zijn, geremd, zorgelijk en flauw doen. In uitgespro-
ken vorm kan het kind ontwijkend of vluchtgedrag ver-
tonen. In blijvende vorm zien we angstig gedrag en licha-
melijke kentekenen van angst (buikpijn, hoofdpijn, slape-
loosheid, ...). Het kind geeft hiermee aan zich overvraagd
te voelen en te weinig kracht te ervaren. Het kind rekent
niet of onvoldoende op zichzelf en verkiest liever meer
afstand te nemen of weg te gaan.
Een kind dat zich teneergeslagen en geblokkeerd voelt,
zal gemakkelijk bedrukt en verdrietig doen, hulpeloos en
levenloos zijn, stil en passief overkomen. In een uitgesp-
roken en blijvende vorm vertoont het kind depressief ge-
drag. Het kind geeft hiermee aan geen kans te zien en
geen kracht te hebben. Het geeft hiermee aan op niets
of niemand te rekenen. Het geeft aan liever op te hou-
den en af te haken zo mogelijk.
Vandaag stellen ouders gemakkelijker vast dat hun kind
boosheid, opwinding, angst en neerslachtigheid ervaart
en toont. Soms sporadisch, vaak meer dan gewenst,
soms in uitgesproken mate en vaak meer blijvend. Het
zou ook kunnen betekenen dat hun kind meer dan vroe-
ger met stress te maken krijgt.
321
Deze emoties kunnen zich meer direct uiten of meer in-
direct. Ze vormen signalen voor aanwezige spanningen
bij het kind. Deze emoties zetten het kind in beweging
en doen het reageren op een eigen wijze om de ervaren
emotionele moeilijkheden te boven te komen. Vier
veelal emotioneel gekleurde reacties zijn gedragsmatig
mogelijk : extra ertegenaan en controle herstellen ver-
dedigend of aanvallend, soms uitmondend in acting-out
als zich afreageren; druk doen en aandacht vragen, soms
uitmondend in acting-on als niet tot rust en niet tot zich-
zelf kunnen komen; zich terugtrekken in zichzelf of
vluchten, soms uitmondend in acting-in als onzeker zich-
zelf ondergraven; of stilvallen en hulpeloos doen, soms
uitmondend in non-acting als blokkeren.
De vorm die de aanwezige spannings- en angstreactie
gedragsmatig aanneemt is door de omgeving niet steeds
als dusdanig te herkennen. Het kind lijkt brutaal, of de
clown uit te hangen, het lijkt erg afhankelijk of gesloten.
Soms tracht het kind op die manier de aanwezige span-
ning voor de omgeving en zichzelf te verbergen.
Deze reacties en pogingen tot oplossing zijn niet steeds
geschikt en wenselijk. Het kind kan in botsing komen met
zijn omgeving, kan ziek worden, meer afhankelijk wor-
den, ontmoedigd raken. Ze kunnen het kind in zijn ont-
wikkeling afremmen. Het kind kan een negatief zelfbeeld
ontwikkelen, zijn zelfvertrouwen kan afnemen, zijn zelf-
322
standigheid kan afgeremd, het kind kan ongevoelig wor-
den of net overgevoelig. Nogal wat kinderen ontwikke-
len psychosomatische klachten, zoals buikklachten, eet-
problemen, slaapklachten, moeheid, hoofdpijn, duizelig-
heid, hyperventilatie, wenerig zijn.
Uiteindelijk ontstaan motivationele problemen : zoals
niet meer willen, wat zich uit in ontsnapping- en vermij-
dingsgedrag; zoals niet meer durven, zich uitend in faal-
angst en uitstellen; zoals niet meer proberen, zich uitend
in afhaken en zich afzonderen; zoals niet meer geloven
in zichzelf, zich uitend in gering eigenwaardegevoel en
zelfvertrouwen; zoals rekenen op anderen, zich uitend in
aanleunen en zich verstoppen in de groep; zoals ten-
slotte niet meer kunnen, zich uitend in overspannen zijn
en opgeslorpt worden door zichzelf, zijn emoties en zijn
zorgelijk denken en doen.
Neurologische gevolgen
Recent neurobiologisch onderzoek toont aan hoe rela-
tionele trauma’s in de eerste levensjaren uitgesproken
invloed kunnen hebben op de manier waarop kinderen
denken, voelen en reageren. Zulke kinderen vertonen
symptomen van early life stress. Deze relationele
trauma’s kunnen een negatieve invloed hebben op zich
mentaal kunnen concentreren, zichzelf emotioneel we-
ten tot rust brengen en hoogte weten krijgen van ande-
323
ren. Traumatische verstoring laat zich kenmerken door-
dat bij deze kinderen overstuur zijn gemakkelijk wordt
uitgelokt, in de zin van een snel, frequent, uitgesproken,
langdurig opduiken.
Trauma’s kunnen bij jonge kinderen veroorzaakt wor-
den, zo blijkt uit recent onderzoek, door verstoorde neu-
rologische gebeurtenissen die zich voordoen tijdens de
zwangerschap (uitgesproken stress, drugs- en alcoholge-
bruik moeder), als gevolg van beangstigende en overwel-
digende ervaringen in de eerste levensjaren, als gevolg
van verwaarlozing of mishandeling, of doet zich onbe-
wust voor in relatie tot zorgfiguren die zelf getraumati-
seerd en depressief zijn, of een onbevredigende binding
hadden met hun eerste zorgfiguren.
Onderzoek wijst uit dat alle relaties, in het bijzonder de
primaire relaties ouder en kind, een grote invloed heb-
ben op de zich ontwikkelende hersenen. Bij kinderen die
aandacht ervaren, zich veilig voelen en steun krijgen,
ontwikkelt zich het zenuwstelsel op een coherente wijze.
Dit in tegenstelling tot kinderen die onvoldoende aan-
dacht, veiligheid en steun ervaren. Deze laatste krijgen
te maken met ervaringen die overweldigend, beangsti-
gend zijn en opwinding veroorzaken.
Op trauma-ervaringen reageren ze met diverse uitge-
sproken stressreacties die op termijn bij het blijven aan-
324
slepen de vorm kunnen aannemen van overgevoelig hy-
perreactief gedrag, angstige overwaakzaamheid, dissoci-
atie met afsplitsen, opsluiten of zich afsluiten en inactief
en levenloos in zichzelf gesloten gedrag.
Het hersenfunctioneren is in die zin gewijzigd dat ge-
ringe aanleidingen uitgesproken alarm opwekken en
stressreacties worden geactiveerd. Deze laatste kunnen
de vorm aannemen van een emotioneel of een gedrags-
probleem, een leerprobleem of een fysiek probleem.
Naast stressreacties kan door herhaaldelijke traumati-
sche ervaringen de amygdala gelegen in het emotionele
controlecentrum van de hersenen, sneller een situatie
als beangstigend doen ervaren, zodat er snel op kan ge-
reageerd worden, ook al gaat er actueel geen dreiging
van uit. Ook kan het functioneren van de hippocampus,
die helpt bij herinnering en emotioneel ervaren, ver-
stoord worden. In een recente studie van het Massachu-
setts General Hospital komt naar voor dat bij kinderen
jonger dan 3 jaar blootstelling aan repetitieve stressfac-
toren zoals armoede, gezinsinstabiliteit en kindermis-
handeling negatieve effecten kan hebben op de expres-
sie van bepaalde genen. Het gaat om gevolgen die jaren
later te maken kunnen hebben met de ontwikkeling van
psychische problemen.
Er wordt eveneens een verband gelegd tussen langdu-
rige stress bij jonge kinderen door het afwezig zijn van
biologische zorgfiguren en veranderingen in genen door
325
deze ongunstige omgevingsfactoren. Dit wordt bestu-
deerd in de epigenetica dat laat zien dat genexpressie
kan veranderen door ongunstige ervaringen in de kin-
dertijd. Eenmaal veranderd kunnen deze veranderingen
worden overgedragen aan toekomstige generaties. Het
is vooral het verhoogde niveau van het stresshormoon
cortisol bij baby's en jonge kinderen die, wanneer ouders
- vooral de moeder - niet beschikbaar zijn, mogelijk een
genetische impact kan hebben op de lange termijn.
Meer specifiek beïnvloedt uitgesproken en langdurige
stress in de kindertijd de gezondheid en het welzijn van
het kind via een epigenetisch mechanisme met veran-
derde DNA methylering bij specifieke genen en met gen-
expressie, wat kan leiden tot veranderingen in het feno-
type van het kind. Dit kan dan worden doorgegeven aan
toekomstige generaties.
Epigenetica houdt in dat de expressie of functie van ge-
nen kan veranderen onder invloed van omgevingsfacto-
ren zonder dat de DNA-code verandert. Informatie van-
uit de omgeving is dan bepalend voor hoe het DNA tot
uiting komt en de ontwikkeling beïnvloedt van een orga-
nisme en dit van volgende generaties. Omgevingssigna-
len sturen de binding van regulerende eiwitten aan het
DNA. Deze eiwitten dirigeren de genenactiviteit. De in-
formatiestroom gaat van DNA als langetermijn geheu-
gen naar het RNA of het actief geheugen als patroon
voor de eiwitsynthese die de structuur en gedrag van
cellen bepaalt.
326
Relationele gevolgen
In een ongunstige relatie zal zich in het getraumati-
seerde brein een regulatie ontwikkelen die niet in staat
is om te gaan met wat stress veroorzaakt, of passend te
reageren op signalen uit de omgeving, of nog passend
om te gaan met emotionele en fysieke signalen. De
stress- en ‘comfort’hormonen huishouding is verstoord
en passende tijdige bijsturing is bijgevolg niet mogelijk.
Zuigelingen zijn niet in staat hun emoties te reguleren.
Zonder de hulp en de begeleiding van een zorgfiguur
worden baby’s overweldigd door hun emoties, zoals
angst, opwinding en verdriet.
Om een emotioneel evenwicht te behouden hebben
baby’s een continue en toegewijde relatie nodig met een
zorgfiguur, bij voorkeur de moeder die hiervoor het
meest geschikt is en zorgt voor co-regulatie van emoties
samen met het kind. Activeert de zorgfiguur evenwel
angst of verwarring, of komt ze relationeel onzeker over
als gevolg van een eigen getraumatiseerde relatie als
kind, dan kan het brein van het kind overmatig emotio-
neel reageren. De figuur die op dat moment voor gerust-
stelling zou kunnen zorgen is evenwel de bron voor het
geactiveerd alarm.
Baby’s krijgen gemakkelijk met stressvolle situaties te
maken, gaande van korte verwijdering van de moeder
327
tot extreme mishandeling. Ook alles wat vreemd, nieuw
en anders is, veroorzaakt stress. Het hebben van geen
eerdere gelijksoortige ervaring is dan stressopwekkend.
De aanwezigheid en afstemming van moeder en kind in
stress-situaties maakt de nodige zelfregulatie mogelijk,
die baby’s niet inherent bezitten. Bij afwezigheid van een
geruststellende ouder zal het kind zelf deze rol moeten
overnemen en hiertoe een hoog gehalte cortisol hor-
moon produceren dat de stress vermindert. Eens een
peil bereikt, wordt dit proces afgeremd, zodat het niveau
van cortisol laag komt te liggen en verder laag afgestemd
raakt. Dit heeft als gevolg dat het kind voor de toekomst
moeilijk in staat wordt eigen onlust te doen verdwijnen.
Ze zijn meer vatbaar om opgewonden te raken en dit lan-
ger te blijven.
Het door de bijnieren geproduceerde stresshormoon
cortisol bezorgt iemand, samen met enkele andere
stresshormonen, een alarmerend stressgevoel. Cortisol
heeft evenwel een tweede werking om te vermijden dat
het stressgevoel oncontroleerbaar hoog oploopt. Het
remt de aanmaak van het hormoon CRH af dat aan de
basis ligt van de stressreactieketen, zodat het stressge-
voel tijdelijk is.
In elk van deze gevallen veroorzaakt de situatie waarmee
je kind of jongere te maken krijgt stress, of veroorzaakt
de wijze waarop het kind met de situatie omgaat, stress.
Doet de situatie zich regelmatig voor of doet ze zich voor
328
langere tijd voor, dan neemt het stresshormoon cortisol
in het lichaam toe. Dit toegenomen cortisolniveau gaat
gemakkelijk samen met een afname van de productie
van de neurotransmitter serotonine in de hersenen. Se-
rotonine staat in voor de regulatie van slaap, stemming,
eetlust en pijn, en de agressie- en impulscontrole. Een
lager serotonineniveau is terug te vinden bij depressie,
bij obsessief gedrag, bij zelfbeschadiging, bij impulsiviteit
en agressie. Medicatie bij depressie, zoals Prozac, speelt
net in op dit serotonineniveau.
Verandert de situatie niet en blijft de bron van stress
aanwezig, dan kan door de toegenomen gevoeligheid de
innerlijke spanning nog oplopen. Zo wordt op een be-
paald ogenblik tot handelen gekomen weg van de situa-
tie met de omgeven spanningen, of op weg naar de situ-
atie toe met de spanning om ze op te lossen of te over-
winnen. Door de emotionele druk waaronder dit gebeurt
is er vaak sprake van een overreactie. Het kind of de jon-
gere slaat op de vlucht, of wil in iets slagen en blijft door-
zetten, hij of zij gaat in de aanval om iets te overwinnen.
Samen met dit handelen slaagt het kind er mogelijk in de
opgebouwde spanning te doen afvloeien. Hierdoor kan
het stresshormoon cortisol afnemen en kan de neuro-
transmitterproductie van serotonine toenemen. Het
toegenomen serotonineniveau geeft alzo een gevoel van
veiligheid en welbevinden, waardoor de fysieke en emo-
tionele pijn kan verminderen of verdwijnen.
329
Mogelijk was het om dit laatste te doen. Niet zozeer het
zoeken te slagen, of iets of iemand te overwinnen, of iets
te bereiken zoals ideaalmaten, of jezelf iets toebrengen,
zoals zelfverwonding. Maar iets weten weg te nemen en
kwijt te raken, en iets op peil weten krijgen, zoals het
hormonale en transmitterniveau. Iets wat samenging
met veel fysieke en emotionele pijn. Door druk en mo-
gelijk kwaadheid op jezelf of op de omgeving komen tot
overreageren die je overgevoeligheid weet weg te ne-
men. De spanningsontlading brengt het hormonaal en
transmittersysteem terug in balans en meteen ook je-
zelf.
Vertrouwen ?
Als kind op volwassenen kunnen betrouwen. Volwasse-
nen die van je houden, je graag mogen, je willen en aan-
vaarden. Volwassenen die om je geven en betrokken
zijn. Die er voor je zijn en ruimte voor je maken. Die hoe
dan ook achter je staan en je helpen waar nodig. Die in
je geloven en je kansen geven. Je erkennen in je zo zijn.
Kortom die onvoorwaardelijk en steeds het beste met je
voor hebben, ook al laten ze soms steken vallen en falen
ze wel eens.
Op deze volwassenen kan je rekenen. Hen kan je met ze-
kerheid je vertrouwen schenken. Aan hen kan je je zon-
der twijfel of risico veilig hechten, ook al kunnen wel
330
eens spanningen opduiken of een conflict. Steeds op-
nieuw doen volwassenen zonder meer inspanningen om
het terug in orde te krijgen en het conflict te overwinnen.
Zo kan zonder meer een relationele band ontstaan, die
wederzijds is. Als kind kies je zonder meer voor die vol-
wassenen en doe je moeite om de relatie positief te hou-
den, zodat de band nog kan versterkt.
Als kind niet op volwassenen kunnen betrouwen. Vol-
wassenen die niet van je houden, je niet graag mogen, je
niet willen of aanvaarden. Volwassenen die niet om je
geven en niet betrokken zijn. Die er niet voor je zijn en
geen ruimte voor je maken. Die niet achter je staan en je
helpen waar nodig. Die niet in je geloven en je zomaar
kansen geven. Je niet erkennen in je zo zijn. Kortom die
slechts voorwaardelijk en eerder zelden het beste met je
voor hebben, ook al laten ze soms enige betrokkenheid
zien en zijn er betere momenten.
Op deze volwassenen kan je niet rekenen. Hen kan je
niet met zekerheid je vertrouwen schenken. Aan hen
durf of weet je je zo maar niet te hechten, zich hechten
is onveilig. Ook al kunnen wel betrokken en ontspannen
momenten opduiken, zonder conflict. Als volwassene
doen ze weinig inspanningen om het zo te houden en
een conflict te voorkomen of op te lossen. Zo kan geen
relationele band ontstaan, die wederzijds is. Als kind kán
je niet voor die volwassenen kiezen ook al doe je blijvend
moeite, of durf je niet voor hen te kiezen en veel moeite
331
te doen om in die relatie te investeren, zodat een band
kan ontstaan.
Zo het relationeel niet wil vlotten tussen ouder(s) en
kind, ervaren ouders enerzijds drukkingsmiddelen te
moeten gebruiken om van hun kind iets te bereiken. Ou-
ders nemen hun toevlucht tot regels en principes, of tot
voorwaardelijke acceptatie en genegenheid. Zodat het
kind erg een gevoel van druk of onderdrukking ervaart.
Het ervaart hierdoor gemakkelijk dat het probleem bij
hem ligt.
Of men laat anderzijds gewoon begaan of neemt afstand
van zijn kind. Soms neemt men het helemaal van het kind
over, zodat het met een gevoel van onvoldaanheid, van
ontweken worden en niet voor vol te worden aanzien,
achterblijft. Het kind ervaart dan gemakkelijk dat het
zwak is of tegenvallend.
Vooral in die gevallen waarin de druk en de onderdruk-
king vaak voorkomen, aanhouden en groot zijn, bestaat
de kans dat het kind behoedzaam wordt in zijn gedrag,
zijn expressie en zijn reactie. Ook als het gevoel van on-
voldaanheid, van er alleen voor te staan of buitenspel te
zijn gezet vaak voorkomt, aanhoudt of groot is, bestaat
de kans dat het kind alert wordt in zijn gedrag, zijn ex-
pressie en zijn reactie.
332
Kinderen kunnen dan een deel van hun spontaniteit, on-
bekommerdheid en zorgeloosheid verliezen. Ze kunnen
dan ontdekken dat je niet zomaar iets kan zeggen of
doen. Maar best vooraf even kijkt naar de situatie, wat
je hierin kan verwachten met welke kans of risico en welk
doel je hierin best kan nastreven.
Hun gedrag wordt dan onder druk van de ervaren stress
veel cognitiever, meer voorbedacht of doordacht, min-
der voorspelbaar voor de buitenwereld, meer hier en nu
bepaalt en bedacht. Kinderen willen hierdoor de risico's
beperken en de kansen om aan iets onprettigs te ontko-
men vermeerderen.
Kinderen kunnen hierbij stoten op de onvoorspelbaar-
heid en wispelturigheid van volwassenen. Dit kan het
voor hen extra moeilijk maken. Het kan hen aanzetten
nog behoedzamer en alerter te zijn. Of ze kunnen ook te
maken krijgen met extra berekendheid bij volwassenen,
wat hun omzichtigheid nog aanscherpt.
Het kan ook maken dat ze deze behoedzaamheid en
alertheid overboord gooien, omdat het toch geen enkele
zin heeft en ze volledig overgeleverd zijn aan de onbere-
kenbaarheid van de volwassenen. Zij trachten dan nog
snel impulsief alles binnen te halen vóór de reactie van
volwassenen verschijnt. En zij om de opwinding of te-
leurstelling van de ouder te overleven snel in hun schelp
333
kruipen met hun ervaren, verlangens, gevoelens en ge-
dachten op nul, waardoor ze ook niet gemakkelijk leren
uit dergelijk ervaren.
Veranderend hersenfunctioneren
Naarmate het kind jonger is zal het meer uitgesproken
neurologisch reageren op ervaren stress. De gevolgen
kunnen bijgevolg ook groter zijn. Er is dan sprake van
early life stress. Houdt stress langer aan en ontbreekt de
nodige steun van de omgeving, dan kan dit voor het kind
betekenen dat het minder goed functioneert, het niet
kan focussen op iets, zich moeilijk kan concentreren en
het moeite ervaart met plannen maken en besluiten ne-
men. Dit komt omdat chronische stress de hersenen op
drie wijzen verandert : zo neemt de omvang van de her-
senen af, vermindert het aantal verbindingen tussen her-
sencellen en ontstaat er een teveel aan de stresshormo-
nen adrenaline en cortisol.
Als ouders frequent negatief reageren op hun kind, wor-
den de hersenverbindingen die toelaten hiermee om te
gaan sterker. Dit maakt dat verbindingen om in te gaan
op vriendelijkheid en genegenheid onvoldoende tot ont-
wikkeling komen. Stresshormonen helpen te reageren
op gevaar. Blijft de ervaren onveiligheid evenwel duren
en is er onvoldoende steun van buitenaf dan blijven de
stresshormonen actief en blijft de stressresponse ontre-
334
gelt : te snel, te veel, te lang, alsof blijvend paraat tegen-
over mogelijk gevaar. Herhaalde stresservaringen doen
verbindingen in de hersenen ontstaan, zodat een bedrei-
ging direct kan afgeweerd worden.
Willen deze verbindingen teruggedraaid dan zullen vele
positieve ervaringen van veiligheid en begrip en steun
nodig zijn. Zoniet zal telkens opnieuw de stressreactie
opduiken, ook al is er niet langer onveiligheid en isole-
ment als het kind volwassen is.
Uit onderzoek blijkt dat ook stress verhindert dat infor-
matie doorstroomt naar de reflectieve prefrontale cor-
tex nodig voor opslag in het langetermijngeheugen. Bij
stress wordt informatie rechtstreeks naar het reactieve
brein gestuurd voor onmiddellijke reactie, zoals vluchten
of blokkeren. In deze toestand is er een verminderde
doorstroming van informatie van de amygdala naar ho-
gere cognitieve centra van de hersenen, waar normaal
informatie wordt verwerkt, geassocieerd en opgeslagen
voor het later terughalen en het uitvoerend functione-
ren. Er is hierbij sprake van een affectieve filter. Door vei-
ligheid en ondersteuning te bieden kan dit tegengegaan
worden.
Er worden in de opeenvolgende ontwikkelingen vier her-
senengebieden onderscheiden, met name: de hersen-
stam die je in leven houdt, zoals het hartritme en de li-
chaamstemperatuur regelt, de tussenhersenen die voor
335
rust en regelmaat zorgt, het limbisch systeem dat te ma-
ken heeft met emoties en het corticale systeem dat in-
staat voor beslissingen. Een te groot of te klein aandeel
van een deelgebied in de hersenen leidt tot een oneven-
wicht, waardoor de onderlinge samenwerking wordt
verstoord.
Vooral bij kinderen die langdurige of meerdere erg nare
ervaringen hebben meegemaakt, zoals bij mishandeling,
verwaarlozing en misbruik, zijn de verschillende hersen-
gebieden minder goed ontwikkeld, waardoor er een ver-
hoogd risico is op gedrags-, leer- en persoonlijkheids-
stoornissen.
Het stress-responssysteem functioneert bij deze kin-
deren anders en er vindt onvoldoende zelfregulatie
plaats. De primitieve delen van de hersenen die zich
vroeg in het leven ontwikkelen bevatten neurale netwer-
ken die de stressreactie initiëren. Terwijl deze netwer-
ken zich ontwikkelen worden ze sterk beïnvloed door
aanwezige stress-stimuli. Zo heeft veranderde stressres-
ponsiviteit te maken met een overgeactiveerd, chaotisch
of onvoorspelbaar geactiveerd stress-responssysteem.
Overgebruikte netwerken worden gesensibiliseerd zodat
ze leiden tot reactieve, impulsieve of op angst geba-
seerde reacties. Te weinig gebruikte netwerken worden
ingeperkt of komen onvoldoende tot ontwikkeling en be-
moeilijken gereguleerde of geplande antwoorden. Deze
overmatige langdurige of zich herhalende stress kan zo
336
de neurobiologie van het brein veranderen. Zeker op
jonge leeftijd zal dit invloed hebben op de latere werking
van het brein.
Dit is niet steeds zo eenvoudig en verloopt niet steeds
naar wens. Zo bleek uit recent internationaal onderzoek
aan de Universiteit van Zurich dat meisjes met proble-
matisch sociaal gedrag zich kenmerken door een vermin-
derde hersenactiviteit in de prefrontale en temporale
hersengebieden die instaan voor cognitieve controle. Ze
laten ook een zwakkere connectiviteit zien tussen her-
senregio's die relevant zijn voor emotie-regulatie en cog-
nitieve controle. Dit onderzoek biedt voor het eerst een
neurobiologische verklaring voor moeilijkheden bij het
beheersen van emoties.
Overactivering
Soms kan iets je kind of jezelf dus erg bezighouden. Het
kunnen angsten zijn of onzekerheden, het kunnen wrij-
vingen of afwijzingen zijn, het kunnen verwachtingen of
teleurstellingen zijn, het kan geloof in iets of ongeloof
zijn, het kunnen overtuigingen zijn over jezelf of ande-
ren. Wat het ook is. Het kan stilaan en progressief uit-
groeien tot iets dat je vaak en erg bezighoudt en dat je
nog moeilijk naast je neer kan zetten en kan loslaten.
Zo kan stilaan bij je kind of jezelf als ouder interne pola-
risatie optreden. Je beleven en aansluitend je reacties
337
gaan steeds meer getekend worden door wat in je geac-
tiveerd is. Wat in je geactiveerd wordt, gaat steeds ster-
ker naar voor komen. En het gevaar bestaat doordat het
zo centraal komt te staan, dat het steeds meer extreem
wordt en afglijdt naar een uiterste van iets dat op een
tweepolig continuüm zou kunnen worden voorgesteld.
Bijvoorbeeld, de onzekerheid van je kind of je onzeker-
heid als ouder. Doordat die onzekerheid zich vaak of
langdurig voordoet, gaat ze steeds meer domineren en
je overig denken en handelen tekenen en kleuren. Door-
dat je met veel vragen rondloopt rond je onzekerheid en
doordat die onzekerheid heel wat gevoelens in je opwekt
en fantasieën over dingen die foutlopen of niet lukken,
wordt je onzekerheid gemakkelijk groter en loop je het
risico meer in uitersten te vervallen wat je onzekerheid
betreft. Je gaat steeds meer geloven in je onkunde en je
gaat steeds meer geneigd zijn jezelf reeds af te remmen
om herhaling te voorkomen. De activering zorgt ervoor
dat je twijfels nog toenemen en doordat je twijfels toe-
nemen, worden ze ook steeds meer extreem.
Als ouder of als kind kan je bovendien meer of erg ge-
voelig zijn. Dit vanuit aanleg, of vanuit vroegkinderlijke
negatieve ervaringen, of vanuit de actuele opgebouwde
spanning. Dit kan maken dat je sneller en meer dan door-
snee emotioneel opgeladen raakt. Je bent gemakkelijker
en meer boos, raakt meer opgewonden, bent meer ang-
stig of meer ontgoocheld dan gemiddeld. Vooral in die
338
gevallen zal je rationele bijsturing ontbreken. Het emoti-
onele overweegt en draait het rationele terug of belet
het zelfs. Het emotionele zal gemakkelijk iets versterken,
het rationele zal meestal iets verzachten, maar is actueel
uitgeschakeld door aanwezige emoties. Soms zijn emo-
ties zo sterk, dat ze je volledig overweldigen. Ook al kies
je er niet voor en wil je ze temperen, toch blijkt dat je ze
niet kan afzetten. In die gevallen kan je trachten in te
schatten of je emoties realistisch zijn. Is wat in de werke-
lijkheid gebeurt of ontbreekt zo uitgesproken dat ze je
emoties verantwoorden. Geeft de werkelijkheid wel re-
den voor je emoties. Rekening houden met je blijvende
of actuele overgevoeligheid kan dan voorkomen dat je
gaat overreageren.
Tenslotte is er het stressnetwerk dat instaat voor hoe
met spanning om te gaan in een stressvolle context.
Voor deze neurologische netwerken is er een genetische
blauwdruk, maar de uitvoering en specifieke vormgeving
gebeuren op basis van indrukken van buitenaf.
Bij de verwerking van deze indrukken ontstaan met
name nieuwe specifieke verbindingen in het brein. Van
belang hiervoor zijn met wat de toekomstige moeder te
maken krijgt tijdens haar zwangerschap, wat de baby
meemaakt en met de reactie van de ouders op de baby.
Zo kunnen verschillen in hersenontwikkeling waargeno-
men worden die samengaan met het op elkaar inwerken
339
van genen en omgeving van de baby. Genen kunnen be-
palen wat de resultaten zijn van opvoeding wanneer ze
maken dat een kind gevoeliger is voor de manier van om-
gaan van de ouders. Omgekeerd kan opvoeding bepalen
wat de resultaten zijn van genen.
In onderzoek werden zo genen gevonden die maken dat
sommige baby's opgevoed in slechte omstandigheden
meer risico lopen op ontwikkeling van lastig gedrag. Om-
gekeerd kunnen stressvolle omstandigheden zorgen
voor een andere genexpressie waarbij geninformatie al
of niet tot expressie komt. De zorg of het gebrek aan zorg
in het eerste levensjaar kunnen zo de mate van afstelling
van de hoeveelheid stresshormoon in het stressnetwerk
beïnvloeden en zo maken dat het stressnetwerk perma-
nent gevoeliger wordt afgesteld.
Stress verminderen
Om het stressniveau van het kind te verminderen is het
belangrijk als ouder eerst te komen tot connectie alvo-
rens je kind te kunnen bijsturen ('connect first then redi-
rect'). Zoniet verhogen gemakkelijk spanning en stress
wederzijds. Door eerst te luisteren, kan je gemakkelijker
praten en het kind engageren om te luisteren en te den-
ken en niet automatisch te reageren. Hierbij kan je het
kind helpen oefenen bij het maken van keuzes. Een be-
grip als discipline wees in aanvang naar iets bijbrengen
en leerkansen voor het kind. Discipline zou pro-actief
340
eerder dan reactief moeten zijn, zodat het kind coöpera-
tief reageert en op termijn vaardiger wordt.
Om de emoties te minderen kan je het kind duidelijk ma-
ken dat emoties komen en gaan wanneer ze niet gevoed
worden en kan je zonodig fysieke beweging voorstellen
om afstand te winnen en tot rust te komen. Door het
kind opnieuw over herinneringen te laten praten en zo
het geheugen terug te spoelen, kan het kind bewuster
worden van iets en stel je het in staat het in zijn geheu-
gen te integreren. Ook de gedachten van het kind zelf en
anderen kan je helpen begrijpen, bijvoorbeeld bij con-
flict, zodat meer empathie mogelijk wordt en tegelijk
meer connectie, zodat meer plezier samen kan.
De impact van negatieve ervaringen hangt evenwel heel
erg af van de relationele buffer. Het neurosequentieel
model bekijkt wat een kind heeft meegemaakt aan stress
en narigheid, maar ook wat de buffer is van sociale rela-
ties vroeger en nu. Vooral de ervaren steun kan zorgen
voor een verminderde impact. Zo is er het belang van
hechting vroeg in het leven en een goede band die de
relationele buffer en de individuele veerkracht vergro-
ten. Zo zorgt een veilige hechting voor een goede stress-
verwerking.
Het 'Ouderlijk Kind Lees Systeem' ('Parental Child Rea-
ding System') ondersteunt het vermogen van ouders om
hun kind te begrijpen en zich empathisch af te stemmen
341
op innerlijke subjectieve ervaringen van hun kind. Dit is
essentieel om af te stemmen op de innerlijke toestand
van hun kind. Dit is moeilijker wanneer het kind zijn in-
nerlijke ervaringen uit in uitdagend en contradictorisch
gedrag, of wanneer het kind een traumatisch verleden
kende waarover weinig geweten. Toegenomen stress
vermindert het vermogen van ouders om bij hun kind
leessysteem te komen.
Om toch zeker te zijn van hun kind leessysteem moeten
ze in staat zijn te begrijpen wat hun kind niet-verbaal
overbrengt. Dit kunnen weerspiegelen versterkt het ou-
derlijk vermogen om af te stemmen op de bewuste en
onbewuste intenties van hun kind. Verborgen negatieve
invloeden kunnen hierbij invloed hebben op dit weer-
spiegelen. Ouders kunnen positieve boodschappen tot
uiting willen brengen, maar het weerspiegelingssysteem
van het kind kan subtiele negatieve gezichtsexpressies
onderkennen.
Belangrijk is dat ouders het oogpunt van het kind kunnen
innemen en zich bewust worden van wat in het kind ge-
activeerd wordt en wat het bezighoudt. Dit kan door een
betere afstemming op het kind. Om hiertoe te komen
kunnen ouders bij stress van hun kind best op zoek gaan
naar de bron ervan. Soms hebben ouders hierbij de nei-
ging niet meegaand gedrag te ervaren als eigen aan het
kind, maar zien ze onvoldoende dat weigeren, wenen en
slapeloosheid die mogelijk gemakkelijk naar voor komen,
342
een uiting zijn van aanwezige stress, zeker bij jonge kin-
deren die er alleen op die manier met hun moeilijk ge-
drag uiting aan weten te geven. Aanwezige stress die
mogelijk voorkomt uit onveiligheid en afstand, onbegrip
van de omgeving, hulpeloosheid of machteloosheid,
honger, pijn of oververmoeidheid, enzomeer. Zolang de
stress bij het kind aanwezig blijft, zal het moeilijk kunnen
kalmeren en het voor de omgeving moeilijk gedrag ach-
terwege kunnen laten. De kwetsbaarheid van het jonge
kind zal het gemakkelijk onder stress brengen, met het
moeilijk gedrag tot gevolg. Totdat een volwassene het
passend wil tegemoetkomen en het kind wil helpen. Be-
langrijk is dan bij stress het kindperspectief in te nemen
om hierin te lukken.
Zo kunnen stappen gezet worden naar een emotioneel
gunstiger relatie. Binnen deze meer veilige relatie is co-
regulatie van emoties mogelijk en kan het kind de kans
gegeven zijn onlustervaren te communiceren. De zorgfi-
guur kan hier dan verbetering in bewerkstelligen via de
kwaliteit van het oogcontact, zijn stem en taal, zijn ge-
zichtsexpressie, zijn houding en beweging, zijn timing en
intensiteit van reageren. Zo kan de ouder het kind ge-
ruststellen en troosten, ook voordat het kind de taal be-
heerst. Concreet kan de ouder het kind toelaten vanuit
de huidige veiligheid op een gedoseerde wijze die het
aankan, te verwoorden of te laten zien met zijn lichaams-
expressie wat een pijnlijk gebeuren of situatie in het ac-
343
tiveerde. Om zo wat het kind activeerde aan gewaarwor-
dingen, emoties, lichaamssensaties, herinneringen,
voorstellingen op een gedoseerde wijze te ervaren, sa-
men te benoemen, te plaatsen en te verbinden aan een
nieuw gevoel van veiligheid. Zodat het niet langer hoort
bij overweldiging, maar bij het controle hebben, onder
meer door de verwoording en de veilige relationele con-
text waarop het kan rekenen.
Tenslotte, blijkt het krijgen van een kind gepaard te gaan
met neurologische veranderingen bij de ouder die voor
de ouder en indirect voor het kind ondersteunend kun-
nen zijn. Zo hebben onderzoekers aangetoond dat de
hersenen van ouders net verschillen van de hersenen
van niet-ouders. Zo helpen hormonen, zoals oxytocine,
prolactine, estradiol en progesteron het opvoedgedrag
coördineren. Dit maakt dat ouders een verhoogde her-
senactiviteit vertonen bij het bekijken van foto's van kin-
deren of bij het horen huilen van een baby. Onlangs ont-
dekten onderzoekers van de Universiteit van Harvard
nog een nieuwe stof die essentieel is voor de ‘ouderlijke
switch’ rond de geboorte. Het is een eiwit in de herse-
nen, galanine genaamd, dat het al of niet zorgen voor
nakomelingen controleert. Ontbrak galanine dan waren
ouders nalatig en vaak vijandig. Werden de galanineneu-
ronen gestimuleerd en actiever, dan werd meer tijd
doorgebracht met zorg voor nakomelingen en werd er
met meer ouderlijke betrokkenheid gereageerd. De rol
van galanine werd voorlopig aangetoond bij mannelijke
344
en vrouwelijke muizen, waarna nu onderzoek bij mensen
is opgestart.
Hogere brein aanspreken
Het brein is complex en gespecialiseerd. Zo kan de ouder
deze complexiteit in gedachte houden wanneer het kind
boos of opgewonden is. Zo kan het lagere (inferieure)
brein een bedreiging detecteren en een reactie voorbe-
reiden met aanval, vlucht of immobilisatie. Deze voorbe-
reiding van het lagere brein neutraliseert het hogere
brein. Het hogere (superieure) brein dat normaal als
functie heeft het lagere brein te kalmeren. Belangrijk is
dus het hogere brein te activeren en aan te spreken en
het kind hierbij te helpen dit te doen. Zo kan het deel van
het (hogere) brein aangesproken dat instaat voor het re-
guleren van emoties. Daarnaast kan ook het hogere
brein aangesproken dat los staat van emoties en instaat
voor denken en beslissen.
Behulpzaam hiervoor kan zijn het kind respect te tonen,
zich in te leven in het kind, open te blijven luisteren, zijn
standpunt onder ogen te zien, iets samen te verwoorden
en keuzes aan te bieden. Dit helpt het kind bij wat als
ouder te vragen en te verwachten. Het maakt ook we-
derzijdse uitwisselingen prettiger, helpt een vertrou-
wensrelatie op te bouwen en laat wederzijds respect
toe. Ook bij conflictsituaties is er minder risico op esca-
latie en meer kans op toenadering. Waar het lagere of
345
primitieve deel van het brein basisfuncties controleert
die iemand in leven houden, zoals ademhalen, impulsen
en sterke emoties, zoals woede bij dreiging, is het hogere
deel van het brein of de hersenschors verantwoordelijk
voor impulsbeheersing, denken, planning en zelfbegrip.
Bij hevige emoties kan het lagere deel het overnemen
van het hogere.
Concreet zijn er drie wijzen om het kind te helpen de ver-
schillende delen van het brein dan in balans te houden.
Je kan vooreerst het kind bij woede vragen wat er ge-
beurt en welk probleem mogelijk aan de basis ligt. Ver-
volgens kan je het kind vragen wat mogelijk een oplos-
sing kan bieden. Zo betrek je het hogere brein van het
kind. Zo kan je ook je eigen woede temperen en zo zijn
hogere brein aanspreken. Ten tweede kan je het kind
aanmoedigen zijn hogere brein zo veel mogelijk te ge-
bruiken. Zo kan je het mee beslissingen laten nemen en
vragen naar de reden voor bepaald gedrag. Dit zal het
hogere brein versterken terwijl het wordt verbonden
met gevoelens en impulsen van het lagere brein.
Lagere brein onder controle krijgen
Tenslotte kan je samen met het kind oefenen om het la-
gere brein onder controle te krijgen. Is je kind erg ge-
strest, dan kan je even wat fysieke beweging voorstellen,
zodat het lagere brein van het kind tot rust komt en het
humeur verbetert.
346
Wanneer je kind zich op een bepaald deel van zichzelf
concentreert, vuren neuronen in de hersenen in die rich-
ting en bevorderen ze nieuwe verbindingen. Dus als je
kind altijd gefocust is op hetzelfde deel van zijn persoon-
lijkheid, zal het dit aspect ontwikkelen mogelijk ten koste
van alle andere. De flexibiliteit om zijn focus te verleg-
gen, zal alleen kunnen zo het een bewustzijn van elk as-
pect van zichzelf ontwikkelt en leert dat het kan kiezen
waar het zijn focus op wil plaatsen.
Naargelang de vastgestelde ontwikkelingsvertraging van
de hersenen kan de voorkeur gegeven aan een lichame-
lijke interventie om ritme, rust en regelmaat te laten ont-
wikkelen. Of kan er gekozen voor een zintuiglijke inter-
ventie met aanraken en knuffelen, of muziek om emoties
te reguleren, eerder dan voor een cognitieve interventie
op een hoger niveau. Er kan hierbij gekeken naar wat het
kind gemist heeft of meegemaakt heeft in bepaalde ge-
voelige perioden van zijn ontwikkeling. Is er, bijvoor-
beeld, ter hoogte van de hersenstam al iets misgelopen
waardoor het kind niet tot rust komt en zijn brein hyper-
alert reageert.
Belangrijk zal zijn stappen te ondernemen om de lagere
hersenfuncties te optimaliseren. Lagere gebieden kun-
nen mogelijk verbeterd door een goed dieet, regelma-
tige slaapgewoonten, veel positieve relationele interac-
ties en repetitieve, ritmische bewegingen om rust en
orde te brengen.
347
Als het kind kalm is, heeft het meer toegang tot de hoog-
ste delen van zijn hersenen. Wanneer het echter gealar-
meerd raakt, zal het zich meer emotioneel gedragen of
mogelijk afdwalen in dagdromen om te ontsnappen aan
het verhoogde stressniveau. Als het gealarmeerd is, kan
het zich niet goed concentreren om iets te leren en
wordt zijn vecht-, vlucht- of immobilisatiemechanisme
geactiveerd.
Er is voor deze sequentiële ontwikkeling een belangrijke
rol weggelegd voor de ouders. Zo kunnen ze het kind in
de eigen omgeving zoveel mogelijk gunstige ervaringen
bieden met een positieve uitwerking op de ontwikkeling
van het kinderbrein. Dit kan door het creëren van een
veilige omgeving met liefdevolle aandacht en een nabije
stabiele relatie. Ze kunnen het kind rechtstreeks helpen
bij het reguleren van zijn emoties (co-regulatie), maar ze
kunnen het kind ook helpen en ondersteunen bij het zelf
leren reguleren van zijn emoties, zodat op termijn hun
hulp niet langer nodig is (zelfregulatie).
Voor een veilige hechtingsrelatie is de ontwikkeling van
een afgestemde relatie nodig. Afstemming betekent vol-
gen van de signalen van de baby. Door de spontane ex-
pressies op te merken geef je aan dat je begrijpt wat het
doet, voelt en denkt in zijn primitieve vorm. Niet enkel
volgt wat het kind doet en uit, maar ook aandacht hebt
voor de innerlijke toestand van het kind. Dit proces helpt
de hersenontwikkeling in de zin van te komen tot een
348
geïntegreerde samenhang en legt een basis voor uitwis-
seling in alle sociale interacties. Is er afstemming dan zul-
len volwassene en kind positieve emoties ervaren. Is de
synchronisatie zoek, dan zal het kind tekenen van stress
vertonen. Zoals wenen, wat de nood aangeeft om op-
nieuw tot afgestemd zijn te komen.
De inzichten van het neurosequentiële model kunnen
dus globaal genomen bruikbaar zijn in de opvoeding, het
onderwijs, de jeugdzorg en de (kinder)psychiatrie. Ze la-
ten het belang zien van aan de onvoldoende ontwikkelde
lagere hersengebieden te werken om tot een meer opti-
maal gedrag te kunnen komen, gezonde relaties moge-
lijk te maken en tot betere leerprestaties te kunnen ko-
men. Ook op latere momenten kan een passende om-
gang nog veel ten gunste tot ontwikkeling brengen.
Deze omgang zal in het teken moeten staan van relatio-
nele veiligheid, van ontwikkelingsrelevantie, van repeti-
tieve patronen, van prettig belonend, met neurale reso-
nante ritmiek en respectvol-zijn tegenover het kind en
zijn leefomgeving.
In de omgang met het kind kan het hierbij ook zelf staps-
gewijze geleerd aan wat het behoefte heeft zo stress het
dreigt over te nemen. Zoals schommelen, massage, mu-
ziek, rustige omgeving of een knuffel en kan het zo zelf
hierom vragen.
349
Eigen opvoedingshandelen optimaliseren
Vanuit je kant als ouder kan je je ouder-zijn en de band
met je kind optimaliseren door het leren omgaan met je
opvoedingsstress, het begrijpen van wat in je brein aan
de basis ligt en te reageren op een manier die je brein
terug op het goede spoor zet. Zo kan je komen tot een
meer open, gereguleerde en liefdevolle relatie met je
kind, een relatie die zijn ontwikkeling bevordert. Soms
lukt het, soms leer je ervan. Dit kan door te volgen wat
zich in je brein afspeelt, en zich zou kunnen afspelen. Zo
kunnen veranderingen in je brein en indirect in die van
je kind, je ouder-zijn en de band met je kind versterken.
Dit betekent in de opvoeding niet alleen het kindgedrag
rechtstreeks beïnvloeden, maar ook aandacht besteden
aan de ontwikkeling van je ‘opvoedingsbrein' op basis
van meer begrip van de neurologische oorsprong van je
gevoelens en van je eigen hechtingsverleden. Door als
ouder meer te weten hoe je brein functioneert, kan je
met meer kennis en bewustzijn tot opvoeden komen. Dit
betekent meteen een andere invalshoek bij het opvoe-
den : ‘Parenting is a brain thing …’
Ouders kunnen aandacht besteden aan de relationele
band met hun kind : of hier plaats is voor wederzijds ver-
trouwen; de drukkingsmiddelen die ze aanwenden; de
ontwijkingsmiddelen (desinteresse, laten begaan, het
overnemen) die ze aanwenden; de onvoorspelbaarheid
350
van eigen doen en laten; de berekendheid in eigen ex-
pressie en doen; hun kind er minder toe nopen behoed-
zaam en alert te zijn; hun kind minder met berekendheid
doen reageren; hun kind zich minder doen afsluiten; hun
kind meer vertrouwen schenken : het kind als te vertrou-
wen; aan hun kind meer vertrouwen aanbieden : de ou-
der als te vertrouwen; hun kind de kans geven het doel
niet van de situatie of gelegenheid te laten afhangen; de
risico's op verlies voor hun kind verminderen, niet enkel
situaties met verlies; het elkaar laten voelen minderen
en eerder verwoorden van ervaren moeilijkheden; de
echte dialoog met het kind herstellen.
De aanwezige polarisatie kan wellicht best tegengegaan
worden, niet door ze aan te vallen, of door er van weg te
vluchten, of er zich hulpeloos bij neer te leggen. Maar
wellicht door ze onder ogen te zien en te zien wat er ge-
beurt. De aanwezige gedachten en emoties onder ogen
ziend, zonder onmiddellijk van daar uit te reageren of ze
te willen wegdrukken. Zo kan er achter gekomen op
welke wijze meestal wordt gereageerd maar wat niet be-
hulpzaam is, omdat het aanwezige problemen nog doet
toenemen. Van hieruit kan dan in het hier en nu gezocht
naar iets anders als uitgangspunt dat positiever is, waar-
rond het kan draaien en dat kan worden geactiveerd aan
één of beide zijden, of in de wederzijdse interactie. Op
die manier komt het in het ervaren en in het reageren
niet langer rond het extreem negatieve te draaien en
niet langer in functie er van. Maar kan het komen te
351
draaien rond een niet extreem positief iets en in functie
er van.
Bijvoorbeeld, alles gebeurt niet langer in functie van twij-
fel en onzekerheid over iemand, wat als eigen en onont-
koombaar wordt beschouwd. Maar het komt in functie
te staan van wat kunnen we aan elkaar hebben en welke
gelijke interesses hebben we. Dit vanuit wat we gemeen
hebben en wat we naar ons willen toehalen.
Cognitieve ontwikkeling optimaliseren
Zowel ouder als kind kunnen tenslotte worden geholpen
in het ontwikkelen van denk-, leer- en gedrags-vaardig-
heden zodat minder angst of stress ontstaat of deze ge-
voelens minder hinderlijk werken : zo kunnen ze moge-
lijkheden beter leren benutten, kalmte hervinden, een
boodschap aflezen, stap-voor-stap, positieve en haal-
bare verwachtingen formuleren, perfectionisme minde-
ren, niet over zichzelf struikelen, zelfkennis en eigen-
waardegevoel vergroten, zelfmotivatie, andere kant van
zichzelf aanspreken, ander uitgangspunt voor handelen
zoeken, stress-uitlokker leren onderscheiden, deelpro-
blemen overwinnen, aandacht op situatie richten eerder
dan op zichzelf, van zorg om mislukken naar zorg om te
lukken, fouten als leermomenten ervaren, angst als taak-
spanning onderkennen, zich een nieuwe kans gunnen,
nuanceren en relativeren, vraag verleggen van kan ik het
352
naar hoe kan ik het, laten ervaren vat te hebben op situ-
atie en spanning hoort erbij, spannings- en ontspan-
ningsmomenten afwisselen, veerkracht ontwikkelen,
eerste en tweede perceptie en reactie, gedachtencar-
rousel uitstellen, leiding herwinnen, alternatief schema
activeren, ander spoor bewandelen, het voor jezelf niet
verpesten, jezelf een kans geven, minder beoordelend
meer waarderend met iets omgaan, herstarten, eerst
doen dan oordelen, richten op positieve gevoelens, fo-
cus verleggen naar wat je wel kan, positieve voorstelling
maken van je uitvoering, negatieve zekerheden over
zichzelf omzetten in vragen, anders leren aankijken te-
genover en omgaan met falen, anders leren denken, ten-
slotte niet-helpende en onjuiste gedachten omzetten in
helpende en juiste gedachten.
Hopelijk kan zo vermeden worden dat in het brein en in
de realiteit stress nog langer centraal komt te staan en
er ruimte komt voor al het andere waar onvoldoende
aan werd tegemoetgekomen. Zodat eerder dan emotio-
nele schema’s, zoals boosheid en angst, cognitieve
schema’s, zoals inschatting en controle, actief kunnen
worden en centraal komen te staan. Zo kan van een
snellere emotionele reactie overgeschakeld op een meer
evenwichtig gedachtehandelen.
Wat herken je in het stressverhaal ?
353
Hoe centraal staat stress bij je kind ?
Welke hinder ondervind je kind van stress ?
Wat zou je willen veranderen ?
Hoe zou je dit proberen doen ?
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen Op-
voedingsstress kind’, ‘Brein-gebaseerd opvoeden’, Her-
senfunctioneren en relationele kwetsuren Early life
stress’, ‘Hele-brein opvoeding’, ‘Neuropedagogie’, ‘Ver-
trouwen en berekening’, ‘Meer stress, minder reactie’,
‘Neurosequentiële ontwikkeling’, ‘Interne en externe po-
larisatie’, ‘Emotionele- en gedragsproblemen bij kin-
deren’ en ‘Reageren vanuit emotie’ van deze encyclope-
die.
Meer lezen :
Adriaenssens, P. (2020). Het kind van de rekening. Gent:
Borgerhoff & Lamberigts.
354
Opvoedings-
stress
schematisch
Van binnenuit of van buitenaf
Abidin ontwikkelde een opvoedingsstressmodel dat
vooral interesse wekt omdat het focust op de subjec-
tieve kant van wat je als ouder meemaakt bij het opvoe-
den van je kind. Er bestaat daarnaast een ander model,
met name het balansmodel van Bakker dat de objectieve
stressfactoren weergeeft bij opvoeding. Het laatste
maakt onderscheid tussen beschermende factoren die
zorgen voor draagkracht en risicofactoren die zorgen
Opvoedingsstress ontstaat naarmate je als ouder door
omstandigheden, je kind en jezelf ervaart niet te kun-
nen beantwoorden aan je ouderrol.
Je doet dan extra inspanningen alsnog te lukken.
355
voor draaglast. Deze factoren worden gesitueerd van mi-
croniveau zoals kindfactoren, ouderfactoren en gezins-
factoren, over mesofactoren zoals sociale gezinsfactoren
en sociale buurtfactoren, tot macrofactoren zoals soci-
aal-economische factoren, culturele en maatschappe-
lijke factoren. Zijn deze factoren gunstig zoals een posi-
tief zelfbeeld bij het kind, een goede gezondheid van de
ouders, opvoedingscompetentie in het gezin, sociale
steun en cohesie van de leefomgeving, goed inkomen,
waarden overeenkomstig cultuur en open tolerante sa-
menleving, dan werken ze beschermend. Zijn deze fac-
toren ongunstig zoals een moeilijk temperament van het
kind, als kind mishandelde ouder, gezinsconflicten of -
geweld, isolement en sociale desintegratie tegenover
leefomgeving, armoede, afwijkende waarden en discri-
minatie, dan vormen ze een risico.
Beide modellen willen als knipperlichten fungeren om
actie te ondernemen. In het subjectief opvoedingsstress-
model van Abidin voor jezelf als ouder om bij ervaren
stress (hulp)bronnen in te zetten die de ervaren stress
kunnen verminderen of wegnemen. In het objectieve ba-
lansmodel van Bakker voor de omgeving om bij opge-
merkte disbalans (hulp)middelen in te zetten die de op-
gemerkte stress kunnen verminderen of wegnemen. Dit
door de beschermende factoren te stimuleren en de ri-
sicofactoren weg te helpen werken.
Zowat alle ouders krijgen nu en dan te maken met een
zekere opvoedingsstress. Stress treedt op als de feitelijke
356
en subjectieve draaglast in de buurt komt van de be-
schikbare draag- en veerkracht of deze overschrijdt.
Vooral de frequentie of de duur en de mate waarin dit
gebeurt zorgen voor een aandachtvragende opvoedings-
stress. Ouders die meer opvoedingsstress ervaren geven
een meer autoritaire en disciplinerende opvoeding aan,
het kan ook leiden tot een slechtere relatie ouder-kind.
Een risico is dat ouder en kind in een negatieve spiraal
terechtkomen en bij elkaar een negatief gedrag uitlok-
ken en hierdoor elkaar een reden en aanleiding geven
om hier in door te gaan. Door hun negatiever gekleurde
aanpak trachten ouders opnieuw controle te krijgen.
Evenwel lokken ze hierdoor gemakkelijk gedrags- en
emotionele problemen uit bij hun kind, waardoor een
groot risico op een negatieve escalatie ontstaat.
Uit een onderzoek aan de Nanyang Universiteit van Sin-
gapore bleek dat moeders met hogere opvoedingsstress
minder synchrone hersenactiviteit met hun kind verto-
nen, dit ter hoogte van de prefrontale cortex die mee in-
staat om anderen te begrijpen. Bij moeders met lagere
opvoedingsstress met meer synchrone hersenactiviteit
zijn ouder en kind sterker afgestemd op elkaars emotio-
nele toestanden. De opvoedingsstress deed zich voor
wanneer het ouderschap de beschikbare eigen mogelijk-
heden overstijgt. De overmatige opvoedingsstress kon
tot gevolg hebben dat de gevoeligheid van de moeder
blokkeert, er straffende reacties optreden en op termijn
de ouder-kindrelatie verzwakt.
357
Ouders willen beantwoorden aan hun rol als ouder.
Naarmate ze evenwel ervaren dat ze door omstandighe-
den, kenmerken van hun kind en kenmerken van zichzelf
als ouder hier minder in te weten lukken, neemt de op-
voedingsstress toe. Ze willen alsnog beantwoorden aan
de eisen van ouder zijn, maar merken hiertoe onvol-
doende mogelijkheden te hebben.
Opvoedingsstressmodel
Abidin geeft in zijn opvoedingsstressmodel aan welke
factoren ertoe leiden dat je als ouder mogelijk opvoe-
dingsstress ervaart en hoe deze opvoedingsstress je kan
motiveren en stimuleren om van aanwezige hulpbron-
nen en -middelen gebruik te maken om je opvoeding te
ondersteunen.
Aan de linkerzijde van het model hierna afgebeeld vind
je mogelijke stressoren voor je als ouder samen met de
wijze waarop je als ouder deze stressoren beoordeelt.
Deze beoordeling is afhankelijk van het interne werkmo-
del van je als ouder, waarbij je de aanwezige stressoren
plaatst tegenover je opvattingen en overtuigingen over
opvoeding. De mate en wijze van beoordeling houden
verband met je draagkracht en veerkracht als ouder. Kan
je je flexibel aanpassen aan externe en interne stresso-
ren, dan zal je minder opvoedingsstress ervaren.
358
Aan de rechterzijde van het model vind je de voor je als
ouder beschikbare middelen voor opvoedingsonder-
steuning. Van deze middelen hangt het af in welke mate
de ervaren opvoedingsstress invloed heeft op je gedrag
als ouder. Beschik je bij ervaren opvoedingsstress over
voldoende opvoedingscompetentie, of onderlinge of so-
ciale steun, dan hoeft dit niet ongunstig uit te werken op
je ouderhandelen.
Stress kan volgens dit model ontstaan vanuit drie alge-
mene domeinen : dit zijn het domein van de kindken-
merken, het domein van de ouderkenmerken en het do-
mein van de situationele-demografische stresserende
359
levens- of omgevingsgebeurtenissen. Stress is met an-
dere woorden multidimensioneel van oorsprong, maar
ook multi-dimensioneel van aard. Zo kunnen stressoren
zowel van feitelijke, objectieve aard zijn, zoals de ziekte
van een gezinslid, als van ervaarbare, subjectieve aard
zijn, zoals het aanvoelen van het kind als moeilijk.
Volgende kindkenmerken kunnen zich voordoen als
stressor, vooral doordat de ouder dit als stresserend er-
vaart : afleidbaarheid van het kind als de mate waarin
een kind druk, rusteloos en prikkelgevoelig gedrag ver-
toont dat als ouder als dusdanig wordt ervaren, stem-
ming van het kind als de indruk van het kind op emotio-
neel vlak, veeleisendheid van het kind als de mate waarin
de ouder vindt met hoge eisen van het kind te maken te
krijgen, positieve bekrachtiging als de (geringe) mate
waarin de ouder positieve feedback van het kind ervaart
op zijn ouderhandelen, acceptatie als de (geringe) mate
waarin het kind voldoet aan verwachtingen van ouder op
fysiek, intellectueel en emotioneel vlak, en aanpassing
als de (geringe) mate van waargenomen flexibiliteit van
kind bij veranderingen in fysieke en sociale omgeving.
Volgende ouderkenmerken kunnen zich voordoen als
stressor, vooral doordat de ouder dit als stresserend er-
vaart : gezondheid als mate waarin ouder zich fysiek ge-
zond voelt of last heeft van kwaaltjes zoals vermoeid-
heid, depressie als mate van ontevredenheid van ouder
met zichzelf, mate van onvermogen om fysieke en men-
tale energie te mobiliseren en mate waarin zich als ouder
360
ongelukkig en schuldig te voelen, competentiegevoel als
mate waarin als ouder het gevoel te hebben voldoende
vaardigheden en bekwaamheden te hebben in omgang
met kind, hechting als mate waarin zich als ouder onvol-
doende emotioneel verbonden te voelen met kind en
zich onvoldoende in staat te achten om precies gevoe-
lens van het kind te vatten, huwelijksrelatie als mate
waarin als ouder ontevreden te zijn over partnerrelatie
vooral op vlak van ondersteuning, samen dingen onder-
nemen en onderlinge (on)enigheid, sociale isolatie als
mate waarin zich als ouder alleen en geïsoleerd te voelen
tegenover leeftijdsgenoten, bekenden en anderen die
ondersteuning hadden kunnen bieden, en rolrestrictie
als mate waarin ouder zijn rol als inperking ervaart van
zijn vrijheid en als frustratie ervaart bij pogingen om ei-
gen identiteit te behouden.
Tenslotte zijn er de feitelijke levensgebeurtenissen maar
ook de dagelijkse stress en de reële situatie van de hu-
welijksrelatie, omgeving en werk. Als levensgebeurtenis-
sen gaat het om welke ingrijpende en stressvolle om-
standigheden zich in het leven als ouder in het laatste
jaar voordoen en waarop weinig vat. Dagelijkse stress
gaat om vervelende dingen en activiteiten die zich dag-
dagelijks kunnen voordoen, zoals het vervelend doen
van het kind of routinetaken als ouder bij instaan voor
de behoeften van het kind.
361
Schemamodel
In het opvoedingsstressmodel van Abidin wordt ener-
zijds gekeken naar de realiteit, anderzijds wordt ook ge-
keken naar de interactie met de realiteit en tenslotte
wordt gekeken naar de voorstelling van de realiteit als
bron van opvoedingsstress. Om deze stressbronnen pre-
cies te lokaliseren kan gebruik gemaakt worden van het
schemamodel. Dit model heeft precies oog voor de con-
textuele, handelings- en voorstellingsgerichte realiteit.
Het model laat ook toe de voorstelling precies weer te
geven als contextuele, handelingsgerichte en inhoudsge-
richte voorstelling. In het schemamodel kan opvoedings-
stress gezien als een schema dat op bepaalde momenten
in een specifieke context wordt geactiveerd, aanleiding
geeft tot een bepaalde voorstelling en leidt tot een be-
paalde wijze van reageren.
Zo kunnen levensgebeurtenissen, dagelijkse stress, hu-
welijksrelatie, omgeving en werk geplaatst in de contex-
tuele realiteit, de manier om ernaar te kijken geplaatst
in de procedurale realiteit, de waarneming die eruit
voortkomt geplaatst in de declaratieve realiteit. Deze de-
claratieve realiteit dat een (emotioneel) schema vormt,
wordt geactiveerd zo zich een specifieke stresserende
context voordoet, die leidt tot een innerlijke ervarings-
voorstelling waarin de kind- en opvoederkenmerken als
ervaring terug te vinden zijn en bepaalde opvoedings-
stressreacties worden aangestuurd zoals beroep doen
362
op sociale en relationele steun, op opvoedings- en cog-
nitieve vaardigheden en op materiële bronnen, maar dat
ook een stressvol ouderhandelen kan impliceren van een
meer autoritaire, disciplinerende en sanctionerende
aard. Als inhoudelijke schemavoorstelling komt na elkaar
het persoonlijke, het interactionele en het contextuele
aan bod zowel voor het kind, maar ook voor zichzelf. Zo
is er de afleidbaarheid en stemming als persoonlijke
voorstelling van het kind, de veeleisendheid en positieve
363
bekrachtiging als interactionele voorstelling van het kind
en de acceptatie en aanpassing als contextuele voorstel-
ling van het kind. Zo is er ook de gezondheidsbeleving en
depressie als persoonlijke voorstelling van jezelf als ou-
der, de hechting, competentie en huwelijksrelatie als in-
teractionele voorstelling van jezelf als ouder en de soci-
ale isolatie en rolrestrictie als contextuele voorstelling
van jezelf als ouder.
364
De contextuele schema-invulling zal vooral bestaan in
het verschil dat opgemerkt wordt in de realiteit met de
gewenste voorstelling van kind, zichzelf en situatie. De
procedurale schema-invulling zal er vooral in bestaan
hoe dit verschil tussen realiteit en voorstelling te vermin-
deren of weg te werken.
Opvoedingsstress geconcretiseerd
Geef zo je wil voor je eigen situatie aan welke elementen
van toepassing zijn in het ontstaan en de afname van er-
varen opvoedingsstress. Je kan dit doen door de elemen-
ten weg te strepen die niet van toepassing zijn. Zo krijg je
zicht op de aanwezige stressbronnen die opvoedings-
stress doen ontstaan of laten voortbestaan en op de aan-
gewende hulpbronnen om aanwezige opvoedingsstress
te verminderen of weg te nemen.
Vooral zal je stress ervaren zo in de contextuele realiteit
dingen afwezig zijn die je mist of dingen aanwezig blijven
waarmee liever niet te maken en waarop weinig of geen
invloed of controle. Ook zal je vooral stress ervaren zo in
de declaratieve realiteit verschillen aanwezig zijn tussen
wat je verkiest en wat je waarneemt. Tenslotte zal je
vooral stress ervaren zo de realiteit en de voorstelling
maken dat je in de procedurale realiteit met actief-moe-
ten-zijn te maken krijgt om met deze realiteit en deze
voorstelling om te weten gaan. Als ouder kan je dan iets
trachten doen aan de realiteit, of iets trachten doen aan
de voorstelling ervan, of kan je door je actief-zijn realiteit
365
en voorstelling meer met elkaar in overeenstemming
trachten brengen, zonder jezelf te overvragen. Bij dit al-
les kan je (hulp)-bronnen trachten inschakelen.
Meer lezen :
Abidin, R. R., Brock, A. J. L. L. ., & Gerris, J. R. M. (1992).
NOSI: Nijmeegse Ouderlijke Stress Index. Lisse: Harcourt
Assessment.
366
Opvoedings-
stress kind
Opvoedingsstress bij ouder en kind
Bij opvoedingsstress wordt vooral gedacht aan stress die
voortkomt uit het voor je als ouder belastende van de
opvoeding. Naarmate je als ouder ervaart niet te beant-
woorden aan je ouderrol zal opvoedingsstress voorko-
men. Dit kan samenhangen met de aanwezige omstan-
digheden, je kind of jezelf die niet goed matchen voor
kortere of langere tijd.
Opvoedingsstress wordt veelal gesitueerd bij de ou-
der. Maar ook het kind kan stress ondervinden bij de
ervaren opvoeding. Vooral het optreden van blij-
vende stress bij het kind en hoe het erop reageert
vragen aandacht. Zeker wanneer er sprake is van
‘early life stress’ in de vroege kindertijd.
367
Zelden wordt gedacht dat ook het kind in mindere of
meerdere mate voor korte of langere tijd stress kan er-
varen bij het opgevoed worden. Het actuele weten-
schappelijk begrip 'early life stress' wordt vooral geasso-
cieerd met mishandeling, misbruik, verwaarlozing, ar-
moede en (v)echtscheiding in het gezin, wanneer deze
blijvend zijn. Het wordt nog niet toegepast wanneer kind
en geboden opvoeding niet matchen. Evenwel kan ook
dan het kind duidelijk stress ervaren voor langere tijd,
zeker naarmate het kind jonger is en nog meer kwets-
baar. Deze opvoedingsstress bij het jonge kind als gevolg
van de ervaren opvoeding toont mogelijk ook tekenen
van early life stress.
Een voorbeeld : gedragsmoeilijkheden samenhangend
met stress ervaren als kind bij het opvoeden
Leon (6,5 jaar) - Het jonge kind was klein, heel klein. Al-
thans zo voelde het kind zich telkens bij oma en opa, het
probeerde zich dan heel klein te maken, alsof zichzelf te
willen verstoppen en geen eigen voorkeur te hebben en
erg volgzaam te zijn. Dit leek de veiligste manier telkens
het werd toevertrouwd aan oma en opa en dit gaf nog
het beste resultaat. Het kind stond dan ver af van zichzelf,
alles opbergen en slikken leek de beste strategie. 'Geen
bootjes, als je je bord niet uit eet.' Niet eenmaal, maar
telkenmaal herhaald tijdens de maaltijd, alsof een onmo-
gelijke opdracht. Het kind kreeg enkele frietjes en een
368
stukje vlees van zijn opa voorgezet. Het kreeg zelf geen
schotel in het restaurant en moest toch eten.
Wanneer oma even naar het toilet is, maakt het kind zich
tot een klein bolletje en zegt niets. Als daarna opa even
weg is, staat het op uit zijn stoel en gaat schoppen tegen
de verwarming, alsof zich even te laten gelden. Voor oma
wil reageren is opa terug en zit het kind terug ongemak-
kelijk in zijn stoel. Geen warmte, geen affectie, geen aan-
halen, geen toenadering, geen openheid, enkel regels en
verwachtingen, met dreigementen en onaangename ge-
volgen. Met lange tanden eet het kind alles op.
Wellicht bedoelen oma en opa het goed met het kind en
denken ze dat het kind kort houden de beste manier is.
Het kind kan evenwel geen kind zijn en moet zich gedra-
gen alsof volwassen. Het krijgt geen eigen plaats en moet
zich schikken. Het kind is gespannen en teruggetrokken
en komt niet aan bod of tot zijn recht. De stress die het
ervaart komt door de manier waarop de grootouders
denken het kind best in de hand te houden. Geen inbreng,
niet luisteren, voorwaardelijk, met onvriendelijkheid als
drukkingsmiddel, met duidelijke verwachtingen en gren-
zen en onmiddellijk onaangename gevolgen waarvoor
continu te waarschuwen. Zo duurt een week aan zee met
oma en opa wel erg lang en ervaart het kind geen steun.
369
Het kind is vanuit thuis hiermee niet vertrouwd en dit
brengt erge spanningen met zich mee. Thuis kan zowat
alles, tot het te ver gaat en plots blijkbaar niets meer
mag. Dit alles maakt het kind onzeker en brengt het in de
war. Het zegt thuis best niets over zijn ervaren met oma
en opa, omwille van mogelijke reacties, maar het voelt
zich plots niet lekker wanneer oma en opa op bezoek zijn.
Reactie op opvoedingsstress bij ouder en kind
Ouders willen bij toenemende eigen opvoedingsstress
alsnog pogingen doen hierin verandering te brengen. Ze
trachten alsnog te lukken in hun rol als ouder. Ze willen
dan alsnog trachten beantwoorden aan de eisen van ou-
der zijn. Veelal merken ze hiertoe evenwel onvoldoende
mogelijkheden te hebben. Niet enkel de realiteit kan
hierbij bron van stress zijn, maar ook de interactie hier-
mee, en vooral de voorstelling van de realiteit kan een
bron zijn van opvoedingsstress. Meer hierover lezen kan
in het thema-onderdeel 'Opvoedingsstress schematisch'
van deze encyclopedie.
Ouders zullen dan vooral op zoek moeten gaan naar aan-
wezige krachtbronnen binnen en buiten zichzelf, om
deze ervaren stress tegen te gaan. Beschik je als ouder
bij ervaren opvoedingsstress over voldoende opvoe-
dingscompetentie en cognitieve vaardigheden, of vind je
onderlinge of sociale steun, en laat je jezelf niet vallen
370
dan hoeft dit niet ongunstig uit te werken op je ouder-
handelen. Vooral belangrijk is zelf niet de emotionele
toer op te gaan, maar te trachten eigen kalmte te behou-
den zodat meer rationeel en doordacht kan gereageerd.
Zoniet bestaat het risico door je reactie als ouder de
stress en stressrespons van het kind nog te versterken.
Als ouder kan je hierbij iets trachten doen aan de reali-
teit, of iets trachten doen aan de voorstelling ervan, of
kan je door je actief-zijn realiteit en voorstelling meer
met elkaar in overeenstemming trachten brengen, zon-
der jezelf te overvragen. Beschikbare (hulp)bronnen
kunnen hierbij helpen.
Bij toenemende opvoedingsstress bij het kind kan een
onderscheid gemaakt tussen positieve, verdraagbare en
chronische of toxische stress. De eerste heeft het kind
nodig voor een gezonde ontwikkeling. De laatste even-
wel heeft langdurig negatieve gevolgen zowel lichamelijk
als mentaal. De tweede kan potentieel ongunstig zijn.
Positieve stress is kortdurend, niet frequent en mild van
aard. Het gaat samen met een zorgzame omgeving. Deze
stress maakt deel uit van het dagelijkse leven en hoort
bij uitdagingen die het kind helpen te komen tot eigen
omgangswijzen en zelfsturing, zoals het blijven functio-
neren bij opduikende stress. Vooral de omgeving zal hulp
en steun bieden, zodat er sprake is van positieve stress
bij nieuwe situaties en contacten, zoals kennismaken
371
met nieuwe vrienden of nieuwe omgeving. Zo krijgt het
kind de kans om gezonde reacties op te bouwen tegen-
over stressvolle gebeurtenissen.
Verdraagbare stress doet zich zelden voor, maar is meer
matig tot ernstig. Er is voldoende steun vanuit de omge-
ving. De reacties op deze stress kunnen potentieel scha-
delijk zijn. De stress is middellang van duur als voldoende
hulp en steun wordt geboden. Achteraf kunnen de her-
senen zich herstellen en kan het kind leren uit zijn erva-
ring. Ziekte, overlijden, ongeval of scheiding zijn zulke
stresserende gebeurtenissen die het kind aankan mits
voldoende opvang en steun wordt geboden. Ze bieden
gelegenheid om op eigen wijze hiermee te leren om-
gaan. Zo is ontwikkeling mogelijk en kan chronische
stress vermeden worden die bij lange duur toxisch kan
worden lichamelijk en mentaal.
Chronische stress is zich herhalende of langdurige stress
als gevolg van een situatie of een gebeuren waarop het
kind geen invloed heeft. Het gaat gepaard met onvol-
doende hulp en steun van de omgeving. Deze stress is
toxisch, omdat ze blijvend het stressnetwerk in de her-
senen ontregelt. Hierdoor wordt het stress-systeem al
actief bij relatief milde stresserende situaties of gebeur-
tenissen die normaal geen uitgesproken reactie oproe-
pen. Tevens houdt de stressreactie dan langer aan dan
372
normaal. Mishandeling, misbruik, verwaarlozing, ar-
moede, geweld en pesten veroorzaken mogelijk zulke
langdurige stress en ontregeling. Ook wat verdraagbare
stress veroorzaakt kan chronische stress worden zo het
kind weinig of geen ruimte en steun ervaart vanuit de
omgeving. Ook herinneringen aan stressvolle omstan-
digheden en anticipatie op onaangename ervaringen
kunnen leiden tot chronische stress ook al doet de situ-
atie of het gebeuren zich reeds geruime tijd niet meer
voor. Lichamelijk en mentaal zijn bij toxische stress ge-
volgen op volwassen leeftijd waarschijnlijk, zij kunnen
tot uitputting leiden. Meer hierover lezen kan in het
thema-onderdeel Hersenfunctioneren en relationele
kwetsuren Early life stress' van deze encyclopedie.
Welke stress zich voordoet zal sterk afhangen van de
omstandigheden als situatie of gebeuren, de ouderlijke
omgeving als al of niet hulp en steungevend en de reeds
verworven weerbaarheid en veerkracht van het kind als
ontwikkeld of ondermijnd voor de toekomst door per-
soonlijke stresservaringen. Zijn deze ongunstig, dan kan
getracht hierin verandering te brengen voor het kind
door de realiteit meer gunstig en minder stresserend te
maken, de interactie ouder en kind meer gunstig te ma-
ken met meer betrokkenheid en steun en de eigen erva-
ringen en voorstellingen meer gunstig te maken met
kansen op een positief ervaren en op positieve voorstel-
lingen. Zo kan de realiteit minder stresserend worden,
373
de omgeving meer ondersteunend en kunnen de eigen
krachten winnen aan ruimte en sterkte en bijgevolg mo-
gelijkheden.
In de opvoeding kan de realiteit evenwel ongunstig zijn,
de interactie weinig ondersteunend en de eigen krach-
ten verzwakt zijn dit door de aanwezige opvoedingssitu-
atie, opvoedingsstijl en opvoedingscontext. Vooral wan-
neer deze situatie, stijl en context langdurig of herhaal-
delijk aanhouden en ongunstig zijn kunnen gevolgen op
lichamelijk en mentaal vlak optreden ook voor latere
leeftijd. Alle reden om aandacht te besteden aan de op-
voedingssituatie, -stijl en -context wanneer deze stresse-
rend zijn en blijven.
Als reactie op deze blijvende of herhaaldelijke span-
ningen zal het kind gemakkelijk afstand zoeken, met alle
risico's op nog een toename van stress, omdat het kind
er alleen voor komt te staan en zijn kwetsbaarheid nog
toeneemt.
Een voorbeeld : toenemende spanning, stress en kwets-
baarheid
Dorien (16 jaar) - Het ging van kwaad tot erger. De con-
flicten en misverstanden stapelden zich op. Ze zat gevan-
gen tussen thuis en haar vrienden. Wat was het snel ge-
gaan van nog een afhankelijk onschuldig kind naar een
374
zelfstandig verkennende jongere. Steeds maar haar gren-
zen willen verleggen en een voortdurend experimente-
ren.
Dit komt voortdurend in botsing met haar moeder die
haar gezag wil laten gelden ook in de ogen van haar
nieuwe partner die nog klassieker denkt. Er wordt gedis-
cussieerd en geroepen. 's Maandags komt de spanning al
opzetten voor de plannen voor het weekend. Wederzijdse
onmacht en elkaar tegenwerken is het spoor waarop bei-
den zijn terechtgekomen. Ongewild drijft de moeder haar
richting vrienden, op zoek naar begrip en genegenheid.
Ook de nieuwe stiefpapa biedt geen erkenning laat staan
toevlucht en moet wel partij kiezen voor haar mama.
Thuiskomen is vaak de hel. In het beste geval is er een
negeren van elkaar, alsof voor elkaar niet te bestaan. Dit
geeft nog het meeste rust, met steeds de dreiging dat die
vrede wordt opgeblazen. Liefst zou ze niet meer thuisko-
men en bij een vriendin blijven logeren. Laatst sprak een
oudere jongen haar aan. Ze voelt wel niets voor hem,
maar hij toont veel interesse voor haar en hij is lief. Ze
mag altijd bellen. Op de sociale media geeft hij haar
voortdurend likes, onvoorwaardelijk. Het helpt haar zelf-
twijfel en soms opduikende moedeloosheid te milderen.
Hun contact viel evenwel door het leeftijdsverschil niet in
de smaak van haar moeder, vooral toen deze vernam dat
hij niet langer school liep. Laatst kreeg ze om die reden
375
nog een week huisarrest. Deze straf veroorzaakte heel
wat spanning en verdriet. Ze mist de warmte en gebor-
genheid van weleer thuis. Ze heeft het moeilijk met zich-
zelf en iedereen en is wanhopig op zoek hoe opnieuw
kracht te kunnen ervaren.
Naarmate het kind jonger is zal het meer uitgesproken
op ervaren stress reageren. De gevolgen kunnen bijge-
volg ook groter zijn. Er is dan sprake van early life stress.
Houdt stress langer aan en ontbreekt de nodige steun
van de omgeving, dan kan dit voor het kind betekenen
dat het minder goed functioneert, het niet kan focussen
op iets, zich moeilijk kan concentreren en het moeite er-
vaart met plannen maken en besluiten nemen. Dit komt
omdat chronische stress de hersenen op drie wijzen ver-
andert : zo neemt de omvang van de hersenen af, ver-
mindert het aantal verbindingen tussen hersencellen en
ontstaat er een teveel aan de stresshormonen adrena-
line en cortisol.
Als ouders frequent negatief reageren op hun kind, wor-
den de hersenverbindingen die toelaten hiermee om te
gaan sterker. Dit maakt dat verbindingen om in te gaan
op vriendelijkheid en genegenheid onvoldoende tot ont-
wikkeling komen. Stresshormonen helpen te reageren
op gevaar. Blijft de ervaren onveiligheid evenwel duren
en is er onvoldoende steun van buitenaf dan blijven de
376
stresshormonen actief en blijft de stressresponse ontre-
gelt : te snel, te veel, te lang, alsof blijvend paraat tegen-
over mogelijk gevaar. Herhaalde stresservaringen doen
verbindingen in de hersenen ontstaan, zodat een bedrei-
ging direct kan afgeweerd. Willen deze verbindingen te-
ruggedraaid dan zullen vele positieve ervaringen van vei-
ligheid en begrip en steun nodig zijn. Zoniet zal telkens
opnieuw de stressreactie opduiken, ook al is er niet lan-
ger onveiligheid en isolement als het kind volwassen is.
Recent ecobio ontwikkelingsonderzoek schuift naar voor
dat ook de ernst van de stress naast het blijvende of fre-
quente ervan de genetische aanleg en het hersenfuncti-
oneren van het kind negatief beïnvloeden, met later
langdurige fysieke en emotionele problemen als volwas-
sene tot gevolg. Zo blijkt overduidelijk uit onderzoek dat
het cognief functioneren en de gezondheidstoestand
van als kind mishandelde volwassenen verschilt van niet
als kind mishandelde volwassenen. De met mishande-
ling samengaande stress blijkt hierbij een mediërende
rol te spelen. Zo blijkt, bijvoorbeeld, dat slaan mogelijk
als fysieke straf het stressniveau van het kind verhoogt
met mogelijk toename van het risico op psychische pro-
blemen later. Zo bestaat er een lijst van Adverse Child-
hood Experiences of ACE's waartoe mishandeling be-
hoort en waaraan sommige onderzoekers ook slaan wil-
len toevoegen.
377
Recent neurowetenschappelijk onderzoek toont aan dat
opvoedingsstress het vermogen van ouder en kind om
op elkaar af te stemmen beïnvloedt. De hersenactiviteit
bij moeders met een hoger niveau van opvoedingsstress
bleek minder synchroon met deze van hun driejarig
kind. Deze mindere synchronisatie situeerde zich in de
prefrontale cortex die wordt geassocieerd met begrijpen
van het standpunt van anderen. Vergelijkbare of syn-
chrone hersenactiviteit suggereert dat ouder en kind
sterk afgestemd zijn op elkaars emotionele toe-
stand. Overmatige opvoedingsstress bij ouders evenwel
kan de gevoeligheid voor het kind afremmen, leiden tot
strafferige reacties en de ouder-kindrelatie voor langere
termijn negatief beïnvloeden. Dit onderzoek toont aan
dat het ouder-zijn en het welbevinden van de ouder de
optimale ouder-kindbetrokkenheid en -relatie gunstig of
ongunstig kunnen beïnvloeden. Dit kwam tot uiting in
de verminderde ouder-kindsynchronisatie in een deel
van de prefrontale cortex.
Reageren op opvoedingsstress bij je kind
Als ouder kan je best trachten volgen welke stress je aan-
pak bij het kind veroorzaakt. Of deze hooguit kortdu-
rend, mild en niet frequent is. Zodat deze stress positief
blijft of hooguit beperkt verdraagbaar.
378
Als ouder kan je best ook voldoende aandacht en steun
bieden, zodat de stress mild blijft, tijdig wegebt en niet
voortdurend opduikt. Zo kan je je positieve intenties en
de nodige betrokkenheid tonen wanneer te moeten be-
grenzen en bijsturen. Ook kan je je relatie en je reactie
best niet verbinden aan de reactie van het kind. Je blijft
positief en uitnodigend doorgaan.
Best kan je bij stress van het kind op zoek gaan naar de
bron. Soms hebben ouders de neiging niet meegaand
gedrag te ervaren als eigen aan het kind, maar zien ze
onvoldoende dat weigeren, wenen en slapeloosheid die
mogelijk gemakkelijk naar voor komen, een uiting zijn
van aanwezige stress, zeker bij jonge kinderen die er al-
leen op die manier met hun moeilijk gedrag uiting aan
weten te geven. Aanwezige stress die mogelijk voor-
komt uit onveiligheid en afstand, onbegrip van de omge-
ving, hulpeloosheid of machteloosheid, honger, pijn of
oververmoeidheid, enzomeer. Zolang de stress bij het
kind aanwezig blijft, zal het moeilijk kunnen kalmeren en
het voor de omgeving moeilijk gedrag achterwege kun-
nen laten. De kwetsbaarheid van het jonge kind zal het
gemakkelijk onder stress brengen, met het moeilijk ge-
drag tot gevolg. Totdat een volwassene het passend wil
tegemoetkomen en het kind wil helpen. Belangrijk is dan
bij stress het kindperspectief in te nemen om hierin te
lukken.
379
Merk je toch chronische of toxische stress en kan je het
tij niet keren ondanks je inzet en je pogingen, dan kan je
best hulp inschakelen. Zo kan een nieuwe start ge-
nomen met het nodige krediet. Minstens kan je je kind
volgen of het elders bij iemand anders terecht kan en
daar de nodige positieve steun vindt.
Onderzoekers van de Ohio State University evalueerden
in dit verband fysiologische markers van emotionele re-
gulatie bij kleuters met ADHD voor en na een ouder- en
kindinterventie gericht op het verbeteren van familiere-
laties. Veranderingen in opvoeding, gericht op minder
roepen en minder fysieke discipline en dus minder stress
en een dichter tot elkaar komen, leidden tot verbeterin-
gen in de biologische regulatie van kinderen. Zo leerden
ouders vaardigheden, waaronder probleemoplossing,
positieve opvoedingsmethodieken en effectieve reacties
op het gedrag van hun kind. Dit had effect op de hartac-
tiviteit van de ADHD-kleuters als aanwijzing van beheer-
sing van hun emoties. Het was in het bijzonder de ver-
mindering van negatief ouderschap die de biologische
functie bij kinderen bleek te verbeteren.
Opvoedingsstress jongeren
Recent Amerikaans onderzoek laat zien dat jongeren
vandaag meer stress ervaren dan volwassenen. Ze ge-
380
ven zichzelf een stress-score van 5,8 op een 10-punten-
schaal, dit tegenover de 5,1 van volwassenen. Jongeren
geven aan dit te hoog te vinden, met een voorkeur voor
een stressniveau van 3,9. Toch blijkt dat bijna de helft
van de jongeren weinig doet aan deze stress. Jongeren
noemen vooral de school als bron van stress. Zo zijn er
zorgen over wat na het middelbaar en over de universi-
teit. Ook angst over financiële problemen in het gezin
kwam voor. Zo bleek uit eerder onderzoek dat ouder-
lijke stress kan doorsijpelen naar het kind.
Het onderzoek laat ook beperkte copingswijzen zien bij
jongeren tegenover stress. Gestreste jongeren krijgen,
bijvoorbeeld, niet genoeg slaap, wat kan bijdragen aan
hun angstige gevoelens. Ze zijn ook minder fysiek ac-
tief. Ze doen weinig aan lichaamsbeweging, wat even-
wel zou kunnen helpen om hun stress te verminde-
ren. Ze vertrouwen veeleer op sedentaire activiteiten,
zoals surfen op het internet, sociale media gebruiken of
video's kijken om hun stress te verlichten.
Hoe ingaan tegenover stress bij je kind ?
In welke mate volg je als ouder de stress bij je kind die je
aanpak met zich meebrengt ?
381
Op welke wijze tracht je te vermijden dat de stress bij je
kind die je aanpak meebrengt negatief uitwerkt ?
Wat doe je als ouder wanneer je merkt dat de stress die
je aanpak meebrengt chronisch of toxisch wordt ?
Meer lezen :
Noll, J. G., & Shalev, I. (2019). The Biology of Early Life
Stress: Understanding Child Maltreatment and Trauma.
Cham : Springer International Publishing.
382
Subsidiariteit
in de opvoeding
Subsidiariteit in het algemeen
Subsidiariteit is een veel gebruikt beginsel of principe dat
gericht is op het kleinste, lichtste of dichtste middel of
doel. Pas als het kleinste, lichtste of dichtste middel of
doel niet werkt wordt er overgeschakeld op een hoger
niveau. Het kleinere, lichtere of dichtere heeft altijd
voorrang op het grotere, zwaardere of verdere zo even
of zo meer geschikt, doelmatig of efficiënt. Het minder
krachtige heeft met andere woorden voorrang op het
meer krachtige. Zo het meer krachtige toch wordt inge-
schakeld, dan staat het in functie of dienst van het min-
der krachtige om het meer krachtig te maken. Het schept
Subsidiariteit is een algemeen gebruikt beginsel dat
voorrang geeft aan het kleinste doel of middel.
Ook in de opvoeding kan dit beginsel nuttig zijn.
383
dan de voorwaarden om het minder krachtige in kracht
te laten toenemen. In feite vind je in subsidiariteit een
omgekeerde hiërarchie. Het zwakste staat vooraan en
bovenaan en het sterkste staat achteraan en onderaan.
Het maakt deel uit van een dienstbaarheidsmodel en
niet van een machtsmodel.
Subsidiariteit als gericht op de kleinste eenheid
In die zin is subsidiariteit heel goed aan te wenden in de
opvoeding. Daar staat in het bijzonder alles in functie van
het kind en zijn ontwikkeling.
Concreet houdt subsidiariteit dan vooreerst in dat wat
het kind als lager of lokaal doel kan, aan hem of haar
wordt overgelaten, Ook het deel dat het kind reeds ont-
wikkeld heeft wordt aan hem of haar overgelaten. Enkel
het deel dat nog niet ontwikkeld is, of het deel dat nog
niet kan ontwikkeld worden, nemen de ouders tijdelijk
waar. In die zin dat ze het kind helpen en ondersteunen
om het deel dat kan ontwikkeld worden, zo snel mogelijk
zelf voor zijn rekening te nemen. Concreet doen ze dit
door via hun tussenkomst het kind te leren en ervaring
te laten opdoen hoe iets zelf te kunnen.
384
Zo bieden ouders voor het deel waar mogelijk voor het
kind, zo veel mogelijk kansen en gelegenheid voor zelf-
standigheid als op zich, voor autonomie als los van ande-
ren, voor zelfsturing en -planning, voor keuzevrijheid en
eigen beslissing, voor engagement en verantwoordelijk-
heid, voor uitvoering en opvolging, en voor aanpassing
en eigenheid. Alles zo dicht mogelijk bij het kind.
Dit moet mogelijk maken dat het kind zelf zo goed en zo
veel mogelijk zelf aan zijn behoeften, noden, wensen en
doelen kan tegemoetkomen. Eerder dan afhankelijk te
zijn en continu op zijn omgeving te moeten rekenen, die
niet altijd precies hoogte weet te krijgen van de inhoud
van de aanwezige behoeften en verlangens van het kind.
De toepassing van subsidiariteit werkt emanciperend en
responsabiliserend. Het laat competentieverhoging toe
en moedigt het gebruik van eigen kracht en hulpbronnen
aan. Het bevordert participatie en laat wederkerigheid
toe, het vermijdt dat energie of middelen verloren gaan,
maar schept net kansen en mogelijkheden.
Subsidiariteit als gericht op het kleinste middel
Waar subsidiariteit in zijn eerste concrete betekenis gaat
over de kleinste eenheid waar de voorrang aan wordt ge-
geven en die in het centrum wordt gesteld, gaat subsidi-
ariteit in zijn tweede concrete betekenis over het klein-
385
ste middel dat de voorrang krijgt om een doel te berei-
ken. Het kleinste, lichtste en dichtste middel is vaak vol-
doende of beter en krijgt bijgevolg de voorrang en voor-
keur. Het heeft meer invloed, effect of resultaat dan een
meer ingrijpend middel. Het stoot meestal door zijn
zachtheid en positiviteit op weinig weerstand. Zo blijft
het kind open staan en kan het middel heel dicht bij het
kind staan zonder op verzet te stoten. Hoe lichter, hoe
dichter met andere woorden. Maar ook hoe dichter, hoe
lichter kan volstaan. Hoe paradoxaal het ook klinkt, blijkt
veelal de minst ingrijpende maatregel, tussenkomst of
inschakeling het meest op te leveren. Bovendien kunnen
op die manier veelal negatieve neveneffecten voorko-
men worden. Soms blijkt een middel resultaat op te le-
veren omdat het kind zich gedwongen of verplicht voelt,
maar werkt dit ongunstig door op een ander vlak omdat
het kind daar over meer invloed beschikt. Zo kan je kind
schijnbaar wel doen wat je eist, maar neemt het meer
afstand of lijdt je relatie eronder.
Het gebruik van een minst ingrijpend middel heeft als
voordeel dat je kan werken met signalen naar elkaar en
zo op communicatief vlak invloed kan uitoefenen. Dat je
niet moet werken met handelen tegenover elkaar en
niet op realiteitsvlak invloed moet uitoefenen. Commu-
nicatief kan je met wat je laat horen en wat je laat zien
en niet onmiddellijk met wat je laat voelen resultaat be-
reiken. Je kan met zachte signalen als stemverhoging of
386
je blik het kind je verwachting duidelijk maken. Ook kan
je met aankijken en nabijheid het kind in de gewenste
richting bewegen. Het vermijdt dat je met harde actie als
dreigen met gevolgen of straffen opleggen moet reage-
ren.
Zolang je met minder ingrijpende middelen kan blijven
werken, blijf je in het binnengebied binnen de harmonie-
zone en is overeenkomst of een vergelijk meestal moge-
lijk. Zodra je naar meer ingrijpende middelen moet grij-
pen kom je gemakkelijk terecht in het buitengebied en
verzeil je in de conflictzone waar je gemakkelijk met te-
genstelling of polarisering te maken krijgt. Waar in het
binnengebied de relatie gevrijwaard blijft, zal in het bui-
tengebied de relatie er veeleer onder lijden of voor kor-
tere of langere termijn beschadigd raken.
Een minder ingrijpende tussenkomst laat de geacti-
veerde kenschema's intact en vermijdt dat er andere
kenschema's worden geactiveerd. Het beeld en begrij-
pen van je als ouder blijft intact bij het kind. Het beeld en
kennen van zichzelf als kind blijft eveneens intact. Ook
het beeld en het inschatten van de situatie blijft herken-
baar en verwordt niet tot een andere voorstelling van de
situatie. Ik dacht te doen te hebben met een ondersteu-
nende ouder, terwijl ik mezelf als waardevol kon blijven
beschouwen. De situatie was er een waarin vertrouwen
aanwezig was en een geloof in een goede afloop. Ik stel
387
evenwel vast dat ik te maken krijg met een verwijtende
ontgoochelde ouder die het geloof in mezelf op de hel-
ling zet. In de situatie ervaar ik alleen maar wantrouwen
en een vrees voor het verder fout gaan. Waar ik voor-
heen dacht dat de reactie proportioneel in verhouding
was met de aanleiding, merk ik nu dat het proportionele
zoek is. Er is een disbalans in de plaats gekomen met een
steeds verdere polarisering. Ik vrees dat de reacties en
genomen maatregelen niet langer verantwoord zijn ge-
zien de beperkte omvang, ernst en duur van het aanwe-
zig probleem. Blijkbaar gaat het om een ander probleem
dat wellicht te maken heeft met andere geactiveerde
kenschema's en voorstellingen. Niet het kind dat onwillig
doet, maar het onwillige kind; niet meer de ouder die
strafferig doet, maar de vijandige ouder.
Het meer ingrijpende kan best slechts worden toegepast
zo eerst het minder ingrijpende werd uitgeprobeerd en
niet of minder effectief bleek. Zo meer ingrijpend wordt
gereageerd, dan zal dat in functie staan van het minder
ingrijpende voor de toekomst. Door het bieden van meer
steun, meer hulp, meer instructie en uitleg, meer bege-
leiding, meer denken voor en opvolging, wordt getracht
dit zo op te pakken dat dit minder in de toekomst nodig
zou zijn. Dit doordat het kind meer zelfstandig en meer
geëngageerd tot iets weet te komen. Dit door de ervaren
cognitieve, emotionele en autonomie-ondersteuning.
388
De sterkte die je als ouder ten toon spreidt staat in func-
tie van sterkte-ontwikkeling bij het kind. De macht die je
zo nodig aanwendt staat in functie van de machtsover-
dracht aan je kind. Als tracht je zodra mogelijk een aantal
rechten en privilegies af te staan aan je kind. Zo komt het
zwaartepunt steeds meer bij je kind te liggen en niet blij-
vend bij jezelf die van buitenaf moet optreden en het
kind tot actie moet brengen of begrenzen. Je schakelt je
opgroeiend kind in voor zichzelf. Je helpt het zo verant-
woordelijk te worden voor zichzelf.
In de actualiteit : nudging als illustratie
(onlangs werd de Nobelprijs economie toegekend
aan de Amerikaan Thaler die dit begrip ontwikkelde)
Nudging is een zacht, positief, niet dwingend of bin-
dend duwtje in de rug als ondersteuning, activator (in
de omgeving) of trigger (in zichzelf) om aan een aan-
wezig, persoonlijk of gedeeld, of gewenst schema te
beantwoorden in eigen- of samenbelang. Dit zonder
het gevoel te hebben aan keuzevrijheid in te boeten of
te verliezen en zonder reeds geactiveerde schema's te
negeren of geweld aan te doen. Het houdt een kleine
omgevingsactie of -verandering in die het onbewust
mogelijk maakt een betere keuze te maken.
389
Subsidiariteit in de samenleving
Ook buiten het gezin in de samenleving is subsidiariteit
van toepassing. De ontwikkeling en de opvoeding van
het kind is in de eerste plaats een gezinsaangelegenheid.
Enkel als de ouders er zelf niet in slagen deze opdracht
waar te nemen, neemt de school of de ingeschakelde
hulpverlening deze taak of een deel ervan op vrijwillige
of meer verplichte basis over. Lukt ook dit niet dan kun-
nen gerechtelijke initiatieven genomen worden om dit
alsnog mogelijk te maken.
Telkenmale zal getracht worden het kind en het gezin zo-
veel mogelijk te betrekken en zelf in te schakelen met
gebruik maken van bij voorbaat de minst ingrijpende
Bijvoorbeeld :
'Ik wil dit wel doen, zoals iedereen, als ik er niet bij ver-
lies of dit gevoel niet heb.'
Het houdt in het winschema actief maken, en het actief
verliesschema respecteren.
Het vraagt om het meewerk-, meewil-, meevolg-
schema (goodwill-schema) actief te maken, zonder aan
gevoel van autonomie te laten verliezen, wat vraagt om
respect voor het actief autonomie-schema.
390
maatregelen en initiatieven. De kleinste eenheid als doel
met de kleinste middelen die werkbaar blijken vormen
het werkterrein. Dit met als oogpunt om deze kleine een-
heid en kleine middelen nog naar omlaag te kunnen
brengen. Dit van omgeving over gezin tot bij kind. Dit van
begeleiding over opvoeding tot bij zelfsturing van kind.
Dit alles zo dicht mogelijk bij het kind en ter versterking
van het kind.
Subsidiariteit in de opvoeding
Vandaag wordt weleens gesproken over het normalise-
ren van opvoeding. Dit houdt in dat praten over opvoe-
ding als normaal wordt ervaren omdat kwetsbaarheid,
vragen en uitdagingen er nu eenmaal bijhoren. Dit bete-
kent ook dat wat als normaal wordt ervaren wordt uitge-
breid, waarbij labels en vroegdiagnoses worden uitge-
steld en problematisering wordt vermeden omdat elk
kind anders is en voortdurend verandert. Elk kind is uniek
en heeft meerdere lagen of kleuren die tot expressie kunnen
komen. Het kind vertoont mogelijke enkele kenmerken of ei-
genschappen als unieke meer dan dat persoon, die afstem-
ming vragen. De leef- en opvoedingsomgeving die aan de
basis liggen kunnen zo worden bijgesteld. Of er kan re-
kening gehouden met de leeftijd en tijd. Normaal wordt
iets wat in gesprek zo wordt ervaren en bij bepaald han-
delen en in bepaalde situaties, omstandigheden en
(leef)tijd al dan niet tot uiting komt. Het zit niet zozeer
391
in iemand maar is iets dat tussen iemand en zijn interac-
tie met zijn omgeving al dan niet tot expressie komt. Zo
wordt getracht preventief in het gewone opvoeden zo-
veel mogelijk te ondervangen. Het gaat om kinderen
voor wie normaliseren kansen biedt mits de nodige on-
dersteuning van ouders en steun van de sociale omge-
ving als basis. Normaliseren wordt dan in één adem ge-
noemd samen met ontzorgen en demedicaliseren. Hier-
bij wordt vooral beroep gedaan op de eigen krachten en
inzet van ouders en kind met steun vanuit de sociale om-
geving, voornamelijk vrienden, familie, kennissen, buren
of sociale media. Er wordt gebruik gemaakt van wat
werkt, waar het kind behoefte aan heeft en waar naar
toegewerkt wil worden. Er wordt hierbij uitgegaan van
vragen eerder dan van problemen. Zo wordt de focus ge-
richt op unieke kwaliteiten vanuit een positief denken.
Ouders hopen zo met en voor hun kind een zo normaal
mogelijk leven mogelijk te maken.
Subsidiariteit in het concreet
Geef aan waar je in je gezinssituatie de kleinste eenheid
en het kleinste middel kan plaatsen :
392
Systeem als schema,
schema als systeem
De wijze waarop een systeem functioneert vindt zijn
weerslag in de zich ontwikkelende schema's van wie deel
uitmaakt van dit systeem. Omgekeerd zullen aanwezige
schema's van wie deel uitmaakt van een systeem hun
weerslag vinden in het systeemfunctioneren. Bij een sys-
teem kan concreet gedacht worden aan een gezinssys-
teem of een ander samenleef- of samenwerksysteem. Bij
schema's kan gedacht aan haar samenstellende onder-
delen als ken-, gedrags- en verklaringsschema-elemen-
ten.
Hoe een systeem zoals het gezin in de realiteit is,
vertaalt het zich in de aanwezige voorstelling en om-
gekeerd.
393
Hoe een systeem functioneert heeft een verklaring, een
oorzaak of een reden, en leidt zo tot een bepaald denken
of overtuiging. Dit functioneren, deze verklaring en dit
denken worden gedeeld door wie deel uitmaakt van het
systeem. Concreet betekent dit voor een gezinssysteem
dat ze op een bepaalde wijze functioneert, dat ze hiertoe
bepaalde redenen heeft en dat dit leidt tot bepaalde op-
vattingen bij de gezinsleden.
Omgekeerd, kan ook vastgesteld worden dat bepaalde
overtuigingen van wie deel uitmaakt van een systeem
een verklaring, een oorzaak of een reden heeft, en zo
leidt tot een bepaald functioneren van het systeem.
Deze overtuigingen, deze verklaring en dit functioneren
worden gedeeld door wie deel uitmaakt van het sys-
teem. Concreet betekent dit voor een gezinssysteem dat
de gezinsleden bepaalde opvattingen hebben, waarvoor
ze bepaalde redenen hebben, die zo leiden tot een be-
paald functioneren als systeem.
Wie deel uitmaakt van het systeem beïnvloedt elkaar en
interageert op zo een wijze dat ze functioneren als één
geheel met een gemeenschappelijk doel. Deze beïnvloe-
ding en interactie grijpt zowel plaats in de zijns- en zinre-
aliteit, in de gedragsrealiteit en in de betekenis- en
beeldrealiteit. Er is een wisselwerking op het vlak van
verklaring, gedrag en voorstelling en tevens tussen deze
vlakken. Zo houden de elementen van het gezinssysteem
394
elkaar onderling in evenwicht door elkaar te beïnvloe-
den.
Zo zal als verklaring, als oorzaak of reden voor een be-
paald functioneren als gezinssysteem op gedrags- en
denkvlak mogelijk gelden de handhaving en voortbe-
staan van het gezin, de continuïteit en stabiliteit van de
gezinsinteractie, het dynamisch evenwicht en de even-
wichtigheid, de herkenning en vertrouwdheid die het
biedt, de basisvoorzieningen en de veiligheid die het
biedt, de invloed en de erkenning die het biedt.
Zo zal als gedragsinteractie een werkbare, nodige en toe-
gelaten omgang gezocht worden die aan deze bestaans-
redenen kan tegemoetkomen. Zo gunstig neemt ze een
elkaar als gezinsleden wederzijds ondersteunende vorm
aan zoals ingeval van positiviteit en openheid, van ver-
antwoordelijkheid geven en verantwoordelijkheid ne-
men, van begrip tonen en begrip voelen, van helpen en
samenwerken. Zo minder gunstig neemt ze mogelijk een
elkaar als gezinsleden wederzijds verzwakkende vorm
aan zoals in geval van op zich moeten nemen en op zijn
beloop laten, van controle en verbergen, van uitvragen
en zwijgen, van kritiek en eigen gang gaan, enzomeer. Zo
komen bepaalde zijnswijzen van de gezinsleden naar
voor, zoals een mature, vertrouwvolle en respectvolle,
of een kinderlijke, kwetsbare en betuttelde zijnswijze
395
met als keerzijde een autoritaire, kritische en betutte-
lende zijnswijze, als functionele en positionele systeem-
kenmerken.
Zo zullen ook overtuigingen een werkbare, nodige en
toegelaten inhoud verwerven die aan de genoemde be-
staansredenen helpen tegemoetkomen. Ze zullen als
achtergrondideeën fungeren waarvan de gedragsinter-
actie een expressie is. Achtergrondideeën waarop men
uitkwam in de loop van het gezinsfunctioneren en die
anderzijds het gezinsfunctioneren ondersteunen en stu-
ren. Ideeën als openheid en praten leiden alleen tot ver-
schil en onenigheid, of net omgekeerd openheid en pra-
ten voorkomen net tegenstelling en conflict. Ideeën als
tonen van zwakte is taboe en wordt niet in dank afgeno-
men, enkel tonen van sterkte is toegelaten en kan op
goedkeuring rekenen, of tonen van zwakte brengt ons
nabij en laat beter inspelen op elkaar toe en tonen van
sterkte creëert afstand en laat een minder optimaal sa-
menspel toe.
Zo wordt tijdens het gezinsfunctioneren regelmatig het
gezinssysteem als schema geactiveerd bij de gezinsle-
den. Met name wanneer zij bij dit gezinsfunctioneren de
bestaansredenen van het gezin in het oog moeten hou-
den en moeten trachten realiseren. Op zulk moment
komt het gezinssysteem eigen denken en eigen gedrag
op de voorgrond dat er mee moet voor zorgen dat de
396
bestaansredenen van het gezin worden gevrijwaard en
tot hun recht komen.
Concreet, bijvoorbeeld, kan er op een bepaald moment
een onenigheid ontstaan tussen de gezinsleden, maar
zullen gezinsleden gealarmeerd door de wijze waarop dit
zich voordoet gemakkelijk het gezinssysteem-schema ac-
tiveren dat hen aanzet systeemdoelen te vrijwaren en
hen meteen verplicht bepaalde overtuigingen en om-
gangswijzen te activeren die tot deze doelen kunnen bij-
dragen. Bijvoorbeeld, het praten wordt opgediept en het
tonen van zwakten wordt opgeborgen om zo stabiliteit
en evenwicht te hervinden.
In de loop van de ontwikkeling van het gezinssysteem
kan een bepaalde wijze van wederzijds interageren lei-
den tot een bepaalde verklaring in termen van het ge-
zinssysteem, beschermend of bedreigend, en kan zo lei-
den tot bepaalde overtuigingen. Omgekeerd kunnen ze-
kere overtuigingen leiden tot een bepaald functioneren
die al dan niet als systeembevestigend worden ervaren.
Zo gaan overtuigingen zich gedragen als systemen, enkel
deze overtuigingen worden aangewend die leiden tot
patronen en zijnswijzen die systeemondersteunend wer-
ken.
397
Zo omvat het gezinssysteemschema :
Zo verklaren de inzet van gezinssysteemschema's
waarom gezinsleden nog volgens het oude schema blij-
ven functioneren op een ogenblik dat de realiteit van het
systeem vraagt om een ander functioneren. Het oude
denken, gedragen en verklaren worden nog actief in een
situatie die om een ander denken, gedragen en verkla-
ren vragen. Zo hebben systemen het soms moeilijkheid
op veranderende systeemrealiteiten in te spelen.
398
Concreet, bijvoorbeeld, bij de overgang naar de adoles-
centie ervaren vele ouders moeilijkheden. Graag willen ze
onderling de oude zijnswijzen en interactiepatronen be-
houden, terwijl hun kind vraagt om een andere opstelling
en interactie. Van een meer hiërarchische positie en lei-
dende interactie naar een meer horizontale positie en
steunende interactie evolueren, creëert soms een aantal
systeemspanningen. Niet enkel zal het anders dienen te
gaan in de realiteit, ook het gezinssysteemschema zal
dienen aangepast, dit om de spanningen weg te nemen
en een nieuw evenwicht te vinden. Zo tegemoetkomend
aan het systeemkenmerk dat verandering in een sys-
teemelement meteen ook een verandering van de andere
elementen vraagt.
Geef hierboven voor je eigen gezinssysteem aan welk ge-
zinssysteem-schema je concreet kan onderkennen. Geef
bij spanningen aan welke wijzigingen zich opdringen.
Systeem en bijhorend systeemschema kunnen overzich-
telijk als volgt in onderstaand schema worden weerge-
geven. Het systeem bestaat uit een relationele contextu-
ele realiteit. Dit zijn de bestaansredenen zoals stabiliteit,
evenwicht en invloed die men in de realiteit wil terugvin-
den of bereiken. Het systeem bestaat ook uit een rela-
tionele procedurale realiteit. Dit zijn de interactiepatro-
nen en zijnswijzen die het systeem kenmerken en het
draaiende houden. Het systeem bestaat tenslotte ook
399
uit een relationele declaratieve realiteit. Dit zijn de kern-
overtuigingen die het licht op groen of rood zetten voor
bepaalde interactiepatronen.
Het systeemschema bestaat uit een relationele contex-
tuele schema-invulling. Dit is de kennis wanneer het
functioneren als systeem te activeren. Het systeem-
schema bestaat ook uit een relationele procedurale
schema-invulling. Dit is de kennis welke zijnswijzen en in-
teractiepatronen te activeren. Het systeemschema be-
staat tenslotte ook uit een relationele declaratieve
schema-invulling. Dit is de kennis welke kernovertuigin-
gen te activeren.
400
401
Meer achtergrondinformatie hierover kan je vinden in
het thema-onderdeel 'Reële en schema-interrelaties' van
deze encyclopedie.
402
Contexttaal
Contexttaal is ?
Contexttaal is taal die bij middel van de omgeving wordt
gesproken. De omgeving maakt ons via deze taal iets dui-
delijk of tracht dit te doen. De omgeving oefent via deze
taal invloed op ons uit of tracht dit te doen.
De contexttaal kan bewust bedoeld zijn, ze kan ook he-
lemaal onbewust zijn.
De contexttaal kunnen we oppikken, we kunnen ze ook
negeren.
Soms maakt de context waarin je je bevindt veel voor
je duidelijk.
403
De contexttaal kan afkomstig zijn van de materiële om-
geving, van de situatie waarin we ons bevinden. Ze kan
ook afkomstig zijn van de menselijke omgeving, van
mensen om ons heen. Zo kan de omgang en de relatie
die anderen ons aanbieden veelzeggend en -vragend
zijn.
De contexttaal kan signalen inhouden die verduidelij-
kend en uitnodigend werken. Ze kan ook feiten inhouden
die er ons met het gezicht op drukken en die ons ver-
plichten tot iets.
Context concreet ?
Een context die afgestemd is op volwassenen, zal weinig
uitnodigend zijn voor kinderen. De omgeving laat bij-
voorbeeld weinig of geen actief zijn of spelen toe. De
omgeving kan bijvoorbeeld om stil zitten en stil zijn vra-
gen, zoals bijvoorbeeld, in een cinemazaal. Er kan bij-
voorbeeld niet gelopen worden en er zijn enkel zetels.
De aanwezige toeschouwers tonen een modelgedrag dat
uniform is en aanzet tot navolgen. Buiten een heel groot
scherm dat onmiddellijk de aandacht trekt en een niet te
veronachtzamen geluidsweergave die niet toelaat onder
elkaar te praten, is weinig aanwezig, alleen nog een over-
vloed aan zetels die vragen om zitten. Vooral de geringe
verlichting maakt duidelijk dat zitten het veiligst is.
404
Een filmzaal staat zo in schril contrast met een zwembad,
waar het warme water vraagt om duiken en zwemmen.
De kleedhokjes maken duidelijk dat gepaste zwemkledij
gewenst wordt. De springplank en glijbanen vragen om
klimmen, springen en glijden. De afwezigheid van zetels
vragen om een staan, stappen en lopen. De niet al te
warme temperatuur van de ruimte stimuleert tot in het
water vertoeven.
Een spellokaal in de jeugdbeweging vraagt om een ac-
tieve speelse opstelling. Er is veel te verkennen. Voort-
durend ontstaan er spelsituaties die vragen om samen-
werking of uitdagen tot competitie. De open ruimte rond
het lokaal laat toe zich uit te leven, te schateren en te
roepen, te hollen en te spelen met de bal.
Contexttaal gebruiken ?
De context is een vorm van middelentaal. De context
wordt als middel gebruikt om te communiceren. Het laat
ons iets zien en voelen van wat kan en niet kan, van wat
wordt verwacht en wat niet. Het zet ons tot iets aan, of
het remt ons af.
De context is vaak bepalend voor hoe we iets waarne-
men en voor hoe we reageren. Is iets grappig bedoeld of
ernstig ? Kadert dit in een vriendschappelijke relatie of
405
in een liefdesrelatie en wat betekent het dan telkens ?
De bedoeling vormt dan vaak het bepalend element voor
de context. We trachten de aard van de context te ach-
terhalen zodat we weten hoe we iets moet opvatten en
weten hoe te reageren. Iemand maakt grimassen. Is dit
als een teken van vriendschap bedoeld ? Of is dit een
teken van vijandigheid ? Bij hoe we iets opvatten heb-
ben we telkens een aantal contextkenmerken die ons
helpen iets zo op te vatten. Zijn de grimassen kortstondig
van duur, dan zijn ze speels bedoeld. Worden de grimas-
sen voor langere duur getoond, dan zijn ze protesterend
van aard. Worden ze afgewisseld met een glimlach, dan
zijn ze grappig bedoeld. Worden ze afgewisseld met een
somber gezicht, dan zijn ze pure ernst. Zolang je iets van
me gebruikt en er goed zorg voor draagt en niet zoek
doet en ik ga ermee akkoord, mag je het lenen. Van zo-
dra je iets dat je van mij gebruikt stuk maakt of zoek doet
en zonder dat je mij iets vroeg, ben je destructief. De
contextkenmerken voor lenen of destructie zijn hier de
zorg of afwezigheid ervan, het bewaren of verloren
doen, de toestemming of niet. Zij vormen de contextin-
vulling voor respectievelijk lenen en destructie. De con-
text van lenen kan plots wijzigen in die van destructie zo-
dra aan een van de contextvoorwaarden voor lenen niet
langer wordt voldaan. Het niet of niet langer voldoen aan
één van de contextvoorwaarden of -kenmerken voor iets
406
dat als behorend tot een bepaalde context wordt voor-
gesteld, kan vaak bepalend zijn om vragen te stellen bij
de voorgestelde context. Als de context is je wil me iets
vragen, dan moet ik ook neen kunnen zeggen, zodra
evenwel blijkt dat je me dit niet toelaat, dan vraag je me
niet langer iets maar dan verplicht je me tot iets. De con-
text van vragen zoals je die aanbrengt is dan in werkelijk-
heid een context van dwingen. De contextvoorwaarde
de keuzemogelijkheid ontbreekt dan.
Contexttaal doet wat ?
De contexttaal activeert iets in ons, of deactiveert iets.
Iets wat we zelf ook zoeken of willen, of iets wat we zelf
ontlopen of niet willen. We zijn blij of akkoord met de
taal van de context, of we zijn niet blij of niet akkoord
met deze taal van de context. Het doet een kant van ons
naar voor treden, of het doet een kant naar de achter-
grond verdwijnen. Het doet een perceptie met een ge-
voel en een oordeel verschijnen, of het doet een percep-
tie met een aanwezig gevoel en oordeel verdwijnen. We
willen deze kant en perceptie behouden, of we willen
deze kant en perceptie weg. We doen inspanning om
binnen deze context te blijven, of we doen moeite om
afstand te winnen tegenover deze context.
407
Het aanbod van context kan een reactie op ons zijn. Het
kan een reactie bij ons uitlokken. Zo kan de context in
een interactief gebeuren opgenomen zijn. Zo kan een ze-
kere polarisatie ontstaan, die net het omgekeerde effect
heeft dan ze bedoeld, omdat ze net die activering van
iemands kant en perceptie mogelijk maakt die men net
vreesde dat zou optreden. Zo neemt de polarisatie nog
toe.
Contextkant ?
Een context waarin veel twijfel over iemand en kritiek
wordt geuit, bijvoorbeeld, kan iemand onzeker maken
en brengen tot passiviteit. Een context waarin veel kre-
diet wordt gegeven en kansen worden geboden kan ie-
mand doen groeien en uitgroeien boven zichzelf.
Zo kunnen probleemjongeren worden benaderd als jon-
geren die op alle vlakken mislukt zijn en er niets van we-
ten te maken. Dezelfde jongeren kan je ook benaderen
als jongeren die nog weinig of geen kansen hebben ge-
kregen en zich nog niet hebben kunnen bewijzen. In het
eerste geval ben je gemakkelijk geneigd het op te geven,
in het tweede geval ben je op zoek naar de juiste bena-
dering om hen te stimuleren. De relatie en context die je
in beide gevallen aanbiedt zullen bepalend zijn voor het
soort reactie dat zal optreden.
408
Contexttaal als model ?
Vaak is de context een constante verbonden aan een be-
paald leefsegment of een bepaalde activiteit. De context
thuis is de context thuis, de context op school is deze op
school, de context in de jeugdvereniging is deze in de
jeugdvereniging, de context op het sportveld is deze op
het sportveld. Dit maakt dat in die situatie steeds op-
nieuw dezelfde kanten en percepties worden opgewekt
en aangesproken. Verandert de context niet, dan veran-
dert ook de waarneming en reactie niet of weinig. Op-
merkelijk is dat de waarneming en reactie erg kan ver-
schillen bij eenzelfde iemand naargelang de context
waarin deze zich bevindt. Van speels naar ernstig, van
vertrouwvol naar voorzichtig, van open naar gesloten,
van afhankelijk naar zelfstandig.
Een stimulerende contexttaal is deze waarin een model-
denken, -interactie en -omgang wordt uitgedrukt. In de
context zijn dit modeldenken, -interactie en -omgang
aanwezig. Ze zijn hoorbaar, zichtbaar en voelbaar. Dit ac-
tiveert dan gemakkelijk een gelijkaardig denkpatroon,
gedragspatroon en zijnspatroon. Uit onderzoek naar
spiegelneuronen weten we dat een motorische activiteit
van iemand waarop onze aandacht gericht is in ons een
motorisch zenuwpatroon in de hersenen activeert dat
gelijkaardig is aan het neurologisch patroon dat nodig
409
voor de motorische activiteit van het waargenomen mo-
del. Reeds langer is het rapport bekend dat twee perso-
nen vertonen wanneer in een persoonlijke en optimale
gespreksinteractie. Ze is gekenmerkt door een gelijkaar-
dige houding en gespiegelde bewegingen, met als het
ware een overname van de spreek- en gedragstaal van
elkaar. Ze is erg bevorderlijk voor het contact en de diep-
gang in een gesprek.
Contexttaal gunstig of ongunstig ?
Niet steeds is de contexttaal gunstig en stimulerend.
Deel uitmakend van de context is ook wat je als waarne-
ming en reactie van de omgeving kan verwachten. In een
aantal gevallen zijn deze ongunstig. Ze zien me als onop-
lettend of als bedachtzaam, als ongeremd of als zelfge-
disciplineerd, als naïef of als leerzaam en ze richten dien-
overeenkomstig de context in.
Zoals jij van de omgeving een bepaalde waarneming en
reactie kan verwachten, zo verwacht de omgeving ook
een bepaalde waarneming en reactie van je. Hier antici-
peert ze op en derwijze past ze de context zo aan dat
deze overeenstemt met haar denken over je waarne-
ming en reactie. Het gevolg is dat ze door dit contextaan-
bod net bewerkstelligt wat ze door haar denken wou
410
voorkomen. Dit wordt een zichzelf waarmakende ver-
wachting genoemd. De uitstraling van deze verwachting
in het contextaanbod bewerkstelligt dan inderdaad wat
werd gevreesd.
De contexttaal kan willen inwerken op je waarneming en
inzicht en hiertoe signalen geven, ze kan ook willen in-
werken op je interactie en er hiertoe stimuleren en uit-
nodigen, ze kan tenslotte ook willen inwerken op wat is
en je manier van zijn en er toe verplichten en dwingen.
Een contexttaal kan eerder discreet zijn. In het algemeen
evenwel neemt men gemakkelijk zijn toevlucht tot een
zeer expliciete expressie. Alsof men zichzelf ervan wil
verzekeren dat ze zeker wordt opgemerkt, er zeker reke-
ning mee wordt gehouden en er zeker op wordt gerea-
geerd. Door deze zeer expliciete aanpak kan ze overdre-
ven overkomen en gemakkelijk weerstand oproepen. Als
je zo iets duidelijk maakt en me niet toelaat mezelf mee
te engageren, dan ben ik minder geneigd hierop in te
gaan. Uit een stukje zelfbescherming, om niet over-
heerst te worden of de indruk van elke autonomie af te
geven.
411
Contextgevoelig ?
Sommigen onder ons zijn erg contextgevoelig, merken
de aanwezige context onmiddellijk op en zijn geneigd er
in zijn reactie rekening mee te houden, soms extreem.
Wij kunnen dan gesteund worden door de context, maar
ook gemakkelijk geremd en verstoord. We zijn dan erg
omgevings- of veldafhankelijk.
Anderen zijn heel wat minder contextgevoelig. Het kan
zijn dat de context minder gemakkelijk wordt opge-
merkt, zodat er geen rekening mee kan gehouden wor-
den. Het kan ook zijn dat deze wel wordt opgemerkt,
maar dat er een geringe neiging is in de reactie er reke-
ning mee te houden. We zijn dan erg omgevings- of veld-
onafhankelijk.
Context veranderen ?
De contexttaal kan een taal zijn die we opmerken in onze
omgeving, die anderen naar ons toe bewust of onbewust
gebruiken. De contexttaal kan ook een taal zijn die we
zelf gebruiken voor onze perceptie en onze reactie. We
kunnen soms verkiezen een andere perceptie en reactie
te willen. Om dat te bewerkstelligen kunnen we trachten
iets in een andere context te plaatsen, zodat een andere
perceptie mogelijk wordt en we tot een andere reactie
412
kunnen komen. We moeten dan een andere context wil-
len of kunnen opmerken, zodat een andere waarneming
mogelijk wordt en een andere kant van onszelf wordt
aangesproken. De context moet dan gunstiger worden
om tot actie te kunnen komen. Of we moeten het on-
gunstige van de contextrealiteit opmerken om niet lan-
ger te blijven zweven.
We kunnen ook actief worden om een andere context in
onze omgeving te bewerkstelligen. We willen niet langer
zo of zo gezien of benaderd worden en maken dit meer
expliciet of minder duidelijk. We kunnen hierbij ook
meer of minder druk uitoefenen om dit in de omgeving
te bewerkstelligen. Ik heb bijvoorbeeld als jongere drin-
gende behoefte aan een andere kamer, aan andere kle-
ding, aan een andere look. Ik wil niet dat je daar nog iets
over zegt of je daar nog mee inlaat. We hebben soms
echt behoefte aan een bepaalde context die ons beves-
tigt en ondersteunt. Jongeren willen soms een meer vol-
wassen context, of een meer begrijpende en respecte-
rende, een context die hen een goed gevoel geeft. Een
context die ruimte geeft een andere kant van zichzelf te
laten zien of voor zichzelf aan bod te kunnen laten ko-
men. Een context die een echo is van henzelf of van waar
ze naartoe willen.
413
Voor of tegen context ?
Vaak zijn we gehecht aan een bepaalde context en haar
contexttaal en doen we nogal wat moeite in onze waar-
neming en reactie om deze context en haar taal te be-
houden. Komt deze toch op de tocht te staan dan zijn we
bereid een extra inspanning hiertoe te doen zodat de
continuïteit, herkenbaarheid en zekerheid kan behou-
den worden. Loslaten en afstandname verlopen zo ver-
plicht niet steeds gemakkelijk. Soms bestaat heimwee en
een willen hervinden van dezelfde context. De context
vormt dan het deken dat we behoeven om ons goed te
voelen en voor onze vertrouwde rituelen.
Soms evenwel hebben we het moeilijk met de aangebo-
den context, zoals hiervoor reeds vermeld. Het is bijvoor-
beeld geen context waarin wordt duidelijk gemaakt dat
men je graag mag. Integendeel het is herhaaldelijk een
context waarin duidelijk wordt dat men je weinig kan uit-
staan. Hierop zijn dan drie reacties van je mogelijk. Je wil
zulke context graag ontlopen, maar mogelijk mis je dan
nog veel meer. Je legt je niet neer bij de aangeboden
context en wil deze wijzigen of ongedaan maken, moge-
lijk verlies je dan nog veel meer. Of tenslotte leg je je
neer bij de aangeboden context, je opgave heeft dan
mogelijk tot gevolg dat je nog veel meer opgeeft. Wel-
414
licht beter is dat je een eigen context tracht voor te stel-
len en aan te bieden die los staat van de aangeboden
context, er geen vluchten voor is, geen aanval tegenover
of geen capitulatie bij. Maar één die van jezelf uitgaat en
er beter bij past.
Contextverwarring ?
Contexten helpen hoe iets waar te nemen en hoe te re-
ageren. Moeilijker wordt het wanneer meerdere contex-
ten samenkomen. Vooral wanneer deze contexten niet
compatibel zijn en zo andere waarnemingen en reacties
in ons activeren. Hierdoor kunnen er innerlijke spannin-
gen ontstaan : wat is in het samenkomen van deze con-
texten nu iets voor ons? Hoe is hier iets voor ons naar
ons reageren toe ?
Deze moeilijkheid kan zich bijvoorbeeld voordoen wan-
neer een leerkracht aan huis komt of ouders naar de
school stappen. Hoe moet ik als kind reageren en dingen
opvatten. Thuis zijn we losjes en non-chalant. Plots word
ik geconfronteerd met iemand of iets wat structuur en
orde in me wekt.
Blijven ik trouw aan het één, of schakel ik over op het
andere, of zoek ik een combinatie in waarnemen en rea-
geren die beide verzoent ? En wat als ze tegengesteld
415
en niet verzoenbaar zijn ? Tracht ik dan beide te ontlo-
pen ?
In interactie kan het goed zijn met deze contexten reke-
ning te houden om beter te begrijpen waarom iemand
zo iets ziet en zo reageert. Een kind antwoordt of rea-
geert niet, mogelijk omdat een van contexten dit ver-
wacht. Het behoort tot de privacy van één van de con-
texten. Het kind wil bijvoorbeeld zijn vriendjes niet ver-
raden. Het kind weent in aanwezigheid van de ouders,
wat het anders zonder ouders nooit zou doen. Het kind
zal bijvoorbeeld nooit wenen in de aanwezigheid van zijn
vriendjes. Zo kunnen jongens onder elkaar wilder zijn,
dan wanneer ook meisjes aanwezig zijn. Andere jongens
activeren zijn 'macho'- en rivaliteitgedrag, wie is de
sterkste.
Neurologische onderbouw meepraten van context
Bij de opbouw van een kenschema over iets of iemand -
zoals we iets of iemand kennen - welke in een bepaalde
context actief wordt, worden niet enkel kenmerken van
iets of iemand als wat of wie opgeslagen als begripsin-
vulling, ook elementen van het waar en wanneer van iets
of iemand worden opgeslagen als contextinvulling.
Bijvoorbeeld, wat bepalend is voor een object als een
416
fles, zoals vorm en materiaal, wordt opgeslagen, maar
ook waar een fles mee samengaat, zoals glazen, borden,
tafel, stoelen, koelkast en keuken worden mee opgesla-
gen. Mentaal worden automatisch met iets mee dingen
geassocieerd waarmee het samen voorkomt. Zoals in
het voorbeeld, een fles hoort thuis in een keuken waar
ook andere objecten te vinden zijn, zoals glazen, enzo-
meer. Hierdoor wordt een context opgebouwd die toe-
laat verwachtingen te scheppen. Is iets van glas en met
een hals en tref je het aan in de keuken tussen glazen en
borden, dan zal het hoogstwaarschijnlijk een fles zijn.
Zo ook worden niet enkel kenmerken van iemand opge-
slagen, maar ook met wat of wie iemand wordt geasso-
cieerd. Zo wordt, bijvoorbeeld, een kind niet enkel ge-
zien als van een bepaalde leeftijd of als jongen of meisje,
maar zal het ook geassocieerd worden met een broer of
een zus, met de ouders en met het gezin of de familie.
De aanwezigheid van één van hen schept dan gemakke-
lijk de verwachting dat het kind bij hen hoort als hun
broer of zus, hun kind of kleinkind. De waarneming van
de context zorgt er voor dat iets of iemand gemakkelijker
en sneller wordt herkend. Wordt iets of iemand waarge-
nomen buiten de vertrouwde context dat zal dit moeilij-
ker en trager verlopen.
Thans werd in hersenonderzoek van de Johns Hopkins
417
University de omvang van dit fenomeen 'co-occurrence'
gemeten en werd het betrokken hersengebied geïdenti-
ficeerd. Zo ontdekten ze een regio waarvan de reacties
gelijktijdige informatie volgden. De geïdentificeerde plek
was een gebied in de visuele cortex die gewoonlijk wordt
geassocieerd met de verwerking van ruimtelijke scènes.
Bijvoorbeeld, bij het kijken naar een vliegtuig signaleert
deze regio in de visuele cortex lucht en wolken. Gewe-
ten was reeds dat deze hersenregio de ruimtelijke om-
geving verwerkt, thans blijkt ook dat het informatie co-
deert over dingen of personen die samengaan in de wer-
kelijkheid.
418
Tekentaal
Tekens in soorten
Als mensen met elkaar omgaan gebruiken ze heel wat
tekens om iets voor elkaar duidelijk te maken. Duidelijk
te maken wat de betekenis van iets is voor hen. Duidelijk
te maken wat ze van elkaar verwachten of verhopen. In
hoge mate gebruiken ze woorden als teken voor iets.
Daarnaast zijn er een massa tekens die ze aanwenden,
waarvan een deel bewust is, maar een groot deel even-
wel onbewust, zonder dat ze er weet van hebben, of het
zo bedoelen.
Gevoelig zijn voor tekens die iemand uitzendt
kan een belangrijk voordeel opleveren.
419
Dit is zeker ook zo voor de interactie ouder-kind. Ouders
maken veel duidelijk met woorden. Wat iets voor hen is
en wat ze willen of niet. Daarnaast wenden ze evenwel
een massa tekens aan om wat ze verwoorden te onder-
steunen. Of ze gebruiken tekens in plaats van iets te ver-
woorden. Zo lachen ze, of trekken een teleurgesteld of
boos gezicht. Ze wachten met antwoorden of doen alsof
ze iets niet gehoord hebben, om hun niet enthousiast
zijn of hun niet akkoord zijn te laten zien. Of ze gebruiken
de kracht of toon van hun stem, om iets te laten horen.
Of nog doen ze iets voor, of gaan ze weg, om hun ver-
wachting duidelijk te maken. Zo laten ze iets voelen als
teken voor of tegen iets.
Deels afhankelijk van jezelf als ouder, van je gewoonte,
en deels ook afhankelijk van je kind, van wat voor hem
of haar werkt, kan je meer laten horen, of meer laten
zien, of meer laten voelen van wat iets voor je is en wat
je wil of niet. Mogelijk leer je zo je kind enkel naar iets te
luisteren, of iets te zien, of iets te voelen. Of leer je het
elkaar enkel nog iets te laten horen, zien of voelen, of te
letten op wat je hoort, ziet of voelt. Iets wat je kind of
jijzelf mogelijk ook overneemt in andere situaties buiten
het gezin.
420
Bewust worden van tekens
Een eerste stap in een beter gebruik van de tekentaal, is
zich enerzijds bewust te worden van de tekens die de
omgeving uitzendt. Anderzijds, zich bewust te worden
van de tekens die jezelf aanwendt zonder dat je dit spon-
taan meestal zelf in de gaten hebt.
Dit vergt een waarneming van de sociale tekens die de
omgeving en jezelf uitzendt. Ze horen, ze zien en/of ze
voelen. Vervolgens hun betekenis trachten te vatten :
willen ze ons iets duidelijk maken en wat moeten we hoe
begrijpen. Willen ze ons beïnvloeden en wat houdt dit
dan concreet in voor een reactie van ons.
Sommigen zijn zeer gevoelig voor de tekens die de om-
geving uitzendt, ze gaan gemakkelijk hier betekenis aan
hechten. Veelal betrekken ze de tekens op zichzelf en ne-
men ze wat uitgezonden wordt, erg persoonlijk op. Bij-
voorbeeld, denken dat je wordt genegeerd, of wordt uit-
gelachen. Het zal voor de omgeving dan moeilijk zijn iets
met tekens duidelijk te maken wat niet te persoonlijk
wordt opgevat. Bijvoorbeeld, de minste weergave van de
feiten wordt reeds als tegen hen geïnterpreteerd. Bij-
voorbeeld, zeggen dat je kind laat is opgestaan, wordt
door je kind geïnterpreteerd alsof je bedoelt te laat, mis-
schien wel veel te laat.
421
Het kan natuurlijk zijn dat je zulke tekens uitzendt omdat
je erg gevoelig bent, zodat je heel wat tekens uitzendt
die weergeven wat er in je leeft. Bijvoorbeeld, dat wan-
neer je zegt dat je kind laat is, je inderdaad in feite be-
doelt dat je teleurgesteld bent in je kind, omdat het veel
te laat is opgestaan. Mogelijk leest je kind dan je overge-
voelige tekens die je overmatig uitzendt. Veel raakt je of
veel stoort je en dat maak je duidelijk met je tekens. Je
kind wordt dan gemakkelijk door je tekens overweldigd.
Sommigen zijn eerder ongevoelig voor tekens van hun
omgeving, ze merken ze niet op, zodat ze er ook geen
betekenis aan weten te hechten en weinig de bedoeling
naar hen toe weten te vatten. Bijvoorbeeld, jij laat als
ouder merken dat je het moeilijk hebt met wat je kind
zegt of doet. Je reageert, bijvoorbeeld, helemaal niet. Je
kind merkt je zwijgzaamheid helemaal niet op, laat staan
dat het de interpretatie maakt naar afkeuren van wat het
doet. Deze ongevoeligheid kan te maken hebben met
een leerproces, zoals hiervoor reeds aangegeven. Je
hebt het elkaar geleerd. Het kan ook te maken hebben
met een zekere aanleg voor moeilijk kunnen opmerken
en aflezen van aanwezige tekens. In uitgesproken ge-
vallen wordt dan gesproken van een sociale perceptie-
stoornis. Je merkt de tekens niet op die anderen geven.
Dit kan maken dat jezelf dingen doet waarmee anderen
422
het moeilijk hebben. Iets wat ze met tekens laten mer-
ken, maar die je dan niet opmerkt, zodat je blijft door-
gaan en anderen het nog moeilijker maakt.
Je kan ook zelf erg weinig gevoelig zijn voor het uitzen-
den van tekens. Je laat op geen enkele manier blijken
wat iets voor je is en wat je er rond bij voorkeur wil. Dit
maakt het voor je omgeving moeilijk in te schatten wat
er bij je leeft als je weinig of geen tekens geeft. Bijvoor-
beeld, als je je kind niet laat merken wat je verkiest in de
omgang, dat het bijvoorbeeld open is en levendig, of ge-
reserveerd en stil. Dan kan het kind dit natuurlijk niet op-
vangen. Het kind zal dan gemakkelijk zijn eigen voorkeur
naar buiten brengen, bijvoorbeeld open en levendig.
Wat voor je dan te druk kan zijn, terwijl je niets liet mer-
ken.
Je kan ook weinig bewust zijn van de tekens die je uit-
zendt. Zo kan je te persoonlijk of te opdringerig zijn en
niet merken dat dit zo is. Met mogelijk weerstand of je
links laten liggen tot gevolg, zonder dat je de oorsprong
hiervan door hebt. Je wijt het aan de ander, zonder je
eigen aandeel op te merken. Bijvoorbeeld, je praat aan
één stuk door en merkt niet dat dit zo is en dat je omge-
ving het hier erg moeilijk mee heeft, omdat ze geen kans
heeft voor eigen inbreng.
423
Naar de ontwikkeling van je kind toe, kan je er aan wer-
ken het te leren voldoende oog te hebben voor tekens
die anderen bewust of onbewust aanwenden om iets
duidelijk te maken of iets te vragen. Je kan je kind trach-
ten bij te brengen ook oog te hebben voor de tekens die
het zelf naar anderen toe uitzendt. Hierbij kan je aan-
dacht bijbrengen voor de tekens zelf, voor hun mogelijke
betekenis en voor de manier van er rekening mee te
houden en er op te reageren. Welke tekens wenden an-
deren zoal aan, zoals de reeds vermelde tekens die te
horen zijn, te zien zijn of te voelen zijn. Wat bedoelt de
ander ermee, zoals ons iets duidelijk maken, of wat iets
voor ons moet betekenen, of hoe we moeten reageren,
of er rekening mee moeten houden. Op welke manier er
op ingaan, zoals je aanpassen en doen wat de ander ver-
wacht, of er rekening mee houden en in wat je doet te-
gelijk ook tegemoet te komen aan de verwachtingen van
anderen, of laten merken dat je merkt en begrijpt wat de
ander bedoelt zonder dat je er noodzakelijk op ingaat.
Naar de ontwikkeling van je kind toe, kan je er aan wer-
ken het te leren voldoende oog te hebben voor tekens
die het zelf bewust of onbewust naar anderen toe uit-
zendt. In wat ik als kind zeg of doe ben ik me voldoende
bewust van welke tekens ik uitzend, van de betekenis
van deze tekens en van de manier waarop anderen met
deze tekens omgaan ? Ben ik in wat ik zeg en doe enkel
424
bezig met mijn eigen behoeften en sta ik niet stil bij hoe
wat ik zeg of doe aankomt en overkomt bij ande-ren ?
Zend ik vooral tekens uit in wat ik laat horen, of laat zien,
of laat voelen ? Welke tekens zijn dit ? Wat betekenen
ze ? Of welke betekenis krijgen ze voor de ander ?
Welke bedoeling geef ik eraan mee ? Of welke bedoeling
kan er aan toegekend worden ? Welke tekens lokken
mijn tekens uit ? Zijn het subtiele of uitvergrote te-
kens ? Wat kan hun betekenis zijn ? Welke reactie kan
best hiertegenover getoond ? Bijvoorbeeld, wat ik doe
ergert blijkbaar iemand. Wat betekent, bijvoorbeeld, het
feit dat die zich plots omdraait met zijn rug naar mij ?
Als ouder kan je soms merken dat je kind niet erg sociaal
is. Het lijkt wel of het dit niet wil. Vaak is de realiteit com-
plexer en is je kind niet ten volle of weinig in staat tekens
van anderen op te pakken en juist te interpreteren. Te-
kens die anderen uitzenden of aanwenden in reactie op
het eigen handelen van je kind. Je kind hier bij helpen,
kan maken dat het beter kan inspelen op zijn omgeving.
Het kan ook maken dat er minder confrontaties of span-
ningen optreden. Dit omdat de omgeving op subtielere
wijze iets kan duidelijk maken, of vragen, zonder dat het
meer extreme wijzen moet zoeken. Zoals, bijvoorbeeld,
iets op een overdreven wijze laten voelen, omdat er an-
425
ders toch geen reactie komt. Zo kan een kind soms wor-
den uitgesloten, omdat het op geen enkele andere ma-
nier iets kan duidelijk gemaakt worden.
Sommige kinderen hebben door hun aard het erg moei-
lijk om zich bewust te worden van tekens. Ze ervaren
hier voortdurend problemen mee. Zo onder meer kin-
deren met een rijpingsstoornis als ADHD, of een ontwik-
kelingsstoornis als autisme of het syndroom van Asper-
ger, of een leerstoornis als niet-verbale leerstoornis.
Voor hen zijn specifieke programma's voorhanden om
hen hierbij te helpen.
426
Bewust gebruik van tekens
Je kan niet alleen letten op de tekens die jij of anderen
aanwenden. Je kan ook bewust gebruik maken van te-
kens om iets duidelijk te maken of invloed uit te oefenen.
Hierbij kan je aandacht besteden aan welke tekens je
best kan gebruiken, welke betekenis je er aan meegeeft
en welke betekenis overkomt bij de omgeving, welke be-
doeling je hebt en welke wordt opgenomen. Ook kan je
letten op je timing, zoals geef je tijdig een teken of laat-
tijdig. Misschien wel voortijdig, zodat iets wat je niet
wenst niet zou optreden. Dit omdat je al voorvoelt dat
iets zou kunnen gezegd of gedaan, worden, bijvoor-
beeld, als herhaling van wat eerder gebeurde.
Het meest interessant is dat je het kleinste teken kan ge-
ven waarop wordt ingegaan. Vaak hebben die kleine te-
kens effect omdat ze weinig weerstand oproepen en
toch voldoende duidelijk maken dat het gaat om iets
waarmee je wil dat wordt rekening gehouden. Zo kent
een kind duidelijk een klein nee-knikje met je hoofd, of
een kijken met je ogen waarmee je herinnert aan iets
wat je verwacht. Een kind zal vaak bij de aanvang van iets
wat niet gewoon is, even naar je kijken. Komt dan je
kleinste teken, dan kan het voldoende zijn om niet tot
actie te komen en zichzelf ertoe te bewegen iets niet te
427
doen. Komt je teken later, dan let je kind er mogelijk niet
meer op en moet je wellicht een krachtig(er) teken ge-
ven om de aandacht te trekken én een reactie te bewerk-
stelligen.
Soms kan je als ouder in de situatie beland zijn van per-
manente tekens te geven. Bijvoorbeeld, dat je kind nog
op is, laat je zien en voelen dat je dit niet neemt totdat
het kind gaat slapen. Dat je kind druk doet, kan ook zo
een reden zijn, of dat je kind niet lief is. Het gevaar be-
staat hier dat wat je laat horen, zien of voelen, afstraalt
op je kind zelf en niet enkel op zijn handelen. Omdat je
kind vaak zo doet of is, lijkt het wel of je het moeilijk hebt
met je kind en wie het is, dit laat je voortdurend, her-
haaldelijk en langdurig horen, zien of voelen. Bovendien
bestaat het gevaar dat je je tekens sterker maakt, zo
sterk dat je kind wel moet reageren. Bijvoorbeeld, wend
je straf en een strafsituatie aan om iets duidelijk te ma-
ken. Het mag niet meer naar vriendjes voordat dit of dat
gebeurt. De druk kan hierbij zo verhoogd worden aan
beide kanten - jij als ouder om je gezag te bevestigen,
het kind om zo niet behandeld te worden - dat een re-
gelrechte machtsstrijd ontstaat met toenemende esca-
latie, die mogelijk veel schade toebrengt. En die je beter
was voorkomen omdat je kind in andere omstandighe-
den best wel je gezag aanvaardt.
428
Wil het echt niet lukken, zoals bij adolescente kinderen
gemakkelijk kan optreden, dan kan je wel bij je tekens
blijven om duidelijk te maken wat je eigenlijk verwacht
of uiteindelijk verwacht, zonder dat je belet of kan belet-
ten dat momenteel de situatie anders is. Bijvoorbeeld, ik
laat je zien dat je te laattijdig thuiskomen iets is waar ik
het moeilijk mee hebt en waarvoor ik verwacht dat je
hier toch rekening mee houdt. We zijn er nog niet, of jij
bent er nog niet en ik geef teken dat hier nog verande-
ring nodig is. Dus ook tekens achteraf nadat iets anders
verliep, kunnen helpen duidelijk te maken waarin het in
de toekomst naartoe moet, ook al lukt dit momenteel
nog niet, of niet helemaal. Zonder dat die tekens continu
moeten gegeven worden, kan herinneren eraan duidelijk
maken wat het probleem is en duidelijk maken wat het
kind moet doen om hieraan te verhelpen.
Niet enkel in het zelf uitzenden van tekens kan je er be-
wust gebruik van maken, ook in het opvangen van tekens
kan je er bewust gebruik van maken. Zo zal steeds wat
iemand zegt of doet gepaard gaan met tekens die tege-
lijk, maar mogelijk ook reeds vooraf bij het prille begin
merkbaar zijn. Bijvoorbeeld, vooraleer iemand weggaat
omdat je vervelend doet of onaangename dingen zegt,
zal hij of zij reeds zitten draaien op zijn of haar stoel, of
met de benen of armen zitten bewegen. Je kan dan reeds
tijdig inbinden of bijsturen, zodat je het weglopen kan
429
voorkomen. Als je iets vraagt en je krijgt geen antwoord
of niet onmiddellijk, kan je al opmerken dat je vraag
slecht aankomt. Misschien kan je dan je vraag verduide-
lijken, of laten vergezellen van aanmoedigingen, of je
vraag anders stellen, omdat ze nogal betuttelend of
dwingend overkwam. De tekens die je opmerkt, kan je
dan gebruiken om je gesprek of interactie bij te sturen,
zodat het niet op problemen of mislukken uitdraait. Zon-
der dat dit automatisch betekent dat je moet toegeven
of inleveren. Zo kan je veelal merken of je kind zich be-
grepen of gerespecteerd voelt, of je zijn territorium bin-
nendringt, of zijn integriteit in gevaar brengt. Dan kan je
je aanpak zo bijsturen dat er ruimte is voor begrip, res-
pect, zijn territorium en zijn integriteit. Je maakt dan ge-
bruik van de teruggezonden tekens om meer bij je kind
te bereiken, rekening houdend met zijn gevoeligheden,
zonder dat je het gevoel hebt te verliezen.
Vooral gevoelens en emoties die bij je kind leven of door
je werden opgewekt, zullen al heel snel merkbaar zijn. Is
je kind enthousiast, of gewonnen voor iets, vertoont het
veel weerstand, of is het geërgerd, of onzeker. Veelal
verwijzen deze gevoelens en emoties naar onderlig-
gende behoeften, zoals, bijvoorbeeld, behoefte aan be-
grip, aan erkenning, aan hulp, of aan rust. De tekens die
je kind uitzendt, bevatten dan aanwijzingen voor deze
gevoelens en behoeften. Ze opmerken als ouder, kan
430
maken dat je met deze gevoelens en behoeften kan re-
kening houden. Zoals in wat je verwacht, ook deze ge-
voelens mee onderkennen. En zo het kan in wat je ver-
wacht, mee tegemoet komen aan de opgemerkte be-
hoeften. Bijvoorbeeld, 'Kan je dit vandaag in orde bren-
gen, ik merk dat je nu te gespannen bent en even toe
bent aan ontspanning'. Zo laat je zien dat je luistert naar
je kind en zijn gevoelens en dat je anderzijds je kind aan-
moedigt en steunt, rekening houdend met zijn behoef-
ten.
Door de voorkeur te geven aan een meer genuanceerd
gebruik van tekens, hebben ze wellicht een grotere im-
pact op je kind. Een ongenuanceerd gebruik leidt al snel
tot een inflatie. Je voortdurend slecht gezind zijn dat van
je gezicht en je reacties afloopt, maakt dat je kind het
gevoel heeft hier toch weinig aan en mee te kunnen
doen. Het zal er dit dan maar bijnemen en er zo weinig
mogelijk op trachten te letten. Misschien zoekt het dan
wel afstand van je om dit nog voor zich te vergemakke-
lijken. Door een meer gebruik van positieve en waarde-
ring uitsprekende tekens, kan je wellicht ook een grotere
impact bereiken. Je laat dan merken dat iets inderdaad
een grote inspanning kan betekenen en dat je dit erg
waardeert, dat je ook reeds de inspanning waardeert
ook al is het resultaat er nog niet helemaal.
431
Ook kan je je kind leren dat het voor hem of haar voor-
delig is, zo je als ouder genuanceerde tekens kan geven
die het wil opvangen en waarop het op een of andere
manier wil reageren. Zo kan het kind vermijden dat op
een uitvergrote, onaangename en negatieve wijze iets
voor haar of hem wordt duidelijk gemaakt. Zo heeft het
zelf ook in de hand welke tekens je als ouder gebruikt en
is het niet overgeleverd aan je willekeur of je onmacht.
Door bovendien bij deze milde tekens als kind de grens
van akkoord gaan en involgen niet steeds te verschuiven
en geen misbruik hiervan te maken, kan je als ouder bij
deze mildheid blijven. Dit je kind weten overbrengen van
geen misbruik te maken van deze mildheid, kan veel
voordeel voor hem of haar opleveren.
432
Teken- en signaaltaal
Een tekentaal is wat jij als ouder bewust of onbewust
aanwendt naar je kind toe om iets te communiceren. Het
is wat jij bewust of onbewust bedoelt en tot uiting
brengt, met of zonder woorden.
Een signaaltaal is wat je kind bewust of onbewust tot taal
maakt, waarop het reageert. De taal die het beluistert
om te begrijpen wat wordt bedoeld en waarmee het in
zijn reactie rekening houdt. Reactie die een ingaan kan
zijn op wat in je taal wordt duidelijk gemaakt, of een te-
genin gaan kan zijn op wat door je als ouder werd be-
tracht.
Je zou kunnen stellen dat de tekentaal in je handen ligt,
de manier waarop je iets duidelijk maakt, en dat de sig-
naaltaal in de handen van je kind ligt, de aanwezige te-
kens van je die het maakt tot signalen voor hem of haar.
Als ouder kan je er op letten op welke tekentaal je kind
reageert. Aan welke tekens schenkt het aandacht, zodat
ze voor hem of haar tot signalen worden, die iets voor
hem of haar verduidelijken, of iets in hem of haar in be-
weging brengen. Bijvoorbeeld, als ik krachtiger praat,
maakt dit dan indruk op mijn kind, of negeert het dit juist
om me af te leren zo te praten. Nog een voorbeeld, als
433
ik weiger mijn kind te helpen, komt het dan over dat het
anders moet doen.
Zo ontdek je stilaan wat werkt. Moet ik een middel ge-
bruiken, een in het vooruitzicht gestelde beloning bij-
voorbeeld, om het in beweging te krijgen. Uiteraard kan
je hierbij aandacht besteden aan de ongunstige neven-
effecten van op een bepaalde manier signalen te zen-
den. Zoals, in het laatste voorbeeld, steeds een beloning
bij de hand te moeten hebben. Op termijn kan het dan
gunstig zijn te zoeken naar andere tekens die voor je kind
signalen zijn, en je kind te leren ze als signalen te hante-
ren.
434
Mijn tekentaal
Geef je antwoorden bij middel van een cijfer van 1 tot 9.
Cijfer 1 betekent weinig of niet (van toepassing). Cijfer 9
betekent zo goed als helemaal (van toepassing).
IK>ANDEREN
In welke mate laat je iets horen ?
In welke mate laat je iets zien ?
In welke mate laat je iets voelen ?
In welke mate ben je bewust van je eigen tekens ?
In welke mate ben je gevoelig voor het uitzenden van te-
kens ?
In welke mate maak je bewust gebruik van tekens ?
435
ANDEREN>IK
In welke mate laten anderen iets horen ?
In welke mate laten anderen iets zien ?
In welke mate laten anderen iets voelen ?
In welke mate ben je bewust van tekens van anderen ?
In welke mate ben je gevoelig voor tekens van anderen ?
In welke mate vang je op wat anderen laten horen ?
In welke mate vang je op wat anderen laten zien ?
In welke mate vang je op wat anderen laten voelen ?
In welke mate maak je bewust gebruik van tekens van
anderen ?
436
TEKENGEBRUIK
In welke mate maak je gebruik van minimale tekens ?
In welke mate maak je gebruik van genuanceerde te-
kens ?
In welke mate maak je gebruik van (voor)tijdige tekens ?
In welke mate maak je gebruik van herhaling van te-
kens ?
In welke mate maak je gebruik van emotionele tekens ?
437
TEKEN>SIGNAAL
In welke mate let je erop of je tekentaal ook signaaltaal
is ?
In welke mate let je erop hoe je tekentaal wordt begre-
pen ?
In welke mate let je erop hoe op je tekentaal wordt gere-
ageerd ?
438
Taaldruk
Taaldruk als benoemingsdruk
Wat je als ouder of kind dagdagelijks ontmoet ben je ge-
neigd te benoemen voor jezelf maar ook voor elkaar.
Deze benoeming is niet zonder gevolg. Ze geeft meteen
het wat, hoe, waar, wanneer, tegenover wie, waarom en
waartoe van iets aan. Ze activeert met andere woorden
een cognitief schema in je waarin eerdere ervaringen
over wat, hoe, waar, wanneer tegenover wie, waarom
en waartoe verwerkt zijn. Als we, bijvoorbeeld, iemand
een vriend noemen dan zijn er situatievoorwaarden aan
verbonden als waar, wanneer, tegenover wie, waarom
of waartoe we iemand een vriend noemen. Tegelijk zijn
er begripsvoorwaarden aan verbonden als wat: wat ken-
merkend is voor een vriend. Tenslotte zijn er gedrags-
voorwaarden aan verbonden als hoe: hoe de omgang is
met wie we een vriend noemen. Als we iemand een
Iets of iemand benoemen activeert een hele erva-
ringswereld waarin we geneigd zijn tot groepering.
439
vriend noemen moet die trouw naar ons toe zijn als situ-
atie, moet die lief zijn als wat we onder een vriend be-
grijpen en moet die behulpzaam zijn in de omgang. Als
we integendeel iemand een vijand noemen, dan zijn er
heel andere situatie-, begrips- en gedragsvoorwaarden
aan verbonden. Zo iemand is onbetrouwbaar als situatie,
is helemaal niet lief als begrip en hiermee heb je een
moeilijke omgang.
Rekening houdend met dit gegeven dat een benoeming
een hele wereld activeert, kan het bijgevolg erg belang-
rijk zijn zeer zorgvuldig en voorzichtig te zijn in deze be-
noeming, zowel voor jezelf, maar ook voor elkaar. Je kan
vaak deze geactiveerde wereld zomaar niet naast je
neerleggen. Noem je iemand onbetrouwbaar of noemt
iemand je onbetrouwbaar, dan vereist het een hele ver-
werkingsarbeid om dit naast je neer te leggen. De ander
zal steeds weer gemakkelijk als onbetrouwbaar opdui-
ken en je hele kijk en reactie bepalen. Jijzelf zal mogelijk
ook steeds gemakkelijk als onbetrouwbaar voor jezelf
opduiken als anderen je zo hebben genoemd. Je zal veel
moeite en mogelijk tijd nodig hebben om je hiervan te
bevrijden. De reden hiervoor is het hele cognitieve
schema dat via de benoeming actief wordt. De taal die je
gebruikt om iets of iemand te benoemen, creëert met
andere woorden een zekere druk waar je spontaan niet
zomaar onderuit kan. Veelal zal je bewust moeite moe-
ten doen om je van je verwoording te ontdoen, of zal je
440
argumenten of bewijzen moeten zoeken om tot een an-
dere verwoording te komen. Mogelijk zal je ook inspan-
ning moeten doen om afstand te winnen tegenover een
verwoording van buitenaf. Het is maar wat je denkt en
het is daarom nog niet zo. Of het is maar wat de ander
zegt, maar daarom is het zo nog niet of hoef je dit niet
over te nemen.
Taaldruk als groeperingsdruk
Als we dit benoemingsproces van naderbij bekijken, dan
merken we dat we geneigd zijn bij het benoemen de
werkelijkheid in groepen in te delen. Binnen elke groep
bevindt zich dan wat we als gemeenschappelijk en gelijk
kunnen aanzien. Erbuiten wat niet gemeenschappelijk
en niet gelijk is. Dit proberen we dan onder te brengen
in een nieuwe of andere groep. Liefst maken we zo wei-
nig mogelijk categorieën en proberen we alles te assimi-
leren binnen eenzelfde groep. Lukt dit assimileren niet
langer dan moeten we wel accommoderen en een ver-
deling in nieuwe en meerdere groepen accepteren. Dit
aantal groepen of categorieën proberen we zoveel mo-
gelijk te beperken, zo houden we het overzicht. Wat we
in nieuwe groepen opsplitsen proberen we toch nog in
een gemeenschappelijke meer abstracte of algemene
groep te behouden. Zodat de subgroepen toch nog on-
der de paraplu van de algemene groep kunnen onderge-
bracht worden. Hierbij heeft groepering en zijn tegen-
441
pool categorisatie met toch nog behoudt van zoveel mo-
gelijk groepering, een aantal voordelen. Zoals snelle her-
kenning of gemakkelijk weten reageren omdat het ver-
trouwd overkomt. Tegelijk evenwel heeft groepering en
categorisatie toch een aantal nadelen. Zoals vertekening
en vervorming bij verwoording of ongenuanceerde reac-
tie. Door bijvoorbeeld mensen uit je omgeving in twee
categorieën, vriend of vijand, onder te brengen doe je
mogelijk de werkelijkheid geweld aan. Voor wie in het
vak vijand terechtkomt is dit misschien voorbarig en on-
terecht. Voor wie in het vak vriend terechtkomt is dit
misschien eenzijdig en opgeschroefd. Niet iedereen past
in het ene of het andere vak en wordt hierbij enigszins
geweld aangedaan. Misschien is een andere groepering
en categorisatie nodig, maar deze ontbreekt door de be-
schikbare of gebruikelijke taal. De groepering legt te
sterk de nadruk op het gemeenschappelijke en gelijke en
heeft te weinig oog voor het persoonlijke en ongelijke.
We zijn gemakkelijk geneigd in de groepering gebruik te
maken van een hogere abstracte groep. 'Wat Tine doet
is typisch meisjesachtig.' 'Wie Thomas is dat is kenmer-
kend voor jongens.'
We zijn met andere woorden geneigd de complexiteit
van de werkelijkheid te vatten, er mee om te gaan en ze
te situeren door ze te groeperen. Verschillen trachten
we te herleiden tot wat gelijk is. Zo wordt de werkelijk-
heid overzichtelijk, eenvoudiger maar tegelijk geredu-
ceerd. We groeperen, classificeren en categoriseren. We
442
splitsen en verdelen indien nodig. Kleine verschillen en
veranderingen ontgaan ons gemakkelijk.
De vraag is dan of deze taalkundige voorstellingen waar-
aan cognitieve schema's gekoppeld zijn nog een vol-
doende getrouwe weergave van de werkelijkheid inhou-
den. Is onze verwoording niet te begrensd of te beperkt?
Ontbreekt het ons niet aan onderliggende cognitieve
schema's die nu slechts een te beperkt aantal begrippen,
reacties en situaties inhouden? Er is gemakkelijk te veel
groepering en categorisatie en er is mogelijk te weinig
differentiatie en uitsplitsing.
Bovendien houdt de toevallige toewijzing tot een groep
waartoe iets of iemand behoort, het risico in dat er geen
aandacht meer is voor wat niet tot die groep behoort.
Alles komt in het teken van die groep te staan : de situa-
ties, de kenmerken en de reacties. Iets of iemand heeft
al dan niet een zeker aantal elementen ervan. Maar oog
is er niet langer voor wat als situatie, kenmerk en reactie
behoort tot een andere groep. Dit valt buiten het ge-
zichtsveld omwille van de eerdere benoeming.
Zo gaat men, bijvoorbeeld, zichzelf of iemand uit de om-
geving benoemen als behorend tot een bepaalde over-
tuiging. Zo wordt in Aziatische landen iemand die veel
aandacht en zorg besteed aan het samenvallen met de
werkelijkheid aanzien als taoïst. Iemand die veel aan-
dacht en zorg besteed aan het menselijke en hoe met
443
het eigen menselijk lijden om te gaan wordt als boed-
dhist gezien. Tenslotte wordt iemand die veel aandacht
en zorg besteed om samen te vallen met de gemeen-
schap en met hogere overtuigingen als confucianist aan-
zien. Eens zichzelf of iemand uit de omgeving zo be-
noemd, komt heel het cognitief schema taoïsme, boed-
dhisme en confucianisme in actie en begint alles hier om
heen te draaien.
De verwoording creëert een uitgesproken druk waar nog
moeilijk van weg kan gekomen worden. Zowel in het
denken maar ook in het handelen en in het scheppen van
een context komt het hierom te draaien.
Taaldruk verminderen
Wil de taakdruk overwonnen worden, dan moet wellicht
gedacht worden aan een andere benoeming. Maar ook
aan een andere groepering of categorisatie. Bijvoor-
beeld, niet in twee categorieën zoals wit en zwart, goed
of slecht, wat dan vaak nog eens tegengestelden zijn.
Maar moeten wellicht meer categorieën onderscheiden
worden, kleurrijker en genuanceerder. Zo kan ook wat
gedaan worden aan de oneigenlijke indeling in twee ca-
tegorieën : wat is, en wat niet is, vaak bestempeld als te-
gengestelde, uitzondering, extreem. Een tweedeling
ontbreekt hier dan in feite.
444
Ook kan het zinvol zijn te gaan kijken wat in feite in ie-
mands verwoording persoonlijk is. Wat onderliggend bij
iemand aanwezig is als invulling voor het wat, hoe, waar,
wanneer, tegenover wie, waarom of waartoe. Zo kunnen
verschillen bij gelijke verwoording toch opgemerkt wor-
den.
Wellicht is hier een belangrijk aandeel weggelegd voor
het ontleren. Niet iets of iemand steeds weer opnieuw
op eenzelfde wijze benoemen, gebruik makend van de-
zelfde categorisering en veralgemening. Maar inspan-
ning leveren om op zoek te gaan naar een andere benoe-
ming, gebruik maken van andere categorisering en diffe-
rentiatie. Minder de taaldruk laten spelen, maar er aan
voorbij gaan en zich openstellen voor de werkelijkheid
en hoe deze op een andere manier en nauwkeuriger en
meer getrouw te onderkennen. Bijvoorbeeld, door een
werkelijkheid niet steeds opnieuw als probleem aan te
stippen, maar te benoemen in termen van varianten of
eigen mogelijkheden of oplossingen.
Eigen taaldruk
Formuleer een voorbeeld waarin je eigen taaldruk door
benoeming van iets of iemand weet te onderkennen :
Formuleer een voorbeeld waarin je eigen taaldruk door
groepering van iets of iemand weet te onderkennen :
445
Taalontwikkeling
1. Taalontwikkeling als wonder
Een kind ontwikkelt zich op vele manieren. Wellicht een
van de meest opvallende en duidelijkst merkbare ont-
wikkelingen zowel voor het kind zelf als voor zijn omge-
ving is de ontwikkeling van de taal en de spraak. Een heel
nieuwe wereld gaat voor het kind open : deze van de taal
en de spraak. Ook de communicatie neemt een hele
vlucht : het kind kan iets uitdrukken, de ouder kan iets
zeggen en vragen. Op een heel nieuw niveau wordt de
werkelijkheid gevat, op een heel nieuw niveau kan over
de werkelijkheid informatie uitgewisseld. Niet op het
Het tot ontwikkeling komen van de taal opent voor
het kind stapsgewijs een heel nieuwe wereld.
Hoe verloopt deze ontwikkeling ?
446
vlak van de werkelijkheid zelf of op het vlak van de inter-
actie, maar op het vlak van de voorstelling van werkelijk-
heid en interactie. Een meta-niveau waarin via taal ver-
wezen wordt naar de werkelijkheid en de er in aanwe-
zige gedragsinteractie. Verwezen voor zichzelf via taal-
woordenschat, verwezen ook voor elkaar via spraak.
Taal- en spraakontwikkeling gaan hand in hand. Wellicht
gaat het begrijpen van de taal iets vooraf aan het spre-
ken van de taal, ook al zijn er vanaf de geboorte reeds
aanzetten voor beide. Zo reageert een kind reeds heel
snel op de menselijke stem, zo ook maakt het kind reeds
vroeg geluidjes, ook al hebben die nog weinig met taal te
maken. Vóór 1 jaar herkent het kind sommige woorden
en rond 1 jaar kan het op zekere verzoeken reageren. Je
zou kunnen stellen dat er bij taal- en spraakontwikkeling
drie zaken aan de orde zijn. Het herkennen van een ge-
luidspatroon, het vertolken van dit geluidspatroon en
drie weten wanneer dit geluidspatroon van toepassing is
of te gebruiken is. Dit komt overeen met het knowing-
that, het knowing-how, het knowing-when en -where.
Een voorbeeld, hoe klinkt het woord mama, hoe spreek
ik mama uit met welke mondstanden, wanneer is de per-
soon er die mama wordt genoemd of die ik zo noem.
Taalontwikkeling en betekenis- en gedragsontwikkeling
gaan ook hand in hand. Zoals hiervoor reeds aangegeven
447
tracht het kind te ontdekken met wat een bepaald ge-
luidspatroon in de realiteit verbonden is. Het woord
mama verbonden aan de realiteit van mijn mama. Zo
ontdekt het kind de be-teken-is van het geluidspatroon
mama. Tegelijk tracht het kind te ontdekken met welk
eigen omgang een bepaald geluidspatroon verbonden is.
Tegen wie zeg ik mama en houdt dit dan voor mij ook in
er naar toelopen en je veilig voelen. Zo ontdekt het kind
de gedragsomgang van het geluidspatroon mama. Wel-
licht is de betekenis- en gedragsontwikkeling eerder dan
de taalontwikkeling op gang gekomen. Het kind heeft
reeds betekenissen en gedrag gekoppeld aan bepaalde
geheugenbeelden die nu ook een naam gekregen heb-
ben. Mijn mama was reeds die grote persoon met krol-
haar en een brede herkenbare glimlach, tegen wie ik mij
aanvlijen waarbij ik wat meer gevoelig kan doen. Nu ont-
dek ik dat zij mama noemt en reageert als ik mama roep,
waar ik voorheen huilde om een reactie van haar uit te
lokken.
2. Hoe ontwikkelt zich de taal ?
Kinderen worden geboren met de aanleg om taal te le-
ren. In alle culturen beginnen kinderen te praten voor-
namelijk gedurende het tweede levensjaar aan een iet-
wat gelijklopend ritme. Kinderen zouden een zekere pre-
dispositie of voorprogrammering bezitten die hen helpt
448
bij het verwerven van taalkennis en -vaardigheden. Vol-
gens sommigen zou de taal evenwel grotendeels aange-
leerd zijn. Kinderen zouden de taal die ze van volwasse-
nen horen imiteren. Volwassenen zouden hierbij be-
paalde uitspraken van kinderen eigen aan de taal be-
krachtigen en andere niet taaleigen klankvorming nege-
ren. Via observatieleren of modeling zouden kinderen
zich bepaalde taalpatronen eigen maken, die ze nadien
aanwenden in hun zich ontwikkelend taalgebruik. Kin-
deren zouden hierbij cognitieve processen inschakelen
onder meer aandacht en informatieverwerkingsproces-
sen die er voor zorgen dat er een georganiseerde kennis-
opslag en -hantering van taal mogelijk wordt. Deze ge-
heugenopslag gebeurt op zo een wijze dat ze onmiddel-
lijk klaar is voor gebruik. Elk object is opgeslagen met zijn
kenmerken, onder meer met zijn naam als kenmerk en
met een naam voor de kenmerken, met zijn omgangswij-
zen en met zijn herkenningsaanwijzingen. Bijvoorbeeld,
een kind is klein en speels, en noemt kind (kenmerken),
het vraagt om voorzichtigheid en geduld (omgangswij-
zen) en is levendig en zelfactief (herkenningsaanwijzin-
gen) (dit in tegenstelling tot een pop die levenloos is en
in beweging moet gebracht). De kenmerken en herken-
ningsaanwijzingen leert het kind binnen zijn sociaal-cul-
turele omgeving en zijn er ook door getypeerd en deels
eigen aan. Zeg ik pop tegen iets van plastic of iets van
stof. De omgangswijzen die het kind leert passen in de
449
ontwikkeling binnen de groep waarvan het kind deel uit-
maakt en passen ook in de eigen ontwikkeling. Door de
taal kan het kind beter vertolken hoe de omgeving het
kan tegemoet gaan en kan het beter vertolken hoe het
zelf de omgeving wil tegemoet gaan. Door de taal kan
het eigen gevoelens onderkennen en eigen gedachten
ontwikkelen.
Samengevat kan gesteld dat in de taalontwikkeling een
genetisch-neurologische component aanwezig is - de
aanleg om te leren praten -, een leercomponent aanwe-
zig is - de noodzakelijk aangeboden leerervaringen om
taal te verwerven -, en een sociale component - de con-
text waarin de (culturele) inhouden van de taal wordt ei-
gen gemaakt.
3. Hoe verloopt de taalontwikkeling ?
Een voortalige (prelinguale) periode, een vroegtalige
(vroeglinguale) periode en een differentiatie periode
kunnen opeenvolgend worden onderscheiden. De eer-
ste, prelinguale periode gaat aan de taalvorming vooraf
en legt er de basis voor. De tweede, vroeglinguale peri-
ode vormt de eerste stappen in de taalvorming en legt
het fundament voor de verdere taalontwikkeling die zich
in de derde, differentiatiefase voordoet.
450
In de voortalige periode tot ongeveer 1 jaar spreekt het
kind nog niet, maar maakt het geluiden als voorbereiding
op spreken, zonder duidelijke communicatieve beteke-
nis.
De geboorteschrei om de ademhaling op gang te bren-
gen is het eerste geluid dat het pasgeboren kind maakt.
Het huilen herhaalt zich in de eerste zes levensweken,
aanvankelijk zonder duidelijke reden, naar stilaan als een
primitieve vertolking van een zeker onbehagen.
Na zes weken treedt ongeveer gelijktijdig met de eerste
glimlach een vocaliseren op. Geluidjes vanuit een ont-
spannen stemspleet als ah, oh, uh vertolken rust, plezier
en welbehagen, dit vooral in dialoogvorm voor en na het
slapen en gevoed worden.
Vanaf ongeveer vier maand verschijnt het brabbelen
door tegelijk met het vocaliseren of geluidjes maken de
mond te bewegen en deze geheel of bijna geheel te slui-
ten. Zo ontstaan geluidjes als ba-ba, ta-ta, ka-ka die na
verloop van tijd langer en gecompliceerder worden.
Vanaf acht maand beginnen de klanken steeds meer te
gelijken op klanken eigen aan de moedertaal, zo ver-
schijnt het sociaal brabbelen. Zo verschijnt er ook steeds
meer een melodie eigen aan de taal.
451
Belangrijk in deze fase is dat ouder en kind heel wat voor-
werk verrichten. Zo kan de ouder reageren op het brab-
belen van het kind, waardoor het gestimuleerd wordt het
brabbelen te herhalen en verder te verkennen. Zo kan het
kind steeds meer taaleigen klanken ontdekken en leren
vormen. Zo kan de ouder volgen waar het kind aandacht
aan schenkt en verwoorden waarop de aandacht van bei-
den gevestigd is. Zo kan de ouder ook voor dagelijkse ac-
tiviteiten zoals voeden, wassen en aankleden de dingen
benoemen en beschrijven wat hij of zij doet. Meer in het
algemeen kan je vertellen over wat je doorheen de dag
samen doet, zoals gaan wandelen, of naar de super-
markt, of bezoek ontvangen.
Dit belang bleek des te meer omdat onderzoekers van
Duke University recent ontdekten dat baby's bepaalde
woorden en hun relaties eerder kunnen begrijpen dan
eerder werd gedacht, vooral wanneer de genoemde ob-
jecten zichtbaar waren voor de baby's. Ook al zijn baby's
misschien nog niet bewust van de werkelijke betekenis,
toch kunnen ze woorden herkennen, vooral als ze ver-
want zijn aan elkaar of als ze verwijzen naar verwante
objecten. Zoals, bijvoorbeeld, hand en voet, maar ook
eenvoudige woorden, als auto, sap en kinderwagen.
Ze vroegen ouders bijgevolg om meer met hun baby's te
praten en voorwerpen een naam te geven om hun begrip
452
en het leren van de taal te verbeteren. Hierbij adviseer-
den ze baby's als 'echte communicatieve partners' te be-
handelen. Zo kan gebruik gemaakt van een meer volwas-
sen en gesofisticeerd taalgebruik over zowat alles wat
wordt tegengekomen. Hierbij kunnen ook vraagzinnen
gebruikt die het kind uitnodigen tot nadenken.
In de vroegtalige periode van 1 tot ongeveer 2,5 jaar ver-
schijnen de eerste woordjes, zoals mama en papa, die
tegen het einde van die periode evolueren tot twee-
woordzinnen. Vooral op het einde van deze periode
breidt de woordenschat snel uit en wordt de zinsbouw
complexer. Vanaf 2,5 jaar worden drie-woordzinnen ge-
vormd met toenemende woordenschat en spreekvaar-
digheid.
Onderzoek uitgaande van de Universiteit van York sug-
gereert dat jonge kinderen die te maken krijgen met
grote hoeveelheden spraak van volwassenen meestal
betere cognitieve vaardigheden hebben. Bovendien ken-
den ze een grotere verscheidenheid aan woorden wan-
neer volwassenen een gevarieerd vocabulaire gebruik-
ten. Dus meer praten met een hoge kwaliteit levert een
cognitief voordeel op.
Belangrijk in deze fase is dat er voldoende interacties zijn
453
waarin taal wordt aangewend. De aanleg om taal te ver-
werven uit zich enkel in een talige omgeving. Naargelang
pas later en minder het taalvermogen van het kind wordt
gestimuleerd, zal er nadien meer inspanning nodig zijn.
Ouders trachten een brug te slaan naar hun kind door ge-
bruik te maken van babytalk of motherese. Ze passen hun
manier van praten aan het kind aan door gebruik te ma-
ken van een hogere toon, een met meer nadruk spreken
aan een trager tempo met duidelijke pauzes om reacties
mogelijk te maken, met variatie in klanken, vereenvou-
digde woorden en zinnen, herhalingen, over hier en nu
aanwezige dingen en personen, en aansluitend bij de be-
leving en reactie van het kind, en hier op inspelend door
voldoende snel wat gebeurt te verwoorden. Intuïtief be-
ginnen ouders reeds vanaf de geboorte met babytalk.
Onderzoek geeft aan dat muziek bij baby's een gunstige
invloed heeft op hun breinontwikkeling en indirect op hun
taalontwikkeling. Muziek bij het jong kind bevordert de
cognitieve functies wat toelaat dat het sneller en vlotter
leert praten.
Neem in het praten met je kind niet te snel en te veel de
leiding, speel in op wat de aandacht van je kind trekt, ge-
bruik hierbij alledaagse dingen die je misschien ontsnap-
pen maar je kind verwonderen. Als je over iets nieuws be-
gint dat nog niet de aandacht heeft van je kind, wordt het
454
moeilijk om volgen, wat gemakkelijk uit de reactie van je
kind blijkt, het is helemaal niet mee. Doe zo mogelijk din-
gen samen (bijvoorbeeld, puzzelen) en reik dan woorden
aan voor wat het kind opmerkt en doet, zoals kleur, vorm,
eigenschappen, bewegingen.
Recente bevindingen suggereren dat het gebruik van ver-
kleinwoorden, zoals tutje en koekje, en reduplicatie of
herhaling van een woorddeel in een woord, zoals mama,
papa, tuftuf of pilipili, die beide vaak in babytaal woor-
den in diverse talen voorkomen, taalontwikkeling in een
vroeg stadium kunnen bevorderen.
Nieuw grootschalig mondiaal onderzoek van de Harvard
University toont aan dat ouders overal eenzelfde taal ge-
bruiken om een baby die 'hangerig is' tegemoet te ko-
men. Ze praten met grotere nadruk, met hogere tonen
en met veel meer variatie in toonhoogte. Gaan ze voor
hun baby zingen, dan zingen ze net veel vlakker van toon,
lager en met veel minder ritme. Die tegenstelling tussen
een nadrukkelijke spraak en een vlakke zang zou kunnen
liggen aan hun verschillend doel. Het spreken zou dienen
om de aandacht te trekken en af te leiden en het zingen
zou dienen om te kalmeren en in slaap te sussen. Dit on-
derzoek toont het belang aan van deze oudertaal of 'mo-
therese'.
455
Uit een nieuwe studie aan de Universiteit van Miami
komt naar voor dat iconiciteit in de taal van ouders het
kind helpt om nieuwe woorden te leren. Iconiciteit doet
zich voor als er een overeenkomst is tussen wat een
woord betekent en hoe het klinkt. Bijvoorbeeld, in slurpen
klinkt het mondgeluid slurpen door of in geeuwen wordt
het geeuwen uitgebeeld.
Uit de studie bleek dat kinderen de neiging hebben om
woorden met een hogere iconiciteit eerder te leren dan
woorden met een lagere iconiciteit. Tegelijk bleek dat vol-
wassenen de neiging hebben om meer iconische woor-
den te gebruiken wanneer ze met kinderen praten dan
wanneer ze met andere volwassenen praten. Nog bleek
dat wanneer ouders iets nieuw een naam gaven, hun kin-
deren die nieuwe namen later eerder herinnerden als de
ouders ook zeer iconische woorden in dezelfde zin ge-
bruikten. Bijvoorbeeld, leren over katten laten samen-
gaan met praten over hoe ze miauwen. Of leren over een
trui laten samengaan met praten over hoe donzig het
is. Of nog leren over honing door praten over hoe plak-
kerig het is. Als de ouder ook honing zegt terwijl hij de
plakkerigheid beschrijft, kan het kind zich een sterkere
herinnering aan het nieuw woord vormen en de beteke-
nis ervan, omdat ze aandacht besteden aan de belang-
rijke eigenschappen ervan, in dit geval de plakkerige tex-
tuur. Als een ouder praat over plakkerigheid zonder de
naam honing te noemen, is er geen nieuwe naam om te
456
associëren met die plakkerige textuur. Ook niet als een
ouder de honing een naam geeft maar zegt dat het geel
is, een woord dat niet echt klinkt als honing, wat betekent
dat het kind minder aandacht aan de honing zou kunnen
besteden en het woord zou vergeten.
Uit deze bevindingen kan geconcludeerd dat iconiciteit
een belangrijke manier kan zijn die ouders kunnen ge-
bruiken om het leren van nieuwe woorden te vergemak-
kelijken. Dit kan door iconische woorden te gebruiken
(bijvoorbeeld, zoemen) of door iconische woorden te ge-
bruiken in relatie tot nieuwe woorden (bijvoorbeeld, bijen
zoemen) zoals in een zin.
In de differentiatieperiode vanaf 2,5 tot 5 jaar breiden
de reeds ontwikkelde basisvaardigheden uit. Zo zal het
kind meer woorden gaan samenvoegen, woorden begin-
nen verbuigen en wordt de woordvolgorde aangewend.
Tegen het einde van het vijfde jaar beheerst het in grote
mate de moedertaal. De woordenschat breidt van ge-
middeld 400 woorden op 2,5 jaar uit tot gemiddeld 2000
woorden op 5 jaar. In deze fase leert het kind over zich-
zelf spreken in de ik-persoon en over anderen in de jij-
persoon. Het spreekt niet langer over zichzelf met zijn
eigen naam, zoals 'Jim buiten gaan.'
457
Belangrijk in deze fase is dat ouders een voldoende geva-
rieerde woordenschat en taal gebruiken waarin het kind
de taalregels en uitzonderingen hierop kan ontdekken.
Een woordenschat die toelaat de wereld op een vol-
doende precieze en genuanceerde wijze voor te stellen.
Zegt het kind iets nog niet helemaal juist, dan kan je best
in je antwoorden de juiste verwoording verwerken. Op
het 'Ik loopte hard' van je kind, bijvoorbeeld, kan je ant-
woorden 'Liep je hard ?'. Biedt het kind voldoende gele-
genheden om te praten, zo kan je er de gewoonte van
maken het te laten vertellen over wat het meemaakt.
Aanvankelijk is de inhoud en betekenis van wat je kind
zegt belangrijker dan hoe juist verwoord het is. Als je kind
een volgende stap zet, kan je best voldoende geduldig
zijn en voldoende ruimte en tijd geven, zoniet is er gevaar
dat je kind gefrustreerd raakt en geremd om zich uit te
drukken. Dwing het niet iets na te zeggen, neem vrede
met het luisteren naar wat je juist zegt. Lach niet om wat
het zegt en zeg het niet na.
Recent bleek uit onderzoek dat vooral de conversatie tus-
sen ouder en kind de ontwikkeling van de hersenen van
kinderen versterkt. Het Massachusetts Institute of Tech-
nology toonde aan dat verschillen in het aantal gespreks-
wendingen heen-en-weer verantwoordelijk zijn voor een
groot deel van de verschillen in hersenfysiologie en taal-
vaardigheden bij 4- tot 6-jarige kinderen.
458
De bevindingen suggereren dat ouders een aanzienlijke
invloed kunnen hebben op de taal- en hersenontwikke-
ling van hun kind door het eenvoudig in gesprek te be-
trekken. Bij kinderen die meer gesprekken hebben mee-
gemaakt, was Broca’s gebied, een deel van de hersenen
dat betrokken was bij spraakproductie en taalverwer-
ving, veel actiever tijdens het luisteren naar verhalen.
Van belang bleek niet zozeer het aantal woorden door
het kind gesproken, of het aantal woorden dat met het
kind werd gesproken. Maar het ging vooral om het aan-
tal keren dat kind en volwassene een heen-en-weer taal-
uitwisseling hadden, geïnitieerd door een van beide.
De onderzoekers geloven dat interactief gesprek kin-
deren meer kansen biedt om hun communicatievaardig-
heden te oefenen, inclusief het vermogen om te begrijpen
wat een ander op een gepaste manier tracht te zeggen
en hoe een ander passend tracht te reageren. De onder-
zoekers hopen dat hun bevindingen ouders zullen aan-
moedigen om hun kind in meer gesprekken te betrek-
ken. Ze denken tevens dat ook veel jongere kinderen baat
kunnen hebben met uitwisseling van geluiden heen en
weer, of met visuele uitwisseling van gezichten.
Recent Amerikaans onderzoek geeft aan dat vroegtijdig
lezen samen met het kind, al vanaf de leeftijd van zes
maand, een langdurig en duurzaam effect heeft op de
taalontwikkeling en de spreek-, lees- en schrijfvaardig-
heid, gemeten vier jaar later.
459
4. Taalinhoud ontwikkeling
Kenmerkend voor de taalinhoud ontwikkeling is in vele
varianten :
Op 12 maand
Eénwoordzinnen worden gebruikt om objecten of perso-
nen aan te duiden als antwoord op de vraag wat of wie.
Bijvoorbeeld, auto, beer of mama/papa, opa.
Op 24 maand
Tweewoordzinnen worden gebruikt om aan objecten of
personen een werkwoord te verbinden als antwoord op
de vraag hoe van wat of wie. Bijvoorbeeld, auto rijden,
beer slapen, mama/papa fiets, opa snottebel.
Op 36 maand
Driewoordzinnen worden gebruikt om een situatie te
verbinden aan objecten of personen verbonden aan een
werkwoord als antwoord op de vraag waar, wanneer,
waarom of waartoe. Bijvoorbeeld, auto rijden zand,
beer slaapt moe, mama/papa fiets rijden, opa ziek
snottebel.
460
5. Onderdelen van taalontwikkeling
Aan taal is heel wat te leren, een taal bestaat immers uit
een vijftal bestanddelen.
Er zijn in de eerste plaats het ontdekken en leren repro-
duceren van de klanken en klankcombinaties, aangeduid
met fonologische ontwikkeling. Het kind ontdekt de on-
derscheidbare klanken in de moedertaal, de fonemen
zoals /b/ en /p/, en tracht deze na te bootsen.
Er zijn in de tweede plaats het linken van objecten en
personen met woorden, aangeduid met semantische
ontwikkeling. Een woord verwijst dan aanvankelijk naar
iets vertrouwds wat het kind ziet. In het begin gaat het
om iets concreets in de omgeving (bijvoorbeeld, koek),
pas later om een categorie van objecten (bijvoorbeeld,
koeken). Zo ontdekt het kind stilaan dat het ook kan pra-
ten over wat niet onmiddellijk aanwezig is (bijvoorbeeld,
koek betekent 'ik wil een koek'). Eens het kind door heeft
van geluiden te verbinden aan objecten en personen ligt
de weg open voor woordenschatontwikkeling.
Er zijn in de derde plaats het combineren van woorden
tot een zin en hierbij aansluitende verbuigingen, aange-
duid met syntactische ontwikkeling. Van één-woordzin-
nen (bijvoorbeeld, poes) over omstreeks 1,5 jaar naar
twee-woordzinnen (bijvoorbeeld, poes weg) tot drie-
461
woordzinnen (bijvoorbeeld, poes is weg) welke verschij-
nen omstreeks 2 jaar. Vervolgens worden de zinnen lan-
ger en complexer. Aanvankelijk zit in de één-woordzin-
nen meer verborgen dan een woord, mogelijk ook een
hele zin (bijvoorbeeld, 'poes' betekent 'ik wil poes stre-
len.')
Er zijn in de vierde plaats de wijze waarop klanken ge-
combineerd mogen worden in woorden en grotere een-
heden, welke klankvormen zijn mogelijk en welke niet,
en welke is hun betekenisgevolg, aangeduid met morfo-
logische ontwikkeling. Zo leert het kind verkleinwoor-
den, werkwoordverbuigingen en de vergrotende en
overtreffende trap. Zo leert het de tegenwoordige, ver-
leden en toekomstige tijd, leert het bevestigend, ontken-
nend en vragend praten.
Er zijn in de vijfde plaats tenslotte de wijze waarop dit
alles concreet bij communicatie en interactie kan aange-
wend worden en de wijze waarop niet, aangeduid met
pragmatische ontwikkeling. Hoe luid praat ik in een be-
paalde situatie, hoe vraag ik iets, wanneer is het mijn
beurt om iets te zeggen?
462
6. Verdere taalontwikkeling
Taalontwikkeling stopt niet als je kind een vlotte prater
is. Doorheen het verdere leven kunnen steeds nieuwe
woorden geleerd en kunnen nieuwe betekenissen en
omgangswijzen in nieuwe contexten als taalinhouden
verkend. Als communicatievorm kan de taal ook steeds
verder ontwikkeld en geoefend. Tussen de leeftijd van
twee en drie jaar leert het kind vragen te stellen. Aan-
vankelijk over 'Wat is dit ?' en 'Hoe is dit ?', nadien over
'Waarom is dit ?' Zo tracht het aan taalinhouden te ko-
men over wat, hoe, wanneer, waar, waarom of waartoe.
Inhouden die het toelaten meer begrip van de omge-
vende realiteit te krijgen. Inhouden ook die het toelaten
zich gedragsmatig en interactief te oriënteren en invloed
uit te oefenen en zo meer grip. Inhouden tenslotte die
het toelaten op het juiste moment, in de juiste situatie,
om de juiste reden te reageren.
Bij dit alles is het belangrijk rekening te houden met het
eigen ritme van het kind en het niet onnodig onder druk
te plaatsen. Op die manier kan een remmend effect op
de ontwikkeling van de taal bij het kind voorkomen. Zo
zijn er kinderen die eerder laattijdig beginnen praten,
maar dan op korte termijn vrij goed. Blijf je toch met vra-
463
gen zitten, bijvoorbeeld, omdat er onvoldoende vooruit-
gang is in de taalontwikkeling, dan kan het inwinnen van
advies zinvol zijn.
In hun taal- en betekenisontwikkeling integreren kin-
deren verschillende informatiebronnen uit hun sociale
omgeving bij middel van de veronderstelde bedoeling
van de bron. Wat er is, wat iemand zegt of expressief
toont en wat iemand doet en wat kinderen al weten wor-
den samengevoegd op basis van de bedoeling die kin-
deren van iemand als bron trachten te achterhalen. Hun
leren, zoals hun woordenschat- en betekenisontwikke-
ling, vereist de integratie van meerdere verschillende in-
formatiebronnen, zoals om de betekenis van woorden af
te leiden. De gevonden gemeenschappelijke onderlig-
gende intentie zorgt voor een natuurlijke manier van in-
tegreren van de informatiebronnen.
Het Max Planck Institute, het MIT en de Stanford Univer-
sity kwamen zo in hun onderzoek uit bij het rationeel in-
tegratiemodel. Uit dit onderzoek blijkt het belang van de
bedoeling of het waarom als context om informatie te
linken. Zo is geweten dat de contextinvulling, hier het
doel of het waarom, een essentieel onderdeel is van een
kenschema en zijn ontwikkeling. Integratie moet er toe
leiden dat kinderen realiteiten als referenten correct
464
identificeren en de gebruikelijke woord-element toewij-
zingen leren, bij welke nieuwe realiteit hoort welk woord
en welke betekenis.
7. Overzicht taalontwikkeling
Onderstaand overzicht van de taalontwikkeling laat toe
zich een idee te vormen van de op elke leeftijd te ver-
wachten taalontwikkeling. Hou er rekening mee dat er
grote verschillen kunnen optreden.
6 maand
Vocalisatie met intonatie
Reageert op zijn naam
Reageert op menselijke stemmen zonder nood aan ge-
zichtsexpressie door zijn hoofd en ogen te bewegen
Reageert passend op vriendelijke of onvriendelijke toon
Kan bepaalde woorden herkennen als naar wat ze ver-
wijzen
12 maand
Gebruikt één of meer woorden met een betekenis (ook
deel van woord)
Begrijpt eenvoudige instructies, vooral zo stem of fysieke
aanwijzingen worden gegeven
Verhoogt of verlaagt toon
465
Is zich bewust van de sociale betekenis van de taal
18 maand
Heeft een woordenschat van ongeveer 5 tot 20 woorden
Woordenschat bestaat voornamelijk uit naamwoorden
Een zekere echolalie (meermaals herhalen van een
woord of zin)
Veel jargon met emotionele inhoud
Kan eenvoudige opdrachten opvolgen
24 maand
Kan een aantal objecten noemen eigen aan zijn omge-
ving
Is in staat minstens twee voorzetsels te gebruiken, ge-
woonlijk gekozen uit de volgende : in, op, onder
Combineert woorden in een korte zin - gewoonlijk naam-
woord - werkwoord combinaties, gemiddelde lengte van
zinnen is ongeveer 1.2 woorden.
Ongeveer 2/3 van de kinderuitspraken zijn begrijpbaar
Woordenschat van ongeveer 150-300 worden
Ritme en vloeiendheid zijn meestal gering
Volume en toonhoogte nog niet goed beheerst
Kan twee voornaamwoorden juist gebruiken : ik, me, jij,
alhoewel me en ik nog gemakkelijk worden verward
Mijn en van mij beginnen te verschijnen
466
Weet te beantwoorden aan opdrachten als 'toon me je
ogen, (neus, mond en haar)'
36 maand
Gebruikt voornaamwoorden als ik, jij, me juist
Gebruikt reeds in enige mate meervoudsvorm en verle-
den tijd
Kent minstens drie voorzetsels, meestal in, op, onder
Kent voornaamste lichaamsdelen en kan deze aanwijzen
zo al niet noemen
Kan gemakkelijk drie-woordzinnen vormen
Heeft 900-1000 woorden ter beschikking
Zowat 90 % van wat kind zegt zou begrijpbaar zijn
Werkwoorden beginnen op de voorgrond te komen
Begrijpt meest eenvoudige vragen over omgeving en ac-
tiviteiten
Legt verbanden tussen zijn ervaringen zodat ze logisch
kunnen gevolgd
Kan zinvol omgaan met vragen als 'wat moet je doen als
je slaap, honger, kou of dorst hebt?'
Kan zijn geslacht, naam en leeftijd weergeven
Kan niet alle vragen beantwoorden ook al begrijpt het
wat wordt verwacht
48 maand
Kent namen van vertrouwde dieren
467
Kent minstens vier voorzetsels of kan hun betekenis to-
nen bij gegeven opdrachten
Benoemt gewone objecten in prentboeken of magazines
Kent één of meer kleuren
Kan 4 cijfers herhalen wanneer langzaam gegeven
Kan meestal woorden van 4 lettergrepen herhalen
Kan het begrijpen van over en onder tonen
Beheerst meeste klinkers en tweeklanken en de mede-
klinkers p,b,m,w,n
Is vaak bezig met het doen alsof
Uitvoerige verwoording bij het uitvoeren van activiteiten
Begrijpt begrippen als langer, groter bij tonen van con-
trast
Voert eenvoudige opdrachten uit ook al zijn de objecten
niet in zicht
Veel herhaling van woorden, zinnen, lettergrepen en
zelfs geluiden
60 maand
Kan spontaan veel beschrijvende woorden gebruiken -
zowel adjectieven als bijwoorden
Kent gebruikelijke tegenstellingen : groot-klein, zwaar-
licht, enz.
Heeft taalbegrip van 4 of meer
Kan tot tien tellen
Taal is volledig begrijpelijk, los van articulatieproblemen
468
Beheerst alle klinkers en volgende medeklinkers
m,p,b,h,w,k,g,t,d,n,ng,y
Kan zinnen van 9 woorden herhalen
Kan objecten beschrijven in termen van gebruik (hoed,
schoen, stoel)
Kan drie samen gegeven opdrachten ineens na elkaar
uitvoeren
Kent zijn leeftijd
Heeft eenvoudig tijdsbegrip : morgend, namiddag,
nacht, dag, later, na, terwijl, morgen, gisteren, vandaag
Gebruikt vrij lange zinnen en gebruikt zekere samenge-
stelde en complexe zinnen
Spraak in zijn geheel genomen is grammaticaal juist
6 jaar
Naast eerder vermelde medeklinkers ook beheersing
van f, v, sh, zh, th
Begrip hebben van cijfers
Spraak is volledig begrijpelijk en sociaal zinvol
Kan aan iemand een redelijk samenhangend verhaal ver-
tellen over een plaat, met aandacht voor relaties tussen
objecten en gebeurtenissen
469
7 jaar
Beheerst de medeklinkers, s, z, r, stemloos th, ch, wh en
de zachte g
Kan tegengestelde analogieën gemakkelijk hanteren :
meisje-jongen, man-vrouw, vliegen-zwemmen, bot-
scherp, kort-lang, zoet-zuur, enz.
Begrijpt termen als : gelijk, verschillend, begin, einde,
enz.
Kan tijd per kwartier aangeven
Kan eenvoudig lezen en kan veel woorden reeds schrij-
ven
8 jaar
Kan verband leggen tussen aantal gebeurtenissen, waar-
van verschillende in het verleden plaatshadden
Complexe en samengestelde zinnen kunnen gemakkelijk
gebruikt
Weinig onjuistheden in grammatica samentrekkingen,
tijden, uitspraken, meervoud
Beheersing van alle spraakgeluiden, met inbegrip van
medeklinkercombinaties
Leest redelijk vlot en schrijft eenvoudige samenstellin-
gen
Sociale elementen zijn aanwezig in spraak in passende
situaties
470
Beheersing van tempo, toon en volume zijn in het alge-
meen goed en passend
Kan gesprek voeren op redelijk volwassen niveau
Weet redelijk complexe instructies met weinig herhaling
uit te voeren
Heeft goed ontwikkeld tijds- en cijferbegrip
Taalontwikkeling concreet
Welke parallellen herken je tussen de hier beschreven
taalontwikkeling en de taalontwikkeling van je kind ?
Met wat zou je als ouder concreet kunnen rekening hou-
den bij de taalontwikkeling van je kind ?
471
Referentiële
of expres-
sieve taal
Stijl taalont-
wikkeling
Stijlen taalontwikkeling
Bij de taalontwikkeling van peuters is er een verschil tus-
sen een referentiële stijl en een expressieve stijl. En bij-
gevolg dus een verschil tussen referentiële kinderen en
expressieve kinderen. De meeste kinderen kan je in een
van beide groepen indelen, sommige in beide. De ont-
wikkeling van een referentiële taal of een expressieve
taal kan tot op zekere hoogte gelinkt worden aan cul-
tuurverschillen. Amerikaans moeders moedigen meer
een referentieel taalgebruik aan, terwijl Aziatische moe-
ders meer gebruik maken van een expressieve taal naar
hun kind toe.
Kinderen kunnen een referentiële of expressieve stijl
gebruiken bij hun taalontwikkeling. Mogelijk gaat dit
terug op verschillen in leeroriëntatie en onderlig-
gende leereigenschappen.
472
Tussen beide groepen is er een zeker verschil in snelheid
van woordenschatverwerving, ook al is de globale groei
uiteindelijk gelijk. Bij peuters met een referentiële stijl is
er een snelle toename van hun woordenschat rond an-
derhalf jaar. Bij peuters met een expressieve stijl neemt
de woordenschat langzamer toe, maar wel gestaag.
Referentiële stijl
Peuters met een referentiële taalstijl gebruiken woorden
om naar dingen te verwijzen. Ze labelen objecten en
mensen. Ze geven hun spraak vorm met het doel begre-
pen te worden. Ze neigen meer met volwassenen om te
gaan en minder met leeftijdsgenoten. Ze gebruiken
meer losse woorden en bouwen vandaar af geleidelijk
langere zinnen op. Ze kijken graag in boeken of naar af-
beeldingen en labelen graag de objecten en mensen die
ze zien.
Als ouder kan je voor deze referentiële kinderen ter on-
dersteuning voortbouwen op wat ze zeggen. Zeggen ze,
bijvoorbeeld, hond, dan kan je zeggen ja, een hond. Hij
doet woef. Hij is lief en heel tam. Je mag hem strelen.
Kinderen met een referentieel taalgebruik hebben
vooral ouders met een beschrijvend taalaanbod, gericht
op objecten, waarbij ze hun kind stimuleren tot het labe-
len van voorwerpen en personen uit de omgeving.
473
Referentiële kinderen zijn over het algemeen meer ont-
dekkingsreizigers en hebben een actieve interesse in ob-
jecten. Het zijn objectgerichte kinderen die de buitenwe-
reld willen benoemen.
Ze gaan hiertoe meer behoedzaam en benoemend te
werk. Zo gaan hun eerste gebruikte woorden over wat
ze kennen in de buitenwereld. Hiertoe luisteren ze iets
langer, waarbij ze trachten te begrijpen, voor ze zelf een
woord gebruiken. Deze kinderen zijn iets langzamer in
hun woordgebruik, omdat ze eerst trachten te begrijpen
vooraleer woorden te produceren.
Kinderen met een referentieel taalgebruik verwoorden
beschrijvend het wat en het doen van de dingen om hen
heen in de buitenwereld.
Expressieve stijl
Peuters met een expressieve taalstijl gebruiken minder
zelfstandige naamwoorden en meer sociale en functio-
nele woorden, zoals bijvoorbeeld dag en mijn. Taal
wordt vooral gebruikt om gevoelens en behoeften weer
te geven en om te socialiseren. Deze kinderen uiten zich
spontaan met woorden en praten door, zonder zich zor-
gen te maken over begrepen te worden. Ze interageren
met volwassenen en leeftijdsgenoten en praten vaak op
een weinig verstaanbare wijze. Zo kunnen ze twee woor-
den samenvoegen tot één woord. Bijvoorbeeld, houop
474
of keiveel. Langzaam leren ze langere zinnen op te split-
sen in losse woorden
Als ouder kan je voor deze expressieve kinderen ter on-
dersteuning je taal aanpassen en bepaalde woorden be-
nadrukken. Bijvoorbeeld, als je kind zegt be’ekekusjege-
ven kan je zeggen je wilt je knuffelbeer een kusje geven.
Kinderen met een sociaal-expressief taalgebruik hebben
vooral ouders die meer directieven aanwenden en soci-
ale verwoordingen gebruiken.
Expressieve kinderen zijn over het algemeen mogelijk so-
cialer, omdat hun ouders meer verbale routines gebrui-
ken. Persoonsgerichte kinderen leren voornamelijk
woorden die behulpzaam zijn voor hun persoonlijke en
sociale relaties.
Hiertoe imiteren ze relatief meer, waarbij ze meer soci-
ale uitdrukkingen gebruiken. Hun eerste gebruikte
woorden gaan over sociale verwoordingen, zoals be-
groeten, manieren om iets te doen, verwachtingen. Ze
imiteren sneller wat ze net hoorden en gaan dit probe-
ren uitvoeren. Deze kinderen zijn iets sneller in hun
woordgebruik. Er is een kortere afstand tussen wat ze
recepteren en wat ze produceren. Ze imiteren in hun
expressie sneller wat ze gehoord hebben.
475
Kinderen met een expressief taalgebruik verwoorden op
een betrokken wijze wat en hoe hun binnenwereld is en
wat en hoe de interactie binnen- en buitenwereld is.
Verschillen leeroriëntatie
Deze verschillen in taalverwervingsstijl zouden mogelijk
samenhangen met een verschil in leerstijl. Zo wordt on-
derscheid gemaakt tussen referentiële en expressieve
leerders. Het eerste leertype is gericht op objecten, het
tweede op personen. Ook de bekende Russische ontwik-
kelingspsycholoog Vygotsky maakte een onderscheid
tussen object/subject en other-regulated children.
Deze verschillende leerfocus zou op zijn beurt de woor-
denschatontwikkeling beïnvloeden. Zo leren objectge-
richte kinderen vooral woorden die voorwerpen aandui-
den. Zij verwerven het snelst afzonderlijke woorden,
voornamelijk concrete zelfstandige naamwoorden. An-
derzijds leren persoonsgerichte kinderen vooral woor-
den die hen helpen in hun persoonlijke en sociale rela-
ties. Zoals frequente sociale formuleringen, voornaam-
woorden en functiewoorden.
Naast leeroriëntatie blijkt ook in mindere mate het leer-
en taalaanbod van de omgeving een rol te spelen in de
woordenschatontwikkeling. Zoals als ouder meer refere-
ren naar voorwerpen ofwel mensen, en het gebruik van
beschrijvingen ofwel geboden.
476
Referentiële kinderen zouden eerder analytische leer-
ders zijn, terwijl expressieve kinderen meer holistische
leerders zouden zijn.
Referentiële kinderen worden ook in het Engels 'patter-
ners' genoemd. Dit betekent dat ze graag voorwerpen
classificeren en hierbij een voorkeur hebben voor labels
en beschrijvingen. Expressieve kinderen worden in het
Engels 'dramatists' genoemd. Dit houdt in dat ze geïnte-
resseerd zijn in gedachten, gevoelens en communicatie.
Ze overdrijven gemakkelijker en houden ervan op iets
voort te borduren.
Verschillen leereigenschappen
Elk van deze leertypes vertonen eigen leerderskenmer-
ken. Het zijn eigen neurologisch-biologische, omge-
vings- en cognitieve kenmerken en eigenschappen die
gaan over hoe naar de wereld te kijken en hoe ze taal
daarin zien functioneren. De meeste verbanden worden
gelegd met het temperament en het sociaal interageren
van de leerder.
Het leertype met een referentiële stijl is geconcentreerd,
heeft aandacht en een hoge activiteitsgraad. Het gaat
om extraverte en nieuwsgierige kinderen die durven te
experimenteren. Het leertype met een expressieve stijl
is veeleer zelfbewust, conservatief en voorzichtig en
477
minder aandachtig en snel verveeld. Het gaat om kin-
deren die gericht zijn op de interpersoonlijke functies
van taal, ook al is nog niet helemaal duidelijk of ze als
leerder ook meer sociaal ingesteld zijn.
Naargelang het leertype heeft imitatie een verschillende
functie : bij referentiële kinderen is het een teken van
begrip, bij expressieve dient het om het gesprek op gang
te houden. Zo bleek dat kinderen met een expressieve
stijl meer imiteren maar de geïmiteerde vormen even-
wel niet incorporeren. Wat wel gebeurt bij kinderen met
een referentiële stijl. Deze laatste zijn ook veel selectie-
ver in wat ze imiteren, terwijl expressieve kinderen zo-
wat alles imiteren.
Ook al kan niet gezegd dat de leereigenschappen op zich-
zelf de verschillende leeroriëntaties veroorzaken, toch
kunnen ze deze evenwel wel bevorderen, zoals in het ge-
bruik van een bepaalde strategie. Bijvoorbeeld analy-
tisch of holistisch, of het gericht zijn op het beschrijvend
begrijpen van de wereld los van zichzelf (hoe zijn objec-
ten en personen op zich) voor de referentiële of het aan-
voelend registreren van de wereld betrokken op zichzelf
(hoe zijn objecten en personen voor me in relatie tot me-
zelf) voor de expressieve.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel ‘Twee-
zijdige schema-activatievan deze encyclopedie, waarin
478
de complementariteit van beide focussen in het licht ge-
steld wordt.
Toegepaste stijl
Ga zo je wil na of je kind voornamelijk een referentiële of
expressieve verwoording gebruikt :
Ga zo je wil na of je als ouder voornamelijk een referenti-
ele of expressieve verwoording gebruikt :
Ga zo je wil na of je hierin meer variatie kan gebruiken :
Ga zo je wil na of je kind eerder een referentiële of ex-
pressieve leerstijl vertoont :
Ga zo je wil na of je kind referentiële of expressieve leer-
eigenschappen heeft :
Ga zo je wil na of je kind eerder analytisch opsplitsend of
holistisch samenvoegend ingesteld is :
479
Meer lezen :
Schaerlaekens, A. M. (2021). De taalontwikkeling van het
kind. Groningen: Noordhoff Uitgevers bv.
480
Taal,
schema’s en
realiteit
Taal en schema's
In de taal die je als ouder of kind gebruikt om de dingen
in je omgeving en je leven te beschrijven voor jezelf en
voor elkaar, doet zich iets merkwaardigs voor. Vastge-
steld kan worden dat je in feite de werkelijkheid niet op
zich beschrijft, maar dat je de werkelijkheid tracht te be-
schrijven zoals ze door je op basis van huidige en vroe-
gere omgang wordt ervaren. Met andere woorden, je
beschrijft de werkelijkheid niet zoals ze buiten je is, maar
zoals ze in je hoofd wordt opgeslagen, zoals ze binnen in
Wat je verwoordt, geeft weer wat in je geheugen op-
geslagen ligt over iets.
Wat in je geheugen opgeslagen ligt over iets, bevat
de verwerkte ervaring in contact met de realiteit.
481
je wordt geregistreerd. Je geeft via woorden niet de rea-
liteit weer, maar informatie die je over deze realiteit
hebt verzameld.
Als je weet dat alle informatie over eerdere en huidige
ervaringen wordt opgeslagen in je geheugen. Meer be-
paald dat deze informatie opgeslagen wordt in ken- of
geheugenschema's die je over dingen in je omgeving en
je leven hebt. Dan kan je vaststellen dat je via je taal die
je gebruikt voortdurend tracht te verwoorden en weer
te geven wat in je schema's opgeslagen ligt. Hierbij vor-
men je schema's de beste voorstelling, representatie,
beeld, model, dubbel of kopie van de realiteit voor je. Dit
is zo omdat je geheugen de neiging heeft alle informatie
over contacten met de realiteit te verwerken tot beste
weergave opgeslagen in geheugenschema's. Die weer-
gave kan prototypisch van aard zijn, als tot eenheid ver-
werkt concept dat in werkelijkheid niet bestaat, maar
kan gebruikt worden om werkelijkheden mee te vergelij-
ken naar de mate ze met je prototype overeenstemmen.
Die weergave kan ook typerend zijn in de vorm van een
aantal opgebouwde criteria en regels waaraan iets be-
antwoordt en waartoe iets kan gereduceerd worden. De
weergave kan tenslotte ook patroonmatig zijn als aange-
legde verder toenemende verzameling van exemplari-
sche illustraties gevonden in de realiteit.
482
Driehoek
Dit inzicht is niet nieuw. Het bestaat sedert lang in de se-
miotiek of tekenleer. Ogden en Richards formuleerden
in hun 'The meaning of meaning' in 1923 reeds hun se-
miotische of betekenis driehoek. Deze geeft aan dat
woorden als vorm van een teken staan voor betekenis-
sen of verwijzingen als inhoud van een teken dat op zijn
beurt verwijst naar objecten of referenten als realiteit of
aanwijzer van het teken.
Zo staat het woord 'student' voor de betekenis die we er
aan geven als iemand die ijverig studeert na het middel-
baar onderwijs of als iemand die naast studeren er ook
een druk sociaal studentenleven er op na houdt. Hierbij
verwijst student als woord en betekenis naar iemand die
ingeschreven is aan de universiteit, dit als realiteit.
483
Zo staat het woord 'boom' voor de betekenis van:
wat verwijst naar de realiteit van:
De driehoek geeft aan dat de relatie tussen een woord
en een object indirect is. De link kan enkel gelegd wor-
den als een persoon als interpreteerder het woord 'pro-
cest', wat een overeenkomstig idee met zich meebrengt,
en vervolgens die gedachte koppelt aan een object.
Vandaag weten we dat die idee een weergave is van zich
nog verder ontwikkelende geheugenschema's die een
beste voorstelling vormen van de realiteit waarnaar ze
verwijzen. Zo trachten we via de taal een omschrijving te
geven van onze kenschema's. Kenschema's die op hun
beurt de werkelijkheid zoals ervaren op zijn best verwer-
ken en samenvatten.
484
Verwoording schema-inhoud
Geheugenschema's verzamelen en verwerken in het ge-
heugen informatie op basis van contacten en ervaringen
met de realiteit. De in de geheugenschema's opgeslagen
en verwerkte informatie gaat over wat kenmerkend is
aan de ontmoete realiteit, anders gezegd de begrips- of
declaratieve schema-invulling. Daarnaast gaat deze in-
formatie over hoe omgaan met de ontmoete realiteit,
anders gezegd de gedrags- of procedurale schema-invul-
ling. Tenslotte gaat deze informatie over waar, wanneer,
tegenover wie, waarom of waartoe van de ontmoete re-
aliteit, anders gezegd de context- of contextuele
schema-invulling. Dat dit gaat om een heuse verwerking
kan je onder meer afleiden uit het feit dat je op basis van
wat, hoe, waar, wanneer en tegenover wie ervaringen
het waarom of waartoe van iets tracht af te leiden als
verwerking en dat je deze verklaring als oorzaak of reden
voor een opgemerkt gevolg of doel mee opslaat. Bijge-
volg geeft het waarom als oorzaak de waarschijnlijkheid
van de gedragsreactie aan, terwijl het waar, wanneer, te-
genover wie als conditie de mogelijkheid van de gedrags-
reactie aangeeft.
Tracht je in woorden deze realiteit weer te geven om er
voor jezelf over na te denken of er met anderen over te
praten, dan ga je in feite zo goed mogelijk trachten te
formuleren wat zich als begrips-, gedrags- en contextin-
vulling in je geheugenschema's bevindt. Dit betekent
485
meteen ook dat je in denken en praten het kenmerkend
wat van iets gaat verwoorden, naast het kenmerkend
hoe omgaan met iets en tenslotte ook het kenmerkend
waar, wanneer, tegenover wie, waarom of waartoe van
iets gaat uitdrukken. Dit als zo goed mogelijke vertolking
van wat opgeslagen is in je ontwikkelde kenschema's.
Dit alles kan je geïllustreerd terugvinden in zinnen die je
formuleert bij een gedachtegang of een conversatie.
Zoals, bijvoorbeeld:
Het kleine kind dat vlug moe was, werd door zijn ouders
op de arm genomen.
Hier gaat het om een kind waarvoor je als kenmerkend
aangeeft dat het klein is, waarvoor je aangeeft dat het
vraagt om geholpen te worden door het te dragen en
waarvoor je aangeeft waarom dit zo is: het klein zijn
maakt dat het vlug moe wordt.
Het vervelende kind werd genegeerd.
Je geeft aan dat het om een kind gaat waarvoor kenmer-
kend is het vervelend zijn, dat dit wat vraagt om een ne-
geren als omgang en dat dit hoe voortkomt uit het ver-
velend zijn als verklaring of waarom en dat tenslotte dit
zich voordoet wanneer het kind vervelend is als context.
De aardbeientaart van die bakker is zo lekker dat we haar
meestal ineens verorberen.
486
Je geeft aan dat het gaat om een gebak met specifiek
fruit en van een bepaalde bakker met verder als alge-
meen ervaren kenmerk het lekker zijn, dat je ze ineens
helemaal verorbert als omgangskenmerk en dat de oor-
sprong het zo lekker zijn zich enkel voordoet bij die bak-
ker voor zijn gebak met aardbeien als contextkenmerk.
Over de lange hobbelige weg kwamen ze slechts moei-
zaam vooruit.
Je geeft aan wat kenmerkend is voor de weg: dat het een
lange en hobbelige weg is, wat kenmerkend is voor de
omgang: het slechts moeizaam vooruitkomen, en wat de
verklaring hiervoor is: de lengte en de hobbeligheid wat
het gedrag waarschijnlijk maakt in omstandigheden als:
een weg bewandelen of berijden, wat dit gedrag tot mo-
gelijkheid maakt.
In je verwoording vind je het wat (of wie) of de begrips-
invulling vooral terug als zelfstandig naamwoord, het
hoe of de gedragsinvulling vooral terug als werkwoord of
gezegde en het waar, wanneer, tegenover wie, waarom
of waartoe of de contextinvulling vooral terug als bij-
voeglijk naamwoord.
In die verwoording verwerk je niet alleen het nu, maar
het nu tegen de achtergrond van eerdere ervaringen. Zo
verwerk je in je verwoord denken en praten steeds ook
487
eerdere ervaringen zoals opgeslagen in geheugensche-
ma's. Dat dit verwerkt wat, hoe, waar, wanneer, tegen-
over wie en waarom of waartoe zo belangrijk is bij den-
ken en praten, blijkt uit het feit dat je anders iets niet
goed begrijpt of je het niet goed kan voorstellen bij den-
ken of praten.
Zo ben je geneigd bij praten een vertolking te geven van
je ontwikkeld wat, hoe, waar, wanneer, tegenover wie
en waarom of waartoe om de ander toe te laten je goed
te begrijpen en zich precies te kunnen voorstellen wat je
wil uitdrukken. De vraag is evenwel of die ander een-
zelfde invulling heeft van het wat, hoe, waar, wanneer,
tegenover wie, waarom of waartoe zodat dit aansluit bij
zijn of haar kenschema's. Hoe meer dit zo is hoe gemak-
kelijker het gesprek zal verlopen, hoe minder dit zo is hoe
meer de ander inspanning zal moeten doen om je te be-
grijpen en tot een precieze voorstelling te komen. Het
comfort van een gesprek zal bijgevolg afhangen van de
overeenstemming tussen je kenschema's waarvan je el-
kaar via je verwoording een voorstelling tracht te geven.
Even uitproberen
Formuleer hieronder voor jezelf een uitspraak :
488
Geef aan hoe het wat (of wie) hierin een verwoording is
van verworven kennis die ligt opgeslagen als begripsin-
vulling :
Geef eveneens aan hoe het hoe hierin een verwoording is
van verworven kennis die ligt opgeslagen als gedragsin-
vulling :
Geef tenslotte aan hoe het waar, wanneer, tegenover
wie, waarom of waartoe hierin een verwoording is van
verworven kennis die ligt opgeslagen als contextinvul-
ling :
489
Schema’s,
competenties en
talenten
Competentie- en talentenmodel
Competenties van je als ouder of van je als kind hebben
betrekking op een realiteit waartegenover je een reeks
opdrachten hebt uit te voeren. Talenten hebben betrek-
king op jezelf als ouder of als kind van waaruit je een aan-
tal opdrachten zou kunnen uitvoeren. Competenties zou
je kunnen beschouwen als eindpunten van een ontwik-
kelings- en vormingsproces. Talenten zou je kunnen be-
schouwen als beginpunten van een ontwikkelings- en
Talenten als wat aan de basis ligt van ontwikkeling, en
competenties als wat tot ontwikkeling kwam,
kunnen in het breder ontwikkelingsgericht kader van
het schema worden voorgesteld.
Het laat meer de dynamiek tussen gedrag en ontwik-
keling zien.
490
vormingsproces. Competenties daar eindig je hopelijk
mee, talenten daar begin je hopelijk mee. Competenties
zijn een objectief begrip, ze zijn vaststelbaar en meet-
baar aan de hand van wat je doet en bereikt. Talenten
zijn een subjectief begrip, ze zijn aanvoelbaar en vast-
stelbaar vanuit jezelf.
Competenties worden omschreven als een geheel van
kennen en inzicht, kunnen en vaardigheid en willen en
attitudes die het mogelijk maken in de realiteit iets te re-
aliseren. Talenten worden omschreven als aanleg waar
je graag en gemakkelijk mee bezig bent, zodat je in je
kracht komt, bij aanwending merk je snel vooruit te ko-
men en bereik je voldoeninggevend resultaat. Dit bete-
kent dat waar je talent voor hebt, maakt dat je meer kan-
sen en mogelijkheden hebt voor competentie-ontwikke-
ling tot op een hoger niveau. Je beschikt dan over een
aantal kwaliteiten in aanleg die je kan ontwikkelen zodat
je hoogstaande kwaliteit bereikt van je kwaliteiten. In het
ander geval dreigt een kloof tussen aanwezige aanleg en
het verwachte competentieniveau die moeilijk of niet via
ontwikkeling te overbruggen is.
[Joni (16 jaar) - Van bij mijn geboorte sta ik als het ware
gekend als iemand met een grote opmerkzaamheid (ta-
lent). Ik kan heel goed details opmerken. Ik kan me zowel
focussen op iets en dit tot in zijn details analyseren. Maar
ik kan ook heel goed details terugvinden in een geheel.
Waarnemen is voor mij op zoek gaan naar de kleinste
491
eenheid (schema). Dit heeft als voordeel dat ik steeds
heel nauwkeurig ben in de uitvoering (competentie).
Geen enkel detail ontsnapt aan mijn aandacht. Ik neem
mijn tijd als ik iets waarneem zodat ik alles weet te regi-
streren. Ik neem ook mijn tijd bij de uitvoering zodat alles
steeds in orde is. Waarnemen doet zich voor zodra details
mijn aandacht trekken. Ik analyseer steeds grote gehelen
en richt mijn aandacht zowel bij het waarnemen als bij
het uitvoeren op details en de afwerking ervan (schema).]
Schemamodel
Cognitieve of geheugenschema's geven de manier aan
waarop ons geheugen werkt. Het geheugen tracht alle
binnenkomende informatie en alle meegemaakte erva-
ringen zodanig te verwerken zodat ze nuttig zijn voor de
toekomst. Wat verkregen is aan informatie en verwor-
ven is als ervaring, wordt zodanig geordend en tot een-
heid gebracht dat we zo snel en zo goed mogelijk het
wat, hoe, waar, wanneer, waarom of waartoe van een
nieuwe situatie weten te achterhalen.
In de nieuwe situatie merken we triggers of aanstekers
op die bepaalde schema's in ons activeren om ons op zijn
best toe te laten de situatie te interpreteren en er mee
om te gaan. Tegelijk stellen deze geactiveerde schema's
zich open om op basis van wat we in het hier en nu ver-
nemen en ervaren zich verder te ontwikkelen. Deze
schema's kunnen zowel betrekking hebben op onszelf en
492
bepaalde algemene kwaliteiten of ontwikkelende moge-
lijkheden, als op situaties en opdrachten of doelen die
een specifiek aspect vormen van de ontmoete realiteit.
Deze geheugenschema's vormen de declaratieve reali-
teit. Wanneer ze in actie komen gaat het om de proce-
durale realiteit. Dit doet zich voor in een situatie als con-
textuele realiteit.
493
De declaratieve realiteit is wat ze is. Ze kan in aanleg aan-
wezig zijn, of ze kan reeds in hoge mate ontwikkeld zijn,
of iets hier tussenin. In de declaratieve realiteit van het
schema is er de declaratieve begripsinvulling wat staat
voor het wat van iets, zowel een eigen kenmerk als een
kenmerk in een situatie. Het gaat om de kennis en het
inzicht, zoals bijvoorbeeld het opgemerkte verband, sa-
men met het aanwezig gevoel en oordeel in dit verband.
In de declaratieve realiteit van het schema is er daar-
naast de procedurale gedragsinvulling wat staat voor
hoe iets is, zowel hoe een eigen kenmerk te werk gaat
als hoe de omgang met iets gebeurt. Het gaat om weten
hoe en om vaardigheden zowel met betrekking tot zich-
zelf als met de dingen om zich heen. In de declaratieve
realiteit van het schema is er tenslotte de contextuele
situatie-invulling wat staat voor het waar, wanneer,
waarom of waartoe van iets, zowel een eigen kenmerk
als een situatiekenmerk. Het gaat om de inschatting
waar, wanneer, waarom of waartoe iets te activeren. Het
zijn een verzameling triggers en motivaties om schema's
te wekken en de volgorde of combinatie waarin ze te
wekken.
Het schemabegrip is een overkoepelend begrip, waarin
zowel plaats is voor aanleg (of talent) als voor ontwikke-
ling (of competentie), maar ook alles er tussenin, wat zo-
wel betrekking kan hebben op persoonskenmerken (of
talent) als op situatiekenmerken (of competentie), wat
zowel kan slaan op het potentieel aanwezige (talent en
494
competentie) als op het gebruik en de toepassing ervan
(gedrag en realiteit). Hierdoor kan een meer samenhan-
gende voorstelling ontstaan waarin meerdere elemen-
ten een plaats kunnen krijgen. Als we weten dat de de-
claratieve, procedurale en contextuele realiteit de ingre-
diënten zijn van het gedrag en de declaratieve, procedu-
rale en contextuele schema-invulling de ingrediënten
zijn van mentale processen, komen we dicht bij een
voorstelling van het gedragsverloop of -cyclus. Hierdoor
kan alles tot een procesmatige en dynamische voorstel-
ling wordt omgevormd en blijft het niet langer bij een
statische voorstelling. Het schemamodel heeft net als
doelstelling het dynamisch gebeuren van de interactie
van het individu met zijn omgeving in beeld te brengen
en te laten zien hoe dit ontwikkeling mogelijk maakt.
Hiertoe behoren zowel wat zich buiten bevindt, naast
wat zich binnen ontwikkelt en ontspint, als wat er zich
tussenin voordoet in de overbrugging en wisselwerking.
[Jesse (15 jaar) - Mijn ouders hebben er altijd erg de na-
druk op gelegd dat ik iets zomaar niet steeds op een ge-
wone manier moet waarnemen, op een manier die het
meest voor de hand ligt of die schijnbaar vanzelfsprekend
is. 'Door eens anders te kijken', zei mijn pa altijd, 'krijg je
een beter inzicht.' 'Zet maar eens een andere bril op', riep
mijn moeder vaak, 'als ik weer eens aan iets niet goed
aan uit kon of iets niet merkte' (competentie). Ik moet
zeggen dat ik lang niet goed begreep wat ze bedoelden
(aanleg). Maar stilaan kreeg ik het onder de knie. Dat
495
sommige van mijn vrienden blowen, dat kan ik op die ma-
nier doorbreken. Ik zie ook veel vrienden die niet blowen
en best niet flauw overkomen. Nu heb ik de gewoonte
steeds op twee manieren naar iets te kijken, vooral als er
twijfel in mezelf opkomt of als ik merk dat het voor ande-
ren ook niet duidelijk is. Ik kies er dan voor die mogelijk-
heid uit te proberen die me verder brengt en niet doet
stilstaan of achteruitgaan (schema).]
496
Zoek voor jezelf als ouder of kind een voorbeeld van een
talent of competentie en ga na hoe je dit in het schema-
model kan situeren :
497
Talenwijzer : Hoe
praten met elkaar ?
Laten horen, zien of voelen
Wat je als ouder en kind onder elkaar uitwisselt kan ge-
beuren met wat je laat horen, laat zien of laat voelen.
Wat je laat horen doe je met de woordtaal en met je
stem. Wat je laat zien doe je met je mimiek, je lichaams-
houding en je uiterlijk. Wat je laat voelen doe je met wat
je doet en via de hulp van (sociale) media en anderen. Bij
elk van de gebruikte interactiekanalen hoort een eigen
taal, zoals woordtaal, lichaamstaal en gedragstaal.
Deze aangewende talen gaan samen met een verschil in
de mate van directheid en indirectheid. Van, bijvoor-
beeld, direct zeggen wat je al of niet wilt tot indirect
Je kan praten met wat je laat horen, met wat je laat
zien en met wat je laat voelen.
Wat verkies je ?
498
neerschrijven of laten zeggen wat je al of niet wilt. Paral-
lel hiermee is er tussen deze expressiewijzen vaak een
zeker verschil in en samenhang met de mate van rust of
onrust, met de mate van prettig of onprettig, met de
mate van vriendelijk of onvriendelijk, met de mate van
ervaren macht of machteloosheid, met de mate van per-
soonlijk of onpersoonlijk zijn en met de mate van au-
thentisch of inauthentisch zijn van het gespreksverloop.
Zo zal, bijvoorbeeld, iets rustig verwoorden getuigen van
meer invloed in vergelijking met een schreeuwerig pa-
piertje of een boze telefoon gekleurd door machteloos-
heid. Op die manier kan het dominante kanaal dat men
verkiest of waartoe men zijn toevlucht neemt, meteen
iets duidelijk maken hierover. Bij communicatie kan hier-
mee best rekening gehouden worden.
Door tijdig te laten horen en te laten zien wat erin je om-
gaat, wat je waarneemt, denkt, voelt, wilt, verwacht en
ervaart en hoe de ander op je overkomt en wat bij je te-
weeg brengt, kan op communicatief en imaginair vlak
bereikt wat beter in de realiteit wordt vermeden. Of kan
elk op de werkelijkheid worden voorbereid, erin begeleid
of is het mogelijk wat gebeurde na te bespreken.
Door dit gebeuren op communicatief vlak kan het paral-
lel gebeuren op reëel en gedragsvlak meer optimaal en
gestuurd verlopen. Zo kunnen problemen mondeling
worden besproken, eerder dan dat op reëel vlak schade
499
wordt toegebracht. Door je op communicatief vlak tijdig
te laten horen en zien en de ander toe te laten zich te
laten horen en zien kan vermeden worden dat men zich
reëel op een negatieve manier moet laten voelen.
'Ik kan horen wat je bedoelt'
Voordat je samen iets gaat doen, kan je er best over pra-
ten. Zo kom je te weten hoe ieder denkt en wat elk wil.
Zo kan je kiezen iets te doen wat elk goedvindt. Terwijl je
iets doet, kan je er best verder over praten. Zo merk je
of elk het nog prettig vindt en wat je beter kan verande-
ren. Ook nadien met elkaar praten laat toe te zien wat je
bereikte. Zo kan je ontdekken of je dit samen wou. Zo-
niet, kan je afspreken hoe het in het vervolg anders te
doen.
500
'Ik kan aan je stem horen wat er bij je leeft'
De manier waarop je iets zegt, zegt veel. Zo laat je horen
wie je zelf bent en wie de ander voor je is. Uit je toon
blijkt hoe goed je met me kan opschieten. Hoe je iets
zegt, geeft vooral je gevoelens en verwachtingen weer.
Wat je zegt, geeft je gedachten weer. Luister eens naar
elkaars stem. Is ze vriendelijk of vijandig, prettig of on-
prettig, rustig of onrustig, bazig of meegaand, zeker of
onzeker, wetend of vragend. Je stem zet vaak de toon.
Beter zo iets laten aanvoelen dan te snel iets te doen.
Uit recent onderzoek aan Cardiff University blijkt dat
adolescenten minder snel meewerken en minder moeite
doen om in te gaan op verzoeken van hun moeder als ze
op een controlerende toon worden uitgesproken. Deze
uitingen van controle leggen druk en proberen tot actie
te dwingen of aan te zetten. Dit praten gaat samen met
een reeks negatieve emoties, zoals opwinding en erger-
nis, en minder gevoelens van nabijheid. Ook al werden
dezelfde woorden gebruikt de manier waarop maakte
het verschil. Gesprekken met zoon of dochter leveren
het meeste voordeel op als een ondersteunende stem
wordt gebruikt. Dit wordt gemakkelijk achterwege gela-
ten bij het zich gestrest, moe of onder druk gezet voe-
len. Jongeren waren veel meer geneigd om instructies
op te volgen die een gevoel van aanmoediging en onder-
steuning voor zelfexpressie en keuze overbrachten. Een
501
meer motiverende taal die ondersteuning van autono-
mie uitdrukt, geeft een gevoel van aanmoediging en
biedt steun aan het gevoel van keuze en de mogelijkheid
tot zelfexpressie. Dit kan een aanzienlijke invloed heb-
ben op de emotionele, relationele en gedragsmatige in-
tentie-reacties van jongeren. Deze resultaten illustreren
hoe krachtig de gebruikte stem is in gesprek bij de juiste
toon.
'Ik kan aan je gezichtsexpressie zien wat je voelt en wilt'
Een gezicht zegt soms meer dan duizend woorden. In-
derdaad kan je zo aflezen wat iemand voelt of wil. Thuis
en op school wordt je geleerd niet zomaar met wat je
voelt of wilt te koop te lopen. Toch kan je vaak iets hier-
over van iemands gezicht aflezen. Lacht die, of is hij of zij
verdrietig. Is die akkoord of wil die wat anders. Best kan
502
je wat je zegt laten samenvallen met wat je op je gezicht
laat zien. Zo is wat je laat horen gelijk aan wat je laat zien.
Zonder te overdrijven of iemand ermee te storen.
'Je kan wat je wilt zeggen met je gebaren en je lichaams-
houding ondersteunen en benadrukken'
Met je gebaren en lichaamshouding kan je wat je doet
ondersteunen. Je vrienden kunnen dat snel merken wat
je wilt zeggen of doen. Ook kan jezelf beter op hen in-
spelen door te kijken naar hun gebaren en lichaamshou-
ding. Maakt iemand zich groter of juist kleiner, doet ie-
mand alsof niet thuis of gebaart iemand te komen, steekt
iemand de handen in de lucht of klapt die in de handen,
wil iemand afstand of juist nabijheid. Ook zonder tekst-
ballonnen of met het geluid af kan reeds veel duidelijk
worden. Hou je van dansen, dan kan je eens uitproberen,
en eventueel inoefenen, hoe toenadering te uiten of af-
stand te tonen, hoe je openstellen te ondersteunen of je
verdedigen te manifesteren,
'Je kan iets met je voorkomen doen'
503
Wie je bent en wilt zijn kan ik merken aan je uiterlijk en
je voorkomen. Of je een jongen of een meisje bent, hoe
oud je bent en wilt zijn. Ook al heb je je uiterlijk gekre-
gen, toch kan je eigen accenten leggen. Wat doe je met
je haar, wat met je kleding, draag je een bril en welke
koos je ? Welke zijn je favoriete spulletjes en vallen ze
gemakkelijk op ? Zo merk ik wie je bent of wilt zijn. Zo
toon je me waar je graag bij wilt horen.
'Je kan iets met je creaties doen'
Wat je maakt en tof, mooi of knap vindt, zegt vaak iets
over je manier waarop je met iemand omgaat. Of je je-
zelf in het licht wilt stellen of juist de ander. In wat je
maakt kan je aandacht geven aan anderen, een tekening
of een versje omdat je iemand graag mag. Of omdat je
iets van hem of haar wilt, of die iets voor je doet. Je kan
ook je kunnen en je sterkte laten zien. Hoe goed je kan
schilderen of een instrument bespelen. Je kan met een
zelfgemaakt kunstwerkje jezelf verdedigen of vragen
met je rekening te houden. Je kan het geven als ge-
schenk of als aandenken. Zo is het iets persoonlijks en
tastbaar van je voor me.
504
'Je kan iets met je gedrag doen'
In wat je hoe doet, kan je laten zien hoe sterk je bent. Zo
kan je sterk zijn in kracht, maar ook in behendigheid. Je
kan sterk zijn in het doorzien van hoe de ander te werk
gaat en in hoe hier schrander op inspelen. Je kan je goed
op je makkers afstemmen en zo samen sterker worden.
Je sterkte kan liggen in de leiding op je nemen of in juist
te volgen. Sterk kan ook zijn elkaar hulp vragen en geven.
Je sterkte kan zijn elkaar overtuigen of juist niet toege-
ven. Je kan bij iets blijven of juist iets opgeven, zo beter.
Je sterkte kan zijn tonen waar je goed in bent. Of opkij-
ken waar iemand beter in is. Zo laat elke relatiewijze je
toe sportief te doen en je sterkte te tonen. Zo word je
sterk in sociaal zijn en sociaal in sterk zijn. Vooral uit je
gedrag blijkt tegenover wie je je sterkte wilt tonen en te-
genover wie het je weinig gelegen is er zwak uit te ko-
men.
Zoek je iemand veelvuldig op, of blijf je gemakkelijk weg
of ga je vlug door, dit zegt veel over wat je voor iemand
voelt of over hoe goed het met iemand klikt.
505
Maak je anderszins gebruik van dwinggedrag om iemand
iets duidelijk te maken of om iets af te dwingen. Zoals
iemand bedreigen of benadelen om iets gedaan te krij-
gen. Of iets weigeren of (op)eisen wat iemand verplicht
tot volgen. Zoals een woede-uitbarsting als gedragstaal
om iets te bekomen of te beletten. Of nog maak je ge-
bruik van iemand uitsluiten of achterstellen, wat iemand
doet inbinden.
'Je kan iets met hulpmiddelen'
Meestal kan je iets rechtstreeks in elkaars aanwezigheid
zeggen, doen of laten merken. Zo bereik je elkaar gemak-
kelijkst en kan je op elkaar inspelen. Soms is het nuttig
ook iets te kunnen zeggen of te laten merken, als je er
niet bent. Zo kan je herinneren aan iets, bijvoorbeeld,
aan wat afgesproken was. Of kan je iets vragen, of waar-
schuwen voor iets. Allerlei hulpmiddeltjes kan je gebrui-
ken, zoals briefjes, zelfklevers, bordjes, ...om me te infor-
meren.
506
'Je kan iets met de hulp van anderen doen'
Soms heb je ruzie met iemand of kan je nog moeilijk met
elkaar praten. Dan kan misschien iemand je beiden hel-
pen. Zo iemand kan afwisselend naar elk luisteren en
met elk praten. Zo kan je terug bij elkaar gebracht wor-
den, stap voor stap. Zo iemand kan best goed met elk
opschieten en niet onmiddellijk iets met je moeilijkhe-
den te maken hebben. Zo kan die je rustiger en juister
over iets laten praten. En door de hindernissen weg te
nemen, helpen elkaar terug te vinden.
'Je kan iets met je omgeving'
Je omgeving geeft vaak iets weer van wie je bent. Vooral
als je deze omgeving naar eigen smaak en voorkeur kan
inrichten. Ze laat iets zien en voelen van wie je bent voor
anderen en hoe je met anderen omgaat. Ben je iemand
die gemakkelijk of graag meer of minder leidt, meer of
minder zorgt, meer of minder je laat zien, meer of min-
der opkijkt, meer of minder geniet, meer of minder volgt,
meer of minder laat wat is, meer of minder loslaat, meer
of minder aanvecht, meer of minder weerstaat. Dat
mensen erg van elkaar kunnen verschillen, merk ik aan
hun eigen typische omgeving. Deze verscheidenheid is
meteen een bron van rijkdom.
507
Als je als ouder en kind in de omgang met elkaar de
moeite doet om te luisteren, te kijken en aan te voelen
moet het mogelijk zijn uit de opgemerkte afzonderlijke
puzzelstukken precies samen te stellen wat de ander wil
overbrengen en wil bereiken bij je en wat niet. Zo een en
ander elkaar tegenspreekt kan je best terugvallen op wat
je voelt, dan op wat je ziet en tenslotte op wat je hoort.
Beter is wellicht nog, indien mogelijk, de ander je ver-
warring en onduidelijkheid te melden en om verduidelij-
king te vragen waar die je precies toe wil bewegen.
Het gevaar bestaat immers dat naarmate het minder vlot
in je communicatie, nu of meer in het algemeen, je ge-
makkelijker geneigd bent niet meer te praten met woor-
den, maar het nog wel te laten zien en, zo dit uitgeput
geraakt, het te laten voelen. Bij een volgend contact
wordt dan gemakkelijk meteen gegrepen naar laten zien
of voelen omdat praten met woorden toch niet hielp en
men zo meer indirect en van op afstand iets kan uitdruk-
ken. Wil men geen enkel persoonlijk direct contact meer,
durft men dit niet meer aan of laat de ander het niet
meer toe, dan grijpt men gemakkelijk naar iets of iemand
508
om iets mee te delen. Doordat elk steeds minder com-
municatief en responsief wordt, grijpt men naar steeds
krachtiger middelen die elke interactie en kans erop nog
verder bemoeilijken. Het is als toehoorder goed dit tijdig
op te merken, om te vermijden het slachtoffer te worden
van deze steeds krachtiger wordende communicatieve
aanpak en om zichzelf ook niet tot zulke aanpak verplicht
of genoodzaakt te voelen. De communicatieve bedoeling
wordt dan bij zulke wederzijdse benadering gemakkelijk
over het hoofd gezien.
Lukt de communicatie nog niet of helemaal niet meer,
dan bestaat het gevaar in een leegte of vacuüm terecht
te komen. In nog meer uitgesproken vormen kan bij ie-
mand een afsplitsing ontstaan van de communicatie die
niet werkt en de (sub)persoon hieraan verbonden en ge-
zocht naar een andere communicatie via een andere
(sub)persoon (onecht, versluierd, ...) die naar voor
treedt. Uitsluiting en onmogelijk maken van een commu-
nicatie op een normale wijze kunnen hier aan de basis
van liggen. Iets wat kost wat kost moet vermeden wor-
den. Dit kan door uitsluiting te vermijden en eerder te
kiezen voor een andere relatievorm en communicatie op
een normale wijze toe te laten en een meer wenselijke
communicatie aan te moedigen.
Als je in de omgang met elkaar de moeite doet om te
luisteren, te kijken en aan te voelen moet het mogelijk
509
zijn uit de opgemerkte afzonderlijke puzzelstukken pre-
cies samen te stellen wat de ander wil overbrengen en
wil bereiken bij je en wat niet. Zo een en ander elkaar
tegenspreekt kan je best terugvallen op wat je voelt, dan
op wat je ziet en tenslotte op wat je hoort. Beter is wel-
licht nog, indien mogelijk, de ander je verwarring en on-
duidelijkheid te melden en om verduidelijking te vragen
waar die je precies toe wil bewegen.
Het gevaar bestaat immers dat naarmate het minder vlot
in je communicatie, nu of meer in het algemeen, je ge-
makkelijker geneigd bent niet meer te praten met woor-
den, maar het nog wel te laten zien en, zo dit uitgeput
geraakt, het te laten voelen. Bij een volgend contact
wordt dan gemakkelijk meteen gegrepen naar laten zien
of voelen omdat praten met woorden toch niet hielp en
men zo meer indirect en van op afstand iets kan uitdruk-
ken. Wil men geen enkel persoonlijk direct contact meer,
durft men dit niet meer aan of laat de ander het niet
meer toe, dan grijpt men gemakkelijk naar iets of iemand
om iets mee te delen. Doordat elk steeds minder com-
municatief en responsief wordt, grijpt men naar steeds
krachtiger middelen die elke interactie en kans erop nog
verder bemoeilijken. Het is als toehoorder goed dit tijdig
op te merken, om te vermijden het slachtoffer te worden
van deze steeds krachtiger wordende communicatieve
aanpak en om zichzelf ook niet tot zulke aanpak verplicht
of genoodzaakt te voelen. De communicatieve bedoeling
510
wordt dan bij zulke wederzijdse benadering gemakkelijk
over het hoofd gezien.
Lukt de communicatie nog niet of helemaal niet meer,
dan bestaat het gevaar in een leegte of vacuüm terecht
te komen. In nog meer uitgesproken vormen kan bij ie-
mand een afsplitsing ontstaan van de communicatie die
niet werkt en de (sub)persoon hieraan verbonden en ge-
zocht naar een andere communicatie via een andere
(sub)persoon (onecht, versluierd, ...) die naar voor
treedt. Uitsluiting en onmogelijk maken van een commu-
nicatie op een normale wijze kunnen hier aan de basis
van liggen. Iets wat kost wat kost moet vermeden wor-
den. Dit kan door uitsluiting te vermijden en eerder te
kiezen voor een andere relatievorm en communicatie op
een normale wijze toe te laten en een meer wenselijke
communicatie aan te moedigen.
511
Te fel !
Lara (13 jaar) werd overspoeld door emoties. Haar onze-
kerheid was zo groot dat ze het niet langer wilde weten.
Ze wilde dit onzeker gevoel dat het haar onmogelijk
maakte gewoon verdringen. Om te vermijden opnieuw
door dit gevoel overvallen te worden, meed ze elke situa-
tie die op een of andere manier ook maar enige onzeker-
heid in haar zou kunnen wekken.
In het verhaal van Lara kan weerhouden worden de felle
emoties en erge onzekerheid waarmee ze voortdurend
te maken heeft. Ze wordt als het ware overspoeld door
haar gevoelens.
Iets kan te veel worden.
Uit zelfbescherming tracht je het weer binnen de per-
ken te krijgen.
De manier waarop je dit doet, kan gevolgen hebben
voor jezelf of je omgeving.
512
In het verhaal van Lara valt ook op te merken de sterke
aandrang van die niet hanteerbare gevoelens te willen
verdringen. Ze niet meer onder ogen te zien, er niet
meer aan te willen denken. Dit waarmee ze erg te maken
krijgt, finaal te willen vergeten.
In het verhaal van Lara valt tenslotte op de moeite die ze
doet om onzeker en bang makende situaties ten alle
prijze te willen ontwijken en zo nodig te ontvluchten.
Ook al wil ze het helemaal niet meer weten, toch blijft bij
haar de sterke neiging om kost wat kost haar gemoeds-
rust veilig te stellen door situaties te ontlopen.
Wat Lara ook overkomt of wat ze ook doet, steeds valt
het felle en krachtige op. Zo fel dat het niet alleen krach-
tig, maar ook extreem voorkomt. Wat ze ervaart is ingrij-
pend, wat ze tracht af te weren is ingrijpend, wat ze doet
is ingrijpend, wat ze veilig wil stellen is ingrijpend.
Eva (16 jaar) is pas een dag over tijd als ze meent zwan-
ger te zijn. Als haar vermoeden wordt bevestigd reageert
ze doodgelukkig. Niet dat ze dit had verwacht of een kind
had gewild. Ze kiest voor honderd procent voor haar
zwangerschap. De reserve van haar vriend en familie
513
doet haar niets. Waar zijzelf een moeilijke jeugd heeft ge-
had met een gespannen relatie thuis, wil ze er alles aan
doen haar kind eenzelfde ervaren te besparen.
Eva beleeft haar zwangerschap onmiddellijk als iets heel
bijzonder. Ze heeft geen tijd nodig om aan het idee en
de implicaties ervan te wennen. Ook al brengt het een
hele omwenteling in haar leven te weeg. Ze ervaart het
alsof dit haar leven een nieuwe en betere wending zal
geven.
Zelf heeft ze weinig moederliefde mogen ervaren. Haar
vader heeft ze niet gekend. Ze heeft zich voorgenomen
een heel andere ouder te zijn en een beste relatie op te
bouwen met haar kind.
Eva heeft een dof leven. Haar zwangerschap zal hier he-
lemaal verandering in brengen, zo ervaart ze het. Haar
ouders faalden. Zijzelf zal succesvol zijn.
Haar ervaren en haar ideeën zijn zwart-wit en weinig ge-
nuanceerd.
Iets valt helemaal mee en daar hou je van en kies je voor.
Iets valt helemaal tegen en daar heb je een hekel aan en
tracht je van weg te komen.
514
Eva haar ervaren en gevoelens zijn fel. Haar oordelen en
eigen aspiraties zijn uitgesproken. Het risico is aanwezig
van extreem voor iets te gaan en dan extreem teleurge-
steld te raken wanneer niet helemaal te slagen.
In haar beleven zijn dingen overtrokken en ze riskeert
hierdoor dat de werkelijkheid als gevolg van haar reactie
ook zo zal zijn of worden.
Ronny (15 jaar) wordt op school gepest. Hij is altijd al een
buitenbeentje geweest. Hij is een ernstige jongen die te
vroeg door de ervaren afwijzingen voor zichzelf heeft
moeten zorgen. Liever zondert hij zich af. Drinken en een
joint moeten hem een beter gevoel geven. Samen met
enkele lotgenoten spijbelt hij regelmatig. Momenten van
bespiegelend denken wisselt hij af met elk denken dem-
pen. Om te overleven probeert hij met iedereen erg vrien-
delijk om te gaan.
Ronny komt naar voor als iemand die er niet bij hoort.
Zijn ernst en zijn volwassen denken dragen hier nog toe
bij.
De pijn die dit met zich meebrengt tracht hij te dempen
met drinken en softdrugs. De vlucht van school en zijn
toevlucht zoeken bij lotgenoten moeten hem helpen
geen nieuwe confrontaties te moeten aangaan.
515
Zijn geforceerd en gedwongen vriendelijk zijn, zijn een
poging extern geweld af te weren, maar ook een manier
om zijn opborrelende eigen agressie bij zoveel ervaren
onrecht het hoofd te bieden.
De realiteit is te hard, althans ze wordt als te fel door
Ronny ervaren. Het pesten kan door hem niet worden
gerelativeerd. Het bepaalt zijn ernst en snel volwassen
worden, ook in zijn denken. Zijn leeftijdgenoten zijn
maar lummels en doen onverantwoord.
Als er geen pogen meer mogelijk is om er bij te horen,
zich dan maar isoleren. Zijn grijpen naar middelen en zijn
toevlucht zoeken bij lotgenoten moeten hem op een
krachtige manier alsnog bieden wat op een gewone ma-
nier niet kan.
Ronny vervalt in extremen, deels gedwongen door de re-
aliteit, maar ook door zijn manier van fel ervaren en fel
reageren in deze situatie. Dit fel ervaren en reageren is
het gevolg van de escalerende situatie in de realiteit die
escalerende gevoelens, gedachten en reacties met zich
meebrengt. Zijn manier van ervaren en reageren houdt
de situatie mee in stand of zwengelt haar nog aan.
516
Probleem
Een probleem bij deze jongeren is dat hun emotiemeter
vaak zo extreem oploopt, dat met wat ze te verwerken
hebben, dit niet meer lukt. Het emotioneel ervaren heeft
een te hoge intensiteit : het verschijnt erg snel en plots
of uitgesproken, het sleept aan of treedt frequent op en
het doet zich mogelijk voor in een aantal verschillende
contexten. Het is te groot om te hanteren en manieren
moeten worden gezocht om dit weer mogelijk te maken.
Zo wordt wat ze te verwerken hebben opgeborgen en
weggedrukt, of wordt wat ze willen ontvluchten opgehe-
meld als hun ideaal en doel, of wordt met middelen als
zich isoleren en kunstmatige middelen getracht de
kwetsbaarheid te verminderen.
Telkenmale is er een zelfbeschermende reflex. Zelfbe-
scherming tegenover de te harde realiteit, zelfbescher-
ming tegenover de te harde ervaring, zelfbescherming
tegenover de te harde sociale leefcontext. Ze zoeken fy-
sieke, psychische en sociale zelfbescherming tegenover
een overwelmende realiteit, eenzelfde ervaren en soci-
ale omgeving.
Dit alles kan mede uitgelokt of toegenomen zijn door een
aangeboren kwetsbaarheid, een ontstane kwetsbaar-
heid in de eerste levensjaren waarin iemand meest
517
kwetsbaar is, of een toenemende kwetsbaarheid door
een escalerende spanningsituatie in het nu. Zo kan een
aanleg voor autisme maken gemakkelijk op iets specifiek
gefocust te geraken en te blijven en is synthese moei-
lijk. Of kan een aanleg voor borderline maken snel tot
een synthese en oordeel te komen en is nuance moei-
lijk. Vooral afwijkingen van een voorstelling vormen een
probleem bij autisme, vooral bevestiging van een voor-
stelling vormen een probleem bij borderline. In het eer-
ste geval blijft reactie uit of is er uitstelgedrag, in het
tweede geval is er een snelle of onmiddellijke reactie.
Zo kan autisme getypeerd als supergetailleerd en bor-
derline als supersamengevat. Beide zijn superpunctueel
en -geconcentreerd op een andere wijze. Eén detail met
veel variëteit staat op de voorgrond, of één geheel met
veel eenheid staat op de voorgrond. In het eerste geval
gaat het om een éénpuntsperspectief en divergentie of
uitstraling, in het tweede geval om een meerpuntsper-
spectief en convergentie of samenstroming. Meer hier-
over lezen kan in de thema-onderdelen 'Schema-inhoud
en -vorm' en ‘Perspectiefnamevan deze encyclopedie.
Het te felle is een constante die telkens in diverse vor-
men in therapie merkbaar is. Te fel kan in de één rich-
ting, of de andere, of in meerdere richtingen tegelijk. Zo
kan bij een aanleg voor bipolariteit dit uitgesprokene
518
zich voordoen van extreem opgewekt tot extreem ge-
drukt, samen met respectievelijk actief-zijn of passief-
zijn en dit mogelijk instabiel en schommelend als uit
evenwicht.
In een minder extreme gradatie wordt in de literatuur
voor een van de verschijningsvormen ook gesproken
over temperamentvolle kinderen. Mogelijk is het tem-
peramentvolle een reactie op de grotere kwetsbaarheid
en hangt het samen met een zoeken naar controle en
een aanwezige vluchtmodus uit zelfbescherming.
Het te felle waarmee kinderen en jongeren worden ge-
confronteerd en het te zwakke wie ze zijn, doen hen grij-
pen naar uitgesproken zelfbeschermende mechanismen
om zich alsnog staande te houden. Deze ervarings- en
reactiemechanismen kunnen zich evenwel keren tegen
zichzelf maar ook tegen de omgeving, of tegen beide.
Naast de felheid van de emoties en de waarneming, doet
zich mogelijk ook een felheid in het denken en zich voor-
stellen voor, mogelijk ook een felheid in dynamiek, wat
wel of niet te willen of na te streven, en mogelijk ook een
felheid in reageren. Op die manier wordt getracht zich-
zelf te beschermen en te handhaven tegen erger in die
moeilijke omstandigheden.
519
Het risico is dat de ene felheid de andere aanzwengelt
en in stand houdt. Zo kan de ene felheid als uitleg, argu-
mentatie en verontschuldiging voor de andere dienen.
Hoe zich iets dan voordoet wordt meebepaald door de
manier waarop ervaringen in het verleden werden vast-
gelegd. Al deze ervaringen worden in het geheugen bij-
gehouden in de vorm van schema's die wanneer nodig in
een actuele situatie kunnen worden geactiveerd. Deze
schema's hebben betrekking op hoe iets op te pakken
waar, wanneer, tegenover wie, waarom of waartoe, en
hoe te reageren. Ze kunnen gaan over emoties, over ken-
nen, en over dynamieken.
Zo kan een zelfschema maar ook een zelfbescher-
mingschema door een situatie worden geactiveerd. De
felheid in het actuele ervaren kan de felheid in de active-
ring van deze schema's mee bepalen.
De inhoud van deze schema's kan mogelijk extreem zijn,
dit door de felle ervaringen in het verleden die er in op-
geslagen en tot een synthese gebracht zijn.
Eens dat het rond iets komt te draaien mede door de ge-
activeerde schema's kan door de felheid moeilijk hier
520
van los gekomen worden. Het gaat dan echt en soms vol-
ledig hier rond draaien.
Naast zelfbeschermende schema's die iemand op de rem
doen staan of op vlucht doen slaan, kan ook de realiteit
vertekend worden. Hierdoor kan iemand zich in een zelf-
beschermende reflex tegen de buitenwereld keren. De
buitenwereld die, bijvoorbeeld, als extreem onrecht-
vaardig of onleefbaar wordt ervaren en waartegen men
zich moet weren, soms in extreme vorm.
Uitweg
Naar hulpverlening toe zal het belangrijk zijn elke felheid
op zich te leren temperen en de ene felheid niet aan te
wenden voor een andere felheid, maar elk op zich te be-
naderen. Eens een felheid is getemperd, kan de rustig-
heid aangewend om een ander tot rustigheid te bren-
gen. Ook de actuele rustigheid kan maken wat opgesla-
gen is in schema's ook met rustigheid te benaderen.
Voor Lara, bijvoorbeeld, betekent dit haar onzekerheid
leren temperen. Zo vormt dit geen dynamiek meer om
haar onzekerheid te ontlopen. Eens haar onzekerheid
kan getemperd en dit meer zelfzekerheid toelaat, kan
zulks worden aangewend om minder dingen uit de weg
521
te gaan. Zo kunnen positieve ervaringen worden opge-
daan die leiden tot meer zelfvertrouwen en een gunsti-
ger zelfbeeld. Het verleden van onzekerheid dient dan
niet langer als ballast te worden meegesleept.
Een manier om elke felheid op zich te temperen is een
gevoel, een gedachte of een verlangen op zich onder
ogen te zien. Niet meer dan als een gevoel, een gedachte
of een verlangen. Zonder het zich noodzakelijk toe te ei-
genen, of als realiteit te beschouwen. Zo wordt het niet
gemakkelijk een grotere betekenis toegedicht, of komt
het niet gemakkelijk als bedreiging en als onafwendbaar
over. Zo hoeft het ook niet ontweken of hoeft niet ge-
tracht te worden het te ontkennen, te niet te doen of te
veranderen. Zo blijft het iemand minder gemakkelijk
achtervolgen.
Een andere manier is zichzelf te kennen als nogal fel in
voelen, denken en verlangen, zodat nogal felle gevoe-
lens, gedachten en verlangens ontstaan, waardoor geen
afstand meer kan gehouden en niet meer kan gekozen
welke gevoelens, gedachten en verlangens van toepas-
sing zijn op welke manier. Anders gezegd, zichzelf ken-
nen in nogal fel wat mentale processen, inhouden en re-
acties betreft.
522
Nog een manier is bij het hier en nu te blijven. Niet het
felle nog aan te wakkeren door er wat in het geheugen
opgeslagen is aan voorbije ervaringen en reacties aan
toe te voegen. Door de aandacht te richten op het actu-
ele wordt hierdoor slechts op één ding of activiteit tege-
lijk gefocust. Hierdoor komt het als minder overwelmend
over, en als meer duidelijk en helder in een rustig kader.
In plaats van zwakte, kan hier kracht uit geput.
Aandacht kan gericht op wat minder fel is en meer toe-
gankelijk en navolgbaar is. Door in die richting te gaan
kan het felle meer op de achtergrond komen en minder
prioritair worden. Doordat het rond iets anders komt te
draaien kan het oorspronkelijke te felle worden losgela-
ten. Concreet kan dit inhoud en vorm worden gegeven
door een gematigd, navolgbaar, positief verhaal, objec-
tief of persoonlijke betekenis- of zingeving. Waar heen
te willen.
Naast de aandacht beperkt en selectief te richten, kan er
ook voor gekozen even de aandacht op pauze te zet-
ten. Dit kan door het verstand op nul te zetten en even
te stoppen met denken of met voorstellingen te active-
ren. Zo komt er ruimte en kan de tunnel waarin vast te
zitten verlaten. Dit betekent geenszins een ontkennen
of ontvluchten, door het tijdelijke ervan. Dingen kunnen
dan gereset voor een (her)nieuwe start.
523
Concreet
Noteer hieronder wat je als te fel ervaart:
Noteer hieronder hoe wat te fel is, te kunnen temperen:
Noteer hieronder wanneer het te fel zijn zich voor-
doet:
Noteer hieronder wat aan de situatie te kunnen
doen :
524
Voor of tegen elkaar ?
° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° °
Goede bedoelingen
Elke ouder droomt ervan met zijn kind een opperbeste
relatie te hebben. Dit blijkt vaak een droom. In werkelijk-
heid kan je als ouder vaststellen dat, ondanks je goede
bedoelingen, je in de praktijk gemakkelijk en veelvuldig
in botsing komt met je kind. Je wil een vriendelijke en
ontspannen sfeer tussen jullie beide. Maar je ontmoet
een onvriendelijke en gespannen sfeer. Heel snel, veel
sneller dan je verhoopt, zit je op dit spoor. Hoeveel
goede voornemens jij of je kind ook maakten, telkens op-
nieuw ook. Voor je het weet en ondanks je inspanning is
de vriendelijkheid en de ontspanning ver zoek.
Als ouder kan je vaststellen dat je in je relatie met je
kind tegenover elkaar komt te staan.
Hoe komt dit en wat kan je er aan doen ?
525
Je stoot op een verschil en in plaats van dit verschil als
een feit te onderkennen die je relatie niet aantast, wordt
dit verschil voortdurend uitgespeeld. Uitgespeeld om af-
stand te creëren mogelijk vanuit teleurstelling om de te-
genvallende relatie. 'Als je zo weinig om me geeft en me
zo weinig tegemoet komt, dan moet je er maar mee re-
kening houden dat ik heel anders ben en doe.' Uitge-
speeld ook om nabijheid te creëren, om een meer ge-
wenste relatie te bekomen. 'Als we zo ver uit elkaar
staan, ga je heel wat inspanning moeten doen om mij te
bereiken en invloed op mij te hebben.'
Elk kind heeft behoefte aan een goede relatie met zijn
ouders, liefst met beide, minimaal met één van beide.
Elk kind wil hier veel voor doen. Een goede relatie biedt
zekerheid, veiligheid, geborgenheid, bevestiging en opti-
male kansen op groei.
° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° °
Iets tussenkomen
Toch kan er iets tussen komen waardoor de relatie op de
helling komt te staan. Er kan zoveel druk of spanning bin-
nen de relatie zijn, dat dit voor het kind niet langer houd-
baar is. Dan maar een slechte relatie, maar een beetje
meer ruimte en zelfstandigheid. Als ouder stel je dan te
veel verwachtingen, of verwachtingen die bij het kind
526
niet passen of niet langer passen, of je dreigt voortdu-
rend met je relatie als je kind iets niet doet, 'dan hou ik
niet meer van je, dan ben je mijn liefste kindje niet meer'.
Het kan ook zijn dat de relatie van buitenaf ondermijnd
wordt. Andere gezinsleden vragen om partij te kiezen
voor hen en mogelijk tegen je kind. Zo komen ze en jij
sterker te staan. Het kan hier gaan om je partner, of een
of meer andere kinderen, die mogelijk relationele pro-
blemen ervaren met je betreffend kind. Relaties worden
dan als middel aangewend om aan kracht en impact te
winnen, vaak ten koste van de kracht en de impact van
andere gezinsleden. Komt je kind dan in een ander kamp
terecht, dan zal gemakkelijk iets wat het doet ook als on-
gewenst worden bestempeld. Je kind van zijn kant zal
zich minder gemakkelijk inhouden, omdat het je reactie
gemakkelijk aanvoelt als een poging tot verzwakken van
de subgroep waarvan het deel uitmaakt.
° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° °
Niet helemaal tegen
Hoe onaangenaam dit tegenover elkaar staan ook is, uit-
eindelijk is dit relatief. Zodra externe bedreiging op-
treedt, zoals kritiek van buitenaf, worden de rangen ge-
makkelijk gesloten. De externe bedreiging kan evenwel
527
ook de genadeslag bieden en wat er nog aan betrokken-
heid overgebleven was, doen verloren gaan. Het kan ook
zijn dat iets fundamenteels in gevaar komt, zoals de ge-
zondheid van iemand, of dat iemand met een tegenslag
heeft af te rekenen, zoals een ongeval, of financiële pro-
blemen, dat de rangen opnieuw worden gesloten. De
band is vaak sterker, dan wat relationeel in de omgang
zichtbaar is.
Door de acute confrontaties en de gevolgen voor elkaar
te verminderen en een adempauze in te bouwen, kun-
nen tegenstellingen mogelijk in een juister perspectief
gezien en kan de interesse in elkaar opnieuw groeien.
Een go-between, een tussenpersoon, kan hier behulp-
zaam zijn. De moeilijkheid wordt dan niet met elkaar op-
gepakt, maar via de neutrale 'buitenstaander'. Zo is er
meer kans op minder emotionaliteit en meer redelijk-
heid. Men wil elkaar niet onder druk zetten of elkaar af-
straffen, men wil dan een oplossing of uitweg.
Toenadering kan bij een moeilijke relatie soms erg moei-
lijk zijn. De spontane samenhorigheid als fundament is
weg. Vertrouwen zal opnieuw moeten groeien. Gemak-
kelijk zal afstand en voorwaardelijkheid nog gebruikt
worden om invloed op elkaar uit te oefenen. 'Ik geef niet
onmiddellijk toe, ik vraag je eerst dit, pas dan kan dat.'
Moeilijkheden zullen dan best kunnen aangepakt zonder
528
je relatie met elkaar als inzet of prijs te beschouwen. Ook
zullen vooroordelen aan de kant moeten gezet, en zal je
elkaar nieuwe kansen moeten geven. Dit om te vermij-
den elkaar vast te pinnen en te houden in een manier
van denken, van uitdrukken en reageren die toenadering
belet.
Binnen een goede relatie wordt de ander vaak ervaren
of gebruikt als een veilig, warmtebiedend en bevesti-
gend deken. Binnen een slechte relatie is de ander vaak
een 'punchbal' die door zijn geringe meegaandheid ge-
makkelijk zorgt voor frustratie, maar waar tegenover
men ook zijn frustratie botviert. Hoe dan ook vervult de
relatie, hoe ze ook is, een essentiële functie. Het zal van
de kwaliteit van de relatie afhangen welk aspect in zich-
zelf wordt aangesproken en welke kant van zichzelf tot
uiting komt. Komt zachtheid en steun zoeken aan bod, of
gaat het om hardheid en zich afreageren. Beiden kunnen
helpen om met iets om te gaan. Het welbevinden even-
wel zal in het tweede geval heel wat minder zijn.
° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° °
Toenadering zoeken
Door uit te gaan van de realiteit van elk en van het aan-
wezig verschil tussen je beide, kan gezocht naar raak-
vlakken en wat je verbindt. Dit zonder druk op elkaar uit
529
te oefenen, of de relatie op het getouw te zetten. Zo kan
los van elkaar voor dit, naast elkaar voor dat, en samen
voor dit of dat verkent. Als ouder kan je eventueel aan-
geven wat je wil, of wat je voorkeur geniet. Tegelijk kan
je vaststellen dat dit er niet is, of nog niet is, zonder over
te gaan tot druk of dreiging.
Als ouder kan je voor jezelf het onderscheid maken tus-
sen oplossingen, behoeften en verlangens, en principes.
Deze van jezelf en deze van je kind. Door je geen van
beide vast te pinnen op oplossingen, of geen van beide
vast te zetten in principes, kan geluisterd naar weder-
zijdse behoeften en verlangens. Zo kan gezocht naar wat
elkaar overlapt of elkaar aanvult. Op basis hiervan kun-
nen keuzes gemaakt.
Om hiertoe te komen kan het helpen niet tegen, maar
met elkaar te praten. Dit praten houdt een tweerich-
tingsverkeer in en vooral een luisteren naar elkaar. Zo
kan afstand gedaan van eigen voortijdige interpretaties
en kan tot een meer genuanceerd begrip van elkaar ge-
komen.
Gelet kan ook op onderlinge circulaire processen. Hoe
meer je soms iets benadrukt of wil bereiken, hoe meer
je de ander tot iets anders, of weerstand beweegt. Bij-
530
voorbeeld, hoe meer je orde, volgzaamheid, of verande-
ren wil bewerken, hoe meer je bij je kind mogelijk wan-
orde, eigengereidheid of vasthouden gaat bewerken.
Door hier minder de nadruk op te leggen, of dit minder
te bewerkstelligen, kan elk gemakkelijker bereikt en aan-
gesproken hier aandacht of medewerking voor te bie-
den.
Gelet kan ook bij de toenadering te vermijden elkaar te
provoceren tot het oude denken en reageren tegenover
elkaar. In tegenstelling hiermee kan je elkaar aantrekken
tot een nieuw denken en reageren door elkaar voor ge-
voelige dingen tegemoet te komen. Vaak gaat het om
een beperkt aantal gevoelige dingen die voorheen juist
het verschil en de afstand moesten benadrukken, maar
die redelijk gemakkelijk kunnen achterwege gelaten of
verminderd worden.
Ook kan erop gelet dat loskomen uit een relatie, op zoek
gaan naar zichzelf en zelf kiezen welke vernieuwde rela-
tie te willen, deel kan uitmaken van het ontwikkelings-
proces van je kind, maar ook van jezelf als ouder. Op één
of andere manier voelt je kind en ook jijzelf aan dat de
oude relatie niet langer kan. Zo is het tegenover elkaar
staan een experimenteren en zoeken met vallen en op-
staan naar een nieuwe relatie met een nieuwe inhoud,
een nieuwe verhouding en een nieuw evenwicht. Elkaar
531
deze verandering toelaten en elkaar hier in ondersteu-
nen, eerder dan elkaar te verzwakken en vast te houden.
Dit kan erg behulpzaam zijn om een volgende stap in ie-
ders ontwikkeling te kunnen zetten en ook een volgende
stap in je relatie met elkaar.
° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° °
Je ervaren en je wegen
Hoe ervaar je zelf de relatie met je kind ?
Welke wegen zie je zelf om de relatie met je kind te opti-
maliseren ?
532
Met mezelf of
tegenover
mezelf
Twee mogelijke reacties
Als ouder of kind kan je nu en dan in een gespannen si-
tuatie terechtkomen. Vraag is dan of je jezelf onder-
steunt in die moeilijke situatie, ofwel of je tegenover je-
zelf komt te staan. In het eerste geval is er dan vooral
externe spanning, in het tweede geval komt er naast de
externe spanning ook nog een interne spanning bij.
Heb je, bijvoorbeeld, als ouder en kind een discussie met
elkaar, dan kan je argumenten of inzichten voor jezelf
zoeken, zodat je bij je standpunt of mening kan blijven op
basis van je gevonden argumenten of kan je je standpunt
of mening stilaan bijsturen op basis van je verworven in-
zichten. Je blijft dan achter jezelf staan. Als kind vind je
Zal je in een gespannen situatie jezelf steunen
of tegenover jezelf komen staan ?
533
het, bijvoorbeeld, niet fijn dat er zo weinig met je wordt
rekening gehouden, of als ouder vind je dat je best iets
mag vragen van je kind.
Maar je kan ook jezelf afvallen en tegenover jezelf komen
staan alsof een vreemde of tegenstander voor jezelf. Je
zoekt dan argumenten of inzichten tegen jezelf, zodat je
standpunt of mening direct wordt ondergraven door ar-
gumenten die ingaan tegen je, of je kan je standpunt of
mening direct tegenspreken door je naar voor geschoven
inzichten. Als kind vind je je, bijvoorbeeld, niet vriendelijk
of niet loyaal tegenover je ouders, of als ouder overlaadt
je jezelf met schuldgevoelens wanneer iets te verwachten
of te eisen van je kind.
Twee mogelijke posities
In het eerste geval sta je (dicht) bij jezelf en verdedig of
help je jezelf, in het tweede geval sta je (ver) van en te-
genover jezelf en val je jezelf af en ondergraaf je jezelf.
In het eerste geval versterk je jezelf van binnenuit, in het
tweede geval verzwak je jezelf van buitenaf. In het eerste
geval vind je krachtbronnen in jezelf die je steunen en
meewerken met je, in het tweede geval tref je kracht-
bronnen buiten jezelf aan die je hinderen of tegenwer-
ken. In het eerste geval ben je een vriend voor jezelf die
je begrijpt en steunt, in het tweede geval ben je een vij-
and voor jezelf die je niet begrijpt en niet steunt. In het
534
eerste geval neem je een positie binnen jezelf in als ver-
trouwd, in het tweede geval neem je een positie buiten
jezelf in als vreemd. In het eerste geval ken je jezelf rech-
ten toe van waaruit je kan handelen omdat dingen mo-
gen en kunnen, in het tweede geval ben je kritisch tegen-
over jezelf zodat andere dingen moeten en verwacht
worden. In het eerste geval is sprake van een eenheid
die je met jezelf vormt, zoals een kapitein met zijn schip,
in het tweede geval ontbreekt deze eenheid met jezelf,
en ben je een buitenstaander voor je zelf, alsof toe-
schouwer of zelfs piraat in de voorstelling met het schip.
Zit je nog anders gezegd in je voorstelling en omgang in
dezelfde boot, of net in een andere boot.
535
Twee mogelijke uitgangspunten en objectieven
Sommigen zo blijkt hebben de neiging uit te gaan van
wat er is en werkt, om van daaruit en met gebruik van
wat er is en werkt, verdere stappen te zetten en verder
te groeien. Je gebruikt dan jezelf als basis en middel om
536
wat je zelf wil, te realiseren. Anderen hebben eerder de
neiging uit te gaan van wat ontbreekt en niet werkt en
trachten stappen te zetten weg van wat ze niet willen. In
het eerste geval tracht je tot uitbreiding te komen van je
mogelijkheden en je terrein, in het tweede geval tracht
je tot inkrimping te komen van wat je hindert en wat mo-
gelijk problematisch is. In het eerste geval functioneer je
binnen je oplossingsmogelijkheden en -gebied, in het
tweede geval ageer je weg van je mogelijk problemati-
sche beperkingen en -gebied. In het eerste geval ga je
gewoon uit van jezelf en de binnenwereld, van wie je
bent en geworden bent en wil zijn, in het tweede geval
ga je uit van anderen en de buitenwereld, van wie je niet
bent en niet bent geworden en niet wil zijn, alsof een an-
dere. In het eerste geval ben je bezig met bevestiging en
versterking, in het tweede geval met ontvluchten of ver-
mijden en verzwakking. Je valt in het eerste geval als het
ware samen met je zelfschema waarmee je verder wil,
tegenover dat je in het tweede geval je voortdurend van
je zelfschema distancieert om je bij te sturen en zo als-
nog bij jezelf en wie je wil zijn uit te komen. In het eerste
geval ben je gefocust op wie of wat je bent, en hoe je
doet en reageert, en waar, wanneer, tegenover wie,
waarom of waartoe dit is, in het tweede geval ben je ge-
focust op wie of wat je niet bent, en hoe je niet doet en
reageert, en waar, wanneer, tegenover wie, waarom of
waartoe niet.
537
Twee mogelijke relaties
Nog anders voorgesteld, kan je met jezelf en wat er in je
afspeelt en hoe je doet, omgaan als vriend, of kan je met
jezelf en wat erin je afspeelt en hoe je doet, omgaan als
buitenstaander. Dit omgaan met jezelf, je ervaren en re-
ageren wordt ook wel het meta- of tussenniveau ge-
noemd, als wat je doet met jezelf, je ervaren en je rea-
geren. Je gaat dan met jezelf om als beste vriend, of je
gaat dan met jezelf om als grootste tegenstander, criti-
cus of vijand. Het gaat dan om ik met mezelf, of ik tegen-
over mezelf zoals in de titel aangegeven. Is die vriend ie-
mand die je verleden kent, weet van waar je komt en hoe
je stapsgewijze groeit, of is die buitenstaander iemand
die je enkel afweegt tegenover een ideaalvoorstelling als
criterium zonder rekening te houden met wie je bent en
je mogelijkheden tot nu.
Twee mogelijkheden uitgetest
Geef voor jezelf of elkaar als ouder en kind aan of je je
eerder herkent in de positie met jezelf of eerder in de po-
sitie tegenover jezelf en op wat je je baseert om je positie
zo te ervaren :
538
Geef voor jezelf of elkaar aan wat er zou veranderen
mocht je jezelf in de andere positie verplaatsen. Geef ook
aan wat dit voor elk zou betekenen en inhouden :
Geef in deze voorstelling je ik-positie tegenover jezelf en
wat je ervaart en doet, weer :
539
Televisie
kinderspel ?
Thema is niet nieuw. Is tv-kijken gunstig voor de ontwik-
keling van een kind ? Kan het een waardig alternatief zijn
voor het spel van het kind ? Van bij aantreden van tele-
visie reeds onderwerp van bespreking in verenigingen en
oudercomités. Biedt het kansen zo passend gebruikt ?
Houdt het risico's in zo niet passend gebruikt ?
Thema is op bepaalde momenten acuut geworden. Zo na
de kleutermoord in Engeland en de moord op een zwer-
ver ten zuidoosten van Parijs door drie kinderen van 8
Wat kan televisie betekenen voor de ontwikkeling
van het kind ?
Hoe kansen vermeerderen en
risico’s verminderen ?
540
tot 10 jaar. Het staat hierbij evenwel niet vast of er een
verband bestaat tussen hun daad en het geweld op tele-
visie.
Vandaag breiden de vragen rond tv-kijken zich uit tot vi-
deo-kijken, videospelletjes en computerspelletjes, en
het surfen op het Internet.
Hierbij dient er uiteraard op gelet niet alles zomaar op
een hoop te gooien of onder één noemer te plaatsen.
Naast een minderwaardig tv-aanbod is er zeker ook kwa-
liteit. Vraag is dan hoe weinig inhoudsvolle programma's
te vermijden. Medium is vaak opdringerig. Hoe kwaliteit
binnenhalen ? Is kwaliteit steeds beschikbaar ? Kwaliteit
wordt vaak afgemeten aan kijkcijfers, ook bij kinderen.
Kinderen kunnen wel oordelen wat prettig is en wat hen
het meest aanspreekt. Maar kunnen moeilijker de kijk-
waarde van een programma inschatten. Biedt dit iets
rechtstreeks of onrechtstreeks voor mijn ontwikkeling?
Biedt het programma enkel ontspanning ? Of is het te-
gelijk informatief, educatief-vormend en ontspannend,
zoals voor een goed programma geldt?
Een kind enkel in contact willen brengen met kwaliteit is
geen gemakkelijke opdracht. Het vraagt een sterke orga-
nisatie en planning en hiervoor is weinig sociale steun
541
(noch van (sociale) media zelf, noch van onmiddellijke
omgeving, zoals leeftijdgenoten).
Televisie - kinderspel ? De oorspronkelijke vaststelling
dat een gezond kind van nature spelend is, wordt bij tv-
kijken verengd tot het beeld van een kind dat een pas-
sieve, opnemende en niet-actieve en niet-expressieve
activiteit vertoont.
Het kind heeft van nature de neiging om zijn omgeving
in de eerste plaats te verkennen. Verkennen van zijn ei-
gen lichaam, van objectkwaliteiten (kleur, vorm, ...), van
objecten (alledaagse voorwerpen, speelgoed, ...), van
objecten in hun beweging en in hun normaal kader. Deze
ontdekking gebeurt ervaringsgewijze door het verken-
nen met de mond, met de handen, met het manipuleren
van deze objecten. Met andere woorden door actief er-
mee bezig te zijn. Nadien gaat het kind via zijn motoriek
en gedrag deze opgenomen kennis tot expressie bren-
gen. In fantasie- en rollenspelen en in prestatiespelen en
sociale spelen.
Zo in deze gedachtegang televisie als spelobject wordt
benaderd, dan gebeurt opnemen uitsluitend nog door
waarneming als vrij passieve activiteit en wordt het ex-
pressieve verplaatst naar het eventueel imiteren van het
waargenomene nadien, indien hiervoor tijd en ruimte
542
beschikbaar. De aangeboden situaties spelen zich vaak af
ver van de eigen leef- en gedragswereld en zijn niet reëel
maar realiteitsvertekend.
Hoe jonger het kind hoe meer behoefte aan stimulatie
tot zélf doen, tot eigenhandig uitproberen en verken-
nen, tot mislukken of bij mislukken aan herbeginnen en
anders aanpakken. Het bezig-zijn is even belangrijk, zij
het niet nog belangrijker dan het resultaat. Ontwikkelen
via hanteren van materialen en objecten. Sociale vaar-
digheid leert een kind door omgang met andere kin-
deren en niet alleen door kijken naar omgang van andere
kinderen.
Thema is zeker actueel. Ouders zijn vandaag erg begaan
met de ontwikkeling van hun kind en willen geen fouten
maken. Vandaar hun vraag naar hoeveel tijd hun kind
voor de buis kan zitten voor welke programma's.
De doelstelling van dit discussie-onderdeel is een sensi-
bilisatiebijdrage te leveren tot een bewuster omgaan
met het medium, of althans een groter bewustzijn van
wat er gebeurt.
Dit is zeker zinvol vanuit de veel gehoorde functies van
de massamedia (cfr Hoekstra, 1981) :
543
transparantie verschaffen, werkelijkheid weergeven
(venster op de wereld), kennis overdragen, vormen, be-
vestigen, afleiding bieden, verhelderen, samenhangen
laten zien, weerspiegelen, wereldoriëntatie geven, ge-
ruststellen, alternatieven bieden, consumptiegoederen
aanprijzen, frustratie doorlichten, verandering bewer-
ken, conflicten helpen oplossen, waakhond zijn, sociale
idealen belichamen, positief nieuws brengen, democra-
tie bevorderen, bemiddelen, taboes doorbreken, sociale
waarden verkondigen, de economie ondersteunen, ge-
spreksstof aanbieden, ascese stimuleren, duidelijke taal
spreken, voor minderheden opkomen, de fantasie op-
wekken, levenshulp bieden, sociale normen versterken,
gebeurtenissen becommentariëren, mistoestanden aan-
klagen, levenskwaliteit verhogen, zekerheid bieden, con-
flicten ter sprake brengen, godsdienst ondersteunen,
agressies temperen, kleine man aan 't woord helpen, so-
ciale 'Leitbilder' overdragen, sociaal relevante accenten
aanbrengen, de aankoop reguleren, de verveling doden,
provoceren, politieke beslissingen stimuleren, duidelijk-
heid bieden, tolerantie uitdragen, verstrooien, amuse-
ren.
Zoeken naar kansen,
vermijden van risico's.
544
Biedt televisie dit en op de ideale wijze ? Kan ik dit als
ouder op een alternatieve wijze bieden ? Kan mijn kind
zonder tv-kijken ?
Tv en mentale ontwikkeling : In de onderzoeksliteratuur
wordt het begrip 'geïnvesteerde mentale inspanning' ge-
bruikt. Dit is de mate waarin je je actief moet inzetten
om informatie te kunnen opnemen. Door opname- en
montagetechnieken kan bij uitzendingen hierin gegeven
en genomen worden bijvoorbeeld door snelle afwisse-
ling van beelden die beroep doet op de visuele zelfwerk-
zaamheid. Door kinderen het hier gemakkelijk te maken
ontstaat de klacht dat het concentratievermogen van de
kinderen door televisie achteruit gaat. Die lage mentale
inspanning betekent ondermeer zo eenzelfde materie in
boek en televisie verwerkt is, kinderen bij het boek meer
blijken op te steken.
De vraag kan gesteld welke verschillen optreden bij een
verhaal zien en een verhaal lezen. Een tv-groep blijkt in
een onderzoek na drie weken het verhaal beter onthou-
den te hebben dan de leesgroep : zij konden het volledi-
ger en met minder fouten navertellen. Maar de lees-
groep drukte zich beter uit. Kinderen kunnen na het le-
zen van een verhaal er beeldender over vertellen. Er
wordt hierbij meer aan verbeelding en eigen mentale in-
545
spanning overgelaten. Doordat men al lezend in woor-
den denkt en onthoudt, worden de beelden en de eigen
aanvullingen ook in woorden opgeborgen in het geheu-
gen. Een woordeloos beeld is meer privé-bezit, taal is
meer gericht op communicatie.
Een studie aan de Universiteit van Portsmouth en de Uni-
versiteit van Paris Nanterre toont voor het kind aan dat
tv-kijken in de juiste context, zoals samen kijken met een
ouder, kan helpen bij zijn cognitieve ontwikkeling. De
aanwezigheid van de ouder laat toe te communiceren
met het kind en vragen te stellen. De ouder kan uitwei-
den over de bekeken inhoud en commentaar geven. Dit
kan het begrip van de inhoud groter maken en toelaten
er meer van te leren. De ouder kan zo bijdragen aan de
ontwikkeling van gespreksvaardigheden van het kind en
kan model staan voor tv-kijken. Vooral belangrijk is de
afstemming van de inhoud op de leeftijd van het kind en
dat deze inhoud is ontworpen om interactie aan te moe-
digen, zo kan het de sociale interactie aanvullen en niet
vervangen. Dit samen kijken zal veelal nog meer organi-
satie en afspraak vragen bij het kijken on-demand via het
internet en beschikbare apps.
Tv en emotionele ontwikkeling :
In een onderzoek van Nikken en Van Lil (1990) beaamt
546
75 % van de Nederlandse ouders met kinderen van 3 tot
en met 18 jaar dat diverse tv-programma's tot angstre-
acties en onrustig slapen kunnen leiden. Ouders zijn van
deze effecten meer overtuigd dan van de mogelijk nega-
tieve effecten op gedrag, wat slechts door 50 % van de
ouders wordt genoemd. Heel wat kinderen noemen zelf
ook angsteffecten naar aanleiding van bijvoorbeeld grie-
zelfilms of dramaproducties voor volwassenen, maar
ook bij natuur- of tekenfilms die wel op kinderen gericht
zijn (Van Lil, 1988). Kleuters geraken het meest van slag
door dreigingen van fantasiekarakters die direct in beeld
te zien zijn. Gesuggereerde, reële dreigingen, gefilmd
vanuit het perspectief van het slachtoffer (bijvoorbeeld
een achtervolging van een sluipmoordenaar in een
speelfilm of hongersnoodbeelden in het nieuws) hebben
nauwelijks effect op kleuters. Als ouder kan je in dit ver-
band letten op mogelijke psychosomatische (buikpijn) en
fysiologische reacties (zweten, beven) en gevoelsmatige
(verdriet, medelijden, schrik) en gedragsreacties (onrus-
tig, wenen, gillen, ...). Vaak kent het kind tijdens een pro-
gramma momenten van niet durven kijken, en opluch-
ting en blijheid zo het programma voorbij is. Als ouder
kan je ook letten op de gevolgen nadien (niet inslapen,
nachtmerries, veel vragen, concentratieproblemen,
spanningen, verwerkingsproblemen, overdreven fanta-
seren en voortdurend over bezig, stil zijn, ...). Het zal dan
547
inderdaad belangrijk zijn het kind het verschil duidelijk te
maken tussen fantasie en werkelijkheid.
Naast angstgevoelens zijn er aanwijzingen voor het ge-
makkelijk ontwikkelen van schuldgevoelens samenhan-
gend met goed-slecht polarisatie in vele teken- en an-
dere films.
Tv en sociale ontwikkeling :
Vastgesteld kan worden dat televisie vaak traditionele en
verouderde relatiepatronen toont, zoals baas-knecht,
cowboy-indiaan, meester gangster-domme knecht, tra-
ditionele man-vrouw relatie, man als geweldplegers-
vrouwen als slachtoffers.
Vastgesteld kan worden dat televisie vaak stereotypen
toont. Onder meer omwille van verstaanbaarheid en
toegankelijkheid voor iedereen. Deze stereotypen be-
vestigen vaak verouderde ideeën uit eigen kindertijd, zo-
als schoonmoeder, slechterik, weeskinderen, arme kind-
jes, gehandicapten, mensen zijn uit op eigen voordeel,
niet altijd te betrouwen, egocentrisch en kunnen gevaar-
lijk zijn.
Vaak werd de vraag gesteld of tv-geweld geen agressivi-
teit bij het kind kan opwekken. Meestal komt naar voor
548
dat televisiegeweld geen agressief gedrag doet ontstaan,
maar wel aanwezig agressief of moeilijk gedrag kan ver-
sterken. Een risicogroep vormen dan jonge veelkijkers
geconfronteerd met escalerende woede- en haatgevoe-
lens in zichzelf in contact met hun leefomgeving.
Wellicht evenveel aandacht verdient een mogelijke af-
vlakking van het gevoelsleven. Zoals afschuw, meeleven,
medelijden, gruwelen, verdriet dat door overaanbod
zouden worden afgezwakt. Dit zou het risico inhouden
dat fijngevoeligheid voor problemen van anderen zou
vervlakken. Dit hangt mogelijk samen met de vaststelling
dat veelkijkers zich gemakkelijk een beeld van hun om-
geving vormen met veel gevaren en bedreigingen.
Tenslotte zijn er jongeren die het medium niet zozeer
aanwenden voor ontspanning, maar gebruiken als ont-
snappingsmiddel uit verveling, eenzaamheid, spannin-
gen, verwarring, mislukken en de voorkeur geven aan
een irreële wereld ver van alle problemen.
Kansen stimuleren :
Tv-kijken is vaak onderwerp van discussie in het gezin :
veel ouders willen dat kinderen eerst hun huiswerk ma-
549
ken, en pas dan tv-kijken, vaak strijd rond naar welk pro-
gramma kijken, begrenzing van langdurig en veelvuldig
kijken.
Ouders willen vaak hun kind behoeden voor wat voor het
kind en zijn ontwikkeling minder passend is. Zij opteren
er dan voor dat hun kind niet zomaar kijkt, maar bewust
kijkt in overleg met hen als ouder. Ze willen dat hun kind
vooraf kiest voor een bepaald programma en als ouder
wensen ze dan hun fiat hiervoor te geven of hun kind uit
te leggen waarom het een programma niet kan zien. Te-
levisie bannen is wellicht een minder haalbaar perspec-
tief dan een meer bewust selecteren. Ouders kunnen
zich hierbij in Nederland laten helpen door een reeks van
550
pictogrammen die aangeven voor welke leeftijden een
programma al of niet geschikt is en wat in het pro-
gramma aanwezig is : geweld, angst, seks, enzomeer.
Ouders kunnen vaststellen dat deze afspraakregeling
niet steeds lukt of niet meer lukt. Het brengt dan veel
onderlinge spanningen met zich mee of ouders stellen
vast dat hun kind zich niet houdt aan de regeling en stie-
kem toch kijkt. Als ouder kan je dan kiezen voor een ver-
werkingsopvoeding in plaats van een vrijwaringsopvoe-
ding. Wat het kind ziet tracht je dan te duiden en van
commentaar te voorzien (was uitzondering, is niet
mooi, ...). Via vragen stellen en nabespreken (wat was
goed/niet goed?, mooi/niet mooi ?, reëel/irreëel ? wat
dacht/voelde je zelf ?) kan je een en ander juister kade-
ren en bijsturen. Uit onderzoek blijkt dat de kans dat
kleuters agressief gedrag uit een film imiteren, wordt
versterkt of verzwakt door de positieve of negatieve kri-
tiek van een volwassene die meekijkt. Als ouder kan je
hierbij een context en referentiekader voor een pro-
gramma bieden : is een sprookje, is niet echt maar film,
over vroeger, .... Hoe moet geziene begrepen worden: zo
kunnen gevoelens tijdens kijken geuit worden, en be-
denkingen nadien. Beter nog is voor te bereiden op kij-
ken : niet mooi, uitzondering, onjuist, overdreven. Als
ouder kan je alzo voor tegengewicht zorgen. Voor jezelf
kan je een programma evalueren door beelden weg te
551
denken : Wat blijft er dan aan inhoud over ? Nadat ver-
pakking weg is, is inhoud vaak miniem, mager, kleurloos,
stereotiep, zo blijkt.
Ben je bang dat te veel tv-kijken je kind asociaal zou ma-
ken, dan kan je kiezen voor samen tv-kijken (kinderen
onderling, samen met volwassenen) en tussendoor pra-
ten.
Wil je een actief verlengstuk, dan kan je kijkboekjes en
spelmateriaal ter beschikking stellen in verlengde van tv-
programma's (Samsom-knuffeldier, Musti-cdroms, Tik-
Takboekjes, ...). Activiteiten koppelen aan wat gezien.
Bijvoorbeeld, Samsom en Gert : een tekening maken,
een gedichtje maken, een taart bakken, naar dierentuin
gaan, ... Tv'tje als speelgoed ter beschikking stellen, zo-
dat kind presentator en dergelijke kan spelen.
Zo wenselijk er bij aankoop op letten of er een tv-slot
voorzien is. Afstellen kan dan naar programma en kijk-
duur.
Wil je een en ander niet ondergaan, dan kan je het ritme
van programma's zelf in handen trachten te nemen door
je kind te laten kijken naar opgenomen programma's en
er de gewoonte van laten maken van regelmatig het
beeld stop te zetten en pauzes in te lassen. Zo kan even-
tueel ook teruggekeken. Vraagt evenwel organisatie,
552
maar kan in principe door steeds programma's van de
dag op te nemen met recorder en te kijken naar pro-
gramma's van dag voordien. Vraagt wel twee toestellen.
Risico's verminderen :
Er voor kiezen het tv-toestel op een weinig centrale en
aantrekkelijke plaats in de woning te plaatsen.
Tijd beperken van te kijken. Zeker niet meer dan drie uur
televisie kijken per dag. Vuistregel : maximaal een zeker
percentage van speeltijd of vrije tijd : bijvoorbeeld zeker
niet meer dan de helft of één vierde van de tijd kijken, ...
Uitgaand van huidige situatie en indien nodig stilaan ver-
minderen en differentiëren. Eventueel werken met cre-
dit- of kaartsysteem. Voor elk programma kaartje inleve-
ren.
Kijken en slapenstijd. Tijdig waarschuwen voor slapens-
tijd. Ideaal niet onmiddellijk na kijken slapengaan. Bij-
voorbeeld, eerst badkamerritueel. Een en ander laten
wegebben. Onderzoek aan VUB wijst aan spannende
programma's met 'goeden' en 'slechten' te laten uitkij-
ken. Zoniet gevaar voor hangende spanning omdat ge-
ruststelling 'slechte is gevangen' ontbreekt. Bovendien
risico dat wie de slechte is onduidelijk blijft en mogelijk
553
ontstaan van schuldgevoelens en verwarring. Tijdig op-
merkzaam maken op einde programma en de gemaakte
afspraak. Televisie door kind laten afzetten.
Wordt het tv-kijken overheersend of is er spraken van
een tv-verslaving met alleen nog maar kijken en niet zon-
der kunnen, dan moet een sterke gewoonte afgeleerd en
een andere attitude in de plaats aangereikt. Dit is een
moeilijke opdracht die op veel weerstand stuit. Er kan
gekozen voor geen individueel afkicken maar een geza-
menlijk afkicken door kijkgedrag te veranderen en meer
bewust te maken van kijken als een activiteit naast an-
dere activiteiten. Erkennen dat er een probleem is en sa-
men ondersteunen. Aangeven waarmee men proble-
men heeft. Bij verslaving afwisselen van een programma
zien en het volgend programma niet zien.
Bij sociale druk van leeftijdgenoten rond kijken en geke-
ken hebben, ofwel doseren, relativeren, model staan of-
wel weerwerk leren bieden tegen druk. Toch vinden kin-
deren het niet prettig met leeftijdgenootjes niet te kun-
nen meepraten over televisie. Eventueel vanuit school er
met leerkrachten en ouders samen een project rond op-
zetten.
Begrenzing zal zich vooral aandienen omwille van het
nog niet begrijpen (kind begrijpt het op zijn manier, op
554
zijn niveau), het overstijgen van cognitieve en emotio-
nele capaciteiten van kind, omwille van de moeilijkheids-
graad (spelletjes, quizzen, ...), omwille van het overdadig
kijken, omwille van het bedreigende, beangstigende,
emotioneel-verwarrende, om-wille van de negatieve
voorbeelden en modellen, omwille van het niet geschikt
zijn voor kind (traumatiserend, te realistisch, te verwar-
rend,...).
Tv-kijken als beloning of onthouding als straf, kan fasci-
natie voor televisie en overwaardig zijn van televisie nog
verhogen. Te gebruiken wanneer het kind geen uitgesp-
roken voorkeur voor televisie heeft. De beloning of de
straf (niet mogen kijken, ...) komen te laat om efficiënt te
zijn, gezien de één-seconde-regel, dit is de reactie die
best onmiddellijk volgt op ongewenste gedrag. Is gedeel-
telijk op te vangen door te werken met symbolen.
Preventief handelen :
Een goede gewoontevorming is cruciaal. Nadien blijkt
het veel moeilijker om bij te sturen. Een consequente
aanpak is te verkiezen. Uitzondering evenwel steeds mo-
gelijk : verjaardag, vakantie, of ziekte.
555
Modelstaan is essentieel. Hoe ga ik zelf met televisie om:
kijk ik selectief, kijk ik intensief, kijk ik voortdurend, kan
ik ophouden met kijken ?
Aanbieden van voldoende alternatieven met even grote
aantrekkingskracht : strip, kleurboeken, kijkboeken,
speelgoed, puzzels, expressiemateriaal : potloden, verf-
jes, bandopnemer, ... Dit materiaal kan je zo nodig in
buurt van televisie of kind leggen. Als ouder kan je hierbij
voor alternatieve 'presentator' spelen : bijvoorbeeld
voorlezen, vertellen, quiz, iets klaarmaken. Zo doe je te-
levisie concurrentie aan.
Formaat en mogelijkheden van toestel bewust beper-
ken. Geen kabel. Geen filmnet.
Planning samen opstellen, bijvoorbeeld voor ganse
week, waarbij met iedereen wordt rekening gehouden.
Afspraken voor ganse termijn, geldend voor bepaald
kind. Tv-gidsen geven informatie en eventueel commen-
taar. Het kind kan dan via tv-gids kijkwensen en -keuze
bekend maken. Samen kan dan overlegd over redelijk-
heid en haalbaarheid.
Het kind leren van aandachtsfocus selectief te richten.
Wegfilteren van reclame, commerciële, stereotype,
clowneske. Enkel kijken en denken en voelen verbinden
556
met dingen die het verkiest en waarvoor het open staat
en het zich interesseert. Niet die reclame, niet die pre-
sentatie, niet die boodschap, niet die aanprijzing, niet die
glitter, niet die agressie, maar de gevoelens, die informa-
tie, die feiten bijvoorbeeld.
Oplossing van probleem overstijgt tot op zekere hoogte
persoonlijk draagvlak, vooral wat aanbod betreft, is het
meer een maatschappelijk en beleidsprobleem. Eventu-
eel via signalen naar programmamakers persoonlijk of
via verenigingsleven ongenoegen en wensen kenbaar
maken.
Vandaag kan vastgesteld dat televisie big-business is ge-
worden. Om hier tegengewicht tegenover te bieden ziet
men maatschappelijke initiatieven verschijnen. Ze trach-
ten het programma-aanbod kritisch te beoordelen,
trachten kijkers weerbaarder te maken en willen ouders
helpen bij de ontwikkeling van het kijkgedrag van hun
kind. Ze doen dit niet zozeer door censuur, maar via het
op diverse wijzen bevorderen van kwaliteit en verschei-
denheid in het programma-aanbod voor onder meer
jonge kijkers.
Gezamenlijke acties kunnen gericht op de politiek en op
de omroepen. Het oudste en meest bekend is de Action
557
for Children's Television (ACT) uit de VS. Het heeft bijge-
dragen tot meerdere wetswijzigingen en wist program-
meringswijzigingen te bekomen. Het doet dit onder
meer door het uitreiken van prijzen en het inrichten van
symposia. De tegenhanger in Groot-Brittannië is de Bri-
tish Action for Children's Television (BAC). In Australië
werd de oplossing gezocht in het voorzien van een spe-
ciaal productiefonds. Het heeft als doel schrijvers en re-
gisseurs te ondersteunen die kwaliteit nastreven reke-
ning houdend met kinderen en hun ontwikkelingsbe-
hoeften. Het laat toe dat jongerenprogramma's worden
gemaakt die opkunnen tegen meer commerciële buiten-
landse producties. In Nederland is er het project Kinder-
kast. Het tracht via een prijs op voordracht van jonge kij-
kers, symposia, een beoordeling van het programma-
aanbod en voorlichting aan ouders, leerkrachten en kin-
deren een gunstige invloed uit te oefenen. De Neder-
landse Onderwijs Televisie (Teleac NOT) biedt met tus-
sentijden een programmareeks aan om kinderen kritisch
te leren tv-kijken.
558
Opvoeding,
temperament
en ontwikke-
ling
Geeft opvoeding steeds eenzelfde resultaat in ontwik-
keling ?
Prangende vraag misschien voor je als ouder : kan het
dat het effect van de opvoeding die je je kind geeft mede
afhankelijk is van wie je kind is, in het bijzonder afhanke-
lijk is van zijn of haar temperament. Is zijn ontwikkeling
niet enkel afhankelijk van je gegeven opvoeding maar
mede ook van zijn temperament. Moeten we hierbij
enerzijds niet vooral rekening houden met de directe ge-
zamenlijke invloed van opvoeding en temperament op
Heeft opvoeding steeds eenzelfde effect op de ont-
wikkeling van een kind ?
Welke rol speelt het temperament van het kind ?
559
zijn ontwikkeling enerzijds en anderzijds met de indi-
recte invloed op zijn ontwikkeling van de invloed van je
opvoeding op zijn temperament en omgekeerd van zijn
temperament op je opvoeding. In het eerste geval spre-
ken we van de interactie tussen opvoeding en tempera-
ment met uitwerking op de ontwikkeling van het kind, in
het tweede geval spreken we van de tweezijdige relatio-
nele uitwerking tussen opvoeding en temperament met
invloed op ontwikkeling als gevolg.
Nog anders gezegd, hebben we niet te maken met het
trio opvoeding, temperament en ontwikkeling, waarbij
we enerzijds moeten kijken naar het al dan niet samen-
gaan van opvoeding en temperament en haar invloed op
de ontwikkeling en waarbij we anderzijds moeten reke-
ning houden met de wederzijdse invloed tussen opvoe-
ding en temperament met indirecte invloed op de ont-
wikkeling als gevolg. Nog anders gezegd, versterken op-
voeding en temperament elkaar of verzwakken ze elkaar
en hoe komt dit direct of indirect tot uiting in de ontwik-
keling. Komt deze elkaar versterkende en verzwakkende
invloed niet naast de afzonderlijke invloed die tempera-
ment en opvoeding hebben op de ontwikkeling van het
kind.
Even concreet, negatief ouderlijk handelen is in staat
frustratie, impulsiviteit en zelfregulering bij het kind ne-
gatief te beïnvloeden, ook al omdat kinderen met zulke
560
kenmerken meer kwetsbaar zijn voor de negatieve in-
vloeden van hun ouders. Omgekeerd zijn frustratie,
angstigheid en zwakke zelfregulering in staat ouderlijk
handelen uit te lokken dat een toename van deze ken-
merken kan voorspellen. Zo voorspellen gedragsproble-
men bij kinderen meer negatief ouderlijk handelen, ter-
wijl dit ouderlijk handelen net meer grotere gedragspro-
blemen bij kinderen teweegbrengt.
Nog een voorbeeld, hogere omgevingsgevoeligheid als
temperamentskenmerk van het kind kan de invloed van
positieve en negatieve opvoeding doen toenemen. Bij een
positieve opvoeding heeft hogere omgevingsinvloed door
gevoeligheid tot gevolg dat ze op een gunstige wijze die-
per inwerkt op het kind en zijn ontwikkeling. Bij een ne-
gatieve opvoeding heeft hogere omgevingsinvloed door
gevoeligheid tot gevolg dat ze op een ongunstige wijze
dieper inwerkt op het kind en zijn ontwikkeling. Positieve
of negatieve opvoeding maakt bij kinderen met lage om-
gevingsgevoeligheid minder uit omdat deze kinderen re-
latief ongevoelig zijn voor omgevingsdreigingen en in zo-
wat alle opvoedingsomstandigheden tot hun recht weten
komen.
Verandering in denken
Lange tijd is gedacht dat ontwikkeling het gevolg was van
de geboden opvoeding en dat het temperament van het
kind er niet toe deed, bij alle kinderen kwam opvoeding
561
op gelijke wijze aan. Ontwikkeling lag dus in handen van
de ouders en de kwaliteit van hun geboden opvoeding.
Ouders lieten zich ook niet leiden door het temperament
van hun kind om het de ene of de andere opvoeding te
geven. Ouders hadden hun idee over opvoeding en hoe
dit aan te pakken en pasten dit goedschiks of kwaad-
schiks toe op hun kind. Dit lukte of het kwam tot ernstige
spanningen die gemakkelijk escaleerden, maar dit was
dan zo. Hooguit zochten ouders door een krachtiger toe-
passing van hun opvoedingswijze alsnog resultaat te
boeken.
Vandaag weten we stilaan dat temperament een voor-
waarde vormt opdat een bepaalde opvoedingswijze ont-
wikkeling tot gevolg zou hebben. Omgekeerd weten we
ook dat opvoeding een voorwaarde vormt opdat een be-
paald temperament ontwikkeling zou kennen. Zo maken
temperament en opvoeding als elkaars voorwaarden het
mogelijk dat er ontwikkeling bij het kind zou tot stand
komen. Alleen opvoeding passend bij een bepaald tem-
perament geeft een optimaal ontwikkelingsresultaat. Al-
leen een temperament passend bij een bepaalde opvoe-
ding geeft een optimaal ontwikkelingsresultaat. Opvoe-
ding en temperament kunnen elkaar aanzwengelen. Op-
voeding en temperament kunnen elkaar ook afremmen.
Opvoeding en temperament kunnen wanneer ze samen
voorkomen hun ontwikkelingsinvloed versterken. Op-
voeding en temperament kunnen wanneer ze samen
voorkomen ook hun ontwikkelingsinvloed afremmen. Ze
562
vormen dan een katalysator voor elkaar of een remmer
voor elkaar. Zo geeft opvoeding niet passend bij een be-
paald temperament een beperkt ontwikkelingsresultaat.
Ook geeft een temperament niet passend bij een be-
paalde opvoeding een beperkte ontwikkeling als resul-
taat.
Epipedagogica in analogie met epigenetica
Onderzoek tot op vandaag wijst in de richting van een
complex samenspel tussen het temperament van het
kind en het ouderlijk gedrag dat uitwerking heeft op de
ontwikkeling van het kind. Zowel vormen van interac-
tieve als relationele invloed van temperament en opvoe-
ding op elkaar werden vastgesteld. Dit maakt dat ouders
en kinderen gezamenlijk en wederzijds elkaar gestalte
geven tijdens het ontwikkelingsgebeuren. Onderzoeks-
resultaten wijzen er op dat temperament en opvoeding
elkaar beïnvloeden, als wel elkaars voorwaarde zijn om
invloed te hebben op de ontwikkeling.
Gesproken kan hier worden van epipedagogica naar ana-
logie met de thans erg in ontwikkeling komende epige-
netica. In de genetica stelt men op basis van recente on-
derzoeksresultaten steeds meer vast dat genetische
aanleg maar tot uiting komt onder bepaalde voorwaar-
den in bepaalde omstandigheden. Dat aanleg en om-
standigheden elkaar kunnen beïnvloeden en dat aanleg
en omstandigheden elkaar kunnen versterken of elkaar
563
kunnen verzwakken met andere resultaten in de realiteit
tot gevolg. Direct of indirect kunnen aanleg en omstan-
digheden tot gevolg hebben dat een ander effect in de
realiteit optreedt. Direct effect door interactie, indirect
effect door de relationele wederzijdse beïnvloeding van
aanleg en omstandigheden.
Iets gelijkaardigs begint men nu ook steeds meer vast te
stellen op het vlak van opvoeding, vandaar epipedago-
gica. Met name, een directe en indirecte invloed van op-
voeding en temperament op de ontwikkeling van een
kind. Direct door interactie van opvoeding en tempera-
ment die een gezamenlijk sterker of zwakker effect heb-
ben op de ontwikkeling. Indirect door een wederzijdse
relationele invloed van opvoeding en temperament op
elkaar met een indirect effect op de ontwikkeling van het
kind.
564
Visuele voorstelling relatie opvoeding, temperament en
ontwikkeling
Een samenvattende voorstelling van de ontwikkelings-
opgave van je als ouder voor je kind met zijn eigenheid,
zou goed van pas komen :
De buitenzijde van de cirkel stelt de realiteit voor, de bin-
nenzijde stelt wat cognitief verwerkt werd voor.
565
Voordelen van afstemming opvoeding en temperament
Naar opvoeding toe kan rekening houden met het tem-
perament van je kind interessante voordelen opleveren.
Zo blijkt dat opvoeding die gepaard gaat met veel con-
trole, vooral psychologische controle, negatieve reactivi-
teit bij het kind kan teweegbrengen. Een moeilijk tempe-
rament en een negatieve emotionaliteit lijken te vragen
om een opvoeding die minder gevoelsgeladen, onder-
steunend en responsief is, maar niet onnodig streng. Ge-
ringe responsiviteit en gevoeligheid en hogere psycholo-
gische controle verhogen het risico op aanpassingspro-
blemen bij kinderen met een moeilijk temperament of
negatieve emotionaliteit.
Frustratie en prikkelbaarheid kunnen uitgelokt worden
en verergeren door negatief ouderhandelen, zoals ver-
werping, inconsistentie en strengheid. Deze hogere prik-
kelbaarheid verhoogt het risico op problemen bij nega-
tief ouderhandelen.
Angstigheid van het kind met mogelijk problemen tot ge-
volg kan verminderd worden door het samengaan van
warmte en responsiviteit, samen met consistentie en
passende begrenzing die niet overbeschermend of con-
trolerend is.
566
Duidelijke, consistente en niet-bestraffende opvoeding
kan de impulsiviteit van het kind verminderen, zodat het
de ontwikkeling niet in de weg staat.
Afrondend kan gesteld dat het belangrijk is rekening te
houden met het temperament van het kind bij ouderlijke
tussenkomst, omdat kinderen die meer gevoelig zijn
voor de schadelijke invloeden van een negatieve opvoe-
ding juist kinderen zijn die dit handelen uitlokken bij hun
ouders. Ouders kunnen trachten via hun tussenkomst in-
vloed uit te oefenen op de emotionaliteit en zelfregulatie
van hun kind. Zo kunnen ze tegengaan dat net kinderen
die laag zijn in zelfcontrole problemen zouden ontwikke-
len als uiting van een inconsistente en strenge discipli-
naire opvoeding.
Al deze onderzoeksbevindingen laten tenslotte toe beter
te begrijpen dat eenzelfde ouderlijke aanpak verschil-
lend resultaat kan hebben naargelang het kind. Door een
beter afstemmen van de opvoeding en het tempera-
ment van het kind kan zijn of haar ontwikkeling meer
worden geoptimaliseerd.
567
Verkenning betere afstemming van je opvoeding en
temperament van je kind
Geef in onderstaand schema van je ontwikkelingsopgave
als ouder in hoe je je opvoeding en het temperament van
je kind beter op elkaar zou kunnen afstemmen :
568
Meer lezen :
Kiff, C. J., Lengua, L. J., & Zalewski, M. (2011). Nature
and nurturing: Parenting in the context of child temper-
ament. Clinical Child and Family Psychology Review, 14,
251-301.
569
Temperament
en schema’s
Snelheid en mate van activering
Als ouder kan je het meestal al heel snel na de geboorte
merken dat je kind een eigen gedragsstijl heeft die wel
lijkt aangeboren. Deze komt in het bijzonder tot uiting
wanneer iets wat minder vlot verloopt: je kind is moe of
is ziek, je kan als ouder niet onmiddellijk op een behoefte
van je kind ingaan of je verwacht iets van je kind wat een
verandering inhoudt.
Je kan dan merken dat het kind rustig met die situatie
omgaat en zich gemakkelijk aanpast. Of je kan merken
dat je kind erg emotioneel wordt en tegendruk geeft. Of
nog, kan je merken dat je kind passief blijft en moeilijk
op dreef te helpen is. Dat een temperament niet zozeer
gaat om gedrag, maar een gedragsstijl is, komt tot uiting
Temperament bepaalt mee de snelheid, de mate, de
richting en de duur van (schema)activering.
570
in het feit dat het doorheen verschillende situaties op te
merken is. Het is waar te nemen als een wijze van open-
staan voor situaties en een wijze van reageren op deze
situaties, wat bovendien een constante vertoont.
In het basisonderzoek naar temperamentskenmerken
van Thomas & Chess werden een negental aanleg- of
temperamentskenmerken onderscheiden, zoals activi-
teitsniveau, afleidbaarheid, emotionele intensiteit, re-
gelmaat, prikkelgevoeligheid, sociabiliteit, aanpasbaar-
heid, doorzetting en stemming. Bij middel van deze ken-
merken werden drie categorieën of types van kinderen
onderscheiden wat temperament betreft. 60 % van de
kinderen zou tot één van de drie groepen te rekenen zijn,
het overige percentage kinderen zou een zekere meng-
vorm of minder typische vorm vertonen.
Hierna wordt de typische gedragsstijl voor elk van de drie
type kinderen beschreven voor de diverse gedragssitua-
ties waarmee het te maken krijgt. Omdat elk gedrag ge-
paard gaat met een onderliggend gedragsschema, kan
verondersteld worden dat de aard van activering van het
gedragsschema mee aan de basis ligt van de opgemerkte
gedragsstijl. Zo zou voor het makkelijke kind dat hierna
beschreven wordt een gunstige schema-activering als
onderliggende constante kunnen worden onderkend. Zo
zou voor het moeilijke kind een te hoge schema-active-
ring als constante kunnen worden onderkend. Zo zou
571
tenslotte voor het langzaam startende kind een te lage
schema-activering kunnen worden onderkend.
Lezing van de kenmerkende gedragsstijl voor elk type
kinderen vanuit deze hoek van een passende, te hoge of
te lage onderliggende activering, kan een en ander erg
verhelderen.
Het makkelijke kind toont een regelmatig eten, slapen en
ontlasting, toont een positieve benaderingsreactie in
nieuwe situaties, kan frustratie aan zonder veel drukte te
maken. Het past zich snel aan verandering aan, zoals an-
dere voeding of een nieuwe omgeving. Het vertoont
meestal een goede stemming en glimlacht vaak. De
meeste problemen die dit kind vertoont ontstaan wan-
neer het in situaties wordt geplaatst die een andere re-
actie vragen dan gewoon.
Het moeilijke kind is onregelmatig in eten, slapen en ont-
lasting. Het toont geen toenaderingsreactie in nieuwe si-
tuaties. Het zal gemakkelijk en luid wenen of woede-aan-
vallen krijgen bij frustratie. Het past zich slechts lang-
zaam aan nieuwe situaties aan en vereist meer tijd om
aan ander voedsel of een nieuwe omgeving te wennen.
Het vertoont vaak negatieve en uitgesproken stem-
mingsexpressies. De meeste problemen die dit kind ver-
toont hebben te maken met omgangswijzen en ver-
wachtingen vanuit de omgeving. Wanneer plots gecon-
572
fronteerd met een nieuwe situatie, is het kind gemakke-
lijk van slag en geneigd weigerachtig of met verzet te re-
ageren.
Het langzaam startende kind toont een zekere regelmaat
in eten, slapen en ontlasting. Het toont een negatieve,
maar milde negatieve reactie in nieuwe situaties, die kan
overkomen worden bij herhaalde presentatie. Het past
zich moeilijk aan nieuwe situaties aan. Het is afwachtend
en komt slechts langzaam op gang, zonder uitbundig-
heid. Problemen die dit kind vertoont variëren naarge-
lang andere van zijn kenmerken het hem of haar moeilij-
ker maken.
Onderzoek van Rothbart ondersteunt deze visie over
snelheid en mate van activering. Zij omschrijft tempera-
ment als de mate van reactiviteit en de mate van regula-
tie van deze reactiviteit in functie van de omgevingsei-
sen. Hoe jonger het kind hoe meer volwassenen deze re-
gulatie zullen opnemen, hoe ouder het kind hoe meer
het leert zelf tot (emotionele) zelfregulatie te komen.
Richting van activering
Klassiek wordt temperament in verband gebracht met
emotionaliteit. Dit maakt dat iemands temperament
meer zichtbaar wordt in meer spanningsvolle en stresse-
rende gedragsomstandigheden. Sommige kinderen en
volwassenen staan meer gevoelsmatig in het leven in die
573
zin dat ze een grotere sensitiviteit en reactiviteit verto-
nen in dagdagelijkse leefsituaties. Dit kan te maken heb-
ben met aanleg, met een voorgeschiedenis van moeilijke
leefomstandigheden of met huidige ongunstige leefom-
standigheden van langere duur. In die gevallen is er mo-
gelijk een snelle(re), grote(re) en omvattende(re) activa-
tie die vier richtingen kan uitgaan. Richting welke elk
overeenstemt met een specifiek temperament. Twee
zijn faciliterend, een gericht en een ongericht. Twee zijn
remmend, een gericht en een ongericht.
Deze temperamenten kunnen op basis van hun richting
achtereenvolgens worden gekenmerkt als acting-out,
acting-on, acting-in en non-acting. In de Griekse tempe-
ramentsleer zouden ze respectievelijk kunnen samenval-
len met het sanguinisch, cholerisch, melancholisch en
flegmatisch temperament.
Het acting-out type wordt snel actief, gaat er impulsief
op af, wil iets direct aanpakken en wil tot verandering
komen.
Het acting-on type wordt snel opgewonden en onrustig,
het wil wat ondernemen, maar weet niet goed wat.
Het acting-in type voelt zich snel zwak en zorgelijk, het
wil liever afstand nemen en wegvluchten.
574
Het non-acting type voelt zich snel down en levensloos,
het wil liever afhaken en ophouden.
Is er sprake van een stoornis dan vinden we bij het ac-
ting-out type onder meer ADHD en gedragsstoornissen
terug.
Bij het acting-on type vinden we autisme spectrum
stoornissen en de manische fase van de bipolaire stoor-
nis terug. Bij autisme leidt het niet overeenkomen van
binnenwereld en buitenwereld gemakkelijk tot uitge-
sproken opwinding.
Bij het acting-in type vinden we angststoornissen terug
en borderline. Het gaat telkenmale om personen met
een uitgesproken mate van kwetsbaarheid.
Bij het non-acting type vinden we depressieve stoornis-
sen, onder meer de depressieve fase van de bipolaire
stoornis terug.
De emotionele schema's die hiermee gepaard geacti-
veerd worden, stemmen wat richtingsinhoud betreft
overeen met deze diverse types. Bij een stoornis is bo-
vendien sprake van een overactivering.
Zo kunnen we impulsiviteit en boosheid als geactiveerde
emotionele schema's aantreffen bij het acting-out type.
575
Zo kunnen we rusteloosheid en opwinding als geacti-
veerde emotionele schema's opmerken bij het acting-on
type.
Zo kunnen we angst en onzekerheid als geactiveerde
emotionele schema's aantreffen bij het acting-in type.
Zo kunnen we tenslotte gedeprimeerdheid en terugge-
trokkenheid als geactiveerde emotionele schema's aan-
treffen bij het non-acting type.
Gaan deze types gepaard met geactiveerde positieve ge-
voelens, dan kunnen we respectieve gevoelens als durf
en zelfvertrouwen, optimisme en levendigheid, kalmte
en controle, rust en betrokkenheid opmerken.
Duur van activering
Uit het voorgaande zal duidelijk geworden zijn dat de
snelheid, de mate en de richting van activering in belang-
rijke mate mede bepalend zullen zijn voor de duur van
activering. Een kind met een moeilijk temperament dat
overvallen wordt door een hoge mate van opwinding zal
niet zomaar van het een op het ander moment tot zich-
zelf weten te komen.
Veel zal hierbij ook afhankelijk zijn van het 'effortful con-
trol' of de zelfregulering die het kind reeds wist te ont-
wikkelen, mede met de hulp van zijn omgeving. Deze
576
vaardigheid in ontwikkeling zal het kind helpen emoties
te controleren en emotionele gedragingen hieraan ver-
bonden te moduleren.
Vooral wanneer een verandering zich aandient of een
wissel wordt gevraagd van het kind, zal blijken in welke
mate het kind met bestendigheid te maken heeft en hoe-
ver het reeds met mogelijke zelfregulering gevorderd is.
Het temperament van het kind zal dan in belangrijke
mate meebepalen hoe snel een wending kan genomen
worden. Kan het kind oude schema's deactiveren en los-
laten ? Kan het kind andere schema's activeren en er
positief mee omgaan ? Kan er sprake zijn van schema-
switching (omschakeling) ? Slaagt het kind in schema-
swifting (plotse omwisseling) ? Is het kind duurzaam in
staat tot schema-shifting (inhoudswijziging) ? Zit het
kind mogelijk vast in gevoelens, gedachten, verlangens
of verwachtingen waar het zich maar moeilijk van kan
losmaken ? Bemoeilijkt het temperament van het kind
dit ?
Geef in de tekst hiervoor weer wat je denkt dat toepasse-
lijk is in de situatie met je kind.
577
Terug draaien
Iets overweldigt je
Soms kan iets te veel rond iets komen te draaien. Niet
steeds omwille van de realiteit waarmee je te maken
krijgt. Maar vooral omwille van wat die realiteit in je ver-
oorzaakt. Wat zulke omvang kan nemen dat het je dreigt
te overweldigen. Zodat je de greep dreigt te verliezen en
het van je dreigt over te nemen.
Bijvoorbeeld, jij of je kind krijgen met iets te maken dat
heel anders verloopt dan je je had voorgesteld. Wat je
waarneemt is heel anders dan wat je had verlangd. Dit
roept herinneringen op aan gelijkaardige situaties
Iets kan zoveel bij je of je kind teweegbrengen,
dat het aangewezen is de intensiteit ervan in tijd,
kracht en diepte te verminderen.
578
waarin iets heel anders verliep en gedachten over jezelf,
je mogelijkheden en beperkingen. Dit wekt gevoelens
van falen en spijt in je op. In je voorstelling zie je hoe het
verder bergaf met je gaat, tegelijk krijg je letterlijk fysiek
koude rillingen. Je voelt sterk het verlangen opkomen de
situatie te ontlopen voor het nog erger wordt.
Op zo een moment bestaat het risico dat je waarneming,
je herinnering, je gedachten, je gevoelens, je voorstel-
ling, je lichamelijk gewaarworden, je verlangen je weinig
keuze laten dan het finaal op te geven.
Hoe mentaal ontkomen
Op zo een moment kan het evenwel nuttig zijn niet zon-
der meer op te geven en de leiding te blijven houden.
Niet samen te vallen met wat er in je omgaat, maar wat
erin je omgaat tegenover je te plaatsen. Niet om de in-
houd te veranderen. De inhoud van wat je waarneemt,
je herinnert, je denkt, je voelt, je inbeeldt, je gewaar-
wordt, je verlangt. Ook niet om te kiezen voor een heel
andere waarneming, herinnering, denken, voelen, in-
beelden, gewaarworden en verlangen.
Dit veranderen van de inhoud wordt vooral gesymboli-
seerd door een verkiezen van een positief en optimis-
579
tisch denken en voelen in plaats van een negatief en pes-
simistisch denken en voelen. Het kiezen voor een andere
manier wordt gesymboliseerd door iets anders in jezelf
op te roepen, een andere kant van jezelf of een ander
deel van jezelf. Je zelfvertrouwen of je zelfzeker deel. Je
realisme of je relativisme.
Intensiteit doen afnemen
Zelden of nooit wordt er op zo een moment gesugge-
reerd stil te staan bij wat er in je omgaat en te luisteren
naar wat iets in je teweegbracht. De inhoud of wijze er-
van niet willen veranderen. Maar aandacht besteden aan
de intensiteit ervan. Opmerken dat het niet de inhoud of
wijze op zich is, maar dat de intensiteit van wat je ervaart
maakt dat dit het van je overneemt.
Door je ervaren tegenover je te plaatsen, los van je jezelf
en op een zekere afstand, kan je de intensiteit al wat
doen afnemen en tegelijk kan je er beter zicht op krijgen.
Je kan dan de intensiteit proberen zien als een golf met
een zekere frequentie, een zekere hoogte en een zekere
lengte. Een manier die toelaat elke golf op zijn intensiteit
en kenmerken te typeren. Je kan op die manier merken
dat deze intensiteitskenmerken overdreven zijn en je he-
lemaal van slag brengen.
580
Vanuit dit besef kan je trachten vooraleer je reageert de
intensiteit van je waarnemen, je herinneren, je denken,
je voelen, je inbeelden, je gewaarworden en je verlangen
terug te draaien. Zo komt dit minder drukkend op je af
en kan je enige vrijheid behouden. Zo is wat in je werd
teweeggebracht minder krachtig en overweldigend.
Intensiteit als golfkenmerken
Bij het terugdraaien van de intensiteit kan je letten op de
golffrequentie. Te snel, te snel opeenvolgend, te priori-
tair en te langdurig krijg je mogelijk te maken met een
ervaren. Bijvoorbeeld, te snel, te herhaaldelijk en te lang
meen je het mislukken en je onmacht op te merken.
Bij het terugdraaien van de intensiteit kan je ook letten
op de golfamplitudo of -hoogte. Te krachtig, te sterk, te
zwaar, te ernstig, te drukkend, te dwingend, te verplich-
tend en te veel tegelijk krijg je mogelijk te maken met
een ervaren. Bijvoorbeeld, je gedachten en gevoelens
zijn zo uitgesproken dat ze je helemaal inpalmen en vast-
houden. Je bent er helemaal op gefocust en kan er hele-
maal niet van los of overheen komen.
Bij het terugdraaien van de intensiteit kan je ook letten
op de golflengte. Te ver, te volumineus, te minitueus, te
581
breed, te onbegrensd, te samenvoegend, te veralgeme-
nend, te betekenend, te associërend, te erg in verband
brengend, krijg je mogelijk te maken met een ervaren.
Bijvoorbeeld, je dreigend falen dat je in verband brengt
met je mogelijkheden en beperkingen, met wie je bent
voor jezelf en voor anderen, met je verleden en je toe-
komst, met je plaats en verhouding tegenover anderen.
Hoe terugdraaien ?
Door de ontstane intensiteit wat frequentie, hoogte en
lengte betreft terug te draaien, kan je terug tot draaien
komen. Dit zonder terug te draaien in de zin van opgeven
of iets ontlopen. Zo krijg je terug de leiding en kan je te-
rug sturen. Ontstaat er terug vrijheid en ruimte. Zo draai
je terug. Door terug te draaien. Zonder terug te draaien.
Toegepast op het voorbeeld dat jij of je kind te maken
krijgen met iets dat heel anders verloopt dan je voorge-
steld. Door je waarneming terug te schroeven, door je
herinnering aan gelijkaardige situaties weg te laten, door
in je denken bij het hier en nu te blijven, door je gevoelen
van falen en spijt te halveren, door enige afstand te win-
nen. Door in je fantasie niet op hol te slaan en te ver te
gaan. Door je lichamelijk voelen minder intens te maken.
Door je verlangen de situatie te ontlopen met één of
582
twee kwart te minderen. Door dit alles samen te reduce-
ren, lukt het je door te gaan en niet op te geven, ook niet
als het anders verloopt dan je verhoopt. Hoop die je min-
der krachtig laat doorklinken en niet onmiddellijk ver-
wacht te verwerkelijken.
Zo vermijd je door wat in je omgaat te veel gefocust te
zijn en daardoor jezelf af te remmen en tegen te houden.
Het intensieve van wat in je omgaat maakt dat je het
voortdurend voedt en zuurstof geeft. Door de problema-
tische inhoud ervan loop je gemakkelijk vast. Het inten-
sieve maakt ook dat iets gemakkelijker gaat polariseren
en een extreme inhoud krijgt die erg gaat afremmen en
tegenhouden.
Beschikbare tools
Een goed idee is zich bewust te zijn van de overdreven
intensiteit van je waarnemen, herinneren, denken, voe-
len, inbeelden, gewaarworden en verlangen. Dit onder
ogen te zien. Intensiteit waarmee je helemaal niet hoeft
samen te vallen, laat staan ze automatisch of dwingend
in te volgen. In plaats van te focussen op hun inhoud,
trachten de intensiteit ervan te verminderen aan de
hand van de facetten ervan, zoals frequentie, hoogte en
lengte. Dit concreet voor één of meerdere kwarten, de
helft bijvoorbeeld. Of voor een zeker percentage. Zodat
583
je er vrijer tegenover komt te staan en er ruimte is voor
iets anders. Deze reductie betekent helemaal geen ont-
kenning of verwaarlozing. Ze betekent wel een binnen
hanteerbare proporties herleiden, zodat ze het niet lan-
ger van je overnemen en je met een zwak en onmachtig
gevoel achterlaten.
Door de intensiteit te milderen, verandert meteen ook
de inhoud. Iets verschijnt aan je binnen beheersbare tijd,
binnen hanteerbare kracht en met begrensde omvang
en diepte. Hierdoor is het niet langer noodzakelijk de in-
houd te wijzigen.
In het verleden werd hierbij vooral getracht de inhoud te
wijzigen of helemaal te vervangen door andere. Dit om
zo de intensiteit te milderen. Hier wordt net het omge-
keerde betracht. Het wijzigen van de intensiteit en
hierop focussen zodat een andere inhoud of inhoudsbe-
leven mogelijk worden. Inhoud die minder drukkend en
dwingend is en een andere reactie toelaat. Meer gepast
en gematigd. En voor de andere die hiermee te maken
krijgt meer ruimte en mogelijkheid biedt om hierop in te
spelen en ermee rekening te houden.
Door dit verminderen aan intensiteit kom je als kind of
als ouder gemakkelijker en meer in de buurt van de in-
584
tensiteit van elkaar. Zo kom je gemakkelijker op het ni-
veau van anderen. Dit heeft voor effect dat je expressie
en je reageren meer met elkaar in overeenstemming zul-
len zijn en je ook gemakkelijker elkaar zult begrijpen.
Zou het bij alle proberen toch niet goed lukken de inten-
siteit te herleiden, dan nog zou jij of je kind er voor kun-
nen opteren slechts een deel van de aanwezige intensi-
teit te gebruiken in je omgaan met iets. De helft, bijvoor-
beeld, van je waarnemings-, herinnnerings-, denk-,
voel-, inbeeld-, gewaarworden- en behoefte-intensiteit.
Ook zo kan je gemakkelijker op het niveau en in het ritme
van anderen komen.
De intensiteit wordt evenwel vaak ook meebepaald door
de inhoud van je ervaren. Door iets als persoonlijk en on-
veranderlijk op te vatten wordt de intensiteit gemakke-
lijk verhoogd. Door in plaats hiervan iets als onpersoon-
lijk en veranderlijk op te vatten kan de intensiteit ver-
laagd worden. Bijvoorbeeld, door iets als situatiegebon-
den of gedragsgebonden te ervaren en op te pakken. In
een andere situatie of door anders te handelen zou iets
mogelijk heel anders zijn. Het is daar waar onbewust bij
het suggereren van een positief denken naartoe gewerkt
wordt. Het meer positieve zou indirect de intensiteit ver-
lagen.
585
Onderzoek wijst uit dat je gevoelig zijn voor verhoogde
intensiteit te maken kan hebben met aanleg. Maar on-
derzoek wijst ook uit dat je gevoelig zijn ook te maken
kan hebben met eerdere leerervaringen. Situaties die de
verhoogde intensiteit uitlokten kunnen invloed uitoefe-
nen op de werking van de hersenen waardoor gemakke-
lijker in latere situaties een verhoogde intensiteit kan op-
duiken. Vermeden kan dan zoveel mogelijk en zo goed
mogelijk worden jezelf of je kind te confronteren met
heel stresserende situaties.
Vaak zal iemand argumenteren weinig of niets te kunnen
doen aan herinneringen, gedachten, gevoelens, voor-
stellingen en gewaarwordingen die in je opkomen. Je
wordt er ongewenst als het ware mee overvallen. Toch
kan je hierop invloed uitoefenen via de tijd, de concen-
tratie en de diepte waarmee je er aandacht aan besteed
en er mee bezig bent. Wanneer met een gedachte ge-
confronteerd kan je er over blijven piekeren, kan je er
helemaal door ingepalmd worden, kan je er erg in door-
gaan. Je kan ze ook waarnemen, ze bewust zijn en niet in
de gedachte naar binnen gaan. Tegen een ervaren in wil-
len gaan zal vaak nog de tijd, de kracht en de diepte uit-
breiden van erop gefocust te zijn. Door evenwel een deel
ervan op te nemen en te gebruiken en het ander deel op
586
afstand te plaatsen of los te laten kan dit veel meer hel-
pend zijn en niet inperkend en verstorend.
In dit thema-onderdeel ging de aandacht naar een te
grote intensiteit van het persoonlijk ervaren. In bepaalde
gevallen zal evenwel sprake zijn van een te geringe in-
tensiteit van herinneren, denken, voelen, voorstellen,
gewaarworden en verlangen. In die gevallen kan dan
aandacht besteed worden aan hoe en in welke mate de
intensiteit van het ervaren te verhogen. Zo dat een meer
bij de omgeving aansluitend ervaren en bij de omgeving
passende reactie mogelijk worden.
Schuiven met intensiteit
Zoek wat iets in je teweegbrengt. Geef de tijd, kracht en
diepte weer van wat in je teweeggebracht wordt :
Verminder in tijd, kracht en diepte wat in je teweegge-
bracht wordt. Ga na welk effect dit heeft op je ervaren en
je reageren :
587
Te ver
en te kort ?
Wat aan de hand ?
Een moeilijke vraag : is het omdat het kind te ver gaat,
dat het tekortschiet ? Of is het omdat het tekortschiet,
dat het te ver gaat ? Neen, niet te ver gaat of te kort
schiet in zijn gedrag of reactie. Dit is slechts het gevolg.
Maar te ver gaat of te kort schiet in zijn functioneren als
oorzaak. Meestal ben je als ouder of opvoeder gefocust
op de gevolgen waarmee je te maken krijgt. Iets lijkt niet
aanvaardbaar omdat het in strijd is met bepaalde waar-
den en normen, of omdat het voor problemen zorgt. Dus
wil je het een halt toeroepen en zo mogelijk terugdrin-
gen en uit de wereld helpen.
Bij moeilijk gedrag wordt vooral gekeken naar het
te ver gaan en het tekortschieten.
Weinig oog is er voor het te ver gaan en het tekort-
schieten dat aan basis ligt.
588
Minder ben je geneigd oog te hebben voor de oorsprong
van wat je stoort in het gedrag van je kind. Zou je dit toch
doen, dan zou je kunnen merken dat je kind overgevoelig
is en gemakkelijk overreageert. En dit net maakt dat hij
in zijn functioneren tekortschiet of blokkeert. Omge-
keerd zou je kunnen merken dat het kind in zijn functio-
neren tekortschiet en dat dit net maakt dat hij overge-
voelig gaat zijn en zo gemakkelijk overreageert.
Dit overgevoelig zijn en overreageren als te ver gaan en
dit tekortschieten in functioneren zijn er niet altijd. Maar
eens dat het kind uit balans raakt, is het er. Schijnbaar
plots, onverwacht, niet tegen te houden, heel expressief.
Alsof het werd getriggerd, aangestoken of uitgelokt en
ontstoken, niet meer te temperen is. Niet door de bui-
tenwereld, maar ook niet door de binnenwereld. Jijzelf,
noch je kind kan er tegenop. Het ontbreekt aan middelen
en mogelijkheden. Alsof overgeleverd aan zijn emoties
en zijn drang of druk. Of aan je emoties en je drang of
druk om er tegenin te gaan.
Schijnbaar krijg je te maken met een circulair proces uit
balans, dat dreigt te escaleren en ongunstige nevenef-
fecten met zich meebrengt. De overgevoeligheid en
overreactie als mogelijke uiting van aanwezige spanning
of spanningsgevoeligheid wakkeren het ontoereikend
zijn van het functioneren van het kind verder aan. Om-
gekeerd, wakkert het ontoereikend zijn van het functio-
589
neren van het kind, de spanning bij het kind aan en met-
een zijn overgevoeligheid en zijn overreageren. Het te
ver gaan vergroot het tekortschieten en omgekeerd ver-
sterkt het tekortschieten en de ervaring ervan het te ver
gaan. Door het wederzijds aanwakkeren ervan neemt
het te ver gaan en tekortschieten nog toe, zodat het ri-
sico toeneemt op steeds meer en meer expressieve ui-
tingen op emotioneel en gedragsvlak. Het kind is gemak-
kelijk boos en doet gemakkelijk destructief, tegelijk faalt
het gemakkelijk in het voorkomen of weten afremmen
van deze gevoelens en reacties, en mist het er de vaar-
digheden en mogelijkheden voor. Ook het begrip en de
ondersteuning van de omgeving vallen gemakkelijk weg,
omdat je tegenover elkaar komt te staan. Zo drijf je
steeds meer uit elkaar wegens niet akkoord en niet aan-
vaardbaar.
Zo kan het kind met twee moeilijkheden te maken krij-
gen. Enerzijds dringen de dingen en ervaringen erg tot
hem of haar door, waardoor het gemakkelijk gaat over-
reageren. Het kind ervaart niet alleen gemakkelijk span-
ning. Het komt ook gemakkelijk in een gespannen situa-
tie terecht. Dit alles maakt dat zijn mogelijkheden en zijn
vaardigheden het dan nog meer laten afweten.
Anderzijds wordt vastgesteld dat zijn mogelijkheden en
vaardigheden tijdelijk of blijvend beperkt zijn en blijk ge-
ven van disfunctie of geringe ontwikkeling. Hierdoor
komt het kind gemakkelijk onder spanning en loopt het
590
risico in een gespannen situatie te belanden. Dit ver-
sterkt zijn overgevoeligheid en overreageren.
Deze beide met elkaar samenhangende moeilijkheden
verklaren waarom het probleemgedrag eens uitgelokt zo
moeilijk door het kind zelf en met je druk of steun te ke-
ren of te doen ophouden is.
Als ouder ben je in zulke situaties gemakkelijk geneigd de
druk nog op te voeren, waardoor het voor het kind nog
moeilijker wordt niet nog meer gespannen te raken en
het nog minder zijn mogelijkheden weet te benutten.
Lukt het opvoeren van druk niet, dan ben je hierop aan-
sluitend gemakkelijk geneigd het maar helemaal op te
geven en alles aan je kind over te laten. Dit heeft dan
weer tot gevolg dat het kind er alleen voor staat en het
er nog minder in slaagt zijn mogelijkheden te benutten
of tot ontwikkeling te brengen.
Wat onderliggend aanwezig ?
Wanneer een kind een situatie of een probleem ont-
moet, zal het een of meerdere reactieschema's activeren
om de situatie of het probleem te begrijpen en te inter-
preteren en om een passende reactie te vinden. Bij een
kind dat moeilijk gedrag vertoont, kan vastgesteld dat
het geactiveerd zijn van deze schema's een grotere in-
tensiteit vertoont. Hierdoor komt het kind min of meer
vast te zitten in het schema. Dit vastzitten in een schema
591
limiteert haar werking in een zekere mate. De teleurstel-
lende realiteit houdt een groot verschil in met wat over-
eenkomstig het schema gewenst wordt of de voorkeur
geniet. Hierdoor wordt de noodzaak naar overeenstem-
ming te streven vanuit het schema bekrachtigt. Als ge-
volg vermindert de soepelheid om naar een andere in-
terpretatie of andere schema-activering te streven of ze
aan te kunnen. Tegelijk door het souplesseverlies is de
reactie niet vatbaar voor verandering of een alternatieve
oplossing. Het kind heeft geen aandacht of oog voor een
andere oplossing, of het activeren van een ander
schema. Telkens wordt op een traditionele gekende
wijze gereageerd, maar komt een meer passende reactie
niet in zicht.
Volgens Ross Greene in zijn zorgmodel van gezamenlijk
problemen oplossen vormen de ontoereikende vaardig-
heden op het vlak van flexibiliteit-aanpassingsvermogen,
frustratietolerantie en probleemoplossing het voor-
naamste probleem voor deze kinderen. Zo komt het kind
in een tunneldenken met een toegenomen intensiteit
vast te zitten. Het is helemaal ingezoomd en kan niet
meer voldoende uitzoomen om overzicht te behouden,
keuzes te maken en zich te heroriënteren. Het zit cogni-
tief en emotioneel te veel vast in het schema. De bedrei-
ging, belasting of weerstand die het in zijn omgeving
meent te ervaren, zetten het verder vast, met geen per-
spectief tot verandering. Het is wat het kind denkt, voelt
592
en wil wat domineert en niet wat de realiteit vraagt, ver-
wacht of nodig heeft. Zo loopt het kind gemakkelijk vast
en komt het in botsing met de realiteit, mede vanuit een
ervaren weinig herkenning te vinden en weinig begrip en
steun te ontvangen, waardoor het krachtig gaat reage-
ren. Door realiteit en voorstelling beter op elkaar af te
stemmen en er mogelijkheden voor te creëren, zou
evenwel veel kunnen voorkomen worden.
Zulke beschreven problematische situaties leggen met-
een een hypotheek op de verdere ontwikkeling van het
kind en een aantal basisvaardigheden. Ross Greene be-
schrijft een vijftal cognitieve vaardigheden die zouden
moeten geoefend worden. Het zijn executieve vaardig-
heden die helpen bij de uitvoering en de overgang van
de ene situatie naar de andere, de taalverwerving die be-
tere verwoording en begrip moeten toelaten, emotio-
nele reguleringsvaardigheden die gevoelens in de hand
weten houden, vaardigheden op het gebied van cogni-
tieve flexibiliteit die starheid en weerstand moeten voor-
komen en betere afstemming tussen realiteit en voor-
stelling moeten toelaten, en tenslotte sociale vaardighe-
den die inzicht en afstelling op anderen en zichzelf, moe-
ten mogelijk maken.
Gesteld zou kunnen worden dat de intensieve schema-
vorm de ontwikkeling van schema-inhouden overeen-
komstig het niveau van het kind afremt of belet. Omge-
keerd houdt de beperkt ontwikkelde schema-inhoud de
593
uitgesproken schema-vorm in stand. Door het zo gemak-
kelijk overgevoelig en overreactief zijn van het kind is
een nuancering en precisering van uitvoering, verwoor-
ding, emotieregulatie, cognitieve flexibiliteit en sociale
omgang bemoeilijkt. Omgekeerd maakt de meer rudi-
mentaire en ontoereikende uitvoering, verwoording,
emotieregulatie, cognitieve flexibiliteit en sociale om-
gang het risico op te ver gaan bij inschatting en bij reactie
groter.
Zo zien we een tegelijk problematisch of minder ontwik-
keld zijn van passende schema-vormen als intensiteit
van geactiveerde schema's. Ze zorgen er bij wijlen voor
dat de druk te groot wordt (geringe frustratietolerantie
en ongeduld) als context, de inhoud te weinig flexibel en
aanpassingsgericht is als benoeming en interpretatie, en
de uitvoering te weinig probleemoplossingsgericht en si-
tuatie- en behoefte-aange-past is. Tegelijk zien we mede
hierdoor een minder tot ontwikkeling gekomen zijn van
passende schema-inhouden als sturing van geactiveerde
schema's. Het gaat zowel om de keuze van te activeren
schema's als context-inhoud door geringe verwoording
en sociale inschatting, als om de betekenis-inhoud van
geactiveerde schema's door geringe cognitieve flexibili-
teit, als om de uitvoeringsinhoud van geactiveerde sche-
ma's door geringe uitvoerings-, omgangs- en emotiere-
gulatievaardigheden. Zo merken we concreet een tege-
lijk te ver gaan en een tekortschieten welke ongunstig op
elkaar inwerken.
594
Waar naartoe ?
Naar aanpak en preventie toe is hier een dubbele taak
weggelegd. Enerzijds er voor te zorgen om de intensiteit
van de schema-vormen zo veel mogelijk te temperen. Dit
bij voorkeur zo veel mogelijk vanuit eigen inbreng van
het kind. Dit vraagt een op gang brengen van een leer-
proces, waarbij je als volwassene tegelijk aanwijzing
geeft hoe dit temperen te doen en er model voor staat,
en tegelijk het kind ondersteunt en tracht zo nodig bij te
sturen. Zo kan het kind via oefening worden geleerd wat
zich in zijn hoofd afspeelt en wat werd geactiveerd wat
in omvang te verminderen, wat in diepte te verkleinen,
wat in snelheid te vertragen. Zo kan het kind geleerd wat
ruimte en tijd te maken rond wat in zijn hoofd actief is.
Het loopt minder vooruit, of blijft minder vasthangen, of
geraakt minder geblokkeerd. De kwantiteit van de infor-
matieverwerking kan zo afnemen.
Anderzijds door het kind te helpen noodzakelijke
schema-inhouden zoveel mogelijk tot ontwikkeling te la-
ten komen. Zodat het kind tot kwalitatief betere infor-
matieverwerking weet te komen. Het sociaal-emotio-
neel informatieverwerkingsmodel van Crick & Dodge
biedt hier heel wat kansen voor. Het helpt bij hoe (soci-
ale) signalen te encoderen, hoe deze signalen nauwkeu-
rig en betekenisvol te interpreteren, hoe doelen te stel-
len en reactie te zoeken, hoe reacties te beoordelen en
een keuze te maken, en hoe tenslotte aan monitoring als
595
opvolging van de gedragsuitvoering, te doen. Ook Ross
Greene heeft een plan B methodiek uitgewerkt voor het
gezamenlijk oplossen bij problemen. Het bestaat uit drie
stappen. Het begint bij empathie en geruststelling zodat
het kind zich kan openstellen, vervolgens wordt samen
getracht het probleem te definiëren, om tenslotte het
kind uit te nodigen om gezamenlijk te brainstormen over
mogelijke oplossingen voor het probleem die voor beide
bevredigend zijn. Ook het ondersteunend trainen van
uitvoerings-, verwoordings-, emotieregulatie-, cogni-
tieve flexibiliteit en sociale vaardigheden, hoort hierbij.
Het gezamenlijk probleem oplossen kan zo model staan
voor de individuele vaardigheidsontwikkeling. Naast het
opgaan in en werken aan eigen geactiveerde schema's,
kan zo ook aandacht gevraagd en verworven voor geac-
tiveerde schema's van anderen. De individuele en geza-
menlijke sturing komen zo in de plaats van een externe
sturing via begrenzing en belonen en straffen.
Onderzoek wijst uit dat kinderen die gemakkelijk nog al
eens te ver gaan, mogelijk ook onderliggende problemen
hebben: zoals angstig of depressief zijn, aandachtste-
kort, druk of impulsief zijn, of mentaal of leerzwak zijn.
Zo deze laatste problemen worden aangepakt, verbetert
ook veelal het te ver gaan van deze kinderen.
596
Waar vandaan ?
In de praktijk van het omgaan met moeilijk gedrag van
kinderen wordt vaak gezien dat heel krachtig en dwin-
gend wordt gereageerd. Het moet het kind helpen inzien
dat driftbuien en conflict zoeken geen invloed zullen
hebben. Het kind komt dan gemakkelijk nog meer onder
spanning te staan, waardoor zijn beperkte aanpassings-
mogelijkheden helemaal dreigen weg te vallen. Wat best
vermeden wordt, wordt net getriggerd. Het kind komt zo
gemakkelijk in crisis en is helemaal niet meer aanspreek-
baar. Het kind ervaart een extreme machteloosheid,
waardoor het extreem gaat reageren. Elke tijd en ruimte
om terug tot zichzelf te komen, wordt het kind ontno-
men. Het kind is helemaal niet meer in staat van wat ge-
activeerd is te deactiveren en wat meer passend en gun-
stig is te activeren. Het kind komt vast te zitten als in een
tunnel. Het is gefocust op iets dat geen uitkomst biedt.
Wat het kind te horen en te voelen krijgt is niet assimi-
leerbaar op dat moment. Op wat verwacht en niet ver-
wacht wordt, zal dienen teruggekomen op een rustiger
ogenblik. Discussie in die situatie heeft geen zin en kan
beter afgesloten worden tot later in een andere context.
Vaak komt er nog je emotionele reactie bovenop, iets
wat beter zo min mogelijk zou gebeuren.
Van een tijdige en minder uitgesproken aanpak en reac-
tie is dan geen sprake meer. Het kind is niet meer vatbaar
597
voor het duidelijk maken wat in de plaats te doen. Focus-
sen op wat je wil en hoe, eerder dan op wat je niet wil en
hoe niet, doet het niet meer. Het kind afleiden haalt
evenmin weinig uit. Aandacht schenken aan het aan-
vaardbare deel van zijn gedrag en je richten op de gun-
stige kant van het kind zijn niet langer mogelijk. Inspraak
bieden om eigen keuze te maken en zelf verantwoorde-
lijkheid te kunnen opnemen lukken niet meer. Vermijden
dat het kind voordeel haalt uit zijn manier van doen, zon-
der het een nadeel te bezorgen, is niet meer bruikbaar.
Tijd maken voor tijdig en regelmatig iets prettigs samen
met het kind doen is niet meer aan de orde. Activiteiten
herschikken in tijd en ruimte opdat knelpunten zouden
uitblijven is niet meer voldoende. Het kind herinneren,
aanmoedigen en ondersteunen blijken niet de gewenste
uitwerking te hebben.
Ook als ouder kan je gemakkelijk de indruk hebben (te)
ver (te moeten) gaan dit vanuit een gevoel van tekort-
schieten aan mogelijkheden. Door te zoeken naar
nieuwe mogelijkheden vanuit een ander interpreteren
en begrijpen van het moeilijke gedrag van je kind, kan je
ervaren dat net een minder krachtige en minder dwin-
gende benadering resultaat lijkt op te kunnen leveren.
Niet steeds, niet steeds onmiddellijk, niet steeds hele-
maal, maar toch. Zodat enige vooruitgang kan geboekt
en de richting kan ingeslagen van deëscalatie en vermin-
598
dering van spanningen. Het lukken verbetert en er ont-
staat ruimte voor ontwikkeling die als beschermende
factor kan functioneren.
Waar om ?
Geef voor je eigen situatie aan hoe je als ouder denkt over
moeilijk gedrag:
Geef voor je eigen situatie aan hoe je zou kunnen om-
gaan met moeilijk gedrag van je kind :
Meer lezen :
Greene, R. W., & Horn, M. . (2010). Het explosieve kind:
Over het opvoeden en begrijpen van snel gefrustreerde
en chronisch inflexibele kinderen. Amsterdam: Nieuwe-
zijds.
Crick, N. R., & Dodge, K. A. (1996). Social information-
processing mechanisms in reactive and proactive aggres-
sion. Child Development, 67(3), 993-1002.
599
Je tijd nemen
Soms boks je als ouder op tegen de tijd, soms lig je over-
hoop met de tijd. In dit thema-onderdeel wordt de vraag
gesteld hoe je als ouder kan omgaan met tijd en hoe tijd
je kan helpen, Wat je kan doen met tijd in de opvoeding.
Soms gaat het te traag, soms duurt het te lang, soms gaat
het niet snel genoeg, soms duurt het niet lang genoeg.
Gemakkelijk is er een verschil tussen wat is en wat je wil.
Hoe kan tijd helpen voor je als ouder en voor je
kind ?
600
Graag wil je meer overeenstemming. Het overbruggen
van dit verschil vraagt tijd. Meestal aanvaard of heb je
die tijd niet. Dit schept spanningen en druk. Druk op je
omgeving en wat is of niet, opdat het zou veranderen in
je richting. Druk op jezelf om meer kracht te zetten en
toch de overeenstemming te weten realiseren, des-
noods ten koste van je omgeving en jezelf.
Niet steeds is voor je duidelijk waarom iets in de werke-
lijkheid moet, toch kan je spanningen, druk en ongeduld
ervaren totdat er overeenstemming in de werkelijkheid
wordt bereikt. Wellicht heb je dan in jezelf een referen-
tiepunt of -schema, dat deze druk opwekt totdat hier-
mee overeenstemming wordt bereikt.
Een voorbeeld :
Je kind komt thuis zonder goeiedag te zeggen. Als je een
opmerking hierover maakt, loopt je kind je pal voorbij.
Het zit je niet goed, ergens wil je dat je kind een teken van
erkenning geeft. Als je kind voorbijkomt, laat je je ver-
wondering blijken. Je kind reageert evenwel niet. Even la-
ter ga je achter je kind aan en dring je aan dat je kind je
nu goeiedag zou zeggen. Aan tafel later kan je het niet
laten nog even terug te komen op het voorval.
Voor je als opvoeder is gemakkelijker duidelijk wat je wil
601
en hoe je het wil, of is dit uit je reactie af te leiden, ook
al ken je niet steeds de onderliggende reden.
Voor het kind is dit evenwel niet steeds zo duidelijk wat
er gewild wordt en hoe het gewild wordt, laat staan dat
het ook de onderliggende reden kent.
Wat is erkenning, bijvoorbeeld, en hoe toon je dat ?
Voor jou is dat zo je iemand ontmoet goeiedag zeggen
als teken van erkenning. Voor je kind is evenwel erken-
ning ervaren dat er met je wordt rekening gehouden in
dagdagelijkse situaties.
Waar je overeenstemming wil, zal je enerzijds je kind
moeten aanleren dat erkenning ook goeiedag zeggen is
bij ontmoeting. Vervolgens zal je je kind er toe moeten
bewegen wat nu ook voor hem erkenning is ook toe te
passen. Een hele opdracht die wellicht oefening en
meermaals herinneren vraagt naast duidelijkheid en
overtuigingskracht.
Dat dit tijd vraagt spreekt voor zich. Te veel spanning en
druk kan dit leerproces enkel vertragen. Het gevaar be-
staat zo je te snel wil gaan, je samen in een negatieve
spiraal terechtkomt. Jij van onmacht om overeenstem-
ming te krijgen met wat je wil, je kind met onmacht om
die overeenstemming te weten bereiken.
602
Het gevaar is dat de druk en spanning worden opgevoerd
en dat daarvoor tijdsdruk wordt aangewend. Het moet
nu en snel. Het mag nu niet en nooit meer.
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat we steeds beel-
den of schema's hebben van wat je hoe wil. Deze sche-
ma's kunnen weinig of niet bewust zijn voor jezelf, of je
hebt ze wel duidelijk voor ogen of je kan ze verwoorden.
Feit is dat deze een grote rol spelen in wat je van je om-
geving, je kind incluis en ook van jezelf, verwacht of juist
niet verwacht. Deze schema's vormen vaak de synthese
van je ervaringen uit het verleden en van je kennen en
denken.
Het zal duidelijk zijn dat deze vaak heel persoonlijk zijn,
schema's die jij vooral gebruikt in wat je van jezelf en van
je omgeving en dus ook van je kind wil. Je kind heeft
evenwel ook zijn schema's op basis van eigen ervaren en
denken. Dit kan een heel verschil maken. ook als jij ver-
wachtingen uitspreekt die voor je kind een heel andere
inhoud hebben.
Een voorbeeld :
Je wil dat je kind rustig is. Voor je betekent dit stilzitten
en niet praten. Voor je kind kan het betekenen niet rond-
lopen en niet schreeuwen. Duidelijk zal zijn dat een hele
603
grijze zone overblijft die langs beide zijden voor spannin-
gen kan zorgen en tot druk kan leiden. Jij voelt je teleur-
gesteld omdat je kind niet rustig is. Je kind voelt zich ont-
goocheld omdat het zoveel inspanningen deed om je te-
gemoet te komen. Geen van beiden voelt zich erkend in
de realiteit en begrepen bij wat je denkt en wil.
Pas als jij en je kind concreter maken wat je elk onder
rustig zijn begrijpt en hoe je dit concreet uitvoert kan er
overeenstemming mogelijk zijn. Mogelijk neemt het kind
in zijn beeld op wat voor je geldt. Dit vraagt tijd en be-
reidheid. Mogelijk neem jij in je beeld mee op wat voor
je kind geldt. Dit vraagt tijd en bereidheid.
Vooral op moeilijke spanningsvolle momenten ontbreekt
die tijd en die bereidheid. elk valt terug op zijn eigen
beeld en wenst hier niet van af te wijken. Dit verhoogt
de druk en ook de tijdsdruk.
Een bijkomende moeilijkheid wordt gevormd doordat
het kind niet langer het schema wil toepassen. Mogelijk
heeft het kind een ander schema geactiveerd dat diame-
traal staat op het door je gewenste schema. Het schema
protest komt dan, bijvoorbeeld, in de plaats van je
schema rustig zijn.
604
Het kind vraagt veelal aandacht en zorg vooraleer het er-
toe te kunnen brengen een bepaald door je gewild
schema te activeren. Zo kan je, bijvoorbeeld, het schema
luisteren niet afdwingen, pas bij een bepaalde conside-
ratie en omgang zal dit lukken. Je tijd nemen kan je en je
kind dan helpen die gunstige voorwaarden te scheppen
met kans op resultaat.
Een kind vraagt soms ook tijd om bij zichzelf een gunstig
schema te activeren. Als mijn boosheid wat gezakt is kan
ik mijn schema aanspreekbaar zelf activeren. Zolang zijn
boosheid groeit blijft zijn schema niet aanspreekbaar ac-
tief.
Ouders nemen soms hun toevlucht tot tijdsdruk om een
bepaald schema bij hun kind te activeren. 'als je binnen
vijf minuten niet ophoudt' 'Als je tegen zeven uur niet in
of uit je bed bent'. Als ouder dwing je dan de activering
van een bepaald schema af. Het risico bestaat dat je dit
telkens opnieuw zult moeten doen, maar dat de eigen
activering niet lukt. Het gevaar is tevens dat er gewen-
ning optreedt tegenover de druk, of dat het kind net an-
dersom gaat reageren om je af te leren en te ontmoedi-
gen deze druk ook met tijd nog te gebruiken.
605
Door je tijd te nemen stap je mogelijk af van je afdwin-
gen en spreek je je je kind aan. Door even tijd te geven
stapt je kind mogelijk af van andersom te reageren en
kan het kind zichzelf aanspreken. Mogelijk is je kind zo
het aangesproken wordt en zichzelf aanspreekt bereid
en in staat een ander meer gunstig schema aan te spre-
ken in zichzelf waardoor je dichter uitkomt bij wat je wil.
Meer tijd betekent dan minder druk. Het betekent niet
dat je inbindt. Het betekent dat je in de rol kan blijven
van aanmoedigen en stimuleren eerder dan in deze van
ontmoedigen en afremmen terecht te komen. Je laat het
kind ook toe voor zich te onderkennen wat je werkelijk
wil, welk schema je activeert en wil geactiveerd zien.
Door je kind tijdig in te lichten, te instrueren en te signa-
leren kan het kind zich gemakkelijker instellen op wat je
wil en krijgt het tijd om waarmee het bezig was los te
laten. Je praat bovendien op zo'n wijze met je kind dat je
er vanuit gaat dat het kind bereid is mee te werken en in
te gaan op je verzoek.
Zowel vooraf, tijdens de uitvoering als achteraf kan je
dan positief op je kind inpraten. Het stimuleren vooraf,
606
het aanmoedigen tijdens en het bevestigen en waarde-
ren achteraf. Op elk van deze tijdstippen blijf je in de po-
sitieve aangename sfeer.
Door je niet overhaastig zijn in je verwachting, je beoor-
deling en reactie laat je je kind toe zelf te kunnen kiezen,
zelf te kunnen oordelen en zelf te kunnen verwachten,
zoniet laat het kind dit voortdurend aan je over. Dit be-
tekent geenszins iets op zijn beloop laten. het betekent
naar het kind het signaal geven van zelf te leren met tijd
en tijdig zijn om te gaan. Zelf te leren tijd aan te wenden
om wat is en wat het wil of anderen willen met elkaar in
overeenstemming te brengen. Op die manier spannin-
gen en druk zoveel mogelijk te voorkomen. Door te leren
gebruik te maken van de tijd om iets te doen en te berei-
ken, kan het voorkomen met tijdsdruk geconfronteerd te
worden voor het niet doen en niet bereiken. Het kind
leert dan dat de tijd een weg biedt van iets naar iets toe
te gaan. Dat de tijd er is voor het kind en niet andersom.
Veel kinderen weten de tijd actief te gebruiken om iets
waar te maken. Sommige kinderen evenwel staan zich-
zelf in de weg om de beschikbare tijd aan te wenden. Ze
oefenen erg veel druk, ook tijdsdruk op zichzelf uit, waar-
door het helemaal niet meer wil vlotten. Andere kin-
607
deren trachten dan weer deze druk en tijdsdruk te ver-
mijden door alles voor zich uit te schuiven en weinig in-
teresse en activiteit te vertonen. Waar de eerste groep
kinderen door deze geëscaleerde druk uiteindelijk blok-
keert, trachten kinderen uit de tweede groep deze druk
te voorkomen door vooraf reeds op de rem te staan.
Waar de eersten stilvallen in de tijd, vertonen de tweede
problemen met actief opstarten. Geen van beide weet
zijn tijd te nemen om deze actief te gebruiken.
Zowel jij als ouder als je kind kan gebruik maken van de
tijd om iets te bereiken, zodat er uiteindelijk meer over-
eenstemming is tussen wat is en wat je wil zonder dat
deze tijd voor spanning en druk hoeft te zorgen. Integen-
deel een gunstig gebruik van de tijd kan er voor zorgen
dat er meer ruimte is voor rust en ontspanning.
Tijd is steeds beschikbaar. Lukt iets nu of ditmaal niet,
steeds kan in de tijd opnieuw geprobeerd en verder ge-
oefend worden. Ouders zijn soms bang dat wanneer wat
hun kind doet niet overeenstemt met wat ze willen, het
verder spaak zal lopen en zij hun gezag zullen kwijtspe-
len. Ouder kunnen evenwel steeds opnieuw kansen ge-
ven en doen benutten om wat ze uiteindelijk willen over-
eenkomstig hun schema uiteindelijk te laten bereiken.
De tijd laat dan toe onderweg te zijn en oefenkansen te
608
bieden, ook al lukt het nog niet, of niet steeds. Het voor-
komt iets te willen doordrukken op een moment dat de
druk reeds zo hoog is dat een mislukken bijna onvermij-
delijk is.
Zo nodig kan je even de tijd stilzetten en even uit de si-
tuatie stappen en door te praten samen trachten te
overzien wat de moeilijkheid is, waar het spaak loopt en
hoe hier overheen kan gekomen worden. Nadien kan je
de tijd zo wenselijk terugzetten (rewind) om iets op-
nieuw over te doen met kans en gelegenheid voor een
meer bevredigend resultaat.
De tijd even stilzetten laat ook voor elk toe zijn reactie,
die mogelijk te emotioneel is, even uit te stellen en eerst
hoogte te nemen hoe elk de moeilijkheid ervaart en waar
elk heen wil en kan. Deze onderbreking laat tevens toe
de aanwezige spanning en de ervaren opwinding te ver-
minderen. Vanuit de herwonnen kalmte en het terugge-
vonden zelfvertrouwen kan dat gerichter en minder op-
geschroefd worden gereageerd op elkaar, of gehandeld
vanuit zichzelf. Dit ervaren niet voor een muur te staan
kan maken tot een voor elk meer voldoeninggevende
oplossing te kunnen komen.
Soms kan ruimte bieden tijd opleveren om te rijpen en
van richting te veranderen. Denk er nog eens over na wat
609
je wil. Het wordt dan niet tijd, maar er is voldoende
ruimte en tijd. Beschikbare tijd kan hierbij ruimte bieden
tot toenadering en involging. Iets moet niet nu onmid-
dellijk, wat gemakkelijk weerstand oproept. Zo kan tijd
ruimte bieden om relax te blijven, te luisteren en een
manier of uitweg te vinden. Zo kan ook omgekeerd kan
ruimte tijd bieden voor dit alles en zo elkaar meer nabij
te komen.
Geef aan waar je tijd nemen je als ouder zou kunnen hel-
pen als voorwaarde ?
Geef aan wanneer je je tijd zou kunnen gebruiken als ou-
der ?
Geef aan tegenover wie een ander ritme je als ouder zou
kunnen helpen ?
Geef aan hoe de tijd loslaten je als ouder zou kunnen hel-
pen ?
Geef aan hoe een andere verhouding ruimte en tijd je als
ouder zou kunnen helpen ?
610
611
Tijd voor kind-zijn
De buitenwereld stelt het steeds vaker vast. Kinderen
worden snel groot. Kinderen willen ook groot zijn. Ze
ontmoeten evenwel reeds vroeg de moeilijkere kanten
van groot zijn.
Er is iets paradoxaals. Volwassenen willen vaak kind zijn.
Willen vaak de fraaie en onbekommerde kanten van het
kind zijn.
Volwassenen hebben het soms zelf erg moeilijk. Ze oefe-
nen dan druk uit op hun omgeving om hen te helpen en
Wat betekent kind-zijn ?
Wat vraagt het kind, aan wat heeft het behoefte ?
612
hen tegemoet te komen. Als kind kan je hiermee gecon-
fronteerd worden. Er wordt dan beroep gedaan op je
volwassen zijn als kind, volwassen zijn dan wordt ver-
wacht. Dit kan een rem zijn om je eigenheid en persoon-
lijkheid als kind te ontwikkelen, omdat je gevraagd wordt
een te grote sprong te maken.
Vermijden een kind te overvragen. De omgeving kan zo
erg een beroep doen op een kind, dat het niet langer
kind kan zijn. Het kind staat dan in voor de zorgtaken van
de ouder(s), en soms ook voor de zorg voor de ouder(s).
Van het kind wordt dan gevraagd het over te nemen van
de ouder(s), en soms ook van de partner die is weggeval-
len, door ziekte, overlijden of scheiding.
Soms neemt een kind enkel een deel van deze taken
over. Ook dan bestaat het risico dat dit het kind helemaal
in beslag neemt.
Ook het kind kan zichzelf overvragen, om aan de wensen
van de volwassenen tegemoet te komen. Maar ook aan
de eigen wensen. Het spiegelt zich dan aan volwassenen
die het gemakkelijk imiteert. Het kind bezit evenwel niet
diezelfde kennis en ervaring als de volwassenen, zodat
het riskeert niet te kunnen voldoen aan zijn verwachtin-
gen en het zich voorgenomen model.
613
Het risico is het grootst wanneer de ouders of een van
de ouders om een of andere reden worden overvraagd
of althans dit gevoel hebben. Ouders kunnen dan hun
kind inschakelen, of het kind schakelt dan zichzelf in om
tegemoet te komen aan de ouders. Vooral zo dit voor
langere tijd is, of herhaaldelijk weerkeert, of erg uitgesp-
roken is. Er doet zich dan een moeilijke gezins- en/of re-
lationele situatie voor die extra beslag legt op het kind.
Door het opnemen van een ouder- of partnerrol komt
het kind zijn in het gedrang.
Soms stelt het kind zichzelf zekere objectieven. Mogelijk
op basis van de bredere omgeving buiten het gezin, die
het kind uitnodigt, verleidt of stimuleert tot iets. Lukken
en succes worden dan in het vooruitzicht gesteld. Het
kind ervaart dan mogelijk steun en aanmoediging van
het eigen gezin, dat hier graag op inspeelt. Het kind wil
dit of dat zijn, of zo worden. Het vindt die modellen vaak
bij volwassenen, of het zet zich net af tegen deze model-
len.
Het stellen van objectieven is op zich ontwikkelingsgun-
stig. Risico's ontstaan evenwel als deze objectieven alles
gaan domineren en alles in functie ervan gesteld wordt.
Voor een kind is het niet steeds gemakkelijk zijn hande-
len te doseren en ook voldoende oog te hebben voor an-
614
dere bij hem of haar aanwezige behoeften en ontwikke-
lingsnoden. Soms is de balans vertekend, dit mede door
de ontstane spanning bij zichzelf en de ervaren druk van
de omgeving.
Voor de ouders kan hier een taak liggen ervoor te zorgen
dat de extreme ontwikkeling op het ene vlak, de ontwik-
kelingen op andere vlakken niet in het gedrang brengt.
Dit betekent niet een tegen objectieven zijn, maar er le-
ren op een gezonde manier mee om te gaan, zodat het
niet ten koste van iets gaat.
Kinderen delen vandaag meer hun leven met volwasse-
nen. De aanwezigheid van leeftijdgenoten, broers, zus-
sen en vriendjes is minder vanzelfsprekend. De kansen
om met leeftijdgenoten samen te zijn en te spelen zijn
soms geringer. Contacten moeten soms expliciet wor-
den georganiseerd. Of er moet bewust gekozen worden
voor een kinderdagverblijf. Of de school moet het hiaat
opvullen voor het kunnen samenspelen. Gelukkig wordt
deze leemte vanaf een bepaalde leeftijd vaak virtueel in-
gevuld.
Deze grotere aanwezigheid van volwassenen in hun le-
ven, maakt dat kinderen zich ook meer gaan spiegelen
aan deze volwassenen. Soms doen ze zich snel groot
615
voor, soms denken ze ook als volwassenen, soms druk-
ken ze zich op een meer volwassen wijze uit, of hebben
ze een volwassen taalgebruik, soms vertonen hun inte-
resses, belangstelling en voorkeur meer volwassen ken-
tekenen.
Hoe inspirerend volwassenen ook zijn voor hun ontwik-
keling, toch hebben kinderen ook nood aan leeftijdgeno-
ten. Kinderen die doen zoals zij, kinderen die ook zo den-
ken, zich uitdrukken en reageren, kinderen die gemeen-
schappelijke interesses, belangstelling en voorkeur to-
nen. Kinderen kunnen erg veel opsteken van elkaar. Kin-
deren kunnen elkaar ook een veilig gevoel en een gevoel
van erbij horen en waardering geven. Een gevoel van
herkenning en erkenning. Door de kleinere afstand te-
genover elkaar, kan een beter contact mogelijk zijn. Kin-
deren van gelijke leeftijd zijn ook toegankelijker voor el-
kaar juist omdat het verschil en de afstand kleiner zijn.
De omgeving kan nu en dan de indruk krijgen met ie-
mand ouder dan zijn leeftijd te maken te hebben. De
meer volwassen taal stemt dan niet overeen met de leef-
tijd van het kind. Scherpe of kritische uitdrukkingen wor-
den dan gebruikt voor iets wat het kind nog weinig heeft
leren kennen. Zodat de indruk wordt gewekt dat deze
opmerkingen niet van het kind zelf afkomstig zijn.
616
Kind kunnen zijn betekent niet totale afhankelijkheid.
Het betekent wel geholpen en ondersteund worden bij
het verwerven van zelfsturing. Het betekent ook vol-
doende kansen krijgen voor zelfsturing en -regulatie.
Het betekent zelfstandigheid waar mogelijk, en steun
kunnen genieten waar nodig. De beschikbaarheid van
aandacht, van zorg en van steun die beantwoordt aan de
evoluerende behoeften van het kind.
Het betekent dat er ruimte is voor aanleunen, maar ook
voor onafhankelijkheid. Dat er openheid is naar het kind
toe zoals het is. Dat het kind en zijn mogelijkheden niet
worden overschat, maar ook niet worden onderschat.
Het betekent recht hebben op een eigen wereld, naast
die van de volwassenen. Met overlap. Met terrein
waarop de leiding, maar ook met terrein waarop dit aan
anderen te kunnen overlaten.
Kind-zijn is niet synoniem met klein gehouden worden,
met over weinig rechten beschikken. Integendeel is het
belangrijk dat een kind over dezelfde rechten als de vol-
wassenen kan beschikken, dat het niet omwille van zijn
beperkingen wordt gediscrimineerd. Belangrijk is het
kind te ondersteunen om zijn rechten te kunnen uitoe-
fenen, en te helpen voor het deel waarvoor het kind zelf
617
nog niet kan instaan. Door te kunnen vertrouwen op die
volwassenen, komt nog niet alle druk op het kind te-
recht, maar kan het genieten van zijn rechten.
Kind-zijn betekent kunnen genieten van zekerheid, van
veiligheid, van geborgenheid, van erbij horen, van erken-
ning, van waardering. Kind-zijn is kunnen leven in een
omgeving en in een klimaat dat toelaat zich te ontwikke-
len, te groeien en zich te realiseren.
Het is niet zelf voor die zekerheid, veiligheid, geborgen-
heid, erbij horen, erkenning en waardering moeten in-
staan. Het is niet zelf te moeten zorgen voor een betrok-
ken omgeving en een kansen biedend klimaat. Het is niet
te moeten instaan voor zijn rechten, zijn kansen en zijn
welbevinden.
Sommige kinderen ervaren dat ouders slechts van hen
houden zo ze zich helemaal naar hen weten te schikken.
Andere kinderen ervaren dan weer dat hun ouders zo
veel van hen verwachten dat ze hier nooit helemaal aan
weten te voldoen.
Kind-zijn is passende steun weten ervaren. Niet te wei-
nig, niet de verontschuldigende, niet de overnemende.
618
Sommige kinderen ervaren te weinig liefde, aandacht,
zorg en steun. Ouders zijn dan weinig betrokken of heb-
ben het affectief moeilijk met het kind of met zichzelf. Zo
blijft het kind aan de kant staan en heeft het zijn gevoe-
lens aan de kant gezet uit vrees er anders door gekwetst
te worden.
Andere kinderen ervaren te veel eenzijdige liefde, aan-
dacht, zorg en steun. Ouders schikken zich erg naar het
kind, ook voor zijn falen. Ze weten te weinig het kind te
beïnvloeden om door te zetten of los te laten en zich te
begrenzen. Zo blijft het afhankelijk van die overbescher-
mende omgeving die in de buitenwereld niet terug te
vinden is.
Andere kinderen dan weer ervaren te veel betrokken-
heid en hulp. Vanuit goede bedoelingen nemen ouders
het van hen over. Zo riskeren ze achter te blijven met een
zwak gevoel en een gevoel van mislukken. Zo blijven ze
afhankelijk van die krachtige ouders die zo veel meer zijn
dan zijzelf.
Onderzoek geeft aan dat kinderen behoefte hebben aan
gevoelsmatig onderbouwde informatie, aan gevoelsma-
tig onderbouwde waardering en concrete praktische
hulp waar nodig.
619
Kind-zijn houdt in niet steeds in het getouw zijn. Zich niet
steeds moeten inspannen, zich niet steeds moeten ver-
dedigen, zich niet steeds moeten bewijzen. Tijd krijgen
voor ontspanning, voor vrij zijn, voor vrijgesteld zijn.
Niet steeds op weg zijn naar volwassen worden. Nu en
dan recht hebben en kansen krijgen voor rustmomen-
ten, voor halt te houden en voor los te komen van dit
onderweg zijn. Niet steeds belast te worden of zich te
voelen.
Tijd ook om even op zichzelf terug te kunnen plooien en
eens terug te keren in de tijd. Eens minder zelfstandig,
sterk, wetend, durvend, volhoudend, minder rekening
houdend met, of tussen de lijnen lopend te kunnen
doen. Zo terug tot zichzelf en op energie te kunnen ko-
men door er eens uit te stappen en enkele passen ach-
teruit te doen.
Te langdurige belasting of blijvende spanning kan maken
dat de beschikbare energie uitgeput raakt en er te weinig
gelegenheid is om terug op krachten te komen. De te
gering beschikbare kracht en reserve kunnen maken dat
alles gemakkelijker belastender overkomt dan in werke-
lijkheid het geval is.
620
Kind-zijn betekent zichzelf kunnen zijn. Is kunnen zijn wie
men is, met zijn mogelijkheden in ontwikkeling, maar
ook met zijn beperkingen. Met zijn eigenheid en typische
kenmerken. Eigenheid en kenmerken die niet steeds
overeenstemmen met de verwachtingen van volwasse-
nen, niet steeds samenvallen met hun dromen. Met
ruimte krijgen voor zichzelf en niet steeds met inperking,
afwijzing of ontkenning te worden geconfronteerd om
wie men is.
Het kind ook kunnen zijn met zijn eigen tempo van den-
ken, doen en zich ontwikkelen. Een kind dat ruimte krijgt
voor zijn eigen tempo en zijn ritme van zich ontwikkelen.
Een kind dat niet overstelpt wordt met ontwikkelingsta-
ken, waaraan het nog niet toe is. Maar gesteund wordt
in zijn ontwikkeling waarmee bezig.
Kind-zijn betekent erkenning vinden voor jezelf. Dat er
van je gehouden wordt om wie je bent en niet om wie je
had of zou kunnen zijn. Dat je waardering vindt zoals je
bent en niet zo je zo zou zijn.
Kind-zijn is ruimte voor niet weten, niet kunnen, niet
durven, niet willen. Ruimte voor falen en mislukken.
Ruimte om hieruit te leren en hierbij te worden gehol-
pen, gestimuleerd en aangemoedigd waar nodig en ge-
vraagd.
621
Ruimte voor een zekere fragiliteit, voor de afwezigheid
nog van zekere mogelijkheden die nog moeten ontwik-
keld worden. Ruimte voor een zekere rudimentariteit,
waarbij verfijning en complexiteit nog ontbreken.
Ruimte voor een zekere tegenstelling en veranderlijk-
heid, waarbij alles nog niet is bijeengevoegd tot een sa-
menhangend geheel.
Zo krijgt het kind ruimte voor nog niet weten, nog niet
kunnen, nog niet durven en nog niet willen, en ruimte
om tot weten, kunnen, durven en willen te komen.
Kind-zijn is tijd en ruimte voor een speelse ontwikkeling.
Als kind gelegenheid en kansen krijgen om zich op een
speelse wijze te kunnen ontwikkelen, helpt de ontwikke-
ling van het kind. Dit zonder dat iets moet, voorgeschre-
ven of gepland is. Gewoon vrij spel stimuleert de ont-
wikkeling op diverse gebieden, zo ook de ontwikkeling
van het brein. Dit des te meer in een rijke (speel)omge-
ving met veel mogelijkheden en kansen tot verkennen en
ontdekken. Dit bleek in analogie ook zo in de dierenwe-
reld. Het helpt bij het leren kennen en zich uitdrukken,
bij het verscherpen van de aandacht en het zich iets
voorstellen, het vermindert de angst en verruimt de ho-
rizon, het helpt bij het leren omgaan met zichzelf en an-
deren, het helpt tenslotte ook bij het oplossen van pro-
blemen en het verhoogt de creativiteit.
622
Time-in
of time-out
als kenschema ?
Time-out
Als je als ouder problemen ondervindt met je kind, wil je
hier zo snel mogelijk een eind aan stellen. Je probeert je
gezag te laten gelden, of je spreekt je kind erop aan.
Volgt geen gunstig resultaat, dan wil je het kind mogelijk
uit de situatie halen tot het opnieuw je gezag aanvaardt
of terug gezag over zichzelf verwerft. Je hoopt dan door
een rustpauze in te lassen, dat alles terug op orde komt.
Dat je kind stopt met gillen, slaan, ruzie maken of dwars
zijn, bijvoorbeeld. Even ging het fout en de onderbreking
moet verdere escalatie voorkomen en een nieuwe start
mogelijk maken. De aanleiding is weggenomen en de
Hoe reageer je als ouder als schijnbaar niets meer
werkt ? Kies je voor afstand of nabijheid ?
623
emoties kunnen gaan liggen door afstand te winnen en
dit schept nieuwe mogelijkheden, of dat hoop je althans.
Even niets meer doen en even niets meer zeggen, moe-
ten ruimte maken voor reflectie en mogelijk een andere
reactie nadien.
Time-out is iets wat je als kind veelal zelf hebt onder-
vonden, of het is iets wat je werd aangepraat door je om-
geving of in pedagogische werken, of nog wat je intuïtief
zo zelf aanvoelt als niets meer werkt. Het is een ken-
schema dat je stilaan ontwikkeld hebt waardoor je bij er-
varen problemen met je kind geneigd bent het apart te
zetten of af te zonderen en waarbij je gelooft dat hier-
door de ervaren problemen verdwijnen.
De ervaren problemen vormen de invulling van de con-
text van het kenschema time-out. Het apart zetten of af-
zonderen vormen de gedragsinvulling van het ken-
schema, als hoe je reageert. Het geloof dat apart zetten
of afzonderen helpt bij moeilijkheden de begripsinvulling
van het kenschema, je opvatting of overtuiging.
De vraag is evenwel of dit lukt, of het kind tot inzicht
komt, of de emoties gaan liggen en of het tot een andere
reactie komt. Mogelijk vindt het kind zich miskend, niet
begrepen en niet gesteund. Vaak is het kind nog niet in
staat zelf controle te krijgen over zijn emoties en opwin-
624
ding. Het zit helemaal geblokkeerd en het ziet geen uit-
weg. De realiteit is helemaal anders dan zijn voorstelling
en het kind kan beiden nog niet op elkaar afstemmen.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel Van
co-regulatie naar zelfregulatie’ van deze encyclopedie.
Het kind is bij moeilijkheden vaaķ zelf al opgewonden en
voelt zichzelf ook niet blij met hoe iets verloopt. Het
merkt de afstand en de tegenstelling en weet dit niet zelf
te overbruggen. Dan apart gezet worden en genegeerd
worden, wordt door het kind niet altijd als helpend erva-
ren. Het kind kan zich dan erg machteloos voelen en al-
leen. Ongewild wordt indirect het kind en de relatie met
het kind aangepakt. Er wordt geen woord- of expressie-
taal gebruikt, maar een gedrags- en middelentaal, er
wordt met gedrag en middelen gesproken, hier het af-
zonderen als handelen en gebruiksmiddel. Tegelijk is er
ook geen taal, maar een eerder een meta-taal, alles
wordt vanop afstand buiten de situatie benaderd.
Ook jij zelf kunt door wat voorvalt minder of meer uit ba-
lans geraken en je miskend voelen. Het gevaar is van
meer strak uit de hoek te komen op een moment waarbij
enige soepelheid mogelijk zou kunnen helpen. Time-out
laat je ook toe zelf als ouder tot rust te komen. Het kan
zo voorkomen dat je zou roepen of dreigen, bijvoor-
beeld.
625
Time-in
Bij time-in gaat het zowat om het omgekeerde. Bij pro-
blemen tracht je net meer aandacht aan je kind te beste-
den en het dichterbij te komen. Niet om het te verwen-
nen of zijn gedrag goed te keuren. Maar om het kind te
laten merken dat je de moeilijkheden erkent en dat je
het kind wil helpen en steunen om er uit of overheen te
komen. Je probeert hoogte te krijgen van wat er aan de
hand is en van de aanwezige emoties. Door nabijheid,
aanraking of knuffelen tracht je het kind te steunen en
tot rust en terug tot zichzelf te brengen. Lukt dit niet, dan
tracht je er voor het kind te zijn op deze moeilijke mo-
menten, zonder zijn emoties, reacties of persoon te ver-
oordelen. Zo blijft de relatie gemakkelijker oké en blijft
een wij-gevoel en -aanpak mogelijk, eerder dan vast te
lopen in tegenstelling en conflict.
Net door meer tijd te nemen en ruimte te laten wordt
gemakkelijker een ommekeer mogelijk. Je krijgt opnieuw
toegang tot je kind en het kind tot zichzelf. Zo is het meer
aanspreekbaar en is het opnieuw vatbaar voor wat al of
niet kan en je uitleg hierbij. Iets is niet langer zwart of
wit. De aanwezige crisis is dan misschien het momentum
om iets aan te pakken en iets duurzaam op te lossen. In
de methodiek van geweldloos verzet gericht op nieuwe
autoriteit wordt bovendien nog gewezen op een andere
mogelijkheid, deze van 'het ijzer smeden als het koud' is.
626
Door eerst een samen-omgeving te creëren van veilig-
heid en rust, is er meer kans om iets te bespreken en sa-
men te komen tot een in de verdere toekomst blijvend
bruikbare oplossing.
Time-in is iets wat je als ouder veelal niet kent en waar
je geen ervaring mee hebt. Je hebt het zelf als kind niet
ondervonden en het werd je niet aangeraden door je
omgeving of in pedagogische werken, intuïtief ook ont-
breekt vaak een dergelijke reflex. Het is een kenschema
dat je nog te ontwikkelen hebt, waardoor je bij ervaren
problemen met je kind geneigd bent meer aandacht en
nabijheid aan te bieden en waarbij je gelooft dat hier-
door de ervaren problemen gemakkelijker opgelost ra-
ken door de inbreng van je kind, jezelf en je beide samen.
De ervaren problemen vormen de invulling van de con-
text van het kenschema time-in. Aandacht en nabijheid
vormen de gedragsinvulling van het kenschema. Het ge-
loof dat dichterbij komen en samen-tijd voorzien helpt
bij moeilijkheden de begripsinvulling van het kensche-
ma.
Als het kind merkt dat er aandacht is voor aanwezige
moeilijkheden, emoties en controleverlies, dan voelt het
kind zich niet afgewezen. Het voelt de aanwezigheid en
nabijheid, wat kansen biedt om rustiger te worden en
627
anders te reageren. Het kind voelt zich gesteund en ge-
holpen bij het reguleren van zijn emoties en zichzelf bij
moeilijkheden. Hierdoor kan het gevoel ontstaan meer
greep te krijgen op de situatie en zichzelf. De relatie met
elkaar komt niet in het gedrang, ook zijn persoon wordt
erkend. Er wordt gebruik gemaakt van woord- en expres-
sietaal en er wordt gebleven bij wat wordt uitgedrukt,
zonder oordeel of interpretatie. Een reactie wordt uitge-
steld en er worden geen drukkingsmiddelen gebruikt. Er
wordt bij de situatie en het gedrag gebleven. Dialoog
blijft mogelijk. Er kan uitleg gegeven, of gevraagd wat de
moeilijkheid is en aangegeven hoe hier anders mee kan
omgegaan worden, zoals bijvoorbeeld tijdig hulp inroe-
pen of beter afspreken vooraf.
Ook jijzelf maakt minder kans uit balans te raken. Com-
municatie is verder mogelijk, zo kan je laten voelen dat
je er in blijft geloven en verder moeite wil doen. Samen
zoeken en flexibiliteit blijven mogelijk. Er ontstaat geen
machteloosheid die maakt dat je (te) krachtig uit de hoek
komt. Er blijft een zoeken hoe als ouder en kind positieve
kracht te behouden, waardoor geen macht of overheer-
sing hoeft gebruikt. Je reageert dan niet met kracht,
maar vanuit kracht.
Zo kan wat dreigt verloren te gaan bij spanningen en pro-
blemen (aandacht, interesse, empathie, perspectiefna-
628
me, luisterbereidheid, kalmte, geduld, soepelheid, gelijk-
heid, gelijkwaardigheid, nabijheid, samen, herkenning,
begrip, openheid, realisme, beïnvloedbaarheid, eigen
aandeel, erkenning, waarderen, betrokkenheid, vertrou-
wen, zelfvertrouwen, vrijheid, bewegingsruimte, beken-
nen, toegeven, tegemoetkomen, redelijkheid, genuan-
ceerdheid, relativeren, loslaten, voor zich houden, posi-
tiviteit, tolereren, aanvaarden, rekening houden met, in-
vloed, kansen, steunen, coöperatie, solidariteit, trouw,
engagement, ...) herwonnen, zodat spanningen en pro-
blemen kunnen verdwijnen. Wat verloren dreigt te gaan
is immers juist hard nodig om spanningen en problemen
te boven te komen.
Time-in of time-out ?
Om te vermijden dat spanningen en problemen escale-
ren kan je beter tijdig reageren. Hiertoe biedt time-in
meer kansen, reageren met samen stilstaan bij een
moeilijkheid, voor het te laat is. Naar time-out wordt
meestal gegrepen als het te laat is, het kind is buiten
zichzelf, ruzie en conflict dreigen uit de hand gelopen of
zijn het reeds. Beter is te zorgen dat je niet te laat komt
in je reactie.
Ook voor aandacht voor het grotere plaatje is bij time-in
meer ruimte. Er is minder tegenstelling, ook de moge-
lijke eigen betrokkenheid kan gemakkelijker onder ogen
629
gezien, zoals je had als ouder iets beloofd of iets eerst
toegelaten, en ieders bijdrage tot een uitweg kan gemak-
kelijker verkend. Ook de tijdplaatje kan gemakkelijker in
ogenschouw genomen : wat gebeurde er opeenvolgend,
wat begon, waar loopt het op uit, hoe kunnen we iets in
de tijd hernemen ?
Zo kan tijdig een negatief verlopende interactiespiraal
(met wederzijds tegenwerken, wederzijds verzwakken,
wederzijdse onwil, wederzijdse strijd, wederzijdse ont-
moediging, wederzijdse verwerping, wederzijdse teleur-
stelling, ...) omgebogen tot een positief verlopende in-
teractie (met wederzijds meewerken, wederzijds ver-
sterken, wederzijdse wil, wederzijdse samenwerking,
wederzijdse aanvaarding, wederzijdse aanmoediging,
wederzijdse waardering, ...).
Time-in houdt een meer inclusieve aanpak in waarin je
aan het kind laat weten dat je het wil helpen tot rust te
komen en samen een uitweg te zoeken. Bij time-out
blijft iedereen op zichzelf staan waarbij je aan het kind
vraagt zelf tot rust te komen en zelf een uitweg te zoe-
ken.
Soms kan wanneer schijnbaar niets meer helpt een time-
out nuttig zijn, zonder dit als sanctie te willen gebruiken.
Zoals wanneer de emoties van het kind verder oplopen
of als het kind in iets blijft doorgaan. Komt het kind dan
630
voldoende tot rust en zichzelf omdat het uit de situatie
wordt gehaald, dan kan hierna overgegaan worden tot
een time-in zodat aandacht kan gegeven aan het kind en
het mogelijk onderliggend probleem.
Hierbij kan er rekening mee gehouden dat iets in het kind
mogelijk zo geactiveerd is, dat het er niet onmiddellijk
van los weet te komen. Bijvoorbeeld, het kind ervaart
onrechtvaardigheid, iets kan niet doorgaan, iets gaat
stuk of is zoek, er komt geen antwoord of reactie. De
voorstelling van het kind stemt dan niet overeen met de
werkelijkheid. De voorstelling als een kenschema, zoals
bijvoorbeeld, recht, behoefte, bezitting, vraag of wens,
wordt niet door de werkelijkheid beantwoord, terwijl het
kind inspanningen blijft doen. Pas wanneer het kind hier
voldoende van los weet te komen en het geactiveerde
kenschema, zoals onrecht, nood, bezitting, vraag of
wens, kan loslaten, is ommekeer mogelijk.
Veel zal hierbij afhangen van het hoe van je reactie bij
time-in en time -out. Bijvoorbeeld : Hoe zonder je je kind
af, voor hoelang ? Tot het kind gekalmeerd is, bijvoor-
beeld ? Hoe vermijd je dat je reactie als vernederend
wordt ervaren of straf ? Hoe voorkom ik dat weerstand
en verzet nog toenemen ? Welke aandacht geef je je
kind ? Op welke manier bied je nabijheid ? Hoeveel tijd
en ruimte bied je je kind ? Enzomeer. Zo wordt je ken-
schema time-in of time-out of een combinatie van beide
631
heel persoonlijk ingevuld en afgestemd op je kind. Meer
hierover lezen kan in het thema-onderdeel 'Hoe reage-
ren als ouder ?' van deze encyclopedie.
Recent onderzoek van de Universiteit van Sydney onder-
steunt het belang van een geschikte toepassing van
time-out, zodat negatieve effecten zoals voor de men-
tale gezondheid van het kind en de emotionele relatie
met de ouders kunnen voorkomen worden. Dit vraagt
om het kind niet te isoleren en het geen liefde en een
gevoel van verbinding te ontzeggen.
Praktijk van time-in of time-out
Welke mogelijkheden zie je voor time-in ?
Welke mogelijkheden zie je voor time-out ?
Wanneer verkies je time-in of time-out ?
Hoe zou je time-in vormgeven ?
Hoe zou je time-out vormgeven ?
632
Toegankelijkheid
van informatie
en kennis
Om kennis te verwerven dienen twee voorwaarden ver-
vuld te zijn. Vooreerst moet er informatie ter beschik-
king zijn. Vervolgens dient deze informatie omgezet en
verwerkt te kunnen worden tot kennis.
Vaak, te vaak, blijkt aan een of beide voorwaarden niet
voldaan. Informatie wordt dan ofwel niet aangeboden,
wordt niet tot expressie gebracht. Ofwel wordt kennis
niet opgenomen, wordt niet eigen gemaakt. Soms ont-
breekt zowel het aanbod van informatie als het bijbren-
gen van kennis. Potentiële kennis blijft dan geïsoleerd
achter en wordt helemaal niet bruikbaar gesteld. Dit is
bijzonder jammer.
Nog steeds zijn informatie en kennis niet volledig
toegankelijk.
Hoe hiertoe kunnen bijdragen ?
REFLECTIETHEMA
633
Kennis vermindert de kwetsbaarheid en verhoogt de
weerbaarheid. Het komt niet enkel het individu met ken-
nis ten goede, maar ook de groep met vermeerderde
know-how. De hele samenleving kan mee genieten van
het know-how gehalte van wie er deel van uitmaakt.
In de dagelijkse realiteit zien we op de twee voorwaar-
denniveaus uitgesproken beperkingen. Wie over infor-
matie beschikt doet vaak weinig pogingen om deze te
verspreiden en stelt aan het kunnen beschikken over
deze informatie vaak heel wat voorwaarden.
Wie kennis bijbrengt doet vaak weinig pogingen om deze
toegankelijk te maken en stelt aan het kunnen verwer-
ven van kennis vaak heel wat voorwaarden.
Deze twee beperkingen maken dat in de realiteit te wei-
nig mensen beschikken over de gewenste informatie en
kennis. Dit legt deze mensen ernstige beperkingen op,
die mochten deze weggenomen kunnen worden een
heel nieuwe en meer kwaliteitsvolle situatie en omge-
ving zouden creëren.
Om aan deze twee euvels te verhelpen is er enerzijds be-
hoefte aan een uitgesproken mentaliteitsverandering en
anderzijds aan een heel andere methodische benade-
ring. Verandering en benadering die de twee beperkin-
gen kunnen opheffen.
634
Beschikken over informatie is tot op heden erg verbon-
den geweest aan macht en machtsoverwicht die een af-
hankelijke situatie creëert. Deze afhankelijke situatie
maakt dan weer dat informatie een marktwaarde ver-
werft en als handelswaar kan aangeboden worden. Deze
aangerekende prijs moet dan enerzijds de kosten dekken
van de informatieverwerving en moet anderzijds toela-
ten te investeren in nieuwe informatieverwerving. Dit
naast de winst die het veelal oplevert. De wereld van
informatie-ontwikkeling is vaak een heel elitaire en ge-
sloten wereld. Zeker wanneer de informatiewinning een
commerciële keerzijde kan inhouden wordt dit nog meer
uitgesproken. Op zulke momenten speelt zelfs het recht
op informatie, onder meer voor de gebruiker, niet lan-
ger.
Het verschijnen van het Internet, dat zoveel kansen biedt
in de distributie van informatie, kan niet verhinderen dat
corporatistische reflexen opduiken, waardoor ofwel het
medium weinig of geen kansen krijgt, ofwel ingekaderd
wordt in de eigen denkstructuur. Enkel met gebruikers-
naam en wachtwoord tegen zelfopgelegde voorwaarden
kan toegang verleend worden tot aangeboden informa-
tie. Soms wordt oudere informatie open aangeboden,
nadat men zich via nieuwere informatie van inkomsten
heeft voorzien. Nogal wat academici en onderzoekers
zijn erg ongelukkig over de geringe toegankelijkheid en
trachten positieve actie te voeren om hierin verandering
635
te brengen. Lees meer hierover op Public Library of Sci-
ence : www.plos.org Wie kennis bijbrengt doet dit vaak
op een heel selectieve wijze voor een select gezelschap.
Beschikbare informatie is nochtans universeel. Toch
wordt deze informatie doelgroepgericht vertaald. Dit
heeft als keerzijde dat al wie niet of niet meer tot die
doelgroep behoort niet of niet langer deze aangereikte
kennis kan verwerven.
Onderwijs en vorming staan bol van deze strategie. On-
derwijsmensen en vormingswerkers sloven zich continu
uit om informatie te vertalen naar hun doelgroep zowel
wat niveau, hoeveelheid, diepgang, voortgang, enzo-
meer betreft. Dit laat enerzijds een precieze afstemming
op de doelgroep en haar evolutie toe. Dit betekent an-
derzijds dat wie enigszins afwijkt van de doelgroep en
haar evolutie niet langer meekan. Op termijn is zo ie-
mand gedwongen te herbeginnen of zijn toevlucht te
zoeken tot een andere meer voor zijn situatie passende
doelgroep. In de praktijk betekent dit veelal van een la-
ger niveau, met geringere hoeveelheid, diepgang, voort-
gang, enzomeer.
In de praktijk kan vastgesteld dat het leer- en vormings-
veld steeds meer versnipperd raakt, vooral ook nu blijkt
dat de meeste afgebakende doelgroepen erg hetero-
geen van samenstelling blijken te zijn. Zodat men uitein-
delijk niemand precies blijkt te bereiken omdat het ge-
636
middelde groepslid waarop men zich richt in werkelijk-
heid niet blijkt te bestaan. Dit maakt dat men zich vaak
nog beijverd om de groepen nog kleiner te maken en nog
meer specifieke kennis probeert aan te reiken. Door
deze nog meer selectieve aanbreng van kennis in groeps-
verband vermeerdert dan nog het risico dat afwijking op-
treedt en er nog meer kans is op uitval.
Wellicht hebben onderwijs en vorming er nood aan de
kennis die ze willen bijbrengen op een heel andere wijze
aan te reiken, niet selectief, maar veeleer universeel.
In de media zijn per definitie pogingen te zien om voor
alle lezers, alle kijkers en alle luisteraars informatie aan
te reiken die zo weinig mogelijk en liefst geen voorwaar-
den stelt om toegang te krijgen en te behouden. Dit
vraagt om heel andere uitgangspunten in de uitwerking
van artikels en programma's. Dit houdt ook in het ver-
mijden van het creëren van een gesloten wereld en een
gesloten taal. Iets wat veelal kenmerkend is voor het on-
derwijs. Wie de vreemde taal, wie de wiskundige, we-
tenschappelijke of grammaticale taal niet eigen is en niet
verworven heeft, kan gewoon niet mee en dient vrij snel
af te haken. De gebruikte symbolen die als verworven
worden beschouwd, de eerder bijgebrachte formules en
regels waarop voortdurend wordt voortgebouwd, de ab-
stracte denkkaders die als zich eigen gemaakt dienen be-
schouwd, wil men meekunnen.
637
De kunst en uitdaging is wellicht op elk moment voor ie-
dereen iets zo te kunnen bijbrengen dat elk steeds toe-
gang heeft, mee kan en kan groeien. Dit vraagt wellicht
om het vermijden van te veel opsplitsingen, maar veel-
eer het aanreiken van gehelen die kunnen uitgediept
worden. Het vraagt ook om het vermijden van een spe-
cifieke, niet universele taal. Of zo deze toch noodzakelijk
is, een presentatie waarbij de vertaalslag steeds op elk
moment en op elke plaats continu beschikbaar is en ze-
ker op het moment dat er behoefte aan is.
Te veel lerenden worden met onoverbrugbare hiaten ge-
confronteerd. Hiaten in verworven kennis, hiaten in re-
sultaten die overgang beletten, hiaten die maken dat iets
niet wordt afgewerkt. Voor onderwijs en vorming is er
de opdracht deze hiaatvorming te vermijden en zo ze
toch optreedt de nodige bruggen te voorzien zodat
voortgang alsnog mogelijk is.
Voor leerkrachten en vormingswerkers betekent dit zich
minder opstellen als deskundigen naar wie men opkijkt
omdat men imponeert. Zich meer opstellen als mediator
op wie men een beroep doet omdat men toegankelijk is.
Veel leerinstrumenten kenmerken zich door hun te grote
doelgroepgebondenheid. Wie ouder is ergert zich aan
het kinderlijke, wie jonger is aan de complexiteit. Wie
jonger is wordt afgeschermd van zekere kennis, wie ou-
der is wordt afgeschermd van de basiskennis. Hoewel
638
deze instrumenten bedoeld zijn om kennis bij te bren-
gen, vormen ze in de praktijk vaak een drempel of bott-
leneck tot meer kennis.
Zowel op maatschappelijk niveau als op lokaal niveau
kunnen heel wat inspanningen geleverd worden om de
toegankelijkheid van informatie en kennis te verhogen.
Hier grondig over nadenken en concreet zoeken hoe dit
in de praktijk te kunnen realiseren, kan maken dat er zo-
wel op individueel vlak als op groepsvlak heel wat meer
kansen worden geboden en heel wat risicosituaties kun-
nen weggenomen. Het maakt ook dat meer optimale
voorwaarden worden gecreëerd voor een levenslang le-
ren waar actueel zoveel aandacht voor is.
Hiertoe liggen wellicht ook in een meer optimale aan-
wending van Informatie- & CommunicatieTechnologie
(ICT) kansen verscholen om dit veel meer waar te maken.
Kennis wordt vaak op een lineaire wijze aangebracht
waarbij stapsgewijs voortgang wordt gemaakt. Kennis
zou ook op een circulaire wijze kunnen aangebracht wor-
den waarbij naar omgang wordt gestreefd. Kennis wordt
vaak op een analytische wijze aangereikt waarbij naar
diepgang wordt gestreefd. Kennis zou ook op een holis-
tische wijze kunnen aangereikt worden waarbij rond-
gang en toegang voorop staan.
639
Wellicht is het de taak voor wie over informatie beschikt
en voor wie kennis wil bijbrengen optimale en maximale
voorwaarden te creëren om toegang te bieden, eerder
dan voorwaarden te stellen om toegang te geven en te
krijgen.
Deze toegankelijkheid kan tenslotte ook voorkomen dat
minderwaardige informatie tot kennis wordt omdat de
waardevolle informatie niet toegankelijk is. Veel kennis
wordt ingezet tegen elkaar. Wie over meer of beter on-
derbouwde informatie beschikt, wint dan gemakkelijk.
Kennis kan evenwel ook ingezet worden voor elkaar en
worden gedeeld, zodat elk er beter van wordt.
Formuleer op je eigen niveau drie voorstellen die de toe-
gankelijkheid van informatie en kennis kunnen vergro-
ten :
1.
2.
3.
640
Schematoetsing
en -ontwikkeling
adolescent
Inbreng als volwassene
Als ouder heb je er alle moeite voor gedaan de naar je
aanvoelen juiste voorstellingen aan te reiken, de voor je
juiste manieren aan te reiken hoe met iets om te gaan,
en je kind duidelijk te maken wanneer, waar, tegenover
wie, waarom of waartoe iets op een bepaalde manier op
te vatten en op een specifieke manier te reageren. Je
kind is je hierin ver gevolgd. Het kind ontwikkelde cogni-
tieve schema's op basis van je inbreng en deze van an-
dere volwassenen, zoals leerkrachten. Deze cognitieve
of kenschema's houden voor alles en iedereen waarmee
Als je kind de adolescentie nadert, neigt het wat het
van je overnam te toetsen aan de realiteit op basis
van eigen ervaring.
641
je kind te maken kreeg een begripsinvulling in, als wat
kenmerkend is; een gedragsinvulling in, als hoe met iets
om te gaan, en een contextinvulling in, als in welke situ-
atie of onder welke voorwaarden iets van toepassing is.
Inbreng als adolescent
Zodra je kind de adolescentie nadert is het geneigd wat
het van je vernam en overnam te toetsen aan en in de
realiteit. Je kind wordt meer zelfactief en komt losser van
je te staan. Zo wil het zelf ervaren of wat het van je
leerde ook hard gemaakt kan worden in de realiteit. Het
wil zelf op verkenning gaan en exploreren of de dingen
zijn zoals jij ze aan hem of haar voorstelde. Het wil door
onderzoekend kijken en luisteren, door te proeven en te
ruiken, door dingen aan te raken zelf ervaren wat het van
je voorgehouden voorstellingen kan overnemen en wat
het moet veranderen: wat moet weglaten en wat moet
toegevoegd. Zo ontdekt het wat is en wat niet is. Maar
het wil vooral uitproberen hoe je met deze dingen om-
gaat, of er naast de gelimiteerde wijze die je voorstelde
andere omgangswijzen zijn, die tegelijk meer grensver-
leggend zijn en meer mogelijkheden inhouden. Door zijn
onervarenheid neemt het hierbij zonder het zelf te be-
seffen grote risico's. In zijn experimenteergedrag loopt
het nu en dan vast, mislukt het en wordt het nu en dan
teruggefloten. Op basis van deze ervaringen en vooral uit
wat het er uit leert ontdekt het wat kan en wat niet kan.
Zo komt het tot een meer genuanceerde omgang. Wat
642
nog ontbreekt is te weten wanneer, waar, tegenover
wie, waarom of waartoe iets is of kan als omgang. Dit
meer selectieve vraagt om tot een keuze of een beslis-
sing te weten komen, wat het sluitstuk vormt van de ont-
wikkeling als adolescent. Het vraagt veelal om een zich
kunnen inleven in de omgeving en in de ander om te kun-
nen inschatten of iets is of iets kan. De jongere wil het
selectieve van zijn ouders toetsen aan de realiteit en wil
eigen ervaring opdoen als basis voor eigen ontwikke-
lende keuzes. Als hulp wil het hierbij gebruik maken van
de ervaring van leeftijdsgenoten, vooral van wie het als
relevant voor zichzelf ervaart. Om hiertoe te komen
vraagt dit om zich weten te verplaatsen in de andere of
in een ingebeelde situatie. Zo kan de jongere progressief
zelf afbakenen wanneer, waar, tegenover wie, waarom
of waartoe iets is of iets kan binnen de ruimere (sociale)
realiteit. Sociale media om in contact te treden met leef-
tijdsgenoten en om samen te chatten en van gedachten
te wisselen, zullen hierbij wellicht een belangrijk medium
vormen.
Ontwikkelingsprocessen aan de basis
In neurologisch onderzoek wordt het vaak voorgesteld
alsof de jongere risicovol gedrag vertoont door een nog
niet weten zijn gedrag te temperen en een nog niet we-
ten hoe zijn gedrag te sturen omdat zijn hersenen nog
volop in ontwikkeling zijn. Uiteraard zal dit mee een rol
spelen in het nog weinig beheerste gedrag. Daarnaast zal
643
evenwel een grote rol zijn weggelegd voor het proces
van cognitieve schema-ontwikkeling. Hierin tracht de
jongere zijn passieve schema-invullingen zoals ontvan-
gen van zijn omgeving tot actieve schema-invullingen te
ontwikkelen door de inbreng van zijn eigen ervaringen
en ervaringen van anderen binnen zijn peergroep. Ande-
ren die voor hem of haar relevant zijn als ontwikkelings-
gelijken die even ver in hun schema-ontwikkeling zijn ge-
vorderd.
Dit proces van toetsen, zien wat op basis van eigen erva-
ringen als niet en wel bruikbaar is, neemt een hele tijd in
beslag. Niet enkel moet de eigen begripsinvulling als wat
is, verder ontwikkeld. Vooral ook de gedragsinvulling als
wat hoe kan en wat niet, vraagt om volop ervaring op-
doen en uitproberen. Hierbij ligt de nadruk op hoe iets
uit te voeren, waardoor er nog weinig aandacht is voor
de omstandigheden waarin. Tenslotte moet het sluitstuk
van de contextinvulling als afbakening van wat is en kan,
door eigen ervaring worden afgetoetst. Doordat de ont-
wikkeling in volgorde van wat, hoe, wanneer, waar, te-
genover wie, waarom of waartoe verloopt ontstaan er
tijdens de adolescentie mogelijk risicovolle situaties die
stilaan verminderen en ophouden naarmate de ontwik-
keling meer vordert en haar voltooiing nadert.
Dat uit neurologisch onderzoek blijkt dat hierbij bij de
adolescent de nucleus accumbens of het beloningscen-
trum in de hersenen meer actief is, is ook begrijpelijk
644
wanneer moet uitgezocht en ondervonden worden wat
werkt en positief resultaat oplevert. Dat de prefrontale
cortex tijdens de adolescentie tot rijping komt is logisch
gezien dit voor keuzes, beslissingen en begrenzingen
moet zorgen als sluitstuk van de ontwikkeling. Dat ze-
nuwcellen die instaan voor wat niet blijkt te werken in-
actief worden, dat zenuwcellen die overeenstemmen
met wat werkt gemyeliniseerd worden voor een snellere
verbinding en dat nieuwe zenuwcellen voor nieuwe con-
necties zorgen bij de ontdekking wat ook nog werkt, wijst
op het aansluiten van de neurologische op de psychische
ontwikkeling. Hersenpatronen van het kind worden zo
gehermodelleerd in de adolescentie, iets wat zijn denken
en doen in uitgesproken mate zal beïnvloeden.
Emoties fungeren als een belangrijk leermiddel. Speci-
fieke emoties helpen om een gebeurtenis te herinneren.
Bij een negatieve gebeurtenis zullen de negatieve emo-
ties die je ervaart helpen om die gebeurtenis in de toe-
komst te vermijden. Bij een positieve gebeurtenis zullen
de positieve emoties die je ervaart helpen om je herin-
nering en aansluitend gedrag te versterken.
Adolescenten vertonen meer dan kinderen en volwasse-
nen een activering van het belonings- of genotscentrum
in de hersenen, waardoor ze gemakkelijk leren bij een
opgave of ervaring. Adolescenten blijken gevoeliger dan
volwassenen voor beloningen en leren om die reden ge-
makkelijker, zo blijkt uit een nieuwe studie van Galván
645
aan de Universiteit van California. De meer voorko-
mende emoties in de adolescentie hebben dus een leer-
functie.
Dit houdt in dat de regio's in de verschillende delen van
de hersenen zich blijven verfijnen. Naast de grotere acti-
vering in emotiecentra diep in de hersenen, is er ook een
voortdurende ontwikkeling van de prefrontale cortex als
ken- en beslissingscentrum.
De noodzaak van schema-toetsing en verdere schema-
ontwikkeling vraagt om flexibiliteit op neurologisch vlak,
wat inderdaad blijkt overeen te stemmen met de her-
senontwikkeling van de adolescent. Uit onderzoek blijkt
ook dat de hersenen zich ontwikkelen van achter naar
voor. Dit stemt overeen met de verdere schema-ontwik-
keling tijdens de adolescentie. Hierin komt opeenvol-
gend de wat-invulling aan bod overeenstemmend met
waarnemingsmaturatie in de achter- en zijdelingse her-
sengebieden. Dit wordt gevolgd door de hoe-invulling
overeenstemmend met de motorische en spraakmatu-
ratie in de middenhersengebieden. Tenslotte wordt dit
gevolgd door de wanneer-, waar-, tegenover wie-,
waarom- of waartoe-ontwikkeling overeenstemmend
met de werkgeheugenmaturatie in het prefrontale her-
sengebied.
Naast en tegelijk met deze schema-toetsing en -ontwik-
646
keling laat de adolescentie nog andere grote veranderin-
gen zien. Sociale en cognitieve vaardigheden nemen toe
met aansluitend een grotere onafhankelijkheid. Tegelijk
is het een uitdagende tijd met risico op spanningen en
een mentaal tekortschieten dat voor het eerst tevoor-
schijn komt. Deze opgemerkte ontwikkelingsverande-
ringen in de adolescentie gaan tegelijk samen met ver-
anderingen in het brein.
Zo blijkt uit onderzoek van een team van de University of
Cambridge en University College London dat zich ontwik-
kelingen in de hersennetwerken voordoen die comple-
xere cognitieve en sociale vaardigheden mogelijk maken.
De hersenregio's nodig voor meer geavanceerde sociale
vaardigheden, zoals het zich kunnen voorstellen hoe ie-
mand anders denkt of voelt (de zogenaamde theory of
mind), vertoonden een veranderingspatroon geken-
merkt door een herverdeling van de hersencelverbindin-
gen. Zo werden verbindingen die aanvankelijk zwak wa-
ren sterker en verbindingen die aanvankelijk sterk waren
zwakker. Het ging hierbij om een actief opnieuw of her-
modelleren van verbindingen tussen zenuwcellen in de
hersenen.
Het al of niet voldoende en evenwichtig ontwikkelen van
de nieuwe adolescentie vaardigheden hing hierbij af van
de actieve vorming van nieuwe verbindingen tussen her-
sengebieden. Hierdoor treden nieuwe hersennetwer-
647
ken voor het eerst 'online' die de ontwikkeling van ge-
avanceerde sociale en andere vaardigheden toela-
ten. Deze geavanceerde vaardigheden maken op hun
beurt een meer optimale schema-toetsing en -ontwikke-
ling eigen aan de adolescentie mogelijk.
Wat actueel ?
Geef in de tekst hiervoor weer waar je adolescente zoon
of dochter momenteel erg mee begaan is en erg actief
mee bezig is als stap in zijn of haar ontwikkeling.
648
Schematolerantie
Schema's wend je als kind of als ouder aan om je eigen
gedrag te oriënteren. Schema's vormen de synthese van
alle ervaringen die je zelf opdeed, samen met alle infor-
matie die je verkreeg. Ze helpen je dingen te begrijpen
en ze helpen je te reageren. Ze geven je tevens aan wan-
neer iets zo te begrijpen en wanneer zo te reageren.
Bijvoorbeeeld, wanneer wend ik vriendschappelijkheid
aan, wat is vriendschap voor me, en hoe reageer ik dan
vriendschappelijk.
Wat als iemand iets heel anders opvat en anders re-
ageert in andere situaties dan jij op basis van ervaring
en informatie opgeslagen in je geheugen.
649
Schema's gebruik je niet alleen in verband met jezelf. Je
wendt ze als kind of ouder ook aan tegenover anderen.
Bijvoorbeeld, wanneer is iemand vriendschappelijk, wat
is vriendschap voor iemand en hoe reageert iemand
vriendschappelijk. Ze helpen je hoe iemand is en doet te
begrijpen.
Hier kan zich evenwel een moeilijkheid voordoen. Wat
voor je vriendschap is, kan voor iemand anders verschil-
lend zijn. Ga je dan om iemand en zijn reactie te begrij-
pen je eigen schema gebruiken of ga je zijn of haar
schema aanwenden, is dan mogelijk de vraag. Ga je, in
het voorbeeld van vriendschap, verwachten dat iemand
vriendschappelijk is op je manier. Of ga je uit van wat
voor de ander vriendschappelijk is. Situeer je vriend-
schappelijk vooral op het niveau van met elkaar praten,
zoals jij mogelijk bijvoorbeeld doet, of situeer je vriend-
schappelijk vooral op het vlak van iets voor elkaar doen,
zoals mogelijk bijvoorbeeld de ander doet.
Hoe ver gaat je tolerantie als kind of ouder zo je vaststelt
dat er een verschil is tussen je schema en dit van de an-
der. Kan je aanvaarden dat iemands schema anders is
dan dit van je en wend je dan zijn of haar schema aan om
iemand te vatten? Of wend je toch je eigen schema aan
om iemand te begrijpen en hoever kan je dan gaan in het
650
aanvaarden dat iemand van je schema afwijkt. Bijvoor-
beeld, de ander praat weinig, maar laat je door wat hij of
zij doet merken wat je voor hem of haar betekent.
Beslist geen gemakkelijke opgave. Je schema zal je
steeds doen opmerken dat er een verschil is tussen wat
je verwacht of vanzelfsprekend vindt en hoe de ander is
en doet. Je schema zal ook steeds melden wat je voor-
keur inhoudt. Je zal dan steeds met dit verschil in de wer-
kelijkheid en het verschil met je voorkeur moeten weten
omgaan. Zo je dit verschil in de werkelijkheid en met je
voorkeur aanvaardt, zal je dit jezelf steeds moeten her-
inneren. Je kan dan met jezelf afspreken dat de werke-
lijkheid niet moet overeenstemmen met je voorkeur
vanuit je schema's. Toch zal je automatisch of intuïtief
steeds het verschil opmerken of aanvoelen. Voor je zou
vriendschappelijk dit zijn en zou je vriendschappelijker-
wijze zo reageren en dit in die bepaalde situaties. Nu
merk of voel je iets anders. Het kan wel, zo heb je met
jezelf afgesproken. Maar spontaan zou vriendschappe-
lijkheid iets anders betekenen en een andere reactie in-
houden in specifieke situaties. Een opgave om dit telkens
toch te tolereren en oké te vinden, tegen je inhoud en
reactie en tegen voor je specifieke situaties in.
Extreem moeilijk kan het worden wanneer de inhoud en
reactie en de erbij passende situatie net omgekeerd of
651
tegengesteld zijn aan die van jezelf als kind of als ouder.
Bijvoorbeeld, bij een ervaren moeilijkheid wil je praten
en onmiddellijk tot de kern van de moeilijkheid komen.
Voor de ander is het net andersom, bij een moeilijkheid
vermijdt die te praten en laat hoogstens om een heel in-
directe wijze iets ervaren. Je wil dan mogelijk elkaar tot
net het omgekeerde bewegen, omdat je dit elk zo oppakt
overeenkomstig ieders opgebouwd schema. Je directe of
indirecte benadering lijkt dan vanzelfsprekend en de
beste strategie. Er rekening mee houden dat dit voor elk
net andersom is en dat de omgekeerde strategie ook kan
werken, kan veel van je vragen. Het ontbreekt je aan er-
varing hiermee, mogelijk ontbreekt het ook aan enig ver-
trouwen hierin. Het vraagt gewoon om een ander
schema, het schema praten of het schema zwijgen.
Moeilijk is bij tegenstelling je schema aan te vullen of te
verbreden, zodat wat iets inhoudt voor de ander en hoe
te reageren in welke situatie, er ook in zou passen. De
tolerantie dat iets afwijkt van je schema moet dan bij-
zonder groot zijn. Het is immers niet in je schema te in-
tegreren.
Enkel als je diversiteit in je schema accepteert en tole-
reert, kan je hier mee weg komen. Bijvoorbeeld, bij een
moeilijkheid kan je spreken, maar kan je ook zwijgen. Of
net als er geen moeilijkheid is, kan je spreken of kan je
zwijgen. Het is een uiting van vriendschappelijkheid te
652
spreken. Het kan ook een uiting van vriendschappelijk-
heid zijn te zwijgen. Het kan een uiting van vriendschap-
pelijkheid zijn dit toe te passen bij moeilijkheden. Het
kan ook een uiting van vriendschappelijkheid zijn dit toe
te passen zo er geen moeilijkheden zijn.
Wellicht kan het een goed idee zijn een kind reeds vroeg
met meervormigheid te confronteren. Meervormigheid
in situaties, in inhouden en in reacties. Zo voelt voor een
kind niet snel iets als onbekend aan, wat anders spanning
creëert. Spanning omdat iets in de werkelijkheid waar-
mee je te maken krijgt niet overeenstemt met het
schema dat je ontwikkelde. Door met verscheidenheid
kennis te maken, kan het een plaats krijgen in de zich
ontwikkelende schema's van het kind. Ook al tracht het
kind automatisch alle ervaringen en informatie rond iets
tot eenheid te brengen, de ontmoete verscheidenheid
zal maken dat die eenheid minder strak is en minder eng.
De marges zullen breder zijn, zodat er meer in kan pas-
sen. De inhoud zal minder krachtig en dwingend zijn, om-
dat ze door de variatie minder bekrachtigd werd in het
verleden. Zo moet niet echt meer beroep gedaan op
schematolerantie, als het aanvaarden dat iets afwijkt van
je schema. Het schema bevat zulkdanige verscheiden-
heid dat niet iets nog gemakkelijk spanning oproept. In
je schema is er dan voor het andere plaats voorzien.
653
Zo zal minder gemakkelijk de werkelijkheid die je als kind
of als ouder ontmoet in het hier en nu in de ruimte en
breedte met zijn variatie, in spanning of botsing komen.
In spanning en botsing komen met je ontwikkelende
schema's voor overal en altijd als in de diepte en tijd op-
geslagen data en weergave van de eerder ontmoete va-
riatie.
Is dit niet zo, met name in het omgekeerde geval wan-
neer je niet vertrouwd bent met variatie, dan is er een
groter risico. Doet zich dan variatie voor in de werkelijk-
heid en heb je als kind of als ouder een schema ontwik-
keld dat heel eenzijdig en eng is, dan zal gemakkelijk
spanning optreden en mogelijk ook intolerantie. Elke af-
wijking van je schema zal je snel opmerken en zal je mo-
gelijk moeilijk weten te aanvaarden. Je schema zal dan
mogelijk erg dwingend zijn voor anderen maar mogelijk
ook voor jezelf. Het risico is dat het meer bepalend en
mogelijk dominerend wordt dan de werkelijkheid die je
ontmoet. Werkelijkheid waarvan de ander deel uitmaakt
en die je wil veranderen en aanpassen aan je schema.
Eerder dan dat je geneigd bent je schema aan te passen
aan de werkelijkheid. Dit door de ontmoete werkelijk-
heid mee te integreren in je zich verder ontwikkelend
schema.
654
Bij een ervaren verschil is tenslotte een belangrijk punt
of je dit verschil wil tolereren en zo ja, of het je lukt of je
het aankan. Het verschil tolereren wordt vaak ervaren als
verlies aan kracht en invloed. Je stelt je minder leidend
en meer volgend op. Je beweegt je op meer glad ijs om-
dat je minder bekend en ervaren bent met wat verschil-
lend is. Het vraagt meer van jezelf, het is minder gemak-
kelijk voor je. Soms wil je wel, maar ga je finaal op de rem
staan. Bijgevolg een hele uitdaging: schematolerantie.
Geef hieronder de ervaren verschillen weer tussen je
schema en dit van iemand anders over iets waarmee je
te maken krijgt tijdens je interactie.
Het schemaverschil naar inhoud (wat je onder iets be-
grijpt):
Het schemaverschil naar reactie (hoe je op iets reageert):
Het schemaverschil naar situatie (wanneer je iets zo be-
grijpt en zo reageert):
655
Geef hieronder aan hoe groot deze schemaverschillen
zijn:
klein groot
Het schemaverschil naar inhoud:
Het schemaverschil naar reactie:
Het schemaverschil naar situatie:
Geef hieronder aan hoe groot je tolerantie voor deze ver-
schillen is :
geringe tolerantie hoge tolerantie
Het schemaverschil naar inhoud:
Het schemaverschil naar reactie:
Het schemaverschil naar situatie:
Geef hieronder aan hoe groot de overbrugbaarheid van
deze verschillen is:
geringe mate hoge mate
Het schemaverschil naar inhoud:
Het schemaverschil naar reactie:
656
Het schemaverschil naar situatie:
Geef hieronder aan hoe je deze verschillen zou kunnen
overbruggen:
Het schemaverschil naar inhoud:
Het schemaverschil naar reactie:
Het schemaverschil naar situatie:
657
(P)referentiële opvoeding en begeleiding van a tot z.
12-delige wetenschappelijke encyclopedie - Hove
(Antw.- België), 2023.
ISBN 978-90-802113-16-7 info@opvoeding.be
Trefw. : ontwikkeling, opvoeding, begeleiding, kind, ou-
ders
Aantal pagina’s : 6000
Uitg. : psychcom-research vzw, Hove
Hoofdredactie : Jo Franck
Illustraties : o.m. BigStockPhoto.com
DEEL 10 ENCYCLOPEDIE : van Sd tot To
(c) copyright 2023 (info@knows.ac)
Alle rechten voorbehouden. Uit deze uitgave kan enkel iets
worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van
fotokopieën, opnamen, of op welke wijze ook, na vooraf-
gaandelijke schriftelijke toestemming van de auteur.
658
Jo Franck
Psycholoog
Voorheen Lector Sociaal-Agogisch Werk Artesis Plantijn-
hogeschool Antwerpen
Redactieraadslid Sozio Vlaams-Nederlands Vakblad voor
Sociale en Pedagogische Beroepen
Hoofdredacteur E-Magazine Ontwikkeling & Begeleiding
op www.opvoeding.be
Auteur CD-ROM Pesten voorkomen kan je leren! Uitgave
Jeugd & Vrede
Auteur van ons onder meer 'Hoe zeg ik je het? Voor een
eigen communicatie-cultuur', 'Oog voor jezelf en de an-
der!' over sociaal-emotionele vaardigheidsontwikkeling,
'Probleembenadering in schoolverband‘ en ‘Referentieel
schemadenken en -handelen voor de opvoedingsprak-
tijk‘
Coaching Sociaal-Emotionele Begeleiding o.m. pestpro-
blematiek, opvoedingsondersteuning, ouderbegeleiding
Jurylid van de jaarlijks toegekende ‘De-pesten-dat-kan-
niet-prijs!’
659
660
Deze encyclopedie wil een ruimer en
meer systematisch vernieuwend kader
bieden om recente wetenschappelijke
inzichten en onderzoeksbevindingen
over opvoeding en begeleiding in on-
der te brengen.
Wetenschappelijk onderbouwde op-
voedingsprocessen, -mechanismen en
-contexten worden beschreven en op
een alfabetische wijze geordend. Zo is
er ruimte voor wat is, maar ook voor
wat te verkiezen is in opvoeding en be-
geleiding. Vooral het hoe van wat is en
te verkiezen is komt aan bod.
Jo Franck studeerde psychologie, crimi-
nologie en familiale & seksuologische
wetenschappen en is jarenlang interna-
tionaal actief in het sociaal-agogisch
begeleidings-, vormings- en redactie-
werk.
ISBN 978-90-802113-16-7