1
(P)referentiële
opvoeding en begeleiding
van a tot z
12-delige
wetenschappelijke encyclopedie
Deel 11 : Tr - Vr
Accent op verbinding en waardering
Hoofdredactie: Jo Franck
2
INDEX DEEL 11 ENCYCLOPEDIE
Gezinnen in transitie 13
In de samenleving zijn veel veranderingen op te merken.
Hoe beïnvloeden ze gezinnen ? Hoe opvoeden voor
morgen ?
Trauma en traumaverwerking kind 35
Een trauma brengt voor een kind heel wat in beweging.
Emotioneel en cognitief treedt er een verandering in. De
wijze van verwerking bepaalt de ernst van de verande-
ring.
Opvoedingstrends in de kijker 41
Opvoeding is volop in evolutie. Net zoals de ontwikkeling
van het kind volop evolueert. Hoe hierop optimaal inspe-
len ?
Omgevingstriggers, triggeromgeving 68
De omgeving activeert in je heel wat op een bepaalde
manier.
Via tussenstappen overbruggen 76
Vaak lukt het kind iets niet in een keer, via tussenstappen
zorg je voor de nodige overbrugging.
3
Tweezijdige schema-activatie 84
In de omgang met iets of iemand activeer je niet alleen
opgeslagen informatie over iets of iemand, maar ook
over jezelf in relatie tot iets of iemand.
Aanuit 94
Als ouder wil bij je bij je kind een en ander activeren of
deactiveren van wat als ervaring en informatie opgesla-
gen ligt.
Hoe komen we er uit ? 99
Wat kan je doen als je vastloopt met elkaar ? Hoe tot
een gezamenlijke oplossing komen ?
Uit balans 105
Soms raken kinderen en jongeren uit balans. Het te sterk
aangesproken worden slaat gemakkelijk om in extremen
in voelen en reageren.
Circulaire processen uit balans 120
Wederzijdse beïnvloeding kan je uit elkaar drijven. Het
kan je ook naderbij brengen. Hoe komt dit en hoe te-
werk gaan ?
Dorp werd stad : uitdagingen voor jongeren vandaag
126
Een beeld laat toe de uitdagingen samen te vatten waar
jongeren vandaag voor staan.
4
Uitgaan van je kind of je ervaren 131
Als ouder kan je mogelijk vaststellen dat je in de omgang
met je kind meer uitgaat van jezelf en je eigen ervaren
dan uitgaat van je kind en wat er bij hem of haar leeft.
Uitzoomen 139
Soms kan iets je overweldigen, zodat je nog weinig mo-
gelijkheden overhoudt om gunstig te reageren. Hoe
voorkomen dat iets je overweldigt ?
Uniformiteit of differentiatie ? 148
Hoe komt men uit op uniformiteit ? En hoe op differen-
tiatie ?
Vaders en hun brein 155
Steeds meer blijkt uit neurowetenschappelijk onderzoek
dat er weinig of geen verschil is tussen beide geslachten
in ervaren en hersenactiviteit behorend bij ouder-zijn.
Nu nog zichzelf en de omgeving overtuigen.
Vastzitten Losmaken 167
Zit je vast in je omgeving, of in jezelf ? Hoe kan je losko-
men van je omgeving, of van jezelf ?
Veel van jezelf verwachten 175
In de loop van zijn ontwikkeling ontstaan mogelijk bij het
kind voorstellingen over zichzelf en zijn omgeving waar-
bij het veel van zichzelf gaat verwachten.
5
Veelgestelde vragen 182
Je reageren als volwassene op het kind is afhankelijk van
de gestelde vraag bij het kindgebeuren. Welke vragen
kunnen zoal gesteld ?
Veerkracht als model 199
Veerkracht biedt stevigheid en tegelijk soepelheid. Net
wat nodig in moeilijke omstandigheden.
Hoe ver ? 214
Sommige kinderen gaan in hun gedrag te ver, hoe ver
gaan ze dan intern ?
Hoe veraf ? 222
Het lukt het kind niet steeds onmiddellijk te doen wat je
mag verwachten. Hoe met het kind omgaan bij nog niet
lukken ?
Veranderbaarheid schema’s 234
Mogelijk wil je als ouder je eigen gedrag of dit van je kind
beter begrijpen om tot verandering te komen. Schema's
als neerslag van eerdere ervaringen kunnen je hierbij
helpen.
Veranderen 243
Wat veranderen om storende gevoelens en gedragingen
te verhelpen ?
6
Veranderen ? Begint(t) bij jezelf ! jongerenthema 250
Eerst jezelf overhalen en overtuigen vooraleer te kunnen
veranderen. Hoe kom ik als jongere van een niet-hel-
pend denken tot een helpend denken ?
Schema’s, beïnvloeding en verandering 258
Hoe het gedrag van je kind beïnvloeden of verande-
ren ?
Tot verandering komen 267
Veranderen vraagt om contact met en evolutie van in-
terne voorstellingen en werkmodellen.
Veranderingsmechanismen 276
Welke mechanismen aanwenden om tot verandering te
komen ?
Veranderingsschema 285
Een schema ontwikkelen dat een gewilde verandering
aanstuurt kan erg behulpzaam zijn.
Wat je verbeelding kan doen 292
Kom je als opvoeder in een moeilijke situatie terecht ?
Dan kan je trachten vooruit te zien, te overzien en terug
te kijken in je verbeelding naar wat in de werkelijkheid
gebeurt.
7
Verbondenheid 301
Jongeren kunnen niet zonder een beschermende en be-
vestigende cocon. Ze zoeken deze in positieve verban-
den en zo nodig in vluchten bij ontbreken eraan.
Vergelijken, vergelijken, vergelijken. Ontwikkeling cate-
gorievorming jonge kind 306
Om zich een beeld te vormen van de buitenwereld
maakt het jonge kind al in een vroeg stadium gebruik van
categorisatie. Deze groepering en ordening van de om-
wereld gebeurt door te vergelijken.
Schema’s als vergelijkingsbasis 315
Waarmee vergelijk je iets bij het waarnemen ?
Verhalen voor en over je kind 320
Een verhaal over je kind en voor je kind, kan veel voor
het kind betekenen. Het kleurt zijn zelfbeeld en zijn le-
ven.
Verlegenheid 335
Sommige kinderen zijn meer vatbaar voor verlegenheid.
Hoe komt dit en hoe komt het tot uiting ? Hoe er mee
omgaan als ouder en kind ?
Verliefd-zijn 347
Verliefd-zijn, jongeren ervaren het als een geweldig gevoel.
Wat is het en wat ligt aan de basis ? Ook voor ouders is het
iets nieuws. Hoe hiermee omgaan in de ouder-kindrelatie ?
8
Verliesverwerking 356
Ernstig verlies in het leven van je kind kan het erg uit even-
wicht brengen. Het vraagt om een eigen benadering.
Verplaatsen 368
Wat in je geactiveerd is en je erg bezighoudt, kan je ver-
plaatsen. Zo kan je er beter mee omgaan en er meer vat
op krijgen.
Oog voor verschil en gelijkenis 379
Hoe je zoeken naar gelijkenis verschil geen geweld laten
aandoen ?
Kleine verschillen maken grote verschillen 385
Elk verschil kan verschil maken. Wat kan het verschil ma-
ken ?
Verschillen tussen ouders 393
Verschillen tussen ouders zijn vanzelfsprekend. Hoe ze
toelaten, er anders en meer gunstig mee omgaan en het
relationele meer tot zijn recht laten komen ?
Verslaving waar om heen ? 400
Een verslaving tijdig opmerken is één, inwerken op ont-
stane automatische processen door het stimuleren van
zelfregulerende processen is twee.
9
Schema-activering verstoring 407
Een te gering of te uitgesproken geactiveerd zijn, een te
kort of te lang geactiveerd zijn van wat aan de basis ligt
van gedrag, het heeft een onmiskenbaar effect.
Vertrek of overstap 411
Zo je voor een uitdaging komt te staan, kan je best van
je weerbare zijde vertrekken, of kan je zo nodig van je
kwetsbare zijde overstappen op je weerbare zijde.
Vertrouwen en berekening 422
Een kind dat kan vertrouwen, kan berekening achter-
wege laten. Hoe stappen hiertoe te kunnen zetten ?
Schemaverwachting en -druk 432
Kenschema's creëren verwachtingen en een zekere
mate van druk.
Verweving, bedrading, ‘connecting’ jongerenthema 450
Wat evolueert er in de sociale omgang ? Wat komt meer
centraal te staan ?
Vier-stappenplan jongerenthema 457
Waar let ik op vooraleer te reageren ?
Voeden’ 461
Wanneer we gevoelsmatig en in gedachten met iets be-
zig zijn, dan kan dit helpen. Het kan ook hinderend wer-
ken.
10
Je kind volgen, ook online ? Aanwezige ouder(s) 479
Wat betekent je kind volgen en wat houdt het in ?
Op te volgen 499
Als ouder kan je eerder een tekort vaststellen in de ont-
wikkeling van je kind, of iets wat te ver gaat. Ook als
kind kan je een tekort of een te veel aanvoelen.
Concreet voor abstract 505
Hoeveel abstractie ook tot ontwikkeling komt toch blijft
het concrete een centrale rol spelen.
Voorkomen van discriminatie 510
Discriminatie als op een ongunstige manier onderscheid
maken kan erg negatief uitwerken op een kind en zijn
ontwikkeling. Alle redenen om dit te voorkomen.
Anders voorstellen 531
Als je met je kind praat en omgaat zeg je tegelijk heel
veel. Wat zeg je zowat allemaal en hoe kan je hier iets in
veranderen ?
Contextuele, mentale en motorische voorstelling 538
Niet enkel de uitvoering van iets heeft een gunstig effect
voor later, ook de voorstelling van de uitvoering zorgt
mee voor een blijvend resultaat.
11
Dubbel spoor voorstelling 546
Soms hebben je de indruk erg rationeel weloverwogen
te handelen, vaak evenwel maak je gebruik van wat ty-
pisch, beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk is.
Framing : tussen realiteit en voorstelling 559
Framing helpt om de realiteit voor jezelf of elkaar om te
vormen tot gekenmerkte realiteit of voorstelling.
Voorstellingsschema’s 564
Voorstellingen die je spontaan aanwendt zijn niet altijd
bewust en helder voor je. Achter deze voorstellingen
weten komen en ze bewust hanteren kan een voordeel
opleveren.
Voorwaardelijke schema’s 573
Hoe je iets opvat en hoe je iets voor je oppakt is aan
voorwaarden verbonden. Dit leren onderkennen kan
verhelderend voor je werken.
Voorwaarden ontwikkeling kind 579
Opdat een kind zich optimaal zou kunnen ontwikkelen
moeten een aantal randvoorwaarden vervuld zijn.
Van vorm naar inhoud 588
Eerdere ervaringen worden verwerkt tot een vorm die
onmiddellijk klaarstaat voor gebruik. Vandaag wordt
vaak om aandacht gevraagd voor actuele en toekom-
stige inhouden.
12
Gewoontevorming 594
Een gewoonte vraagt tijd en inspanning om zich te in-
stalleren. Eens geïnstalleerd vereist het heel veel tijd
en inspanning om hierin verandering te brengen.
Veel vragen van je kind 599
Wat je je kind vraagt kan ongunstig uitwerken op het
kind en zijn ontwikkeling.
Vragend praten 611
Eerder dan veel te zeggen, kan je ook veel vragen, zon-
der daarom uit te vragen.
13
Gezinnen
in transitie
Een gezin leeft niet in het ijle. Het leeft in een maat-
schappij en een tijd. Een maatschappij en een tijd die
volop in beweging zijn. Zo sterk in beweging dat gespro-
ken wordt van een maatschappij en tijd in transitie, in
een overgang. Bij een overgang is er steeds sprake van
een stroomversnelling waarin veranderingen in frequen-
tie, omvang en snelheid toenemen, soms een golfbewe-
ging of een storm, vooraleer in rustiger vaarwater te-
recht te komen. Deze transitie die zich voortdoet in de
maatschappij werkt ook uit op het gezin dat ook zo mee
in een evolutiestroom terecht komt.
In de samenleving zijn veel veranderingen op te mer-
ken.
Hoe beïnvloeden ze gezinnen ? Hoe opvoeden voor
morgen ?
14
Wat is zo kenmerkend voor onze samenleving en deze
tijd in verandering. Er is steeds meer sprake van een in-
formatiesamenleving. Kenmerkend hiervoor is de
grote beschikbaarheid van informatie die evenwel op
zich geen betekenis heeft, tenzij iemand ze naar zich toe-
trekt en een eigen betekenis geeft. Ook al kan informatie
van buiten komen, toch komt haar betekenistoewijzing
van binnen. Ze komt naast de eigen ervaring en de eigen
reflectie die per definitie van binnen komen en een es-
sentiële rol spelen in betekenis- en waardetoekenning.
Deze betekenisvorming van binnenuit maakt dat de bui-
tenwereld in de samenleving er erg complex komt uit te
zien. Iedereen vertolkt en verdedigt iets anders. Ook in
het gezin komt de eigen betekenisgeving op basis van
wat zelf ervaren en vernomen wordt, naar voor. Dit uit
zich in verschillen in denken en doen. Doordat iedereen
via de sociale media in staat is zijn eigen informatie te
creëren en te delen, komt informatie onder grotere druk
te staan. Parallell hiermee wordt de vraag steeds groter
naar de mate van objectiviteit of subjectiviteit van deze
informatie.
Het online gebeuren waarin voorstellingen van de offline
werkelijkheid via woord, beeld en geluid worden ge-
deeld neemt continu in snelheid, omvang en belang toe.
15
Door de actieve rol die vandaag ieder verwerft, niet en-
kel in wat betekenis geven, maar ook in het sturen van
zijn leven en in het uitvoeren van eigen gedrag, tekent
zich een keuzesamenleving af. Ieder kan thans zowat
uit een aantal mogelijkheden kiezen. Dit geldt niet enkel
voor wat extern ontmoet wordt. Dit geldt ook voor wat
intern opgeroepen wordt, zoals percepties, gevoelens,
gedachten en verlangens. Het is niet omdat ze er zijn, dat
ze ook als reëel en als bepalend moeten worden ervaren.
Actueel mindfulness-voelen en -denken accentueert net
een keuzevrijheid van hoe om te gaan met wat je er-
vaart, zodat niet langer de nood aanwezig is tot vermij-
den van wat als overweldigend ervaren wordt.
Steeds meer wordt verscheidenheid ontdekt en vastge-
steld. Op zulke schaal en in zulke mate dat het tot sa-
menhang en eenheid brengen ervan onbegonnen zaak
is. In deze samenleving met als kenmerk een diverse
samenleving wordt er steeds meer voor gekozen die
diversiteit te koesteren als kracht, eerder dan ze als pro-
bleem te aanzien als iets dat tot eenheid gebracht zou
moeten worden. Ook in het gezin grijpt deze transitie
plaats. Van een zoeken naar samenhang en eenheid
wordt er plaats, ruimte en gelegenheid geboden voor ei-
genheid en verschil. De groepsdruk om zich aan te pas-
sen en zichzelf los te laten, wordt vervangen door een
leren kennen van het eigene en het ondersteunen ervan.
16
Als kind hoef je niet als je ouders te zijn, hoef je niet als
hen te denken, hoef je niet hetzelfde als waardevol of
normatief te delen. Je krijgt ruimte om aan je kwaliteiten
te werken op je eigen manier. Anderen fungeren niet
langer als te kopiëren modellen, maar als profielen waar-
naast gelegenheid is om zijn eigen profiel tot ontwikke-
ling te brengen. Wordt er toch naar een geheel gezocht,
dan is het er één vanuit wat in het gezin aanwezig is. Er
wordt gekeken hoe delen ruimte en zuurstof te geven
binnen het overkoepelend geheel dat een vorm aan-
neemt die past bij de aangetroffen inhoud. In de samen-
momenten, bijvoorbeeld, wordt uitgegaan van de al-
leenmomenten van de gezinsleden.
Een vierde kenmerk is een inclusieve samenleving.
Een samenleving die van bij de aanvang in de vorm die
ze aanneemt uitgaat van wat aanwezig is en met alles en
iedereen erin van bij de oorsprong rekening houdt. Ze is
er niet voor enkelen die invloed hebben weten verove-
ren, maar impliciet en maximaal voor iedereen. Zodat
een duurzame richting kan uitgegaan worden waarin het
volledige plaatje structureel vorm gegeven wordt. Uits-
luiten als gevolg wordt steeds meer insluiten als vertrek-
punt. Ook in het gezin wordt steeds meer van bij de aan-
vang en maximaal uitgegaan van de gezinsleden. Er
wordt uitgegaan van het kind zoals het is en er wordt een
17
richting ingeslagen die integraal met dit gegeven reke-
ning houdt.
Deze inclusieve samenleving is een complementaire aan-
vulling bij een gefragmenteerde samenleving die
zich aftekent. Voorheen was de samenleving één van
verwevenheid, alles behoorde tot een groter gemeen-
schappelijk geheel. De grote uniformiserende verhalen
zijn evenwel uiteengevallen in unieke verscheidenheid
creërende verhalen. De eenheid is zoek en wat verbon-
denheid creëert is afwezig. Verbinding is nog slechts ge-
deeltelijk en in verscheidenheid. Waar voorheen vaak
dingen werden opgelegd als externe elementen wat
door anderen werd ondergaan omdat het hen vreemd
was, is het nu een trend om dingen te delen waarin elk
zich erkent en kan vinden hoe fragmentair en lokaal dit
ook is. In het gezin kan dit teruggevonden worden in
ideeën, interesses en voorkeuren die eigen zijn en wor-
den gedeeld. Vaak blijkt er dan meer overeenstemming
dan werd vermoed. In een gezin kan vaak vastgesteld
worden dat bepaalde deelfuncties worden afgesplitst en
andere worden behouden. Een gezin draait mogelijk om
de ouderfunctie maar niet langer om de partnerfunctie,
of een gezin draait om de partnerfunctie en niet langer
om een economische-inkomensfunctie, of een gezin
draait om de woonfunctie en niet langer om de opvoe-
dingsfunctie, enzomeer. Zo is er vandaag mogelijk co-
18
ouderschap tussen volwassenen die wel samen een kind
hebben en opvoeden, maar onderling geen relatie heb-
ben.
Het summum van loskoppeling is terug te vinden in de
hedendaagse grenzenloze samenleving waarin zo-
wat alle grenzen verdwijnen zowel op gemeenschappe-
lijk vlak, maar ook op persoonlijk en relationeel vlak.
Deze extreme vrijheid leidt soms tot een tegenreactie
waarin plots extreme grenzen worden opgetrokken. Zo
zijn er collectief de fenomenen van globalisering en in-
clusiviteit. Zo zijn er relationeel de fenomenen van in tijd
gelimiteerde relaties en van vaste samenleefvormen -
zoals het gezin - die verdwijnen en overgaan in een nooit
geziene diversiteit. Zo zijn er persoonlijk de fenomenen
van YOLO (you only lives ones) en FOMO (fear of missing
out). Waar voorheen in de hiërarchische samenleving de
overheid vaak grenzen aangaf en oplegde, zien we van-
daag in de horizontale samenleving dat iedereen zelf zijn
grenzen moet markeren en afdwingen. Vaak is dit indi-
vidueel een moeilijke opdracht en is het individu te zwak
om zijn eigen grenzen te onderkennen en op te leggen
aan anderen uit de omgeving. Voor jongeren wordt in
onderzoek in dit verband wel eens gesproken over de
grenzeloze generatie. Sinds de pandemie kan vastge-
steld dat in toenemende mate de eerder afgegrensde
rollen steeds meer door elkaar lopen. Werk, wonen,
19
ontspanning, socialemedia-gebruik, partner-zijn en ou-
der-zijn vermengen zich steeds meer en doen zich gelijk-
tijdig voor. Mogelijk is de samenleving nog op zoek naar
een evenwicht tussen grenzen loslaten en toch vol-
doende houvast en veiligheid vinden in structuren en af-
spraken waarin voor eigen grenzen gekozen. Op die ma-
nier tegelijk tegemoet trachtend te komen aan een be-
hoefte aan veiligheid en een behoefte aan vrijheid waar-
tussen vaak spanning bestaat, zoals aangegeven door de
bekende Amerikaanse psychotherapeute Esther Perel.
De samenleving vandaag draait steeds meer om haar le-
den. Het draait rond emoties, interacties en relaties van
haar leden. Alles wat direct iemand raakt wordt primor-
diaal. Hoe iemand zich voelt, hoe iemand interageert en
welke contacten en banden iemand met anderen ont-
wikkeld is wat telt. Het is een emomaatschappij
waarbij naast interesse over hoe het mij vergaat ook in-
teresse aanwezig is hoe het iemand anders vergaat in
zijn directe interacties met zichzelf, anderen en leefom-
gevingen. Het perspectief van de realiteit en van de
brede context met zijn opvattingen en cultuur wordt
steeds minder dwingend en relevant.
Een zevende kenmerk is een netwerksamenleving
waarin de onderdelen een relatieve zelfstandigheid en
onafhankelijkheid bezitten en de hiërarchische relatie
20
gekenmerkt door centralisatie vervangen is door een
niet-hiërarchische netwerkrelatie gekenmerkt door de-
centralisatie. De verbanden die er zijn ontstaan op basis
van eigen keuze en ervaren dienstbaarheid. De verhou-
dingen worden niet langer gekenmerkt door een opleg-
gen en een ondergaan, maar door een geven en krijgen.
Naarmate ervaren wordt dat iets dienstbaar kan zijn, kan
een interactie ontstaan. Ieder element tracht zich
dienstbaar te maken zodat het kan geven en het ander
element kan krijgen. In een gezin vertaalt zich dit door
ouders die erg zorgend zijn en mogelijkheden, kansen en
welbevinden creëren voor het kind. In ruil laat het kind
zijn tevredenheid blijken in de vorm van genegenheid en
insluiten van de ouderfiguren.
Meteen wordt een achtste kenmerk duidelijk, dit van
een transactiesamenleving. De interactie verloopt
via uitwisseling. Langs de ene zijde wordt gegeven vanuit
aanwezige ontwikkelde competenties, langs de andere
zijde wordt aangenomen vanuit wat als bruikbaar wordt
ervaren en wat de voorkeur geniet. Door iets niet te aan-
vaarden, wordt naar buiten het signaal gegeven aan iets
anders behoefte te hebben of aan iets anders de voor-
keur te geven. Door het al of niet ondersteuning bieden
wordt aan oriëntatie gedaan. Zo kunnen kwaliteiten ont-
wikkeld die garant kunnen staan voor kwaliteit. Van on-
deruit worden dingen aangemoedigd en versterkt en
21
niet langer van bovenuit. Wie zich achteraan de ketting
bevindt, moedigt aan of ontmoedigt wie zich meer voor-
aan de ketting bevindt. In het gezin vertaalt zich dit in
ouders die zoeken hoe hun kind te benaderen en hier-
voor uitgaan van hun kind. In een relatie van transactie
verwerven ze know-how en krediet dat ze verder kunnen
aanwenden. Wat voor het kind past en wat zijn voorkeur
geniet, wordt herhaald. Er zijn eerst de gezinsleden en
hun behoeften en noden als inhoud en daar worden (ge-
zins)vormen rond gebouwd. Ouders trachten door het
ontwikkelen van kwaliteiten voor het bieden van kwali-
teit vooral randvoorwaarden te creëren waarbinnen ont-
wikkeling en groei mogelijk worden.
Aansluitend bij de laatste twee voorgaande kenmerken
treffen we een gedecentraliseerde samenleving
aan. Wat persoonlijk en lokaal kan opgepakt worden,
wordt ook mogelijk gemaakt en ondersteund. De voor-
keur wordt gegeven aan een lager niveau om beter op
iets concreets op een gedifferentieerde wijze te kunnen
inspelen. In het gezin vertaalt dit zich door voor gezins-
leden zorg voor zichzelf mogelijk te maken en te onder-
steunen. Ouders nemen geen verantwoordelijkheden
over en eigenen zich niet het alleenrecht hierop toe. Ou-
ders leggen eerder de zorg en verantwoordelijkheid bij
de gezinsleden zelf en gaan dit voluit ondersteunen. Dit
22
in afnemende mate naarmate het kind minder hulp no-
dig heeft om hier zelf in te lukken. Ouders nemen niets
van het kind over, met anders als gevolg het zo in zijn
afhankelijkheid en onzelfstandigheid te bevestigen.
Maar ouders laten dit voor het kind met als effect zo zijn
onafhankelijkheid en zelfstandigheid te laten toenemen.
Een motiverende gespreksvoering kan hierbij helpen om
het kind zelf te laten inzien aan wat zelf aandacht en zorg
te besteden en zelf te laten achterhalen hoe het dit zelf
best op kan nemen. Zo weet het kind zichzelf te kunnen
overtuigen en overhalen aan wat hoe te werken. Zoniet
bestaat het gevaar dat het enkel de overtuiging en zorg
blijven van de ouder. Waar het kind dan mogelijk afstand
van neemt of zich mogelijk tegen blijft verzetten. Het
handelingsvermogen van de gezinsactoren wordt met
andere woorden versterkt, eerder dan dit nog meer te
willen inperken als gekozen oplossing. De benadering is
vraaggestuurd gekoppeld aan de zeggingsschap van de
gezinsactoren.
Zo komen we terecht in een processamenleving
waarin steeds meer aanwezige processen worden on-
derkend. Het gaat minder om feiten maar meer om hoe
iets verloopt en hoe dit kan beïnvloed, gestimuleerd of
zo nodig vermeden worden. Doordat een groter plaatje
zowel in ruimte als in tijd zichtbaar wordt, kan ook meer
planmatig en methodisch iets in goede banen worden
23
geleid. Processoren en procesbegeleiders kunnen zo ook
individuen zijn.
Deze procesmaatschappij is meteen een kennissa-
menleving met steeds meer know-how. In het gezin
doet dit zich voor als know-how over hoe spanningen en
problemen te kunnen vermijden. En zo zich toch proble-
men voordoen hoe hier beter mee om te kunnen gaan,
zonder nog meer ongewenste neveneffecten te ontmoe-
ten. Zo, bijvoorbeeld, bij echtscheiding wanneer een re-
latie niet langer lukt, procesmatig weten nagaan hoe
zonder probleemtoename deze relatie te beëindigen en
de delen uiteen te halen.
Zo wordt de samenleving steeds meer een kwaliteits-
samenleving. Van individuen wordt steeds meer ver-
wacht dat ze een aantal kwaliteiten verwerven zodat wie
met hen omgaat kwaliteit weet te ervaren. Wordt on-
voldoende kwaliteit ervaren dan wordt gemakkelijk ge-
kozen voor verandering. Het werken aan kwaliteiten en
het werken aan de kwaliteit van de kwaliteit vormen een
continu aandachts- en werkpunt. Ook van de samenle-
ving wordt steeds meer kwaliteit en kwaliteit bieden ver-
wacht. Zo is niet enkel de economie als prestatie van be-
lang, maar is tegelijk de levenskwaliteit belangrijk als re-
sultaat. Dit zowel voor wie werkt, maar ook voor wie
24
met het gewild en ongewild resultaat te maken krijgt. Dit
belang hechten aan geboden levenskwaliteit, onder
meer vanuit ecologische en humane hoek, neemt voort-
durend in belang toe. Economie gaat dan niet meer al-
leen over groei, en prestatie niet alleen meer over effici-
ent produceren. Over economie en prestatie wordt nu
steeds meer in termen van welzijn, kwaliteit en creativi-
teit gedacht. Zo krijgen ze een minder dominante plaats.
In het gezin wordt het ervaren van kwaliteit als belangrijk
ervaren en gezinsleden zijn steeds meer bereid aan het
ervaren van kwaliteit te sleutelen.
In het zoeken naar kwaliteit wordt het steeds meer een
'vloeibare' samenleving, waarin volgens socioloog
Bauman voortdurend snelle verandering optreedt, zodat
men zich minder waarden en normen, vaardigheden en
socialisaties kan eigen maken. Dit maakt het voor ou-
ders moeilijk wat in het opvoeden te willen hanteren en
wat te willen overdragen. Verandering blijkt de enige
constante, onduidelijkheid de enige duidelijkheid, onze-
kerheid de enige zekerheid. Onzekerheid die nog voort-
durend toeneemt, zoals onzekerheden in de samenle-
ving, onzekerheden over de toekomst, onzekerheden
over ontwikkeling kind en onzekerheden over invloed op
kind. Ook iemands identiteit en groepsidentiteit worden
vloeibaar en onderhevig aan verandering. Structuren,
zoals het gezin en de staat, bieden geen houvast
25
meer. Daardoor is er een grotere vrijheid ontstaan en
tegelijk een grotere verantwoordelijkheid om alles in-
houd en vorm te geven. Zo is alles ook tijdelijk, zoals on-
der meer relaties. Zelfverwezenlijking is steeds meer
aan de orde. Dit betekent meer kans op verschil en te-
genstelling. De manier waarop te leven is slechts een
van de vele mogelijke. Voor de toekomst stelt zich de
uitdaging hoe uit te gaan van deze variabiliteit. Ouders
kunnen hier op inspelen door het ontwikkelen van vuca-
vaardigheden, ook voor hun kind. Dit zijn vaardigheden
die passen in een wereld die Volatile (snel en ingrijpend
veranderend), Uncertain (onzeker), Complex (ingewik-
keld, onduidelijk, kluwen) en Ambiguous (vaag, dubbel-
zinnig) is. Het vraagt om flexibel, visionair en multiper-
spectief zijn, inspelend op interne en externe evoluties.
Het vraagt om het zien van trends, probeersgewijs te le-
ren uit ervaringen, niet terug te plooien op het verleden,
je eigen kompas te varen vanuit eigen kracht, tot helder-
heid herleiden en veranderingen op te nemen als kansen
en uitdagingen.
Al deze transities samen leiden evenwel ook tot een
meer complexe en dynamische samenleving : met
meer mogelijkheden, ook digitaal online via sociale me-
dia, meer uitdagingen, meer grenzen, meer regels, meer
diversiteit, meer tegenstellingen, meer polarisering,
meer expressie, meer informatie, meer inflatie (demping
26
of verwateringseffect), meer verandering, meer instabi-
liteit, meer uitvergroting, meer versterken, meer kracht
(megafoon effect), meer snelheid, meer en groter be-
reik. Individuele of groepsreacties hiertegenover zijn
vaak bedoeld om een dam op te werpen tegen dit mas-
saal en steeds sneller complexer worden, of om het te
kanaliseren en in goede banen te leiden. Sommige vin-
den het een harde wereld met veel tegenkanting en re-
gels, anderen voelen er zich geweldig in thuis met tal van
uitdagingen en nieuwigheden. Sommigen lopen gemak-
kelijk vast, anderen kronkelen er zich doorheen. De vraag
is dan wil je als individu of als groep ingaan tegen dit
complexe omdat het overweldigt en afschrikt, of wil je er
in meegaan en je weg zoeken en een eigen richting en
lijn uitzetten. Nog anderen spreken van een extreme
wereld waarin verschil uitgroeit tot tegenstelling en ver-
wordt tot extreem wederzijds. Grote verschillen leiden
volgens hen gemakkelijk tot geweld. Dit verharden en
verruwen wordt dan in samenhang gezien met een ge-
brek aan eenheid met een grotere kwetsbaarheid en
machteloosheid tot gevolg, dit samen met een dreigen
geïsoleerd te raken en aan betekenis te verliezen. Dit
wordt volgens hen nog versterkt doordat te vaak enkel
nog het extreme aandacht en een forum krijgt.
Steeds meer evolueren we naar een digitale samen-
leving met een groot aandeel van de sociale media.
27
Voor sommigen telt steeds minder de werkelijkheid en
wordt de voorstelling van de werkelijkheid meer primor-
diaal. Hierbij wordt vaak vergeten dat het in de sociale
media steeds gaat om een spontane of intentionele
voorstelling van de werkelijkheid. Wat online gebeurt,
wordt steeds meer aangenomen als de realiteit en er
wordt getracht de werkelijkheid hieraan aan te passen.
Zo worden voorstelling en realiteit eenvoudig omge-
draaid. Je komt online over als sympathiek, dynamisch
en interessant. Je probeert hier bijgevolg in de realiteit
ook aan te beantwoorden. Je sportief imago online be-
tekent een frequent bezoek aan de fitness. Zo wordt on-
line de norm waaraan je je in de realiteit probeert te
houden en die je tracht te realiseren. Om aandacht te
krijgen en indruk te maken stel je gemakkelijk alles roos-
kleuriger, beter en meer perfectionistisch voor. Dit
heeft als risico en keerzijde meer druk op jezelf en je om-
geving om hieraan continu te beantwoorden. Zo kunnen
sociale media je maken, maar ook kraken. Dit komt mee
door de grotere afstand en anonimiteit online die je
enerzijds meer kansen geeft om je te profileren. Maar
anderzijds meer risico inhoudt door anderen te worden
becommentarieert en bekritiseert. Vooral het al of niet
'liken' en al of niet 'befrienden' kunnen een harde reali-
teit zijn. Ieder wil als het ware zijn wereld en zijn opvat-
tingen etaleren en verdedigen. Vandaar soms de botsin-
28
gen of afstand, die mogelijk leiden tot steeds meer te-
genstelling en polarisering. Soms kan angst om anders
geïsoleerd te raken maken van erg destructief uit de
hoek te komen. Omwille van de vluchtigheid online
wordt het een continue bezorgdheid wie online te zijn
en te blijven en de inspanningen die je hiervoor in de re-
aliteit hebt te leveren. Je dynamisch imago bezorgt je
mogelijk een overdaad aan activiteiten om aan deel te
nemen en je te laten opmerken. Omwille van de conti-
nuïteit online krijg je weinig kans op rust om nieuwe
energie op te doen. Ook de tijd die je online doorbrengt
neemt mogelijk voortdurend toe, zo merken velen. Zo
kan het aandeel online stilaan het aandeel offline over-
stijgen.
Een Australische studie wijst er evenwel op dat
smartphonegebruik van ouders de relatie met kinderen
niet hoeft te schaden. In de samenleving en de media
wordt smartphonegebruik van ouders vaak negatief
voorgesteld als een risico voor gezinnen. Voor ouders is,
zo blijkt, de smartphone evenwel een onmisbare schakel
naar de buitenwereld voor ondersteuning, informatie of
om verbinding te maken met anderen in vergelijkbare si-
tuaties. Heeft het smartphonegebruik geen (te) grote in-
vloed op de gezinstijd, dan gaat ze meestal samen met
positief (en niet negatief) ouderschap. Morele paniek
over schermtijd blijkt volgens de studie niet nodig. Het
29
zou eerder naïef zijn om de online context te negeren.
Ouders kunnen zinvol geholpen worden om informatie
en steun te krijgen. Het is een digitale plaats waar zich
sociale relaties kunnen ontwikkelen in het voordeel van
opvoeding.
Veranderingen in samenleving, leven en opvoe-
ding. Deze (r)evoluties in de samenleving brengen met
zich ook veranderingen mee voor jonge ouders als vol-
wassene, zoals veranderingen in hun denken, voelen en
doen. Hun interesses en prioriteiten veranderen paral-
lelsgewijs, evenals wat ze als invulling gebruiken en wat
hun daginvulling wordt. Deze samenlevings- en levens-
veranderingen brengen parallel ook veranderingen in de
opvoeding en het bijpassend denken met zich mee. Zo
wordt als illustratie wel eens gewezen op de verande-
rende verhouding ouder en kind. Gaande van kinderen
gescheiden van ouders (of autoritair eerste helft vo-
rige eeuw) over ouders gescheiden van kinderen (of anti-
autoritair tweede helft vorige eeuw) via ouders samen
met kinderen (of democratisch of eeuwwisseling) naar
kinderen samen met ouders (of egalitair of heden).
Opvoeden voor morgen. De huidige transitie met
thans voortdurend diverse veranderingen in de samen-
leving in zijn diverse vormen weerspiegelen zich in het
30
gezin. Het maakt het voor ouders niet eenvoudiger en
niet gemakkelijker. Het stelt hen voor de voortdurende
uitdaging nieuwe eigen keuzes te maken voor henzelf,
het kind en de geboden opvoeding. Keuzes zonder voor-
uitzicht wat de verdere toekomst kent aan ontwikkelin-
gen en veranderingen in de samenleving. Zo houdt op-
voeden voor morgen een hele reeks onbekenden en
vraagtekens in. Het vraagt om een opvoeden waarin het
kind met deze onbekenden, vraagtekens, onzekerheden
en veranderingen weet om te gaan. Het vraagt om een
opvoeden waarbij als ouder zelf niet alles te willen invul-
len, maar net aan het kind ruimte te geven aan een eigen
invulling met oog voor de toekomst.
Soms kan de onduidelijke en onzekere toekomst vooral
ouders verontrusten, tot soms het paniekerige toe. In
welke wereld zal hun kind moeten leven. Zal die wereld
minder gunstig zijn dan vandaag. Welke vaardigheden
en welke weerbaarheid zal dit van het kind niet vragen.
Zal dit zijn draagvermogen niet overstijgen, zal hun kind
voldoende veerkracht verwerven. Is er nog wel een toe-
komst. Is het al niet te laat. Uit onderzoek blijkt dat ou-
ders zich hierbij op verschillende domeinen ten onrechte
zorgen maken. Opvoeden is steeds voor morgen en de
toekomst. De toekomst begint in feite nu.
31
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen Op-
voedingstrends in de kijker, Welke wereld voor het
kind? en Leren omgaan met veranderingen’ van deze
encyclopedie.
Millennial ouders stellen zich meer de vraag of ze nog
kinderen willen. Dit is enerzijds gelinkt aan de vraag of
er in de samenleving nog plaats is voor kinderen. Dit is
anderzijds gelinkt aan de vraag of de samenleving nog
wel leefbaar en aantrekkelijk is voor het kind. Deze twij-
fels houden verband met het belastend zijn van het kind
voor de samenleving en het belastend zijn van de samen-
leving voor het kind. Nu steeds meer blijkt dat alles met
elkaar verbonden is, komt het wederzijds belastende
meer naar voor, ook in het denken en willen van ouders.
Wil je je kind laten opgroeien in een omgeving met zo-
veel onzekerheden, verschillen, tegenstellingen, polari-
seringen, instabiliteit, problemen, crisissen, veranderin-
gen en tegelijk onveranderlijkheid, vaak grootschalig en
toenemend van aard. Waarop weinig invloed te kunnen
hebben of waarbij weinig zelfsturing mogelijk is. Veelal
betekent dit voor ouders een passieve rol, een moeten
ondergaan en een telkens zoeken hoe over iets te den-
ken en er mee om te gaan.
32
Millennial ouders worden ze vaak genoemd voor wie een
kind krijgen geen evidentie meer is, omdat een toene-
mend aantal bezorgdheden spelen en hun opdracht on-
duidelijk is. Kiezen ze bewust toch voor een kind, dan
willen ze het op hun eigen wijze aanpakken en loskomen
van patronen van woorheen, zodat het meer op de toe-
komst kan afgestemd. Zo komen ze tot 'millennial pa-
renting'.
Ga voor je eigen gezinssituatie na hoe kenmerken die
in de huidige samenleving naar voor komen een impact
hebben op je eigen structureel en inhoudelijk gezinsle-
ven :
Informatiesamenleving :
Keuzesamenleving :
Diverse samenleving :
Inclusieve samenleving :
Gefragmenteerde samenleving :
33
Grenzenloze samenleving :
Emosamenleving :
Netwerksamenleving :
Transactiesamenleving :
Gedecentraliseerde samenleving :
Processamenleving :
Kennissamenleving :
Kwaliteitssamenleving :
Vloeibare samenleving :
Complexe samenleving :
34
Dynamische samenleving :
Digitale samenleving :
Transitiesamenleving :
Onbekende toekomst samenleving :
35
Trauma en
traumaverwerking
kind
Emotioneel
Kinderen zijn heel kwetsbare wezentjes. Ook al lijken ze
veel nog niet te verstaan, toch kunnen ze veel aanvoelen.
Ze begrijpen dingen nog niet zozeer met hun verstand,
maar eerder met hun gevoel.
Een situatie voelt veilig aan, of onveilig. Een gebeuren
voelt prettig aan, of onprettig. Ze voelen zich zeker bij
wat ze moeten doen, of onzeker. Iets voelt vreemd, on-
bekend of anders-aan, iets dat niet vertrouwd is.
Een trauma brengt voor een kind heel wat in bewe-
ging. Emotioneel en cognitief treedt er een verande-
ring in.
De wijze van verwerking bepaalt de ernst van de ver-
andering.
36
Dit voelen kan zeer uitgesproken en ongunstig aanvoe-
len. Het kind voelt zich bedreigt en angstig, of het voelt
zich vreemd en niet vertrouwd met iets.
Dat dit voelen mogelijk een traumatisch gehalte heeft
kan op verschillende wijzen opgemerkt. Vooreerst zal
het kind zulke ervaren gerelateerde situaties in de toe-
komst in de realiteit maar ook in zijn voorstelling trach-
ten te vermijden of te ontvluchten. Samen hiermee kan
het kind het emotioneel ervaren herbeleven, het blijft
het kind achtervolgen en het raakt er niet gemakkelijk
overheen, ook al wil het net het tegendeel. Het wordt er
in zijn gedachten en expressies voortdurend door opge-
slorpt. Tenslotte vertoont het kind reacties die wijzen op
een uitgesproken emotioneel ervaren. Het kind is onrus-
tig en prikkelbaar. Het vertoont reacties van een meer
kinderlijk niveau en verliest aan zelfstandigheid, het
zoekt bescherming door aanklampen en nabijheid, of net
door zich te verstoppen en afstand te houden.
Dit wijst erop dat een emotioneel schema is geactiveerd.
Het doet vermijden en wegkomen, het wijst op wat pijn-
lijk is en doet overeenkomstig reageren als uiting en om-
gangspatroon hiermee. Zo dit niet kan, doet het dit door
dissociëren of afsplitsen alsof twee aparte werelden en
ervaringen.
37
Cognitief
Vooral zo het kind uitgesproken en voortdurend zulke
patronen vertoont, wijst dit op de aanwezigheid van een
niet verwerkt trauma. Het kind kan dan geholpen wor-
den minder gedomineerd te worden in zijn selectie, be-
leven en omgang door het traumatische waarmee het te
maken kreeg.
Stilaan moet het terug de leiding hervinden en zijn leven
heropnemen. Dit kan door het traumatische ergens een
minder dominante en minder centrale plaats te geven.
Dit kan door vanuit het heden stil te staan bij het gebeu-
ren, en zo mogelijk bij oudere kinderen het te trachten
verwoorden en benoemen. Dit zonder het emotioneel te
willen herbeleven. Dit kan door zelf te doseren en te kie-
zen wanneer, in welke mate en op welke manier, er mee
bezig te zijn. Dit kan door het af te bakenen en een plaats
te geven in zijn voorstelling en begrijpen van het leven
en zijn context. Dit kan door het te delen met zijn omge-
ving en anderen er ook in betrokken, waardoor er niet
meer alleen voor te staan.
Het kind maakt mogelijk zo een geheugenschema aan
rond het gebeuren of de situatie, of het kind herwerkt
een bestaande geheugenvoorstelling. Belangrijk is hier-
38
bij informatie te vinden of te krijgen, waardoor het boel-
verserende kan weggenomen worden, zodat veiligheid
in de plaats komt van het onveiligheidservaren. Ook be-
langrijk is dat door (samen)praten duidelijk wordt hoe te-
rug vat te krijgen op dingen. Zo kan het kind ontdekken
wat veiligheid biedt, wat ze inhoudt en hoe controle hier-
toe te hebben. Het kind is dan meer weerbaar. Niet zo
gemakkelijk zal het dan nog terecht komen in een beang-
stigend weerloosheidservaren. Het zal weten het idee
van weerbaarheid zo lang mogelijk te behouden door
een passende kijk en passende reactie. Door er voor zich-
zelf een plaats aan te geven, waar, wanneer, waarom,
waartoe, wat en hoe wel en niet, komt het meer ervaren
en gewapend in het leven te staan. Zo kan het loslaten
en kan er ruimte komen voor wat anders.
Omgang
In het verwerken kan er aandacht besteed worden aan
de feiten (context), aan het eigen ervaren (emotie), aan
de voorstelling naar buiten (cognitie) en aan de reactie
(emotioneel reageren naar zichzelf en functioneel reage-
ren naar buiten).
Zo kan voor het kind stilaan de emotionele lading in de
situatierealiteit, in het ervaren en in wat het oproept aan
39
reactie, afnemen. Het kind voelt zich nog enigszins onge-
makkelijk in de situatie die een minder uitgesproken of
ander ervaren en reageren activeert.
Er komt stilaan tijd, ruimte en energie voor wat anders.
Lukt dit minder, dan kunnen ook later nog vermijdings-
en emotionele reacties optreden zo het kind in de wer-
kelijkheid of in zijn voorstelling hiermee te maken krijgt.
Het is dan vooral het emotioneel schema dat actief
wordt, wat het kind wil behoeden voor een mogelijke
herhaling.
Zo je samen te maken kreeg met het trauma, dan kan je
het samen trachten verwerken. Je kan je emoties en
voorstellingen met elkaar delen. Je kan er dan best mee
rekening houden dat iedereen het op zijn manier in zijn
tempo verwerkt. Vermeden moet worden je kind even-
wel te belasten met je verwerking of je gebrek eraan. Zo
dat je niet voor de verwerking van je kind in de weg staat
en er een belemmering voor vormt.
Zo je er behoefte aan voelt, kan je ruimte maken voor
het trauma en de verwerking ervan. Op andere momen-
ten kan je trachten ruimte te maken voor wat erbuiten.
Zo kan stilaan gekomen tot een terugkeer naar het ge-
wone leven van alledag.
40
Concreet
Op welke manier geef je aandacht aan het emotioneel
schema van het kind. Emotioneel schema dat het kind
vooral wil helpen herhaling te voorkomen :
Op welke manier geef je aandacht aan het cognitief
schema van het kind. Cognitief schema dat het kind
vooral wil helpen een en ander te begrijpen en een plaats
te geven in zijn leven :
Op welke manier laat je het cognitief schema van het
kind zijn emotioneel schema helpen, zodat het kind min-
der moet vermijden :
41
Opvoedingstrends
in de kijker
Dit werk heeft wat inhoud en vormgeving betreft, als
doelstelling zo dicht mogelijk bij de eindgebruiker (ou-
ders, leerkrachten, leerlingbegeleiders, zorgcoördinato-
ren, opvoeder-begeleiders én jongeren) te komen staan
en dit vanuit een preventieve, weerbaarmakende, com-
petentie- en welbevindenbevorderende opstelling. Om
hier behulpzaam bij te zijn, wordt in dit thema-onderdeel
aandacht besteed aan huidige opvoedingstrends. Het
kan helpen beter te begrijpen wat zich vandaag tussen
ouder en kind afspeelt. Het kan ook helpen op huidige
aanwezige realiteiten, vragen en behoeften in de opvoe-
Opvoeding is volop in evolutie.
Net zoals de ontwikkeling van het kind volop evolu-
eert.
Hoe hierop optimaal inspelen ?
42
ding beter in te spelen. Ook kan het helpen zicht te krij-
gen op hoe geboden ondersteuning en hulp bij opvoe-
ding vandaag inhoud en vorm krijgen. Opvoedings- en
opvoedingsondersteuningsinhouden vandaag staan niet
los van huidige maatschappelijke, filosofische, artistieke
en wetenschappelijke ontwikkelingen waarin ze plaats-
vinden. Evoluties en golfbewegingen in deze brede con-
text hebben hun repercutie op het opvoedingsgebeuren.
Ze kunnen helpend en ondersteunend werken, of om
verandering vragen.
Zo weten we, bijvoorbeeld, sedert Hannah Arendt, Duits-
Amerikaanse filosofe, dat pedagogische common sense
niet langer bestaat onder meer door filosofische ver-
schillen en tegenstellingen en dat pedagogisch verschil,
verdeeldheid en zelfs tegenstelling common sense ge-
worden zijn. Vanuit maatschappelijk perspectief zijn er
volgens een studie van Doepke en Zilibotti tussen landen
grote verschillen in percentage van wat ouders belang-
rijk vinden in de opvoeding. Zo zijn er landen waar ou-
ders de nadruk leggen op hard werken, terwijl het voor
ouders in andere landen primordiaal om verbeeldings-
kracht draait. Dit betekent een groot verschil in uitgeoe-
fende druk : van autoritair, tot toleranter. Tot de eerste
groep landen behoren onder meer de Verenigde Staten,
Rusland en Turkije. Tot de tweede groep landen beho-
ren landen als Zweden, Noorwegen en Finland. Ouders
43
in de eerste groep worden veelal helicopterouders ge-
noemd. Ze hangen continu boven hun kind om het te
stimuleren, te sturen en te controleren en investeren
veel tijd in het kind en zijn ontwikkeling. Deze landen
zouden een hoge mate van ongelijkheid vertonen, zodat
lukken er erg op aankomt en intensief ouderschap een
merkelijk verschil kan maken. Economie zou bijgevolg
erg bepalend zijn voor de ouderschapsstijl. Wil een an-
dere stijl ruimte krijgen, dan zal bijgevolg een economi-
sche evolutie noodzakelijk zijn. Het blijkt zo dat econo-
mie en ouderschap vaak hand in hand gaan.
Tegelijk is het een geladen tijd voor kinderen vandaag
om in te leven. Veel prikkels, zoals via sociale media, en
de invloed die er mogelijk van uitgaat. Mogelijk vanuit
meer dan een lokale context. Ook veel verwachtingen,
zoals van zichzelf en van diverse omgevingen waarvan
deel uit te maken. Dit heeft tot gevolg dat bij het kind
veel (schema's) tegelijk geactiveerd (zijn) is. Dit maakt de
belasting voor het kind groter. Belangrijk zal zijn het kind
te helpen zelf selecties te kunnen maken en tot beper-
kingen te kunnen komen voor zichzelf. Het kind te hel-
pen zijn eigen weg te kunnen zoeken en vinden. Vandaar
alle belang als ouder het kind hierbij te ondersteunen.
De druk die ouders weleer uitoefenden met eisen, beve-
len, dreigen, roepen en schreeuwen, belonen en straffen
is steeds minder tijdsrelevant. Een omgang vrij van
44
welke vorm van geweld ook dringt zich steeds meer op.
De pedagogische tik hoort echt wel bij het (verre) verle-
den. Dit impliceert meer nabijheid, een betere relatie,
openheid, authenticiteit, dialoog en overleg, afspraakre-
geling met tweezijdig engagement en een pro-actief zijn.
Dit is niet synoniem met soft of toegeeflijkheid, maar
biedt kansen voor een relatie die bereidheid en toegeef-
lijkheid wederzijds mogelijk maakt. Tegelijk kan weder-
zijds respect groeien, wat meteen ook een voorwaarde
is voor succes. Verbindend opvoeden is de overkoe-
pende term, die onder meer geweldloze conflicthante-
ring, communicatie en verzet omvat.
Pedagogisch handelen vraagt heel wat kwaliteiten wil
het op een optimale wijze de ontwikkeling van een kind
kunnen ondersteunen en begeleiden. Een bijdrage leve-
ren aan deze kwaliteiten en de invulling ervan is één van
de doelstellingen van deze encyclopedie. Vaak ontbre-
ken een aantal pedagogische kwaliteiten en/of is de in-
houd ervan gering of niet optimaal. De encyclopedie
tracht een aantal kwaliteiten aan te geven. Het tracht
ook aan te geven hoe de kwaliteit te laten toenemen.
Een uitdaging vandaag is dat collectiviteit en tradities
niet langer dominant zijn. Individualiteit en eigenheid
zijn aan de orde van de dag. Dit maakt dat elk kind zijn
45
eigen ontwikkeling en later zijn eigen leven vorm en in-
houd heeft te geven. Dit aanvankelijk met behulp van
zijn ouders, maar steeds meer alleen zijn weg zoekend.
Dit vraagt voor het kind om heel nieuwe en speci-
fieke kwaliteiten om deze eigen levensloop met zijn ei-
gen inhoud en vorm tot een goed einde te brengen. Ei-
gen ervaren en reflectie, eigen en gezamenlijke oriënta-
tie, communicatie en overleg, zelfsturing en samenwer-
king met oog en respect voor diversiteit, zijn wat het
kind met behulp van volwassenen tot ontwikkeling heeft
te brengen om hierin te slagen. De encyclopedie wil deze
kwaliteiten de nodige aandacht geven en jongeren hel-
pen ze zich eigen te maken.
De perceptie door ouders van hun kinderen en zichzelf
veranderde in de laatste decennia grondig. Ook de beel-
den en opvattingen over opvoeding en ontwikkeling ver-
anderden grondig. De verhouding kinderen en ouders
heeft als gevolg hiervan een metamorfose ondergaan.
Deze vraagt een hele andere omgang met elkaar. In de
opvoeding impliceert het een hele uitdaging deze om-
gang ouder-kind te weten aanvoelen, verwoorden en
optimaliseren. Deze encyclopedie wil mee hiertoe bij-
dragen.
De wereld ligt voor het kind meer open, althans de niet-
professionele wereld. Er is ook meer interesse voor het
46
kind vanuit economie en beleid. Dit is een wederzijdse
bevruchting. Het kind wil best niet apart gezet of behan-
deld worden. De economie en beleid denken het kind
iets te kunnen bieden of er voor te moeten zorgen. Het
kind wordt zo versneld tot een meer volwassenen han-
delen gebracht, zonder altijd hiervoor reeds alle nodige
inzichten en vaardigheden te bezitten. Ook ouders dra-
gen hiertoe bij. Ze verwachten meer van hun kind en cre-
eren gelegenheden en kansen voor het kind. Het onder-
scheid kind en volwassene komt hierdoor onder druk te
staan.
In het verleden werd zo het in de ontwikkeling en opvoe-
ding van een kind minder gunstig verliep, vaak gezocht
naar wat er fout liep bij het kind of bij de volwassen op-
voeder. De reactie die hier op volgde was vaak heel per-
soonsgericht. Omwille van de weerstand die dit veelal bij
betrokkenen opriep en de negativiteit die het bevatte,
wordt thans gekozen voor een meer positieve benade-
ring. Er wordt voortgebouwd op wat reeds oké is en
functioneert en er wordt vanuit gegaan dat nog een heel
potentiaal aanwezig is, dat kan aangesproken worden.
Oplossen of voorkomen van opvoedingsproblemen
vraagt vaak om competentie. Vraag is waar de compe-
tentie dient gesitueerd te worden. Bij externe deskundi-
47
gen die ter hulp geroepen worden omwille van hun des-
kundigheid om problemen aan te pakken of te voorko-
men. Externen die voortdurend door onderzoek en ver-
worven competenties hun deskundigheid nog trachten
te vergroten zodat ze wordt tot een professionele des-
kundigheid. Bij internen, ouders en opvoeders ander-
zijds, wiens deskundigheid men tracht te verhogen. Zo
dat ze zelf zicht krijgen op hun situatie met eventuele
problemen, en zelf competent worden om met de situa-
tie en aanwezige problemen om te gaan. In de praktijk
wordt veelal gekozen voor externen, of komt men nood-
gedwongen bij hen terecht. Onderzoek wijst uit dat je
ook kan kiezen voor internen. Hierbij kan je dan externen
inschakelen niet om met situaties en problemen om te
gaan, maar om met internen om te gaan die met hun si-
tuatie en aanwezige problemen (leren) omgaan. Zo kan
je uit de hand gelopen situaties en complexe problemen
vaak ontwarren en terugbrengen tot meer eenvoudige
processen die een terugdraai effect hebben. Zo-
niet houdt de ontstane verwarring steeds meer com-
plexe processen in, met een risico op een aandraai ef-
fect. Waardoor steeds meer een grotere deskundigheid
nodig is. Lukt het niet, dan kan het nuttig zijn omstan-
digheden te creëren die mogelijk voorwaarde zijn voor
deze herstel- en krachtwinprocessen. Opvoedingson-
dersteuning op maat is dan aangewezen. Praktisch kan
hierbij een zelf in te vullen opvoedingsvolgendbudget
48
vanwege de overheid overwogen worden, bedrag dat
naar eigen keuze kan besteed aan opvoedingsonder-
steuning en wie en wat erop betrokken is. Dit in analogie
met het persoonsvolgend budget voor personen met
een beperking.
In de nieuwste benadering van opvoedingshulp wordt
thans zowel aandacht besteed aan wat meer gunstig is
als aan wat meer ongunstig is. Zo wordt het positieve van
beide vorige benaderingen samengevoegd. Meer be-
paald worden de onderliggende processen naar voor ge-
haald die een meer gunstige of meer ongunstige uitwer-
king kunnen hebben. Zo kunnen deze processen aange-
wend om wat gunstig is te bevestigen en aan te moedi-
gen, wat mede als basis en middel kan gebruikt om ver-
der aan kwaliteit te winnen. Tegelijk kunnen deze pro-
cessen aangewend om ouders en kinderen duidelijk te
maken wanneer iets ongunstig uitwerkt en hoe dit kan
vermeden en voorkomen worden. Door de invalshoek te
nemen van de processen wordt het negatief persoons-
gerichte vermeden. Integendeel wordt de persoon inge-
licht en aangesproken om mee zorg te dragen, zodat de
processen op hun gunstige kant worden aangewend
en op het gunstig deel activiteit wordt ontwikkeld. Bij-
voorbeeld, welke zijn mogelijke beïnvloedingsprocessen
ouder-kind ? Hoe kunnen we de gunstige invloedsvor-
men aanwenden ? Hoe kunnen we op het gunstige deel
49
(en niet het ongunstig deel) terechtkomen ? Naar wat
willen we toe ? Hoe kan dit in de plaats komen van wat
we willen loslaten ? Zo kom je als opvoeder als proces-
begeleider naar voor. Hoe kan je als opvoeder op aanwe-
zige zichtbaar gemaakte processen inspelen. Hoe kan
je actieve processen aanwenden om voorgenomen ob-
jectieven te bereiken.
50
Overwogen kan worden te opteren voor een gema-
tigde positieve ondertoon, waarbij er momenten en si-
tuaties zijn met een extremer en/of een negatiever ge-
voel. Zo kan er in de ouderschaps- en opvoedingshulp
op basis van wat er is (positieve ondertoon) aandacht
besteed aan wat potentieel mogelijk is (gematigd en
positief).
Zo vonden Amerikaanse onderzoekers dat ouders
meer geluk en zin in het leven ervaren dan niet-ou-
ders. Wie ouder is, is gelukkiger bij het zorgen voor zijn
kind, dan bij andere dagelijkse bezigheden. Ook al be-
tekent dit nog niet dat ouder zijn je gelukkig maakt,
bleek het wel gekoppeld aan geluk en betekenis erva-
ren in je leven. Dit betekent meer positief resultaat,
ook al is de verantwoordelijkheid groter. Dit bleek ster-
ker bij vader-zijn dan moeder-zijn. Oudere en ge-
huwde ouders zijn meestal de gelukkigste, zo bleek
verder, wat kan samenhangen met meer maturiteit en
meer ervaren steun. Dit is minder zo voor jonge en al-
leenstaande ouders. Deze gevonden resultaten gaan
in tegen de beeldvorming, ook in de sociale media, van
ouders die ongelukkig zijn en weinig plezier en zinvol-
heid ervaren in de zorg voor hun kind.
51
Opvoeding is een complex gebeuren waarin verschil-
lende processen (opvoedingsprocessen, ontwikkelings-
processen, leerprocessen, groeiprocessen, groepspro-
cessen, relatieprocessen, interactieprocessen, gedrags-
processen, communicatieprocessen, beïnvloedingspro-
cessen, circulaire processen, emotionele processen, cog-
nitieve en metacognitieve processen, culturele proces-
sen, e.a.) tegelijk aanwezig zijn. Naast ouder-kind pro-
cessen spelen zich ook ouder als partner processen af.
Het zichtbaar maken van deze processen kan maken hier
meer invloed en greep op te krijgen. In de thema-onder-
delen wordt onder meer aan deze processen aandacht
gegeven en wordt nagegaan hoe deze te optimaliseren
en ze zo nodig in hun gunstige vorm toe te voegen aan
het opvoedingsgebeuren. Ouders zijn vaak erg geïnte-
resseerd in het kennen en hanteren van deze processen.
Vanuit hun competentiedenken en -streven voelen ze
zelf aan dat een natuurlijk en intuïtief handelen niet vol-
staat of minder ideaal is. Dat er wijzen moeten bestaan
om positief te communiceren, om spanningen en con-
flicten te vermijden, om hun kind te stimuleren en moti-
veren. Hier gebruik van weten maken kan hen alleen een
groter competentiegevoel geven.
Doet zich een opvoedingsprobleem voor, dan kan je naar
binnen gaan kijken, wat zich in de kern afspeelt. Je kan
ook naar buiten gaan kijken, wat zich in de omgeving of
52
context afspeelt. Je kan ook aandacht besteden aan de
wisselwerking tussen de kern en de context, hoe beiden
elkaar beïnvloeden. Veelal stelt men zich bij een opvoe-
dingsprobleem tevreden met een gedeeltelijke uitleg en
een gedeeltelijke oplossing. Er is evenwel nood aan rijke
geïntegreerde informatie en hulp, waarin diverse invals-
hoeken en kwaliteiten zijn geïntegreerd en op elkaar zijn
afgestemd. Geen fragmentaire opgesplitste info en hulp,
waarin slechts rekening gehouden wordt met een (te)
beperkt aantal factoren en mogelijkheden.
Zo wijst onderzoek uit :
Dat een kind slim noemen of vertellen dat jij of anderen
dit denken, bij het kind inspanningen kan activeren om
hieraan te beantwoorden, ook als het hiertoe sluw moet
doen. Niet enkel kind is dan bepalend, maar ook de vol-
wassene.
Dat volgens onderzoek kinderen die in de klassieke
marshmallow-test wisten wachten zodat ze tweemaal
zoveel lekkers kregen, dit niet enkel doen uit wilskracht,
maar ook omdat ze de volwassene als betrouwbaar kon-
den ervaren. Opnieuw is niet enkel het kind bepalend,
maar ook de volwassene.
Dat recent onderzoek uitwijst dat de uitsteltijd bij kin-
deren die kunnen wachten op tweemaal zoveel lekkers in
53
de marshmallow-test door de jaren heen toeneemt. Een
sluitende verklaring is hiervoor nog niet gevonden. Men
vermoedt dat niet enkel het kind bepalend is, maar ook
de menselijke omgeving, in het bijzonder de interactieve
online omgeving. Dus niet enkel intern bepaald, maar
ook extern.
Vooruitblikken, (op)volgen en terugblikken, opvoeding
vraagt het allemaal. Dit zowel op korte termijn als op
lange termijn. Niets wat een ouder meer zijn aandacht
en denken gaande houdt. Soms omdat men er door de
omstandigheden toe wordt verplicht. Soms omdat men
vanuit zichzelf verder aan de kwaliteit van zijn opvoeden
wil sleutelen. Veel komt op het opvoeden af, waar-
door een ouder telkenmale verplicht wordt zichzelf te
positioneren. Inzichten vormen één kant, het kind en de
realiteit de andere kanten. Zo is er niet enkel meer de
aanbodzijde, maar zijn er ook de vraag- en contextzijde.
Met zijn denken als ouder deze zijden op elkaar afstem-
men is de opdracht.
Ontwikkelings- en kindperspectief enerzijds, begelei-
dings- en ouderperspectief anderzijds, als op elkaar af-
gestemd, als elkaar tegemoetkomend en als voorwaarde
voor elkaar. Er is optimale ontwikkeling, als begeleiding
optimaal is. Er is optimale begeleiding, als ontwikkeling
optimaal is.
54
Toch kan vastgesteld worden dat opvoeding en ontwik-
keling vandaag alleen geen zaak meer is van ouders en
leerkrachten. Diverse bronnen en invloeden spelen mee
een niet onbelangrijke rol. Aandacht besteden aan het
feitelijke netwerk en aandacht besteden aan een zinvolle
netwerkvorming zijn vandaag meer dan noodzakelijk. Zo
neemt ook het aandeel van de sociale media progressief
toe. Zo is er reeds sprake van het risico op 'sharenting'
waarbij via de sociale media teveel inhoud over of uit-
gaand van eigen kinderen wordt gedeeld, daarom ook
'oversharenting genoemd. Opvoeding en ontwikkeling
vraagt vandaag een rijke en evenwichtige ontwikkelings-
en leeromgeving om zich als kind optimaal te kunnen
ontwikkelen. Ontwikkeling waarbij aandacht is voor een
draagvlak voor het kind. Opvoeding is vandaag gewor-
den tot een gedeelde opvoeding. Zo is er de laatste tijd
een beweging actief, genaamd 'pedagogische civil socie-
ty'. Deze gaat om gezamenlijke activiteiten van burgers
rondom de jongere met het oog op opvoeden en op-
groeien. Dit vanuit de filosofie dat opvoeden en op-
groeien niet alleen meer een zaak is van ouders. Als bur-
gers delen ze een gemeenschappelijke verantwoordelijk-
heid samen met de ouders. De kracht zit in sociale rela-
ties, formele en informele netwerken, gedeelde normen,
de mate van onderlinge vertrouwdheid met elkaar en
het gemeenschappelijk belang.
55
De ontwikkeling van een kind krijgt doorgaans meer mo-
gelijkheden vandaag. Tegelijk vraagt de samenleving om
meer ontwikkeling. Vraag is of de toegenomen ontwik-
keling van het kind meer kansen creëert in de huidige sa-
menleving.
Een kind opvoeden in een postmoderne tijd vraagt ener-
zijds een op eigen maat van het kind tot ontwikkeling la-
ten komen en anderzijds een zoeken hoe de ontwikke-
ling van het kind te plaatsen in een totaalcontext. Alhoe-
wel dit schijnbaar een tegenstelling inhoudt, kan toch
het raakvlak van deze tegenstelling verkend.
Steeds meer is er aandacht voor de cultuur waarin jon-
geren opgroeien en hun eigen aandeel hierin. Zo in de
uitdrukking 'We Create the Culture and The Culture Cre-
ates Us.' Zo zouden we de cultuur maken in een groep
klein of groot en vervolgens zou deze groepscultuur ons-
zelf maken. Zo is er aandacht voor hoe we vanuit de re-
aliteit accenten leggen, betekenissen geven, omgangs-
wijzen opbouwen, en relevanties bepalen. Eens deze ac-
centen gelegd, met betekenissen, omgangswijzen en re-
levanties zouden deze ons maken. Zo is er ook aandacht
voor het ontwikkelen van een eigen cultuur als individu.
Zo zouden we ook de cultuur voor onszelf als individu
maken. Zo is er aandacht voor hoe je uitgaande van de
56
realiteit, betekenissen voor jezelf toekent, je omgangs-
wijzen ontwikkelt, en relevanties voor jezelf bepaalt.
Eens deze accenten gelegd, met betekenissen, omgangs-
wijzen en relevanties zouden deze jezelf maken.
Recht doen aan de persoonlijkheid van het kind en aan
zijn eigen persoonlijkheid als ouder of opvoeder. Dichter
bij zichzelf aanleven, uitgaan van het eigen zelf, consoli-
datie van dit zelf en verdere ontwikkeling van dit zelf,
zonder het geweld aan te doen of van zichzelf te ver-
vreemden. Waar in onderwijs en opvoeding aanvankelijk
het cognitieve in het centrum stonden, gevolgd door
volop aandacht voor de ontwikkeling van vaardigheden
en competenties, krijgt momenteel de eigenheid en de
persoonlijkheid van het kind en zijn ontwikkeling de aan-
dacht die het verdient. Niet wat het kind is of moet zijn,
of hoe het kind is, maar wie het kind is. Deze realiteit
wordt het uitgangspunt en het eindpunt van de onder-
steuning die het geniet bij zijn ontwikkeling. Hierbij
wordt het vinden van authenticiteit en wegnemen van
drempels voor de toegang hiertoe een essentieel aan-
dachtspunt in de ontwikkelingsbegeleiding. Ontwikke-
ling is niet voorbijgaan of loskomen van zichzelf, maar is
meer zichzelf tot zijn recht laten komen en meer toegang
tot zichzelf zodat een betere relatie tot zichzelf kan
groeien. Het zijn facetten van zichzelf ontdekken en tot
57
zijn recht laten komen. Het is niet beantwoorden aan
een patroon, maar het vinden van een eigen patroon.
Vastgesteld kan worden dat kinderen steeds vroeger
meer competent worden. Wordt geen ongewenste druk
uitgeoefend en wordt binnen de draagkracht van het
kind gebleven zodat het opgroeien niet overhaastig
moet verlopen, dan kan dit gunstig uitwerken. Toch kan
vastgesteld dat jongeren vandaag open staan voor hulp
en steun van hun onmiddellijke omgeving. Jongeren wil-
len gebruik maken van de raad, de richting, de ervaring,
de informatie over wat fout kan gaan, afkomstig van vol-
wassenen zo ze denken of voelen hiermee hun voordeel
te kunnen doen. Ouders zijn en blijven bereid die steun
te bieden, ook zonodig op materieel vlak.
Zo is er in de opvoeding de laatste tijd meer aandacht
voor gender-, lichaams- en leeftijdsneutraliteit. Ouders
worden zich steeds meer bewust dat een onderscheid
maken op basis van gender, lichaam en leeftijd het risico
op heel wat nadelen inhoudt, zoals een ongelijke of ste-
reotype benadering en de ervaren of veronderstelde
druk aan bepaalde standaarden te moeten beantwoor-
den. Het houdt het risico in van een beoordeling of vrees
voor beoordeling die heel wat kansen ontneemt. Beoor-
deling die vaak op vergelijking berust. Het lijkt wenselijk
58
zich hooguit te beperken tot een aanwijzende (denota-
tieve) benoeming en communicatie en niet langer een
meeklinkende (connotatieve), die tegelijk naar omgang
en onderliggende motivatie verwijst. Bijvoorbeeld, 'Ik
heb een hoge stem' en niet 'jij bent meisjesachtig'; 'ik
ben 1m85' en niet 'jij bent lang'; 'ik ben 17 jaar' en niet
'jij bent (te) jong'. Zo zou alles veel neutraler overkomen.
Het blijkt zowat dat niemand graag in vakjes wordt ge-
stopt en dienovereenkomstig wordt benaderd en behan-
deld. Zo wordt uitgekomen bij gender-, lichaams- en
leeftijdneutrale opvoeding.
In de thema-onderdelen van deze encyclopedie wordt
handelingsgericht aangegeven en geïllustreerd hoe op-
voeden vandaag is en ook kan. Er wordt getracht te sen-
sibiliseren tot meer verscheidene vormen van ontwikke-
lingsbegeleiding die beter inspelen op aanwezige pro-
cessen, zodat een meer ontwikkelingsgunstige uitwer-
king mag verwacht worden.
Tot slot : In de studie van de ontwikkeling van het kind
werd in het verleden de klemtoon gelegd op ontwikke-
lingstheorieën afkomstig van klassieke onderzoekers zo-
als Piaget, Erikson, Bowlby en Vygotsky. Hieruit werd
een wetenschappelijk pedagogisch handelen afgeleid.
Thans is er steeds meer aandacht voor de inbreng van
neurowetenschappen in de ontwikkelingsstudie van het
59
kind. Zo kwam het groot belang naar voor van synapti-
sche ontwikkelingen in de hersenen in de eerste levens-
jaren en de stimulatie en steun van zorgfiguren hier-
bij. Ervaringen die het kind meemaakt worden vertaald
in neurale verbindingen en verder versterkt bij herha-
ling. Dit gebeurt vooral in de vroege kinderjaren omdat
de hersenen hier dan erg gevoelig voor zijn. Kan dit pro-
ces niet evenwichtig verlopen omdat er sprake is van
stress en onveiligheid, dan kan het kind zich moeilijk
openstellen. Dit heeft mogelijk als gevolg een rem op de
hersenontwikkeling, die dan gemakkelijk doorwerkt op
de meer globale ontwikkeling van het kind. Dit kan nega-
tief uitwerken op het leervermogen van het kind, omdat
een belangrijk deel van de basis dreigt te ontbreken. Zo
blijkt, bijvoorbeeld, uit onderzoek van de universiteit van
Washington dat lagereschoolkinderen die in de eerste
levensjaren door hun moeder werden verzorgd een gro-
tere hippocampus hebben. Deze hippocampus is een
deel van de hersenen die een sleutelstructuur vormt be-
langrijk voor leren, geheugen en reactie op stress. De
neurowetenschappelijke invalshoek biedt een nieuw
fundament om pedagogisch handelen wetenschappelijk
te onderbouwen en uit af te leiden. Deze nieuwe neuro-
wetenschappelijke benadering kan hierbij als verleng-
stuk gezien worden van de klassieke ontwikkelingsbena-
dering, doordat ze de onderliggende (neurologische)
60
processen verduidelijkt en tegelijk pedagogisch hanteer-
baar maakt. Zo wijst ze de weg naar een persoonlijke
ervaringsgebaseerde ontwikkeling en ontwikkelingsbe-
geleiding.
Uit onderzoek blijkt vandaag steeds meer dat niet enkel
de rechtstreeks geboden opvoeding van belang is. Ook
indirect is een betekenisvolle invloed van ouders merk-
baar uitgaande van hun eigen doen en zijn. Zo gaf recent
onderzoek aan dat zowel fysieke als mentale activiteit
van volwassenen van invloed kan zijn op het leerver-
mogen van toekomstige nakomelingen, zo bleek althans
bij muizen. Lichamelijke en mentale activiteit is niet al-
leen gunstig voor het eigen brein, maar kan ook het leer-
vermogen van toekomstige nakomelingen beïnvloeden,
tenminste zo bleek bij muizen. Deze specifieke vorm van
overerving wordt gemedieerd door bepaalde RNA-mole-
culen die de genactiviteit beïnvloeden. Deze moleculen
hopen zich op in zowel de hersenen als de kiemcellen na
fysieke en mentale activiteit. Kiemcellen die aan de basis
liggen van het verdere nageslacht.
Bij dieren werd in onderzoek van de Harvard University
recent dan weer een hersencircuit voor ouderlijk gedrag
in kaart gebracht. Dit is de eerste maal dat de precieze
hersencellen en hun verbindingen voor dit complex ou-
61
derlijk gedrag konden gelocaliseerd worden. Meer spe-
cifiek werd in een muizenbrein een cluster van neuronen
binnen het mediale preoptische hersengebied als een
opvoedingscontrolehub gededecteerd. Het reguleert
gedragingen zoals verzorging en interactie met nakome-
lingen. Het bleek dat neuronen die het ouderschap in de
hersenen van muizen beheersen georganiseerd zijn in
verschillende pools die afkomstig zijn uit de hypothala-
mus, waarbij elk deel communiceert met 20 andere re-
gio's in de hersenen en een specifieke opvoedactiviteit
aanstuurt. Zo vonden ze dat een aantal inputs van re-
gio's geassocieerd met beloning en motivatie werden ge-
activeerd in de hersenen van ouders, maar niet bij niet-
ouders.
Bij een gelijkaardig onderzoek van de University of Cali-
fornia - Los Angeles werd een hersenregio gevonden die
een sleutelrol speelt bij de regulering van opvoedge-
drag. Meer bepaald blijkt de amygdala een cruciale rol
te spelen in het reguleren van opvoedgedrag. De
amygdala is een hersengebied dat betrokken is bij emo-
ties en sociaal gedrag. Verschillen in dit hersengebied
tussen mannen en vrouwen helpen verklaren waarom
beide ouders zich anders gedragen. De verschillende re-
gulering bij mannen en vrouwen in dit gebied zou mee
aan de basis liggen van het verschil in opvoedgedrag tus-
sen beide ouders. Dit hersengebied bevordert met name
62
actieve betrokkenheid van ouderschap bij vrouwen, ter-
wijl het alleen onder bepaalde omstandigheden het ou-
derschap bij mannen bevordert. Bij beide onderzoeken
blijft het de vraag of bevindingen bij dieren, hier muizen,
ook van toepassing zijn bij mensen.
Ook maatschappelijk gezien wordt steeds meer het be-
lang van vaderschap voor de ontwikkeling van het kind
onderkend. Vaders blijken activerend en uitdagend met
hun kind om te gaan. Dit komt onder meer tot uiting in
het ruw en fysiek spel met hun kind. Dit bevordert het
buiten de eigen comfortzone treden, het doorzetten en
het opbouwen van zelfvertrouwen.
Doorheen de generaties komt voor ouders het ouder-
zijn en de geboden opvoeding telkens rond iets anders
te draaien. Dit is ook telkens gelinkt aan maatschappe-
lijke evoluties. De stille generatie ouders (van 1927 tot
1946) zorgden vooral voor het materieel welzijn van hun
kinderen door een werkmoraal en een uit huis plaatsen
van het kind, dit in tijden van economische instabiliteit.
De baby boomgeneratie ouders (van 1947 tot 1964)
zorgden vooral voor het emotioneel welzijn van hun kin-
deren door het bieden van kansen tot ontwikkeling en
zich in dienst stellen van het kind, dit in tijden van eco-
nomische groei en welvaart. De generatie X ouders (van
63
1965 tot 1980) zorgden vooral voor een sociale weer-
baarheid en opkomen voor zichzelf en zelfstandigheid,
dit in instabiele tijden. De millenium generatie ouders
(van 1981 tot 1996) zorgden vooral voor een cultureel
welzijn en identiteitsontwikkeling en -verruiming voor
elk en een online informatie-inwinning en -deling en con-
nectie, dit in snel veranderende tijden.
Alles op een rij gezet betekent dit dat er vandaag 'ver-
leng'- en 'verbreedstukken' toegevoegd worden aan de
opvoeding nu. Zoals het belang van de eerste levenser-
varingen, van bij de conceptie tot de baby-leeftijd, om de
negatieve invloed en latere impact van stresservaringen
ook tijdens de zwangerschap, te vermijden of te vermin-
deren. Zoals hoe kan een jongere grenzen stellen en ze
laten respecteren en hoe kan een jongere grenzen on-
derkennen en respecteren. Zoals wat kunnen ouders
zelf, wat zijn hun eigen krachten, welke eigen mogelijk-
heden kunnen ze ontwikkelen, wat hebben ze ervaren,
geoefend en geleerd. Zoals hoe kan ook de vader, wiens
belang steeds duidelijker uit onderzoek blijkt, meer be-
trokken in de opvoeding, bijvoorbeeld, door samen met
het kind dingen te doen die activerend werken. Zoals hoe
kan ouder zijn ruimer worden bekeken als een geheel,
met aandacht ook voor zichzelf, hoe kunnen ouders aan
hun welbevinden werken met behulp van anderen, wat
hun geboden opvoeding ten goede komt. Zoals hoe kan
64
de onderlinge relatie ouder kind geoptimaliseerd, zoals
het belang van gehechtheid en verbondenheid. Zoals
hoe kan het kind twee ouders ervaren die zelf geen on-
derlinge relatie hebben, zoals bij co-ouderschap (wan-
neer geen relatie bij het opvoeden) en bewust co-ouder-
schap (wanneer geen relatie bij de geboorte) en toch
een thuis ervaren. Zoals hoe kunnen toenemend diverse
gezinsvormen het samenleven en de opvoeding invullen.
Zoals hoe kan aandacht besteed aan de ruime leefcon-
text en het beschikbare netwerk, wat ondersteunend en
versterkend kan uitwerken en wat kan ervaren worden
als framilie (vrienden als familie en familie als vrienden).
Zoals hoe kunnen ouders meer bewust worden van hun
identiteit en bijhorend denken, vanuit de onderliggende
cultuur, zodat dit mogelijk minder in de weg staat en ge-
makkelijker kan veranderen zo gewenst.
Dus samengevat gaat er vandaag meer aandacht, zorg en
welzijn naar het ongeboren kind, de jongere, de ouder,
ook de vader, de onderlinge relatie ouder kind, de rui-
mere leefomgeving en netwerk, en de identiteit en het
cultureel denken. Dit alles met een toenemende diver-
siteit op elk niveau.
Als reactie op de pandemie is er thans een opmerkelijk
verlangen en streven om de connectie te hervinden met
65
het kind, zichzelf, de relatie ouder kind, de sociale omge-
ving en netwerk, de culturele en identitaire basis. Tege-
lijk is er als reactie op een overstimulatie in de huidige
samenleving een zoeken om stimulering, vaak online, te
verminderen, selectiever te maken, te doseren of tegen
te gaan.
Meer hierover lezen kan onder meer in de thema-onder-
delen 'Hersenfunctioneren en relationele kwetsuren.
Early life stress', 'Voor een veilige hechting', 'Opvoedings-
stress kind', 'Krachtgerichte benadering', 'Sterke kin-
deren, sterke ouders', 'Zelfzorg als ouder', 'Vaders en hun
brein', 'Voor een gunstige ouder-kindrelatie', 'Verbindend
opvoeden', 'Belang van sociaal netwerk', 'Samenlevings-
evolutie en opvoeding', 'Ouderlijke identiteit' en 'Gezin-
nen in transitie' van deze encyclopedie.
Volledigheidshalve kan vastgesteld dat in de populaire
opvoedingsliteratuur steeds nieuwe trends naar voor
worden geschoven waarin telkens de associatie met het
functioneren van een dier of machine centraal komt te
staan. In het bekende Merriam-Webster woordenboek
worden zo negen opvoedingsstijlen beschreven naast de
vele andere bestaande. Het zijn de olifant ouder die zeer
zorgzaam en beschermend is en zich concentreert op de
emoties van het kind eerder dan op zijn vaardigheden of
prestaties, de tijger ouder die streng en veeleisend is en
66
prioriteit geeft aan schoolse- en niet schoolse activitei-
ten, de helikopter ouder die overmatig betrokken is op
het kind vooral als het gaat om prestaties van zijn kind
en eventuele problemen wil wegnemen, de grasmaaier
ouder die het kind een duidelijk en bewandelbaar pad
wil bieden naar succes vrij van obstakels of tegenspoed,
de sneeuwploeg ouder gaat krachtiger tekeer bij het op-
ruimen wat op de weg ligt naar succes van het kind, de
bulldozer ouder die elk obstakel verwijdert dat kan lei-
den tot frustatie of tegenslag en het pad effent voor het
kind en zijn leven, de dolfijn ouder die gezaghebbend is
van aard, stevig is en tegelijk flexibel, met regels en ver-
wachtingen maar ook waarde hecht aan creativiteit en
onafhankelijkheid, de curling ouder die zich inspant om
alle obstakels weg te nemen die het kind kan ontmoeten
in zijn groei naar volwassenheid.
Veel van deze opvoedingsstijlen overlappen elkaar tot op
zekere hoogte. Kenmerkend voor vele van deze opvoe-
dingsstijlen is dat ze prestatie en succes van het kind in
het centrum plaatsen waarrond het ouderhandelen ge-
centreerd is en op afgestemd wordt. Ze houden het ri-
sico in dat ze een irrealistische omgeving aan het kind
aanbieden door hun ingrijpende tussenkomst en het
kind onvoldoende voorbereiden op de uitdagingen van
het leven met zijn ups en downs.
67
Een volledig overzicht van opvoedingstrends bij millen-
nial ouders (in de VS) is terug te vinden in : Pedersen, J.
M. (2014). The rise of the millennial parents: parenting
yesterday and today. Lanham, Maryland : Rowman &
Littlefield Education, a division of Rowman & Littlefield
Publishers, Inc.
Enkele aandachtspunten voor de toekomst
in de opvoeding van het kind. Klik hier en
probeer zelf even :
68
Omgevings-
triggers,
trigger-
omgeving
TRIGGER-ROL
Hoe je als ouder of kind functioneert wordt in belangrijke
mate bepaalt door triggers die je in je omgeving ontmoet
en die een en ander in je activeren en opwekken. Tegen-
over deze triggers heb je niet veel keuze, ze horen bij de
trigger-omgeving waarin je functioneert. Zo kan de om-
geving waarin je vertoeft opgevat worden als een geheel
van triggers. Ze activeren en wekken een en ander in je
op, buiten je directe wil of voorkeur. Door de omgeving
te veranderen, veranderen ook de triggers die indirect
bij je een mogelijk gewenste verandering faciliteren.
De omgeving activeert in je heel wat op een bepaalde
manier.
69
SCHEMA-ROL
Vanuit wetenschappelijk onderzoek is geweten dat wat
we waarnemen grotendeels gebeurt op basis van wat in
ons wordt geactiveerd op basis van externe prikkels uit
de omgeving. Wat geactiveerd wordt zijn eerder ontwik-
kelde kenschema's op basis van vroegere contacten en
ervaringen met iets of iemand die we nu opnieuw ont-
moeten in onze omgeving. Kom je, bijvoorbeeld, iemand
tegen die je eerder ontmoette, dan kan alleen al het pro-
fiel of de stem van iemand voldoende zijn om het beeld
op te roepen van die persoon. Zie je, bijvoorbeeld, een
scherm met toetsenbord, dan komt de voorstelling van
computer in je op, zie je een scherm met afstandsbedie-
ning dan verschijnt de voorstelling van televisie. Mini-
male elementen in de omgeving roepen maximale voor-
stellingen bij je op. Deze voorstellingen op basis van eer-
der ontwikkelde kenschema's laten je meteen ook toe
passend te reageren. Al naargelang je een familielid,
vriend, kennis of buur opmerkt bij ontmoeting zal je, bij-
voorbeeld, anders reageren.
REGELMAAT-ROL
Naargelang een omgeving meer vertrouwd is en ze vaste
patronen van omgang inhoudt, zullen steeds minder ele-
menten als trigger nodig zijn om een beeld te vormen en
voorstellingen te wekken die vertrouwde reacties toela-
ten. De triggeromgeving houdt dan veel bekende sta-
biele triggers in die steeds weer tot dezelfde voorstellin-
gen en reacties leiden.
70
Doordat steeds dezelfde voorstellingen en reacties wor-
den geactiveerd, worden ook steeds weer dezelfde kan-
ten bij iemand geactiveerd. Zo kom je steeds weer op
eenzelfde manier naar voor. Andere kanten en facetten
blijven dan in de schaduw of zelfs achterwege. Activeert
als ouder je kind of als kind je ouder steeds weer de voor-
stelling van een star iemand, dan ben je geneigd steeds
weer je onbegrepen en niet gerespecteerd voelen te ac-
tiveren. Hierdoor komt je interactie met elkaar gemak-
kelijk vast te zitten en komt de situatie gemakkelijk als
onprettig aan te voelen voor beiden. Je soepele kant en
je als begrepen en gerespecteerd aanvoelen krijgen dan
geen kans en blijven mogelijk gedeactiveerd. Zo kom je
als ouder gemakkelijk in de rol van begrenzer terecht,
eerder dan je rol als coach kansen te kunnen geven. Zo
kom je als kind gemakkelijk in de rol van verdediger te-
recht, eerder dan in de rol van 'groeier' terecht te kun-
nen.
ANDEREN-ROL
In de triggeromgeving nemen betekenisvolle anderen
een belangrijke plaats in. Mogelijk kan je op hen rekenen
en kan je bij hen terecht, zonder dat ze voorwaarden
stellen, of eisen naar voor schuiven, of je overweldigen,
of nog alles toelaten of desinteresse tonen. Mogelijk
kunnen ze bij je een veiligheidbiedende, vertrouwvolle
en zekerheidbiedende uitvalsbasis triggeren, of een vei-
lige haven waar je steeds naar toe kan, waar je op je plooi
71
kan komen, jezelf, je evenwicht en je energie kan terug-
vinden. In die gevallen kan dit maken je open te kunnen
stellen en op begrip, steun en hulp te kunnen rekenen,
ook in moeilijke situaties en op latere leeftijd, wanneer
ook nu en dan deze behoefte of nood aanwezig is. Er kan
dan sprake zijn van een blijvende veilige hechting, eerder
dan van een onveilige hechting. Waar aanvankelijk ou-
ders vooral deze rol vervullen, kunnen later vrienden, of
nog later een partner deze rol op een bepaalde manier
overnemen.
SITUATIE-ROL
Krijg je het als ouder of kind moeilijk, dan kan het zinvol
zijn niet alleen naar elkaar en jezelf te kijken, alsof daar
de oorsprong ligt, maar ook aandacht te besteden aan
de omgeving en situatie als deel van het mogelijk pro-
bleem, maar mogelijk ook als onderdeel van de oplos-
sing, en dit door wat ze activeert. Heb je, bijvoorbeeld,
al veel aan de hand en is de beschikbare tijd erg beperkt,
zodat je op iets anders gefocust bent en iets anders door
de situatie is geactiveerd, dan zal er weinig ruimte en
openheid zijn voor wat zich aandient. Door de situatie te
veranderen of wat er aan de hand is te herschikken, zo-
als, bijvoorbeeld, spreiden in de tijd, kan er meer aan-
dacht voor iets ontstaan, zodat er gunstiger op kan wor-
den gereageerd. De situatie verschijnt dan niet als belas-
tend en ongedaan te maken, maar als uitdaging of leer-
proces. In die zin is diagnostiek en aanpak of behandeling
van de omgeving soms aangewezen. Niet zozeer in de zin
72
van de situatie op zich, maar als wat ze in je triggert of
activeert aan betekenissen en reacties die teruggaan op
eerder ontwikkelde kenschema's op basis van vroegere
ervaringen. Zo is niemand op zich eigenaar van het pro-
bleem. Zo is een ontwikkeling ook niet persoonseigen,
maar in belangrijke mate gelinkt aan de omgevingssitua-
tie waarin je je bevindt.
GEVOELIGHEID-ROL
Soms evenwel kan er een zekere aangeboren of verwor-
ven gevoeligheid aanwezig zijn voor iets, dat dan moge-
lijk zal te voorschijn komen zo bepaalde omgevingstrig-
gers aanwezig zijn. Deze omgevingstriggers verschijnen
dan als voorwaarde, uitlokker, opwekker, mediator voor
de manifestatie of reactie die optreedt. Zo kan een kind
meer of minder gevoelig zijn voor een bepaalde opvoe-
ding, zowel gunstig of ongunstig. Dit wordt de omge-
vingsgevoeligheid van het kind genoemd. Een veiligheid-
biedende of een onveiligheidinhoudende opvoedings-
omgeving werkt dan meer of minder sterk door op het
kind en zijn omgeving. Meer hierover lezen kan in het
thema-onderdeel 'Omgevingsgevoeligheid' van deze en-
cyclopedie. Mogelijk is deze triggeromgeving niet vol-
doende op zich om een verregaand effect te hebben op
je kind en zijn ontwikkeling, maar is de samenhang met
een onderliggende gevoeligheid verantwoordelijk voor
de vastgestelde ontwikkelingseffecten.
73
MIX-ROL
Zo kan soms vastgesteld worden dat een trigger op zich
niet volstaat, maar dat net het samengaan en de speci-
fieke mix verantwoordelijk zijn voor de gunstige of on-
gunstige ontwikkelingseffecten. Zo kan er sprake zijn van
het samengaan van situationele, tijdgelinkte, sociale,
contextuele, gedragsmatige, expressieve en communi-
catieve triggers. Ze doen dan mogelijk dienst als activa-
tor van een proces, als iets wat iets anders in beweging
brengt als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Zo
zal, bijvoorbeeld, mogelijk een bepaalde mate van erva-
ren tekort aan luisterbereidheid, dominantie of weer-
stand bij je als ouder of kind kunnen uitlokken. Waarbij
op zijn beurt een bepaalde ervaren mate van dominantie
of weerstand, een geringe luisterbereidheid zou kunnen
opwekken bij de ander. Wat de ene zegt of doet vormen
dan ongunstige of gunstige omgevingstriggers voor el-
kaar.
ONDERSCHEID-ROL
Soms kan ook vastgesteld worden dat iedereen in ver-
schillende mate in staat is wat als trigger kan functione-
ren, te onderscheiden. Zo blijken sommigen in geringe
mate een onderscheid te weten maken en verschijnt zo-
wat alles snel en in te uitgesproken mate als trigger met
een overinterpretatie en -reactie tot gevolg. Terwijl voor
anderen het triggereffect weinig of niet optreedt.
74
VOLGORDE-ROL
In een triggeromgeving is ook de volgorde van wat als
trigger verschijnt van belang. Zo zal je aangesproken voe-
len door de ontmoete vriendelijkheid mogelijk bepalend
zijn voor wat vervolgens als verzoek aan je wordt gericht.
Zo zal de gezelligheid en de warmte van de omgeving
waarin je vertoeft vaak van invloed zijn op de mate van
comfortabel gevoel dat in je wordt gewekt.
Steeds meer wordt het belang onderkent van hoe de
omgeving je maakt als individu. Dat is vaak ook de reden
waarom je zo mogelijk je omgeving tracht te kiezen, of
tracht in te richten, zodat ze bij je past. De aanwezige of
zelfgekozen omgeving, met andere woorden, die be-
paalde ken- of emotionele schema's in je wekt die je een
zekere mate van aangenaam, veilig en positief gevoel ge-
ven. Wat de omgeving aan gunstig gevoel in je wekt,
vormt dan een positief uitgangspunt voor wat zich hierin
mogelijk verder zal afspelen.
75
ROL-TOEPASSING
76
Via tussenstappen
overbruggen
Soms luk je er als ouder niet in iets te bewerkstelligen of
iets te bereiken bij je kind. Gemakkelijk ga je dan geneigd
zijn het iets krachtiger aan te pakken, zodat je alsnog in-
vloed zou hebben. Tot je verrassing moet je evenwel
soms vaststellen dat dit nog minder resultaat oplevert.
Je kind blijkt om een of andere reden op een of andere
manier nog meer weerstand te ontwikkelen. Gemakke-
lijk ga je dan vinden dat je kind redenen geeft om met
volle kracht hier tegenin te gaan en het dan maar af te
dwingen, ook al moet je door een minicrisis heen. Ver-
zet, geween, boosheid, het zal niet helpen. Dit is wat
moet gebeuren en dit zal het ook.
Zelf voel je je als ouder niet steeds goed in zulke situaties
en wil je ze liever vermijden. Soms laat je het dan maar
liever na iets te bewerkstelligen of te bereiken. Wat je nu
Vaak lukt het kind iets niet in een keer,
via tussenstappen zorg je voor de nodige overbrug-
ging.
77
nalaat, kan evenwel op termijn steeds meer een pro-
bleem opleveren. Zo ver wil je dan niet denken omwille
van het nu.
Wat je op zo een moment gemakkelijk ontgaat is dat om
invloed te hebben, je alsnog tussenstappen kan nemen
die de overstap van de huidige situatie naar de gewenste
situatie weten mogelijk te maken. Tussenstappen heb-
ben als kenmerk dat het meestal gaat om kleine stappen
die niet zo veel verschillen van hoe iets nu is en die niet
zo veel inspanning vragen. Ze zijn gemakkelijker haalbaar
en roepen minder gemakkelijk weerstand op. Er wordt
geen hele ommezwaai gevraagd en er wordt geen ex-
treme inspanning gevraagd. Tussenstappen maken
kleine veranderingen mogelijk die een vertrekbasis kun-
nen vormen voor grote veranderingen. Ze zorgen voor
een overbrugging van de huidige situatie naar de meer
gewenste situatie.
Als je, bijvoorbeeld, een kind dat roept vraagt te zwijgen,
kan het te veel gevraagd zijn. Vraag je om wat stiller te
spreken, dan kan het hier gemakkelijker in meegaan en
kan progressief bekomen worden dat het steeds stiller
praat, zodat na een tijdje het roepen verdwijnt. Vraag je
een kind dat rondloopt stil op een stoel te zitten, dan kan
je ineens te veel verwachten. Vraag je het kind evenwel
niet te lopen maar rond te stappen, dan zal dit gemakke-
lijker lukken voor het kind. Van stappen zal het gemak-
kelijker tot zitten weten komen.
78
Wanneer een situatie steeds moeilijker dreigt te wor-
den, kan je door tijdige tussenstappen in je reageren,
weten bereiken dat iets niet uit de hand loopt. Je wacht
dan niet tot iets een probleem wordt, maar door je
kleine reacties kort volgend op wat je kind doet of steeds
meer dreigt te doen, kan je invloed weten houden. Je
speelt als het ware kort in op het gedrag van het kind. Bij
het minste dat je kind neigt te roepen of neigt rond te
lopen, bijvoorbeeld, stuur je op een zachte wijze bij met
kleine reacties.
Zo vergeet je als ouder wel eens dat vooraleer je tot
sanctioneren of straffen overgaat een heel gamma van
tussenstappen beschikbaar is. Tussenstappen die je kan
benoemen als reageren. Reageren zonder te sanctione-
ren of te straffen. Zoals tijdig informeren, signaleren, on-
dersteunen, aanmoedigen, stimuleren, suggereren, her-
inneren, enzomeer. Zie hierover het thema-onderdeel
'Hoe reageren als ouder?' van deze encyclopedie. Door
tijdig met tussenstappen te werken kan je appèl doen op
het kind om zich zelf bij te sturen, zonder dat je het moet
overnemen om tot iets te verplichten of te dwingen.
Voelt het kind zich aangesproken of erkend, wordt in het
kind een positieve dynamiek geactiveerd, dan krijg je het
kind mee voor wat je wil. Zoniet loop je meer risico te-
genwind te krijgen en een negatieve dynamiek actief te
maken, waardoor je er alleen voor staat om je wil op te
leggen.
79
Soms zal één tussenstap niet volstaan voor de overbrug-
ging. Het zal dan de combinatie zijn van een aantal tus-
senstappen die het gewenste effect zullen weten ople-
veren. Als ouder wil je, bijvoorbeeld, dat je kind in de
vroege namiddag een klein slaapje doet. Als ouder kan je
merken dat dit niet steeds een gemakkelijke opgave is
voor het kind. Gemakkelijker kan het worden als je zelf
ook een kort slaapje doet, als je er zelf rustig bij blijft, als
je de kamer voldoende verduistert, als je het kind enkel
op de kamer laat om te slapen, als je het kind op de pas-
sende gebruikelijke wijze onderstopt, als je de passende
slaapkleedjes aandoet, als de knuffel in de buurt is, als je
bij het onderstoppen fluistert, als je de korte duur in het
vooruitzicht stelt en je er aan houdt, als je min of meer
vaste tijdstippen voorziet, zo je regelmaat hanteert, en-
zomeer. Steeds kleine stappen en elementen die op zich
niet volstaan, maar die samen zorgen voor de nodige vei-
ligheid, sfeer en context waarin het slapen gemakkelijker
mogelijk wordt en lukt. Slaap kan je niet afdwingen, maar
door een relaxte omgeving te creëren, komt de slaap
vanzelf gemakkelijker opzetten.
Sommige ouders stellen vast dat hun kind gemakkelijk
weent. Uiteraard zijn er verschillen tussen kinderen.
Maar ook voor gevoelige kinderen kan het lukken met
behulp van de nodige tussenstappen het kind te doen
ophouden met wenen. Geen tussenstappen die het we-
nen doen onderhouden, maar net tussenstappen die het
wenen doen afnemen. Ouders merken dan vaak op dat
80
hun kind lastig is en dat weinig dit nog kan veranderen.
Door tijdig het uitgeput en lastig raken op te merken, kan
je met kleinere ingrepen het kind de kans geven terug op
kracht te komen. Eens het kind uitgeput en lastig is, zul-
len zelfs de grotere ingrepen niet meer werken of vol-
staan.
Soms wordt het kind op een bepaalde wijze getypeerd.
Het is in aanleg zo, of het is zijn persoonlijkheid, het zit
in de familie. Vaak zijn het excuses om niets meer te on-
dernemen, of vanuit ervaren onmacht. Als ouder laat je
dan gemakkelijk de tussenstappen na. Het helpt toch
niet, het maakt geen enkel verschil. Maar net ook dan
kunnen kleine stappen die je weet te zetten een heel ver-
schil weten maken. Het net iets minder star, impulsief,
druk, onzeker of boos zijn van het kind, kan net nieuwe
mogelijkheden voor je kind scheppen voor zijn ontwikke-
ling, zijn actief en interactief zijn. Je kind veranderen kan
je niet, maar zijn mogelijkheden beter weten aanwen-
den door de inschakeling van tussenstappen kan wellicht
wel.
Veel ontwikkeling vraagt om leren van je kind. Leren is
net iets dat via tussenstappen verloopt. Progressief ver-
werft het kind een zekere vertrouwdheid en vaardigheid
met iets. Wat het kind reeds kan, vraagt geen leren. Wat
het kind nog helemaal niet kan, vraagt ook om geen le-
ren. Voor wat een kind een aanzet maakt tot kunnen,
vraagt het om leren. Leren grijpt plaats in de zone van
81
naaste ontwikkeling. Op die manier kan de ontwikkeling
uitgebreid worden binnen de zone waarin leren via tus-
senstappen mogelijk is. Sprongen in de ontwikkeling
waarin stappen worden overgeslagen zijn niet haalbaar.
Hooguit kunnen er verschillen zijn in het tempo waarin
tussenstappen worden gezet en tussenstappen worden
aangeboden.
Tussenstappen kunnen worden gezet door wat de om-
geving aanreikt en verwacht. Ze kunnen ook worden ge-
zet door het kind zelf door zijn medewerking en wat het
van zichzelf verwacht. Ze kunnen tenslotte ook worden
gezet doordat op neurologisch vlak groei en ontwikke-
ling plaatsgrijpt onder invloed van het op een bepaald
vlak actief zijn van het kind. Ontwikkeling in de realiteit
gaat in de regel samen met ontwikkeling op neurologisch
vlak. Zo ondersteunt de hersenontwikkeling het nemen
van bepaalde stappen.
Een grote stap lijkt vaak voor een kind niet haalbaar en
wekt zo geen dynamiek bij hem of haar, een tussenstap
lijkt voor het kind gemakkelijker haalbaar en zo weet het
kind zich zelf te motiveren. Eens op gang kan gemakke-
lijker een volgende stap gezet, zeker wanneer de vorige
stap lijkt te lukken en voldoening gevend is voor het kind.
Zo kan de gunstige dynamiek bij het kind voor iets ge-
wekt worden.
82
Doordat je als ouder vaak uitgaat van je eigen mogelijk-
heden om iets te doen of iets te veranderen, ga je ge-
makkelijk dezelfde mogelijkheden toedichten aan je
kind. Je gaat dan te veel verwachten, omdat het in je
voorstelling of ervaring voor je geen probleem lijkt. Voor
je kind evenwel lukt dit niet onmiddellijk, maar zijn tus-
senstappen en -stadia nodig om te weten lukken. Door
hiermee rekening te houden, kan je mislukking en teleur-
stelling aan beide zijden voorkomen.
Hoe groot de tussenstappen moeten zijn, zal de ervaring
met je kind je leren. Wanneer krijg ik reactie, wanneer
krijg ik medewerking, wanneer kan ik de eigen dynamiek
van het kind zelf, activeren? Wanneer wek ik weerstand
op, wanneer moet ik iets afdwingen, wanneer veroor-
zaak ik een minicrisis? Ook de omstandigheden en de
context kunnen hier een rol in spelen. Is mijn kind moe,
voelt het zich onveilig, gelooft het niet in zijn mogelijk-
heden, hoe groot zijn de aanwezige kansen, enzomeer?
Tenslotte is het belangrijk aan te stippen slechts een vol-
gende tussenstap te zetten wanneer de vorige helemaal
is genomen. Wordt te snel gegaan en reeds begonnen
met een volgende tussenstap vooraleer de vorige tot
een goed einde is gebracht, dan worden sprongen geno-
men zonder het nodige fundament.
83
Voor een kind dat een zekere achterstand heeft opgelo-
pen in zijn ontwikkeling is vaak gespecialiseerde hulp no-
dig. Ook dan kan het evenwel nuttig zijn in zijn natuur-
lijke omgeving de nodige tussenstappen aan te bieden,
dit op een spontane speelse wijze geïntegreerd in de
dagdagelijkse omgang. Zo kan mee ondersteuning wor-
den geboden en kan voorkomen worden dat extra grote
inspanningen dienen geleverd te worden.
Ik maak geen - weinig - regelmatig - veel - steeds gebruik
van tussenstappen.
Ik maak gebruik van kleine - middelgrote - grote tussen-
stappen.
Ik plan geen - weinig - regelmatig - veel - steeds gebruik
te maken van tussenstappen.
Ik plan gebruik te maken van kleine - middelgrote - grote
tussenstappen.
84
Tweezijdige
schema-activatie
Tweezijdige omgang, tweezijdige ervaringsopslag
Je omgang met iets of iemand als ouder of als kind omvat
steeds twee zijden. Er is de omgang met iets of iemand
in de omgeving, de buitenwereld, tegelijk is er ook de
omgang met jezelf, de binnenwereld. In een situatie
waarin je je bevindt als ouder of als kind wordt er in je
van alles geactiveerd opdat die omgang met de buiten-
wereld en tegelijk de omgang met je binnenwereld in die
situatie zo vlot mogelijk zou verlopen. Wat er in je in een
situatie geactiveerd wordt voor een vlotte omgang gaat
terug op wat in je opgeslagen ligt vanuit eerdere contac-
In de omgang met iets of iemand activeer je niet al-
leen opgeslagen informatie over iets of iemand,
maar ook over jezelf in relatie tot iets of iemand. Dit
hangt samen met zelfreferentiële encodering en geheu-
genopslag.
85
ten met gelijksoortige situaties. Deze opslag vanuit eer-
dere contacten met een situatie is terug te vinden in zich
ontwikkelende geheugenschema's die alle eerdere erva-
ringen verwerken voor later gebruik. In deze schema's is
informatie over ervaringen opgeslagen die te maken
heeft met de buitenwereld maar ook met je binnenwe-
reld in een situatie. Wat ervaarde je naar buiten toe,
maar ook wat ervaarde je tegelijk naar binnen toe in die
situatie. Dus ervaringsinformatie met betrekking tot de
omgeving, maar tegelijk ervaringsinformatie met betrek-
king tot jezelf in die situatie. Zo krijg je bij een nieuw con-
tact snel hoogte van de buitenwereld, maar ook van de
binnenwereld, zodat je je eigen houding en reactie in die
situatie snel kan bepalen.
Schematisch kan dit in een tweezijdige voorstelling van
een schema worden weergegeven. Verwerkte opgesla-
gen ervaringsinformatie over de buitenwereld kan gelo-
kaliseerd worden in de buitenzone en verwerkte erva-
ringsinformatie over de binnenwereld kan gelokaliseerd
worden in de binnenzone.
86
geheugenschema
Concreet kunnen ervaringen met situaties als thuis of de
buurt, maar ook met personen in die situaties als mama
en papa of vriendjes en vreemden in deze tweezijdige
voorstelling worden geplaatst. Hoe is thuis en tegelijk
hoe voel ik mij thuis en welke behoeften horen erbij. Hoe
is de buurt en hoe komt die buurt op me over. Hoe is
mama en papa en tegelijk wat maken ze in me wakker.
Wie zijn mijn vriendjes of zijn vreemden voor me en wat
wekken ze in mij.
87
Meerdere betekenissen met een zekere gevoelighed
Geheugenschema's slagen ervaringsinformatie op over
het wat van een situatierealiteit, over het hoe reageren
in een situatie en over het waar van een situatierealiteit.
Vanuit de tweezijdigheid die we aangaven, betekent dit
concreet het volgende.
Het wat over een realiteit heeft enerzijds betrekking op
wat een situatie inhoudt, wat wijs je via je schema aan
van de realiteit. Het wat over een realiteit heeft ander-
zijds te maken met wat een situatie voor je betekent,
welke gevoelens en gedachten worden bij je in de situa-
tie opgewekt. Wat doet die situatie met je, wat voel je,
wat is je oordeel. Welk beeld heb ik, bijvoorbeeld, van
mama, papa, vriendjes en vreemden. Wat wekken ze in
me op, zoals een warm gevoel bij mama en papa, zoals
waardering voor mijn vriendjes, en vele vragen bij een
vreemde. Het beeld wat je hebt over iets of iemand
wordt de denotatieve of aanwijzende betekenis ge-
noemd. Wat intern wordt opgewekt wordt de connota-
tieve of meeklinkende betekenis genoemd.
Het hoe over een realiteit gaat enerzijds over hoe te re-
ageren naar de situatie toe, voor en met de situatie. Het
hoe over een realiteit gaat anderzijds over hoe te reage-
ren naar jezelf toe, voor en met jezelf. Wat vertel ik, bij-
voorbeeld, aan mama of papa zo er thuis iets gebeurde,
wat houd ik voor mezelf om mezelf te beschermen. Hoe
88
je reageert naar de situatie toe wordt de procedurele be-
tekenis genoemd. Hoe je reageert naar jezelf toe wordt
de hanteringsbetekenis genoemd.
Het waar van een realiteit gaat enerzijds over waar, wan-
neer en tegenover wie de situatie zich voordoet. Het
waar van een realiteit heeft anderzijds te maken met het
waarom of waartoe van een situatie vanuit mezelf of met
betrekking tot mezelf. Wanneer doet zich, bijvoorbeeld,
een veilige ontspannen situatie voor, zoals thuis of bij
vriendjes. Waarom heb ik nood aan een veilige situatie,
of waartoe ben ik op zoek bij een ontspannen situatie.
Het waar, wanneer en tegenover wie wordt de contex-
tuele betekenis genoemd. Het waarom of waartoe de
motivationele betekenis.
89
In bovenstaande voorstelling komt duidelijk de dubbele
aandacht en bezorgdheid van iemand naar voor in een
situatie. Enerzijds de situationele aandacht en bezorgd-
heid, maar tegelijk ook de persoonlijke aandacht en be-
zorgdheid in die situatie.
Vanuit de opvoeding is er vaak alleen een eenzijdige be-
langstelling om het kind te leren omgaan met situaties.
Minder aandacht is er om het kind aan te leren hoe voor
en met zichzelf om te gaan in die situatie. Er is vooral
aandacht voor het sociale luik in een situatie, het andere
90
en de anderen, minder voor het emotionele luik in een
situatie, het persoonlijke en het zelf.
Deze andere zijde kan evenwel een belangrijk element
betekenen om op een voorzichtige en doordachte wijze
met een situatie om te gaan. Gevoelens en behoeften
kunnen met name ook heel remmend en begrenzend
werken. De zelfhantering en zelfhandhaving kunnen een
belangrijk element vormen in je wijze van reageren.
Vriendjes willen vaak wel dat je met hen meedoet, maar
wat wil je zelf, wat denk je zelf en hoe voel je je er zelf
bij.
Eens een aantal maal eenzelfde situatie meegemaakt en
naarmate de intensiteit van de herhaling, ontstaat er in-
gevolge de verwerkte opslag in het geheugenschema
van de situatie een gevoeligheid om de situatie steeds
op eenzelfde wijze te benoemen en betekenis te geven.
Tegelijk ook voor zichzelf in die situatie dezelfde beteke-
nissen te activeren, zodat steeds meer hetzelfde wordt
gevoeld, dezelfde waardering en voorkeur opduikt,
steeds dezelfde behoeften worden aangesproken en de-
zelfde zelfhanteringsreflexen naar voor treden.
In welke mate en op welke manier de lange-termijnpo-
tentiatie of LTP hier mee te maken heeft is nog onduide-
lijk. Lange-termijnpotentiatie is een uren of dagen blij-
vende versterking van signaaloverdracht tussen zenuw-
cellen via de synapsen. Zo zorgt wat achter ligt er voor
91
dat wat voor ligt gemakkelijker en meer geactiveerd
raakt op een bepaalde wijze.
Zelfreferentieel (en)coderen als toepassing
Onderzoek wijst uit dat iets onthouden of leren meer op-
timaal verloopt zo je een link weet te leggen tussen wat
te leren is en jezelf. Bijvoorbeeld, soorten voedingsmid-
delen en je voorkeuren (motivationele link), organen en
de plaats in je lichaam (meeklinkende of associatieve
link), werking van iets en hier nadien uitleg aan anderen
over geven of iets zelf te willen gebruiken (hanterings-
link). Als informatie zo kan worden vastgelegd in je ge-
heugen dat het iets te maken heeft met jezelf en infor-
matie hierover, dan verloopt dit gemakkelijker.
Deze informatie over jezelf is terug te vinden in je zelf-
bewustzijn, je zelfbeeld en je zelfschema. Je zelfschema
is een verzameling informatie, representaties en overtui-
gingen over jezelf. Bij zelfreferentieel coderen of leren
wordt het zelfschema gebruikt als databank waarmee
linken en verbanden worden gelegd. Bijvoorbeeld, eten
bereiden, gaan eten of praten met vrienden over voe-
ding kan mogelijk je eigen schemakenmerk gewicht of
overgewicht en je voorstellingen en gedachten in dit ver-
band over jezelf wekken. Informatie die iets te maken
heeft met het zelf, vergemakkelijkt het geheugen, zo
blijkt.
92
Wat aansluit bij het zelfschema wordt gemakkelijker op-
gemerkt, krijgt meer gerichte aandacht en wordt dieper
in het geheugen vastgelegd. Dit tevens naargelang die
informatie meer relevant is voor het zelfschema. Deze
geheugenprocessen kunnen zich ook voordoen bij een
groepschema zoals de gemeenschappelijke identiteit. In-
formatie dus die gerelateerd is aan een aanwezige zelf-
of groepseigen kennisstructuur is gunstig voor geheu-
genopslag. Meest gunstig blijkt hierbij een eenvormige
goed ontwikkelde kennisstructuur.
Het zelfreferentiële kan een gewoonte zijn bij informa-
tieverwerking of niet. Soms wordt dit zelfs dominant en
bepalend voor wat wordt opgeslagen. Wat overeen-
stemt wordt gemakkelijker of zelfs enkel opgeslagen.
Het zelfreferentiële wordt dan de norm of het criterium
voor informatieopslag. Het is richtingevend voor de toe-
gekende betekenis, de gegeven omschrijving en de toe-
geëigende uitleg. Hoe iets wordt ervaren of zal ervaren
worden, vormt alzo de basis voor de eigen betekenis,
omschrijving en uitleg.
Eigen tweezijdige betekenisopslag
Vul zo je wil voor jezelf als ouder of kind of nog voor el-
kaar de verschillende betekenissen in die je aan een situ-
atie of persoon in een situatie toekent :
93
94
Aanuit
Invloed op je kind
Als ouder wil je vaak bij je kind een en ander activeren,
waarvan je verhoopt dat het in zijn denken en doen hier-
mee rekening zou houden. Of nog beter, dat het in zijn
denken en doen hierop zou ingaan. Tegelijk wil je bij je
kind een en ander deactiveren, waarvan je verhoopt dat
het in zijn denken en doen niet aan bod zou komen. Dat
het in zijn denken en doen zou wegblijven.
Hiertoe tracht je meestal je kind vooraf te informeren op
een of andere manier. Dit doe je mogelijk in de vorm van
je kind te herinneren aan iets, zoals in uitdrukkingen
als : denk eraan, vergeet niet, weet je wel, weet je nog,
wil je, moet je niet. Of door je kind te adviseren : moest
Als ouder wil bij je bij je kind een en ander activeren
of deactiveren van wat als ervaring en informatie op-
geslagen ligt.
95
ik jou zijn, je kan best zo of zo, zou je niet. Of simpelweg
door je kind te instrueren : zorg ervoor dat je, doet zo of
niet zo, ik verwacht, wees zo of zo, begin met, houd op
met. Of nog door wensen uit te spreken naar je kind
toe : ik wil, stel jezelf niet teleur, ontgoochel me niet, durf
niet.
Je wil dan zijn waarnemen, denken en doen beïnvloeden
op zo een wijze dat erin je herinnering, advies, instructie
of wens terug te vinden zou zijn. Met name, dat in zijn
waarneming, denken en doen wat je uitte mee zou op-
genomen en verwerkt zijn. Dit door het mee aanwezig
stellen van wat je als te activeren aanbracht, of door het
uitsluiten van wat je als te deactiveren aanbracht.
Wat je in feite tracht te doen is dat je iets wat je kind
kent, maar wat passief ligt opgeslagen in zijn geheugen,
tracht wakker te schudden. Op zo een manier dat het ac-
tief wordt en zo zijn waarnemen, denken en doen kan
beïnvloeden. Dit door dit actieve mee in zijn waarnemen,
denken en doen te betrekken. Of doordat dit actieve
mee belet dat het in zijn waarneming, denken en doen
mee betrokken raakt.
Beroep doen op geheugen
In het geheugen van je kind liggen met name al zijn eer-
dere ervaringen en al zijn informatie verkregen vanuit de
96
omgeving opgeslagen op zo een manier dat ze tot syn-
these zijn gebracht. Als ouder weet je dit of voel je dit
intuïtief zo aan. Alleen is de moeilijkheid dat deze tot
synthese gebrachte eerdere ervaring en informatie op-
geslagen ligt op een passieve wijze. Door je herinnering,
advies, instructie of wens hoop je deze ervaring actief te
maken en hoop je op zijn eigen expertise beroep te kun-
nen doen als bondgenoot. Expertise die bovendien als
voordeel heeft dat ze intern in je kind aanwezig is.
Deze eerdere ervaring en informatie liggen in het geheu-
gen verwerkt opgeslagen in cognitieve schema's, die bij
iedere nieuwe ervaring en informatie verder worden
aangevuld en bijgestuurd. Zo tracht je door je tussen-
komst bij je kind bepaalde zich ontwikkelde schema's te
activeren. Deze schema's geven aan waar, wanneer, te-
genover wie of wat, wat te begrijpen, zodat er op de in
het schema aangegeven wijze op kan worden gerea-
geerd. Zo kan sneller iets begrepen worden en kan er op
een wijze mee omgegaan worden zoals eerder ervaren
en opgebouwd. Je verhoopt dat veel van je invloed op je
kind op die manier nog kan blijven doorwerken.
Activeren bij je kind en bij jezelf
Door meerdere schema's tegelijk te activeren, hoop je
dat ze actief zullen zijn bij zijn actueel waarnemen, den-
ken en reageren, zodat dit rijker en meer omvattend zou
97
kunnen zijn. Je hoopt dat met meer wordt rekening ge-
houden en meer bij je kind aan bod komt. Je hoopt tege-
lijk dat hierdoor iets meer genuanceerd en minder ex-
treem zal zijn.
Bij wat je zegt en doet zal je als ouder mogelijk zelf sche-
ma's bij je activeren. Je verhoopt dan mogelijk dat ook
bij je kind gelijksoortige schema's zouden geactiveerd
worden. Dit door je model staan en in navolging ervan.
In hoe je iets zegt en doet kan je mogelijk je zelfschema,
je persoonsschema van je kind, je relatieschema, je con-
text- en referentieschema activeren. Je verhoopt dan dat
je kind deze schema's zal overnemen in zijn activeren en
je zo meer invloed en controle zou weten te verwerven.
Zoals wat je in je expressie en omgang meegeeft over je
kind dat alles voor je betekent en waarmee je een goede
band hebt, dit als bij je geactiveerde schema's. Je hoopt
dan dat het kind zich op die manier gewaardeerd gaat
voelen en zich zal openstellen omdat het eveneens die
appreciatie en goede band in zijn ervaren herkent, dit als
bij hem of haar geactiveerde schema's.
Activeren in de praktijk
Geef aan welke schema's als synthese-ervaren van eer-
dere ervaringen en informatie je bij je kind zou willen ac-
tiveren in een bepaalde situatie :
98
Geef aan welke schema's als synthese-ervaren je bij jezelf
zou willen activeren die mogelijk aansluitende schema's
bij je kind in een bepaalde situatie zouden kunnen active-
ren :
Geef aan welke schema's als synthese-ervaren van eer-
dere ervaringen en informatie je bij je kind zou willen de-
activeren in een bepaalde situatie :
Geef aan welke schema's als synthese-ervaren je bij jezelf
zou willen deactiveren die mogelijk toelaten aansluitende
schema's bij je kind in een bepaalde situatie te deactive-
ren :
99
Hoe komen we eruit ?
AANWENDEN HER-KANS-EN
Het kan een bruikbare idee zijn zo bij interactie een situ-
atie dreigt fout te lopen even een onderbreking in te las-
sen om de situatie en er in aanwezige moeilijkheden te
overzien en te verkennen wat elk wil en hoe ieders be-
hoeften en belangen te verzoenen. Het opduiken van
emoties, zoals boosheid, opwinding, onzekerheid, te-
leurstelling, kunnen een aanwijzing zijn voor het intuïtief
ervaren van een probleem. Door te praten kan dan sa-
men gezocht naar een voor elk aanvaardbare oplossing.
Wat kan je doen als je vastloopt met elkaar ?
Hoe tot een gezamenlijke oplossing komen ?
100
Een oplossing, waarbij niemand het gevoel heeft te ver-
liezen, maar elk het gevoel heeft er wel globaal bij te win-
nen. Er kan dan ofwel op een andere manier verder ge-
gaan worden, of de situatie kan dan hernomen worden.
Ditmaal in een gunstige richting. Het opnieuw en anders
doen ditmaal kan nieuwe kansen scheppen en risico's te-
rugdringen of overkomen.
Doordat men zelf mee kan kiezen en beslissen is de kans
ook groter de oplossing loyaal uit te voeren. Het maakt
ook dat je niet in de ondankbare rol gedwongen wordt
van ongelijk te krijgen of miskend te worden. Eerder dan
elkaar bestraffend en ontmoedigend tegemoet te gaan,
ontstaat er ruimte om elkaar belonend en aanmoedi-
gend tegemoet te komen.
Ook kan het voor elk een bruikbaar idee zijn zijn reactie
uit te stellen en eerst hoogte te nemen van wat er aan
de hand is, wat fout liep en waar men heen wil of kan.
Deze onderbreking kan tevens helpen de spanning te
verminderen en de opwinding te laten afnemen. Zodat
men voldoende gekalmeerd eerst kan uitzoeken hoe
best te werk te gaan en te reageren of ageren. De eigen
kalmte, zekerheid en het eigen zelfvertrouwen kunnen
dan op de situatie en de ander(en) afstralen. Het uitzicht
en het geloof niet voor een muur te staan kunnen maken
dat men gemakkelijk een voor elk aanvaardbare uitweg
weet te vinden.
101
AANWENDEN AANSPREEKBARE IK-KRACHTEN
Om in moeilijke situaties enerzijds toch je gezag te laten
gelden en anderzijds de spanningen niet op te voeren,
kan je gebruik maken van het gezag dat de jongere over
zichzelf uitoefent en anderzijds van manieren om de
spanning te verminderen.
Deze twee elementen gezagsdeling enerzijds en span-
ningsvermindering anderzijds, maken dat de jongere in
staat is meer bereikbaar en toegankelijk te zijn. Enerzijds
wordt op zijn rationele en verstandelijke kanten beroep
gedaan, anderzijds wordt emotionaliteit omgezet in ge-
voeligheid. Dit samenspel van rationele en gevoelsmid-
delen laten gedragsbeïnvloeding toe.
102
De jongere neemt zelf een deel van de verantwoordelijk-
heid voor zich op, bovendien kiest en beslist hij of zijzelf
mee. Door meer oplossingsgericht met de moeilijkheid
bezig te zijn, kan de hindernis worden verkleind en de
haalbaarheid van verandering vergroot. Door deze pro-
bleemreductie kan de jongere rustiger worden en ver-
dwijnt een deel van de starheid en het zich vastklampen
aan wat problemen gaf.
Je begeleiding als ouder is er om te voorkomen dat het
fout gaat, maar ook voor als het dreigt fout te gaan of
goed fout gaat. Op het moment dat het fout dreigt te
gaan kan nog veel ondernomen worden. Je kind is dan
nog gemakkelijk aanspreekbaar en ego-krachten zijn nog
beschikbaar. Het appél dat hierop kan gedaan worden en
de ondersteuning hiervan door je als ouder geeft terug
het gevoel vat te hebben op de actuele moeilijke situatie.
Het overnemen ervan kan een falend en teleurstellend
gevoel opwekken en de ervaring zulke situaties niet aan
te kunnen en zelf niet voldoende vaardig te zijn.
Probeer het eens zo op een rustige maar besliste wijze :
'Hey, even onderbreken ! Ik geloof dat we met een moei-
lijkheid zitten. Als we zo doorgaan komen we er niet uit.
We zitten niet op het goede spoor. Ik wil niet dat jij de
baas speelt en ik het gevoel heb niets voor het zeggen te
hebben. Even halt houden en onderbreken en zien hoe we
een oplossing kunnen bedenken voor de moeilijkheid
103
waarmee we blijkbaar zitten. Eens zien of we eruit gera-
ken op een manier waarbij ieder voordeel heeft en nie-
mand het gevoel heeft te verliezen.'
'Eens zien wie een goed idee kent om uit de moeilijkheid
te geraken, zodat met elk evenveel wordt rekening ge-
houden. Zodat we de situatie kunnen hernemen maar nu
met een oplossing en we de ruzie kunnen achterwege la-
ten.'
WAAROM JE ER ZO GEMAKKELIJKER UITKOMT :
. Door te onderbreken kan even uit de
situatie gestapt en kan er vanop een
zekere afstand naar gekeken.
. Door de tijd stil te zetten wordt ver-
dere ongunstige escalatie tot stilstand
gebracht en komt er ruimte voor de-
escalatie.
. Door iets te hernemen is er meer kans
op lukken omdat reeds kon geleerd uit
wat er fout dreigde te lopen.
De onderbreking, de vrijgekomen tijd en het hernemen
104
kunnen :
. bijdragen tot het verminderen van de aanwezige
oplopende spanning,
. zorgen voor tijd en ruimte
. de gelegenheid bieden om er samen uit te komen
. maximale inbreng toelaten van elk.
Het probleem van elk wordt zo tot een gezamenlijk pro-
bleem, waarbij niet elk zijn oplossing probeert op te leg-
gen, maar er naar een gezamenlijke oplossing wordt ge-
zocht.
105
Uit balans
Uit balans raken in beeld
Sommige kinderen en jongeren hebben gemakkelijk de
neiging emotioneel of anderszins uit balans te raken. Dit
kan te maken hebben met een aangeboren aanleg hier-
toe. Dit kan ook te maken hebben met een vroegtijdig
ervaren als kind met extreem uit balans te zijn gebracht.
Dit kan nog te maken hebben met toenemende escalatie
hier en nu van een stresserende situatie.
Dit uit balans raken kenmerkt zich door een te snel of te
langdurig, te omvattend en/of te diepgaand in beweging
Soms raken kinderen en jongeren uit balans.
Het te sterk aangesproken worden slaat gemakkelijk
om in extremen in voelen en reageren.
106
komen of uit beweging gezet raken. Dit sterk en intensief
aangesproken worden kan gemakkelijk in negatieve of
positieve richting omslaan in extremen in voelen en rea-
geren. Het kan zich uiten op diverse wijze en diverse ken-
merken of beelden vertonen.
Het beeld van te hoog opgelopen emoties die omslaan
in opwinding, woede en angst, of iemand brengen tot
onverschilligheid en droefheid. Hoog opgelopen emoties
die relationeel negatief omslaan in haat en vijandigheid,
of positief omslaan in liefhebben en overgave. Ofwel een
emotioneel wegduwen of emotioneel aantrekken. Ofwel
een zich afsluiten voor de ander en alleen zichzelf nog op
de voorgrond brengen, of een zich helemaal openstellen
voor de ander en zichzelf verliezen.
Het beeld van te hoog opgelopen gedachten die negatief
omslaan in kritiek en afwijzing of positief omslaan in ac-
ceptatie en fusie. Ofwel meer algemeen zwart of wit in
denken.
Het beeld van te hoog opgelopen dynamiek die negatief
omslaat in impulsiviteit, instabiliteit, of starheid en on-
verzettelijkheid. Of die positief omslaat in verslaving en
niet weten loskomen.
107
Het beeld van te hoog opgelopen expressie die negatief
omslaat in zich afsluiten en expressieloosheid of positief
omslaat in zich openstellen en grenzeloosheid. Ofwel ge-
voel- en sprakeloos, ofwel overgevoelig en spraakwater-
val.
Het beeld van het te hoog opgelopen relationele dat ne-
gatief omslaat in afbreken en wegduwen, of positief om-
slaat in ophemelen en aanklampen. Ofwel relationeel
lossen en afstand nemen of houden, ofwel relationeel
verstikken en fusioneren. Gepaard met ofwel bindings-
angst, ofwel verlatingsangst.
Het beeld van het te hoog opgelopen persoonlijke dat
negatief omslaat in zelfverwerping en -destructie, of po-
sitief omslaat in zelfliefde en -blindheid. Ofwel inferieur
en onzeker, ofwel superieur en overmoedig.
Vergelijk het met een boot die te hoog gestapeld is en nu
eens in de ene richting extreem overhelt, dan weer eens
in de andere. Maar omwille van de hoge stapeling zowat
niet in balans en in het evenwichtige minder extreme te
krijgen of te houden is. Niet van binnenuit, maar ook niet
van buitenaf. Door het gebrek aan evenwicht ontbreekt
stabiliteit en kan zich een plots en wisselend omslaan
van het ene extreem in het andere voordoen.
108
Alles is te groot en te zwaar en niet om te hanteren en
niet mee om te gaan, niet zelf, maar ook niet door de
omgeving. De heftigheid en indringendheid maakt een
normaal ervaren niet meer mogelijk en doet je aan gezag
en leiding verliezen. Door de omvang is geen afstand te
houden en weet je hierop weinig zicht te krijgen, en bij-
gevolg ook weinig of geen invloed.
Uit balans op verschillende wijze
Het uit balans zijn kan zich op verschillende leeftijden
manifesteren. Al naargelang de ontwikkelingsfase
waarin het kind of de jongere zich bevindt, zal het kind
begaan zijn met de ontwikkelingsopgave die dan aan de
orde is.
Voor het kind of de jongere uit balans zal deze opgave
een meer uitgesproken vorm aannemen. In die zin dat
de tegengestelde dynamieken die dan aanwezig zijn
meer op de voorgrond treden en het kind meer in beslag
nemen. In die zin ook dat het risico dat een negatieve of
te positieve afloop van het aan de gang zijnde ontwikke-
lingsproces groter is. De ontwikkelingsfase wordt dan
niet op een gunstige wijze afgesloten. Bepaalde dyna-
mieken blijven op de voorgrond staan. Zij bepalen of be-
lemmeren het verdere ontwikkelingsverloop op een on-
gunstige wijze.
109
Zo zal de peuter die op zoek is naar een zekere autono-
mie en een zeker zelfvertrouwen wanneer uit balans
kunnen neigen naar een vasthouden aan te veel hulp wil-
len vanuit te weinig zelfvertrouwen. Of het kind zou kun-
nen neigen naar een eenzijdig vasthouden aan zichzelf
en een dwingend omgaan met zijn omgeving.
Is er dan mogelijk in het eerste levensjaar al iets mis ge-
gaan op het moment dat het kind te maken heeft met de
dynamiek zich al of niet toe te wenden tot de omgeving
en er zich al of niet voor open te stellen. Dan kan een
kind uit balans ofwel terecht komen in een overdreven
wantrouwend in het leven staan. Ofwel wanneer de ba-
lans anders uitslaat blindelings vertrouwen gaan koeste-
ren in de omgeving. Dit zonder enige voorzichtigheid of
wantrouwen te weten ervaren wanneer gewenst of no-
dig. Dit kan nog enigszins aangemoedigd worden door
een overbeschermende aanpak van de ouders.
Het uit balans zijn kan zich ook voordoen bij de kleuter
op het moment dat hij voor de uitdaging staat initiatief
te nemen in interactie met de omgeving zonder tegen
die omgeving aan te lopen en schuldgevoelens te ont-
wikkelen. De kleuter kan dan ofwel in zijn handelen erg
geremd worden door een overdaad aan schuldgevoelens
die het ontwikkelt. Of het kind kan net zo opgaan in zijn
110
initiatief nemen dat het onvoldoende rekening houdt
met in de omgeving aanwezige grenzen.
Het uit balans zijn kan zich eveneens voordoen in de la-
tentieleeftijd tussen zes en twaalf jaar wanneer het kind
staat voor het leren zich inzetten en doorzetten en alzo
niet terecht te komen in afhaken met een gevoel van fa-
len en minderwaardigheid. Het kind kan dan zo extreem
overhellen naar perfectie en nooit genoeg. Of het kan
extreem overhellen naar inactiviteit en een gevoel van
niet kunnen.
Doet het uit balans zijn zich tenslotte voor bij de adoles-
cent tussen twaalf en achttien jaar dan staat de jongere
voor de tegengestelde dynamiek ofwel een eigen identi-
teit te ontwikkelen binnen het grotere geheel van de sa-
menleving, en niet te blijven zitten met een leemte van
wie te zijn en zich niet weten te plaatsen in het grotere
samenlevingsgeheel. Het uit balans zijn heeft dan tot ge-
volg dat de jongere ofwel fanatiek in iets opgaat of weg-
vlucht. Ofwel dat de jongere stil valt of onzeker op zoek
blijft naar zichzelf en zijn plaats en zo terecht dreigt te
komen in marginale groepen.
111
Spontaan zoeken naar balans
Het terecht gekomen zijn in het ene extreem kan maken
er tegen te willen reageren en zo erg veel inspanning te
doen, zodat je als kind of jongere terecht komt in het an-
dere extreem. Als ik mezelf minderwaardig vind, doe ik
misschien erg veel moeite om dit gevoel kwijt te raken,
maar kom ik mogelijk in een situatie terecht mezelf in
overdreven mate te willen bewijzen. Doordat ik zo ex-
treem iets wil waarmaken bestaat het groot risico dat ik
tekortschiet en het niet helemaal weet waar te maken,
waardoor het gevoel van falen en mezelf minderwaardig
voelen om de hoek weer opduikt.
Een andere reactie kan zijn elke situatie te willen vermij-
den of ontvluchten waarin het extreme aspect tot uiting
zou kunnen komen. Zo bij zich al of niet waarmaken, alle
situaties ontwijken waarin een zekere prestatie zou wor-
den gevraagd of zou kunnen geactiveerd worden.
Een laatste reactie kan zijn zich neerleggen bij de bij zich-
zelf opgemerkte extreme aspecten. Ofwel dan zichzelf
willen blijven bewijzen, ofwel blijvend ongeloof in zich-
zelf en eigen mogelijkheden. Met als risico dat dit zich
nog op meerdere vlakken gaat manifesteren en zich zo
gaat veralgemenen.
112
Helpen zoeken naar balans
Als ouder kan je je kind of jongere helpen door aandacht
te besteden aan de diverse aspecten van uit balans zijn.
Zo kan je aandacht besteden aan wat aan de basis ligt
van dit uit balans raken. Zo bewust worden en je kind
bewust maken van de mogelijke aanleg gemakkelijk uit
balans te raken. Zo achterhalen welke overrompelende
gebeurtenis je kind kwetsbaar maakte en hoe je het kind
over dit gebeuren heen kan helpen. Zo de actuele esca-
lerende situatie die je kind uit balans brengt trachten te-
rug te schroeven zodat zijn momentane kwetsbaarheid
afneemt.
Zo kan je samen met je kind of jongere aandacht schen-
ken aan het overdreven uit balans te zijn geraakt. Hoe
kan je actuele processen die dit veroorzaakten en mee
gaande houden trachten terugdringen. Je denken, je
herinneren, je voelen, je willen en je voorstellen tempe-
ren en meer doseren. De gedachten, herinneringen, ge-
voelens, objectieven en fantasieën die deze processen
als inhoud oplevert beperkter en selectiever maken.
Welke gedachte, herinnering, gevoelen, objectief en
voorstelling die je eruit kiest en van toepassing ervaart,
en tot één enkele herleidt.
113
Het negatieve of positieve extreem waarin je kind of jon-
gere dreigt terecht te komen, minder extreem maken.
Dit door meer te kiezen voor een mix van beiden met
een meer geringe lading en minder uitgesproken waarde
voor elk. Zo kom je meer in het centrum te staan, met
een rijkere gemengde inhoud, met een elk op zich min-
dere valentie, met minder risico op wispelturig omslaan.
Tenslotte wat uit balans is niet extreem alsnog trachten
bereiken, of extreem ontvluchten, of nog zich onbe-
grensd bij neerleggen. Door een en ander wat uit balans
is op een zekere afstand in het centrum te plaatsen, kan
je er zicht op krijgen en overzien. Je voelt je minder au-
tomatisch persoonlijk betrokken of gaat het minder ge-
makkelijk en minder op jezelf betrekken. Door dat het
één in het centrum het ander ondersteunt is er minder
kans en geneigdheid tot wispelturigheid en extreem en
eenzijdig zijn.
Niet te veel wantrouwen wordt dan voorwaarde voor
vertrouwen, niet te veel vertrouwen wordt dan voor-
waarde voor een dosis gezond en realistisch wan-
trouwen. Niet te veel autonomie houdt ruimte voor twij-
fel, waarbij niet te veel onzekerheid voldoende autono-
mie mogelijk maakt. Zich niet te veel uitgedaagd voelen
laat ruimte om in te binden, een zekere mate van weten
inbinden laat ruimte voor initiatief. Niet overdreven veel
114
inspanning behoedt voor een gevoel van incompetentie,
zich niet te weinig competent voelen behoedt voor per-
fectionistisch zoeken naar bevestiging. Niet te veel zoe-
ken naar zichzelf en zijn plaats in de samenleving be-
hoedt voor zelfverlies en isolatie, geen teruggetrokken
zijn behoedt voor een blijven zoeken naar zichzelf en
plaats.
Juist deze evenwichtige mix in zijn niet extreme vorm
zorgt voor het niet makkelijk uit balans raken in overdre-
ven mate. Deze meer evenwichtige brede basis maakt
het een kind of jongere ook makkelijker op koers te blij-
ven wanneer gevoelig van nature of als gevolg van erva-
ringen in het verleden of in het heden die escaleren. Zijn
kwetsbaarheid zal niet gemakkelijk toenemen, eerder zal
kunnen teruggevallen worden op een aanwezige en
groeiende weerbare basis.
Het kind of de jongere komt dan in de opeenvolgende
ontwikkelingsfasen volgens Erikson achtereenvolgens uit
op hoop in de goede afloop als zuigeling, op wilskracht
en zelfcontrole als peuter, op doelgerichtheid als kleu-
ter, op bekwaamheid en competentie als latentiekind,
en op toewijding en trouw aan groter geheel en jezelf als
adolescent.
115
Daartoe weet het in interactie te geven en te nemen als
zuigeling, vast te houden en los te laten als peuter, iets
te maken en na te maken als kleuter, iets alleen of samen
volgens plan te construeren als latentiekind, en in groep
zichzelf te blijven als adolescent.
Globaal genomen kan in de opeenvolgende ontwikke-
lingsfasen volgens Erikson volgende passende omgeving
geboden om uit balans raken te voorkomen : een gebor-
gen en warme relatie met de moeder of andere zorgfi-
guur voor de zuigeling, rechtvaardige en oordeelkundige
ouders voor de peuter, een gezonde gezinssituatie voor
de kleuter, informatie gevende volwassenen en mee-
werkende leeftijdgenoten voor het latentiekind, confir-
merende volwassenen en affirmerende leeftijdgenoten
voor de adolescent. Dit moet het risico op uit balans ra-
ken preventief weten voorkomen.
Concreet kan rekening gehouden worden met de aan-
wezige behoeften en kwetsbaarheden en aandacht ge-
schonken aan de opgemerkte dynamiek. Eerder dan het
kind dingen te ontzeggen omwille van zijn geringe in-
schikkelijkheid, kan het kind een veilige en warme relatie
geboden worden die het over iets heen kan helpen.
Door samen iets aan te pakken en keuzemogelijkheden
aan te bieden kan de ouder zich van medewerking ver-
116
zekeren, waarbij het kind het gevoel van sturing en con-
trole kan behouden, polarisatie wordt vermeden en na-
bijheid kan blijven bestaan. Zo komt het kind van iets
vermijden of ontvluchten weg van, naar een op weg
naar, stappen zetten en iets aanpakken.
Uit balans zijn en haar gevolgen
Heel wat kinderen en jongeren geraken tijdelijk of lang-
durig, of meermaals uit balans. Ze zijn extreem druk, ze
sluiten zich af, of raken geblokkeerd, ze zijn angstig en
onzeker, ze zijn prikkelbaar en onhandelbaar. Ze zijn wis-
pelturig of obsessioneel bezig met iets. Ze lijden aan ano-
rexia, verwonden zichzelf, hebben een hekel aan zich-
zelf, of hun omgeving. Ze klampen zich vast, of stoten af.
Een verslaving moet de pijn stillen. Een depressie ligt op
de loer. Ze zijn zo erg met iets bezig dat ze zich ervoor
schamen of schuldgevoelens krijgen.
Telkenmale is de vaststelling 'dat het erover is'. Dat ze
dreigen zichzelf en de omgeving te verliezen. Door uit te
gaan van het idee dat ze uit balans zijn. Dat dingen te
krachtig en te extreem zijn, kan getracht als ouder zich-
zelf en het kind of jongere hiervan bewust te maken. Zo
kan er speelruimte komen tussen het ervaren en hoe
hiermee om te gaan, een speelruimte ook tussen erva-
ren en de tot nu toe automatische reactie.
117
Een overervaren dat leidde tot een overreactie. Overer-
varen dat door zich hiervan bewust te worden kan her-
leid worden tot een gewoon ervaren, zodat een be-
grensde en vrije reactie meer mogelijk wordt. Zo dat de
situatie van overdrive kan bijgestuurd, teruggebracht en
achterwege gelaten. De grotere vrijheid die ervaren
wordt kan maken zich niet automatisch gedwongen te
voelen tot een bepaald ervaren en bepaalde reactie en
een andere ervaring en reactie aan te durven. Met
nieuwe situaties en gebeurtenissen wordt dan niet lan-
ger automatisch vanuit onevenwicht omgegaan.
Als ouder kan je hierbij letten op je mogelijk eigen uit ba-
lans zijn of raken. Of je eigen uit balans raken niet het uit
balans raken van je kind versterkt. Of je eigen uit balans
zijn het uit balans blijven van je kind niet bestendigt. Of
je eigen in balans zijn het uit balans raken van je kind kan
afremmen, of zijn uit balans zijn kan terugdringen.
Uit balans in beeld
Geef aan welke mogelijk het probleem of de stoornis is
waarmee je kind of jongere te maken heeft :
Geef aan wat aan de basis kan liggen : aanleg, eerder
ontstane of actuele gevoeligheid :
118
Geef aan hoe snel, langdurig, omvattend en intens je kind
of jongere uit balans is :
Geef aan hoe gemakkelijk je kind of jongere uit balans
raakt :
Geef aan of je kind of jongere negatief of positief uit ba-
lans raakt :
Geef aan hoe extreem je kind of jongere uit balans
raakt :
Geef aan hoe je kind of jongere zelf iets tracht te doen
aan dit uit balans raken : trachten te compenseren, ont-
wijken, of zich bij neerleggen :
Geef aan in welke richting je kind of jongere moet evolu-
eren om meer in balans te raken :
Geef aan wat je als ouder kan doen : bewust worden, do-
seren, selecteren, reguleren, preventief :
119
Geef aan hoe aandacht voor je eigen in of uit balans zijn
een bijdrage kan leveren aan het in of uit balans raken
van je kind of jongere :
Geef aan wat het effect kan zijn op het mogelijk probleem
of de stoornis waarmee je kind of jongere te maken
heeft :
120
Circulaire pro-
cessen uit balans
Geen invloed ?
Soms denk je als ouder of als kind geen invloed op elkaar
te hebben. Je probeerde al alles, zo vertel je jezelf, maar
telkens stel je vast dat het zonder resultaat blijft. Althans
zo ervaar je niet de gewenste invloed. Soms merk je dat
je net andersom uitkomt. Je bent heel eerlijk en open, en
dan merk je dat je kind niet steeds rechtuit is.
Oorsprong geen invloed ?
Wat er dan mogelijk aan de hand is, is dat je aandeel (of
dit van je kind) zo uitgesproken is dat de circulaire pro-
cessen uit balans raken. Hierdoor lijkt het alsof je geen
Wederzijdse beïnvloeding kan je uit elkaar drijven.
Het kan je ook naderbij brengen.
Hoe komt dit en hoe tewerk gaan ?
121
invloed hebt, of integendeel een omgekeerd effect hebt
dan je verwachtte. Je rechtuit zijn is dan zo extreem, dat
het niet langer ook een rechtuit zijn van je kind aanmoe-
digt, maar integendeel ontmoedigt. Wil je met je eigen
inbreng of aandeel een gunstige aanmoedigende invloed
op je kind uitoefenen, dan is het zaak je eigen inbreng of
aandeel niet te overdrijven, maar eerder te streven naar
gematigdheid. Zo kan het gematigd rechtuit zijn van je-
zelf als ouder een rechtuit zijn of worden van je kind on-
dersteunen of aanmoedigen. Je staat zelf model voor
een gezond, haalbaar en realistisch rechtuit zijn. Je kind
hoeft ook zelf niet in te binden en schijnbaar andersom
te reageren om zich veilig te stellen en het leefbaar voor
zich te houden. Om te vermijden dat je kind gaat zwijgen
is het goed je kind niet voortdurend en blijvend uit te
vragen. Door met je kind te praten op een evenwichtige
wijze laat je het ruimte om persoonlijke dingen te vertel-
len zonder te moeten vrezen dat elke vorm van privacy
en eigen controle zal ontsnappen. Integendeel, je staat
zelf model voor een gezonde openheid en kan zo vast-
stellen dat het je kind aanmoedigt en ondersteunt in zijn
openheid. Zo kan je ervaren wel degelijk invloed te heb-
ben op je kind. Je komt elkaar meer naderbij dan dat je
uit elkaar groeit.
Polarisering en negativiteit ?
Het is met name wanneer wederzijdse beïnvloedings-
processen uit balans raken, dat ze net gemakkelijk een
122
tegengestelde en polariserende uitwerking verwerven.
De circulaire processen gaan dan escaleren omdat de ge-
wenste invloed afneemt en verdwijnt en integendeel de
tegenovergestelde invloed te voorschijn komt en toe-
neemt. Waar je als ouder aanvankelijk de leiding had en
je kind volgde en meewerkte, stel je nu vast dat je kind
erg passief reageert wanneer je de leiding gaat verstrak-
ken omdat je vreesde aan invloed te verliezen. Je moet
steeds meer druk uitoefenen en dit leidt tot steeds meer
weerstand en verzet van je kind. Uiteindelijk verval je in
dominantie met als effect een zowat totale passiviteit
van je kind. Als je zelf niets oplegt komt je kind tot niets
omdat het zelf geen enkel initiatief meer neemt. Je ver-
krijgt dan een negatieve circulariteit omdat de weder-
zijdse beïnvloedingsprocessen helemaal uit balans ra-
ken. Je dominantie veroorzaakt dan passiviteit en afhan-
kelijkheid bij je kind. En omgekeerd de passiviteit en af-
hankelijkheid van je kind houdt tegelijk de dominantie
van je als ouder in stand en versterkt ze mogelijk nog.
Foutieve reactie ?
Veelal zal je in zo een situatie gemakkelijk geneigd zijn de
druk nog meer op te voeren om alsnog iets aan invloed
te kunnen merken. Het resultaat is evenwel meestal om-
gekeerd. Ook je laatste hoop op invloed verdwijnt hier-
door veelal. De processen escaleren op een negatieve
manier en je kind en ook jezelf komen uit in een opstel-
ling en positie die geen van beiden wensen. Vooral zo je
123
kind reeds vanuit eerdere ervaringen weet dat je de druk
zal opvoeren, kiest het automatisch reeds onmiddellijk
of van begin af voor de oppositie. Zo hoopt het niet on-
der de voet te worden gelopen. Op die manier lok je net
uit wat je door je extreme opstelling wou voorkomen. De
impasse is nabij en het lijkt nog onmogelijk hierin veran-
dering in gunstige zin te kunnen brengen. Net dan is het
belangrijk in deze valkuil van polarisering niet terecht te
komen en er niet in te blijven steken. Hiertoe is het
noodzakelijk net de andere richting uit te gaan en te on-
derkennen uit balans te zijn geraakt. Door net stappen te
zetten naar een opnieuw in balans raken, kan er ruimte
ontstaan voor een gunstige wending. Net door minder
druk, komt er ruimte voor verandering.
Uitzonderlijk ?
Toch heb je mogelijk ervaren dat door je opstelling erg
extreem te maken en duidelijk te laten blijken dat je
geen enkele oppositie of weerstand aanvaardt, je kind
mogelijk uitzonderlijk inbindt. Dit vormt dan inderdaad
de uitzondering die je niet telkenmale kan uitproberen.
Je kind ervaart zulke situaties veelal als uitzonderlijke
noodsituaties die vragen om uitzonderlijk meegaan in
het verhaal. Het kan dan gaan om iets dat voor je zo be-
langrijk is, of een situatie waarin je dreigt je zelfcontrole
te verliezen, dat het kind liever toegeeft omdat al het an-
dere niet mogelijk blijkt in die situatie. Dit uitzonderlijk
124
succes kan evenwel onterecht de indruk wekken, dat dit
steeds zo zou lukken en dat dit een bruikbare aanpak is.
Reactief of eigen voorkeur ?
Veelal ervaar je als ouder je eigen opstelling als reactief,
in die zin dat je de oorsprong hiervan bij de opstelling
van je kind situeert. Je kind dat je reactief verplicht tot
deze opstelling. Net door dit andersom te benaderen,
kan er ruimte komen voor ommekeer. Net door zelf je
opstelling te kiezen en niet afhankelijk te maken van je
kind, laat je je kind toe positief en gelijkvormig op je te
reageren. Door dat jij rustig blijft, laat je je kind toe rustig
te worden. Zo je evenwel je reactie liet bepalen door je
kind, zou de onrust bij je kind, je mogelijk onder stress
brengen en je onrustig kunnen doen reageren. Nu je zelf
een rustiger toon zet, laat je je kind toe hierin mee te
gaan.
Soms lukt ouder zijn vlotter, soms zijn er minder vlotte
of moeilijke momenten. De oorsprong kan bij het kind
liggen dat minder soepel is. De oorsprong kan ook bij
jezelf liggen wanneer je minder flexibel bent. De oor-
sprong kan ook in het samen liggen. Het matcht minder
en hierdoor treedt verstarring op. Kan de soepelheid en
flexibiliteit terugkeren en de verstarring verdwijnen, dan
kan het opnieuw vlotten. Maar de oorsprong kan ook
buitenaf liggen wanneer er dingen niet meevallen of er
tegenwerking is.
125
Dit maakt gemakkelijk dat je niet steeds op dezelfde ma-
nier reageert als ouder. Dit betekent ook dat er heel wat
moet meegaan, wil het helemaal vlotten. Het vraagt om
het telkens een nieuwe kans geven en een nieuwe start
nemen, zodra iedereen op adem is gekomen. Omdat
elke ouder en elk kind anders en uniek is, zal het telkens
een ander en eigen zoeken en uitproberen inhouden.
Hoe voor jezelf ?
Ga voor jezelf eens na wanneer je met weerstand te ma-
ken kreeg.
Hoe uitgesproken was je opstelling op dat moment ?
Hoe denk je door je opstelling bij te stellen meer invloed
en tegemoetkoming te ervaren ?
126
Dorp werd stad :
uitdagingen
voor jongeren
vandaag
Metafoor
De metafoor die in één beeld de uitdagingen waar jon-
geren vandaag voor staan wellicht best kan samenvatten
is deze van de stad. Ze vervangt in dit perspectief de eer-
dere voorstelling van het dorp waar jongeren voorheen
mee te maken kregen. Waar een dorp nog overzichtelijk
en duidelijk was, is een stad veel complexer en meer on-
duidelijk.
Overvloed
Jongeren ontmoeten vandaag een overvloed aan moge-
lijkheden en kansen, maar krijgen tegelijk te maken met
Een beeld laat toe de uitdagingen samen te vatten
waar jongeren vandaag voor staan.
127
beperkingen en risico's. De veelheid maakt het tegelijk
complex en onduidelijk. Wat te kiezen, waarheen te
gaan, welke doelen te stellen. Zoals in een stad zijn er
vele mogelijkheden, maar tegelijk vele beperkingen. Je
kan niet overal heen, je kan niet overal zijn, veel blijft on-
bekend en niet toegankelijk. Tegelijk kan je op een eigen
deelterrein zinvol functioneren en je persoonlijk ontwik-
kelen. Je plaatst zelf je eigen focus, waar het voor je om
draait.
Verscheidenheid
Jongeren ontmoeten vandaag zoals in de stad een grote
verscheidenheid. Dit in tegenstelling tot voorheen zoals
in het dorp waar veel uniformiteit werd aangetroffen.
Om iemand te zijn zal het minder een kwestie zijn van je
identificeren met de omgeving, maar meer een kwestie
zijn om je te profileren om iemand te zijn voor je zelf en
je omgeving. Daardoor zal je je trachten te onderschei-
den, waardoor de verscheidenheid nog toeneemt. Het je
doelen stellen zal toelaten je identiteit te bepalen. De sa-
menleving legt geen identiteit op, die construeer je zelf
op basis van eigen keuzes en opties. In functie hiervan
bouw je zelf een sociaal netwerk uit, dit waar je voor-
heen automatisch inherent deel uitmaakte van een be-
paalde groep.
128
Realisatieplatformen
Waar je als jongere appeleert om meer vrijheid en vooral
ruimte en middelen, ook communicatie- en expressie-
middelen en -media om zich in die context te kunnen re-
aliseren, merk je dat de samenleving hierin meegaat.
Geen verplichting, druk of dwang, maar vrijheid en
ruimte om zich te kunnen waarmaken. Hiertoe biedt de
samenleving zoals in een stad meer realisatieplatformen
dan voorheen : reëel, virtueel, lokaal en globaal. Denk
aan de nog voortdurend toenemende mogelijkheden
van internet en sociale media. Wat reëel niet lukt kan
virtueel worden overgedaan met meer en nieuwe kan-
sen op succes, effect en respons. Virtualiteit of het dub-
bel worden meer realiteit of worden zelfs het origineel.
Realiteit ontstaat dan pas en wordt dan pas van tel als ze
in de voorstelling te voor schijn komt.
Afweging
Tegenover zoveel vrijheid als vertrek- en uitgangspunt
staat anderzijds het afgewogen en afgerekend worden
als eindpunt, dit onder meer op vlak van sterk, mooi, sla-
gen, kunnen en succesvol zijn. De aanwezige ruimte in
de aanvang gaat samen met begrenzende evaluatie op
het einde. De samenleving legt je niks meer op of stelt
129
geen standaard verwachtingen. Je aanwezige inzetbaar-
heid (Frans), merkbare nuttigheid en functionaliteit
(Amerikaans) en zelfgekozen autonomie (Engels model
of trend) daar gaat het om. Als jongere zal je jezelf moe-
ten profileren en je laten opmerken om van tel te zijn
zoals in een stedelijke omgeving.
Kwaliteit
Er wordt niet zoals vaak in het dorp macht of druk op je
uitgeoefend vanuit aanwezige eenvormige verwachtin-
gen. Het gaat veeleer zoals in een stad om je dienstbaar-
heid en je gebruikswaarde die worden bepaald op basis
van je herkenbare kwaliteiten en de kwaliteit ervan die
je zelf ontwikkelde.
Eigen traject
Je zelf kunnen maken en je waarmaken in de samenle-
ving daar gaat het zoals in een stad om. Daartoe zal je
zelf een traject moeten uittekenen en weten afleggen.
Waar je het dorp nog kan overzien, vraagt de stad om je
onder te dompelen en er iets van te maken. Dit kan op
zeer verscheiden wijze. Niet enkel door je sterk op te
stellen, maar ook kwetsbaar.
130
Polarisatie
Als keerzijde van de huidige evolutie is er evenwel een
toenemende polarisatie merkbaar. Wat je enerzijds kan
helpen en middel kan zijn, kan zich anderzijds tegen je
keren en rem zijn, dit tegelijk meer en sneller dan voor-
heen. De vrijheid die samengaat met afweging en afre-
kening, de geringere verwachting en overmacht die sa-
mengaan met je profileringsnood en je dienstbaar ma-
ken, je toegenomen communicatie- en informatiemoge-
lijkheden die gepaard gaan met grotere zichtbaarheid en
taxatie, de veelheid waardoor de vorm is losgekomen en
de inhoud meer nabij komt, maar tegelijk vormen meer
noodzakelijk maakt om expressie van inhoud mogelijk te
maken.
Herkenbaar ?
Geef aan wat je in de tekst hiervoor herkent.
131
Uitgaan van je kind
of je ervaren
Je ervaren en zijn invloed
Vanuit wetenschappelijk onderzoek weten we dat we
niet omgaan met de realiteit op zich, maar wel met wat
we van de realiteit maken. Dit geldt voor zowat alle rea-
liteiten waarmee we te maken krijgen. Zo gaan we niet
om met een dag, maar met wat we er van maken. Bij-
voorbeeld, weekdag of zondag, werkdag of verlofdag,
'ontmoetingsdag' of 'bezinningsdag', enzomeer.
Als ouder kan je mogelijk vaststellen dat je in de
omgang met je kind
meer uitgaat van jezelf en je eigen ervaren,
dan uitgaat van je kind en wat er bij hem of haar
leeft.
132
Dit geldt ook voor de omgang met mensen om ons heen.
Zo ga je niet om met de realiteit van betekenisvolle men-
sen uit je omgeving, maar wel met wat je van die mensen
maakt. Zo merk je dat je partner voor je een heel ander
persoon is dan wie je partner is voor zijn of haar ouders.
Dit betekent niet alleen een heel ander iemand, maar dit
houdt ook in een heel andere omgang. Dit impliceert bo-
vendien ook dat de context voor je heel anders is dan
voor zijn of haar ouders, ook al leef je in eenzelfde situa-
tie. In concreto, een partnercontext voor je, tegenover
een ouder-kindcontext voor zijn of haar ouders.
In het bijzonder geldt het voorgaande ook voor de om-
gang met je kind. Als ouder ga je niet om met de realiteit
van je kind, ook al lijkt dit voor je als vanzelfsprekend zo
te zijn. Je gaat om met wat je van de realiteit van je kind
maakt, met hoe je je kind ervaart, met wie je kind voor
je is. Alleen al het feit dat andere mensen anders met je
kind omgaan, zoals je partner, een broertje of een zusje,
de onthaalmoeder of een leerkracht, wijzen in die rich-
ting. Ook de context is voor elk van hen in de omgang
met je kind weer anders.
Je geheugenbeeld van je kind
De reden dat je niet met de realiteit van je kind hier en
nu omgaat heeft te maken met wat er in jezelf geacti-
veerd wordt in de omgang met je kind. Je kent je kind al
langer dan vandaag. Al je eerdere ervaringen met je kind
133
tot nu toe hebben hun sporen nagelaten, Je hebt je een
geheugenbeeld gevormd van je kind, als neerslag van al
de voorbije contacten met je kind. Het is dit geheugen-
beeld dat in de omgang met je kind geactiveerd wordt.
Zo ken je je kind bijvoorbeeld als levendig, als speels, als
beweeglijk, als impulsief, als gevoelig, als rustig, als ver-
moeibaar, enzomeer. Je reageert dan veelal niet op hoe
je kind hier en nu is of op waar het hier en nu behoefte
aan heeft. Je reageert op hoe je je kind in het algemeen
kent en ervaart. Zo kan het zijn dat je kind momenteel
behoefte heeft aan een pauze, maar omdat je je kind
kent als onvermoeibaar, wens je nog een rondje van iets
te doen, waardoor achteraf je kind nog moeilijk tot rust
weet te komen. Als het voor je kind dan eindigt met niet
in slaap weten komen, geeft dit aan dat je geheugen-
beeld van je kind niet overeenkwam met de realiteit van
je kind.
Je toekomstbeeld van je kind
Naast het geheugenbeeld van je kind waarop je reageert,
speelt ook het toekomstbeeld van je kind mee waarop je
reageert. Als ouder heb je bewust of onbewust zekere
verwachtingen of verlangens tegenover je kind. Je hebt
er behoefte aan dat je kind zo zou zijn, of zo zou worden.
Deze behoeften spelen mee in hoe je je kind ervaart. Je
ervaart je kind als passend in je behoeften. Zo dit hele-
maal niet lukt, dan ervaar je je kind als teleurstellend
voor wat je had gewenst. Je reageert dan zo blijkt op je
134
kind vanuit je verwachtingen en verlangens. Je kind als
op je wensen inspelend, of je kind als teleurstellend. Je
kind dat je verder wil aanmoedigen, of je kind dat je als-
nog wil appeleren om aan je toekomstbeeld tegemoet te
komen. Je wil zo graag dat je kind mee is, dat het tijdig
kan lopen, praten en zindelijk wordt. Je wil ook dat het
behoorlijk kan bewegen en praten. Elke mogelijke afwij-
king van het je verhoopt ontwikkelingstraject vormt voor
je het signaal je kind te willen bijsturen. Zonodig met de
hulp van anderen die je herinneren aan het ideaaltraject
en hun bijdrage hier op afstemmen.
Je rationeel beeld van je kind
Naast het specifiek herinnerings- en toekomstbeeld van
je kind is er met andere woorden je algemeen beeld van
kind-zijn waarvan je meent dat het voor alle kinderen
geldt. Hoe een kind in het algemeen is en hoe een kind
op een bepaalde leeftijd in een bepaalde ontwikkelings-
fase doorsnee is. Hoe je denkt dat een kind is, of zou
moeten zijn. Je idee van een kind als afhankelijk, als
kwetsbaar, als te disciplineren, als te socialiseren, als ei-
genzinnig, enzomeer. Je denken ook wanneer er een
probleem is met een kind in het algemeen, wanneer er
sprake is van een stoornis, beperking of afwijking. Je idee
met andere woorden van een kind waarmee iets aan de
hand is, zoals druk, onaandachtig, impulsief, onbegrij-
pend, op zichzelf gericht, in zichzelf gesloten, emotio-
neel, ongeremd, enzomeer.
135
Het algemene beeld wat je mogelijk ook herkent in je
kind, of het verstoorde beeld wat je liever niet wenst te
terug te vinden bij je kind, maar waar je mogelijk toch
mee geconfronteerd wordt. En bijgevolg aansluitend je
reactie op je kind tot gevolg heeft. Zoals, bijvoorbeeld
gericht tegen zijn onbegrensd en egocentrisch zijn wat je
mogelijk meende te herkennen vanuit je gehanteerde
beelden.
Je emotioneel beeld van je kind
Verder het beeld van je persoonlijke kinderjaren die
emotioneel bevredigend waren, zodat je een herhaling
wil voor je kind en daar vooral op gefocust bent. Of het
beeld van je persoonlijke kinderjaren die emotioneel on-
bevredigend waren, zodat je een herhaling voor je kind
van wat je overkwam ten alle prijze wil voorkomen en
hierop gefocust bent voor je kind, zodat het inderdaad
anders verloopt. Beelden waaraan je emotioneel nog
vastzit, zodat je je kind die richting in wil voor wat bevre-
digend was voor je, of net helemaal die richting uitwil
voor wat onbevredigend was voor je. Dingen die je mee-
maakte en je een goed gevoel gaven, wat je je kind ook
wil laten ervaren. Of dingen die je onderging en je een
slecht gevoel gaven, waarvoor je je kind wil behoeden.
Gevoelens die bij jezelf nog leven, die gemakkelijk voor
spanning bij je zorgen en mogelijk ook spanning bij je
kind kunnen doen ontstaan door je houding op dit vlak.
136
Realiteit en ervaren van je kind
Zo kan vastgesteld worden dat het in de omgang met je
kind gemakkelijk draait om je geheugenbeeld van je kind,
om je toekomstbeeld voor je kind, om je rationeel beeld
van een kind, om je emotioneel beeld van jezelf in relatie
tot je kind. Hierdoor bestaat het gevaar dat de realiteit
van je kind minder aan bod komt.
Je zou jezelf als ouder in de benadering van je kind op
een as kunnen situeren met twee polen. Aan de ene pool
de volle realiteit van je kind, aan de andere pool de ver-
schillende aangewende beelden in de omgang met je
kind als je ervaren. Waar steeds je ervaren van je kind
telt in de omgang met je kind, zou je kunnen nagaan hoe
breed deze as is, zodat beelden al dan niet erg dicht bij
de realiteit liggen. Is de as breed en liggen de beelden
ver af van de realiteit van je kind, dat zou je voor jezelf
kunnen nagaan hoe je los kan komen van deze beelden
en zo dichter de realiteit van je kind zou kunnen benade-
ren in je omgang. De beelden zijn dan meer herinnerin-
gen, dromen, gedachten en gevoelens waarvan je niet
uitgaat dat ze op je kind van toepassing zijn, of wenst of
vreest dat dat ze van toepassing zouden zijn. Je kan ze
dan loslaten en je kind zo onbevooroordeeld tegemoet
treden.
137
Je realiteit van je kind
Door je beelden dicht bij de realiteit van je kind te bren-
gen, of door je beelden slechts als beelden te ervaren en
niet als de realiteit van je kind en er zo afstand van te
kunnen nemen en ze los te laten, kan je je kind leren er-
varen en aanvaarden zoals het in werkelijkheid is. In de
praktijk kan je hierbij uitgaan van je kind, uitgaan ook van
het gezichtspunt van het kind en er zoveel mogelijk bij
138
blijven. Het kind vormt dan het punt en de bron van re-
ferentie en niet langer jijzelf. De vraag is niet langer hoe
het kind beantwoordt aan jezelf, maar hoe jij kan beant-
woorden aan het kind. Niet hoe het kind overkomt op
jezelf, maar hoe jij overkomt op het kind. Welke behoef-
ten er leven bij je kind en hoe jij hier aan kan tegemoet
komen, waardoor zijn behoeften voorrang krijgen op je
eigen behoeften, of indien mogelijk worden tot geza-
menlijke behoeften. Het centrum ligt dan bij je kind en
wat het vraagt of nodig heeft. Het centrum ligt dan niet
langer bij jezelf vanuit wat bij jezelf leeft en de globale
controle die je wenst uit te oefenen. Het gaat om een
respectvolle en onbevangen benadering van je kind, die
eigenheid en verandering mogelijk maken. Hierbij ga je
uit van de realiteit van je kind, zodat je je kind beter kan
leren kennen en begrijpen, beter kan leren aanvaarden
en er beter op kan leren inspelen.
Zo kan spanning en druk langs beide kanten overkomen
worden. Zo wordt meer een genieten van wat aanwezig
is mogelijk. Zo kan je het als ouder rustiger opnemen. Zo
is er niet langer een vastzitten aan het beeld van je kind
dat niet aan je verwachtingen beantwoordt en waarvoor
je je extra moet inspannen om te bereiken wat je een
goed gevoel kan geven. Er is dan niet langer een weg van
wie je kind is, op weg naar wie het zou moeten zijn. Wel
een weg van wie je kind niet langer hoeft te zijn, op weg
naar wie je kind echt is.
139
Uitzoomen
Nu en dan of meer regelmatig kunnen dingen of ervarin-
gen je dreigen te overweldigen. Je wordt dan mogelijk
gemakkelijk uit evenwicht gebracht. Dit kan te maken
hebben met de ernst van de dingen waarmee je te ma-
ken krijgt, of het kan te maken hebben met je tijdelijke
of meer blijvende gevoeligheid hiervoor.
De vraag die dan bij je als ouder of kind kan opkomen is
hoe hier beter mee om te kunnen gaan. Zodat je minder
uit evenwicht wordt gebracht. Ook zonder dat je je er
voor af moet sluiten. Of veel moet vermijden of ontlopen
om herhaling van je ervaren te voorkomen.
Soms kan iets je overweldigen, zodat je nog weinig
mogelijkheden overhoudt om gunstig te reageren.
Hoe voorkomen dat iets je overweldigt ?
140
Hieronder worden een aantal hulpmiddelen beschreven
die het risico verminderen dat je uit balans wordt ge-
bracht. Ze laten je tegelijk toe de dingen en je ervaringen
onder ogen te zien, zodat je op een passende wijze kan
reageren. Een reactie die meer een antwoord is bepaald
door jezelf, en niet door wat het in je hoofd kwam over
te nemen. Je behoudt zo meer de leiding en loopt min-
der het risico slachtoffer te worden van wat je overkwam
of van de ervaring die het uitlokte.
Dingen in je hoofd wat verkleinen (diepte)
Beter nog : je openstellen voor dingen in verkleinde
vorm
Zo worden ze waarneembaar
Zo worden ze herkenbaar
Zo worden ze concreter door hun verenging
Zo worden ze verwerkbaar
Zo is er nog plaats voor wat anders
Zo krijg je gemakkelijker overzicht
Zo loop je er minder gemakkelijk tegenaan
Zo houden ze je niet tegen of hinderen ze je niet
Als ouder of kind krijg je mogelijk nu en dan te maken
met moeilijke dingen en ervaringen die je liever uit de
weg zou gaan of zou willen ontvluchten.
141
Door ze wat te verkleinen en te verengen, er niet zo ver
in mee en door te gaan, kan je er gemakkelijker beter
mee om.
Dingen in je hoofd wat verminderen (omvang)
Beter nog : je openstellen voor minder dingen tegelijk in
je hoofd
Zo word je minder overbelast
Zo komen dingen niet allemaal samen
Zo kan je meer tijd besteden aan elk
Zo is er nog plaats voor wat anders
Zo put je jezelf minder uit
Zo boek je gemakkelijker successen
Zo houd je meer de leiding
Soms gebeuren zo veel dingen tegelijkertijd en hebben
deze zo veel tot gevolg, dat het dreigt te veel voor je te
worden als ouder of kind.
Door dingen niet allemaal samen te nemen, maar liever
te spreiden, te verdelen, te ordenen of te rangschikken
kan je ze gemakkelijker een voor een aanpakken.
142
Dingen in je hoofd wat vertragen (tijd)
Beter nog : je openstellen voor dingen in je hoofd wat
vertragen
Zo krijg en neem je de tijd eerst precies en goed hoogte
te nemen
Zo geef je jezelf de tijd om te reageren of te handelen
Zo minder kans op teleurstelling zo geen onmiddellijk re-
sultaat
Zo word je minder gemakkelijk overspoeld
Zo ga je minder ver waardoor meer ruimte blijft
Zo kan je je nog bijsturen of veranderen
Zo laat je mogelijkheden aan anderen
Zo kan de tijd raad brengen of helen
Zo kan je eens rust tussenin nemen
Soms wil je als ouder of kind zo snel mogelijk iets weten
en inschatten. Je wil zo snel mogelijk je mening vormen
en reageren.
Van alles speelt mogelijk tegelijk door je hoofd. Je neemt
het zo op of zo. Je legt een verband met dit en met dat.
Je wil onmiddellijk resultaat van je reactie zien.
143
Wat ruimte maken rond de dingen in je hoofd (minder
vast, minder omvang, meer tijd)
Beter nog : voldoende ruimte behouden rond dingen in
je hoofd
Bijvoorbeeld : door afstand
door ordening
door selectie
door beperking
door stap voor stap, niet alles ineens
Zo kan je overzien
Zo komt er ruimte
Zo kan je kiezen
Zo voel je je minder hulpeloos
Zo loop je minder vast
Door minder ver, minder omvattend en minder snel in
iets door te gaan, blijft er meer ruimte over.
Door wat je ervaart, slechts zo op te nemen en niet als
vanzelfsprekend navolgbaar, werkt het minder door en
blijft er meer ruimte voor wat nieuw en anders is.
Zorgen dat je kan volgen of zo mogelijk voorgaan, zon-
der vooruitlopen
Zo raak je niet achterop
Zo blijf je open staan
144
Zo kan je beter sturen
Zo kan je je mentaal instellen en bijstellen
Zo kan je wennen
Zo blijf je er niet aan vasthangen
Zo moet je minder verwerken
Zo moet je minder herstellen
Door als ouder of kind te focussen op het hier en nu, ver-
mijd je te blijven vasthangen aan wat achter je ligt, ook
vermijd je te veel vooruit te lopen.
Door je in te stellen op wat hier en nu te gebeuren staat,
blijf je dicht bij de realiteit en bij jezelf. Zo raak je niet
makkelijk overbelast.
Zien wat je activeert
Over situatie of probleem
Over jezelf
Over ander
Over je verhouding of relatie met ander
Over context, doel of reden
Over omringende ideeën en opvattingen
Zo kan je zien of alles klopt
Zo kan je zien wat ontbreekt
Zo kan je zien wat voorbarig is
Zo kan je zien wat je kan veranderen
Zo kan je zien wat je in de plaats zou kunnen
activeren
145
Zo kan je werken aan overeenstemming
beeld en werkelijkheid
Een situatie of een ervaren kan heel wat in je wakker ma-
ken.
Nagaan of wat je activeert je helpt en steunt of ongunstig
is en het je moeilijk maakt. Of het kan maken dat je beter
met meer succes of resultaat met de situatie of je erva-
ren om kan.
Ook kan je letten op wat je bij elkaar activeert.
Zien of net het verschil tussen wat je activeert en wat is,
het je moeilijk maakt, vooral ook omdat je het verschil
weg wil
Zo zien of je het verschil niet onder ogen kan zien
Zo zien of je het niet kan aanvaarden
Zo zien of je het niet kan laten bestaan
Zo zien of je je voorstelling of voorkeur niet kan wijzigen
Zo zien wat het je vraagt om wat is te wijzigen
Zo minder onder druk van voorstelling of voorkeur
Zo meer openstaan voor wat is
Zo flexibeler met iets weten omgaan
Zo meer kans op verandering
Zo minder risico op in de weg staan voor verandering
Zo minder risico om alles weer tot hetzelfde te willen
herleiden, ook in je handelen
146
Net het verschil tussen wat je wist of wat je wou en de
realiteit, kan heel wat bij je als ouder of kind losmaken.
Vaak wil je alsnog wat je wou, of wat je al wist en eerder
ervaarde. Soms wil je de werkelijkheid niet onder ogen
zien of je er niet voor openstellen.
Trachten minder snel en gemakkelijk erge en verre-
gaande onmacht te ervaren
Zo raak je minder gemakkelijk en erg teleurgesteld
Zo blijf je langer mogelijkheden en oplossingen zien of
zoeken
Zo kan je zelf het verschil maken
Zo blijf je er zelf in geloven, ook al lukt iets niet ommid-
dellijk
Zo wordt alles er niet toe herleid
Zo kan je wennen zo het niet lukt
Zo blijf je er niet in vaststeken en kom je gemakkelijker
tot verandering
Onmacht kan samenhangen met :
het anders zijn of het onverwacht veranderen
met verlies of ontbreken
met tekort aan alternatieven, mogelijkheden
en oplossingen
met duur en omvang, en de ervaring van te
veel of te weinig
met onvermogen en onkunde
Geconfronteerd worden met iets waarop je weinig of
geen vat of invloed hebt, kan je erg uit balans brengen.
147
Het gevaar is dat je alsnog met alle mogelijke middelen
hierin verandering wil brengen en erg gespannen gaat
reageren.
Met als risico hier nog meer in vast te komen zitten.
Geef aan wat je herkent of bruikbaar voor je vindt. Geef
ook aan waaraan je in de eerste tijd zou willen werken
en welk resultaat je beoogt.
Herken me hierin Wil in een eerstvolgende tijd
en lijkt me bruikbaar : hieraan werken met volgend
resultaat :
Door als ouder of kind meer uit te zoomen, kan je bij
voorkeur vermijden te veel ingezoomd te zijn. Het te veel
ingezoomd zijn, maakt net dat er weinig terugweg mo-
gelijk is. Door uit te zoomen ontstaat er meer afstand,
overzicht en vrijheid om te veranderen. Zo kom je niet
terecht in inflexibiliteit, maar wordt flexibiliteit mogelijk.
Het risico is minder van naar meer kracht of macht te
grijpen als oplossing voor de ervaren onmacht. Het risico
is ook geringer alsnog kost wat kost overeenstemming te
willen vinden tussen wat je ervaart en wat in de werke-
lijkheid aan te treffen.
148
Uniformiteit of
differentiatie ?
In het verleden is men er vaak vanuit gegaan dat grote
groepen vragen om meer uniformiteit. Alleen in kleine
groepen zou differentiatie mogelijk zijn. De redenen
hiervoor waren dat grote groepen anders moeilijk han-
teerbaar waren : te veel verschillen zou het te complex
maken. Een ander reden was dat door gebrek aan man-
kracht uniformiteit zich opdrong. Eén iemand zou an-
ders moeilijk in staat zijn zijn opdracht voor de groep uit
te voeren : leiding geven, organisatie uitwerken, vorming
bieden, enzomeer. Nog een argument was dat de een-
vormigheid verschillen en meteen naijver zou weten
voorkomen. Iemand zou zich anders mogelijk slachtoffer
kunnen voelen. Tenslotte zou eenvormigheid tot kracht
leiden door samenbundeling.
Hoe komt je uit op uniformiteit ?
En hoe op differentiatie ?
149
We gaan er in al deze gevallen vanuit dat alleen eenvou-
dige dingen kunnen, dat alles langs specifieke kanalen en
personen dient te verlopen en zelfactiviteit niet mogelijk
is, dat iedereen dezelfde behoeften heeft en verschei-
denheid zwakte inhoudt. In de natuur alleen al zien we
bewijzen van het tegendeel. Er spelen zich heel com-
plexe processen af, vanuit een veelvoud aan wetmatig-
heden op veel verschillende terreinen en dit vanuit heel
verschillende behoeften met complementaire krachten.
Vandaag zien we in de samenleving een hele reeks
nieuwe evoluties. Het aanbod van wat kan is groter, alles
dient niet langer langs dezelfde kanalen en personen te
verlopen, personen zijn zelfactief, de behoeften van in-
dividuen blijken heel verschillend te zijn en verscheiden-
heid kan kracht toelaten. Zowel aan aanbodzijde, als dis-
tributie- en communicatiezijde en vraagzijde zien we een
grote verscheidenheid. Dit is eerder de spontane situa-
tie.
Uit angst of bezorgdheid, of ook wel uit eigenbelang om
het te kunnen beheren en beheersen, heeft men in het
verleden vaak de feitelijke verscheidenheid herleid tot
uniformiteit. Dat hierdoor spanningen ontstaan aan
aanbodzijde, communicatie- en distributiezijde en aan
vraagzijde heeft men over het hoofd gezien. Vooral de
ontstane bottlenecks wijzen op deze spanningen. Om
deze bottlenecks weg te nemen streeft men dan weer
150
naar nog meer uniformiteit. Zo komt men in een nega-
tieve spiraal terecht van steeds meer uniformiteit die tot
steeds meer bottlenecks aanleiding geeft, centrale bott-
lenecks om de uniformiteit te kunnen realiseren.
Het kan in dit verband een interessant idee zijn waar uni-
formiteit wordt nagestreefd dit aan te wenden om diver-
siteit mogelijk te maken. Een minimale uniformiteit
moet dan een maximale verscheidenheid weten garan-
deren.
In het verleden zijn wie instond voor de organisatie al te
veel op een eenzijdige wijze bezig geweest uniformiteit
als oplossing naar voor te schuiven. Het kan een inte-
ressant idee zijn het eens anders te proberen. Dit zal ui-
teraard leiden tot een heel andere organisatievorm, met
minder input van wie thans leiding geeft, maar wellicht
meer ruimte en mogelijkheden en dus output voor wie
deel uitmaakt van een organisatie.
In het onderwijs in het bijzonder heeft het in het verle-
den zeer sterk rond uniformiteit gedraaid. Op een be-
paald ogenblijk zelfs tot uiting komend in de verplichting
tot het dragen van een uniform. Ook wat kennis en leer-
stof was en hoe die moest aangebracht en verwerkt wor-
den en wat het resultaat moest zijn is steeds onderwor-
pen geweest aan uniformiteit of een poging ertoe.Dit
uniform denken heeft heel erg zijn stempel gedrukt op
151
de samenleving en op iedereen die tijdens zijn opvoe-
ding in het onderwijs erdoor werd doordrenkt. Het heeft
geleid tot zeer nauw te bewandelen paden, die elke af-
wijking onmiddellijk lieten samengaan met een waarde-
oordeel. Het heeft wellicht veel verscheidenheid, eigen-
heid en identiteitsvorming afgeremd. Het heeft gemaakt
dat veel waarnemen, denken, voelen en willen en nog
meer handelen vertrok van deze uniformiteit en niet
vanuit zichzelf of vanuit de meer relevante context
waarin men leefde.
Vandaag trachten veel mensen dichter bij zichzelf te le-
ven en dichter bij de bredere context waarvan ze deel
uitmaken. Wellicht heeft dit mee te maken met de on-
voldaanheid met de organisatiecontext en -structuren
waarmee ze te maken krijgen. Ze passen niet steeds bij
iemands aanvoelen of bij aanwezige behoeften die thans
gemakkelijker als legitiem worden onderkend.
Vanuit een klassiek denken wordt dan gemakkelijk op
deze mensen druk uitgeoefend om zich aan eenvormige
groepsnormen te conformeren. In dit denken dat vaak
aanbodgestuurd is, wordt dan weinig of geen rekening
gehouden met het vraaggerichte. Men heeft ook niet de
nodige communicatiestrategieën om zich te informeren
hierover. Eerder wordt wat men zelf bedenkt als van
toepassing op anderen opgelegd.
152
Toch zien we vandaag reële stappen om af te stappen
van het aanbodgerichte, en het vraaggerichte centraal te
stellen en zichzelf organisatorisch in een andere rol te
plaatsen. Niet van diegene die alles wil beheren en be-
heersen. Maar als diegene die het vraag- en behoefte-
gerichte wil mogelijk maken en ondersteunen.
Op deze wijze verdwijnen een aantal bottlenecks. Langs
heel verschillende wegen en manieren worden heel veel
verschillende inhouden en vaardigheden aangeboden
die op heel veel verschillende wijzen worden verwerkt.
Dit uitgaande van de zelfactiviteit van ieder.
Dit vraagt vooral een hele mentale omturning om niet
meer voor iets of iemand uit te lopen, maar naast en ach-
ter iemand om in dialoog en met ondersteuning en sti-
mulering met anderen om te gaan.
Het is niet wat jij weet dat telt, wel wat de ander wil we-
ten. Het is niet meer wat jij kan dat telt, wel wat de an-
der wil kunnen. Het is niet wat jij denkt dat telt, wel wat
de ander wil denken.
Er wordt dan samengewerkt in de mate het mogelijk is,
er behoefte aan is en het wenselijk is. De structuren zijn
niet meer vastliggend maar functioneel. Grenzen zijn
niet inperkend maar toegang biedend. Er wordt gezorgd
voor ruimte die zelfregulatie moet toelaten en kansen op
botsingen en conflicten verminderen. Er wordt getracht
153
afhankelijkheden tot een minimum te herleiden. De mo-
gelijkheden tot persoonlijke keuzes en initiatief worden
uitgebreid. Situaties van groepsdruk of overmacht of het
risico hierop worden teruggeschroefd. In de verschei-
denheid wordt gezocht naar eenheid en gemeenschap-
pelijkheid en niet andersom. Zonder deze verscheiden-
heid geweld aan te doen, te onderdrukken of op te offe-
ren. Centrale regelingen worden vervangen door kansen
voor zelfbetrokken en contextbetrokken zelfsturing,
waardoor vermeden wordt ieder van ieder afhankelijk te
maken. Heterogeniteit biedt ruimte en laat toe van el-
kaar te leren.
In dit perspectief wordt uniformiteit gezien als leidend
tot een zeer inperkend denken. In de plaats wordt dan
eerder optimale differentiatie naar voor geschoven. Een
zekere uniformiteit is dan enkel aangewezen zo de nood-
zaak hiertoe wordt vastgesteld, of een vraag hiernaar
aanwezig is, of nog om differentiatie mogelijk te maken.
Deze voorkeur voor een open structuur moet dan ver-
mijden dat de redenen voor uniformiteit van weleer :
vereenvoudiging, concentratie, gelijkheid, macht kun-
nen omgevormd tot : variatie, ruimte, verscheidenheid
en kracht.
De ontwikkelings- en samenlevingsomstandigheden
en -context laten dit vandaag meer dan ooit toe. Zo kan
mogelijk tegelijk ieder dichter bij zichzelf als dichter bij
154
zijn context functioneren. Zie hierover ook het thema-
onderdeel over 'Inclusie : insluiten tegenover uitsluiten'
van deze encyclopedie.
155
Vaders en
hun brein
Gelijkaardige processen
Over de betekenis en rol van vader-zijn is reeds veel ge-
schreven en bestaat er veel onenigheid. Sommigen de-
len een secundaire rol toe aan vaders in de ontwikkeling
en opvoeding van hun kind, anderen kennen een speci-
fieke of eigen rol toe aan vaders, zoals het kind richten
op de buitenwereld. Weer anderen, zoals steeds meer
vandaag, zien weinig of geen genderverschillen tussen
beide ouders. Feit is dat in de meeste culturen vaders
aan betekenis winnen in de zorg en opvoeding van hun
kind, ook al zijn er in elke cultuur nog zeer grote verschil-
len in betrokkenheid en aandeel van vaders.
Steeds meer blijkt uit neurowetenschappelijk onder-
zoek dat er weinig of geen verschil is tussen beide ge-
slachten in ervaren en hersenactiviteit behorend bij
ouder-zijn. Nu nog zichzelf en de omgeving overtui-
gen.
156
Steeds meer wordt in onderzoek de basis voor de vader-
identiteit en -gelijkheid gezocht in de neurowetenschap-
pen. Dit naast de impact van culturele invloeden. Er zijn
steeds meer aanwijzingen dat het vaderschap het brein
van vaders verandert. Dit is ook het gevoel van vaders
dat vader-zijn hun leven verandert. Zo herkennen ze
soms zichzelf niet meer als nieuwe vader. Hun hersenen
reageren blijkbaar verschillend dan ervoor op ouder-ge-
relateerde prikkels. Neurobiologisch zouden vaders en
moeders dezelfde neurale schakelingen in de hersenen
gebruiken. Ze zouden beide ook vergelijkbare hormo-
nale veranderingen ondergaan. Hierdoor zouden ze de-
zelfde patronen van cognitieve, emotionele en sociale
betrokkenheid vertonen als moeders. Zo vertoonden in
het bijzonder vaders een gelijkaardige activering in emo-
tionele verwerking als moeders wanneer ze de primaire
zorgverleners waren. Studies tonen thans aan dat vader
worden de hersenen verandert op een manier die helpt
om de complexe taken van ouder zijn aan te pakken. Dit
gebeurt in volgende te onderscheiden opeenvolgende
stappen.
Opeenvolgende veranderingen
Zo zouden ook vaders een postnatale depressie kunnen
krijgen die mogelijk verband houdt met hormonale ver-
anderingen en een slaaptekort bij de geboorte van hun
kind. Mogelijk kan deze depressie ook te maken hebben
157
met de veranderende relatie met hun partner wiens aan-
dacht en affectie ze nu zullen moeten delen met hun
kind. Daarnaast ervaren ze mogelijk ook gemakkelijk een
toegenomen financiële verantwoordelijkheid en kan er
een conflict ontstaan met hun professioneel leven.
Zo zou bij de hormonale veranderingen bij vader-worden
oxytocine betrokken zijn. Bij moeders zorgt de toegeno-
men afgifte van oxytocine tijdens de bevalling voor een
vergemakkelijken van de geboorte, borstvoeding en
helpt ze bij de binding met de baby. Deze oxytocine zou
eveneens een rol spelen in de binding van vaders met
hun kind. Onduidelijk is nog wat de oxytocine bij vaders
verhoogt. Mogelijk is het de geur of het voorkomen van
de baby die als trigger functioneren. Geweten is dat
huidcontact van de vader met de baby oxytocine vrij-
geeft. Volgens een overzichtsstudie zou er bij nieuwe va-
ders ook een hormonale toename zijn van oestrogeen,
prolactine en glucocorticoïden. Prolactine bevordert
zorgzaam gedrag. Hierbij lijken algemeen gesproken het
contact met de moeder en het kind de hormonale ver-
anderingen bij vaders te veroorzaken of te stimuleren.
In onderzoek werd gevonden dat een vastgesteld lager
testosteronniveau bij nieuwe vaders gepaard gaat met
een meer zorgend handelen van vaders. Het veranderd
testosteronniveau bepaalt zo de mate van betrokken-
158
heid van vaders. Maar anderzijds blijkt ook dat het tes-
tosteronniveau daalt als vaders meer betrokken raken.
Vastgesteld werd ook dat vaders net zo goed als moe-
ders uitstekend in staat zijn het stemgeluid van hun baby
te onderscheiden bij het huilen. Bij vaders bleken de-
zelfde hersendelen, meer bepaald amygdala, angst- en
zorgcentrum en insula op te lichten in reactie op baby-
gehuil, maar de reactie van de moeder was sterker.
Op basis van neurologisch onderzoek is het idee ont-
wikkeld van een ouderschapsswitch bij de geboorte
van een kind. De hersenen van ouders bleken ver-
schillend van die van niet-ouders. Zo vertonen ouders
een verhoogde hersenactiviteit bij het bekijken van
foto's van kinderen, of bij het horen van een huilende
baby. Hormonen, zoals oxytocine, prolactine, estra-
diol en progesteron, blijken opvoedingsgedrag te co-
ordineren. Maar ook een eiwit in de hersenen, gala-
nine genaamd, zou bij beide ouders zorgend en ou-
derlijk gedrag oproepen, zoals het beschermen van de
baby. De waarneming van de werkelijkheid verschuift
alzo met een grotere focus op de baby.
159
Ook neuraal treden veranderingen bij vaders op. Zo ver-
toonden ze een toename in delen van de hersenen die
betrokken zijn bij motivatie van ouders, waaronder de
hypothalamus en amygdala. Meer concreet werd een ac-
tivering vastgesteld van twee gekoppelde delen die sa-
men het opvoedingsnetwerk vormen. Dit zijn een emo-
tioneel verwerkingsnetwerk, waarvan de amygdala deel
uitmaakt en dat betrokken is bij beloning en motivatie en
een mentaliserend netwerk met gebieden zoals de supe-
rieure temporale sulcus en dat betrokken is bij sociaal
begrip en empathie. Bij moeders bleek er relatief een
grotere activering in het emotionele verwerkingsnet-
werk, terwijl bij vaders een grotere activering bleek in
het meer ervaringsafhankelijke sociaal-cognitieve ver-
werkingsnetwerk.
Specifiek werd bij nieuwe vaders vastgesteld dat be-
paalde gebieden in de hersenen die verband houden
met gehechtheid, koestering, empathie en het vermo-
gen om op de juiste manier te interpreteren en te reage-
ren op het gedrag van een baby meer grijze en witte stof
hadden tussen twaalf en zestien weken dan tussen twee
en vier weken. Deze veranderingen in de hersenen ble-
ken de geleidelijke leerervaring van vaders gedurende
vele maanden te ondersteunen.
160
Eigen profiel
Uit een studie bleek dat het geslacht van peuters de her-
senactiviteit en het gedrag van vaders beïnvloedt. Zo wa-
ren vaders meer oplettend met hun dochters, zongen ze
vaker voor hen en gebruikten ze meer emotionele en fy-
sieke woorden. Anderzijds waren vaders van zonen bezig
met meer ruw spel en gebruikten ze een meer op macht
en prestatiegerichte taal. Mogelijk gebeurt dit onbe-
wust, of kan het verband houden om het doen en laten
van hun kind in overeenstemming te brengen met soci-
ale verwachtingen.
Het ruwe spel van vaders dat meer voorkomt met hun
zonen blijkt de ontwikkeling van het kind vooruit te hel-
pen. Het helpt bij het leren reguleren van eigen emoties.
Het helpt ook empathie ontwikkelen om beter signalen
van de omgeving op te merken en eigen gedrag te be-
grenzen. Het kan ook helpen om veerkracht te ontwikke-
len, dit door de minder zachte aanpak van vaders. Zo zijn
vaders directer en minder geduldig. Ze zijn meer gericht
op uitdaging, risico nemen, doorzetten en aanmoeding
hiertoe. Ze zijn meer afgestemd op interactie en minder
op samen praten.
Invloed op ontwikkeling kind
Het meer betrokken zijn van vaders heeft een gunstige
uitwerking op de taal- en denkontwikkeling van hun kind.
161
Deze betrokkenheid wordt ook in verband gebracht met
minder problemen op school en meer professioneel suc-
ces van het kind later. Het mentaal welzijn van het kind
wordt immers gunstig beïnvloed door de vaderlijke be-
trokkenheid evenals zijn sociale vaardigheden. Maar ook
vaders zelf blijken gemiddeld genomen een hoger inko-
men te hebben dan niet-vaders. Is dit vanuit hun besef
van verantwoordelijkheid voor het opgroeien van hun
kind ? Of staan ze steviger in hun schoenen in de samen-
leving waardoor ze gemakkelijker vader-zijn aandurven ?
Dit blijft nog onduidelijk.
Een overzichtsonderzoek van de Universiteit van Cam-
bridge laat zien dat wanneer vaders met het kind van
jonge leeftijd af spelen dit gemakkelijker zijn emoties en
gedrag zal weten beheersen bij het opgroeien. De be-
vindingen suggereren dat vaders ook met de jongste kin-
deren meer fysiek spelen, bijvoorbeeld kietelen, jagen
en op de rug rijden. Dit zou bijdragen tot het beheersen
van gevoelens en het reguleren van gedrag bij het kind
later. Het spel met de vader biedt hiertoe een veilige
omgeving waarin het kind kan oefenen met reageren :
wat en hoe wel, wat en hoe niet.
Genoten kinderen van een hoogkwalitatieve speeltijd
met hun vader, dan waren ze minder geneigd tot hyper-
activiteit of het vertonen van emotionele en gedragspro-
blemen. Ze waren ook beter in het controleren van hun
162
agressie en waren minder geneigd uit te vliegen bij me-
ningsverschillen.
Ditzelfde onderzoek liet ook zien dat gemiddeld de
meeste vaders elke dag met hun kind spelen. Dit biedt
dan weer kansen voor de ontwikkeling van het kind in
het algemeen.
Overeenkomstig een Amerikaanse studie van Rutgers
University-New Brunswick kunnen vaders uit gezinnen
met een laag inkomen die betrokken zijn in het leven van
hun kind hun mentale gezondheid en gedrag gunstig be-
invloeden. Zo bleek dat adolescenten in gezinnen met
een laag inkomen waarin vaders vaker bezig zijn met
voedsel, lezen, spelen en andere activiteiten en reeds op
jonge leeftijd voorzien in noodzakelijke dingen, zoals kle-
ding en voedsel, minder gedrags- en emotionele proble-
men vertonen. Dit was zo waar anders kinderen in ge-
zinnen met een laag inkomen meer problemen hebben.
Er werd gezocht naar verbanden tussen vaderlijke be-
trokkenheid en naar binnen (internaliserend) en naar
buiten (externaliserend) gericht gedrag van het kind,
waaronder huilen, piekeren, vechten, pesten en spijbe-
len.
Anderzijds heeft de afwezigheid van vaders een nega-
tieve invloed op de ontwikkeling van het kind. Het ver-
onderstelde onderliggend mechanisme is dat wanneer
163
vaders met hun kind omgaan, ze dezelfde delen van el-
kaars hersenen activeren. Wanneer dit ontbreekt is er
verminderde invloed op de hersenen van het kind. Dit
heeft dan weer ongunstige gevolgen op motivatie en so-
ciaal functioneren en leidt tot een verhoogde respons op
stress en angst. Met risico op herhaling wanneer het kind
zelf vader wordt.
Onderzoek specifiek gericht op meisjes wijst uit dat
meisjes meer dan jongens een negatieve invloed van af-
wezige vaders ondervinden op hun ontwikkeling. Zo
blijkt er een invloed van het ontbreken van een vaderfi-
guur op hun emotionele en mentale ontwikkeling, op
hun leerprestaties en op hun relatievorming later. Zo is
er een merkelijke invloed op de ontwikkeling van het
zelfvertrouwen bij meisjes. Zo ook ontbreekt de basis
van hoe zich te verhouden tot mannen in relaties, omdat
de vader als eerste relatie met een man ontbrak. Zo kun-
nen meisjes later meer afstand houden, of net meer aan-
dacht zoeken met iemand van het mannelijk geslacht. Zo
kan er ook gemakkelijker financiële instabiliteit opdui-
ken, iets waarmee mogelijk ook hun moeders meer te
kampen hadden.
164
Groeiend bewustzijn
Deze inzichten kunnen bijdragen aan het bewustzijn van
vaders van hun spontane neurobiologische voorberei-
ding op hun uniek onvervangbaar en gelijk aandeel in de
ontwikkeling van hun kind. Dit bewustzijn van neurobio-
logisch gebaseerde betrokkenheid zou kunnen bijdragen
aan hun zorg voor het kind en hun zelfvertrouwen als va-
der.
Het zal dan belangrijk zijn hun voorstelling van vader-zijn
te herzien. Eveneens zal het belangrijk zijn dat de collec-
tieve voorstelling van vader-zijn aanwezig in hun omge-
ving zou worden bijgesteld. Vader-zijn zit in hen, alleen
hiervan nog overtuigd geraken en zo ervaren, zodat het
in de persoonlijke en gezamenlijke voorstelling kan wor-
den opgenomen. Voorstelling die dan het uitgangspunt
vormt voor hun handelen en omgang met hun kind.
Voor vaders zijn er heel wat nieuwe opgaven en uitda-
gingen, zoals zijn kind leren kennen, zichzelf leren ken-
nen als vader, zijn tijd en aandacht herschikken, zijn pri-
oriteiten verleggen en een nieuw evenwicht zoeken in en
tussen thuis, werk en ontspanning.
In de praktijk
Welke voorstelling bezit je over wie vaders zijn voor hun
kind ?
165
Van welke dynamiek ga je uit om de relatie vaders en hun
kind te omschrijven ?
Welke veranderingen denk je wat voorstelling en dyna-
miek betreft hierin te kunnen brengen ?
Wat zou dit voor het kind en zijn ontwikkeling kunnen be-
tekenen ?
In welke mate is dit reeds bij je en bij vaders door-
gedrongen ?
166
In welke mate merk je gelijkaardige veranderingen
bij vaders en moeders ?
167
Vastzitten
Losmaken
Vastzitten vraagt zichtbaar, hoorbaar en voelbaar maken
Niet steeds zijn de gehanteerde inhouden en hun bete-
kenis in iemands leven even bewust en helder. Vooral
zo je kind dreigt vast te lopen, of jij dreigt vast te lopen
in relatie met je kind, kan het goed zijn je gehanteerde
inhouden en hun belang te expliciteren.
Je kan dit dan voor je kind proberen, of voor jezelf. Het
kan een goed idee zijn iemand met ervaring hierin, en bij
ernstige en blijvende problemen een therapeut, je hier-
bij behulpzaam te laten zijn.
Hiertoe kan je trachten de inhouden van het denken en
doen van je kind en jezelf te vertolken om er meer zicht
op te krijgen. Zo kunnen ze zichtbaar gemaakt door ze
Zit je vast in je omgeving, of in jezelf ?
Hoe kan je loskomen van je omgeving, of van jezelf ?
168
te vatten in beelden, hoorbaar gemaakt door ze te vat-
ten in woorden en voelbaar gemaakt door ze te vatten
in ervaringen.
Het beeld en de verwoording voor je kind en je eigen
beeld en verwoording kunnen naast elkaar geplaatst
worden, eventueel kunnen ze samen opgebouwd, zo
reeds mogelijk voor je kind. In beide gevallen zal dit als
een zoektocht overkomen van mogelijke denk-, gedrags-
en situatie-invullingen, -activeringen en -plaatsingen.
Ter illustratie : trouw aan je advies
Op een dag vernam je als ouder dat je kind nu en dan op
school en in de buurt gepest wordt. Je hebt dit verhaal
bij je kind nagetrokken. Je was erg geschrokken en erg
boos tegelijk, alsof erg in je eer aangetast. Iemand van
je familie pest men niet. Je hebt hierover met je kind ge-
praat. Je hebt hem duidelijk gemaakt zo het geen watje
wil zijn het dit niet moet nemen. Best kan het fysiek laten
voelen dat het dit niet neemt. Een paar rake klappen, of
trappen, kunnen best die opstelling duidelijk maken en
ondersteunen.
Zonder dat je kind of jezelf beseft blijkt dit echter nadien
net het pesten gaande houden. Op latere momenten
wordt je kind telkens terug verplicht van zich af te bijten.
169
Op de school van je kind heeft men je kind een heel ander
reageren voorgesteld, zodat de redenen voor het pesten
zouden weggenomen worden.
Toch blijft het pesten zich herhalen. Je kind kan er niet
toe komen je voorgesteld denken en reageren los te laten
en te experimenteren met wat op school werd voorge-
steld om het pesten te doen ophouden. Het kind acti-
veert trouw je denken en doen.
Zolang je als ouder niet achter het denken en doen van
de school gaat staan, zal je kind dit ook niet doen.
Losmaken vraagt anders zichtbaar, hoorbaar en voelbaar
maken
Door zichtbaar, hoorbaar en voelbaar maken van het
denken en doen van je kind of van jezelf kan meteen dui-
delijk worden dat andere invullingen, activeringen en
plaatstoewijzingen mogelijk zijn. Vooral invullingen, ac-
tiveringen en plaatsingen die weinig voldoeninggevend
en hinderlijk zijn, kunnen dan vervangen worden door of
aangevuld worden met invullingen, activeringen en
plaatsingen die meer voldoeninggevend en kansenbie-
dend zijn. Vooral ook de meervoudigheid ervan, wat
soepelheid en mogelijkheden biedt, kan de kwetsbaar-
heid verminderen en de weerbaarheid doen toenemen.
Het kan er onder meer voor zorgen dat een voorval of
170
een probleem gerelativeerd kan worden, of op een an-
dere manier kan benaderd, zodat andere, meerder posi-
tieve of gunstige facetten naar voor kunnen komen.
Ook de manier om zichzelf en zijn handelen als kind of
als ouder op te vatten, kan opengetrokken worden naar
alternatieve wijzen om zichzelf te zien, te beschrijven en
te ervaren, zodat andere facetten van en in zichzelf kun-
nen aangesproken worden.
Zo kunnen dingen toegevoegd worden, maar ook dingen
weggehaald worden, of veranderd of losgekoppeld wor-
den. Niet zelden wordt zo iets problematisch uitdraait,
zowat alles herleid tot dit probleem en wordt de oor-
spronkelijke niet problematische optie over het hoofd
gezien. Door evenwel van de niet problematische optie
en facetten uit te gaan, kan mogelijk aan kracht gewon-
nen om de problematische te overwinnen of er van weg
of los te komen. Kan tegelijk hetgeen wat men oorspron-
kelijk nastreefde en uiteindelijk wenst te bereiken terug
de overhand nemen. Kan men terug achter zichzelf en
zijn omgang gaan staan en zich van daaruit richten op de
ervaren problematische aspecten.
Zo kan het eigene en het oorspronkelijke voor je kind en
jezelf als ouder, terug opgedolven, zichtbaar gemaakt,
verwoord en gerestaureerd worden. Of kan uitgegaan
worden van hetgeen je ervaart en geactiveerd werd en
in samenspraak met je kind of jezelf gezocht worden hoe
171
te komen tot meer eigenheid en integriteit voor je kind,
jezelf, of samen. Zo kan nagegaan wat een en ander in
het verleden je kind of jezelf op een zijspoor deed belan-
den en welk spoor voor de toekomst te kunnen bewan-
delen. Wat geactiveerd werd zodat je kind of jezelf iets
zo ongunstig ervaarde, maar het moeilijk maakte iets op
een meer gunstige wijze te ervaren. Wat je kind of jezelf
uitlokte om zo te reageren zoals je nu deed, maar het
problematische met zich meebracht of liet voortbestaan.
Hoe je kind en jezelf, eventueel met hulp van anderen,
uit te lokken om anders te ageren zodat het problemati-
sche teruggedrongen wordt of achterwege blijft. Zo kan
wat je kind en jezelf wil in de plaats komen van wat je wil
vermijden. Zo kan wat voor je kind en je kan, in de plaats
komen van wat van je niet mag of moet. Zo kan wie je
kind of je nog niet bent in de plaats komen van wie jij niet
bent. Zo kan wie je kind of jezelf mogelijk zou kunnen
zijn in de plaats komen van wie je onmogelijk bent. Zo
kan het zelf- of sameninvulbare in de plaats komen van
het zelf- of samenvreemde. Zo kan waar je kind of jezelf
iets aan en mee kan doen in de plaats komen wat waar
je niets aan en mee kan doen. Zo kan het nog te verken-
nen of het nog te bereiken in de plaats komen van het
nog niet verkende of nog niet bereikbare. Zo kan het nog
niet zichtbare, nog niet aanspreekbare of nog niet aan-
voelbare in de plaats komen van het onzichtbare, niet
aanspreekbare, of oninvoelbare. Zo kan het zelfactiveer-
bare in de plaats komen van het uitgelokte.
172
Het voor je kind en jezelf zichtbaar maken van dit alles in
gezochte beelden en het voor je kind en jezelf verwoor-
den hiervan, al of niet in een gewenst verhaal, kunnen
hierbij erg behulpzaam zijn. Vooral zo dit aangevuld kan
worden met ervaringen uit het recente verleden, zoals
nu en dan deze nieuwe beelden en verwoordingen reeds
hier en daar opdoken, zodat niet steeds de oude beelden
en verwoordingen opgingen. En dat wat wordt vertolkt
kan uitgeprobeerd en zo nieuwe meer wenselijke erva-
ringen kunnen worden opgedaan omdat deze niet zo
veraf liggen. Of dat wat je kind of jezelf voorstelt, zo aan-
trekkelijk lijkt of zo motiverend kan werken dat je wil zien
of je dit ook kan ervaren.
Ook kan je je kind toelaten trouw te zijn aan zijn eigen
denken en doen. Zodat het kind zijn eigen denk- en ge-
dragsschema's kan activeren zo gewenst, en dit vanuit
het kind zelf. En zich niet verplicht voelt je denk- en ge-
dragsschema's te blijven aanwenden.
Trouw aan zichzelf
Als ouder bestaat het risico dat je je denken en je doen
onbewust oplegt aan je kind, of het kind het zichzelf on-
bewust oplegt. Door zich hier bewust van te worden,
kan je hier afstand van doen. Zo je kind de kans te geven
zelf zijn denken en doen te vormen en aan te wenden en
het kind het zichzelf toe te laten.
173
Zo kan je vermijden je kind in de weg te staan vanuit je
opgelegd eigen denken en doen, of het zichzelf opgelegd
denken en doen van je. Zodat niet je denk- en gedrags-
inhouden in je kind actief worden, maar je het kind kan
laten zoeken naar eigen denk- en gedragsinhouden, en
het kind het zichzelf kan toelaten.
174
175
Veel van
jezelf
verwachten
Hoge verwachtingen
Ouders en leerkrachten kunnen soms merken dat een
kind veel van zichzelf verwacht en niet snel tevreden is
over zichzelf. Ze merken dat het kind vaak meer van
zichzelf verwacht. Het heeft een voorstelling aan wat
het moet beantwoorden als richtbaken en ervaart dat
het vaak hierin onvoldoende lukt. Het mist het kind aan
voldoende zelfvertrouwen. Het gelooft onvoldoende in
zichzelf en de eigen mogelijkheden. Lukt iets, dan is het
ondanks zichzelf. Mislukt het, wat het gemakkelijk ver-
wacht, dan ligt de oorsprong bij zichzelf.
Het kind stelt zich de verwachtingen van de omgeving te
groot voor en de voorstelling van zichzelf als te zwak.
Het kind wil dit gevoel van tekortschieten compenseren
In de loop van zijn ontwikkeling ontstaan mogelijk bij
het kind voorstellingen over zichzelf en zijn omgeving
waarbij het veel van zichzelf gaat verwachten.
176
door extra inzet. Het geeft zichzelf hierbij weinig kansen.
Dit gevoel van tekortschieten kan bij elke negatieve er-
varing nog toenemen, waardoor het zelfvertrouwen ver-
der afkalft en de onzekerheid toeneemt.
Het kind gaat dan gemakkelijk nooit tevreden zijn van
zichzelf, omdat falen niet mag en het op zoek is naar per-
fectie. Toch zal het kind blijven proberen aan dit gevoel
van tekortschieten te ontsnappen en zo mogelijk het te
voorkomen. Het blijft voortdurend moeizaam zoeken
hoe zijn gevoel van tekortschieten te kunnen inruilen
voor een gevoel van tevredenheid. Het tracht dit te be-
reiken door kost wat kost aan zijn hoge verwachtingen
en die van de omgeving te beantwoorden. Hierin lukken
en tevreden kunnen zijn over zichzelf zullen voor het
kind gemakkelijk het onbereikbare rationeel en gevoels-
matig referentiepunt blijven. Dit stelt het kind telkens
opnieuw vast en zo voelt het blijvend aan. Zo tracht het
kind ook telkens hieraan te ontsnappen door te voldoen
aan zijn vooropgestelde verwachtingen.
Oorsprong hoge verwachtingen
Tijdens zijn ontwikkeling heeft het kind op basis van ei-
gen ervaringen zich een voorstelling gevormd van zich-
zelf en wie het zou moeten zijn en wat het hiertoe zou
moeten doen. Het wil dan door extra inspanning te doen
177
de kloof tussen wie het is en zou moeten zijn in zijn per-
ceptie, dichten. Dit om te beantwoorden aan wie het
zou moeten zijn en om te beantwoorden aan de ver-
wachtingen van de omgeving en zijn ontwikkelde voor-
stelling hiervan.
In de ontwikkeling van de vertekende verwachtings-
voorstelling over zichzelf en vanwege de omgeving spe-
len mogelijk van de omgeving overgenomen voorstellin-
gen een rol. Ben je als ouder ook veeleisend voor jezelf?
Stel je de dingen ook voor als de perfectie te moeten be-
naderen ? Is het nooit genoeg ? Of nooit helemaal zoals
het zou moeten zijn ?
Ook de tijdsgeest kan indirect tot hoge gestelde ver-
wachtingen voor het kind leiden. Een maatschappij die
niets meer oplegt, maar mogelijkheden op ontwikkeling
en zich waarmaken biedt. Zodat het kind voor een hele
ontwikkelings- en realisatie-opdracht komt te staan.
Veel verwachtingen die het kind hanteert zijn in de
vroege kindertijd gevormd. Dit maakt dat het kind zich
hier vaak niet expliciet van bewust is. Ze zijn opgeslagen
in zijn pre-verbaal geheugen. Deze verwachtingen blij-
ven evenwel zijn gedrag en gevoel aansturen.
178
Temperen hoge verwachtingen
Door de voorstellingen van zichzelf - wie het zou moeten
zijn - en zijn voorstellingen van de verwachtingen van de
omgeving bij te sturen en meer realistisch te maken, kan
het kind een hele weg afleggen om niet zoveel van zich-
zelf te vragen.
Dit kan vooreerst door het kind bewust te maken van
deze onderliggende verwachtingen die het als criterium
voor zijn handelen en gevoel onbewust gebruikt.
Dit kan ook door wit-zwart voorstellingen te helpen mil-
deren en te nuanceren, zodat het kind op een meer haal-
bare weg kan gezet. Zoals fouten maken betekent nog
geen falen. Goed is goed genoeg. Je kan niet alles ken-
nen en kunnen. Je kent iets en je kan iets. Je zelf tijd en
ruimte bieden om progressie te maken op eigen ritme.
Mogelijk ontbreekt het aan voldoende mentale leiding
die het kind zou moeten toelaten voor zichzelf verwach-
tingen te temperen en milder met zichzelf om te gaan.
Wat het kind ook zou moeten toelaten zelf een keuze te
maken aan welke omgevingsverwachtingen te willen te-
gemoetkomen en in welke mate. Meer mentale leiding
die het kind ook zou toelaten voor zichzelf grenzen te
stellen aan eigen verwachtingen en verwachtingen van
de omgeving.
179
Het kind zou kunnen geholpen worden voorstellingen
maar als voorstellingen te ervaren en niet noodzakelijk
als realiteit. Zoals, bijvoorbeeld, voorstellingen tellen
maar als je ze toeëigent. Anderen verwachten misschien
niet echt wat jij je voorstelt dat ze verwachten.
Het kind zou geholpen kunnen worden verwachtingen
voor zichzelf te formuleren die dichter bij zichzelf staan.
Zoals meer haalbaar, meer bij zichzelf passend en meer
verwachtingen van anderen uit te selecteren waarin
zichzelf meer te herkennen.
Ook zou het kind kunnen bijgebracht worden niet voort-
durend door de ogen van anderen en hun veronder-
stelde verwachtingen naar zichzelf te kijken en zo over
zichzelf te oordelen.
Het kind zou ook kunnen bijgebracht worden niet zozeer
te focussen op verwachtingen van wat nog moet gebeu-
ren, maar zijn aandacht ook te richten op wat voorbij is
en nu is. Op wat er reeds is, bereikt werd en waarge-
maakt werd. Op wat er nog niet is, kan het kind niet
bouwen. Op wat er evenwel reeds is, kan gebouwd wor-
den en op worden gerekend.
Tenslotte lijkt zelfaanvaarding van het kind zoals het is,
te voorkomen steeds meer van zichzelf te verwachten en
aan zichzelf voorgestelde verwachtingen continu te
moeten beantwoorden. Deze zelfaanvaarding laat ook
180
meer eigen waardering toe en tevredenheid over wie
het is.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen Ont-
wikkeling gunstige of ongunstige schema’s’, ‘Ongunstig
zelfschema’, ‘Schemaverwachting en -druk’, ‘Aan sche-
ma’s beantwoorden’, Mentale leiding’ en Zwart-wit :
gevolgen en oplossingen’ van deze encyclopedie.
Verwachtingen in de praktijk
Welke hoge verwachtingen ontwikkelde het kind over
zichzelf ?
Aan welke hoge verwachtingen van de omgeving die het
kind zich voorstelt, tracht het kind te beantwoorden ?
Wat kan aan de basis liggen van deze hoge verwachtin-
gen ?
Welke moeilijkheden creëert het kind voor zichzelf door
deze hoge verwachtingen ?
In welke mate tracht het kind aan zijn verwachtingsvoor-
stellingen te beantwoorden ?
Wat tracht het kind te vermijden of te bereiken door te
beantwoorden aan zijn verwachtingsvoorstellingen ?
Wat maakt dat het kind hierin weinig of niet lukt ?
Welke verwachtingen kan het kind beter temperen ?
181
Hoe zou het kind dit kunnen doen ?
Hoe zou je als ouder hierbij kunnen helpen ?
Hoe kan meer (zelf)bewustheid het kind helpen ?
Hoe zou het kind de volgorde eerst zijn verwachtingen en
dan zichzelf, kunnen ombuigen naar eerst zichzelf en dan
zijn verwachtingen ?
Hoe kan terug- en in-het-nu-kijken het kind helpen, eer-
der dan voortdurend vooruitkijken ?
Wat zou zelfaanvaarding voor het kind en zijn verwach-
tingen kunnen betekenen ?
182
Veelgestelde vragen
Je vragen bepalen je antwoorden
Wil je te weten komen wat er met Niels aan de hand is en
wil je passend kunnen reageren, zodat je zijn overreage-
ren kan vermijden en op termijn zijn overgevoeligheid
kan wegnemen, dan zal je de passende vragen moeten
weten stellen. Het antwoord dat je zal vinden en het ant-
woord dat je op Niels gedrag zult geven zal erg bepaald
worden door de gestelde vragen.
Je reageren als volwassene op het kind is afhankelijk
van de gestelde vraag bij het kindgebeuren.
Welke vragen kunnen zoal gesteld ?
Stel je Niels voor. Niels is zeven. Niels is de laatste tijd overge-
voelig. Voor het minste dat fout gaat, windt hij zich helemaal
op. Al wat je zegt, neemt hij heel persoonlijk op. Durf je een
opmerking te maken, dan mag je je aan een overreactie van hem
verwachten.
183
Heeft je reactie weinig effect op het kind, dan houdt dit
wellicht verband met je antwoord op wat er aan de hand
was en op wat het kind nodig had. Beide stemden wel-
licht niet overeen met wat er met het kind werkelijk aan
de hand was. Je antwoord hield verband met de door je
gestelde vragen.
Het is dan nuttig en noodzakelijk de passende vragen te
weten stellen, wil het gevonden antwoord ook je bruik-
baar antwoord zijn op de ervaren moeilijkheden met het
kind.
Elke vraag bepaalt zes elementen
Even overlopen welke vragen je zoal zou kunnen stellen,
welke informatie je hierbij nodig hebt, welke antwoor-
den dit zou kunnen opleveren, welke je antwoorden naar
het kind toe zouden kunnen zijn vanuit wat je vond,
welke kansen je antwoorden zouden kunnen inhouden
om het terug op orde te kunnen krijgen, wat je er uit kan
leren.
Dus telkens volgende zes elementen :
welke vraag (of vragen) ?
welke info ?
welk antwoord ?
184
je antwoord (of reactie) ?
je effect ?
wat ontdekt ?
Voor elk vraag of set van bij elkaar horende vragen wordt
een kernachtige titelvraag weergegeven. Deze tracht in
één woord bij benadering te vatten wat aan bod komt.
185
186
187
188
189
190
Welke vraag relevant is in welke situatie zal afhankelijk
zijn van het effect van je antwoord zo toegepast. Dit ef-
fect is niet steeds vooraf in te schatten. Zo kan het ver-
kieslijk zijn meerdere vragen te overlopen en te zien of
het antwoord relevant kan zijn voor de situatie die zich
voordoet. Op basis van je geformuleerde bedenkingen
bij een vraag kan je tot een nieuwe vraag komen.
Soms kunnen meerdere vragen tegelijkertijd relevant
zijn, zodat in je antwoord ook gezocht kan worden naar
een integratie van meerdere antwoorden. Bijvoorbeeld,
door op meerdere gebieden tegelijkertijd in te werken.
Zo kan gekeken wat van de kant van het kind kan gebeu-
ren. Zo kan ook gekeken wat van je kant als opvoeder
kan gebeuren. Zo kan gekeken hoe je elkaar kan vinden.
191
Hoe je op de vraag van het kind naar je toe met je ant-
woord kan inspelen.
In de gestelde vragen werd vooral aandacht gegeven aan
een eenrichtingssamenhang, hoe het kind reageert op
een situatie waarmee te maken. Bijvoorbeeld : waarom
doet het kind zo, het kind doet zo omdat het weinig be-
grip en steun krijgt.
Uiteraard kan ook aandacht gegeven aan een tweerich-
tings- of bredere samenhang, hoe je als ouder reageert
op een situatie, waarbij je reactie dan weer onderdeel
vormt voor de situatie van het kind. Bijvoorbeeld :
waarom doe je zo, als je kind zo doet biedt je geen begrip
en steun. Zo ontstaat een wederzijds gevolg en is er sa-
menhang. Doordat je zo doet, doet het kind zo en door-
dat het kind zo doet, doe jij zo. De vragen die je naar je
kind toe stelde - waarom, waartoe, enzomeer - zou je zo
ook naar jezelf toe kunnen stellen en zien hoe een en an-
der samenhangt. In de gegeven illustraties kwam dit
reeds hier en daar naar voor.
Uiteraard zijn nog meer dan de hierboven veelgestelde
vragen mogelijk en in bepaalde situaties nodig. Uiteraard
werden ook de antwoorden bij wijze van voorbeeld ge-
geven en zijn andere antwoorden mogelijk en nodig.
Toch gaat het om vragen en antwoorden die regelmatig
terugkomen.
192
Boeiend om te achterhalen zijn wellicht ook de denk- en
werkmodellen die aan de basis liggen van elk van de
veelgestelde vragen :
De waarom-vraag gaat terug op het behaviorisme, psy-
choanalyse, psychopathologie en stressdenken.
De waartoe-vraag gaat terug op de cognitieve sociale
leertheorie.
De waardoor-vraag gaat terug op het imitatieleren, mo-
deling en systeemdenken.
De waarover-vraag gaat terug op het communicatieden-
ken en het symbolisch interactionisme.
De waarvoor-vraag gaat terug op de humanistische psy-
chologie en het conflictmodel met conflictstijlen.
De waarrond-vraag gaat terug op het systeemdenken en
het contextueel denken.
De waarbij-vraag gaat terug op het kritisch denken en
het ontwikkelingsdenken.
De waarna-vraag gaat terug op het hechtingsmodel, het
narratief model en de positieve psychologie.
193
De waaraan-vraag gaat terug op het empowerment-, on-
dersteunings-, oplossingsgericht-, coachings-, co- en
zelfregulatiedenken en de methode Heijkoop.
De waartegenover-vraag gaat terug op het aandachtge-
richt en sociaal cognitief denken, acceptance and com-
mitment therapy en mindfulness.
De waarmee-vraag gaat terug op verbindend denken
waarin tweezijdige omgangs- en relatievorming centraal
staat, geweldloosheid, sociale en emotionele intelligen-
tie, (meta)omgangsdenken en samenwerkende benade-
ring.
De waaromheen-vraag gaat terug op het (p)referentieel
denken, schemadenken, identiteitsdenken en neurocog-
nitieve invalshoek (autisme, …).
Hierna kan je een overzicht bekijken van vraagstellin-
gen, met respectievelijk een voorbeeld van probleemsi-
tuatie waarin toepasselijk en een voorbeeld als ant-
woord op deze probleemsituatie :
194
Waarna ? hechtingsmodel, narratief model, positieve psychologie
Ik herinner me enkel dat een onveilig en onzeker gevoel voortkomend uit vroegkinderlijke
ervaringen en verwachtingen me zeer ongunstig doet kijken en me verlamt.
Waar om heen bepaald door vraagstelling
195
Waarna ? hechtingsmodel, narratief model, positieve psychologie
Vroegkinderlijke patronen, verwachtingen en invalshoeken belemmeren mij niet langer,
doordat ikme hiervan bewust ben en ze zelf voor mij meer gunstig weet in te vullen.
Waar om heen bepaald door vraagstelling
196
197
In de professionele opvoedingsbegeleiding kan opge-
merkt worden, dat deze vraagstellingen elkaar opvol-
gen. Hierbij zou een goede strategie wellicht zijn deze
vraagstellingen te integreren tot een meerlagig geheel.
Zo te komen tot een en-en verhaal eerder dan te blijven
steken in een of-of verhaal.
Wil je zelf even proberen welke vraag en welk antwoord
je voor een eigen opvoedingssituatie zou kunnen formu-
leren, dan kan je hieronder als oefening voor jezelf aan
de slag. Haal er zonodig tijdig iemand bij die je kan hel-
pen.
198
199
Veerkracht als model
Draagkracht en veerkracht
Als je een onderscheid maakt tussen draagkracht en
veerkracht, zou je kunnen zeggen dat je veerkracht
wordt aangesproken op het moment dat je draagkracht
wordt overschreden. Je draagkracht is je persoonlijke
mate van actueel beschikbare kracht om met ontmoete
draaglast om te gaan. Meestal voldoet de draagkracht.
In uitzonderlijke omstandigheden kan ze tekortschieten,
zeker wanneer de draaglast niet kan verminderd.
Veerkracht biedt stevigheid en tegelijk soepelheid.
Net wat nodig in moeilijke omstandigheden.
200
Wat gebeurt nadat je draagkracht niet voldeed, is afhan-
kelijk van je veerkracht. Je kracht om weer aan draag-
kracht te winnen en met de ontmoete draaglast om te
gaan. Je veerkracht is de kracht tot herstel en om zich te
herpakken, om het leven opnieuw aan te kunnen. Het is
de kracht om er opnieuw bovenop te komen nadat je in
een crisissituatie terecht kwam. De kracht die je helpt die
crisissituatie te doorstaan zonder blijvend defect of let-
sel en die een zo ongeschonden mogelijk herstel en he-
ling toelaat. Hoe groter je veerkracht hoe meer je onge-
schonden uit de crisissituatie raakt, hoe geringer je veer-
kracht hoe meer kans om er niet bovenop te raken, of op
een geschonden wijze.
De meeste kinderen en volwassenen hebben het geluk
niet in extreem ongunstige situaties terecht te komen, of
niet in een ongunstige situatie te leven die lang aan-
sleept. Situaties die de draagkracht onderuithalen. An-
dere kinderen en volwassenen hebben minder geluk : ze
krijgen te maken met erg moeilijke omstandigheden,
mogelijk voor langere tijd. Onderzoek wijst uit dat een
aantal van hen mogelijk in meer of mindere mate blij-
vende schade oploopt en hun leven niet echt meer weet
te hernemen zoals voorheen. Toch wordt ook vastge-
steld dat een ander aantal vrij goed wat hen overkwam
weet te boven te komen en tot een gelukkig leven weet
te komen. Voor een aantal schiet blijkbaar de veerkracht
te kort, maar voor een ander aantal is het de veerkracht
die hen weet te helpen om er in de realiteit bovenop te
201
komen en zich emotioneel te bevrijden. Een aantal vindt
niet langer de energie en de zin om verder te leven, een
aantal andere wel. Zo blijkt dat het grootste deel, zowat
80%, van wie een trauma opliep, geen psychische stoor-
nis ontwikkelt.
Toch blijkt uit recent onderzoek dat een aantal kinderen
met negatieve jeugdervaringen op latere leeftijd vaker
mentale problemen krijgen. Ze tonen vaker tekenen van
depressie of angst en hun welzijn is lager. Het hangt mo-
gelijk samen met ervaringen als mishandeling, verwaar-
lozing, gescheiden ouders of financiële of psychische
problemen thuis. Als jongeren dan een toename in
vriendschappen ervaren, stijgt evenwel hun mentale
weerbaarheid en wordt hun veerkracht in positieve zin
beïnvloed. Vriendschappen tussen jongeren blijken dan
erg belangrijk voor weerbaarheid en veerkracht.
Je zou kunnen stellen dat draagkracht de beschikbare
energie is. Raakt deze opgebruikt dan blijkt nog een ze-
kere reserve aan energie beschikbaar, dit vormt dan de
veerkracht. Het is de energie die de draagkracht herstelt.
Ze heeft geen betrekking op de energie die nodig is om
met de ontmoete realiteiten om te kunnen, het is de
energie die nodig is om met zichzelf om te kunnen, om
er zelf te staan in de moeilijke omstandigheden.
In het verleden werden veelal aandacht besteed aan pro-
blemen en het problematische om er mee om te gaan.
202
Minder aandacht was er voor aanwezige krachten en de
beschikbare energie om met moeilijke situaties om te
gaan. Niet altijd zozeer brengen problemen mensen he-
lemaal uit evenwicht, wel het tekortschieten of het ont-
breken van krachten en energie om met die problemen
om te gaan. Veel kinderen en volwassenen ervaren pro-
blemen in hun leven : de opvoedings- en leefomstandig-
heden zijn niet steeds ideaal, of men loopt tegen de ei-
gen grenzen aan. Toch lukt men erin dit minder gunstige,
of soms problematische, aan te kunnen. Soms tijdelijk
minder of niet, maar men weet zich te herpakken. Men
weet zich in de gewijzigde omstandigheden, als echt-
scheiding of pandemie bijvoorbeeld, in te passen, of men
weet met zijn beperkingen, als aandachtstekortstoornis
of leerstoornis, bijvoorbeeld, zijn weg te vinden. Men
blijft niet stilstaan, men blijft emotioneel niet geblok-
keerd, men isoleert zich niet. Men gaat op weg in die ge-
wijzigde omstandigheden of met die gekregen nieuwe
informatie. Men ziet mogelijkheden in zijn omgeving
voor zich om zich te ontwikkelen en gelukkig te worden.
Door die persoonlijke krachten en energie centraal te
stellen kunnen voor kinderen en volwassenen de midde-
len beschikbaar gesteld om voldoening in hun leven te
vinden.
Veerkracht en reserve
Kinderen die veerkrachtig zijn, zo blijkt uit onderzoek,
beschikken over een zekere reserve. Ze kunnen extra
203
mogelijkheden aanspreken die het hen mogelijk maken
de moeilijkheden die ze ervaren door te komen. Ze kun-
nen terugvallen op zichzelf, op hun omgeving, hun (in-
ter)actie, hun verleden, hun toekomst, hun context- en
denkverandering. Door hen in de crisissituatie te leren
hier extra aandacht en zorg aan te besteden, kunnen ze
hier meer gebruik van maken.
De crisissituatie zal hen vaak ook doen terugvallen op
zichzelf, hun omgeving, hun interactie, hun verleden,
hun toekomst en context- en denkverandering. Zodat
deze automatisch worden aangesproken en ze door de
ontstane druk en het wegvallen van andere dingen juist
meer krachtig worden. Een beetje te vergelijken met een
veer die je indrukt en daardoor krachtiger wordt. Door
dit terugvallen op iets, wordt het compacter en daardoor
tegelijk krachtiger en minder kwetsbaar. Er ontstaat een
stevigheid waaraan op dat moment behoefte.
Uit onderzoek blijkt dat de draagkracht wordt gevormd
door het geheel van beschermende factoren dat een te-
gengewicht weet te bieden aan de aanwezige risicofac-
toren. De risicofactoren vormen een deel van de draag-
last waarmee iemand wordt geconfronteerd. Doordat op
een bepaald moment de draaglast te groot wordt, komt
de actuele draagkracht tekort te schieten. Het kind of
volwassene zal dan dienen terug te vallen op de aanwe-
zige reserve. Deze reserve is de synthese van alle erva-
204
ringen van het kind of volwassene, en niet enkel het ac-
tueel aanwezig ervaren zoals het geval voor de draag-
kracht. Zo kan een erg onzeker kind met de hulp van zijn
omgeving sedert kort een positief zelfbeeld hebben ont-
wikkeld. Wordt dit evenwel door de omgeving ter discus-
sie gesteld, dan kan het niet terugvallen op een reeds
vroeg ontwikkeld positief zelfbeeld. Het beschikt niet als
een ander kind over een zelfzekerheid die misschien in
feite steeds spontaan van bij de geboorte aanwezig is ge-
weest bij het kind, waar het steeds op kan terugvallen,
ook al voldoet de draagkracht onder extreme druk mo-
menteel niet.
Deze reserve en stevigheid die veerkracht is, kan gevon-
den worden :
. in zichzelf : als synthese van alle ervaringen en reacties
ontwikkelde het kind een positief zelfbeeld, een gevoel
van eigenwaarde en zelfvertrouwen, het kind kan op
zichzelf en eigen kracht rekenen, weet zichzelf te steu-
nen en zo nodig te overtuigen;
. bij anderen : ten behoeve van het kind ontwikkelde zich
een netwerk van sociale ondersteuning, het kind kan te-
rugvallen op relevante personen uit zijn omgeving die
bereid zijn praktische, emotionele en sociale bijstand te
bieden zonodig, het kind kan er terecht voor hulp, begrip
en advies;
205
. in interactie : het kind ontwikkelde zekere competen-
ties die het gevoel geven invloed te hebben, zo weet het
kind, bijvoorbeeld, wanneer iemand aan te spreken wan-
neer het nood aan hulp ervaart, zo ook weet het kind,
bijvoorbeeld, rekening te houden met eigen gevoelens
en behoeften;
. het verleden : wat eerder werd ontwikkeld en werd op-
gebouwd kan actueel ingeschakeld worden, om tijdelijke
moeilijkheden samen met een gevoel van tekortschieten
te boven te komen;
. de toekomst : soms is het verleden onherroepelijk voor-
bij of mislukt en dienen vooral kracht en energie geput
uit de toekomst. Zoals de zin die men voor zichzelf ge-
vonden heeft, doelen die men zich stelt, wegen die men
kan bewandelen om gestelde doelen te bereiken, moge-
lijkheden die er nog zijn en nieuwe kansen die mogelijk
ontstaan of worden ontdekt. De voor zichzelf uitgete-
kende toekomst en het onderweg zijn er naartoe, kun-
nen dat de nodige stevigheid bieden, ook op een mo-
ment wanneer alleen maar gemis en afwezigheid te er-
varen is, de oriëntatie op de toekomst kan maken niet te
veel belast te worden door het verleden en zo stappen
te kunnen zetten, vooral de hoop en het geloof in een
(betere) toekomst zijn cruciaal;
. in verandering van context en denken : dit kan door een
onbevredigende context achterwege te kunnen laten,
206
bijvoorbeeld, omdat de geboden hulp een nieuwe con-
text mogelijk maakt. Dit kan ook door niet-helpende
overtuigingen in te ruilen voor helpende. Bijvoorbeeld,
een denken waarin men zichzelf geen kansen gaf, of een
probleem bij zichzelf legde, naar een denken waarin met
ook aan zichzelf kansen toebedeelt, of een probleem als
interactief, zoals niet goed op elkaar weten inspelen, be-
noemt. Dit kan ook door naast de dramatische en ern-
stige kant van iets aandacht te hebben voor de grappige
en luchtige kant ervan. Bijvoorbeeld, van hoe erg dat het
helemaal fout liep, naar hoe grappig dat ik alleen maar
met dat bezig was;
. in de realiteit : door zijn wensen en verwachtingen niet
aan de realiteit op te leggen, maar in zijn wensen en ver-
wachtingen uit te gaan van de aanwezige realiteit, hoe
ongunstig ook. Zo kan humor eigen verwachtingen en
wensen relativeren, en kan humor toelaten de realiteit
meer licht en luchtig tegemoet te gaan. Het zo dicht bij
de realiteit blijven maakt dat er weinig afstand ontstaat
en biedt alzo stevigheid.
Door in moeilijke omstandigheden dicht bij zichzelf, an-
deren, eigen interactie, zijn verleden of toekomst, veran-
dering en realiteit te blijven, kan hierop teruggevallen en
is het risico op het ontstaan van afstand, spanningen en
trekkingen als gevolg, gering.
207
Veerkracht en soepelheid
Door dicht bij iets aan te leunen en zo tot een meer com-
pacte vorm te komen, neemt stevigheid toe. Door tijde-
lijk terug te plooien kan men zichzelf beschermen in de
ongunstige omstandigheden en terugvallen op de aan-
wezige basis. Tegelijk vergroot de soepelheid. Vooral in
crisissituatie kan starheid de ontmoete problemen nog
doen toenemen. De kans is dan vrij reëel dat er verkram-
ping en krampachtigheid ontstaan waarbij erg aan iets
wordt vastgehouden en elke wijziging als groot gevaar
wordt ervaren.
Door de weg te vinden naar soepelheid, en starheid en
krampachtigheid te verminderen, kan beter meegegaan
met wat zich noodzakelijkerwijs of onherroepelijk aan-
dient en kan beter op de gewijzigde situatie worden in-
gespeeld of geleerd dit te doen. Uit wat misliep of mis-
lukte kan dan geleerd om hoe het anders aan te pakken
of tot herstel te komen. Iets in de realiteit kan dan losge-
laten of veranderd, maar tegelijk kan ook iets in de bin-
nenwereld, in zichzelf worden losgelaten of veranderd.
Op die manier kunnen de twee basiseigenschappen van
een veer worden teruggevonden. Deze basiseigenschap-
pen zijn net tegelijk stevigheid én soepelheid. Ook al lij-
ken ze contradictorisch, toch is het net de kunst beide
eigenschappen te weten samenvoegen. Iets wat net te-
rug te vinden is in veerkracht. Samenvoeging van beide
208
basiseigenschappen doet op zijn beurt een nieuwe ei-
genschap ontstaan, die van veranderbaarheid. Eigen-
schap die juist gunstig is in situaties waarin een dosis
veerkracht nodig is. De op die manier aanwezige eigen-
schappen laten op hun beurt krachtbeheer toe. Ze kun-
nen aanwezige krachten opvangen en tegelijk kunnen ze
krachten ophopen en alzo voor de nodige energiere-
serve zorgen. Ook in situaties die om veerkracht vragen,
is dit beheer van krachten erg behulpzaam. De ongun-
stige krachten kunnen op die manier omgebogen tot
energie, waarmee iets te kunnen aanvangen. Alzo wordt
een zekere overbrugging mogelijk, iets waarvoor ook
een veer kan instaan.
De soepelheid van de veerkracht moet toelaten niet in
een slachtoffersituatie of -positie, die ontwikkeling en
groei uitsluit, gevangen te zitten. Soepelheid laat toe ge-
makkelijk aansluiting te vinden met anderen in een ge-
lijkaardige positie. Dit kan maken dat naast de individu-
ele veerkracht een groepsveerkracht ontstaat. Vooral
gezinnen kunnen deze functie vervullen, door samenho-
righeid kan het vermogen om tegenslag en weerstand te
boven te komen, worden versterkt.
Veerkracht als model
In dit thema-onderdeel staat veerkacht als de kracht van
een veer als model centraal. De verschillende eigen-
209
schappen van een veer, zoals de hogervermelde stevig-
heid, soepelheid, veranderbaarheid, krachtbeheer,
spontaan herstel, zorgen er voor dat ze een grote kracht
bieden, vandaar veerkracht.
Kinderen en volwassenen kunnen ongewild in stressvolle
en traumatische situaties terechtkomen. Om hier door-
heen te geraken wordt hun veerkracht erg aangespro-
ken. Als omgeving kan geholpen in de ontwikkeling van
voldoende veerkracht in rustige tijden. In crisismomen-
ten kan dan als omgeving getracht hen maximaal gebruik
te laten maken van deze veerkracht. Bijvoorbeeld, hen
hun geloof in zichzelf niet laten verliezen, hen steun te
laten zoeken in aanwezige relaties, zich niet te isoleren
van de realiteit en deze te ontvluchten, maar er van uit
te gaan om een toekomst te zoeken.
Het opbouwen van veerkracht als kind vraagt immers
het toegang hebben tot een vertrouwde volwassene. Er
blijkt met name uit onderzoek een groot verschil tussen
kinderen zonder ouderlijke steun en kinderen die één of
meer ouders als bron van veerkracht hebben. Ook het
aantal beschikbare volwassenen maakt een verschil.
Vooral het altijd toegang hebben tot een vertrouwde
volwassene blijkt belangrijk. Deze toegang kan het kind
helpen om relaties op te bouwen binnen het gezin en de
bredere samenleving. Het helpt het kind om sociale
vaardigheden te ontwikkelen en vertrouwen op te bou-
wen tegenover anderen. Een ondersteunende ouder-
210
kindrelatie is gesuggereerd als de sterkste component in
de ontwikkeling van veerkracht bij kinderen en speelt
een enorme rol bij veerkracht gedurende de hele levens-
duur. Ondersteuning van niet-ouderlijke volwassenen
wordt ook erkend als ondersteunend voor de veerkracht
van kinderen. Samen betekent dit dat naast persoonlijke
kenmerken van het kind, vooral koesterende ondersteu-
nende relaties met familie en volwassen verzorgers, en
ook samenhangende sociale netwerken en gemeen-
schappen als beschermende factoren, behupzaam kun-
nen zijn voor het ontwikkelen van veerkracht. Dit kan
het risico op verminderende gezondheid en welzijn op
latere leeftijd doen afnemen en toekomstige generaties
beschermen. Het biedt tevens troeven om tegenspoed
het hoofd te bieden.
Veerkracht moet een snel hervinden van zijn evenwicht
en een spoedig herstel toelaten. Ze moet er voor zorgen
dat de ontmoete stress of het ervaren trauma binnen de
perken blijft. Zodat herstel en vernieuwing zonder blij-
vende schade mogelijk zijn. Ook al hebben de omstan-
digheden iemand door zijn knieën doen gaan en uit ba-
lans gebracht, toch kan veerkracht er voor zorgen er bo-
venop te raken zonder dat er iets wezenlijks wordt ge-
knakt. Deze omstandigheden kunnen fysiek van aard zijn
: een ongeval, handicap, ziekte, een onverwachte zwan-
gerschap. Deze omstandigheden kunnen ook sociaal-
emotioneel van aard zijn : geweld, mishandeling, mis-
bruik, discriminatie, afwijzing, conflict.
211
Veerkracht verwijst naar leer- en ervaringsprocessen. Je
komt sterker uit een gebeuren, kan beter met een situa-
tie om. Waarmee je te maken kreeg, heeft je ogen geo-
pend, je waarneming veranderd, heeft het onbekende
weggenomen, deed je meer afstand houden en nemen,
maakte je minder gevoelig voor iets. Je bent er meer er-
varen uitgekomen, je vond ruimte, oplossingen en uit-
wegen voor wat je overkwam. Je sterke punten werden
sterker en je zwakke punten werden minder. Je kan wat
je overkwam plaatsen en herkent sneller gevaar op her-
haling. Je weet meer afstand te houden in de realiteit,
maar ook emotioneel. Je weet beter om te gaan met je
gevoelens, behoeften en noden en weet jezelf beter te
ondersteunen. Je ziet beter wat mogelijk is en wat niet,
hoe iets aan te pakken en hoe zeker niet, wanneer wat
op te vatten en wanneer niet, wanneer wat te doen en
wanneer niet.
Veerkracht betekent de onvermijdbare of nodige veran-
deringen onder ogen weten zien en op weg gaan. Daar-
door kan uitzichtloosheid en verstarring die alle energie
dempen overwonnen en kan door verandering van per-
spectief en door vernieuwing opnieuw energie gevon-
den. Er is opnieuw iets om naar uit te kijken.
Veerkracht houdt in, zichzelf niet onder druk te zetten
en zo nog aan kracht te verliezen, maar met zichzelf op
stap te gaan en de aanwezige kracht te benutten. Niet
met kracht er tegenaan, maar vanuit kracht op weg.
212
Door dichter bij zichzelf te komen en zich met zichzelf
verbonden te voelen is een groter welbevinden mogelijk
dat een stevige basis biedt en de veerkracht doet toene-
men.
Maar ook in het dichter bij anderen komen te staan en
in zich verbonden weten met hen, kan een stevige basis
gevonden, waardoor de veerkracht kan toenemen. Zo
kan pijn en verdriet weten uiten en delen, maken er niet
langer in vast te zitten en steun te ervaren, mogelijk van
anderen in een gelijksoortige situatie. Zo kan je ervaren
dat pijn en verdriet mag, ook voor jezelf en anderen. Dit
beluisterd en begrepen voelen verlicht dan mogelijk de
pijn en kan mogelijk het verdriet temperen.
Persoonlijk
Over welke veerkracht meen je te schikken ?
Hoe aan veerkracht te weten winnen ?
Wie of wat kan je behulpzaam zijn ?
213
Hoe kunnen anderen je veerkracht verhogen ?
Hoe kunnen vroegere ervaringen als basis dienen ?
214
Hoe ver ?
Overactivering
Als ouder kan je nu en dan het gevoel krijgen dat je kind
te kort schiet of te ver gaat. Vooral dit laatste, je kind dat
te ver gaat, roept bij je de neiging op om onmiddellijk te
reageren. De vraag kan dan gesteld worden of het je
steeds lukt op een passende wijze te reageren om je kind
in te binden en te begrenzen. Nu en dan moet je vast-
stellen dat je zelf ook ver moet gaan om hierin te lukken.
Mogelijk voel je op dat moment de nood om toch te we-
ten begrenzen op een andere manier dan je op uit kwam.
Sommige kinderen gaan in hun gedrag te ver,
hoe ver gaan ze dan intern ?
215
Stel je nu eens voor dat je kind te ver ging omdat het in-
tern of extern te veel gestimuleerd werd. Vooral het ex-
tern te sterk gestimuleerd worden, kan je je voorstellen.
Bijvoorbeeld, je kind ging tot drinken over omdat het
door zijn 'vrienden' hierin werd meegetrokken. Anderen
dronken ook, of daagden hem of haar uit, of dreigden
hem of haar af te wijzen zo hij of zij niet mee deed.
Minder gemakkelijk ga je denken aan het intern te veel
gestimuleerd worden. Bijvoorbeeld, dat je kind ging drin-
ken, niet omdat het te veel extern gestimuleerd werd,
maar omdat het zich iets intern te veel aantrok, bijvoor-
beeld, niet te zijn als de anderen. Of omdat het de uitda-
ging van zijn vrienden te ernstig nam en er te lang in ge-
dachten bij stilstond. Of omdat het de dreiging als te re-
eel ervaarde en daardoor de omgeving te veel invloed
over zich gaf.
Als jongere kan je dan niet alleen zozeer te ver gaan in je
gedrag, maar vooral en onderliggend te ver gaan in je
waarnemen, in je interpreteren vanuit voorbij ervarin-
gen, in je denken, in je voelen, in je fantaseren, in je (li-
chamelijk) ervaren, in je behoeven, verlangen of willen.
Te ver gaan kan betekenen te intensief, te weinig selec-
tief en gelimiteerd, te veel op gang brengend, te ver
strekkend en te minitieus, te zwaartillend en te veel be-
tekenis aan hechten, te snel en te lang met iets bezig zijn.
216
Dit maakt dat hierdoor iets een zeer uitgesproken plaats
gaat innemen en het niet gemakkelijk van zich kan afge-
zet worden. Hierdoor neemt de kans toe of wordt de
kans uitgesproken dat dit waarnemen, herinneren, den-
ken, voelen, fantaseren, gewaarworden, behoeven en
verlangen zich gaat vertalen en uiten in gedrag.
Je kan het een grotere interne gevoeligheid noemen
voor wat zich extern afspeelt, met meer interne uitwer-
king die mogelijk hierdoor gemakkelijk(er) zich in expres-
sie en reactief gedrag gaat uiten. Bijvoorbeeld, het voor-
beeld van het drinken kan zo intern tot een terugko-
mende gedachte of verlangen worden. Zo kan het risico
op eraan toegeven en het ontstaan van een verslaving
groter worden.
Deactivering
Als ouder kan je zo een probleem anders benaderen, na-
melijk als iets van wat in de buitenwereld gebeurt dat in-
tern een te grote valentie krijgt, dit door wat allemaal
wordt geactiveerd. Op die manier kan je je kind en zijn
probleem heel anders benaderen en proberen begrij-
pen. Niet als wat het fout doet, maar als wat fout gaat of
anders verloopt.
217
Vooral kan je je kind leren dit wat zich in hem of haar
afspeelt op die manier ook anders en beter te vatten en
te onderkennen. Die manier kan het vertrekpunt worden
om je kind te leren hier anders mee om te gaan en zo als
gevolg en resultaat tot een andere expressie en een an-
dere reactie te komen, zo gewenst. Eens dat je kind deze
vaardigheid bezit, kan het ertoe komen en zelf ervaren
minder ver te gaan in zijn expressie en gedrag. Dit door-
dat het geleerd heeft minder ver te gaan in en met wat
zich in zichzelf afspeelt. Minder intensief waar te nemen,
zich te herinneren, te denken, te voelen, te fantaseren,
gewaar te worden en te behoeven, verlangen of te wil-
len.
Bijvoorbeeld, je kind heeft bij het opstaan 's morgens in
confrontatie met de verschillend dagtaken gemakkelijk
de neiging negatieve gevoelens te ontwikkelen en hierop
te reageren met een ochtendhumeur. Het is weinig aan-
spreekbaar en alles lijkt te veel. Door de eigen gevoelig-
heid bij het opstaan en de confrontatie met opgaven te
onderkennen, kan getracht er niet volledig in op te gaan
en er zich niet door te laten doen en bepalen in wat te
voelen en hoe te reageren. Tegelijk kan vanuit dit gevoe-
ligheidsbesef alles wat intern wordt opgewekt, bijvoor-
beeld, gehalveerd of voor een deel verminderd, zonder
het te willen ontkennen. Ik voel me niet zo happy, dit is
218
mijn gevoeligheid. Ik probeer met openheid en bereidwil-
ligheid dit unhappy gevoel te halveren of althans vol-
doende te verminderen in intensiteit. Ik geef mezelf enige
afstand tegenover mijn unhappy zijn en tracht dit gevoel
wat te relativeren door er niet in mee, of op of tegen in
te gaan. Ik kies ervoor om door onderkennen van de aan-
wezigheid en niet zozeer het ervaren van de intensiteit,
ertoe te komen dit gevoel vervolgens los te laten.
Door iets als overactivering op te vatten, kan je van hier-
uit proberen er minder uitgesproken op in te gaan. Zo
kan het verminderd in snelheid, intensiteit, duur, extre-
miteit, druk, verplichting, versmalling, verbreding. Dit
creëert enerzijds ruimte en anderzijds mogelijkheden
voor wat anders. Tevens vergroot hierdoor je vrijheid en
je afstand.
Nogal eens wordt gevreesd dat deze minder actieve be-
nadering zal maken onvoldoende energie, kracht en
sterkte op te brengen. Tegelijk wordt gevreesd hierdoor
minder energiek, krachtig en sterk voor anderen uit de
hoek te komen. Door het uit te proberen zal evenwel
veelal ervaren worden meer selectief en gericht te kun-
nen handelen en tot een meer passende en bruikbare
omgang en communicatie te komen met de omgeving.
Zodat de vrees ongegrond blijkt. Dat in tegendeel in het
219
juiste ritme gekomen wordt met de realiteit en met an-
deren in de omgeving.
Bijvoorbeeld, als kind kan je zeer gevoelig zijn voor gepest
worden of genegeerd worden. Het minste wat anderen
doen of nalaten te doen, kan je dan ervaren als geviseerd
worden of uitgesloten worden. Dit kan heel negatieve of
vijandige gevoelens, gedachten, herinneringen, voorstel-
lingen en neigingen in je oproepen. Die kunnen je als kind
ertoe brengen anderen te pesten of uit te sluiten. Zo loop
je in je ervaren althans minder zelf risico gepest en uitge-
sloten te worden.
Door het kind te leren dat het te gevoelig reageert en
zichzelf te veel stimuleert via zijn manier van waarne-
men, herinneren, denken, voelen, fantaseren, gewaar-
worden, behoeven en verlangen, kan het rustiger en
minder uitvergrotend hiermee omgaan. Dit maakt dat
het kind zelf niet gaat pesten of gaat uitsluiten, waardoor
het gemakkelijker in de groep komt en meer positieve
expressies en reacties van anderen kan ervaren. Op die
manier verloopt de interactie minder extreem en risico-
vol. De beter gedoseerde energie, kracht en sterkte ma-
ken het voor het kind gemakkelijker, evenals voor de om-
geving. Ze maken dat een beter en minder problema-
tisch op elkaar inspelen mogelijk wordt.
220
Over- en deactivering in de praktijk
Wat activeert je kind vooral :
zijn waarnemen
zijn herinneren
zijn denken
zijn gevoelen
zijn fantaseren
zijn gewaarworden
zijn behoefte/verlangen
Welke vorm neemt deze activering voor je kind vooral
aan :
te intensief
te weinig selectief
te weinig gelimiteerd
te veel activerend
te verstrekkend
te minitieus
221
te zwaartillend
te betekenisvol
te snel
te langdurig
Wat zou je als ouder samen met je kind hieraan kunnen
doen :
minder intensief
selectiever
meer gelimiteerd
minder activerend
minder verstrekkend
minder uitdiepend
meer relativerend
betekenis minderen
trager
korter
222
Hoe veraf ?
Om het gedrag van hun kind in goede banen te leiden
zijn ouders gemakkelijk geneigd te grijpen naar grenzen.
Zo en niet anders ! Tot hier en niet verder ! Als ouder
kan je dan ervaren heel wat inspanningen te moeten
doen om die grens te doen respecteren. Vaak volstaat
zeggen niet en moet je aandringen en druk gebruiken.
Soms kan die druk erg oplopen en betrap je er jezelf op
te moeten overgaan tot dreigen en zelfs je dreigement
uitvoeren vooraleer je de gewenste reactie bekomt.
Als ouder kan je dit als zeer belastend ervaren. Steeds de
grens te moeten aangeven en dan zo ver te moeten gaan
dat je het afdwingt. Het in het oog houden van de grens
Het lukt het kind niet steeds onmiddellijk te doen wat
je mag verwachten.
Hoe met het kind omgaan bij nog niet lukken ?
223
en ze doen respecteren komt dan helemaal voor je reke-
ning. Het is iets waar jij op let en iets waar jij voor zorgt.
Je kind doet maar, totdat het niet verder kan door je tus-
senkomst. Als je kind door je reactie leert waar de grens
ligt en leert ze zelf te respecteren dan werpt je tussen-
komst vruchten af. Als je kind evenwel ervaart dat het
een blijvende zorg van je is, verandert er weinig aan het
spontane gedrag van je kind.
Om niet in deze impasse terecht te komen, kan je de
kern voor je kind aangeven. Hier zouden we of jij moeten
uitkomen. Daar moet je naar toe werken, ook al lukt het
je nog niet, of niet helemaal, of niet steeds, of niet alleen.
Zo geef je de richting aan en de opdracht voor je kind.
Het kind wordt dan de oefen- en leertijd geboden om te
doen wat bij voorkeur geldt. Omdat je er als kind niet al-
tijd aan denkt, of omdat je jezelf nog niet helemaal onder
224
je invloed hebt gaat het nog niet helemaal. Je bent nog
op weg. We moeten je als ouder nog helpen en onder-
steunen om er te komen en het voor je rekening te ne-
men. Dit is wel het doel en dit is wel de weg. Het is vooral
een doel voor je en een weg voor je. Iets waar jij nog
meer aan moet denken en waar je nog aan moet werken.
Het kind krijgt zo met zichzelf te maken en niet zozeer
met je.
In plaats van telkens teleurgesteld te zijn dat je kind zelf
de grens niet ziet en boos omdat je binnen de grens blij-
ven moet afdwingen, kan je blij zijn omdat je kind het
vooropgezette doel bij benadering bereikte en kan je
rustig je kind aanmoedigen voor de inspanning en
moeite die het deed. Je komt dan niet in de positie te-
recht van iets te moeten beletten, maar in de rol van iets
te kunnen bekrachtigen. Niet ontmoedigen is dan je aan-
deel, maar aanmoedigen.
Je kind loopt nog gemakkelijk buiten de lijnen, of op de
rand, nog niet helemaal in het centrum. Je kan evenwel
je kind duidelijk maken wat die kern is en hoe ver het er
nog af is, of hoe vaak. Je kan je kind ook helpen in hoe
het tot die kern zou kunnen komen en om zelf te ontdek-
ken wat het vanuit zichzelf zou kunnen doen en wat het
nodig heeft om het te bereiken. Rekening houdend met
wie het is en hoe het zich ervaart.
225
Ik weet wel dat ik mijn broer niet mag slaan als ik het
onderspit dreig te delven. Ik weet dat ik dan best probeer
zo kalm mogelijk te blijven en probeer me niet te zeer te
focussen op het geleden verlies en het beeld dat het over
mezelf bij me oproept en het beeld dat ik over mezelf
veronderstel bij mijn broer. Zo ontdek ik wat aandachts-
en leerpunten voor mezelf zijn.
Ik weet wel dat ik mijn kamer zelf moet op orde houden.
Niet steeds lukt me dat. Ik heb soms wel een herinnering
nodig en een beetje aanmoediging. Als ik het samen met
iemand kan doen, kost het me heel wat minder moeite.
Misschien vraag ik mijn mama wel ? Of ze stelt zelf voor
het samen op te pakken ?
Het voelt niet zo prettig aan nog televisie te zitten kijken
terwijl ik al tien minuten geleden naar bed had gemoe-
ten. Mijn ouders zeggen niets, of liever niets meer. Niet
omdat ze akkoord gaan, maar omdat de babbeltijd voor-
bij is. Misschien moet ik toch maar eens naar bed gaan.
Zo 'alleen' zonder klankbord zitten kijken is ook niet zo
prettig.
Als kind kan je dan anders, maar je kan ook zoals het
hoort. Als kind kan je geen inspanning doen, maar je kan
ook moeite doen. De richting en de weg is duidelijk, al-
226
leen moet ik het nog doen. De keuze en het initiatief lig-
gen bij mij. Hier en nu, of daar en later. Hoe veraf ben ik
? Ben ik nog ? Telkens opnieuw word ik geconfronteerd
met wat en hoe het had gemoeten.
Ik ben er nog steeds niet aan toe. Ik moet er nog toe ko-
men. Ik ben er nog niet. Er is nog een hele weg af te leg-
gen. Ik kan het voor mij uitschuiven, of het kan me bezig-
houden, zonder dat ik er ben of toe kom. Ik kan het ook
onder ogen zien, zodat het me niet langer hoeft bezig te
houden, en ik er ben en toe kwam.
Als ouder sta je vaak gewild of niet, model voor je kind.
Wat voor je is, hoe jij met iets of iemand omgaat vormt
vaak de kern waar je kind gewild of niet, heel wat van
overneemt. Je kind wil er ook naar toe, op een gelijkaar-
dige wijze, binnen eenzelfde gezochte context. Onder-
zoek wijst uit wat kinderen van je als interesses of voor-
keuren en gedragsgewoonten hebben gezien, gehoord
en ervaren, ook voor hen een aantrekkingspool wordt.
Sportinteresses en -gewoonten worden gemakkelijk
overgenomen. Voorkeuren en gewoonten in voeding en
middelengebruik vinden in belangrijke mate navolging.
Je centrum - sport en gezonde voeding, bijvoorbeeld -
trekken dan gemakkelijk je kind aan en zetten het kind
227
aan je ingeslagen weg te volgen. Ook al wijken ze op be-
paalde momenten hier van af, toch keren ze hier vroeg
of later, of op een of andere manier naar terug.
Mogelijk kan de afstand hen duwen in de richting van het
centrum. Het tekort bij zichzelf dat ze bij afstand ervaren
kan hen in de gewenste richting duwen (push). Het voor-
uitzicht van het centrum kan hen evenwel ook aantrek-
ken. Het bereiken van iets, dat ze bij nabijheid ervaren
kan hen in de gewenste richting aantrekken (pull).
Zo kan het gevoel alleen te staan bij afstand hen active-
ren, en kan het gevoel er helemaal bij te horen bij nabij-
heid hen aanspreken.
Zo ook kan het gevoel buiten de context te vallen, hen
aansporen en kan het gevoel binnen de context te raken,
hen uitnodigen.
Als ouder ga je er vanuit dat je kind de weg zal vinden en
zal nemen naar het centrum. Je handelt alsof je kind het
centrum reeds bereikt heeft, of volop onderweg is. Je
gaat er vanuit dat je kind voldoende sportief is en tot een
gezonde voeding weet te komen. Je verwachting, met
het eraan gekoppelde geloof en vertrouwen, kunnen
maken dat je het kind heel wat signalen geeft in die rich-
ting. Je maakt je vrij om samen met je kind te sporten. Je
228
koopt gezonde voeding aan. Je beschikbaarheid en de
bereikbaarheid scheppen een klimaat waarin dit gemak-
kelijk mogelijk wordt. Zo kan door je opstelling en gedrag
je verwachting mogelijk zichzelfwaarmakend worden.
Zo blokkeer je in elk geval niet door je anders negatieve
verwachting, je ongeloof en je gebrek aan vertrouwen in
je kind, het proces en de weg tot wat verkiesbaar is.
Veel gedrag is pas op langere termijn realiseerbaar. Het
is dan belangrijk de stapsgewijze ontwikkeling ervan niet
in de weg te staan, maar er ruimte voor te scheppen.
Zelfstandig handelen, niet ondoordacht handelen, jezelf
volgen, terugkijken, risico vermijden, tegelijk met meer-
dere aspecten rekening houden, niet enkel op de baten
letten maar ook op de kosten, enzomeer, lukken pas na
een lange evolutie en ontwikkeling.
Heel wat kinderen hebben spontaan de neiging in de
buurt van de hen vertrouwde volwassenen te blijven.
Hoe meer het kind zich verwijdert van hen hoe meer hun
onveiligheidgevoel toeneemt. Voor sommige kinderen is
het niet zien of horen van deze vertrouwde figuren vol-
doende om angstig, tot zelfs paniekerig te reageren.
Een basisschool met omheining was gelegen in een gras-
vlakte omgeven door een bos. In een onderzoek werd
229
nagegaan hoe kinderen zouden reageren zo de omhei-
ning werd weggehaald. De veronderstelling was dat kin-
deren zich over het bredere terrein en het bos zouden
verspreiden. Tot grote verrassing verkozen kinderen
meer in het centrum van de school te gaan vertoeven.
Kinderen spiegelen zich in hun gedrag vaak aan het ge-
drag van andere kinderen. Door te doen zoals de andere
kinderen hopen ze erbij te horen en hun plaats te ver-
werven in de groep. Tijdens de adolescentie komt dit
imitatiegedrag nog gemakkelijker tot uiting. Op die ma-
nier hopen ze zich te identificeren met anderen naar wie
ze opkijken of wiens denk- en gedragsstijl ze willen over-
nemen. Op die manier willen ze graag ergens bijhoren en
zich anderzijds onderscheiden van anderen.
Als ouder zit je gemakkelijk met de vraag of het je wel
lukt. Zo het je lukt je kind tot iets te brengen, betekent
dit meteen dat het je kind zelf niet lukt.
Door je vraag te verleggen naar of het je kind zelf lukt,
gaat het om het lukken van je kind en niet meer zozeer
om jezelf en je lukken. Het is je kind dat nog niet hele-
maal lukt, niet jij.
230
Door je vraag te nuanceren kan je de mate nagaan
waarin het je kind lukt. Hoe goed, hoe vaak, hoe gemak-
kelijk. Je kan zo ook kijken naar de inspanning, de start,
de afgelegde weg. Zo hoef je niet alleen te kijken naar
het resultaat. Zo krijgen jezelf en je kind minder gemak-
kelijk en minder snel met een teleurstelling te maken.
Geef bij middel van de figuur aan hoever je kind nog af is
van waar je heen wil.
Bijvoorbeeld, lang geconcentreerd aan iets werken lukt je
kind niet goed. Je kind kan zich van nature moeilijk hele-
maal concentreren. Toch kan het een hele weg afleggen
en kan het met je hulp uitzoeken hier zelf meer in te luk-
ken.
231
Als ouder kan je uitgaan van een centrifugaal (of middel-
puntvliedend) denken in de benadering van het gedrag
van je kind. Het is aan je om het kind binnen grenzen te
houden. Dit kan je door grenzen te voorzien in de situatie
(ballen blijven buiten) en door grenzen te stellen in je in-
teractie met je kind (ingrijpen zo binnen met bal wordt
gespeeld).
Als ouder kan je ook uitgaan van een centripedaal (of
middelpuntzoekend) denken in de benadering van het
gedrag van je kind. Dit kan je door een centrum te voor-
zien. Dit kan je door er vanuit te gaan dat je kind een
goede relatie met je wil en wil behouden, dat je kind ook
een goede relatie wil met zichzelf en wil behouden, dat
je kind ook een goede relatie wil met de dingen in zijn
omgeving en ze niet wil stukmaken en beschadigen. Je
kan dan je kind duidelijk maken hoe het tot deze goede
relaties kan komen en hoe ze te behouden. Je kind kan
dit concreet maken door niets stuk te maken en rekening
te houden met de omgeving en zichzelf. Zo kan je het
voor je kind vertalen in buitenspelen met de bal om dit
te bereiken en niet iets op de helling te zetten. Zo werk
je op mentaal vlak om het kind zelf te laten bereiken
waarop het gericht is. Je werkt dan niet in op de situatie,
of via je interactie. Je werkt via beeldvorming, bewust-
making en gevoelig maken.
232
Naargelang de leeftijd en de mogelijkheden van het kind
kan je schuiven van inwerken op de situatie, over via je
interactie, naar mentale bewustwording. Lukt je kind
reeds in iets, dan kan je dit lukkend gedrag gebruiken om
het uit te breiden naar andere situaties en ander gedrag.
Zo blijf je binnen de kern van waar je wil uitkomen.
Als ouder kan je zo een steunende relatie aanbieden
voor de weg die reeds afgelegd is en de keren dat iets
lukte zoals verwacht of verhoopt. Ook tijdens het afleg-
gen van de weg kan ondersteuning geboden zodat ver-
der kan gekomen worden. Ook kan samen met het kind
overlopen worden hoe de inspanning en het resultaat er-
varen worden en wat het zelf hierbij voelt.
Als ouder kan je zo gemakkelijker in een positie van
bondgenoot terechtkomen die steunt, stimuleert en
aanmoedigt. Zodat het kind verder uitkomt en meer voor
zijn rekening neemt. Je bent dan als het ware zijn hulp-ik
en biedt ego-ondersteuning. Je focust als ouder op wat
lukt en voor het deel dat nog niet lukt, bied je je kind
steun zodat het toch nog voor een deel lukt.
Zo voorkom je zich steeds herhalende negatieve interac-
tiepatronen met je kind die focussen op wat niet lukt en
anders moet. Zo voorkom je onmiddellijk te moeten in-
grijpen als je kind iets doet wat niet kan. Je spreekt je
233
kind evenwel aan en maakt duidelijk wat het zelf kan
doen. Niet ophouden met iets, maar beginnen met iets.
Je kind ervaart zo een zekere onderdruk, het heeft nog
een heel eind af te leggen en moet hiervoor nog een hele
inspanning leveren. Deze geboden onderdruk maakt dat
het voor het kind gemakkelijkst is dat het meekomt. Dit
in plaats van dat je je kind onder druk moet zetten.
234
Veranderbaarheid
schema’s
Schema's voor een beter begrip
Mogelijk wil je als ouder je eigen gedrag of dit van je kind
beter begrijpen. Je wil weten wat aan de basis ligt van je
eigen gedrag of van dit van je kind. Je wil weten wat je
zo deed reageren in het verleden, zo doet handelen op
dit ogenblik en zo doet interageren voor de toekomst.
Vooral ook merk je mogelijk het gemeenschappelijke
tussen jezelf en je kind en tussen je gezin en de leefwe-
reld waarvan je deel uitmaakt. Ook merk je mogelijk het
constante en zich herhalende, iets wat jezelf en je kind
tot op zekere hoogte typeert.
Mogelijk wil je als ouder je eigen gedrag of dit van je
kind beter begrijpen om tot verandering te komen.
Schema's als neerslag van eerdere ervaringen kun-
nen je hierbij helpen.
235
Om hier meer zicht op te krijgen kan je trachten je per-
soonlijke, familiale, culturele, leeftijds- en geslachtsgere-
lateerde schema's te achterhalen die jezelf of je kind ont-
wikkelde doorheen de tijd op basis van interactie. Deze
schema's laten toe te begrijpen welke betekenis je aan
de dingen geeft, hoe de dingen je raken en hoe je er op
reageert, welke richting je wil uitgaan en wanneer, waar
en tegenover wie dingen voor je plaatshebben. Schema's
vormen het resultaat van informatie processing die
doorheen je ontwikkeling plaatshad. Ze vormen tevens
de oorsprong van je informatie processing die zorgt voor
begrijpen, verklaren, reageren, plannen en selecteren.
Ze houden dynamische organisaties in van voorbije erva-
ringen met hun kenmerken, implicaties en contexten,
die toelaten je te oriënteren op nieuwe gebeurtenissen.
Sommige van deze schema's zijn erg flexibel en voortdu-
rend in ontwikkeling. Andere zijn meer vast en duur-
zaam. Waar de eerste kunnen losgelaten worden, beïn-
vloedbaar zijn en kunnen veranderd worden, zijn de
tweede weinig of niet veranderbaar en vormen ze de
manier waarop je jezelf typeert of waarop je door ande-
ren wordt getypeerd.
Bijvoorbeeld, het beeld van jezelf, of je tekort schiet of
niet en of dit ligt aan jezelf of niet, hoe je hiervoor tracht
te compenseren of niet door voortdurend te trachten je-
zelf te overtreffen of net je grenzen te kennen en hoe dit
telkens opnieuw leidt tot de bevestiging of niet van wat
236
je al wist, hoe dit kwam, hoe je probeert hier wat aan te
doen of net niet, hoe je vaststelt dat je er nog niet bent
of net wel.
De vraag hierbij is niet in de eerste plaats waar deze
schema's vandaan komen, maar wel waarom ze blijven
bestaan hoeveel ongemak zo ook geven of onterecht ze
ook zijn. Het blijkt dan dat ze gemakkelijk geactiveerd
worden en dat ze een zekere herkenning en resonantie
toelaten wat heel bevredigend lijkt te zijn. Het geeft een
zekere stabiliteit en vertrouwdheid en een zekere over-
eenstemming tussen binnenwereld en buitenwereld
met een oké-gevoel als gevolg. De buitenwereld die je
van hieruit veelal opzoekt valt dan samen met het inwen-
dig opgebouwd patroon en dit lijkt erg voldoeningge-
vend, spanningsontladend en geruststellend.
Het hoe van schema-verankering
Wil je in een poging je eigen schema's of die van je kind
bij te sturen begrijpen waarom dit niet als vanzelf lukt,
dan merkten we reeds hun functies op in het nu en voor
de toekomst.
Wil je evenwel ook weten waarom deze schema's zo wei-
nig veranderbaar zijn geworden op basis van ervaringen
uit het verleden, dan kunnen algemene redenen en
kindeigen redenen verbonden aan opvoeding worden
onderkend.
237
Er zijn een vijftal algemene redenen voor de geringe ver-
anderbaarheid van schema's. Een eerste is een affec-
tieve component. Je manier om de dingen op te vatten
en ze te verklaren kan gepaard gaan met heel wat emo-
tie en kan gevoelsmatig verbonden zijn aan eigen voor-
bije ervaringen waardoor je tot die opvattingen en ver-
klaringswijzen kwam. Bijvoorbeeld, je ervaart onbegrip
en die schrijf je toe aan je omgeving of net aan jezelf. Dit
moet je tot je verdriet telkenmale weer ervaren.
Een tweede reden is de duur dat het schema reeds deel
van je uitmaakt. Als een schema reeds lang behoort tot
je persoonlijke levensgeschiedenis zal het meer krachtig
zijn. Bijvoorbeeld, bij een persoonlijke voorgeschiedenis
waarin je niet zo geliefd was en veel opmerkingen kreeg.
Een derde reden is van wie je de schema's verwierf. Hoe
belangrijker en hoe waardevoller de bron, hoe meer aan
het schema zal vastgehouden worden. Bijvoorbeeld je
ouders die je waardeerden of vaak lieten blijken dat je
hen teleurstelde. Je was oké, soms niet of je was niet-
oké, uitzonderlijk soms wel.
Een vierde reden is dat schema's persoonlijke gedach-
ten, beelden en verbanden doordringen. Bijvoorbeeld,
de verklaringen die je zoekt voor ervaren onbegrip en die
je legt binnen of buiten jezelf.
238
Een vijfde reden is dat schema's de individuele reacties
in een specifieke situatie selecteren en bepalen. Bijvoor-
beeld, je reactie vanuit ervaren waardering of teleurstel-
ling.
Naast deze algemene redenen voor geringe verander-
baarheid kunnen er ook een vijftal kindspecifieke rede-
nen zijn. Ze houden verband met de gekregen opvoe-
ding. Vooreerst, kan je kind naast zijn kernovertuiging
een ermee samenhangende overtuiging ontwikkeld heb-
ben die niet veranderbaar is. Bijvoorbeeld, je kind denkt
pas geliefd te zijn als je denkt en doet wat anderen ver-
wachten, met aansluitende overtuiging tot gevolg jezelf
te moeten verloochenen en niet spontaan te kunnen
zijn.
Een tweede reden kan zijn dat je overtuigingen sterk be-
krachtigd worden door je ouders of andere volwassenen.
Bijvoorbeeld, van jezelf te verwaarlozen en je aandacht
op anderen te richten, wat door je omgeving erg werd
goedgekeurd.
Een derde reden kan zijn dat elke afwijking van je over-
tuigingen niet bekrachtigd wordt en zelfs afgestraft
wordt. Bijvoorbeeld, van met jezelf op de proppen te ko-
men, wat genegeerd werd of afgekeurd.
Een vierde reden kan zijn dat het kind weliswaar niet ex-
pliciet waarde wordt ontzegd, maar dat elke poging van
239
het kind om aan waarde te winnen genegeerd wordt. Bij-
voorbeeld, tijd, aandacht en energie die je aan jezelf be-
steedt en investeert in jezelf, die geen reactie krijgt van
de ouders.
Een vijfde en laatste reden kan zijn dat ouders en andere
volwassenen het kind directief dingen opleggen en het
niet helpen een positief zelfbeeld te ontwikkelen. Bij-
voorbeeld, denk maar aan anderen, zo krijg je meeste
kansen.
Veranderbaarheid van schema's
Op die manier kunnen schema's ingedeeld in vijf catego-
rieën, gaande van schema's die een integraal deel uitma-
ken van wie je bent (geworden) als ouder of kind en om
die reden moeilijk te veranderen zullen zijn tot schema's
die weinig deel uitmaken van wie je bent (geworden) en
om die reden meer gemakkelijk veranderd kunnen wor-
den.
Aan het ene einde van het continuüm in veranderbaar-
heid vind je schematische paralyse. Jezelf als ouder of je
kind blijft bij eigen overtuigingen onafhankelijk van het
al of niet passend zijn in de situatie of context en los van
de vereisten en verwachtingen die zich opdringen. Zo
kan, bijvoorbeeld, een religieuze of persoonlijke overtui-
ging je beletten medische of andere hulp in te roepen.
240
Iets minder extreem is schematische rigiditeit. Je bent
sterk overtuigd van wat in je schema's aanwezig is, maar
onder extreme druk of in uitzonderlijke noodgedwongen
omstandigheden kan je even ervan afwijken. Zo kan je,
bijvoorbeeld, waarschuwen voor iets terwijl je toch blijft
vinden dat iemand best alles zelf kan ervaren omdat het
zo beter beklijft.
In het midden vind je schematische stabiliteit. Je be-
schikt over schema's die je duidelijk en systematisch aan-
wendt en waardoor je je laat leiden. Je bent vast en voor-
spelbaar overheen verschillen in tijd en situaties. Sche-
ma's kunnen evenwel zo nodig bijgesteld worden.
Voorbij het midden vind je schematische flexibiliteit. Een
en ander kan aangepast zonder het los te laten. Het is
bruikbaar bij probleemoplossing en wanneer creativiteit
nodig is. Je zoekt naar nieuwe antwoorden, oplossingen
en wegen om met iets om te gaan. Bijvoorbeeld, je ont-
dekt dat praten en aanpakken beter werkt dan stilzwij-
gen en uitstellen.
Aan het andere extreem van veranderbaarheid vind je
schematische instabiliteit. Je schema's fluctueren con-
tinu in antwoord op interne en externe invloeden. Er is
sprake van blijvende chaos en geringe probleemoplos-
singswijzen, waaruit weinig wordt geleerd voor de toe-
komst. Bijvoorbeeld, je denkt en doet wat anderen voor-
zeggen en -doen.
241
Begrip voor verandering
Een beter begrip van schema's kan helpen je gedrag als
ouder en dit van je kind beter te begrijpen. Het kan te-
vens helpen bij een mogelijke verandering van je eigen
schema's en van deze van je kind. Verandering van je
schema's die aan de basis kan liggen van een verandering
van je gedrag.
Een beter begrijpen van je schema's kan inhouden ze
niet enkel beter leren kennen, maar vooral ook bewust
worden van hun functie en hun nut, achterhalen
waarom ze zo verankerd zijn en welke omgevingsinvloe-
den vanuit de opvoeding hiertoe bijdroegen en tenslotte
nagaan hoe veranderbaar ze zijn.
Dit grotere begrip van je schema's kan van groot nut zijn
bij het bijstellen en veranderen van je schema's.
Zelf aan de slag
Geef voor jezelf als ouder of voor je kind een relevant
schema inhoudelijk weer:
Geef voor jezelf als ouder of voor je kind de functie en het
nut van dit schema weer:
242
Geef voor jezelf als ouder of voor je kind aan waarom het
zo verankerd is:
Geef voor jezelf als ouder of voor je kind aan welke op-
voedingsinvloeden tot de verankering bijdroegen:
Geef voor jezelf als ouder of voor je kind aan hoe veran-
derbaar het schema is:
Meer lezen : Freeman, A. & Freeman, S. (2005). Under-
standing schemas. In Encyclopedia of cognitive behavior
therapy (vol. 17, pp. 421-426). New York: Springer.
243
Veranderen
Veranderen waartoe
Ze volgen elkaar snel op de benaderingswijzen om ie-
mand van storende gevoelens en gedragingen af te hel-
pen. In essentie gaat men er vanuit dat de storende ge-
voelens en gedragingen het gevolg zijn van iets dat aan
de basis ervan ligt en dat dringend zou moeten verande-
ren. Zo zou je je erg depressief kunnen voelen en je erg
kunnen terugtrekken op jezelf en nog tot weinig of geen
handelen meer komen door de gedachte dat niemand
om je geeft omdat je weinig of niet interessant bent.
Door deze gedachte te wijzigen dat er toch wel mensen
zijn die om je geven en dat je toch altijd wel in iets goed
bent, zou je je beter kunnen voelen en stapsgewijze te-
rug tot contact met je omgeving kunnen komen.
Wat veranderen om storende gevoelens en gedra-
gingen te verhelpen ?
244
Wat veranderen
Wat in de benaderingswijzen achtereenvolgens naar
voor trad als wat zou moeten veranderen met gunstig
gevolg, was :
De storende gevoels- en gedragsreacties veranderen.
Hier vinden we de eerste generatie gedragstherapieën
terug. Storende gevoels- en gedragsreacties werden op
zich ontmoedigd door negeren of door onprettige gevol-
gen. Gunstige gevoels- en gedragsreacties werden aan-
gemoedigd door prettige gevolgen. Er werd direct inge-
grepen op de reacties zelf om ze te wijzigen. Het draaide
rond de vraag welke gedragingen te veranderen ?
Denken en gedachten veranderen. Hier vinden we de
tweede generatie gedragstherapieën terug. Onjuiste en
onrealistische gedachten dienden aangepakt en gewij-
zigd zodat een andere gevoels- en gedragsreactie zou
mogelijk worden. Het ging vooral om het in vraag stellen
van gedachte-inhouden om ze positiever en gunstiger te
maken. Cognitieve gedragstherapie en rationeel emo-
tieve therapie kunnen hier aangetroffen worden. Het
draaide rond de vraag welke inhouden te veranderen ?
Geheugen en geheugenschema's veranderen. Gedach-
ten staan niet los maar ontwikkelen zich meestal lang-
zaam op basis van eerdere ervaringen en verkregen in-
formatie. Deze ervaringen en informatie krijgen hun
245
neerslag en verwerking in ken- of geheugenschema's
over iets of iemand. Bij een nieuw contact en interactie
worden deze schema's actief en ingeschakeld en tegelijk
staan ze open voor aanvulling op basis van nieuwe erva-
ringen en informatie. Soms evolueren deze schema's
evenwel niet meer en is hun inhoud onaangepast, soms
ook domineren ze de interactie en vragen ze dat de in-
teractie in functie zou staan van haar inhoud. Door de
schema's te wijzigen of andere schema's op te bouwen
wordt de weg geopend voor andere gevoels- en gedrags-
reacties. Hier vinden we vooral de schematherapie te-
rug. Het draaide rond de vraag welke ontwikkel(en)de in-
houdclusters te veranderen ?
Focus en aandacht veranderen. Voor cognities als denk-
en geheugeninhouden wordt acceptatie en defusie naar
voor geschoven. Acceptatie wil zeggen er zich voor
openstellen en zich niet voor afsluiten. Defusie wil zeg-
gen ze opnemen als gedachten en gevoelens zonder ze
als een werkelijkheid vertegenwoordigend op te vatten.
Voor schema's als inhoudclusters niet er op focussen en
er niet in opgezogen worden door schemabevestiging, -
vermijding of -compensatie. Wat zoveel inhoudt als ver-
mijden er zich bij neer te leggen, ze te ontvluchten of ze
te overwinnen. Hier vinden we de derde generatie ge-
dragstherapieën terug. Ze zijn niet gericht op de inhoud
van gedachten of herinneringen, maar op de functie er-
van als werkelijkheidsweergave of als slechts gedachten
en gevoelens, als hinderend en remmend of als helpend
246
en ondersteunend. Het veranderen situeert zich vooral
in de manier van omgaan met cognities en emoties en
niet op de inhoud ervan. De manier waarop ze worden
verwoord en gecommuniceerd moet niet als werkelijk-
heid genomen worden, maar moeten door onderken-
ning minder centraal komen staan en plaats maken voor
waarden en doelen in de werkelijkheid waartoe men zich
verbindt. Mindfulness en acceptance and commitment
therapy (ACT) kunnen hier aangetroffen worden. Het
draaide rond de vraag welke inhoudsprocessen of -wij-
zen te veranderen ?
Voorstelling en vorm veranderen. Gevoels- en gedragsre-
acties gaan terug op een voorstelling als vorm. Deze
voorstellingsvorm heeft zowel betrekking op het aanwe-
zig proces als op de actieve inhoud. Van wat zich afspeelt
wordt een voorstelling gevormd op basis van wat waar-
neembaar is en op basis van wat werd opgeslagen, zodat
sommige dingen gemakkelijker worden opgemerkt. De
actieve voorstelling kent een zekere snelheid, omvang
en diepte. Vooral wanneer deze activering excessief is in
snelheid, omvang en intensiteit is er een groot risico op
vertekening van de gevoels- en gedragsreacties. De acti-
vering neemt dan uitgesproken vormen aan met als ri-
sico er gemakkelijk in vast te lopen. De actieve voorstel-
ling kent ook een zekere inhoudsvorm die gekenmerkt
wordt door een persoonlijke begripsinvulling als wat, ge-
dragsinvulling als hoe en contextinvulling als het wan-
247
neer van iets. Deze invullingen kunnen mogelijk ook ex-
cessief zijn omdat ze teruggaan op ervaringen en infor-
matie met een hoge activeringsgraad. Deze excessieve
proces- en inhoudsvormen kunnen aan de basis liggen
van gestoorde gevoels- en gedragsreacties. Door het ex-
cessieve te temperen en het persoonlijke inhoudelijk te
nuanceren worden minder uitgesproken gevoels- en ge-
dragsreacties gewekt. Bovendien wordt zo leiding en
keuze mogelijk. Zou hier voorzichtig gesproken kunnen
worden van nog een andere groep gedragstherapieën?
Hier is de referentiële schema begeleiding terug te vin-
den. Het draait rond de vraag welke inhoudsvormen te
veranderen ?
Veranderen in samenhang
Zo zijn thans een hele reeks benaderingswijzen beschik-
baar, vaak in de vorm van therapieën. Ze richten zich
veelal op het cognitieve als wat zich in iemands hoofd
afspeelt en de wijze waarop iemand er mee omgaat. Hoe
erg ze ook in elkaars buurt liggen, toch accentueren ze
elk iets anders als oorzaak van en oplossing voor ge-
stoorde gevoels- en gedragsreacties. Belangrijk om op te
merken is dat elk van deze benaderingswijzen en thera-
pieën elkaar niet uitsluiten en in principe elkaar kunnen
aanvullen en versterken.
Vooral belangrijk ook is dat ze allen op een of andere ma-
248
nier het belang beklemtonen van het zoveel mogelijk la-
ten overeenstemmen van wat zich in iemand afspeelt en
de aanwezige realiteit. Hiertoe blijken getrouwheid,
openheid, functionaliteit, verschil, dosering en nuance-
ring sleutelwoorden te zijn. Vooral voor wie het moeilijk
heeft in het leven in de omgang met de realiteit vallen
deze sleutelmechanismen weg. Net op een moment dat
ze wellicht het meest nodig zijn. Waar op korte termijn
niet getrouw-zijn, geslotenheid, disfunctionaliteit, fusie,
extremiteit en ongenuanceerdheid behulpzaam kunnen
lijken en de eigen kwetsbaarheid lijken te ontzien, vor-
men ze mogelijk een valkuil op termijn. Alleen een terug-
keer naar de aanwending van de gunstige sleutelmecha-
nismen kan dan wellicht verandering ten goede mogelijk
maken.
De ontwikkeling van telkens nieuwe benaderingswijzen
heeft als voordeel dat er steeds weer aandacht is voor
andere elementen, die wanneer samengevoegd steeds
meer aspecten als aanspreekbaar voor verandering mo-
gelijk maken.
In de gedachtegang van telkens een mentale functie en
haar inhoud te veranderen kan enige systematiek aan de
dag gelegd worden, zodat nog andere mogelijkheden
kunnen verkend worden. Door hun aandeel op reacties
en op elkaar onder de aandacht te brengen kunnen ze
wellicht gunstig worden aangewend. Zo hun werking kan
249
geïntegreerd worden, kunnen storende gevoelens en ge-
dragingen wellicht nog sneller en grondiger worden aan-
gepakt. Hoe recenter de benadering hoe meer er aan-
dacht is voor de diverse onderdelen en het geheel.
Steeds minder wordt er ook gevraagd iets buiten spel te
zetten, maar integendeel net weten te integreren op een
gedoseerde wijze.
Zelf veranderen
Geef in de tekst aan wat je zelf zou willen veranderen om
tot andere gevoels- en gedragsreacties te komen.
250
Veranderen ?
Begin(t) bij jezelf !
Besef en wil tot veranderen
Als jongere kan mogelijk bij je het gevoel ontstaan dat
het zo niet verder kan. Tegelijk kan je het verlangen be-
kruipen om hierin verandering te brengen.
Veranderen, het moet wel, zo voelt het aan. Je wil wel,
zo ervaar je voor jezelf. Maar hoe luk je erin ? Hoe begin
je eraan ? Is er kans voor ? Zal het je lukken ?
Eerst jezelf overhalen en overtuigen voor te kunnen
veranderen.
Hoe kom ik als jongere van een niet-helpend denken
tot een helpend denken ?
JONGERENTHEMA
251
Een massa vragen dringen zich op. Eerst even op adem
komen. Rustig nadenken, of je informeren hoe het aan
te pakken. Stapsgewijs te werk gaan en kijken wat lukt.
Ideeën en wegen vinden hoe het zou kunnen en lukken.
Misschien met de hulp van anderen, anderen uit je on-
middellijke omgeving.
Voorbij jezelf komen
Veel van wat zich in je hoofd afspeelt, is bedoeld om je
te beschermen. Wat je waarneemt, wat je je herinnert,
wat je denkt, wat je voelt, wat je wil, wat je je voorstelt,
wat je lichamelijk ervaart, dit alles is bedoeld om je veilig
te stellen en je zo ontspannen mogelijk te doen zijn. Ze
bieden je een verklaring, ze laten je dingen kennen als
vertrouwd en ze stellen je opties voor waarbij je rustig
kan blijven. Meestal toch. Blijkt het omgekeerde, duiken
er spookgedachten op, bijvoorbeeld. Of voel je je ang-
stig, dan nog zijn ze bedoeld om je zo weinig mogelijk
risico te laten lopen en zo de spanning binnen de perken
te houden.
Ze bieden evenwel weinig kans op verandering, het liefst
stimuleren ze herhaling en laten je doen wat je ver-
trouwd is, en je altijd al deed. Ze remmen je af iets te
ondernemen, of iets anders te doen en de vertrouwde
252
situaties en paden te verlaten. Zo kan alles bij het ver-
trouwde blijven. Ze helpen je evenwel niet iets op een
andere manier te bekijken en op te vatten, ze helpen je
ook niet iets anders te willen en te ondernemen.
Je kan ze 'niet helpend' noemen. Ze vormen als het ware
een eerste barrière voor jezelf. Soms zijn ze heel sterk,
juist om je tegen te houden en vast te houden in het ver-
trouwde. Alsof ze door zichzelf uit te vergroten, alsnog
een poging willen doen om je van je plannen tot veran-
deren te doen afzien.
Enkele voorbeelden van wat je tegenhoudt :
niet-helpende waarneming is .. niemand schenkt aandacht
aan me ..
niet-helpende herinnering is .. hopelijk word ik door anderen
niet opnieuw verstoord..
niet-helpende gedachte is .. ik kan mezelf niet verdedigen ..
niet-helpende voorstelling is .. ik zie mezelf vaak mislukken ..
niet-helpend gevoelen is .. ik ben een gespannen iemand ..
niet-helpend lichaamsgevoelen is .. ik voel me snel onpasselijk
worden ..
253
niet-helpende verwachting is .. ik maak geen kans ..
Hoe jezelf helpen ?
Wat zich in jezelf afspeelt, kan je evenwel ook aanwen-
den om je te helpen bij je veranderen. Dit kan, als je de
inhoud van wat er in je omgaat, verandert. Op zo een
wijze veranderd, dat de inhoud als helpend overkomt en
je hierin steun kan vinden. De gewijzigde inhoud kan je
dan stimuleren om verandering aan te durven en veran-
dering voor mogelijk te zien. De nieuwe inhoud kan je
steunen om vol te houden en niet onmiddellijk op je pas-
sen terug te keren, en zo te slagen in je opzet tot veran-
deren. Doordat je er zelf voor gaat en in gelooft, belet je
jezelf niet en schep je kansen. Als het niet lukt, zal het
niet aan je te wijten zijn, zoveel is dan zeker. Door er zelf
in te geloven en achter te staan, voel je je begrepen en
gesteund. Je gaat er dan krachtiger tegenaan en maakt
zo meer kansen op slagen. Je verwachting blijkt dan ge-
makkelijker uit te komen. Zo spreekt men van een zich-
zelfwaarmakende verwachting.
Je kan ze dan 'helpend' noemen. Wat je waarneemt, wat
je je herinnert, wat je denkt, wat je voelt, wat je wil, wat
je je voorstelt, wat je lichamelijk ervaart, kan je een hel-
pende inhoud geven. Dit vraagt soms even zoeken. De
nieuwe gewijzigde inhoud vormt dan je eerste houvast.
254
Door deze te laten toenemen of deze te herhalen, kan ze
je krachtiger maken om tot verandering te komen en
hindernissen onderweg te overwinnen.
Enkele voorbeelden van wat je helpt :
helpende waarneming is .. iemand schenkt aandacht aan me..
helpende herinnering is.. ik word door anderen niet steeds
verstoord..
helpende gedachte is .. ik kan leren mezelf te verdedigen ..
helpende voorstelling is .. ik zie mezelf nu en dan lukken ..
helpend gevoelen is .. ik ben een ontspannen iemand ..
helpend lichaamsgevoelen is .. ik kom gemakkelijk tot
rust ..
helpende verwachting is .. ieder kan een kans maken ..
Met iemands hulp
Zo je geluk hebt, vind je iemand - een vriend, een leef-
tijdgenoot - die net als jij dezelfde weg wil afleggen om
tot verandering te komen. In interactie met elkaar kan je
ervaren dat het kunnen delen van dezelfde ervaringen
een grote mate van elkaar aanvoelen en nabij komen kan
255
bewerkstelligen. Zeker in de mate je een overeenkomst
ervaart in je waarneming, je herinneringen, gedachten,
voorstellingen, gevoelens en verlangens. En zeker zo
deze inhoudelijk zowat helemaal zouden overeenstem-
men. Dit kan een grote steun voor elkaar betekenen, zo-
dat je meer en beter in staat bent de inhoud en beteke-
nis van je ervaringen onder ogen te zien. En je ze op die
manier kan verkennen en ze zo meer passend kan bijstel-
len of veranderen.
Soms kunnen gevoelens je domineren, je overmeeste-
ren, je bevangen of gevangen houden. Het kan dan help-
vol zijn deze gevoelens die je niet weet te hanteren en je
daarom soms van je wegduwt, ontkent of ontloopt en
die je niet weet te veranderen, onder ogen te zien. Dit
samen met een betrouw vol iemand, een volwassene of
eventueel een leeftijdgenoot.
Door er met iemand over te praten kan je druk wegne-
men en meer zicht krijgen. Door je gevoelens in woorden
te vatten kunnen ze helderder worden en op een zekere
afstand geplaatst worden. Gevoelens zijn vaak verbon-
den aan ervaren moeilijkheden (verlies, conflict, im-
passe, tekort, ...). Met de hulp van die anderen, kan de
ervaren hulpeloosheid om de moeilijkheden passend te
boven te komen, mogelijk ten dele worden weggeno-
men.
256
Enkele voorbeelden hoe anderen je met praten mogelijk
zouden kunnen helpen :
'Ga eens over je ervaren woede tegenover wie ze op-
wekte praten. Mogelijk is die zich hier niet van bewust en
wil die je wel op één of andere manier tegemoet komen.'
'Ik merk dat je bang bent voor wat nieuw en onbekend
voor je is. Zo je wil, kan ik je over míjn ervaringen in dit
verband vertellen, zo wordt concreter wat het inhoudt,
hoe ik er mee omging en wat ik ervaarde.'
'Zo ik je begrijp, voel je je erg moedeloos en ben je alle
hoop te lukken kwijtgespeeld. Je probeerde echter nog
maar eenmaal. Misschien moet je enige ervaring opbou-
wen, misschien moet je met vallen en opstaan stilaan je
weg zoeken, misschien moet je jezelf meer dan één kans
geven.'
257
258
Schema’s,
beïnvloeding
en verande-
ring
SCHEMA-BEÏNVLOEDING
Eigen ervaring is vaak de beste manier om beïnvloed te
worden. Ook al kunnen we ook dan nog ons zelf iets an-
ders trachten wijs te maken of trachten de ervaring te
ontkennen of te negeren. Hieruit blijkt hoe moeilijk wij
het kunnen hebben om afstand te doen van ons aanwe-
zig beeld, van onze aanwezige reactie en van de aanwe-
zige situatie waarin we iets plaatsen. Wat we tot dan toe
construeerden over iets, over hoe met iets om te gaan
en over wanneer of waarom, dat willen we niet steeds
zomaar bijsturen of loslaten.
Nog moeilijker is de invloed van anderen uit de omgeving
op ons. Wanneer je zelf merkt wat anderen ervaren en
Aan wat moet voldaan zijn, wil jij of je kind beïn-
vloedbaar zijn ?
259
meemaken, dan kan dit van invloed zijn op je eigen voor-
stelling, omgang en lokalisering van iets. Dit is zo wan-
neer de ander een betekenisvol iemand is voor ons en je
een gelijkenis met jezelf of je situatie merkt. Je leert dan
van het model staan van een betekenisvol relevant ie-
mand.
Minder gemakkelijk zal je mee gaan in het verhaal van
iemand, zeker wanneer die je van iets tracht te overtui-
gen. Ook al zegt die dat het teruggaat op eigen ondervin-
ding. Zeker ook niet wanneer die ander geen betekenis-
vol iemand is voor je en weinig relevant is voor jezelf of
je situatie.
SCHEMA-ONTWIKKELING
Je eigen geconstrueerde voorstelling, je eigen tot stand
gekomen omgang en je eigen ontdekte toepassing van
iets, vormen voor je het referentiepunt of -kader.
Waar in de schema-beïnvloeding vooral individuele in-
vloeden van jezelf of anderen spelen, is er bij de schema-
ontwikkeling vooral sprake van collectieve invloeden van
de omgeving waarin je opgroeit. Deze omgeving is dan
enerzijds de realiteit van de samenleving waarvan je deel
uitmaakt en anderzijds het gedachtegoed van de cultuur
waartoe je behoort.
260
Op die manier vormen de individuele en collectieve
mentaliteit die je kenmerkt een sterke basis waartegen-
over mogelijke beïnvloeding speelt.
Je verworven en ontwikkelde mentaliteit vormen de ba-
sis om te oordelen over andere voorstellingen, over an-
dere omgangswijzen en over andere toepassingsselec-
ties.
Zo zal je als ouder of kind, bijvoorbeeld, uitgesproken af-
fectie onderkennen als iets vanzelfsprekend tussen ou-
der en kind, of als iets geforceerd, zal je affectie spon-
taan in je omgang kunnen vertonen in zijn diverse vor-
men of zal je bijzondere inspanning moeten doen om
een juiste expressie te vinden, zal je aanvoelen wanneer
er ruimte voor affectie is of zal je mogelijk vastlopen als
je het toch zou uitproberen of aandurven.
Merk je dan in je omgeving veel affectie tussen ouder en
kind, dan zal je dat als vanzelfsprekend herkennen en er-
kennen, of zal je dit als vreemd ervaren en er vragen bij
hebben.
Je eigen mentaliteit zal bepalend zijn om het verschil tus-
sen jezelf en de omgeving op te merken en vooral bepa-
lend zijn om de grootte en mate van dit verschil te be-
noemen. Van enigszins verschillend tot tegengesteld,
van herkenbaar tot onherkenbaar, van begrijpelijk tot
onbegrijpelijk, van aanvaardbaar tot onaanvaardbaar,
261
van navolgbaar tot onnavolgbaar, van toepasbaar tot on-
toepasbaar, van juist tot onjuist, van zinnig tot onzinnig,
van gewaardeerd tot pover, van gevuld tot leeg, van ef-
fectief tot ineffectief, van gematigd tot extreem, van er
al of niet over en hoever.
Hoe groter het verschil hoe minder je beïnvloedbaar zal
zijn, zeker wanneer het over je grens van wat, hoe en
waar iets voor je kan, gaat. Iets zal dan niet enkel als te-
gengesteld maar ook als niet kunnend overkomen. Hier-
262
door zal je bereidheid om je open te stellen en beïn-
vloedbaar te zijn verdwijnen. Eerder zal je geneigd zijn je
af te sluiten en weerstand te vertonen. Mogelijk ontstaat
de omgekeerde reflex om de ander met wat hoe en waar
iets voor je kan te benaderen en de ander te willen beïn-
vloeden. Zeker in een situatie waarin niet én het een én
het ander kan, zal de druk om elkaar te beïnvloeden voor
het een óf het ander toenemen.
WENNEN
Is er een verschil, dan kan je ofwel dit verschil trachten
te onderkennen en aanvaarden zonder het verschil naar
jezelf toe of naar de ander toe te willen wegwerken. Is er
een verschil dan kan je ook dit verschil trachten te on-
derkennen en trachten weg te werken door jezelf te be-
invloeden of door de ander te beïnvloeden. In het eerste
geval vraagt het om tolerantie, in het tweede geval is er
sprake van mogelijke beïnvloeding.
In beide gevallen zal het even wennen vragen aan het
verschil. Misschien wil je het eerst niet merken, nadien
ga je het toch enigszins onder ogen zien, eerst kan je er
moeilijk mee om, dan wordt het meer vertrouwd, stilaan
kan je het mogelijk erkennen, misschien kan het je inte-
resse wekken, misschien zie je er wel iets in en wil je je
er door laten beïnvloeden in zekere mate, of wil je hele-
maal veranderen. Steeds zal het een zeker wennen vra-
gen. Eerst wil je er niet van weten, niet toepasbaar, dan
263
wil je het niet onder ogen zien, niet onderkennen, ten-
slotte wil je het niet overnemen, niet gebruiken. Later wil
je het mogelijk wel als relevant onderkennen, wil je het
mogelijk wel erkennen en wil je het mogelijk wel aan-
wenden. Wat je eerst negeerde, vervolgens tegen inging,
wordt nu waar je op ingaat op één of andere manier.
Wordt die kans en tijd om te wennen en vertrouwd te
raken niet geboden, dan is er een groot risico van op
weerstand en verzet te stoten. De eigen gegroeide men-
taliteit is beter en er is geen openheid en opening naar
buiten toe. Kan je evenwel de aandacht trekken, inte-
resse wekken, een verlangen op-wekken, dan kan je in-
vloed teweegbrengen. Dit kan je door zelf model te
staan, de ander te stimuleren, en tot ervaren te brengen
door iets in de realiteit beschikbaar te stellen. Zo is er
een synergie van een model, een aanmoediging, een
emotie en materiaal.
Treedt er bij je een zekere situatie-, gedrags- en menta-
liteitsverandering op, dan gaat dit terug op een zekere
wijziging van je eerder ontwikkeld en geconstrueerd
schema van iets, opgeslagen in je geheugen. Schema dat
de synthese vormde van alles tot hiertoe en waaraan je
nu het nieuwe wat, hoe en waar aan toevoegt, zodat een
nieuwe synthese ontstaat. Deze synthese kan ook maken
dat je grens van wat hoe en waar iets kan, is verschoven
naar meer of minder ruim. Wat hoe en waar eerst voor
264
je niet kon, kan nu wel. Of omgekeerd: wat hoe en waar
eerst voor je kon, kan nu niet meer.
MATE VAN BEÏNVLOEDBAARHEID
Is er een verschil met jezelf dan zal in de naaste zones
nog tolerantie en beïnvloedbaarheid zijn, in de verst af-
gelegen zones zal er geen tolerantie en beïnvloedbaar-
heid meer zijn. In de naaste zones zal er er een afname
van tolerantie en beïnvloedbaarheid zijn al naargelang
iets nog kan zijn, nog kan gedaan of nog kan begrepen.
In de verst afgelegen zones zal er een verdere afname
zijn naargelang iets onbegrijpelijk is, niet meer kan ge-
daan en niet meer kan zijn. Zo kan ook de mate van aan-
wezigheid of afwezigheid van beïnvloedbaarheid geme-
ten. Hoe verder iets van je verwijderd is, hoe extremer
het mogelijk zal worden ervaren en mogelijk voor je ook
als geweld en gewelddadig naar voor zal treden.
265
TOEGEPAST
Geef een wat, een hoe, een waar in, wat je al of niet kan
beïnvloeden. Plaats zoals voor je van toepassing is, een
overeenkomstige stip in het schema. Op die manier kan
je aangeven of je al of niet beïnvloedbaar bent, evenals
de mate waarin je al of niet beïnvloedbaar bent.
Wat :
266
Hoe :
Waar :
267
Tot verandering
komen
Van binnenuit
Voor een verandering is niet enkel de buitenwereld no-
dig. Nog meer is de binnenwereld nodig. Een verande-
ring vindt er zijn oorsprong. Door een aanvoelen dat ver-
andering nodig is of zich opdringt. Een verandering ein-
digt er ook. Door de verandering die plaatsgrijpt in de
binnenwereld ben je in staat het tot een verandering te
laten komen of te brengen in de buitenwereld.
In je relatie met je kind, maak je gebruik van innerlijke
voorstellingen en interne werkmodellen. Deze bepalen
de mate van sensitiviteit en responsiviteit tegenover je
kind. De ervaringen die je kind in contact met je opdoet
Veranderen vraagt om contact met en evolutie van in-
terne voorstellingen en werkmodellen.
268
bepalen voor het kind zijn innerlijke voorstellingen en
zijn interne werkmodellen. Ze bepalen de mate van sen-
sitiviteit en responsiviteit tegenover je als ouder. Ook
voor andere contacten met de omgeving spelen ze een
betekenisvolle rol. Zo zullen ze mogelijk later mee de
mate van sensitiviteit en responsiviteit bepalen als ouder
tegenover zijn kind.
Deze innerlijke voorstellingen en interne werkmodellen
hebben voor je als ouder betrekking op jezelf, op je kind
en op de relatie van jezelf met je kind. Deze interne voor-
stellingen en werkmodellen hebben voor je kind betrek-
king op zichzelf, op je als ouder en op de relatie met je
als ouder. Innerlijke voorstellingen reflecteren de erva-
ren werkelijkheden. Interne werkmodellen staan in voor
het regelen, interpreteren en voorspellen van iemands
denken, voelen en reactie.
Een belangrijk facet van deze voorstellingen en werkmo-
dellen gaat over de mate van zekerheid en veiligheid die
in zichzelf wordt gevonden, of in de ander wordt gevon-
den en aan bod komt in de onderlinge relatie. Is er ze-
kerheid en veiligheid, dan kan er op gerekend en kan er
vertrouwen groeien die een basis kunnen vormen voor
verdere verkenning en ontwikkeling. Ontbreekt deze ze-
kerheid en veiligheid, dan ontstaat onzekerheid over
zichzelf, de ander en over de relatie met de ander. Er kan
269
dan geen vertrouwen groeien zodat de basis voor ver-
kenning en ontwikkeling ontbreekt.
In de tweede helft van het eerste levensjaar ontwikkelt
het kind op basis van concrete ervaringen met de ouders
een gehechtheidsrelatie. Slagen de ouders erin het kind
veiligheid te bieden door voor het kind over te komen als
betrouwbare en troostende ouders wanneer het gecon-
fronteerd wordt met stress en angst, dan ontstaat een
veilige hechting. Slagen de ouders hierin niet door hun
afwezigheid, of door hun eigen onzekerheid, of nog door
hun eigen problematiek, dan ontstaat een onveilige
hechting. Het risico is dan dat het kind moeilijk vol-
doende zelfvertrouwen en een positief zelfbeeld ontwik-
kelt. De steun ontbreekt dan, of het kind is voortdurend
op zoek zicht te krijgen op de relatie, of er houvast in te
vinden. De energie en interesse ontbreken dan om van-
uit zichzelf en de relatie op verkenning te gaan en tot
ontwikkeling te komen.
Door de volle confrontatie met stress en angst treedt
dan gemakkelijk een uitgesproken emotionele reactie
op. Deze gaat zich later gemakkelijk herhalen door de
zich ontwikkelende verhoogde stress- en angstgevoelig-
heid wegens het ontbreken van een passende sensitivi-
teit en responsiviteit vanwege de ouders. Doordat ou-
ders ook mee verantwoordelijk zijn voor stress en angst
270
gaat het kind gemakkelijk intimiteit en nabijheid vermij-
den, of net zich extreem vastklampen aan de ouders uit
angst om hen te verliezen, of nog op zijn hoede zijn in de
omgang. Het opene, vertrouwvolle en spontane in de
omgang komen dan in het gedrang.
Uit recent onderzoek is ook geweten dat deze stress- en
angstgevoeligheid ook een neurologische keerzijde kent.
Zo is er een verhoogde productie van het stresshormoon
cortisol en het onevenwicht in de neurotransmitterwer-
king (dopamine, serotonine). Zo is er ook de activering
van het limbisch systeem, meer concreet de amygdala
met een impliciet vlucht- of vechtgeheugen. Zo is er ten-
slotte de verstoring van frontale hersencircuits met
enerzijds meer activiteit rechts wat overeenkomt met
neigen naar vluchten of wegblijven en negatieve emo-
ties, en anderzijds een verminderde activiteit links wat
staat voor minder neigen naar actief zijn en minder wel-
bevinden.
Beide samen : minder gunstige voorstellingen en interne
werkmodellen samen met minder zelfvertrouwen en
een negatiever zelfgevoel enerzijds en minder gunstige
neurolo-gische processen en minder gunstige neurolo-
gische circuits anderzijds, maken het voor het kind extra
moeilijk voor zijn persoonlijke en relationele ontwikke-
271
ling. Er ontstaat emotioneel gemakkelijk een crisis en re-
lationeel zijn er geringe opvangmogelijkheden. Het risico
bestaat dat het kind herhaaldelijk uit evenwicht raakt en
over onvoldoende mogelijkheden beschikt om dit onge-
daan te maken.
Bewust en open
Om tot verandering te kunnen komen kan gewerkt wor-
den aan de ontwikkelde interne voorstellingen en werk-
modellen, om ze zo mogelijk op basis van gunstige con-
crete ervaringen verder te laten evolueren en zo bij te
sturen. Zo dat minder gemakkelijk in een stress- of angst-
crisis wordt geraakt en er meer gunstige opvangmoge-
lijkheden beschikbaar komen.
Het gaat hier om interne voorstellingen en werkmodel-
len van zichzelf als kind, van de ander, in het bijzonder
de ouder, en van de relatie met de ander. Zinvol is dat
voorstellingen en werkmodellen open zijn en continu
aangepast kunnen worden aan nieuwe ervaringen en
nieuwe informatie. Zeker wanneer ze oorspronkelijk
minder gunstig zijn, zoals mogelijk voortvloeiend uit de
aanvankelijke ouder-kind relatie.
Om hierbij te helpen kan het nuttig zijn ze bewust onder
ogen te zien en een inschatting op hun waarde te maken.
272
Dit kan vanuit een meta-cognitief niveau. Dit kan een be-
gin vormen voor een herzien en een updaten ervan op
basis van nieuwe ervaringen en informatie.
Ook voor ouders kan het nuttig zijn hun interne voorstel-
lingen en werkmodellen van hun kind en zichzelf in rela-
tie tot hun kind voortdurend aan te vullen in functie van
de ontwikkeling van hun kind. Hierbij is voor hen de op-
gave een evenwicht te vinden tussen het bieden van vol-
doende veiligheid en het begaan zijn met het kind dat
steeds meer autonomie verwerft doordat het opeenvol-
gend nieuwe vaardigheden verwerft. Een passende
voorstelling en werkmodel moeten het mogelijk maken
zijn omgang aan te passen aan de evoluerende noden en
groeiende mogelijkheden van het kind.
Ouders kunnen hun kind helpen in het ontwikkelen van
eigen overtuigingen, gevoelens, oordelen, keuzes, ho-
pen en plannen door hier in hun eigen voorstellingen van
hun kind vanuit te gaan. Zo kunnen ze hier concrete er-
varingen in de omgang met hun kind voor aanbieden. Zo
kan het kind zelf gemakkelijker komen tot het ontwikke-
len van eigen overtuigingen, gevoelens, oordelen, keu-
zes, hopen en plannen. In zijn omgang met de omgeving
kunnen ze zo leren niet enkel rekening te houden met de
eigen binnenwereld, maar ook met de ingeschatte bin-
nenwereld van de andere waarmee in contact. Op die
273
manier kan de voorstelling groeien van zichzelf als op
zichzelf staand maar ook steeds meer in staat zijnde tot
eigen sturing en begrenzing.
Ouders kunnen op basis hiervan in hun intern werkmo-
del van hun kind stapsgewijs met de zich ontwikkelende
eigen overtuigingen, gevoeligheden, interesses, keuzes
en mogelijkheden van hun kind rekening houden. Stem-
men deze niet overeen met deze van ouders, dan vor-
men ze vaak het uitgangspunt om hieruit te leren voor
de aanwezige voorstellingen en interne werkmodellen
en ze zo wenselijk te herzien en bij te sturen.
Dit bewust en open hanteren van interne voorstellingen
en werkmodellen moet vermijden in conflictsituaties te-
recht te komen waarin elkaar en zichzelf als onvermo-
gend te beschouwen, en de relatie als te weinig begrip
en steunbiedend te ervaren en omgeven met stress,
angst en boosheid. Iets wat bij een onveilige hechting bij
regelmaat opduikt. Zo kunnen extreme emoties en reac-
ties samenhangend met extreme beeldvorming verme-
den worden. Of tijdig opgevangen en getemperd worden
binnen de aanwezige veilige hechtingsrelatie. Zo dat het
risico op neurologisch uit balans raken minder aanwezig
is. Met als gunstig gevolg met minder extreme gevoels-
reacties te maken te krijgen, zodat ze gemakkelijker bin-
274
nen de aanwezige hechtingsrelatie kunnen worden op-
gevangen en gehanteerd worden. De relatie zal dan min-
der gemakkelijk naar onveilig afglijden omdat zowel ou-
der als kind elkaar voldoende weten te vinden en hieruit
positieve voorstellingen en werkmodellen weten te dis-
tilleren.
(H)echt
Hoeveel stress en angst merk je bij je kind ?
Hoe goed weet je deze als ouder op te vangen in de om-
gang met je kind ?
Hoe spelen voorstellingen over jezelf en je kind hierin een
rol ?
Hoe kan aan interne werkmodellen gesleuteld worden
om beter de stress en angst van je kind op te vangen ?
275
Hoe kan dit bijdragen aan de vermindering van stress en
angst bij je kind in de omgang met je ?
276
Veranderings-
mechanismen
Waar en welke ?
In therapie spelen vaak mechanismen een wezenlijke rol
om iemand uit zijn impasse te halen. Deze mechanismen
kunnen ook aangewend worden op een meer preven-
tieve en pro-actieve wijze, zodat voorkomen kan worden
dat iemand in een impasse zou raken.
Drie mechanismen kunnen doorgaans worden onder-
scheiden. Ze kunnen ertoe bijdragen iemand tot veran-
dering te brengen, zodat een groter welbevinden kan er-
varen worden en meer zelfsturing mogelijk wordt. Het
eerste mechanisme is gericht op een beter begrip en
zelfbegrip. Het tweede mechanisme houdt in het zich
toe eigenen van compenserende vaardigheden. Het
derde mechanisme is gericht op een verandering van de
zelfwaarneming in meer gunstige zin.
Welke mechanismen aanwenden om tot verandering
te komen ?
277
Het eerste mechanisme heeft vooral betrekking op het
cognitieve, hoe we de dingen of onszelf kennen en hoe
we hierin verandering kunnen brengen, zodat het min-
der negatief en storend uitwerkt. Het accommodatiemo-
del kan hierbij behulpzaam zijn. Het wijst op de gunstige
invloed van wijziging van de keninhouden en -processen,
waarbij het denken meer in overeenstemming met de
realiteit wordt gebracht. Het wijst ook op niet helpende
gedachten en hoe ze zo bij te stellen dat ze meer hel-
pend worden.
Een ander bruikbaar model is het activatie-deactivatie
model. Het houdt in het deactiveren van ongunstige
schema's of kenprocessen en het activeren van gunstige
schema's of kenprocessen. Het mechanisme bestaat dan
niet in het wijzigen van keninhouden en -processen,
maar in het vervangen van wat ongunstig uitwerkt. Dit
zou onder meer de vorm kunnen aannemen van het ont-
wikkelen van tegengestelde geheugeninhouden die pro-
blematische voorstellingen deactiveren of de toegang
ertoe beletten. De ongunstige voorstellingen blijven dan
in latente of slapende vorm achter. Het veranderen van
onderliggende emoties en geactiveerde emotieschema's
zou negatieve voorstellingen die ermee samenhangen
plaats kunnen doen ruimen voor meer positieve.
Het tweede mechanisme gaat over het zich toeëigenen
van compenserende of (meta)cognitieve omgangsvaar-
digheden om om te gaan en zo nodig af te rekenen met
278
ongunstige gebeurtenissen en gedachten. Mogelijkhe-
den zijn het ontwikkelen van aanvankelijke verklaringen,
het zoeken naar alternatieve verklaringen, of het ontwik-
kelen van concrete plannen om problemen op te lossen
en aan te pakken. Geleerd kan worden meer bewust
bruikbare antwoorden te selecteren en probleemoplos-
singsvaardigheden te ontwikkelen. Ook kan overgescha-
keld worden van een automatische verwerkingswijze
naar een meer gecontroleerde. Zo kan van verklarings-
stijl veranderd worden en kan de absolute dichotome
wit-zwart denkstijl achterwege gelaten worden.
Het derde mechanisme gaat om het veranderen van de
persoonswaarneming in meer gunstige zin, wat andere
indirecte veranderingen op gang kan brengen. Hiertoe
kan getracht worden de tegenstelling te verminderen
tussen hoe je jezelf ziet en hoe je eigen ideaal zelfbeeld
is, of hoe je jezelf ziet en het beeld van anderen voor je
is waaraan je probeert te beantwoorden. De vermin-
derde zelftegenstelling kan bekomen door je zelfbeeld
op te krikken, of de idealen van jezelf of deze van ande-
ren over je te temperen. Ook kan je trachten de druk om
te beantwoorden aan bepaalde verwachtingen te doen
afnemen. Nog kan je nagaan hoe je concreet stappen
kan zetten om de kloof te overbruggen.
Veranderingsmechanismen en schema's
Als we weten dat een geheugenschema bestaat uit een
279
begripsinvulling, gedragsinvulling en contextinvulling
welke stilaan op basis van concrete ervaringen tot ont-
wikkeling is gekomen, dan kunnen we de drie hiervoor
beschreven mechanismen hierin een plaats toebedelen.
Nemen we, bijvoorbeeld, ons zelfschema, dan kunnen
we trachten de begripsinvulling te wijzigen door het re-
aliteitsgehalte ervan in vraag te stellen. Of we zouden
kunnen trachten een andere begripsinvulling te active-
ren en zo de huidige trachten te deactiveren. Ik zou mijn
voorstelling van mezelf als onzeker in vraag kunnen stel-
len om tot de meer realistische voorstelling te komen,
dat ik toch niet zo onzeker ben. Ik zou ook mijn onzekere
kant kunnen trachten te deactiveren door mijn zekere
kant op de voorgrond te plaatsen en aan te spreken. Dit
zou kunnen gebeuren door geactiveerde emoties en
emotieschema's die onderliggend aanwezig zijn te ver-
anderen zodat negatieve voorstellingen plaats kunnen
ruimen voor meer positieve.
Ook zouden we kunnen trachten de gedragsinvulling te
wijzigen. Zo zouden we in plaats van aarzelend en drem-
pelend te reageren, kunnen stilstaan bij ons onzeker
denken en voelen over onszelf en ze slechts als een den-
ken en voelen te benaderen zonder er een absolute rea-
liteitswaarde aan toe te kennen die ons blijft afremmen.
Integendeel zouden we er voor kunnen kiezen ons niet
door een denken en voelen vanuit een verleden te laten
afremmen en onszelf een nieuwe kans te geven om met
280
meer zekerheid uit de hoek te komen en iets aan te dur-
ven, eerder dan veel gemakkelijk te blijven ontvluchten
en ontwijken.
Tenslotte zouden we kunnen trachten de contextinvul-
ling te temperen of te doseren. Zo zouden we onze ver-
wachtingen tegenover onszelf vanuit ons eigen voorge-
nomen idealen of vanuit overgenomen eisen en ver-
wachtingen van anderen kunnen trachten te temperen
en meer in overeenstemming brengen met wie we zijn.
Zo is er minder risico dat een negatieve zelfvoorstelling
en -waardering zou worden geactiveerd, gewoon omdat
ze ontbreken.
In het schemamodel kan dit als volgt voorgesteld wor-
den :
281
Op een gelijkaardige wijze zouden we ook onze nega-
tieve voorstellingen van de buitenwereld tot verande-
ring kunnen brengen door de begripsinvulling, gedrags-
invulling en de contextinvulling van het opgebouwde en
geactiveerde schema passend te veranderen.
In het werken naar verandering toe zouden we de ge-
schetste veranderingsmechanismen kunnen toepassen
282
op cognitief vlak door wijzigingen aan cognitieve sche-
ma's. Of we zouden deze veranderingsmechanismen
kunnen toepassen op emotioneel vlak door wijzigingen
aan emotie schema's. Tegelijk zouden we kunnen vast-
stellen welke veranderingen op het een vlak welke ver-
anderingen op het andere vlak mogelijk maakt. Door an-
ders te denken en herinneren ons anders gaan voelen,
of door anders te voelen anders gaan denken en herin-
neren.
283
Veranderingsmechanismen zelf uitproberen
Geef in het schemamodel in op welke wijze je zelf aan
verandering zou willen werken :
Meer lezen :
Gibbons MB, Crits-Christoph P, Barber JP, Wiltsey Stir-
man S, Gallop R, Goldstein LA, Temes CM, Ring-Kurtz S.
(2009) Unique and common mechanisms of change
284
across cognitive and dynamic psychotherapies. Journal
of Consulting and Clinical Psychology, 77(5), 801-8
285
Veranderings-
schema
Wat verandering bemoeilijkt
Tot verandering komen, je wil wel, maar hoe luk je erin ?
En als je het al eens anders aanpakt en het je eens lukt,
hoe hou je het vol en wordt het definitief ? Best kan je
eens kijken, wat er voor zorgt dat je niet zomaar tot ver-
andering komt, wat je vasthoudt in je huidig handelen,
ook al vind je dit zelf niet zo wenselijk of ideaal.
Gedrag ontstaat niet zomaar, maar wordt gedragen door
een schema, dat een begripsinvulling, een gedragsinvul-
ling en een contextinvulling inhoudt. Bijvoorbeeld, je
kind laat na iets te doen wat je duidelijk verwacht. Dit
vormt meestal je contextinvulling voor je ouderlijke re-
actie. Wat je ouderlijke reactie is, is er voor zorgen dat
Een schema ontwikkelen dat een gewilde verandering
aanstuurt kan erg behulpzaam zijn.
286
wat je wil ook effectief zo wordt uitgevoerd. Dit geldt
mogelijk als je begripsinvulling. Hoe je zal reageren,
hangt erg af van je gewoontevorming en van je ervaren
succes van een aanpak. Dit vormt je gedragsinvulling. Zal
je, bijvoorbeeld, je kind herinneren aan je verwachting
als signaal, zal je je kind beletten van iets anders te doen
dan verwacht, zal je je kind straffen om herhaling van
wat je niet wil te vermijden en te bekomen dat het in de
toekomst precies zal doen zoals je verwacht. Dit ouder-
lijk reactieschema van je met zijn typische begrips-, ge-
drags- en contextinvulling, zal telkens opnieuw op een
ietwat gelijkaardige wijze in werking treden. Ook al is dit
niet de meest effectieve wijze van aanpakken.
Wat verandering vergemakkelijkt
Zoals je ouderlijk reactieschema je steeds tot eenzelfde
reactie doet komen, zo kan je trachten een verande-
ringsschema te ontwikkelen, zodat je progressief tot ver-
andering kan komen. Je zal hiertoe moeten zoeken naar
een specifieke inhoud voor je begripsinvulling, je ge-
dragsinvulling en je contextinvulling van je veranderings-
schema. Een schema dat je stapsgewijze tot verandering
doet komen op basis van passende invullingen. Dit ver-
anderingsschema zal dan je verandering in de werkelijk-
heid aansturen. Het vraagt om een denkwijze, om uiter-
lijke en innerlijke omstandigheden en om actieplannen
en -wijzen.
287
Onderzoek wijst uit wat dit bij voorkeur kan inhouden.
Als begripsinvulling zou je best kunnen kiezen voor haal-
bare, realistische verwachtingen. Niet dat het plots hele-
maal anders zou zijn, maar wel kunnen er eerste aanzet-
ten en succesjes zijn hoe klein en zeldzaam ook. Ver-
wachtingen zo positief mogelijk geformuleerd, wat wel
en niet wat niet. Voor wat je kiest en verkiest. Wat kan
lukken zodat je je aangemoedigd voelt en zo dat je aan
288
zelfvertrouwen kan winnen. Zo dat je telkens opnieuw
nieuwe stapjes kan zetten, die samen een grotere stap
vormen. Stapjes die je zo levendig en concreet mogelijk
tracht voor te stellen.
Als gedragsinvulling tracht je best zo precies mogelijk te
zoeken naar hoe je voorgenomen verwachtingen waar te
maken, welk specifiek plan en welke uitgewerkte strate-
gie kan werken, hoe anders dan wat je gewoon bent.
Welke hindernissen je kan ontmoeten en hoe je deze kan
overwinnen. Welke weerstand je kan tegenkomen en
hoe je deze kan voorkomen. Hoe je kan vermijden toch
weer in de oude plooi van reageren verzeild te geraken.
Hoe je stilaan kan komen tot nieuwe routine ontwikke-
ling. Zo kan je zo concreet mogelijk voorstellen hoe op
een nieuwe wijze te reageren zo een moeilijke situatie
zich voor je voordoet. Merk je dat je, bijvoorbeeld, ge-
makkelijk geneigd bent laattijdig te reageren en zo
steeds op meer weerstand te stoten, dan kan je er voor
kiezen zo snel mogelijk te ageren en mogelijke weer-
stand voor te zijn. Globaal genomen kan je kijken welke
vaardigheden je best kan ontwikkelen om passend te
handelen met gunstig gevolg en zo je gevoel van be-
kwaamheid te laten toenemen.
Als contextinvulling kan je zoeken naar nieuwe of veran-
derde externe en interne omstandigheden. Zo kan je
289
mogelijk vaststellen dat je gewoontereactie steeds ge-
koppeld was aan een concrete situatie die je reactie op-
wekte. Bijvoorbeeld, het moment waarop je meende
waar te nemen dat je niet gerespecteerd of erkend werd.
Mogelijk was dat geenszins de bedoeling van je kind je
uit te dagen en was het eerder opgeslorpt door een ver-
langen of activiteit, zodat je helemaal niet meer in beeld
kwam. Juist op dat moment dat je kind zowat helemaal
afgesloten was van de omgeving, kwam je in actie, met
erge weerstand en verzet tot gevolg. Door niet te wach-
ten op dit moment, maar reeds eerder signalen te zen-
den en verwachtingen aan te geven door ze te herinne-
ren, kan je wellicht voorkomen dat je moet overreageren
en te krachtig uit de hoek moet komen. Dit betekent dat
je situaties tracht te vermijden, waarin je geneigd bent
op de oude manier te reageren.
Tegelijk kan je zoeken naar interne omstandigheden, een
behoefte of een motivatie die verandering mogelijk
maakt of er toe aanzet. Zoals de behoefte om problemen
duurzaam aan te pakken zodat ze opgelost raken, of de
motivatie beschikbare middelen en krachten in te zetten
en aan te wenden zodat het niet tot problemen komt en
je binnen het gebied van oplossingen en mogelijkheden
blijft. Zo kan je zoeken hoe gemotiveerd te blijven. Bij-
voorbeeld, door na te gaan hoe aan je persoonlijke be-
hoeften te kunnen voldoen, zodat je er beter en sterker
uit komt. Hoe je ook je vooropgezette verandering kan
290
onderbouwen met wat je vanuit jezelf precies wil en
voorop stelt, zodat je er zelf helemaal achter kan staan.
Je op die manier te voorzien van een motivatie die je toe-
laat blijvend andere keuzes te maken ook op momenten
dat dit moeilijk is en de oude verleiding voor je oorspron-
kelijke reactie weer komt opdagen.
291
Verandering uitproberen
Ook al zijn schema's behoudsgezind, hoe ze anders invul-
len om ze veranderingsgezind te maken. Geef in onder-
staand veranderingsschema aan hoe je het voor je con-
creet zou kunnen invullen om effectief en duurzaam tot
verandering te komen op een bepaald vlak :
292
Wat je verbeel-
ding kan doen
Nu en dan kom je als opvoeder voor een moeilijke of de-
licate situatie te staan. Je kan dan trachten in je voorstel-
ling hiervan vooraf een inschatting te maken, het verloop
in je voorstelling te volgen en er nadien in je voorstelling
op terugkijken om te zien wat je hebt bereikt en hoe het
verder kan of moet. Dit kan een belangrijke hulp zijn.
Niet steeds wil je dit doen omdat het gebeuren soms ge-
voelsmatig moeilijk ligt, en je mogelijk geneigd bent im-
pulsief te reageren.
Kom je als opvoeder in een moeilijke situatie te-
recht ?
Dan kan je trachten vooruit te zien, te overzien en
terug te kijken in je verbeelding naar wat in de wer-
kelijkheid gebeurt.
293
Imagination als een in beeld brengen
Het zich op mentaal vlak vooraf een (sociale) situatie en
gebeuren kunnen voorstellen en er hypothetisch over
kunnen nadenken kan belangrijke informatie opleveren.
Om vervolgens op een meer gerichte en genuanceerde
wijze te kunnen inspelen op de reële (sociale) situatie en
het reële gebeuren, met meer kansen op succes.
Het zich op mentaal vlak kunnen voorstellen wat er bij
iemand leeft of zou kunnen leven, hoe iemand een ko-
mend gebeuren ervaart of zou kunnen ervaren, welke de
aanwezige gevoelens en behoeften zijn of zouden kun-
nen zijn en er hypothetisch over kunnen nadenken kan
belangrijke informatie opleveren. Om vervolgens op een
meer gerichte en genuanceerde wijze op iemand te kun-
nen inspelen, met meer kansen op succes.
Het op mentaal vlak ook hypothetisch kunnen denken
over wat een (sociale) situatie en gebeuren en de inter-
actie van de ander met je bij je kan teweegbrengen en
hoe jij er op kan reageren kan belangrijke informatie op-
leveren. Om vervolgens op een meer gerichte en genu-
anceerde wijze op deze (sociale) situatie en dit gebeuren
te kunnen inspelen en tot passende interactie met ie-
mand te kunnen komen, met meer kansen op succes.
Het op mentaal vlak ook hypothetisch kunnen denken
over wat een situatie en gebeuren en je interactie voor
je relatie met iemand kan inhouden en voor haar context
294
kan betekenen. Om op basis van deze kennis iets gericht
voor je relatie en context te kunnen doen.
Het op mentaal vlak kunnen vooruitdenken wat op kor-
tere of langere termijn de implicaties, consequenties en
gevolgen van een bepaalde interactie kunnen zijn, kan
belangrijke informatie opleveren. Om vervolgens meer
doelgericht, met vermijding van ongewenste nevenef-
fecten te kunnen handelen, met meer kansen op succes.
Hierbij is het interessant er rekening mee te houden of
gevolgen rechtstreeks verband houden met een hande-
ling, onmiddellijk of pas later optreden lang na de han-
deling, of gevolgen merkbaar of niet merkbaar zijn, of ze
accumulatief of eenmalig zijn, voor wie er gevolgen zijn,
of ze gunstig of ongunstig zijn.
Dit hypothetisch denken kan bestaan in stel dat-denk-
processen, het zou kunnen dat-denkprocessen, als ik het
nu eens anders zou opvatten-denkprocessen, in geval
van-denkprocessen, er is kans dat-denkprocessen, er re-
kening mee houden dat-denkprocessen, in deze context
en dit kader-denkprocessen, welke aanwezige regels en
welke verwachtingen-denkprocessen, dit zou dat kun-
nen teweegbrengen-denkprocessen, een alternatief zou
kunnen zijn-denkprocessen, uit wat ik nu weet leid ik dit
af-denkproces, wat zou ik nog moeten weten opdat-
denkproces, welke mogelijkheden moet ik openhouden,
welke mogelijkheden kan ik uitsluiten, wat is het alterna-
tief-denkproces, als ik nu eens even met de ander zou
295
meegaan-denkproces, als ik nu eens zelf zou verande-
ren-denkproces, als ik het nu eens op zijn of haar manier
zou doen-denkproces, enzomeer.
Ook aandacht voor wat onderliggend zich afspeelt kan
belangrijke bijkomende informatie opleveren, wat aan
de bron ligt van mogelijke situaties en interacties.
Dit hypothetisch denken niet enkel als een rationeel ge-
beuren laten verlopen, maar ook fysiek en emotioneel
aanvoelen wat deze voorstellingen en onderstellingen
bij je teweegbrengen kan belangrijke informatie opleve-
ren over zich goed, veilig, aanvaard, sterk en iemand te
voelen bij het al dan niet op een bepaalde wijze ingaan
op een (sociale) situatie met iemand.
Onderzoek wijst uit dat we uitstekend in staat zijn het
handelen van anderen te verklaren en vooruit te zien
door de intenties, de verlangens, de gevoelens en de te-
rechte of onterechte ideeën die ze ondersteunen af te
leiden. We zijn in staat wat in iemand mentaal omgaat
en onzichtbaar is af te leiden uit zijn handelen, uit wat
zichtbaar is. We doen dit onder de vorm van een of
meerdere mogelijkheden (en onmogelijkheden). We
stellen ons hierbij de mentale toestand van de andere
voor. Deze mentale voorstelling kunnen we ook van ons-
zelf maken uitgaande van ons eigen handelen en onze
opgemerkte reactie. Deze vaardigheid tot mentaal lezen
heeft betrekking op een geheel van intentionele en an-
296
dere inhouden zoals verlangens, verwachtingen, ge-
dachten, overtuigingen, gevoelens, hopen, vrezen, her-
inneringen en ervaringen. Zo kan ik het objectief van de
ander trachten af te lezen, of welke regels en veronder-
stellingen voor de ander moeten opgaan, of wat de an-
der moet voelen, waarnemen of zich herinneren.
Procesverloop en -denken
Met de ogen en de ervaring van jezelf en ander volgen
hoe je interactie verloopt in expressie en in daden. Vol-
gen wat je beiden meemaakt in de realiteit en in het er-
varen, volgen wat er gebeurt en hoe dit is. Vooral het
verloop in de tijd en de ruimte voor jezelf en de ander
vanuit wat de bedoeling was centraal stellen. Wat jijzelf
inbrengt om het als gewenst te laten verlopen en hoe dit
bij de ander aankomt. Wat je zegt en doet worden im-
mers niet zozeer door jezelf bepaald, maar door hoe het
overkomt en aankomt. Wat de ander er mee kan doen
en hoe het hem of haar dichter bij iets brengt. Zodat het
als bruikbaar, nuttig en gewenst kan ervaren worden.
Het parallel volgen tussen je inbreng en het resultaat bij
de ander en hoe dit zo nodig bij te sturen en beter af te
stellen, of te verduidelijken. Vooral ook de samenhang
en opeenvolging volgen in je interactie en of hier cohe-
rentie en afstemming is, zodat geen tegenstellingen of
spanningen aanwezig zijn. En de interactie door de ander
als vlot en prettig of minstens als aanvaardbaar kan wor-
den ervaren.
297
Een voorbeeld : Je wil echt iets met je kind uitpraten, tot
de finish. Iets waar je al langer toe geneigd was. Maar
dat je steeds maar uitstelde omwille van het delicate er-
van.
Als ik wil dat mijn kind dit ook wil, moet ik misschien het
geschikte moment uitzoeken en misschien ergens waar
we rustig kunnen praten zonder door iemand gestoord te
worden of iemand te treffen die zich inmengt. Misschien
moet ik tijdens het gesprek rekening houden met de ge-
voeligheden en de weerstand die opduikt om te luisteren
en aan welke zijde. Moet ik volgen hoe wat ik zeg aan-
komt en welke emoties dit kan opwekken. Moet ik er mee
rekening houden wat erg kan raken en kwetsen. Moet ik
volgen of mijn kind de kans krijgt uit te drukken wat er in
hem of haar leeft, wat die echt wil en wat zeker niet.
Moet ik volgen of ik wel aan het overleggen ben, ofwel
gewoon iets opleg en opdring. Moet ik zien of mijn op-
rechte betrokkenheid en zorg overkomt en niet wordt op-
gevat als kost wat kost tegen of voor iets zijn. Moet ik een
opening geven zodat ik kan ervaren dat mijn kind niet al-
les moet vertekenen of inslikken. Tegelijk moet ik, of zo
mogelijk wij, bewaken dat we vooruitkomen en dat van-
uit de duidelijkheid een overeenkomen mogelijk wordt en
hoe dit best zou kunnen.
Zulk verloop mogelijk maken vraagt een vooraf, parallel
en achteraf denken over dit verloop en hoe dit gericht
en coherent te maken zodat het vlot en prettig kan zijn.
298
Het vraagt wellicht ook de nodige voorbereidingen, af-
spraken, regelingen en structureringen zodat geen moei-
lijkheden of hindernissen onverwacht opduiken. Het
vraagt ook hoe te kunnen vaststellen aan wat het ligt als
het proces niet naar wens verloopt.
Wellicht is een zeker verwoorden van wat kan aan je
zijde en wat is aan de andere zijde een hulpmiddel om
beide beter op elkaar af te stemmen. Zo kan er voor ge-
zorgd worden dat een gebeuren als verwacht overkomt.
Zo kunnen beide : het inschatten en bedenken enerzijds
en verwoorden van wat komt en is anderzijds, zorgen
voor een optimaal samenspel.
299
Happy-end bewaken
Iets voorzien, iets op gang brengen en iets gunstig laten
verlopen vragen meestal een hele inspanning. Er voor
zorgen en op toezien dat iets een happy-end kent des te
meer. Eens iets in beweging is gekomen, vraagt het de
nodige sturing om het in goede banen te leiden en om
op te merken wanneer dit niet zo is. Het vraagt verant-
woordelijkheid opnemen voor iets, wat niet betekent al-
les zelf doen, wel zijn deel en voor het ander deel, wat
zelf niet te kunnen, beroep doen op anderen en het op-
volgen totdat het tot een goed einde is gebracht. Zo je
het zelf niet kan opvolgen, de garantie verwerven dat
deze opvolging tot aan een happy-end overgedragen is
aan anderen die er van dan af aan de verantwoordelijk-
heid voor opnemen.
Verantwoordelijkheid dragen is niet hoe schuif ik ze zo-
veel mogelijk naar een ander door, maar hoe garandeer
ik dat zoveel mogelijk een happy-end bereikt wordt, of-
wel door mijn toedoen, ofwel met behulp van anderen,
ofwel onder mijn toezicht, ofwel onder het toezicht van
anderen, maar liefst dan nog onder mijn supervisie. Ver-
antwoordelijkheid nemen houdt ook niet in hoe schuif ik
zoveel mogelijk opdrachten en problemen naar anderen
door, maar hoe trek ik me opdrachten en problemen zo-
veel mogelijk aan zodat een happy-end mogelijk wordt.
Iets aanvatten en iets opentrekken houden gemakkelijk
het risico in dat iets gaat escaleren en mogelijk op een
300
bepaald ogenblik aan je controle gaat ontsnappen. Ook
hier kan er over gewaakt worden dat opdrachten en pro-
blemen tot een happy-end kunnen gebracht worden,
een realisatie en oplossing vinden en het eindpunt van
het is er of het is weg, kan bereikt worden.
In je voorstelling vooruitzien, volgen en nazien
Je voorstelling als een cyclisch gebeuren van vooruitzien,
volgen en nazien. Het nazien wordt dan weer het ver-
trekpunt voor vooruitzien en laat toe meer precies en
meer genuanceerd vooruit te zien op basis van de opge-
dane ervaring en op basis wat eruit kan geleerd voor de
toekomst en hoe met iets om te gaan rationeel, emotio-
neel en behoeftematig. Op deze wijze kan telkens een
stap verder gekomen en kan ook het procesmatig gebeu-
ren telkens meer optimaal verlopen.
301
Verbondenheid
Pas als je je vertrouwde omgeving moet missen, omdat
jij er niet meer in vertoeft of omdat die vertrouwde om-
geving er niet langer is, merk je pas wat deze voor je be-
tekende. Ze gaf je een gevoel van welbevinden, van vei-
ligheid, van erbij horen, van erkenning en van iemand te
zijn. Van jezelf te kunnen zijn en je te kunnen ontplooien.
Van houvast en weerspiegeling. Ze zorgde ervoor dat je
kon zijn wie je was.
Pas als de echo ontbreekt en alles uitdooft als in het
luchtledige. Pas als de dingen niet langer herkenbaar zijn
Jongeren kunnen niet zonder een beschermende en
bevestigende cocon.
Ze zoeken deze in positieve verbanden
en zo nodig in vluchten.
302
en alles anders en vreemd aanvoelt. Pas als de bevesti-
ging ontbreekt, en je op jezelf komt te staan zonder
steun. Pas als de dingen je ontsnappen en voor geen be-
grijpen meer zorgen. Pas dan merk je wat je omgeving
betekent en dat je niet zonder je omgeving kan.
Pas als je geïsoleerd geraakt van je materiële omgeving,
van je omringende gevoels- en gedachtewereld, van je
sociale en leefomgeving merk je de onrust, ongemak, on-
wennigheid en onveiligheid die in je opkomen.
Pas dan merk je hoe erg je omgeving bepalend is voor
wie je bent en hoe je je voelt. Hoe erg je van je omgeving
afhankelijk bent voor jezelf.
Zonder dit gemis lijkt een en ander evident en vanzelf-
sprekend. Het lijkt dan alsof je ook zonder die omgeving
kan en er weinig aan gelegen is.
Pas in het wegvallen ervan worden je banden en je ver-
bondenheid duidelijk. Pas dan blijkt het nut van aan-
dacht en zorg te besteden aan wat je omringt: aan din-
gen, aan ervaringen en aan anderen, zodat je er verder
gebruik van kan maken en er op kan rekenen. Pas dan
blijkt het verlies en het geweld dat men zichzelf aandoet
zo men de omgeving met verlies en geweld confron-
teert.
303
Maak ik iets stuk in mijn omgeving, of doe ik haar geweld
aan. Onrechtstreeks of op een later moment word ik als
weerbots geconfronteerd met de gevolgen voor mij per-
soonlijk.
Maak ik iets voor mijn omgeving en zorg ik voor haar, dan
mag ik indirect of op een later ogenblik rekenen op een
bonus en extra kracht voor me.
We kunnen niet zonder een beschermende en bevesti-
gende cocon rondom ons. Aandacht besteden aan deze
cocon is aandacht besteden aan onszelf. Zorg besteden
aan deze cocon is zorg besteden aan onszelf.
Jongeren voelen deze behoefte en nood intuïtief aan. Ze
zoeken deze socio-emotionele omgeving in de eerste
plaats thuis. Lukt dit door omstandigheden minder of
niet dan neemt men gemakkelijk zijn toevlucht tot an-
dere volwassenen in de familie, op school, in jeugdorga-
nisaties, in de buurt. Lukt ook dit minder of niet dan wor-
den leeftijdsgenoten steeds belangrijker. Jongeren zijn
als keerzijde ook steeds bereid aandacht en zorg te be-
steden aan hen die hen tot leven roepen, steunen en be-
vestigen. Kom ik hier niet meer tot mijn recht, dan zoek
ik mij een ander cocon. Vorm jij niet langer mijn referen-
tiepunt en -kader, dan zoek ik het elders. Geef jij me niet
langer betekenis, dan zoek ik betekenis elders. Wat je
304
mening of oordeel hierover is, is dan minder terzake en
doet mij minder. Ik vind wel andere steunpunten waarop
ik kan bouwen. Ben ik uit je boot gevallen, ergens vind ik
wel een ander die mij redding biedt. Met jouw boot kan
ik niets meer aanvangen.
Jongeren hebben, zoals ieder van ons, behoefte aan hou-
vast. Deze houvast vinden ze in de sociale realiteit : an-
deren die iets voor hen betekenen, bij hen veelal bij wie
zij iets betekenen. Dit is vaak een wederzijds proces en
tweezijdige voorwaarde. Jij betekent maar iets voor mij
als ik ook iets voor jou beteken. Deze houvast vinden ze
305
ook in de persoonlijke mentale realiteit : hun hopelijke
pluservaringen, hun gedachten, hun gevoelens, hun
plannen en hun herinneringen. Deze houvast vinden ze
ook in de fysische realiteit : hun woon- en leefomgeving.
Vinden ze geen positieve houvast, dan deze maar trach-
ten af te dwingen of zich voor te spiegelen. Of dan maar
negatieve houvast: in ongewenste contacten en relaties,
in starre en inperkende ervaringen, in surrogaat-objec-
ten, als drank en drugs, die alsnog de indruk wekken van
houvast, controle en vat hebben op, of de pijn van het
ontbreken eraan verzachten of tijdelijk wegnemen.
306
Vergelijken,
vergelijken,
vergelijken
Ontwikkeling
categorievor-
ming jonge kind
Het wat van categorievorming
Onderzoek wijst uit dat het jonge kind al heel snel in
staat is tot categorisatie. Dit wil zeggen dat alles wat ge-
lijkenis vertoont of bij elkaar hoort in een groep of cate-
gorie wordt opgenomen. Zo ontstaan verschillende cate-
gorieën, zoals wat levend is voor wat beweegt en wat
object is voor wat niet spontaan beweegt. Het kan hierbij
gaan over entiteiten, zoals het net vermelde onder-
scheid subject en object, maar ook over kenmerken of
eigenschappen die het verschil maken, zoals groot of
klein, hard of zacht, nat of droog, blij of droef of over ge-
Om zich een beeld te vormen van de buitenwereld
maakt het jonge kind al in een vroeg stadium gebruik
van categorisatie. Deze groepering en ordening van
de omwereld gebeurt door te vergelijken.
307
beurtenissen en rollen, zoals gevoed worden en gekoes-
terd worden door ouder of babysit, en tenslotte over si-
tuaties, zoals thuis of buitenshuis. Ze specifiëren en ba-
kenen af waarop kennis van toepassing is.
Voor de meeste onderzoekers is categorisatie afhanke-
lijk en op basis van concepten of mentale representaties
of voorstellingen opgeslagen in de hersenen die de ei-
genschappen, kenmerken, gebeurtenissen en situaties
van de leden van een categorie samenvatten of omvat-
ten. Dit zoals bij cognitieve of kenschema’s het geval is.
Op deze manier vermindert aanzienlijk de informatiever-
werking. Iets wat noodzakelijk is omwille van een be-
perkte geheugenopslag en aanwezige perceptuele pro-
cessen.
Concepten of representaties, zoals kenschema's, onder-
steunen ook het leren van een taal doordat ze het mo-
gelijk maken labels of woordtermen aan categorieën toe
te dichten. De vroegtijdige baby-categorisatie geeft in-
zicht in de oorsprong van concepten en kennis die kun-
nen fungeren als de basis voor later leren.
Bij het gebruik van categorieën en kenschema's is een
voortdurend vergelijken aan de orde. De realiteit wordt
voortdurend vergeleken met wat opgeslagen is in ken-
schema's en ingedeeld is in categorieën. Via vergelijking
wordt gezocht naar overeenstemming en verschil, naar
308
relatie en verhouding tussen realiteit en opgeslagen ken-
schema's en categorieën. Dit is zo bij gebruik van reeds
aanwezige schema's en categorieën. Bij samenhang
wordt dan het schema of de categorie gebruikt of zo no-
dig aangevuld. Bij de opbouw ervan wordt er via verge-
lijking gezocht naar overeenstemming en verschil, naar
relatie en verhouding tussen twee realiteiten of delen of
aspecten ervan. Wat samenhangt komt terecht in één
schema of categorie. Vergelijken is bij hoogte nemen van
iets een uiterst belangrijke activiteit die leidt tot orde-
ning en tot reductie van iets wat anders zou overweldi-
gen of onduidelijk zou blijven.
Categorieën kunnen opgebouwd worden op basis van
wat iemand waarneemt. Ze worden perceptuele catego-
rieën genoemd. Categorieën kunnen ook opgebouwd
worden op basis van wat iemand weet of kent. Ze wor-
den conceptuele categorieën genoemd. Zo kunnen be-
kers en borden gegroepeerd als eetgerei op basis van het
uitzicht. Bijvoorbeeld, beiden van plastic, beiden hebben
een ronde vorm, beiden hebben een vlakke bodem. Zo
kunnen bekers en borden ook gegroepeerd worden op
basis van hun functie en situatie waarin ze thuishoren en
te ervaren of te kennen zijn. Ze worden gebruikt bij het
eten tijdens de maaltijden. In het eerste geval gaat het
om perceptuele categorieën, in het tweede geval om
conceptuele categorieën.
309
Zoals eerder aangegeven liggen kenschema's aan de ba-
sis van deze categorieën. Kenschema's kennen een be-
gripsinvulling of omschrijvende kennis, een gedragsin-
vulling of procedurele of uitvoerende kennis en een con-
textinvulling of situationele kennis. Perceptuele catego-
rieën zullen vooral de waarneembare begripsinvulling
van kenschema's als omschrijving weergeven. Conceptu-
ele categorieën zullen vooral de kenbare gedrags- en si-
tuationele invulling van kenschema's weergeven. Zo kan
een categorie of groepering gebeuren op basis van be-
gripsinvulling, of gedragsinvulling of situationele invul-
ling. Dit waar bij kenschema’s de drie invullingen tegelijk
aanwezig zijn. Bijvoorbeeld, wordt de categorie waartoe
hond en kat horen, opgebouwd op basis van het viervoe-
tig zijn (begrip), of op basis van tam zijn (gedrag), of op
basis van huisdier zijn (context). Als kenschema zijn ze
evenwel gekend als viervoetige tamme huisdieren (be-
grip, gedrag en context). Meer hierover lezen kan in de
thema-onderdelen Cognitieve schema’s en opvoeding
en ‘Schema’s als vergelijkingsbasis’ van deze encyclope-
die.
Het wanneer van categorievorming
Al heel vroeg wil een kind weten hoe iets eruitziet en zo
kan herkend worden, en dit opslaan. Al heel vroeg wil
een kind weten waarvoor iets dient en waar en wanneer
iets thuishoort, zodat het dit kan gebruiken of er passend
310
op kan reageren. Zoals een beker en een bord herkennen
en weten wat ermee te kunnen doen op welke manier in
welke situatie.
Zo kan een kind ook een gebruikswijze of vaardigheid le-
ren, zoals op iets zuigen, en tegelijk weten op wat dit al-
lemaal van toepassing is. Zoals, bijvoorbeeld, hoe zich te
zogen aan mama's tepel, en zuigen wat ook van toepas-
sing is op het melkflesje en in zekere zin ook op het tutje.
Hier is een gedragsgeheel als categorie toepasbaar op
meerdere begripsgehelen als categorie. Dit wordt gene-
ralisatie genoemd.
Bij waarneming is er een uitgesproken ver-gelijk-en als
op zoek gaan naar wat gelijk is met inschakeling van aan-
dacht en geheugen. Hoe jonger het kind hoe meer spe-
cifiek het geheugen is, hoe ouder hoe meer veralge-
meende opgeslagen kennis.
Baby's hebben reeds de vaardigheid om te groeperen in
categorieën. Zo kunnen ze, bijvoorbeeld, rond vier
maanden honden groeperen en herkennen dat een kat
niet hetzelfde is als een hond, ook al kennen ze de woor-
den hond of kat nog niet. Jongere kinderen evenwel
groeperen, bijvoorbeeld, enkel honden die op elkaar lij-
ken, maar geen honden die er meer verschillend uit-
zien. Bovendien vormen ze gemakkelijker een categorie
honden als ze verschillende honden samen zien omdat
311
ze deze dan kunnen vergelijken en zien hoe vergelijkbaar
en verschillend ze zijn zonder dat ze zich een van hen
herinneren.
Vier tot zes maanden oude baby's vormen meer exclu-
sieve categorieën zo iets verschillend wordt aangebo-
den, zoals bijvoorbeeld een categorie honden die geen
katten omvat en een categorie katten die geen honden
omvat. Baby's vormen meer algemene categorieën zo
iets gelijkaardigs wordt aangeboden, zoals bijvoorbeeld
een categorie die zowel honden als katten omvat. Zoals
met vier poten, een vacht en eerder een kleine gestalte.
Ze hebben het moeilijker om op te merken hoe iets op
elkaar lijkt wanneer iets één voor één wordt aangebo-
den.
Tien tot dertien maanden oude baby's vormen ook meer
exclusieve categorieën wanneer ze te maken hebben
met twee verschillende werkelijke zaken om mee om te
gaan. Wanneer ze met twee gelijkaardige zaken tegelijk
te maken krijgen, vormen ze meer algemene catego-
rieën.
Ouders kunnen hierbij tot hun verbazing vaststellen dat
hun kind eigen categorieën heeft gevormd die niet hele-
maal overeenstemmen met die van hen.
312
Kinderen kunnen opeenvolgend in toenemende mate
gebruik maken van kenmerken voor de opbouw van ca-
tegorieën. Stilaan wordt ook meer de context en de om-
gang aangewend om categorieën af te bakenen. Ten-
slotte worden onderlinge relaties tussen kenmerken be-
palend voor welke eigenschappen de voorkeur krijgen bij
categorisering.
Het hoe van categorievorming
Door als ouder samen met het jonge kind de omwereld
te verkennen, kan het kind categorieën ontdekken en er
steeds nieuwe aan toevoegen.
Categorievorming kan gestimuleerd door categorieën
waarmee het kind te maken heeft te benoemen. Zo kan
het kind bijgebracht de omwereld te ordenen op basis
van categorieën. Woorden blijken hierbij alleen een gun-
stige invloed te hebben zo een baby eerst voldoende tijd
heeft naar iets te kijken voor het wordt benoemd.
Je kan ook iets voordoen en het kind laten nadoen om
nieuwe categorieën en hun inhoud te ontdekken.
Ook speelse contacten om de omwereld te leren herken-
nen kunnen zinvol zijn. Zoals, bijvoorbeeld, kennisma-
kingsspelletjes, zoekopdrachten, imitaties en rollenspe-
len. Zo kan het wat typisch is leren herkennen.
313
Je kan hierbij bijzondere aandacht besteden aan speci-
fieke objecten, zoals bal, tutje, blokken, knuffel, beker en
specifieke subjecten, zoals mama, papa, popje, hond, kat
door je kind hiermee in contact te brengen, ook via een
afbeelding. Op die manier kan het kind hiermee ervaring
opbouwen en op verkenning gaan. Je kan ook bijzondere
aandacht besteden aan eigenschappen en kenmerken,
zoals rond of hoekig, wit of zwart of een andere kleur,
groot of klein, nieuw of vertrouwd. Ook kan je bijzondere
aandacht besteden aan gebeurtenissen, wat iets of ie-
mand doet met welk verloop, of wat ermee opeenvol-
gend te kunnen doen. Zoals, bijvoorbeeld, van toepas-
sing is voor een hond of een troeteldier. Tenslotte kan je
ook aandacht besteden aan situaties en rollen, zoals rus-
ten in het bedje of spelen in de speeltuin.
Het kind is bij dit alles blij als het via zijn omgeving cate-
gorieën kan verkennen en verwerven. Op die manier kan
het de complexe realiteit herleiden tot herkenbare cate-
gorieën door gelijkenissen na te gaan en een naam te le-
ren om deze categorieën tot uiting te brengen, waarbij
dit categoriseren en het naam leren aan elkaar gelinkt
zijn.
Categorievorming in de praktijk
Wat kan je aan categorievorming bij je kind opmerken ?
314
Welk stadium van categorievorming kan je bij je kind te-
rugvinden ?
Hoe zou je de categorievorming van je kind kunnen sti-
muleren en ondersteunen ?
Meer lezen :
Rakison, D. H., & Oakes, L. M. (2009). Early category and
concept development: Making sense of the blooming,
buzzing confusion. Oxford: Oxford University Press.
315
Schema’s als
vergelijkingsbasis
Waarop baseer je je waarneming ?
Als je als ouder of als kind iets wil opmerken zal je ge-
makkelijk de verhouding tot iets of de vergelijking met
iets willen waarnemen. Zeker als je de verandering van
iets wil opmerken, ga je iets als verhouding of vergelij-
king willen gebruiken.
Wat je als verhouding of vergelijking gaat aanwenden
kan je zelf bepalen. Vaak is het gelinkt aan jezelf. Je
noemt iemand oud, die ouder is dan jezelf. Je noemt ie-
mand jong, die jonger is dan jezelf. Vaak is het ook ge-
linkt aan de groep waarvan je deel uitmaakt en die je ge-
bruikt als vergelijkingsgroep. Naast de eigen referentie-
Waarmee vergelijk je iets bij het waarnemen ?
316
groep kan je ook opteren voor een andere gekozen refe-
rentiegroep als vergelijkingsbasis. Wie is slank, gebruik je
hiervoor je eigen referentiegroep of een ideaalgroep.
Gebruik je dan je eigen maatstaven of de maatstaven van
je gekozen referentiegroep. Vind je snel iemand slank, of
gebruik je de maatstaven van topmodellen.
Vaak ga je gebruik maken van een aantal categorieën die
je met betrekking tot iets hebt gevormd. Denk aan kleu-
ren om iets te benoemen en kenmerken. Je kan deze ca-
tegorieën ordenen op een schaal met twee polen. Zwart
en wit als polen voor kleuren. Of je kan opteren voor een
schaal met één pool. Welke mate van wit of welke mate
van zwart kan je als kleur onderkennen. Om deze schaal
in te delen zal je mogelijk iets als eenheid gebruiken.
Denk bijvoorbeeld, aan warmtegraden om de tempera-
tuur van iets te bepalen, of een munteenheid om de
waarde van iets af te leiden.
Soms gebruik je categorieën, maten of eenheden op het
ene vlak om iets op een ander vlak mee op te merken.
Zo kan je ruimten trachten waar te nemen door gebruik
te maken van tijdselementen. Hoeveel tijd heb je nodig
om de ruimteafstand te overbruggen. Zo kan je wat kun-
stig is willen waarnemen door gebruik te maken van har-
monie-elementen. Hoe harmonisch is iets als expressie
van kunst.
317
Vaak zal je als individu of als groep je eigen criteria ont-
wikkeld hebben om iets af te wegen. Je kan dan waarne-
men door te vergelijken met je criterium. Je kan dan
waarnemen op de wijze dat je nagaat of je criterium aan-
wezig is en in welke mate. Of je kan waarnemen op de
wijze dat je nagaat of je criterium niet aanwezig is.
Aandeel van cognitieve schema's
Deze criteria gaan vaak terug op eigen ontwikkelde cog-
nitieve schema's die een samenvatting inhouden van alle
informatie op basis van eigen ervaring of ervaring van
anderen. Wat is voor je jong of oud, wat is voor je slank
of dik, wat is voor je een kleur en hoeveel schakeringen
onderscheid je, wat is voor je warm of koud, wat is voor
je stil of luidruchtig, wat is klein of groot, wat is nabij of
ver, wat is voor je kunstig, enzomeeer. Alle ervaringen
sla je op op een wijze dat je het later zou weten herken-
nen zo het zich opnieuw zou voordoen. Hiertoe vat je alle
ervaringen die behoren bij een bepaalde informatie sa-
men. Jong houdt dit in, oud dat. Wanneer en waar doet
het zich voor, wat kenmerkt het dan en hoe reageer je
erop. Door je beste voorstelling vormt dit een ideaal ver-
gelijkings- en verhoudingscriterium.
Op die manier neem je niets absoluuts waar, maar alles
in verhouding tot jezelf en je persoonlijke of groeps cog-
nitieve schema's. Je waarneming had er ook anders kun-
nen uitzien indien je andere schema's zou aanwenden.
318
Het is dit dat je gemakkelijk ervaart als je je eigen waar-
neming vergelijkt met die van iemand anders. Zo zal je
waarneming als ouder of kind gemakkelijk van elkaar
verschillen omdat je refereert naar andere schema's die
je als waarnemingscriteria aanwendt. Wat voor je als ou-
der jong of oud is, is helemaal iets anders dan wat het
voor je kind is. Met andere schema's vergelijk je de ou-
derdom en bepaal je de verhouding ertegenover. De
leeftijdsverandering wordt veel grof- of fijnmaziger afge-
wogen. Dit alles gaat terug op het referentieel model dat
precies in het centrum plaatst wat elk als referentie aan-
wendt en welke rol persoonlijke en sociale schema's
hierin spelen.
Dit vergelijken gebeurt des te meer als je een evaluatie
of een appreciatie over iets wil uitspreken. Hoe erg waar-
deer je iets, spreekt iets je aan, hou je van iets of net niet.
Hierbij ga je criteria hanteren en iets als vergelijkingsba-
sis gebruiken. In wat je als vergelijkingsbasis gebruikt zijn
vaak een aantal criteria terug te vinden. Hou je van een
bepaalde sport, of van een specifieke hobby. Wat in die
sport of dit hobby vind je als kenmerken of kwaliteiten
terug die mee je waardering en voorkeur bepalen.
319
Aan jezelf
Wat wend je aan om tot je waarneming te komen ?
Hoe is je vergelijkingsbasis tot stand gekomen ?
Waarin verschilt het van dit van iemand anders ?
320
Verhalen voor en
over je kind
Lien (34) - Ik herinner me nog heel goed hoe mijn moeder
aan haar vriendinnen over me vertelde. Ik was het lieve
gemakkelijke kindje waar ze minst omzien naar had.
Mama vond me heel flink en zelfstandig. Ernstig ook, ter-
wijl mijn broer speels en druk was. Ze vergeleek ons
voortdurend met elkaar. Ook al was mijn broer ouder, hij
was nog een kind dat je voortdurend in het oog moest
houden. Ik was meer volwassen voor mijn leeftijd. Ze
deed fier over mij, je had weinig omzien naar mij, terwijl
ze gemakkelijk zeurde over mijn broer. Telkens opnieuw
vertelde ze dit verhaal. Het maakte me innerlijk blij. Ik
wou het zo houden voor mijn mama, maar ook voor me-
zelf. Zo kon ik ook fier en tevreden zijn over mezelf. Mijn
Een verhaal over je kind en voor je kind,
kan veel voor het kind betekenen.
321
broer kreeg door zijn wild doen steeds meer aandacht
dan ik. Maar telkens als mama vertelde wat ze van me
vond maakte dit veel goed. Met dit verhaal kon ik een
hele tijd verder.
Een levensverhaal voor je kind
Zoals we over alles wat we ontmoeten, of waarvan we
weet hebben, een verhaal kunnen of leren vertellen als
invulling van het wat en het hoe ervan. Zo kunnen we of
leren we ook een verhaal te vertellen over iemand die
we ontmoeten of kennen. Deze invulling wordt erg beïn-
vloed door de omgeving waarin we leven en de kenmer-
kende cultuur. De algemene cultuur en de eigen cultuur
van de directe omgeving beschrijven veelal onder de
vorm van een levensverhaal wat eigen is aan iemand,
aan zijn leven en hoe iemands leven verloopt, op welke
manier iemands leven vorm en inhoud krijgt. Communi-
catief gebeurt dit bij middel van een typerend verhaal
vanuit de eigenheid en de uitings- en gedragswijzen van
die persoon : kind, jongere, volwassene; jongen of
meisje; ... Hierin worden de persoonlijke kenmerken van
die persoon opgenomen, maar worden er ook gemakke-
lijk persoonlijke wensen of vrezen, bijvoorbeeld van die
als ouder, in verwerkt.
322
Naarmate je kind ouder wordt, zal het steeds meer zijn
persoonlijke ontluikende kenmerken in zijn levensver-
haal willen kunnen verwerken, evenals zijn persoonlijke
wensen of vrezen voor of tegenover zichzelf. Tevens zal
het voor zijn eigen levensgeschiedenis, zo gewenst,
meer afstand weten nemen van het typerende van de
omgeving waar het toe behoort of bij wordt ingedeeld.
Ook de impact op levensinhoud en -wijze van het voor-
gehouden verhaal afkomstig van zijn leefomgeving en de
algemeen geldende cultuur kan stilaan meer helder wor-
den. Vooral zo dit verhaal minder past, kan verkozen
worden hiertegenover meer afstand te winnen, ook al
kan dit veel tijd en inspanning vragen.
Vaak kan vastgesteld worden dat vanuit verwachting of
druk, uit gewoonte of uit gebrek aan eigen ideeën of om-
dat het niet anders geleerd werd, het levensverhaal, zo-
als door opvoeders wordt voorgehouden, wordt overge-
nomen. Dit geeft dan de grote lijnen aan waarbinnen ie-
mands leven verloopt. Deze verwachting of externe
druk, deze gewoontevorming of het gebrek aan eigen
vaardigheid kunnen dan maken dat iemand niet een per-
soonlijk en voorkeur levensverhaal of meervoudig sa-
mengesteld levensverhaal met eigen inbreng en accen-
ten weet te ontwikkelen.
Vooral zo voor de jongere het huidig leven niet langer
bevalt en er spanningen aanwezig zijn, kan het nuttig zijn
323
te kijken wiens en welk levensverhaal men invult en be-
antwoordt. De verwoording van dit verhaal en de formu-
lering van een verhaal met een meer persoonlijke invul-
ling en meer beantwoordend aan het eigen zelf en de ei-
gen situatie kan dan een eerste nieuwe stap zijn.
een voorbeeld :
Volwassenen beschrijven adolescenten veelal als emotio-
neel en labiel, tijdelijk in conflict met hun omgeving waar-
tegen ze zich afzetten, met veel interesse voor alles wat
te maken heeft met liefde en seksualiteit.
Adolescenten zelf kunnen zich wellicht (te) gemakkelijk in
die levensschets herkennen. Ze kunnen evenwel ervaren
dat deze levensschets hen onrecht aandoet en hun ver-
haal er een is van een loskomen van een te overheer-
sende levensgeschiedenis waarin ze zichzelf te weinig te-
rugvinden.
nog een voorbeeld :
Ouders kunnen pratend tegen en over hun kind het schet-
sen als wijs, voorbeeldig en getekend door flink en zelf-
standig zijn en niet door onzekerheid, opwinding, angst
en afhankelijk zijn.
Een kind kan er dan heel lang over doen om los te komen
van het invullen en beantwoorden aan dit levensverhaal
dat tegemoetkomt aan de gevoelens en behoeften van
324
volwassenen. Er heel lang over doen om te ervaren ook
een meer persoonlijk levensverhaal te mogen ontwikke-
len waarin plaats is voor eigen gevoelens en behoeften.
Zo voor zichzelf een levensverhaal verwoordend waarin
naast de andere kant en de eigen sterke kant ook plaats
kan gegeven worden aan de eigen kant en zijn zwakke
kant.
Ook al wil iemand bij het opgroeien loskomen van het
meegekregen levensverhaal, dan nog kan iemand erva-
ren in zijn verzet of zijn afzetten toch weer bezig te zijn
met en betrokken te zijn op dit minder verkieslijke ver-
haal.
De impact van het levensschema of -script, vaak, zoals
aangegeven, aangereikt onder de vorm van een levens-
verhaal en -geschiedenis, kan groot en omvattend zijn.
Het komt immers over als een algemeen schema dat
alom toepasselijk is in de verschillende situaties waarin
iemand terechtkomt en tegenover de verschillende per-
sonen (ook de eigen persoon) waarmee te maken.
Alle reden om als ouder zorgzaam om te springen met
het verhaal over en voor je kind. Zo kan er aandacht aan
besteed om een positief en voor het kind passend en
kansen biedend verhaal te ontwikkelen. Zonder druk of
beklemming, een verhaal dat openstaat voor groei en
325
ontwikkeling, niet eenzijdig met weglatingen. Een ver-
haal waarin het kind zich kan terugvinden.
Tim (16) - Neen-zeggen wanneer je iets gevraagd wordt,
roept steeds spanningen bij me op. Ik weet niet echt
waarom. Zelfs als ik het door omstandigheden echt niet
kan doen. Ook al zeg ik het bovendien op een vriendelijke
en attente manier dat ik niet wil ingaan op het voorstel.
Ook al tracht ik het uit te leggen. En toch, telkens zit ik
ermee. Ik moet het dan ook mezelf uitleggen, en nog eens
uitleggen. Soms neig ik ernaar ook voor mezelf argumen-
ten te zoeken, waarom ik echt wel nee moest zeggen. Dat
ik echt niet kon. Raar toch, alhoewel ik mezelf het recht
wil geven nee te mogen zeggen. Toch krijg ik een slecht
326
gevoel, telkens voel ik druk om op mijn stappen terug te
keren en toch ja te zeggen.
Wat voor je als ouder telt, en wat je vertelt, kan erg door-
werken op je kind, zijn reactie en zijn ontwikkeling.
Onderzoek aan de Universiteit van Otago laat zien dat
het als ouder delen van herinneringen op jonge leeftijd
het kind op weg helpt naar meer welzijn in de adolescen-
tie. Vijftienjarigen wisten samenhangende verhalen te
vertellen over keerpunten in hun leven als hun moeders
veertien jaar eerder over herinneringen praatten. Dit gaf
langdurige voordelen zowel voor de manier waarop ado-
lescenten moeilijke levensgebeurtenissen verwerkten
en erover praatten als voor hun welzijn. Deze adoles-
centen rapporteerden minder symptomen van depres-
sie en angst.
Belangrijk was dat de ouder uitgebreide herinneringen
ophaalden om het kind toe te laten completere, speci-
fiekere en nauwkeurigere herinneringen aan zijn ervarin-
gen te ontwikkelen. Dit levert een rijkere opslag van her-
inneringen op om te gebruiken bij het vormen van hun
identiteit in de adolescentie. Uitgebreide herinneringen
leren het kind ook hoe het open discussies kan voeren
over gevoelens uit het verleden op een rustig mo-
ment. Het vertellen over moeilijke gebeurtenissen uit
hun leven als ouder, zoals over de echtscheiding van hun
327
ouders of cyberpesten, bood meer inzicht in hoe die er-
varing was gevormd.
Het uiteindelijke doel was om ouders aan te moedigen
gevoeligere en responsievere gesprekken te voeren over
gebeurtenissen in het leven van hun kind. De vroege kin-
dertijd blijkt immers de ideale tijd om positieve gesprek-
ken met het kind te beginnen, en te weten dat deze ge-
sprekken een verschil kunnen maken naarmate het kind
ouder wordt. Zo kan vermeden dat het welzijn tijdens
de adolescentie dramatisch afneemt, als het mogelijk
begin van meer ernstige psychische problemen die
moeilijk te behandelen zijn. Daarom is het belangrijk om
vanaf het levensbegin open en gezonde gespreksinterac-
ties te bevorderen die blijvende voordelen kunnen ople-
veren. Hierin spelen herinneringen en het praten hier-
over een betekenisvolle rol.
Jouw verhaal als ouder en mijn verhaal als kind en jon-
gere
Welke de concrete situatie is waarin je kind zich bevindt
en hoe het ermee omgaat en er op reageert, wordt mee
bepaald door zijn voorstellingsschema's van de situatie.
Deze eerder ontwikkelde schema's helpen je kind om de
situatie te begrijpen en helpen het hoe met de situatie
om te gaan en hoe zijn reageren te sturen. Vastgesteld
328
kan worden dat dit persoonlijk weergaveverhaal van wat
er gebeurt je kind erg kan helpen en ondersteunen, maar
ook je kind erg kan hinderen en verzwakken.
Vooral vanaf de adolescentie, of eerder bij het ervaren
van erge spanningen, kan je kind geneigd zijn zijn per-
soonlijk verhaal van wat zich afspeelt in vraag te stellen
en kritisch te toetsen, de oorsprong van dit verhaal te
achterhalen, waarom geef ik er die betekenis en inter-
pretatie aan, wie of wat heeft me er toe gebracht, welke
onderliggende zogenaamde vanzelfsprekendheden lig-
gen hieraan de basis van. Welke alternatieve verhalen
zouden mogelijk zijn, vanuit welke hoek, tot welke an-
dere betekenisgeving en interpretatie zouden die kun-
nen leiden, op wat of wie zouden die kunnen teruggaan
en wat zou daar aan de basis van kunnen liggen.
een voorbeeld :
Met jezelf naar buiten komen en op je rechten staan kan
al heel snel als asociaal en opdringerig worden geduid :
Iemand vroeg je iets te delen of te ontlenen voor wat je-
zelf niet kon missen. Je merkte hoe moeilijk je het had niet
toe te geven. Het hele gebeuren, je reactie en zelfs jezelf
kreeg een heel negatief verhaal mee van jezelf (en naar
je vermoedde ook van de ander). Wat zich afspeelde
werd als illustratief gezien voor de schema's asociaal en
egoïstisch.
329
Eerder dan in zo een situatie uit te zoeken of dit verhaal
klopt of de voorkeur heeft, kan de vraag gesteld worden
hoe dit verhaal ontstaat. Er kan dan blijken dat het per-
soonlijk verhaal erg gekleurd is door gangbare en in-
vloedrijke contextuele, culturele en maatschappelijke
verhalen. Verhalen afkomstig van ouders, vrienden, ken-
nissen en leefomgeving. Deze verhalen kunnen echter
erg hinderend, inperkend en verzwakkend zijn. Het zal
dan mogelijk werk zijn los te komen van deze weinig
bruikbare, niet behulpzame en mogelijk achterhaalde
verhalen, wil je er niet het slachtoffer van worden of blij-
ven. Zo kan er ruimte gecreëerd worden voor een per-
soonlijk verhaal, vanuit eigen ervaren, met een gezonde
basis, dat kansen voor je inhoudt en je sterker maakt.
vervolg voorbeeld :
Zijn weigering te delen of te ontlenen kan je kind ook er-
varen als niet steeds inleveren, je niet laten gebruiken, je
grenzen aangeven, appèl doen op de andere voor zijn
persoonlijke spullen in te staan en te zorgen. Het hele ge-
beuren, je reactie en jezelf krijgen hierdoor een heel an-
dere invulling en een positief verhaal mee van jezelf (en
met enige tegenzin ook van de ander). Wat zich af-
speelde werd als illustratief gezien voor de schema's
weerbaar-zijn en verantwoordelijkheid-nemen voor jezelf
en de ander. Vanuit die andere betekenisgeving ontstaat
meteen een heel ander beleven.
330
Door dit heel ander en meer persoonlijk verhaal krijgt
het gebeuren, je reactie, je omgang naar de ander toe,
en jezelf een heel andere kleur en betekenis. Kom jezelf
niet tot een ander verhaal, dan kunnen anderen uit je
omgeving, die je vertrouwt en die om je geven, je moge-
lijk helpen tot een ander of meer genuanceerd verhaal
te komen. Door het oorspronkelijk verhaal, met accent
op zwakten en weerloosheid, uit elkaar te halen, kan een
nieuw verhaal op gang gebracht worden, met meer oog
voor sterkten en weerbaarheid. Zo komt wat je deed
sterker uit het verhaal, evenals waar je naartoe wil. Dat
dit nog niet onmiddellijk lukt komt omdat zich eerder tij-
dens je ontwikkeling op basis van meerdere ervaringen
en meerdere verwoordingen het huidige schema ont-
wikkelde. Dit schema zal meerdere ervaringen vragen en
meerdere verwoordingen in het nu, vooraleer de inhoud
als synthese voldoende veranderd zal zijn
Doordat je als ouder de neiging hebt iets te vertellen en
betekenis te geven vanuit je hoek komt dit voor het kind
gemakkelijk over als buiten zijn invloedssfeer. Verhalen
krijgen dan de kleur van extern bepaald, weinig veran-
derlijk en blijvend, en algemeen, altijd en overal van toe-
passing voor alles. Door een eigen verhaal op te bouwen
kan waarover het gaat gemakkelijker als binnen je in-
vloedssfeer geformuleerd worden. Verhalen kunnen dan
de kleur krijgen van mee internbepaald, veranderlijk en
niet blijvend, en specifiek hier en nu voor dit. Door deze
331
nieuwe verwoording kan iets wat als moeilijkheid van
buitenaf leek tot bereikbaar van binnenuit voorgesteld.
Bijvoorbeeld, van ze begrijpen me niet, of iets is niet te
begrijpen, naar ik bereik mijn ouders onvoldoende en leg
het niet goed uit om hun vertrouwen te winnen of te be-
houden, of ik heb me niet genoeg geïnformeerd of niet
echt geluisterd.
Verhalen als hulpmiddel bij oplossen sociale problemen
Uit recent Pools onderzoek blijkt dat een narratieve
mindset gunstige impact heeft op de effectiviteit bij het
oplossen van sociale problemen. Een narratieve mindset
staat voor een neiging sociale informatie te interprete-
ren in het kader van verhalen. Een narratieve mindset
blijkt de empathie te vergroten (als herkennen van de
ander, wat die meemaakt). Het blijkt ook de gelijktijdige
personalisatie van aanwezige problemen te ondersteu-
nen (als herkennen van zichzelf, zelf zoiets meege-
maakt).
Verhalen dienen ervoor om sociaal gedrag en eigen er-
varingen te structureren en te begrijpen. Aan de basis
van verhalen liggen motieven, doelen, plannen, emoties
en de complicaties bij tegemoetkoming hieraan. Hierbij
wordt algemene kennis over menselijke motieven en de
context waarin actief gebruikt. Deze verhalende kennis
332
wordt individueel opgebouwd tijdens sociale interacties
en collectief beïnvloed door de aanwezige cultuur.
Een voorbeeld is het zelfverhaal. Dit is een gestabili-
seerde kennisstructuur over zichzelf die identificatie en
keuzes beïnvloedt. Veelal wordt deze in culturen gedeeld
met elkaar.
Een narratieve mindset tracht sociale informatie te
structureren in verhaallijnen met intenties, hindernis-
sen, voorwaarden voor uitvoering en tijdig gekozen ma-
nieren om ze na te streven.
Een narratieve mindset leidt zo tot begrijpen van gebeur-
tenissen als verhalen. Het vormt ook een basis voor an-
dere sociale cognities. Het laat toe een indruk te vormen
van anderen en hun interne toestand. Hoe hun motiva-
ties en hun problemen te begrijpen. Het laat ook toe si-
mulaties van de toekomst te creëren en oplossingen
voor sociale problemen te vinden.
Doordat motieven en doelen een belangrijke component
zijn van een verhaal, kan aangenomen dat een verha-
lende mindset een krachtig middel is om doelen te be-
reiken. Kan een intentie niet onderkend bij een geheel
van acties, dan vormen deze acties niet langer één ge-
beuren voor iemand. Is dit wel zo, dan worden feiten en
acties als een begrijpelijk verhaal gedetecteerd. Neemt
333
iemand een ander motief of emotie als basis, dan beïn-
vloedt dit zijn begrijpen van het actiegeheel.
Onderzoeksbevindingen geven aan dat begrijpen bij een
verhaalvorm inhoudt dat je de intentie kent en deze ken-
nis gebruikt bij het verwerken van sociale informatie. De
narratieve mindset zou hierbij de betekenis van de inten-
tie en de mentale categorieën van emoties vergroten om
iemand te begrijpen.
De narratieve mindset beïnvloedt positief de kwaliteit
van de persoonsindruk. Het vergemakkelijkt impressies
rond iemands motieven en emoties. Deze impressies zijn
hierdoor meer geïndividualiseerd en minder stereotiep,
en vergemakkelijken het visualiseren. De indrukken zijn
psychologisch meer samenhangend, zelfs wanneer ze
gebaseerd zijn op inconsistente gegevens.
De narratieve mindset kan ook leiden tot een beter be-
grip van iemand in zijn specifieke situatie, zoals bij moei-
lijkheden. Het kan gaan om empathie met iemand in
nood, dat kan leiden tot hulp bij kennis van zijn verhaal.
Het verhaal trekt de aandacht, wekt gevoelens en mo-
rele overtuigingen op en vergroot de bereidheid om te
helpen.
Tevens blijkt dat structurele overeenkomsten tussen het
verhalend begrip van iemand die met een probleem om-
334
gaat en eigen persoonlijke ervaringen spontaan doet af-
vragen hoe je je in dezelfde situatie zou voelen en hoe je
ermee zou omgaan. Deze personalisatie maakt het ge-
makkelijker om een oplossing te vinden.
Een narratieve mindset laat dus toe een probleem beter
te begrijpen en een betere oplossing te vinden. Meer
empathie en gelijktijdige personalisatie lijken hierbij het
belangrijkste.
335
Verlegenheid
Wie, waar, wanneer ?
Wie met verlegenheid te maken heeft, kent het zonder
meer. Wie er weinig of niet mee te maken krijgt, kan zich
er iets bij voorstellen. Het is mogelijk dat hij of zij het
evenwel verward met angst.
Sommige kinderen zijn meer vatbaar voor verle-
genheid.
Hoe komt dit en hoe komt het tot uiting ?
Hoe er mee omgaan als ouder en kind ?
Tekening An Moers
336
Verlegenheid bestaat in alle gradaties. Van iemand die er
nu en dan mee te maken heeft tegenover bijna voortdu-
rend. Van iemand die er in lichte mate mee te maken
krijgt tot iemand die er in erge mate mee te maken heeft.
Een ding is zeker niemand kiest voor verlegenheid. Het is
iets waarmee je overvallen wordt en wat als onprettig
tot storend ervaren wordt. Het werkt als een hinderpaal
of rem voor je omgang met een situatie.
Verlegenheid wordt vooral in sociale situaties ervaren en
komt dan als erg ongelegen voor. Vooral kinderen lijken
hierdoor overvallen te worden. Hoe jonger hoe meer,
stilaan lijkt het in frequentie en intensiteit te minderen.
Soms effectief, soms schijnbaar. Verlegenheid kan eer-
der door de situatie uitgelokt worden of kan meer een
eigen kenmerk zijn van het kind.
Ouders die het bij zichzelf ervaren zijn vooral beducht
dat hun kind hier ook mee te maken zou krijgen. Ze wil-
len hun kind hiervoor behoeden, omdat ze ervaren heb-
ben welke invloed het op hen en hun ontwikkeling had.
Niet enkel in hun manier van omgaan met situaties, maar
ook in de kwaliteit van hun begeleidend ervaren. Tot hun
schrik en teleurstelling merken ze dan dat hun kind hier
mogelijk ook een aanleg toe heeft.
337
Ouders zijn dan soms geneigd zich bij die realiteit neer te
leggen. Ze trachten dan voor de omgeving de verlegen-
heid van hun kind aan te geven. Andere ouders willen
alle inspanningen doen opdat hun kind zich niet zou la-
ten leiden door zijn verlegenheid en het zou weten te
overwinnen. Nog weer andere ouders trachten de situa-
ties waarin de verlegenheid van hun kind zou kunnen op-
duiken te beperken, soms samen met het kind.
Wat, hoe ?
Verlegenheid kan omschreven worden als een onprettig
gevoel dat in je opkomt in contact met een veelal sociale
situatie. Een gevoel dat je overweldigt en storend werkt
op je ervaren en je omgang welke normaal tot je moge-
lijkheden behoort. Soms leg je je bij dit gebeuren neer,
of tracht je het te overwinnen, of nog tracht je dit gebeu-
ren te ontvluchten of te vermijden. Verlegenheid kan va-
riëren van een licht tot matig discomfort op een of meer
gebieden, tot uitgesproken vormen van angst op zowat
alle gebieden. Meer uitgesproken vormen kunnen zich
voordoen als sociale angst of sociale fobie.
Een constante bij verlegenheid is een invloed op je ge-
voel, op je omgang en op je denken en je voorstellen. Het
is alsof er veel in je geactiveerd wordt en dit op een min
of meer intensieve manier. Je voelt je onwennig, je voelt
338
je geremd en je merkt negatieve gedachten over jezelf
samen met een voorstelling van niet te weten hoe met
de situatie om te gaan, wat je mogelijk aan je tekort-
schieten en zwak zijn toeschrijft.
Sommige kinderen zijn in aanleg verlegen. Het vormt dan
mogelijk een familietrek met een erfelijke basis. Zo blij-
ken zuigelingen met korte exemplaren van het
'DRD4'gen en de 'serotoninevervoerder promotor' ge-
makkelijker uit hun doen te raken tijdens dagelijkse rou-
tines. Vaak zijn in aanleg verlegen kinderen ook gevoelig.
Onderzoek bij tweejarigen wijst uit dan ongeveer 25%
van hen sterk, sociaal en spontaan is in de omgang, on-
geveer 20% is omzichtig, verlegen en teruggetrokken in
nieuwe situaties. De overige 55% valt tussen de twee ex-
tremen van assertief en verlegen zijn in. Bij 25% van kin-
deren met aanleg voor verlegenheid komt deze niet tot
uiting.
Andere kinderen blijken verlegenheid te ontwikkelen als
gevolg van negatieve ervaringen in de omgang met de
omgeving. Een gelijkaardige situatie roept dan associa-
ties op met eerdere onwennige en onzekere ervaringen.
339
Waarom ?
Recent onderzoek bij middel van hersenscans heeft het
bewijs geleverd dat de amygdala, een klein amandelvor-
mig gebied onderin de grote hersenen, bij verlegen men-
sen een uitgesproken reactie vertoont bij het zien van
niet vertrouwde gezichten op foto. De amygdala is een
cruciaal schakelpunt en controlecentrum voor het ver-
werken van informatie vanuit de buitenwereld welke
vraagt om beoordeling op zijn mogelijk bedreigend zijn
of op zijn niet vertrouwd zijn. De amygdala lijkt nieuwe
en ongewone informatie te markeren en te verzenden
naar hogere gebieden in de hersenen voor verdere ver-
werking. Dit suggereert dat hersenen van verlegen men-
sen erg gevoelig zijn voor wat nieuw of anders is en dat
deze gevoeligheid kan bijdragen aan verlegen zijn. De
onderzochte jong-volwassenen met meer actieve
amygdala's bleken ook reeds als kind gekend als verle-
gen.
Door deze meer actieve hersenprocessen wordt een ver-
legen iemand een tijdje opgeslorpt, is er langer een ge-
voel van onbekendheid en dus onveiligheid en niet ver-
trouwdheid, is er niet een weten en kunnen reageren
omdat nog geen duidelijkheid is ontstaan, is er nog geen
zekerheid de situatie aan te kunnen, is er langer onze-
kerheid over zichzelf in de situatie.
340
De ervaring leert dat enige afstand nemen of slechts
stapsgewijze toenadering zoeken een ruimtelijk en tijde-
lijk voordeel kan opleveren om minder met verlegenheid
te maken te krijgen. Het laat toe eerst duidelijkheid te
krijgen en te wennen, vooraleer actief iets te moeten on-
dernemen. Er is dan minder kans onder druk van de ont-
stane spanning geblokkeerd te raken in waarneming,
verwerking en reactie. Het voorkomt dat het uitmondt in
vluchten of ontwijken van de situatie.
Het gevaar bestaat anders dat onderwijl innerlijk al zo-
veel geactiveerd is, ook vanuit eerdere ervaringen in ge-
lijkaardige situaties opgeslagen als emotionele herinne-
ringen in de hippocampus, dat niet de nodige of ge-
wenste rust kan hervonden worden. Vooral beelden of
schema's van zichzelf in gelijksoortige situaties die vaak
een inhoud van tekortschieten, onzekerheid, angst in-
houden, kunnen dan het verlegen gevoel aanwakkeren
en in stand houden. Vooral de reeds vermelde hippo-
campus verbindt nieuwe ervaringen met reeds opgesla-
gen inhouden. Ook pogingen om het verlegen gevoel on-
gedaan te maken kunnen wanneer niet onmiddellijk suc-
cesvol op hun beurt de spanning verhogen. De ontstane
lichamelijke stress-sensaties, zoals het warm krijgen en
verstomming, versterken nog het gevoel van verlegen-
heid. Veelal treden er meerdere circulaire processen in
341
werking die het ervaren en weten reageren nog bemoei-
lijken.
Een mogelijkheid waarmee rekening dient gehouden is
dat het kind nog vasthangt aan wat voorheen werd ge-
activeerd en het daar zomaar niet onmiddellijk van los
weet te komen, omdat het dat is waar het mentaal mee
bezig is of waar het momenteel naar streeft. Is de
nieuwe werkelijkheid plots (heel) anders, dan heeft het
zich mentaal hier nog niet op weten instellen of op we-
ten voorbereiden. De werkelijkheid stemt dan geenszins
overeen met wat mentaal actief of voorgesteld is. Dit kan
gemakkelijk onrust of zelfs angst veroorzaken. Dit leidt
mogelijk tot toeklappen of zich afwenden. Geweten is
dat vaak kenschema’s - als iets wat voor iemand is als
door hem of haar geweten - als richtbaken dienen om
met dingen om te gaan en waar de voorkeur aan wordt
gegeven of waarnaartoe wordt gestreefd. Beantwoordt
de waargenomen werkelijkheid hier helemaal niet aan,
dat kan hier zomaar plots geen afstand van gedaan en
vraagt het tijd en moeite om zich aan de nieuwe werke-
lijkheid aan te passen en een ander kenschema te acti-
veren.
Waar aan ?
Als ouder kan je je kind helpen door precies hoogte te
342
krijgen van zijn verlegenheid. Zo kan je je kind beter be-
grijpen en kan je meer passend reageren. Hoe vaak, hoe
erg, hoe lang, in welke situaties doet zich verlegenheid
voor ? Hoeveel invloed heeft deze verlegenheid op zijn
ervaren en zijn omgang ? Op welke manier tracht het
kind zelf zijn verlegenheid te boven te komen ? Hoe erg
is het daar mee bezig ? Is zijn verlegenheid mogelijk ge-
linkt aan een andere problematiek. Zoals moeite om een
situatie precies en juist te begrijpen, bijvoorbeeld ?
Als ouder is het belangrijk op moeilijke momenten be-
gripvol te reageren, het kind niet te beoordelen of af te
wijzen en niet extreem te focussen op de opgemerkte
gevoelens bij het kind, alsof een probleem. Zo kan je het
kind steun en veiligheid bieden.
Als ouder kan je model staan om met niet-vertrouwde
en sociale situaties om te gaan. Ben je zelf onwennig, dan
kan je laten zien hoe jij hiermee om weet te gaan.
Zoek ook meer vertrouwde omgevingen op met minder
of weinig kans op erge verlegenheid. Ze kunnen posi-
tieve leerervaringen opleveren voor je kind.
Vanuit het gegeven dat verlegenheid te maken heeft
met overgevoeligheid, kan je je kind leren stapsgewijs
toenadering te zoeken, zodat het zich veilig kan blijven
343
voelen. Ook kan je het leren zonodig enige afstand te
houden zodat het minder overweldigd zou raken.
Is die fysieke afstand niet mogelijk, dan kan je het kind
leren mentaal de afstand te doseren, zodat het niet over-
weldigd wordt. De overgevoeligheid van het kind maakt
immers dat het te snel, te massaal, te intens, en te ver-
reikend het contact aangaat met de omgeving. Alle in-
drukken komen tegelijk op hem of haar af. Indrukken die
nieuw zijn of enigszins anders. Indrukken die een herha-
ling oproepen van minder prettige ervaringen. Door
deze indrukvorming wat te vertragen, meer selectief te
maken, in intensiteit te laten afnemen en niet zo verrei-
kend te laten zijn, wordt er minder in hem of haar geac-
tiveerd. Veelal wil het kind alle aanwezige processen ver-
snellen om meer greep te krijgen, het kind dreigt er
evenwel in te verdrinken en vast te lopen. Door een
meer begrensde kennismaking en zelfactivering van
mentale processen, is er minder kans op gealarmeerd ra-
ken en kan het gevoel blijven de situatie aan te kunnen.
Zo kan vermeden worden dat het angstschema van het
kind wordt geactiveerd, wat op zijn beurt weer andere
schema's zou activeren in een poging grip te krijgen op
de situatie. Maar zo evenwel het kind in een spiraal van
activering dreigt terecht te laten komen.
344
Lukt het kind niet het gevoel van verlegenheid helemaal
te laten verdwijnen, dan kan je het kind leren een zeker
onprettig gevoel te accepteren, het te proberen begrij-
pen en te leren er mee omgaan zonder het noodzakelijk
te willen overwinnen en zonder de situatie uit te weg te
gaan. Zo leer je je kind zichzelf te helpen.
Dit is te verkiezen boven dat jij zelf vooral of uitsluitend
tracht je kind er overheen te krijgen. Zo kan je beter ver-
mijden het kind als verlegen voor te stellen. Het beves-
tigt het kind in zijn zo zijn en richt de focus van het kind
en zijn omgeving alleen maar hier op. Terwijl de aan-
dacht voor al het overige op de achtergrond verdwijnt.
Beter kan aandacht geschonken aan de sterke kanten en
lukervaringen van je kind. Tracht ook te vermijden van je
kind te willen overbeschermen en situaties te willen mij-
den met risico op verlegenheid.
Bevindt het kind zich in een impasse biedt het dan keu-
zemogelijkheden aan. Bijvoorbeeld, toch liever thuis te
blijven, of toch te gaan al is het maar voor korte tijd of
een enkele keer. Bijvoorbeeld, overloop waar het te-
genop ziet, en informeer het dan over ook prettige as-
pecten van iets. Bijvoorbeeld, welke invloed geef je aan
je verlegenheid, en welke invloed aan jezelf.
345
Lukt het kind erin met verlegenheid uitlokkende situaties
om te gaan en zich niet af te sluiten, op de vlucht te
slaan, of dergelijke situaties te vermijden, dan hoeft het
zijn ontwikkeling niet in de weg te staan. In het ander ge-
val kan het nuttig zijn professionele hulp in te roepen.
Uit recent onderzoek van de universiteit van New York
blijkt dat zo niet schuw of vermijdend van oorsprong zich
sociaal terugtrekken creativiteit kan bevorderen. Zo
kunnen drie categorieën van zich afzonderen naar oor-
sprong onderscheiden worden : verlegen, vermijdend
(niet graag omgaan met anderen) en niet-contact zoe-
kend (unsociable: genieten van alleen zijn). Deze laat-
sten brengen minder tijd met anderen door. Ze initiëren
geen contact, maar wijzen uitnodigingen van anderen
ook niet af. Ze hebben net zoveel sociaal contact, dat
wanneer ze alleen zijn, ze kunnen genieten van dit alleen
zijn. Ze komen er zo toe creatief te denken en nieuwe
ideeën te ontwikkelen.
Waar bij ?
Hoe zou je de verlegenheid van je kind omschrijven ?
Aan wat schrijf je de verlegenheid van je kind toe ?
346
Wat plan je concreet te doen aan de verlegenheid van je
kind ?
347
Verliefd-zijn
Verliefd-zijn als stap in ontwikkeling
Verliefd! Jongeren ervaren het als een overweldigend
gevoel dat hen veel energie geeft. Het is nieuw voor hen,
hun aandacht en interesse gaat niet langer uit naar vol-
wassenen, maar naar iemand zoals hen, tot wie ze zich
erg aangetrokken voelen. Zo erg soms, dat schijnbaar al-
les hiervoor moet wijken.
Dit maakt het voor ouders soms erg moeilijk te ervaren
dat ze hiervoor moeten wijken, net op een moment
waarop leeftijdgenoten al steeds meer aan betekenis
winnen.
Verliefd-zijn, jongeren ervaren het als een geweldig
gevoel. Wat is het en wat ligt aan de basis ? Ook voor
ouders is het iets nieuws. Hoe hiermee omgaan in de
ouder-kindrelatie ?
348
Als jongere wil je het refereren aan volwassenen, wat
nuttig was voor je gedrag als kind, steeds meer inruilen
voor een refereren aan leeftijdgenoten, voor je gedrag
als steeds meer eigen en zelfstandig. Zo moet veel van je
kennen, doen en zijn als jongere opnieuw ingevuld wor-
den, nu op basis van eigen ervaren samen met andere
jongeren. Zo blijkt uit recent onderzoek dat vooral
vriendschappen in de adolescentie met leeftijdsgenoten
(van hetzelfde geslacht) van betekenis zijn voor latere
harmonieuze liefdesrelaties. Deze vriendschappen laten
toe stabiliteit, assertiviteit, intimiteit en sociale compe-
tentie tot ontwikkeling te laten komen, nuttig voor latere
relaties. Vriendschappen die een gunstige sociale ont-
wikkeling mogelijk maken vormen zo een degelijke voor-
bereiding op intieme relaties later.
Op je weg daar naartoe, kan je plots iemand ontmoeten
in wie je veel herkent en die je tegelijk erg aanspreekt als
wegwijzer voor hoe te denken, hoe te reageren en waar
je te situeren. Iemand die tegelijk ook op je reageert en
die je erkent. Een maatje als het ware die veel invult en
die je een geweldig en prettig gevoel geeft. Je groeit er-
aan, je verwerft meer vertrouwen en je zelfbeeld krijgt
een boost. Je bent de moeite waard en je hoort erbij. Je
voelt je veilig en verbonden.
349
Verliefd-zijn als schema
Verliefd-zijn is een centraal en dominant schema dat in
je als jongere gewekt wordt en dat voor al de rest komt.
Het gaat om het zich aangetrokken voelen tot iemand of
om een affectieve tendens tot toenadering tot een ex-
clusief iemand. Het verliefd-zijn schema bevat naast cog-
nitieve elementen, ook emotionele en dynamische ele-
menten.
Zoals elk schema heeft verliefd-zijn een begripsinvulling,
een gedragsinvulling en een contextinvulling, die staps-
gewijs op basis van ervaring worden opgebouwd en stu-
rend werken voor het gedrag.
Als begripsinvulling kan het verliefd-zijn schema vol-
gende inhoud hebben : Verliefd-zijn gaat om aantrekking
fysiek en emotioneel tot iemand, en om het vervullend
zijn ervan (iemand vindt me de moeite, betekenis- en
waardevol, ik ben de moeite, betekenis- en waardevol),
het komt aan veel tegemoet. Verliefd-zijn houdt heel wat
gevoelens en emoties in, het gaat gepaard met opwin-
ding, lukken (gelukkig) en mislukken (ongelukkig). Het is
affectief zijn eigen weg zoeken (vaak op en neer). De uit-
gesproken emoties vinden hun basis in hormonen en
neurotransmitters die in het brein worden aangemaakt,
zoals dopamine, adrenaline, endorfine en oxytocine.
350
Als gedragsinvulling kan het verliefd-zijn schema vol-
gende inhoud hebben : Opkijken naar de ander, de ander
idealiseren. Zo vaak mogelijk elkaar willen zien en samen
tijd doorbrengen. Erg open en mild zijn voor elkaar. De
ander starend aankijken en sprakeloos zijn. Altijd denken
aan die persoon en gedachten over iets of iemand an-
ders dwalen af. Dagdromen over elkaar. Zenuwachtig
zijn als die persoon in je buurt is. Alleen gefocust zijn op
elkaar. Zorgzaam en beschermend reageren. Een uitge-
sproken empathie vertonen. Zich zo aantrekkelijk moge-
lijk opmaken. Eigen activiteiten en gewoonten aanpas-
sen aan de ander. Met veel aandacht en interesse reage-
ren. Zelf stralen.
Als contextinvulling kan het verliefd-zijn schema vol-
gende inhoud hebben : Wie aantrekkelijk is voor je, ter-
wijl dit voor ieder iets anders is. Gelijkenis in gedrag, ach-
tergrond en persoonlijkheid vertonen, of voldoende
overlapping, of aanvullend (niet tegengesteld) zijn. Geo-
grafisch nabij zijn en gelegenheden hebben om tijd sa-
men te spenderen. Wederzijdse affectie voelen, de an-
der leuk vinden. Voldoen van de relatie aan je noden.
Klaar zijn voor een relatie wat een stadium is in de sek-
suele ontwikkeling. Iemand die aan-dacht voor je heeft,
die mode-l voor je staat, die je be-wonder-t, die reali-
seert wat je ver-hoop-t, wie droom be-waar-heidt, die je
voor-keur heeft en je erg p-refereert of ver-kies-t. Aan-
351
getrokken worden door schoonheid, gezondheid, ken-
nen, kunnen, vriendelijkheid, tegemoetkoming, enzo-
meer die de ander uitstraalt. Gemakkelijker affectief
aanspreekbaar zijn, onder meer onder invloed van toe-
genomen productie van geslachtshormonen.
Oorsprong aantrekkelijkheid
Fisher spreekt over een liefdeskaart die je in je jeugd on-
bewust zou samenstellen waardoor iemand aantrekke-
lijk voor je zou zijn. Zo zou, bijvoorbeeld, de dominantie
van je vader en de humor van je moeder, of wat je opstak
van een leerkracht, of de (sociale) media een rol kunnen
spelen als meebepalende factor.
Money geeft aan dat het archetype van de ideale partner
door toevallige ervaringen bepaald wordt. Vanaf de leef-
tijd van acht jaar zou zich een soort van mentale blauw-
druk van de ideale liefdespartner ontwikkelen. Gevoe-
lens van liefde en lust zouden aan bepaalde personen
worden gelinkt. Het grappige campingvriendje of lief la-
chende meisje kunnen prettige gevoelens opwekken.
Die gevoelens worden telkenmale opgeroepen door wie
aan het steeds meer afgetekend beeld op basis van op-
gedane ervaringen en associaties beantwoordt. In dit
beeld kunnen steeds meer innerlijke eigenschappen op-
genomen zijn, naast aanvankelijk uiterlijk en uitstraling.
352
Ook wordt gesproken over de liefdesmal die zich in de
vroege jeugd zou vormen. Deze maakt dat iemand die
hieraan voldoet aantrekkelijk is. De persoonlijkheid van
de ouders, de sfeer thuis en de manier van omgaan met
elkaar, enzomeer zouden hiervoor bepalend zijn. De
grote mate van onbewustheid van deze liefdesmal zou
het mysterieus zijn van de liefde en de liefdespartner
verklaren. Tegelijk voorspelt ze tot wie iemand zich aan-
getrokken voelt, zonder dit helemaal zelf te begrijpen.
Recent onderzoek wijst uit dat de voorkeur wordt gege-
ven aan een partner die beantwoordt aan of gelijkt op
het eigen ontwikkeld liefdesschema wat hechtingsstijl
betreft, zij het aanhankelijk, schuw, wispelturig, of onge-
interesseerd.
Neurologische basis
Uit onderzoek bij middel van hersenscans kwam naar
voor dat verliefdheid bepaalde zones in de hersenen ac-
tiveert. Het bleek dat lust, verliefdheid en hechting op
verschillende plaatsen in de hersenen ontstaan. Ze wor-
den neurologisch in gang gezet door drie onderscheiden
emotionele hersencentra. Het lustcentrum doet ons op
zoek gaan naar spanning en lust, het verliefdheidscen-
trum doet onze aandacht richten op één bepaalde ie-
mand en het hechtingcentrum maakt dat wij bij iemand
blijven zodat afstamming mogelijk wordt.
353
Verliefd-zijn en ouder-kind relatie
Als je als ouder te maken krijgt met het verliefd-zijn van
je kind is dit voor je iets nieuw en ervaar je het gemakke-
lijk als moeilijk om mee om te gaan. Het vraagt om een
ingroeien in een nieuwe situatie en het zoeken naar een
nieuwe manier van omgaan met je kind in volle verande-
ring. Belangrijk is het delen van ervaringen en wensen
mogelijk te maken en de gevoelens en behoeften van je
kind te accepteren en ze niet in vraag te stellen, ook zijn
genderoriëntatie. Dit kan door het gebeuren een plaats
te geven in zijn ontwikkeling. Zo kan je interesse tonen,
voldoende ruimte en vrijheid bieden, mogelijkheden
aangeven van hoe iets wel kan, kan je mogelijke keuzes
aanbieden en tegelijk oordelen en afkeuren vermijden.
Je kan er zo voor kiezen stapsgewijs ervaring te laten op-
bouwen (op bezoek komen, of gaan, blijven overnach-
ten) en toch op de achtergrond aanwezig blijven als hou-
vast, rem, opvang en zo wat gebeurt opvolgen. Vanuit
jezelf kan je model staan, informeren over risico's en val-
kuilen, eigen gevoelens aangeven, zoals zonodig je be-
zorgdheid uiten en tegelijk respectvol blijven.
Als ouder kan je er op vertrouwen dat verliefd-zijn een
heel proces inhoudt dat tijd inneemt en vraagt om stap-
pen te leren zetten. Niets gebeurt plots en niet alles in-
eens. Eerst is er meestal een fantaseren en zich voorstel-
len, dan een zich voorbereiden en oefenen (veelal op
354
zichzelf), dan uiteindelijk voorzichtige uitvoering telken-
male gekoppeld aan opgedane ervaring. Belangrijk zal
zijn als ouder door je houding of verzet geen tegenreac-
tie uit te lokken die het stapsgewijs proces overstemt. En
waarbij de jongere geneigd is zich te profileren als het
zelf alleen wel te weten en te kunnen. Er is vastgesteld
dat vroegstarters meer tijd nemen en laatstarters
meestal sneller vooruitgaan. Jongeren stimuleren elkaar
ook wederzijds zolang het safe en oké aanvoelt, maar
remmen elkaar ook af zodra het voor hen niet-oké en
ongemakkelijk aanvoelt. Als ouder zal je hierbij dienen te
aanvaarden dat leeftijdgenoten meestal steeds meer de
eerste gesprekspartners worden.
Als jongere van je kant is het anderzijds prettig de com-
municatie met je ouders tot op zekere hoogte open te
houden. Dit kan veiligheid bieden en bevestiging. Zo zal
je bovendien als jongere meer krediet krijgen om een
volgende stap te zetten. Belangrijk is te beseffen dat het
gaat om je eigen leven, waar je zelf het beste van te ma-
ken hebt en wat je eigen opgave is. Je ouders kunnen en
willen hierbij meestal graag tijdelijk de nodige onder-
steuning bieden, zowel wat richting als invulling betreft.
Soms gaan ze hierbij wat overijverig te werk en willen ze
het liefst helemaal op veilig spelen voor je. Hen dan laten
zien dat ze op je kunnen rekenen en betrouwen, kan hen
zekerheid bieden. Dit totdat het jezelf helemaal lukt.
Maar ook dan zijn ze er meestal nog voor je, zonodig.
355
Meer lezen :
Watts, T. (2014). The secret life of love and sex: Making
relationships work and what to do if they don't. Lanham:
John Hunt Publishing.
356
Verlies-
verwerking
Verliesverwerking als proces
Situaties en gebeurtenissen, zoals ernstige ziekte, onge-
val, overlijden, scheiding, handicap of trauma in het le-
ven van je kind kunnen een ernstig verlies inhouden. Ze
vragen om een eigen benadering als ouder naar je kind,
jezelf en je omgeving toe. Bij een ernstig verlies is het
belangrijk je kind juist te informeren en ruimte te bieden
aan zijn emotionele reactie (verslagenheid, wenen,
angst, verwarring, verstomming, ...). Gemakkelijk komt
je kind en veelal ook jijzelf als ouder en je hele gezin in
een crisis terecht. Dit omdat het gaat om een ingrijpend
verlies dat erg verwarrend is, dat veel verdriet met zich
brengt en dat om veel aanpassing vraagt. Het houdt
vaak een grote verandering in en er zal dienen afscheid
Ernstig verlies in het leven van je kind kan het erg uit even-
wicht brengen.
Het vraagt om een eigen benadering.
357
genomen van wat was. Wat was zal moeten losgelaten
worden, omdat de realiteit waarmee je te maken krijgt
veranderde. Verliesverwerking houdt meer concreet een
aantal opdrachten in, zo blijkt uit onderzoek, waarbij je
als ouder de nodige begeleiding kan proberen bieden
aan je kind en zijn omgeving. Het vraagt meer bepaald
om de ontstane leemte te onderkennen, de leemte te
ervaren, zich te verzoenen met de leemte en te herleven
met de leemte. In de mate van het mogelijke en naarge-
lang de opgemerkte actuele behoefte bij je kind kan je
mee trachten tegemoet te komen en ruimte te geven
aan deze verschillende taken bij verliesverwerking.
Hierbij kan je er best mee rekening houden dat elk kind
stapsgewijs op zijn eigen manier dit verwerkings- en
rouwproces doorloopt. Dit doet het kind door het tonen
van zeer verschillend gedrag en het volgen van een eigen
pad. Hierbij kan je er mee rekening houden dat de hou-
ding tegenover dood, verlies en risico verschillend is
naargelang de leefgemeenschap (sociale omgeving,
godsdienst, ...) waartoe jezelf en je kind hoort. Dit zal
van invloed zijn op het verwerkingsproces. Zo is wat pas-
send en behulpzaam is voor het ene kind in de ene situ-
atie, niet automatisch ook zo voor een ander kind in een
andere situatie.
Niet vertrouwd met verlies
Als volwassene en als jongere zal je mogelijk merken wei-
nig of niet vertrouwd te zijn met ernstig verlies en de
358
dood en hoe hiermee om te gaan. Als ouder kan je hierbij
onderkennen dat je kind mogelijk geen nabije ervaringen
heeft met dood en verlies, maar enkel afstandelijke me-
dia-ervaringen die mogelijk onverschilligheid deden ont-
staan, weinig van doen hebben met verlies in de realiteit
en weinig voorbereiden op verlieservaringen in het reële
leven. Zo is er een verschil tussen kinderen in ver-
trouwdheid. Voor sommige kinderen maakt risico, ver-
lies en dood een onderdeel uit van hun leven (ook in hun
denken en praten erover) en voor anderen helemaal
niet. Ook al hebben (jonge) kinderen meestal nog geen
direct contact met een overlijden in hun onmiddellijke
leefomgeving, indirect kan er toch contact zijn met over-
lijden via media of via het bijwonen van een dienst, of in
de bredere omgeving, of nog bij verlies van een geliefd
huisdier. Als ouder kan je dit benutten om onbekend-
heid en het vreemd-zijn weg te nemen. Verliessituaties
kunnen immers erg verwarrend zijn, ook door het onbe-
kende ervan. Zo kom je mogelijk nu eens elkaar nabij in
het gezamenlijk verdriet, dan weer duw je elkaar weg
omwille van de te grote pijn, waarbij je ook elkaar wil
sparen. Vaak wisselt nabijheid zoeken en afstand nemen
elkaar af, zo ook begrip en onbegrip voor de situatie of
elkaar. Je kan dan trachten tegemoet te komen aan de
behoefte aan veiligheid en zekerheid in een situatie van
ervaren kwetsbaarheid en onzekerheid. Op die manier
kan je trachten tegemoet te komen aan de behoefte aan
nabijheid en steun in een situatie van ervaren afstand en
eenzaamheid.
359
Tijdig vertrouwd maken met verlies
Preventief in een veilige context kan je het onderwerp
van verlies en dood aansnijden in antwoord op vragen
die je kind zich spontaan stelt. Best is dit niet op te drin-
gen aan je kind die er mogelijk nog niet voor open staat,
of die erdoor ernstig uit zijn evenwicht gebracht wordt.
Ook kan je preventief een ruimte en een klimaat creëren
voor elke vorm van verlies en de emotionele verwerking
ervan, zodat een omgeving ontstaat waarin er plaats is
voor een groter verlies en een uitgesproken verdriet en
er positief en helend wordt mee omgegaan. Zo kan je na-
gaan hoe verlies en dood als onderwerpen op te nemen
in de kindertijd, zodat je kind gewapend is zo het ermee
te maken krijgt. Hierbij is het belangrijk je gezin te ken-
nen en te weten hoe een onderwerp aan te brengen, dit
zonder je kind van streek te maken, of angst aan te jagen
en problemen met het onderwerp te laten toenemen.
Zo kan je gezinsleden vooraf informeren over het wat,
het hoe en het waarom van het aandacht besteden aan
verlies, dood, risico en slachtoffer-worden.
Je inbreng als ouder bij verlies
Bij het verwerken kan je als ouder tegemoet trachten te
komen aan de behoefte van je kind aan specifieke aan-
dacht en tegelijkertijd aan zijn behoefte om zoals leef-
tijdsgenoten te zijn en niet anders. Zo kan je gevoelig-
360
heid aan de dag weten leggen waarbij je je kind niet ver-
plicht over zijn of haar gevoelens te praten en tegelijk
kansen en ruimte hiervoor biedt. Hierbij kan je trachten
voldoende aandacht te schenken aan het persoonlijk er-
varen van je kind en de mogelijke verscheidenheid aan
persoonlijke en familiale reacties tegenover verlies. Dit
alles eerder dan uit te gaan van een vereenvoudigde en
stereotiepe voorstelling van omgaan met verlies. Hierbij
kan je als ouder ook tegemoet trachten te komen aan
mogelijke weerstand tegenover de feitelijke realiteit en
tegelijk aan de onderliggende behoefte uit te kunnen
gaan van de feitelijke realiteit (van ontkennen naar lang-
zaam bewust worden).
Herkenning geven bij verlies
Belangrijk is herkenning te geven bij verlies. Zo kan je
trachten tegemoet te komen aan het begrijpen en ver-
klaren van het gebeurde en het greep en controle willen
krijgen voor het geval van een mogelijke herhaling. Ook
kan je (h)erkenning en nabijheid weten geven aan gevoe-
lens en ervaren van je kind en geen veronderstelde of
passende gevoelens en ervaren opdringen. Eerder kan
je aangeven welke gevoelens en reacties kunnen optre-
den en hoe hiermee om te gaan (ruimte hieraan geven,
met iemand over praten, hoe openlijk te delen, hoe in je
handelen te vertolken, ...). Hierbij kan je erkennen dat je
kind mogelijk de voorkeur geeft aan wie met hem of haar
meeleeft eerder dan met hem of haar meepraat, zo je
361
kind niet verplichten zijn ervaren emoties ook te uiten.
Als ouder kan je tevens herkenning en ruimte geven aan
de gevoelslabiliteit van je kind en zijn uitgesproken emo-
tionele uitingen : van uitgesproken opgewonden en prik-
kelbaar over erg angstig tot oneindig droef zijn. Hierbij
kan je ook herkenning en ruimte geven aan lichamelijke
en gedragsstoornissen : van ziekteklachten en -gevoe-
lens over huilbuien tot afwezigheid en zich afsluiten. Als
ouder kan je dan trachten tegemoet te komen aan po-
gingen van je kind om toch gezien de omstandigheden
zo goed mogelijk te functioneren in de nieuwe situatie
en tegelijk de nodige tijd te nemen om de eerdere situa-
tie los te laten en zich te verzoenen met nieuwe situatie.
Tegelijk kan je trachten herkenning te geven aan ener-
zijds pogingen van je kind om zijn onmiddellijke omge-
ving te steunen en te helpen en anderzijds tijd om steun
en hulp aan zichzelf te geven. Ook kan je aandachts-,
aanwezigheids- en studieproblemen van je kind onder
ogen zien. Je kan ze herkennen en er ruimte voor geven,
ze op een zachte relativerende wijze tegemoet gaan en
tijdelijke terugval aanvaarden. Verder kan je trachten re-
kening te houden met enerzijds zich als kind willen be-
schermen tegen zijn verdriet (afleiding, vrolijkheid, ...) en
anderzijds intense confrontaties ermee (opgeslorpt, ver-
drietig, ...). Hiertoe kan je herkenning en ruimte geven
aan het vertoeven in het verleden, het heden en de toe-
komst en expressies hiervan. Hiertoe kan je ook herken-
ning en ruimte geven aan overgangservaringen in waar-
362
neming, in herinneren, in verlangen, in denken, in voe-
len, in voorstellen en in lichamelijk ervaren. Hierbij kan
je als ouder helpen om weerstand en angst voor eigen
innerlijk ervaren te helpen overwinnen : samen over pra-
ten in veilig kader, onrechtstreeks uiten in expressiebe-
zigheden (pijnlijk verlies ervaren). Zo kan een herbele-
ven in een veilig kader met meer steun een minder trau-
matische herbevestiging in het geheugen mogelijk ma-
ken. Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen
Herbeleven ter herbevestiging' en Trauma en trauma-
verwerking kind van deze encyclopedie.
Samen praten bij verlies
Belangrijk is samen te praten. Zo kan je de mogelijkheid
geven met je te praten, of zo wenselijk helpen een luis-
terend en volgend iemand te vinden. Dit samen praten
zorgt voor intimiteit en geborgenheid en schept mogelijk
een band. Belangrijk is te luisteren naar het gebeuren,
maar ook naar hoe het persoonlijk wordt ervaren. Om
te helpen of te troosten kan je in gesprek het gebeuren
willen bagatelliseren en relativeren. Beter is evenwel
het gebeuren ernstig te nemen en erkenning te geven.
Je kan best vermijden ook luchtig te doen over het ge-
beuren en de verwerking ervan (geen vrolijkheid over,
eigen grappen uit zelfbescherming niet versterken, ...).
Evenals vermijden aan te geven hoe het vermeden of
voorkómen had kunnen worden. Tenslotte kan je best
363
ook vermijden het positieve of mogelijk voordeel te wil-
len belichten (geen zorg meer, niet te vermijden, niets
verloren, plaats voor iets anders, ...).
Leven stapsgewijs hernemen
Stilaan komt er tijd om stap voor stap het leven terug op
te nemen. Hierbij is het wenselijk herkenning en ruimte
te bieden aan terugvalverschijnselen (meer hulp nodig
hebben, onzekerheid, ...), maar ook voorsprongver-
schijnselen (autonomer willen zijn, snel matuur wor-
den, ...). Als ouder kan je je kind helpen om het verlies
een plaats te geven in zijn leven, zijn omgeving en zijn
herinneringen en zo mogelijk een zin te geven (wat er-
mee aan te kunnen voor anderen, …). Helpen ook bij het
mogelijk nadien anders in het leven staan. Ook kan je je
kind helpen en ondersteunen om opnieuw stappen te
zetten en nieuwe relaties op te bouwen, zonder zich de-
loyaal te voelen. Hierbij kan je de mogelijkheid geven te
praten over de moeizame weg die dient afgelegd en de
emoties die hierbij optreden. Rekening houdend met de
gewijzigde familiale- of relationele situatie voor het kind,
kan je stilstaan bij de implicatie hiervan en de mogelijke
problemen die hiermee verband houden. Je kan er her-
kenning en ruimte aan geven dat het leven en de energie
zich stilaan hernemen, dat het leven in hoofdzaak verder
gaat en dat er ruimte komt voor iets anders. Je kan er
hierbij rekening mee houden dat kansen en gelegenheid
364
bieden voor een informele en spontane manier van luis-
teren en praten van wie op een of andere manier een
band heeft met je kind mogelijk als aanpak meer kan te-
gemoetkomen dan een officiële en georganiseerde be-
nadering. Ook kan je er rekening mee houden dat je kind
mogelijk meer tijd en ruimte vraagt om zichzelf te her-
vinden en het leven te hernemen. Hierbij kan je er reke-
ning mee houden dat rouwen ook kanten heeft die je
kind mogelijk niet onprettig vindt (aandacht, vrijstelling,
ontzien worden, uitzondering, status, sympathie, be-
grip, ...). Intensiteit (afwezigheid of opslorpend) en duur
(afwezig of aanslepend) kan je als criteria gebruiken om
hoogte te nemen van de evolutie in het verloop van het
verwerkingsproces. Ook kan je met je kind een gesprek
in de rand voeren (zich bijwerken, zich verder oriënte-
ren, ...) en zo polsen of je kind erg opgeslorpt wordt door
verdriet en rouw. Hierbij kan je best geen patroon van
verwerking opdringen als het beste voor je kind met het
oog op het vermijden van latere problemen. Beter is
kansen te geven aan je kind het op zijn eigen manier te
verwerken en dat je hierin met je kind meegaat. Zo kan
je vermijden je kind te laten aanvoelen een bepaald pa-
troon van omgaan met verlies en het verwerken ervan te
verwachten en niet tevreden te zijn totdat je kind hier-
aan tegemoetkomt.
365
Taboe rond verlies opheffen
Voor je kind kan je trachten het taboe rond verlies en
verdriet op te heffen. Zo kan je onderkennen dat er mo-
gelijk een taboe is bij je om met je kind te praten over de
dood (vermijden of veranderen van onderwerp, niet op
vragen van je kind hierover antwoorden, je kind niet met
moeilijke en schokkende situaties willen confron-teren,
doen alsof iedereen zich gelukkig voelt of die indruk zou
moeten geven, ...). Ook kan je onderkennen dat er in de
samenleving een zeker taboe is om verlies onder ogen te
zien (is meer gericht op prestaties, bezit, prettige erva-
ringen, kansen, gelegenheden, relaties, kracht, sterkte,
macht, lukken, succes, ...). Evenwel kan je mogelijk on-
derkennen dat je kind weet dat er momenten zijn dat an-
deren bezorgd en niet gelukkig zijn, en dat het dan soms
ongepast is onbezorgd en opgewekt te zijn. Zo ook mo-
gelijk kan je onderkennen dat je kind zelf ook ervaart be-
zorgd te kunnen zijn en zich ongelukkig te kunnen voelen
en dat je kind niet verwacht dat je als volwassene dit zo-
maar tracht weg te wuiven of het voor hen tracht op te
lossen. Dit vanuit het gezamenlijk weten dat het leven
soms verdrietig is en dat er soms niets aan kan veranderd
worden Zo kan je je kind een eerlijk en ernstig antwoord
geven zo het vragen stelt over dood, verlies, angst en
rouw. Hierbij kan je ook aangeven dat je mogelijk zelf
geen antwoord hebt. Belangrijk is ook niet te vergeten
je eigen emoties te delen, en er tegelijk rekening mee
houden dat je eigen emoties (verdriet, angst, ...) en je
366
omgang hiermee (uiten, onderdrukken, afweren, ge-
maakt, ...) de emotionele reacties van je kind mee bepa-
len. Belangrijk is bovendien bewust te zijn dat je eigen
houding tegenover dood, verlies en risico mee telt in de
manier waarop je met kind hierover spreekt : iets als zon-
der zin of als plaats in een groter geheel; als niet of moei-
lijk of te accepteren; als af te weren of als eigen aan het
leven; als waarvoor geen omgang of waarvoor eigen of
vastgelegde rituelen; als emotioneel verwarrend en ver-
storend of als emotioneel belevend en verwerkend.
Hierbij kan je bewust zijn dat ook je eigen houding tegen-
over het leven je houding tegenover dood, verlies en ri-
sico meebepaalt en bijgevolg je omgaan hiermee. Ver-
der kan je ook onderkennen dat er mogelijk een verschil
is tussen wat voor je kind als herkenbaar en aanvaard-
baar risico en verlies geldt vanuit eigen levenssituatie en
wat voor je als volwassene(en). Tenslotte ook kan je er
rekening mee houden dat je kind wel rationeel iets rele-
vant kan vinden, maar daarom nog niet emotioneel, en
omgekeerd : het is juist wat je zegt, maar gevoelsmatig
zegt het me niets; of gevoelsmatig zegt het je iets, maar
het lijkt me niet erg objectief.
Delen van verlies
Delen van verlies met anderen kan helend werken voor
de toekomst. Zo kan je overwegen in welke mate van
iets een groepsgebeuren te maken (afscheidsritueel,
praten over, indachtig zijn, ...) en op welke schaalgrootte
367
(gezin, vrienden, schoolgemeenschap, ...). In dit delen
kan je aangeven even onwennig te zijn tegenover gebeu-
ren, eigen ervaren en hoe te reageren en met gebeuren
om te gaan even onervaren en zoekend als je kind. Ook
kan je je eigen ervaren als ouder over verlies voor je kind
gebruiken om de dood te trachten begrijpen, dood als
een vorm van verlies. Hierbij kan je je bereidheid aange-
ven steeds over wie en wat er niet meer is te willen pra-
ten. Voor de verdere toekomst kan je samen nagaan hoe
je de herinnering aan iemand kunt levendig houden
(over praten, een afbeelding, een plaats, een kaartje,
een koesterkoffer met tastbare herinneringen, online,
sociale media, ...). Je kan nagaan wat als groep (gezin,
vriendenkring, school, …) samen te kunnen doen. Hoe
verlies samen ervaren, hoe behoefte verwoorden en
communiceren wat dit hen samen doet als groep. Je kan
nagaan wat als groep samen te kunnen doen, zoals iets
maken, iets uitschrijven, iets bijwonen, iets als herinne-
ring. Zo kan je samen op weg gaan naar herstel. Meer
hierover lezen kan in het thema-onderdeel Delen van
emotioneel ervaren' van deze encyclopedie.
Formuleer zo je wil voor je eigen situatie met je kind
enkele aandachtspunten :
368
Verplaatsen
WAT ACTIEF ?
Op een bepaald ogenblik in je leven kan je als ouder of
als kind merken dat het erg rond iets komt te draaien.
Soms merk je het zelf niet onmiddellijk op, maar staat
onbewust iets momenteel in je leven centraal. Soms
staat iets zo centraal dat je er mee samenvalt of het ge-
voel hebt dat dit zo is. Er valt dan als het ware niets meer
buiten. Denk, bijvoorbeeld, aan een probleem of een
conflict dat maar niet opgelost raakt en in de weg staat
om volgende stappen te kunnen zetten. Denk aan een
tegenslag of mislukking waar je maar niet overheen
Wat in je geactiveerd is en je erg bezighoudt, kan je
verplaatsen.
Zo kan je er beter mee omgaan en er meer vat op
krijgen.
369
raakt. Denk aan iets dat je onzeker of angstig maakt, zo-
dat je stilaan helemaal angstig wordt en zwakte ervaart
als iets in je, als je eigen.
Om hier meer invloed op te krijgen kan het behulpzaam
zijn, wat centraal is komen te staan, te verplaatsen. Zo
staat het minder in het centrum en kan haar invloed ver-
minderen. Zo kan er meer afstand tegenover ontstaan
en krijg je er meer zicht op. Zo kan je er beter tegenover
handelen en krijg je er meer invloed op. Zo kan je het
beter benoemen en het delen met anderen. Zo kan je
het samen in beeld krijgen en het als een gezamenlijke
opgave aanpakken.
Wat geactiveerd is kan omschreven als wat iets voor je
is, als hoe je iets oppakt op basis van aanwezig eerder
ervaren. Dit eerder opgeslagen ervaren dat actueel in
contact met iets in de realiteit wordt geactiveerd, wordt
wetenschappelijk aangeduid met het begrip schema. Het
kan hierbij gaan om een kenschema, een geheugen-
schema, een emotieschema, een behoefteschema of
een zelfschema. Het ken- en geheugenschema heeft
veelal te maken met de betekenis die je geeft aan iets in
de omringende realiteit. Het emotie- en behoefte-
schema heeft in de regel te maken met de relatie van
jezelf tot die realiteit en het zelfschema heeft per defini-
tie te maken met jezelf, met wie je bent en wat kenmer-
kend voor je is.
370
Sommige van die op een bepaald ogenblik geactiveerde
schema's zijn bewust. Zoals, bijvoorbeeld, de zorgen die
je je maakt of je zal lukken in een opdracht waarvoor je
staat en die je als moeilijk ervaart. Zo ook, bijvoorbeeld,
de vraag die je mogelijk de laatste tijd erg bezighoudt: of
je wel echte vrienden hebt. Andere van die geactiveerde
schema's zijn weinig of niet bewust. Zoals je behoefte in
alles perfectionistisch te willen zijn, of je meerder- of
minderwaardigheidsgevoelens die elkaar snel afwisse-
len. Sommige zijn meer oppervlakkig, alhoewel mogelijk
toch centraal. Zoals, bijvoorbeeld, de vrees of anderen je
wel waardevol vinden. Andere situeren zich meer in de
kern en behoren tot je essentie. Zoals, het geringe eigen-
waardegevoel als iets in je dat teruggaat op je kernidee
niets of niemand te zijn. Er is dan geen probleem waar-
mee je te maken hebt, maar jijzelf bent voor je het pro-
bleem. Er is dan, bijvoorbeeld, geen droefheid waarmee
je te maken krijgt, maar jijzelf bent droef.
Een en ander kan systematisch als volgt visueel voorge-
steld worden in drie lagen. Een aan de oppervlakte be-
wuste laag met bewuste schema's, een onderliggende
onbewuste laag met onbewuste actieve schema's en een
persoonlijke identiteitslaag met wat eigen in je en beho-
rend tot je kern. Deze laatste laag is ook die van wat je
van de twee voorgaande lagen als van toepassing ervaart
en waarmee je je associeert of identificeert. Wat in de
twee voorgaande lagen als actief aanwezig maar niet als
van tel of mee samenvallend kan ervaren worden, kan er
371
op persoonsniveau door je uit geselecteerd als niet door-
slaggevend voor je of niet van toepassing voor je.
HOE VERPLAATSEN ?
Wil je iets verplaatsen, dan kan je het van laag of niveau
verplaatsen. Bijvoorbeeld, wat onbewust geactiveerd is
kan je op bewust actief niveau brengen om er zo meer
zicht en vat op te krijgen, of om het te kunnen bijsturen
of veranderen. Bijvoorbeeld ook, wat zich op persoons-
niveau bevindt als wat is of wat werkt, kan je verplaatsen
naar het bewust niveau als minder evident en minder be-
palend en slechts als wat mogelijk is en als voorstelling
verschijnt.
372
Wil je iets verplaatsen, dan kan je dit ook binnen een laag
of een niveau doen. Hiertoe leent zich bij uitstek het be-
wust niveau. Zo kan je wat centraal geactiveerd is, op-
eenvolgend uit het centrum plaatsen, naar de rand ver-
plaatsen, extern naar buiten je plaatsen, in een neutraal
tussengebied of een gemeenschappelijk overbruggings-
gebied, of tot bij de passieve of actieve overzijde plaat-
sen. Schematisch voorgesteld ziet dit er als volgt uit :
Zo kan je wat nu centraal staat maar voor problemen
zorgt, binnen in je minder centraal plaatsen. Iets wat mo-
gelijk net problemen geeft omdat het zo in het centrum
staat en je er niet los van komt of aan voorbij komt, kan
je zo uit het centrum plaatsen of aan de rand. Je kan het
373
ook naar buiten plaatsen of externaliseren, zodat het
naar voor komt als iets buiten je, niet eigen, en als wat je
overvalt. Je kan het ook bij iets of bij iemands anders
plaatsen, of bij wijze van voorstelling bij iets of bij iemand
anders, alsof je probleem iets of iemand was. Op die ma-
nier kan er aan afstand gewonnen tegenover wat proble-
men geeft. Ook kan er wat nu misschien nog in jezelf ge-
situeerd wordt, omdat je de neiging hebt je iets gemak-
kelijk toe te eigenen of met iets te identificeren, elders
binnenin iemand of iets, zoals een groep bijvoorbeeld,
gesitueerd worden. Iets wat mogelijk zelf als actieve
bron werkzaam is. Zo kan je, bijvoorbeeld, in een situatie
waarin je mogelijk uitgesloten wordt, nagaan of het eer-
der gaat om jezelf die niet interessant of passend genoeg
is, ofwel het eerder gaat om de ander die onvoldoende
interesse toont en je gemakkelijk als niet passend er-
vaart. Waar je voor het probleem kan externaliseren om
er beter mee om te kunnen gaan, kan je voor de oplos-
sing gebruik maken van internaliseren. Zoals voor wat
beschikbare kracht en mogelijkheden betreft, zoals ook
voor wat zelfvertrouwen en zelfwaardegevoel betreft in
het weten bewerkstelligen van een oplossing.
VOORDELEN VERPLAATSING
Het centraal geactiveerde schema is hierboven gesym-
boliseerd in de centrale bol. De horizontale doorsnede
ervan geeft de omvang aan van wat werd geactiveerd,
de verticale doorsnede geeft de intensiteit van activering
374
aan en de schuine doorsnede geeft het tempo of de snel-
heid van activering aan. Door het schema meer naar bui-
ten te verplaatsen, zoals weergegeven in de bol rechts-
onder, verhoogt meteen de kans dat de omvang, de in-
tensiteit en het tempo van activering afneemt. Zo kan
het geactiveerd probleemschema meer hanteerbaar
worden.
Een geactiveerd schema heeft de neiging alles waar mee
het te maken krijgt in functie van zichzelf selectief te ver-
werken en te kleuren. Dit kan maken dat, zo het schema
problematisch van aard is, zoals bij een negatief ge-
375
dachteschema of een negatief emotieschema, alles bin-
nen dit aanwezig verhaal wordt opgevangen en opgevat.
Hierdoor wordt het problematisch schema nog krachti-
ger van aard. Bijvoorbeeld, ik kreeg net te maken met
een zoveelste ruzie met mijn beste vriend. Hierdoor be-
gin ik steeds meer te twijfelen aan mezelf, of ik wel vrien-
den kan hebben. Ook met mijn zus en broer heb ik het
trouwens regelmatig aan de stok. Zo verschijnt stilaan al-
les binnen hetzelfde verhaal, dat alleen nog maar wordt
versterkt.
Door het geactiveerd schema minder krachtig te maken
door het naar buiten toe te verplaatsen, ontstaat er
ruimte voor een ander schema en verhaal dat gunstiger
en minder problematisch van aard is. Zo waarmee je te
maken krijgt hierin kan gevangen worden, verschijnen er
meer kansen en mogelijkheden voor je. Zo kan een in-
perkend veelal impliciet en daardoor grotendeels onbe-
wust verhaal, zoals 'niemand houdt van me, ik ben niet
interessant' vervangen worden door een kansen bie-
dend meer expliciet bewust verhaal zoals 'anderen kun-
nen ook van mij houden, ik deed nog niet genoeg inspan-
ning op de juiste manier om dit te verkennen'.
Door het probleemschema buiten jezelf te plaatsen, kom
je niet langer tegenover jezelf te staan alsof je tegen je-
zelf moet strijden of tegen iets in je. Door het tussen je-
zelf en de ander in te plaatsen als tussenin vermijd je ook
tegen de ander te moeten strijden of tegen iets in hem
376
of haar. Door het probleemschema te situeren als iets
gezamenlijk door het in de overbrugging te plaatsen
wordt vermeden dat je het als strijd tegenover elkaar er-
vaart. Het zal daarentegen eerder overkomen als ge-
meenschappelijke opgave.
Dit verplaatsen betekent evenwel niet ontkennen of ver-
dringen van iets, maar wel een mogelijkheid om er min-
der door bepaald en gehinderd te worden. Iets komt
minder centraal te staan in je denken, in je voelen, in je
willen, in je herinneren en in jezelf. Je hoeft er minder
mee bezig te zijn, bovendien komt het minder als over-
weldigend en evidentie naar voor. Zo kan je het opvatten
als maar een denken, voelen, willen, herinneren en zelf-
voorstelling zonder daar ook al evidentie aan toe te moe-
ten kennen. Tenslotte kan het zo ook verschijnen als iets
extern aan je, waarmee je te maken krijgt. Iets als onder-
scheiden en los van je. Iets waardoor je door de aanwe-
zige afstand en het onderscheid meer zicht op krijgt en
beter wat aan kan doen, alleen of samen met andere be-
trokkenen.
Zo iets naar de overzijde verplaatst wordt, kan je je af-
vragen of je het toelaat dat het iets in jezelf zou activeren
en het zo terug naar jezelf verplaatst wordt. Zeker wan-
neer wat naar de overzijde verplaatst werd, blijkt zelfac-
tief te zijn en zelf tracht iets in je te activeren, kan je je
afvragen of je daar in mee wil gaan. Of integendeel, het
liever als gegeven, ervaren en mogelijk probleem bij de
377
ander wil laten. Of er enkel wel hoogte van wil nemen,
zonder het over te nemen, als iets met je of in je. Je er-
vaart, bijvoorbeeld, dat je beste vriend te veel van je ver-
wacht, maar je toch onder druk tracht te zetten zowat al
je aandacht en energie aan hem of haar te besteden. Ga
je dan teleurgesteld zijn in jezelf of je schuldig voelen?
Wat activeer je dan door toedoen van de omgeving in
jezelf en hoe centraal komt dit te staan? Of tracht je bij
wat je in de ander activeerde te blijven, zonder bij jezelf
iets negatief of problematisch te moeten activeren. Zo
dat je kan nagaan en zo nodig helpen hoe de ander wat
hij activeerde zelf kan bijsturen.
VERPLAATSEN UITPROBEREN
Geef aan waar je een probleem meestal plaatst. Geef
vervolgens aan hoe een verplaatsing van het probleem
mogelijk zou kunnen helpen in het omgaan ermee.
378
379
Oog voor verschil
en gelijkenis
Oog voor wat ?
Als ouder of kind kan je oog hebben voor wat verschil-
lend is. Als ouder of kind kan je ook oog hebben voor wat
gelijkenis vertoont. Iets wat op het ene niveau als ver-
schillend overkomt, kan op een ander niveau toch heel
wat gelijkenis vertonen. In de cognitieve antropologie
wordt nagegaan hoe groot het verschil en de gelijkenis is
voor wat we opvatten, ons voorstellen en waar we voor
staan.
Soms wordt benadrukt dat alles relatief is en er anders
gezegd sprake is van grote verschillen. Dan weer wordt
gezocht naar wat universeel is en er anders gezegd meer
gelijkenis is dan aanvankelijk verondersteld. Als ouder
vertoon je heel wat verschillen met je kind, toch worden
Hoe je zoeken naar gelijkenis verschil geen geweld
laten aandoen ?
380
zowel ouder als kind beschouwd als gezinsleden of men-
selijke subjecten.
Waar basis vinden ?
Informatie waarvoor we oog hebben ligt opgeslagen in
culturele modellen, vaak schema's genoemd, als abstrac-
ties die conceptuele kennis weergeven. Deze schema's
zijn meer dan alleen maar representaties, ze worden
vaak ook aanzien als processoren die complexe interpre-
taties maken op basis van minimale input. Schema's
structureren hiertoe onze kennis van objecten, acties, si-
tuaties en gebeurtenissen. Algemene aspecten van con-
cepten worden op hogere niveaus weergegeven, en va-
riabele elementen van specifieke aard worden voorge-
steld op lagere niveaus. De eerste situeren zich op be-
gripsniveau, de tweede op context- of voorwaardenni-
veau. Zo kennen we een mama, een papa, een of meer
kinderen als context en voorwaarden voor een gezin.
Hoe verschillend ook vormen ze de basis voor het ge-
meenschappelijke gezin, waarvoor kenmerkend is dat
het bestaat uit gezinsleden. Het gezinslid zijn is het geza-
menlijk kenmerk van elk van de elementen. De contex-
tuele- of voorwaardenelementen vormen deel-geheel
relaties. Mogelijk vormt ook de gemeenschappelijke in-
teractie het cement voor de delen van het geheel. Men-
sen die van elkaar houden, erg op elkaar betrokken zijn
en elkaar helpen als gezamenlijke interactie, zijn gezins-
leden.
381
In schemavorm voorgesteld ziet dit er als volgt uit :
Soms kan iets zo algemeen en abstract zijn, dat het enkel
bij middel van een symbool of een metafoor concreet
kan gemaakt en de gelijkenis of het parallel zichtbaar
wordt.
382
Waar aandacht aan besteden ?
Belangrijk is uiteraard oog te hebben voor het specifieke
en eigene, maar van uit deze onderkenning en erkenning
te kijken naar wat overstijgend gemeenschappelijk en
gelijkend is of na te gaan hoe dit specifieke onderdeel is
van een groter geheel en op die manier eveneens gelij-
kend. Zo kan gesproken van culturele consensus als oog
voor variabiliteit en hoe deze verscheidenheid een plaats
te geven. Zo kan ook gesproken over culturele universa-
liteit als oog voor wat overheen de verscheidenheid als
gezamenlijk en uniform kan aangetroffen worden.
Niet alleen voor de opbouw van je eigen schema's kan je
als ouder of kind aandacht besteden aan verschil en ge-
lijkenis. Ook voor je interactie met elkaar kan je trachten
je schema's te synchroniseren, anders gezegd op elkaar
af te stemmen. Je kan kijken naar wat gelijkend is tussen
je beiden in hoe je iets opvat en hoe je er mee omgaat.
Je kan ook kijken hoe je je op elkaar kan afstemmen voor
wat verschillend is, hoe je met elkaars eigenheid kan re-
kening houden in je interactie met elkaar zonder ze ge-
weld aan te doen.
S p o n t a n e t e n d e n s
Consistentietheorieën in de sociale psychologie wijzen
ons erop dat we zoveel mogelijk zoeken en streven naar
wat gelijk is, overeenstemt en samengaat. Lukt dit niet
383
dan benaderen we iets als anders dat te benaderen is als
ongelijk, onderscheiden en niet samengaand. Dit lukt zo
we voor dit andere dan een schema hebben. Lukt dit niet
dan ontstaat er schemaspanning en mogelijk -bedrei-
ging. Gebeurt dit, dan proberen we dit anders zijn te ont-
kennen of te negeren, of nog ongedaan te maken in ons-
zelf maar mogelijk ook in onze omgeving. Veel zal hierbij
dan afhangen van het in een omgeving of in een cultuur
sociaal verspreide systeem van modellen of schema's.
Soms kan in bepaalde culturen een (overmatige) ten-
dens teruggevonden worden om alles onder één schema
te groeperen of tot één schema te herleiden. Dit kan de
vorm aannemen van een alomvattende idee of een fi-
guur die tegelijk begin- en eindpunt van alles is.
Aandacht in de praktijk
Tracht voor jezelf een zelfgekozen schema in te vullen.
Tracht het vervolgens voor een voor je betekenisvol ie-
mand in te vullen.
Ga na op welke manier je tot synchronisatie van je beider
schema zou kunnen komen.
384
Meer lezen over cognitieve antropologie :
Wilson, R. A., & Keil, F. C. (2001). The MIT encyclopedia
of the cognitive sciences (MITECS). Cambridge, MA [etc.:
MIT Press.
D'Andrade, R. G. (2005). The development of cognitive
anthropology. Cambridge: Cambridge University Press.
385
Kleine verschillen
maken
grote verschillen
Vaak heb je de indruk weinig invloed te hebben op je
omgeving en je leven. Deze indruk kan je hebben als ou-
der, deze indruk kan je ook hebben als kind of jongere.
Dit kan gemakkelijk irritatie, of een zekere boosheid, of
wanhoop, of zelfs angst oproepen. Je verwacht veel met
weinig te kunnen bereiken en merkt dat het verwachte
effect of resultaat uitblijft. En dat je in omgekeerde zin
slechts weinig met veel hebt weten bereiken.
Toch kan vastgesteld worden dat kleine verschillen
soms grote verschillen kunnen maken. Door juist tijdig
aandacht te besteden aan kleine details kunnen grote
Elk verschil
kan verschil maken.
Wat kan het verschil maken ?
386
verschillen worden bereikt. Juist deze aandacht voor het
detail kan maken dat je preciezer uitkomt.
Zo kan je communicatief soms veel weten bereiken, bij-
voorbeeld, door niet zijn toevlucht te nemen tot stereo-
typen. Juist door oog te hebben voor het eigene van el-
kaar en ieders expressie, kan je beter hoogte krijgen van
elkaar en meer gericht inspelen. Tevens meer medewer-
king bekomen omwille van het genuanceerde en het zich
beter bereikt en juister aangesproken voelen. Bovendien
stel je vast dat door bij het hier en nu te blijven de ander
in werkelijkheid niets overdreven verwacht en van je
geen grote veranderingen of inspanningen vergt.
Soms kan je vaststellen dat alles slechts in twee catego-
rieën wordt ingedeeld : iets is juist of onjuist, is gelijk of
ongelijk, iets is mooi of lelijk, iets is af of onaf, iets is kwa-
liteit of helemaal niet, iets gaat of gaat niet, iets lukt of
mislukt, is zoals verwacht of niet, is zoals gevraagd of
niet. Elke tussencategorie wordt dan als niet bestaande
ervaren. Toch is niet alles wit of zwart. Vaak is iets bijna
juist, is iets enigszins gelijk, heeft mooie aspecten, is zo
goed als af, is van redelijke kwaliteit, gaat reeds in zekere
mate, lukt grotendeels, is veruit zoals verwacht, is onge-
veer zoals gevraagd. Er is een hele grijze zone, of mis-
schien nauwkeuriger uitgedrukt een heel kleurrijk ge-
387
bied. Gebied waarin reeds bepaalde elementen aanwe-
zig zijn, of andere elementen. Gebied waarin nog be-
paalde elementen ontbreken, of aan zekere elementen
nog moet worden gewerkt. Aandacht, waardering en
aanmoediging geven voor wat er al is, kan maken dat wat
nog kan geoptimaliseerd worden alsnog gebeurt. In ons
taalgebruik zouden we weinig termen hebben om dit
tussengebied te vertolken. Bovendien hebben velen in
hun kinder- en schooltijd geleerd dat zo iets niet juist,
gelijk, mooi, af, kwaliteit, werkt, lukt, aan gestelde ver-
wachtingen en vraag beantwoordt, gewoon niet is. Vast-
stellen dat je dan later weinig tolerant en geduldig bent
voor alles wat afwijkt en wat anders is of enigszins op een
of andere manier afwijkt of anders is, kan wellicht mede
gelinkt worden aan deze eerdere ervaringen.
Soms laat je, meer of minder bewust, subtiel bepaalde
opvattingen doorklinken. Deze subtiele inclusie lijkt van
weinig betekenis, maar wordt door op wie het betrek-
king heeft of er gevoelig voor is, vaak versterkt opgepakt.
Aan iets voorbijgaan, onnodig aandacht aan iets beste-
den, overdreven aandacht aan iets besteden, de volg-
orde van aandacht aan iets te besteden, onnodig met
iets in verband brengen, enzomeer kan sterke indruk op
iemand maken. Hieruit kan voor iemand onwelbevinden,
onveiligheid, niet aanvaard worden, niet gewaardeerd
388
worden of zichzelf niet mogen zijn aan verbonden wor-
den.
Soms vind je wat iemand doet op welke manier op welk
moment op welke plaats om welke reden totaal onaan-
vaardbaar. Je neemt dan aan dat het helemaal de andere
kant op moet. Totaal iets anders : op helemaal een an-
dere manier, op een helemaal ander moment, op een
volledig andere plaats, om totaal andere redenen om het
aanvaardbaar te maken. Nochtans kan meermaals de er-
varing opgedaan worden dat er al een heel andere situ-
atie ontstaat zo iets verandert aan wat iemand doet, of
iets verandert aan de manier waarop, terug binnen de
grenzen op een ietwat ander moment in een enigszins
andere context om een minder extreme reden. De prak-
tijk wijst nogal eens uit dat zo alles terug binnen de gren-
zen kan worden gebracht en binnen normale proporties,
problemen verdwijnen. De onderliggende kwaliteiten of
onderliggende goede bedoelingen komen dan terug
naar boven.
De tien tot twintig procent verandering kunnen dan
wonderen doen. Tien tot twintig procent aan elke kant
maken samen reeds twintig tot veertig procent verande-
ring. Twintig procent verandering biedt dan het vooruit-
zicht op min of meer voor de helft verandering.
389
Soms ervaar je dat een tekort nu, een groot tekort later
met zich kan meebrengen, dat een moeilijkheid hier, kan
uitdeinen naar een moeilijkheid daar, dat een probleem
met die persoon kan veralgemenen naar andere perso-
nen. Het nu en hier tegenover die persoon dan oppakken
van dit tekort, deze moeilijkheid of dit probleem kan veel
op termijn, op een ruimer terrein tegenover anderen
voorkomen.
Soms ervaar je je niet wel, voel je je onveilig, weet je je
niet aanvaard, niet gewaardeerd of onvrij. Hier kan je erg
onder lijden. Toch kan de ervaring opgedaan worden dat
een klein verschil op elk van deze vlakken reeds een
groot verschil in ervaring kan betekenen. Op dit verschil
van enig welbevinden, enige veiligheid, enige aanvaar-
ding, enige waardering of enige vrijheid kan dan voort-
gebouwd worden. Er kan de moed uit geput en het per-
spectief in gevonden hierin nog verder te kunnen ko-
men. De kans dat iets misloopt wordt dan meteen klei-
ner. Wat weer energie en kracht kan opleveren. De
kleine stappen die je hiertoe neemt en de weinige hulp
die je weet te krijgen, kunnen reeds een heel ander er-
varen met zich meebrengen : ik kan iets en men kan iets.
Soms ervaar je het massale waarop iets op je afkomt. Zo
de ander, jezelf of beiden samen het weet te verfijnen,
390
detailleren, nuanceren, concretiseren, situeren, lokalise-
ren, af te bakenen, enzomeer wordt het meer zichtbaar
en werkbaar. Kan getracht worden gerichte specifieke
structurele oplossingen uit te werken die blijvend resul-
taat opleveren.
Ook voor eigen handelen kan aandacht voor details,
voor de zorgvuldigheid waarmee je iets doet en de
nauwkeurigheid waarmee je iets bereikt een groot ver-
schil uitmaken. Eerder dan het toezicht hierop over te
laten aan anderen, kan je hieraan zelf aandacht beste-
den en er voor jezelf op letten langs de meest verkieslijke
weg effectief zijn nauwkeurig vooropgezet doel te berei-
ken. Dit verschil in al of niet eigen zorg, in de meer bruik-
bare weg, in al of niet het einddoel te hebben bereikt kan
grote effecten hebben. Niet enkel voor de gestelde op-
dracht maar ook voor de algemene manier van iets op te
nemen of aan te pakken.
Deze kleine verschillen maken onder meer grote ver-
schillen in kwaliteit, in verantwoordelijkheid, in mede-
werking en in zelfstandigheid. Juist door oog te hebben
voor de impact van kleine verschillen die binnen eigen
bereik liggen kan je, meer dan je vermoedde, ontdekken
grote verschillen te kunnen bewerkstelligen.
391
Soms ben je bang deze kleine stappen te zetten, alsof ze
maken dat je meteen alles opgeeft of alles komt te ver-
liezen. Je hebt dan het gevoel niet meer in overeenstem-
ming met jezelf te zijn of niet meer loyaal aan de groep
te zijn. Je vreest dan soms de verkeerde signalen naar de
omgeving te zullen uitzenden, alsof uitnodiging om het
over te nemen en alsof je zelf kapituleert, of je bent bang
gezichtsverlies te lijden. Dit maakt dat je gemakkelijk
weerstand voelt om deze kleine verschillen te maken.
Eens je vaststelt dat deze vrees ongegrond is, omdat de
ander best al tevreden is met enige soepelheid en enig
relativeringsvermogen en geenszins het wil overnemen
of je wil kleineren als die op zijn terrein zich niet aange-
vallen of bedreigd voelt, kan je gemakkelijker deze stap
zetten. Zo wordt de kleine stap die je zet een hele stap
voor jezelf maar meteen ook een hele stap voor de an-
der. Zo dit langs beide zijden gebeurt, kan het verschil en
de toenadering dubbel zo groot worden. Zo kom je soms
dichter tot elkaar dan elk ooit dacht en wil geen van
beide nog dat het de ander is die moet veranderen. Ik wil
niet dat je anders wordt, enkel dat je anders doet en dat
maakt al een heel verschil dit verschil.
392
Enkele illustraties :
Even als ouder en kind je vooroordelen over elkaar opzij
zetten, misschien kan blijken ze dan niet meer nodig te
hebben.
Grote verschillen op termijn, gaan vaak terug op keuzes
gemaakt naar aanleiding van gesprekken van vroeger.
Eén gesprek op een bepaald moment kan je leven een
heel andere wending geven. Ook een gemist gesprek kan
dit.
393
Verschillen
tussen
ouders
Verschillen toelaten
Tussen ouders zijn er verschillen. Dit is zo in hun manier
van zijn als persoon. Dit is ook zo als ouder in hun manier
van opvoeden en ouder-zijn. Deze verschillen gaan mo-
gelijk terug op verschillende opvattingen over opvoeden
en ouder-zijn. Deze verschillen kunnen gelinkt zijn aan
verschillen in de cultuur van oorsprong van de ouders,
wat staat centraal in elke cultuur wat denken, doen en
zijn betreft. Zoals waarden, normen en kwaliteiten. Bij-
voorbeeld, staat zelfrealisatie voorop of eerder een par-
ticipatie aan.
Belangrijk is na te gaan of er een match mogelijk is, zo-
niet is het belangrijk hierover met elkaar te praten en
van gedachten te wisselen, zonder de overhand te willen
Verschillen tussen ouders zijn vanzelfsprekend. Hoe
ze toelaten, er anders en meer gunstig mee omgaan
en het relationele meer tot zijn recht laten komen ?
394
nemen of elkaar te willen overtuigen. Ook kan best kri-
tiek of een defensieve opstelling vermeden worden. De
ene idee en opvoedingswijze, hoeft de ander niet uit te
sluiten. Integendeel, ze kunnen complementair zijn, el-
kaar aanvullen, elkaar verrijken en versterken. Of nog
elkaar in evenwicht houden. Bijvoorbeeld, wat de ene
ouder (te) veel wil, is net voor de ander geen uitgespro-
ken punt. Vooral belangrijk is elkaar niet te ondergraven,
maar elkaar te steunen.
Zoals het aanvaarden van verschillen in aanpak en de
mogelijkheden en kansen van elke aanpak te onderken-
nen. Het kan zo, maar ook zo. Bij die ouder zo, bij de
andere ouder anders. In die omstandigheden denken en
reageren we gelijk, in andere omstandigheden verschil-
lend. Zoals met de nodige openheid en ruimte, waarbij
er van elkaar kan geleerd worden. Wat kan er bij elkaar
ontdekt worden, wat is misschien interessant, wat biedt
meer kansen en meer mogelijkheden, wat lokt minder
weerstand uit, wat houdt minder neveneffecten in, wat
biedt een voordeel op termijn, wat sluit nauwer aan bij
het kind.
Belangrijk zal vooral zijn voldoende respect voor elkaars
visie en reageren te hebben en vooral te laten zien. Pra-
ten kan hierbij helpen begrijpen waarom de andere een
395
bepaalde keuze van omgang maakt. Niet zozeer het ver-
schil is hierbij van tel, wel de manier waarop met het ver-
schil wordt omgegaan.
Omgaan met verschillen
Deze verschillen in opvoeden komen voor het eerst naar
voor bij het voor het eerst ouder worden. Ze gaan ge-
makkelijk terug op de eigen gekregen opvoeding en op
eigen ontwikkelde opvattingen en inzichten. De ene ou-
der kan hierbij een betere basis hebben dan de andere,
dit mag evenwel niet betekenen elkaar uit te sluiten of
minder kansen te geven te groeien in zijn ouder-zijn. Of
zich als ouderpartner dan maar helemaal aan te passen
en zichzelf en zijn denken en doen te verloochenen. Op
termijn is dit moeilijk vol te houden.
Ontstaan er door verschillen toch spanningen en onenig-
heid, dan kan je als ouder vermijden dat dit ongunstig
zou uitwerken op het kind en zijn welbevinden. Zo kan
het kind ervaren dat er verschillende manieren zijn om
te denken en te reageren. Zo kan het kind ook ontdek-
ken dat er niet steeds eensgezindheid is en dat dit op
zich geen probleem hoeft te zijn. Hierbij kan je er als ou-
ders aandacht aan besteden dat de dingen voor het kind
steeds duidelijk zijn en dat het weet wat het kan ver-
wachten.
396
De voorkeur heeft te kiezen voor samenwerking, eerder
dan uit te komen bij tegenwerking of het op te geven,
waardoor je er als partner steeds meer alleen voor komt
te staan. Zo kan je er voor kiezen regelmatig met elkaar
te praten over wat komt, wat actueel is en wat voorbij is.
Hoe elk dit ziet en hoe elk dit wil aanpakken. Hierbij kan
je vermijden te focussen op ervaren verschillen, maar
eerder de aandacht te richten op overeenkomsten. Zo is
er minder risico op gevoelens van niet of onvoldoende
gesteund te worden. Of het gevoel te hebben steeds in
de meest onsympathieke of negatieve rol terecht te ko-
men. Ook kan je zo wederzijds versterkend ongunstig
compensatiegedrag voorkomen. Bijvoorbeeld, zo kan
vermeden worden dat het strikt zijn van de ene ouder,
mogelijk het toegeeflijk zijn van de andere ouder zou uit-
lokken en nog zou versterken, en omgekeerd. Als ouders
kan je zoeken naar wat samen werkt en waar je in over-
eenkomt. Dit kan je dan als basis gebruiken om verdere
overeenstemming te vinden. Je kan dan ervaren en na-
gaan welk voordeel de sterkte van overeenkomst heeft.
Mogelijk heb je beide hetzelfde doel voor ogen met je
kind, alleen de weg er naartoe is verschillend.
Relationele invloeden
Bij ervaren moeilijkheden onderling, kan het ook belang-
rijk zijn te kunnen terugvallen op je relatie onderling.
397
Door als koppel aan de relatie voldoende aandacht te be-
steden buiten de opvoedingssituatie, kan je relatie
groeien en kan je dichter tot elkaar komen. Zo bouw je
krediet op voor moeilijkere momenten en situaties, zoals
bij het opvoeden.
Relationeel kan je ook nagaan of je mogelijk geen rela-
tionele spanningen en problemen uitvecht op opvoe-
dingsvlak door elkaar niet te steunen.
Jonge kinderen zijn vaak erg soepel en leren doorgaans
gemakkelijk om te gaan met een verschillende benade-
ring door ouders. Kinderen voelen vaak intuïtief aan voor
wat en welke vragen ze bij de ene ouder of bij de andere
ouder best terechtkunnen. Bijvoorbeeld, omdat die iets
beter kan aanvoelen of begrijpen. Bij die ouder zo, bij de
andere ouder zo. Belangrijk zal dan zijn je als ouder niet
uit elkaar te laten spelen. Bijvoorbeeld, wat voor de ene
ouder niet kan, kan voor de andere ouder ook niet. Of
er is akkoord of toestemming nodig van elke ouder. Gaat
iets niet voor één van de ouders, dan gaat iets niet. Of
heeft reeds een ouder ‘wel’ of ‘niet’ gezegd, dan kan de
ander best volgen. Ook als je zelf anders had gerea-
geerd.
Om te vermijden dat het kind je verdeeldheid in be-
paalde situaties zou uitspelen, kan je afspreken voor wat
wie van je beide te volgen. Bijvoorbeeld, om welk uur
398
gaan slapen, hoeveelheid schermtijd, enzomeer. Of kan
je vooraf eerst iets samen bespreken en je keuze vervol-
gens samen kenbaar maken. Is het kind ouder dan kan
iets samen besproken en overlegd worden samen met
het kind. Vanuit de inbreng van ieders eigen idee of
voorkeur kan dan toegewerkt worden naar een geza-
menlijke keuze en afspraak.
Vermeden kan ook dat het kind tussen ouders moet kie-
zen, waardoor de dubbele solidariteit op de helling komt
te staan, iets wat het niet wenst en vaak ook niet kan.
Liep het door verschillen tussen ouders toch mis, dan kan
je trachten er samen uit te leren voor later.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen 'Ou-
der-zijn en partner-zijn. Partner-zijn naar elkaar toe en
partner zijn naar het kind toe' , 'Partner- en ouder-kind-
relatie', 'Omgaan met verschillen' en 'Ouderverschillen
begrijpen en hanteren' van deze encyclopedie.
Anders omgaan met eigen ouderverschillen
Welke ouderverschillen merk je tussen je beiden als ou-
der ?
Vormen deze ouderverschillen een voordeel of kans ?
Welke moeilijkheden ervaar je mogelijk met deze ouder-
verschillen ?
399
Hoe ga je thans om met deze ouderverschillen ?
Kan je deze verschillen toelaten en aanvaarden ?
Hoe zou je anders kunnen omgaan met deze ouderver-
schillen ?
Welke mogelijkheden en kansen zou dit kunnen inhou-
den ?
Welke rol speelt het relationele bij deze ouderverschillen?
Hoe zou je het relationele een meer gunstige invloed kun-
nen laten hebben bij de aanwezige ouderverschillen ?
Welke overeenkomsten merk je tussen jullie beiden als
ouders ?
Hoe zou je van hieruit kunnen vertrekken als basis in het
zoeken naar samenwerking ?
400
Verslaving
waar om heen ?
Wanneer te maken met een verslaving ?
Je zal als ouder of jongere een verslaving niet snel op-
merken, niet bij jezelf, niet bij iemand uit je omgeving. Je
zal hoogstens soms denken aan overdaad nu en dan, of
vrezen voor een mogelijk afglijden omdat iemand het
niet altijd helemaal in de hand blijkt te hebben. Maar dat
iemand zowat helemaal in de ban is en zo goed als geen
enkele vat meer heeft op zijn gebruik, daar kom je niet
snel achter.
Verslaafd word je inderdaad niet van het een op het an-
dere moment. Het is meestal een langzaam proces in
stappen dat je om die reden niet gemakkelijk opmerkt.
Een verslaving tijdig opmerken is één,
inwerken op ontstane automatische processen door
het stimuleren van zelfregulerende processen is
twee.
401
Uit onderzoek komen een viertal fasen naar voor. Aan-
vankelijk in fase één ga je verkennen en experimenteren,
mogelijk doe je dit omdat ook anderen dit doen. Vervol-
gens ga je gebruiken omwille van de positieve effecten,
zonder dat dit problemen geeft. In fase drie ga je over-
matig gebruiken en gaat het gebruik een grotere rol spe-
len in je dagelijks leven. Je gebruikt niet enkel om je goed
te voelen, maar ook om aanwezige spanningen en pro-
blemen te verdrijven. In fase vier ben je terecht gekomen
in een verslaving. Zowat alles in je leven staat in functie
van je gebruik en wordt er door beheerst, ook al ben je
zelf of is je omgeving zich hiervan niet bewust.
Er doen zich negatieve effecten voor op lichamelijk, psy-
chisch en sociaal gebied. Zo doen zich mogelijk een licha-
melijke afhankelijkheid en gewenning voor, met nood-
zaak tot steeds meer gebruik. Zo kan er sprake zijn van
een grote behoefte aan gebruik. Het denken wordt er
steeds meer door in beslag genomen en je voelt je pas
goed bij gebruik. Zo kunnen er tenslotte relationele pro-
blemen ontstaan, met een zich selectief richten en be-
perken tot contacten in functie van gebruik tot gevolg.
Zowat alles, zowel lichamelijk, psychisch en sociaal dreigt
om het gebruik heen te draaien. Bij momenten of steeds
meer word je geconfronteerd met de negatieve effecten
van je gebruik. Zodanig dat objectief of rationeel je ge-
bruik zowel voor de buitenwereld, als voor jezelf steeds
minder begrijpelijk wordt. Toch blijf je doorgaan tegen
beter weten in.
402
Hoe komt een verslaving tot stand en wat laat ze
voortduren ?
Recente duale procesmodellen stellen steeds meer dat
ontstaan en voortbestaan van een verslaving te maken
hebben met een steeds meer uit balans geraken van
twee processen of systemen. De ene zijn de reflectieve-
controlerende processen behorend tot het regulerend
reflectieve systeem. De andere zijn de associatieve-im-
pulsieve processen behorend tot het automatisch impul-
sieve systeem. De ene staan in voor expliciete bewuste
cognities bij middel van trage, gecontroleerde denkpro-
cessen, de tweede staan in voor impliciete know-how bij
middel van snelle, spontane, automatische denkproces-
sen. De eerste worden in verband gebracht met meer
gecontroleerde gedragingen, de tweede met meer spon-
taan, ongecontroleerd gedrag. Bij verslaving wordt het
automatisch impulsieve systeem steeds meer gevoelig
en verliest het regulerende reflectieve systeem aan con-
trole over de automatische impulsieve tendensen. Zo
kan een verminderde vaardigheid om automatische re-
acties af te remmen worden vastgesteld, evenals een
zwakker werkgeheugen wat minder toelaat een bewuste
bewerking uit te voeren terwijl je informatie vasthoudt.
In de adolescentie is het risico het grootst omdat de re-
gulerende processen nog in volle ontwikkeling zijn.
Deze geschetste psychologische afhankelijkheid wordt
veroorzaakt door een drietal processen : een selectieve
aandachtsvervorming, impliciete geheugenassociaties
403
en automatische actietendensen. Wie tekenen vertoont
van verslaving heeft overmatig veel aandacht voor alco-
hol- of drugsgebonden prikkels. Dit houdt verband met
het steeds gevoeliger worden van het impulsieve sys-
teem voor dit soort prikkels. Deze prikkels ontlokken een
appetitieve reactie door activatie van het gevoelige im-
pulsieve beloningssysteem. Wie steeds meer alcohol of
drugs gebruikt zal steeds meer alcohol- of drugsgerela-
teerde associaties hanteren zonder zich hiervan bewust
te zijn en zonder besef van een invloed op zijn gedrag.
Zo werden er associaties vastgesteld tussen alcohol en
opwinding en toenadering. Bij verslaving worden ten-
slotte automatische actietendensen geactiveerd. Ze kun-
nen te maken hebben met toenadering of met verwijde-
ring. Zo wordt iemands verslavingsgedrag toenemend
gestuurd door automatische processen en minder door
bewuste afwegingen en zelfregulatie.
Deze onderzoeksbevindingen vertonen veel gelijkenis
met wat in het schemadenken benaderd wordt als sche-
ma's die vanuit overmatige activering erg centraal ko-
men te staan en een dominante gedragsinvloed verto-
nen. In het schema-denken komt sterk naar voor dat je
handelen helemaal niet zo bewust en rationeel verloopt,
maar erg gekleurd wordt door op basis van eerdere er-
varingen ontwikkelde schema's die een synthese vormen
van deze opgedane ervaringen. Zo kennen schema's een
contextinvulling als geheel van prikkels die een schema
activeren, een begripsinvulling als waarmee je een
404
schema-object associeert en verbindt en een gedragsin-
vulling als welke omgang relevant is voor een schema-
object. Zo kan stilaan op basis van opgedane ervaringen
een specifiek verslavingsschema tot ontwikkeling komen
met een aantal typische triggers als toegang, een aantal
typische kenmerken als samengang en een aantal typi-
sche reactieneigingen als omgang. Het schema kan
draaien rond middelengebruik, het schema kan ook
draaien rond een typisch verslavingshandelen of -ge-
drag.
Onderzoek toont in dit verband aan dat kenschema's van
alcoholgebruik reeds in de vroege kinderjaren detecteer-
baar kunnen zijn en vaker voorkomen bij kinderen waar
thuis alcoholgebruik aanwezig is. Zo schreven deze kin-
deren meer alcoholgebruik toe aan mannelijke volwas-
senen. Leeftijd en ouderpatronen van alcoholgebruik lij-
ken zo van invloed op de ontwikkeling van cognitieve
schema's rond alcoholgebruik.
Hoe een verslaving aanpakken ?
Op basis van het duale procesdenken en het schemaden-
ken kan aan volgende mogelijkheden worden gedacht :
De eenzijdige aandachtsgevoeligheid via training trach-
ten richten op andere prikkels, zodat er minder kans is
405
dat een middel of een context het verslavingsgedrag uit-
lokt door activering van het impulsieve systeem of de ge-
relateerde geheugenschema's.
Nieuwe meer positieve en minder problematische asso-
ciaties aanleren onder meer door herhaaldelijke nieuwe
koppelingen met het impulsief- of schema-object. Vanuit
deze nieuwe associaties is het dan minder problematisch
wanneer gekoppelde verwachtingen worden bevestigd.
Toenaderings- en vermijdingstendensen verbonden aan
het impulsief- of schema-object via training omwisselen.
Dit kan in een gesimuleerde leer- en oefenomgeving. Zo
kan geoefend niet de eerste (spontane) tendens te vol-
gen, maar een tweede (meer doordachte) inverse ten-
dens.
Executieve functies optimaliseren via training en terug-
koppeling. Aandacht kan besteed aan optimalisering van
het vermogen tot redeneren, aan het verbeteren van het
afremmen van automatische reacties en aan het doen
toenemen van de werkgeheugen capaciteit. Op die ma-
nier kunnen high-effort processen en functies meer in-
geschakeld worden en blijft het niet beperkt tot de in-
breng van low-effort processen en functies. Meer kan je
hierover lezen in het thema-onderdeel Dubbel spoor
voorstelling van deze encyclopedie.
406
Welke stappen zelf zetten ?
Geef hieronder aan welke mogelijke tekenen van versla-
ving je meent op te merken :
Geef hieronder aan welke mogelijke duale en schema
processen je meent te onderkennen :
Geef hieronder aan welke duale en schema training je
mogelijk meent te kunnen inschakelen :
Meer lezen :
Houben, K., Schoenmakers, T., Thush, C., & Wiers, R. W.
(2008). Impliciete cognitie en verslaving: Theoretische
inzichten en praktische toepassingen. Gedragstherapie,
41, 169-182.
407
Schema-
activering
verstoring
Schemabenadering en ontwikkelingsstoornissen
Als we er van uit gaan dat het gedrag van een kind ge-
dragen wordt door schema's die innerlijk tot ontwikke-
ling zijn gekomen, dan kunnen we aannemen zo dit ge-
drag specifieke kenmerken vertoont ook de schema's
aan de basis hiervan specifieke kenmerken moeten ver-
tonen. We kunnen dan bij deze onderliggende schema's
kijken naar hun inhoud, we kunnen ook aandacht beste-
den aan de wijze waarop deze schema's zich voordoen,
hun activeringswijze.
Twee ontwikkelingsstoornissen doen zich relatief met
een zekere regelmaat voor. De ene kenmerkt zich vooral
door een zekere vluchtigheid, de andere door een zekere
Een te gering of te uitgesproken geactiveerd zijn, een
te kort of te lang geactiveerd zijn van wat aan de ba-
sis ligt van gedrag, het heeft een onmiskenbaar ef-
fect.
408
mate van vastheid. De eerste is gekend als aandachtste-
kortstoornis of ADHD, de tweede is gekend als autisme-
spectrumstoornis of ASS.
Kijken we naar de inhoudsvorm van de schema’s bij
ADHD dan typeert deze zich door aandachtstekort als
begripsinvullingsvorm, hyperactiviteit als gedragsinvul-
lingsvorm en impulsiviteit als contextinvullingsvorm. De
begripsinvulling staat voor hoe iets wordt begrepen en
gekend, de gedragsinvulling staat voor hoe met iets
wordt omgegaan, hoe op iets wordt gereageerd, de con-
textinvulling staat voor de uiterlijke en innerlijke omstan-
digheden waardoor het tot een begrijpen en omgang
komt. Deze invullingsvormen laten zich bij ADHD samen-
genomen kenmerken door een te geringe of te uitgesp-
roken mate van invulling.
Kijken we naar de wijze waarop het schema bij ADHD
zich voordoet, dan valt vooral de korte of de te korte
schema-activering op. Recent onderzoek wijst uit dat
vooral externe stimulering nodig is onder de vorm van
frequente beloning om de schema-activering gaande te
houden. Bij afwezigheid van deze voortdurende belo-
ning of bij afstraffing, met frustratie als gevolg, is er een
snelle deactivering van het schema, met als risico dat
een ander schema wordt geactiveerd.
409
Kijken we naar de inhoudsvorm van de schema’s bij au-
tisme dan typeert deze zich door gebrekkige centrale co-
herentie als begripsinvullingsvorm, gebrekkige execu-
tieve functie als gedragsinvullingsvorm en contextblind-
heid als externe en cognitieve inflexibiliteit als interne
contextinvullingsvorm. Met gebrekkige centrale cohe-
rentie wordt vooral het centraal stellen van details be-
doeld waardoor grotere gehelen en samenhang achter-
wege blijven. Met gebrekkige executieve functie wordt
vooral een tekort in besturingsfuncties van wat opeen-
volgend dient te gebeuren bedoeld. Met contextblind-
heid wordt een geringe vaardigheid in iets lokaliseren
bedoeld om tot begrip en reactie te kunnen komen, zo
wordt ook intentionaliteit moeilijk. Met cognitieve in-
flexibiliteit wordt de geringe vaardigheid in het verleg-
gen van de aandacht van de ene naar de andere situatie
of activiteit bedoeld. De invullingsvormen laten zich sa-
mengenomen bij autisme eveneens kenmerken door
een te geringe of te uitgesproken mate van invulling.
Kijken we naar de wijze waarop het schema bij autisme
zich voordoet, dan valt vooral de lange of te lange
schema-activering op. Het is voor het kind moeilijk van
iets wat actief is zo maar afstand te doen. De activering
van een ander meer passend schema in de situatie wordt
hierdoor geblokkeerd. Zo blijft het kind vasthangen aan
het eerder waarnemings- en reactiepatroon terwijl
reeds een ander patroon gevraagd wordt.
410
Hoe schemabenadering kan helpen
Deze schemabenadering laat toe als ouder beter te vol-
gen wat zich bij het kind voordoet. Zoals wat mogelijk in
te geringe of te uitgesproken mate als inhoudinvullings-
vorm aanwezig is. Het laat tevens toe meer passend te
zoeken hoe de schema-activering respectievelijk te doen
behouden of te helpen loslaten in de tijd.
Ga voor je kind na of je een schema-invullingsvorm on-
derkent die te gering of te uitgesproken is :
Ga voor je kind na of je een schema-activeringsvorm on-
derkent die te kort of te lang aanhoudt :
411
Vertrek of overstap
Delen en kanten
Welk deel van mezelf spreek ik aan of schakel ik in ?
Welke kant van mezelf haal ik naar voor en laat ik
zien ? Welk deel van mezelf spreekt de ander aan ?
Welke kant van mezelf haalt de ander naar voor en wil
die dat ik laat zien ?
De dialoog die ik met mezelf kan hebben wijst op deze
onderdelen. Zo kan een gedeelte van mezelf in conflict
Zo je voor een uitdaging komt te staan,
kan je best van je weerbare zijde vertrekken,
of kan je zo nodig van je kwetsbare zijde overstap-
pen op je weerbare zijde.
412
of overleg komen met een ander gedeelte van mezelf. Zo
kan een gedeelte van mezelf een ander gedeelte van me-
zelf weerhouden of steunen. Zoals, bijvoorbeeld, mijn
zelfzekerheid in confrontatie met of in relatie tot mijn
zelftwijfel. Zo kan het ene aspect of proces in mezelf aan-
gevuld worden met een ander aspect of proces van me-
zelf. Zoals, bijvoorbeeld, mijn eigenwaardegevoel dat
aangevuld wordt met mijn zelfvertrouwen.
Uit ervaring weet ik en ervaren anderen dat ik nu eens
zo, dan weer zo kan zijn, nu eens zo kan reageren, dan
weer zo kan reageren. Deze manier van zijn en reageren
kan ik zelf bepalen. Deze manier van zijn en reageren kan
ook door anderen worden uitgelokt of gestimuleerd. Ik
kan mezelf op deze of gene wijze laten zien, anderen
kunnen ook deze of gene wijze bij mij aanwakkeren.
Naargelang het gedeelte in mezelf dat ik aanspreek of
dat door de ander wordt aangesproken, kan mijn wijze
van zich uiten en reageren anders zijn.
Het idee dat mijn manier van zijn vastligt en individueel
bepaald is, moet duidelijk gerelativeerd worden. De in-
houdelijke processen van gedeelten in mezelf maken
heel wat variabiliteit mogelijk. Bovendien maak ik niet al-
leen uit welke processen worden aangesproken. Zodat
wat ik laat zien niet enkel of steeds bepaald wordt door
mezelf, maar ook mee wordt uitgelokt door de ander.
Deze benadert me zo dat ik geneigd ben zo te reageren,
413
op een wijze die mogelijk niet typisch van mezelf uitgaat,
maar waar de ander op een of andere manier om vraagt.
Een voorbeeld : een jongere vindt zichzelf meevallen en is
best gelukkig met zijn leven en wat hij of zij erin bereikt.
Een volwassene vindt de jongere tegenvallen en is erg on-
gelukkig met het leven van de jongere en wat hij of zij er
maar in bereikt.
Deze interferentie van de volwassene kan het zelfvertrou-
wen en het eigenwaardegevoel dat aanleiding gaf tot
een rustige opstelling en inspelen op zijn omgeving, erg
doe afnemen. Dit kan aanleiding geven tot een onzekere
opstelling en een onrustig tegenspelen tegenover zijn
omgeving.
Overstap
Jongeren voelen zich mogelijk heen en weer geslingerd
tussen hun onzeker deel en zwakke kant en hun zelfze-
ker deel en sterke kant, tussen hun kwetsbare zijde en
hun weerbare zijde. Het is aan die jongeren dan om de
overstap te maken van het onzeker deel en de zwakkere
kant die hen wil behoeden en op veilig doet spelen, maar
weinig waardevol is, naar hun vertrouwvol deel en ster-
kere kant die een zeker risico niet uit de weg gaat en
meer waardevol is en een goede basis en steun kan vor-
414
men voor wat nog onzeker en zwak is. Zo kan wat stevig-
heid biedt een hulp zijn voor wat zwak is en vraagt om
de overstap te maken.
415
Vertrek
Jongeren kunnen er ook voor kiezen hun zeker deel en
hun sterke kant eerst te activeren en vandaar uit een
nieuwe situatie tegemoet te gaan. Zo kunnen zij hun ge-
voel van zelfvertrouwen en van kunnen trachten te be-
houden en uit te breiden tot wat nieuw is en nog een
uitdaging is voor hen. Hier is sprake van een zeker en
krachtig vertrek dat moet helpen voor wat onzeker en
nog zwak is aan te durven.
Een voorbeeld : een drempelig begin
Soms kan je jongeren de keuze laten tussen je steun en
veiligheid in je buurt maar met weinig uitdaging en ge-
ringe mogelijkheid tot verkenning én stapsgewijze af-
stand winnen en uitgaan van je veiligheid en zo beter on-
veiligheid aankunnen. Jongeren kunnen dan de door je in
hen opgewekte veiligheid trachten behouden door af-
stand te houden of deze door je in hen opgewekte veilig-
heid gebruiken en aanwenden om iets aan te durven en
uit te proberen.
Mogelijke realiteiten
Zo kunnen er wanneer jongeren voor een prestatie of
opdracht gesteld worden, vier mogelijkheden zich voor-
doen :
416
Een, het onzeker deel en de zwakke kant overheersen,
zodat er niet tot presteren kan worden gekomen en uit
ongeloof voortijdig wordt afgehaakt;
Twee, het onzeker deel en de zwakke kant ondergraven
het zelfzeker deel en de sterke kant, zodat twijfel gestaag
toeneemt en gaat overheersen en samenhangend hier-
mee onrust en angst aanzwengelen, zodat aanwezig ge-
loof wordt ondergraven en slaagkansen progressief af-
nemen;
Drie, het onzeker deel en de zwakke kant alarmeren het
zelfzeker deel en de sterke kant, zodat alertheid gestaag
toeneemt en concentratie gaat overheersen en samen-
hangend hiermee opwinding en betrokkenheid toene-
men, zodat aanwezig geloof op de proef wordt gesteld
en gesterkt en slaagkansen verhogen;
Vier, het zelfzeker deel en de sterke kant overheersen,
zodat er tot optimaal presteren kan worden gekomen en
uit geloof voluit wordt doorgezet zonder enige verzwak-
king of een mogelijk aanwezige of ontstane verzwakking
vermindert of wordt weggenomen.
Dit betekent dat zo twijfel opkomt, die best kan aange-
wend worden om kracht bij te zetten. Zo twijfel evenwel
onterecht een ondermijnend effect blijkt te hebben, er
best voor gekozen kan worden om deze twijfel uit te
417
bannen, hetzij door deze een halt toe te roepen en ver-
der de voorkeur te geven aan geen ogenblik meer te twij-
felen, ofwel door deze twijfel uit te stellen en te weer-
houden voor achteraf wanneer deze niet langer rem-
mend kan inwerken. Door over te stappen naar het zelf-
zeker deel en de sterke kant of door er van te vertrekken,
kan de twijfel worden overwonnen en vermindert de
kans slachtoffer te worden van een nietes opstelling, of
een welles-nietes opstelling, of een aanvankelijk nietes
opstelling die te laattijdig in welles wordt omgezet, of
nog een welles opstelling die op het laatst toch nog in
een nietes houding verandert. Telkenmale bestaat het ri-
sico zichzelf ernstig af te remmen, niet voluit te gaan en
zo verzwakt voortijdig te mislukken door eigen ongewild
toedoen.
Voor een opdracht gesteld willen vele jongeren de vei-
ligheid van de overkant. Dit is het lukken op zo een per-
fect mogelijke wijze in die opdracht. Dit vraagt om een
aanpakken van die opdracht en meteen de onveiligheid
van proberen lukken maar ook van kunnen mislukken
betreden. Een aantal jongeren durven die onveiligheid
niet aan en proberen te ontkomen aan de opdracht, of
vallen stil voor de opdracht en vervallen ontmoedigd in
dagdromen, of nog reageren met opwinding en onzeker-
heid rond de eigen kansen die ze niet durven benutten.
Men blijft dan op een veilige afstand van de opdracht,
zodat men zich niet onveilig hoeft te voelen, maar zo ook
418
nooit echt de veiligheid van er mee klaar zijn weet te be-
reiken. Deze ambivalentie van enerzijds willen lukken,
maar zich tegelijkertijd erg tegenhouden uit veiligheids-
overwegingen, maakt dat men moeizaam vooruit komt
en zijn eigen kansen ondergraaft.
Uitschakelen
Naast het aanspreken of inschakelen van een deel van
mezelf, kan ook de vraag gesteld welk deel van mezelf ik
op de achtergrond plaats of uitschakel. Naast het naar
voor halen of laten zien van een kant van mezelf, kan ook
de vraag gesteld welke kant ik naar achter breng of ach-
terwege laat. Naast welk deel van mezelf de ander aan-
spreekt, kan de vraag gesteld welk deel de ander voorbij
gaat. Naast welke kant van mezelf de ander naar voor
haalt en wil dat ik laat zien, kan de vraag gesteld welke
kant van me de ander afweert en niet wil dat ik laat zien.
Wat op de achtergrond geplaatst of opgeborgen wordt,
kan minder bruikbaar zijn of een bedreiging vormen voor
mezelf, voor de ander(en), of voor ons beide samen.
Meer op de achtergrond kan het enigszins steunend zijn,
maar kan het ook als stoorzender optreden, omdat het
zich miskend voelt. Wordt het opgeborgen, dan kan het
storende worden weggenomen, maar kan het anderzijds
een leemte en hiaat achterlaten waardoor steun of
evenwicht ontbreekt.
419
Een voorbeeld : bij een conflict ben ik gemakkelijk ge-
neigd toegeeflijk te zijn. Deze toegeeflijke kant van me-
zelf maakt dat ik gemakkelijk mijn eigen gevoelens en
verlangens opberg. Ik pas me dan aan, maar merk toch
dat ik nadien weinig enthousiast en vrij koel ben in mijn
mee volgen en meedoen.
Als ik bij een conflict merk dat de ander enkel oog heeft
voor zichzelf en mijn gevoelens en verlangens negeert,
ben ik gemakkelijk geneigd mijn soepelheid op te bergen.
De ander merkt dan mijn starheid op en wil dat ik mijn
zelfgerichtheid opberg.
Nog een voorbeeld : in een voor mij nieuwe situatie ver-
lies ik gemakkelijk het kinderlijk-speelse en haal ik mijn
volwassen-ernstige kant naar voor. Als ik nieuwe mensen
ontmoet, doe ik mijn uiterste best om mijn meest ma-
ture-ervaren kant naar voor te halen, ik berg dan al mijn
twijfels en onzekerheden en mijn onschuld en onwetend-
heid op. Ik moet dan hard op mijn tenen lopen en een deel
van mijn spontaniteit op de achtergrond plaatsen. Pas als
we elkaar beter kennen, haal ik een deel van mijn spon-
taniteit en mijn vragend-twijfelend ik terug naar voor.
Zijnswijzen
Soms wordt een deel of kant, vooral bij iemand wiens
ontwikkeling niet vlot verloopt, aangeduid met schema
modus. Een schema modus kan op verschillende wijzen
420
begrepen worden : als een cluster van schema's, co-
pingstijlen en gemoedstoestanden, of als een persona of
gepresenteerde buitenkant, of als een facet van iemands
zelf dat niet volledig geïntegreerd is met andere facet-
ten, en waaraan via dialoog tussen deze schema modi
kan getracht worden te verhelpen. Voorbeelden van
schema-modi zijn onder meer het boze kind, de eisende
ouder, de gezonde volwassene en de overcompensator.
Deze modi zijn analoog aan wat weer in een andere visie
ego-toestanden genoemd worden. Dit zijn zijnswijzen
volgens dewelke iemand op verschillende tijdstippen kan
functioneren, met name kind-, ouder- of volwassene-
zijnswijze. In deze visie wordt dan gebruik gemaakt van
de volwassene-toestand om de andere toestanden te
helen, af te zwakken of uit te schakelen. Zo kan meer
plaats ingeruimd voor het volwassen ik in verhouding
met het impulsieve kind en de starre ouder.
Uitproberen
Zoek voor jezelf een situatie waarin je een gunstig ver-
trekpunt vond :
Zoek voor jezelf een situatie waarin je een overstap deed
die gunstig was :
Geef voor beide situaties aan welk voordeel dit je ople-
verde :
421
Geef een situatie aan waarin je een gunstig vertrekpunt
of een gunstige overstap zou kunnen aanwenden :
Geef aan welk voordeel dit je zou kunnen opleveren :
422
Vertrouwen en berekening
Als kind op volwassenen kunnen betrouwen. Volwasse-
nen die van je houden, je graag mogen, je willen en aan-
vaarden. Volwassenen die om je geven en betrokken
zijn. Die er voor je zijn en ruimte voor je maken. Die hoe
dan ook achter je staan en je helpen waar nodig. Die in
je geloven en je kansen geven. Je erkennen in je zo zijn.
Kortom die onvoorwaardelijk en steeds het beste met je
voor hebben, ook al laten ze soms steken vallen en falen
ze wel eens.
Een kind of ouder die kan vertrouwen, kan bereke-
ning achterwege laten.
Hoe stappen hiertoe te kunnen zetten ?
423
Op deze volwassenen kan je rekenen. Hen kan je met ze-
kerheid je vertrouwen schenken. Aan hen kan je je zon-
der twijfel of risico veilig hechten, ook al kunnen wel
eens spanningen opduiken of een conflict. Steeds op-
nieuw doen volwassenen zonder meer inspanningen om
het terug in orde te krijgen en het conflict te overwinnen.
Zo kan zonder meer een relationele band ontstaan, die
wederzijds is. Als kind kies je zonder meer voor die vol-
wassenen en doe je moeite om de relatie positief te hou-
den, zodat de band nog kan versterkt.
Als kind niet op volwassenen kunnen betrouwen. Vol-
wassenen die niet van je houden, je niet graag mogen, je
niet willen of aanvaarden. Volwassenen die niet om je
geven en niet betrokken zijn. Die er niet voor je zijn en
geen ruimte voor je maken. Die niet achter je staan en je
helpen waar nodig. Die niet in je geloven en je zomaar
kansen geven. Je niet erkennen in je zo zijn. Kortom die
slechts voorwaardelijk en eerder zelden het beste met je
voor hebben, ook al laten ze soms enige betrokkenheid
zien en zijn er betere momenten.
Op deze volwassenen kan je niet rekenen. Hen kan je
niet met zekerheid je vertrouwen schenken. Aan hen
durf of weet je je zo maar niet te hechten, zich hechten
is onveilig. Ook al kunnen wel betrokken en ontspannen
momenten opduiken, zonder conflict. Als volwassene
424
doen ze weinig inspanningen om het zo te houden en
een conflict te voorkomen of op te lossen. Zo kan geen
relationele band ontstaan, die wederzijds is. Als kind kán
je niet voor die volwassenen kiezen ook al doe je blijvend
moeite, of durf je niet voor hen te kiezen en veel moeite
te doen om in die relatie te investeren, zodat een band
kan ontstaan.
Zo het relationeel niet wil vlotten tussen ouder(s) en
kind, ervaren ouders enerzijds drukkingsmiddelen te
moeten gebruiken om van hun kind iets te bereiken. Ou-
ders nemen hun toevlucht tot regels en principes, of tot
voorwaardelijke acceptatie en genegenheid. Zodat het
kind erg een gevoel van druk of onderdrukking ervaart.
Het ervaart hierdoor gemakkelijk dat het probleem bij
hem ligt.
Of men laat anderzijds gewoon begaan of neemt afstand
van zijn kind. Soms neemt men het helemaal van het kind
over, zodat het met een gevoel van onvoldaanheid, van
ontweken worden en niet voor vol te worden aanzien,
achterblijft. Het kind ervaart dan gemakkelijk dat het
zwak is of tegenvallend.
Vooral in die gevallen waarin de druk en de onderdruk-
king vaak voorkomen, aanhouden en groot zijn, bestaat
425
de kans dat het kind behoedzaam wordt in zijn gedrag,
zijn expressie en zijn reactie.
Ook als het gevoel van onvoldaanheid, van er alleen voor
te staan of buitenspel te zijn gezet vaak voorkomt, aan-
houdt of groot is, bestaat de kans dat het kind alert
wordt in zijn gedrag, zijn expressie en zijn reactie.
Kinderen kunnen dan een deel van hun spontaniteit, on-
bekommerdheid en zorgeloosheid verliezen. Ze kunnen
dan ontdekken dat je niet zomaar iets kan zeggen of
doen. Maar best vooraf even kijkt naar de situatie, wat
je hierin kan verwachten met welke kans of risico en welk
doel je hierin best kan nastreven.
Hun gedrag wordt dan veel cognitiever, meer voorbe-
dacht of doordacht, minder voorspelbaar voor de bui-
tenwereld, meer hier en nu bepaalt en bedacht.
Kinderen willen hierdoor de risico's beperken en de kan-
sen om aan iets onprettigs te ontkomen te vermeerde-
ren.
Kinderen kunnen hierbij stoten op de onvoorspelbaar-
heid en wispelturigheid van volwassenen. Dit kan het
voor hen extra moeilijk maken. Het kan hen aanzetten
nog behoedzamer en alerter te zijn. Of ze kunnen ook te
426
maken krijgen met extra berekendheid bij volwassenen,
wat hun omzichtigheid nog aanscherpt.
Het kan ook maken dat ze deze behoedzaamheid en
alertheid overboord gooien, omdat het toch geen enkele
zin heeft en ze volledig overgeleverd zijn aan de onbere-
kenbaarheid van de volwassenen. Zij trachten dan nog
snel impulsief alles binnen te halen vóór de reactie van
volwassenen verschijnt. En zij om de opwinding of te-
leurstelling van de ouder te overleven snel in hun schelp
kruipen met hun ervaren, verlangens en gevoelens op
nul, waardoor ze ook niet gemakkelijk leren uit dergelijk
ervaren.
Op basis van deze bevindingen kunnen ouders die met
overdreven berekening en een gebrek aan vertrouwen
te maken krijgen, er achter komen hoe zij hierin veran-
dering kunnen bewerkstelligen.
Zij kunnen aandacht schenken aan :
de relationele band met hun kind : of hier plaats
is voor wederzijds vertrouwen
de drukkingsmiddelen die ze aanwenden
de ontwijkingsmiddelen (desinteresse, laten be-
gaan, het overnemen) die ze aanwenden
de onvoorspelbaarheid van eigen doen en laten
427
de berekendheid in eigen expressie en doen
hun kind er minder toe nopen behoedzaam en
alert te zijn
hun kind minder met berekendheid doen reage-
ren
hun kind zich minder doen afsluiten
hun kind meer vertrouwen schenken : het kind als
te vertrouwen
aan hun kind meer vertrouwen aanbieden : de ou-
der als te vertrouwen
hun kind de kans geven het doel niet van de situ-
atie of gelegenheid te laten afhangen
de risico's op verlies voor hun kind verminderen,
niet enkel situaties met verlies
het elkaar laten voelen minderen en eerder ver-
woorden van ervaren moeilijkheden
de echte dialoog met het kind herstellen.
Gemakkelijk komen ouder en kind wederzijds in een on-
machtssituatie en -ervaren terecht en treedt er weder-
zijds escalatie op. Belangrijk zal dan zijn bij zichzelf en
voor elkaar dit onmachtservaren te weten verminderen
en het escalatieproces om te weten draaien. Meer hier-
over lezen kan in de thema-onderdelen 'Omgaan met
onmacht en overmacht', 'Escalatie voorkomen' en 'Nega-
tieve spiraal, machtsstrijd' van deze encyclopedie.
428
Gemakkelijk ontstaat ook als reactie controle te willen
behouden. Dit gaat vaak samen met de aanwezigheid
van een zekere vijandigheid. Meer hierover lezen kan in
de thema-onderdelen 'Negatieve ouder-kindinteractie',
'Negatieve gevoelens in de opvoeding' en 'Veel vragen
van je kind' van deze encyclopedie.
Door evenwel te kiezen richting warme ondersteuning
ontstaan veel meer kansen en mogelijkheden. Meer
hierover lezen kan in het thema-onderdeel 'Warme on-
dersteuning of vijandige controle' van deze encyclope-
die.
Voor het kind kan het erg belangrijk zijn je verhaal te
kunnen delen en een aanspreekpunt hiervoor te vin-
den. Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel
'Mijn mama of papa verliezen gemakkelijk hun geduld'
van deze encyclopedie.
Geef voor elk van hiernavolgende getuigenissen aan wat
ontbreekt, wat de ouder(s) in de plaats doen, evenwel
zonder veel succes :
Geef telkens aan wat de ouder(s) in de plaats kunnen
doen, zodat het vertrouwen zo goed mogelijk hersteld
kan worden :
429
"Telkens als Tine (11 jaar) iets vraagt houden we ons hart
vast. Wat zit daar weer achter. Laatst vroeg ze of ze bij
een vriendinnetje mocht gaan spelen. Achteraf bleek het
een vriendje te zijn die al in het middelbaar zat. Dan kan
je niet anders dan strikte regels opleggen en nadien con-
troleren of alles precies zo verliep. En dan nog blijkt de
realiteit anders te zijn. Dan word je gewoon heel boos en
stel je dat je pas terug wil praten als zij zich komt veront-
schuldigen en beloven dat ze zoiets nooit meer gaat
doen."
"Sam (9 jaar) kan soms zo hulpeloos doen. Hij rekent er
dan blijkbaar op dat we het van hem overnemen. Laatst
moest ik tot bij de school gaan om te vragen of hij naast
iemand anders in de klas kon zitten, omdat hij werd ge-
plaagd door wie nu naast hem zat. Blijkbaar kan hij zich-
zelf niet verdedigen en verwacht hij van ons dat wij het
wel voor hem oplossen. Zo is het ook voor zijn huiswerk,
uiteindelijk maken wij het in orde, zo gaat het nog snelst.
En natuurlijk kijken we of alles in zijn boekentas zit voor
morgen. Mijn ordelijke man schikt hem dan helemaal op-
nieuw. En ik zorg dan voor zijn turn- of zwemzak. Zo kan
Sam ondertussen naar zijn favoriete programma's op tv
kijken om wat op adem te komen."
"Ben (8 jaar) is echt zo een etter. Hij kan zijn één jaar ou-
dere zus Lisa nooit met rust laten. Steeds zoekt hij herrie
430
met haar. Eigenlijk maakt hij zichzelf onmogelijk. We
hebben er al aan gedacht hem op internaat te plaatsen.
Maar hij wil er niet van horen en zegt dat we zijn zus
voortrekken en het altijd op hem gemunt hebben. Geluk-
kig is hij veel uit huis met zijn fiets. Mijn man denkt dat
sport hem goed zou doen, zo kijken we uit voor een club
waar hij in de week terecht kan."
"Lien is 5, maar aan tafel niet te doen. We weten echt
niet meer hoe haar aan te pakken. Elke dag opnieuw wei-
gert ze haar bord uit te eten. We hebben zowat alles al
geprobeerd. Niet dat we veel op haar bord scheppen. Al-
leen als het op is, doen we er een schep bij. Maar meestal
weigert ze, dat mondt dan meestal uit in me druk maken,
mijn man maakt dan een hele scène. We moeten elkaar
dan echt in toom houden. We weigeren dan nog iets te
zeggen tot ze toegeeft. Soms durft ze terug uit te braken
wat ze innam, dan grijp ik onmiddellijk naar medicatie,
maar ook die durft ze terug te geven. We vragen ons dan
af hoe je zo jong al zo sluw kan zijn, om ons toch nog bui-
tenspel te zetten."
"Jelle (13 jaar) is een gesloten vat. Ik weet echt niet wat
er in hem omgaat. Op een of andere manier houdt hij af-
stand. Niet dat hij er niet bij wil horen. Soms kan hij echt
lief zijn, en komt hij aan je hangen. Als je dan interesse
toont, dan antwoordt hij zeer oppervlakkig. Ergens wil hij
431
wel dat je aandacht geeft, maar snel is het genoeg voor
hem en trekt zich terug in zichzelf. Hij heeft zich altijd op
een of andere manier verwaarloosd gevoeld. Als kind
heeft hij een moeilijke tijd doorgemaakt toen ik in een
echtscheidingsstrijd gewikkeld was en zowat alles goed
vond wat hij deed, als hij maar niet voor bijkomende
spanning zorgde. Dat kon ik toen echt niet aan. Uit
schuldgevoelens liet ik hem maar doen en vond alles
goed, als hij maar tevreden was. Ik had in die periode
echt het gevoel dat ik hem niet kon geven wat hij nodig
had."
We vrezen soms dat Katrien (7 jaar) het er om doet. Ze
blijft soms doorgaan ook al vragen we met iets op te hou-
den. Ze zal het dan nog een keer extra doen, ook al staan
we erop dat ze onmiddellijk ophoudt. Ze lijkt ons gezag
en onze opgelegde grenzen dan te tarten. We kunnen
dan niet anders dan te zeggen dat we haar niet meer
graag zien zolang ze zo blijft doen. Maar ook dat helpt
weinig of niet bij haar. Integendeel ze wordt dan extra
opstandig en dwars. Dat bevestigt enkel onze idee dat ze
het doet om ons te raken."
432
Schemaverwachting
en -druk
Als ouder en als kind maak je je schema's eigen die je ver-
der in de toekomst aanwendt om je denken en doen te
oriënteren. Als ouder en als kind volg je deze schema's in
zekere mate na.
Verschillen
Bij ouder en kind kan je hierbij verschillen vaststellen in
de mate van getrouwheid in het navolgen van deze zich
eigen gemaakte schema's. Sommigen ouders of kin-
deren hanteren zeer stringente schema's waaraan ze
zich nauwkeurig houden, ook in de wijze en volgorde van
uitvoering. Afwijking hiervan maakt hen gespannen, zich
uitend in opgewonden, agressief, onzeker of gedrukt
zijn. Pas de terugkeer naar wat en hoe voorzien in het
cognitief schema brengt innerlijke en uiterlijke rust, zo-
dat het zelf ongelukkig zijn of het ongelukkig zijn van de
Kenschema’s creëren verwachtingen en een zekere
mate van druk.
433
omgeving kan verdwijnen. Zo verwacht wordt van sche-
ma's van anderen in te volgen, kan dit bij getrouwe in-
volgers in het bijzonder best tijdig meegedeeld worden,
zodat men zich mentaal en gedragsmatig hierop kan in-
stellen.
Als ouder heb je je voorgenomen een lieve ouder
te zijn die niet onvriendelijk doet en zijn stem niet
verheft. Als je kind evenwel niet schijnt te luiste-
ren, merk je dat je vriendelijkheid dreigt te ver-
dwijnen en dat je luider praat. Je voelt je hier niet
goed bij en tracht alsnog het bij vriendelijk en
zacht zijn te houden.
Slapen wil en kan je als kind alleen als je je knuf-
felbeest in je armen kan houden. Je knuffel verg-
eten zijn thuis kan maken dat je op vakantie niet
in slaap kan raken. De vervangknuffel die je kreeg
aangeboden kan je weinig helpen.
Signalen
Intuïtief heb je wellicht aangevoeld dat schema's zoiets
zijn als een sleuf waarin je gemakkelijk loopt, of zoiets
zijn als een berm die meer comfort biedt. Sleuf waar je
niet zomaar uitgeraakt, berm waarvan je niet gemakke-
lijk afdaalt. Niet uitgeraakt omwille van de gevoelens die
434
worden opgeroepen. Niet van afdaalt omwille van het
waarde-oordeel eraan verbonden.
Inderdaad kan worden vastgesteld, dat afwijken van wat
als referentie-schema dienstdoet of ingeschakeld wordt
ongemakkelijk en minderwaardig kan aanvoelen en
weerstand kan oproepen. Dit heeft te maken met de vei-
ligheid en de meerwaarde die schema's bieden. Afwij-
king van onze schema's wordt ons gemeld via negatieve
gevoelens en min-waardering als signalen. Onaange-
name gevoels- en waarderingssignalen die zo sterk en
uitgesproken kunnen zijn dat ze barrières vormen, waar
we niet zomaar overheen kunnen. Involging daarente-
gen wordt ons gemeld via positieve gevoelens en plus-
waardering als signalen. Aangename gevoels- en waar-
deringssignalen die zo sterk en uitgesproken kunnen zijn
dat ze als magneten werken, waar we niet zomaar van
weg komen.
Als ouder wil ik evenveel over hebben en even-
veel doen voor elk van mijn twee kinderen. Ik heb
het er moeilijk mee dat ik mijn zoon veel aan-
dacht kan geven omdat hij zo lief en gemakkelijk
is en ik dit helemaal niet kan voor mijn dochter
omdat ze heel impulsief en dwars is en me zo ver-
plicht tot ingrijpen, waardoor afstand groeit. Ik
vraag me af hoe ik hetzelfde voor mijn dochter
zou kunnen blijven doen zoals voor mijn zoon.
435
Als kind wil ik dat mijn mama van me kan houden.
Hoe erg ik ook mijn best doe, toch merk ik dat het
me niet steeds lukt. Soms maak ik haar erg boos,
hoe graag ik het ook anders zou willen. Ik vraag
me af hoe dit te vermijden.
Tekenen
Zo je schema’s niet worden beantwoord, dan treden een
aantal symptomen, signalen en (re)acties op. Het zijn
mogelijke reacties bij het niet weten beantwoorden aan
een schema, of bij gevaar of dreiging ertoe. Dit gebeurt
zo het schema niet van toepassing is, of niet kan bereikt
of behouden worden.
Hierbij is er niet zozeer spanning tussen je en je omge-
ving, maar tussen je voorstelling en de realiteit, wat met
handelen niet kan overbrugd worden. Je voorstelling en
de realiteit kunnen niet zomaar op elkaar afgestemd.
Volgende symptomen kan je dan mogelijk merken : in
plaats van goede en prettige gevoelens, ervaar je slechte
en onprettige gevoelens. Bijvoorbeeld, ervaar je span-
ning en opwinding. Je kan vaststellen alsnog inspanning
of extra inspanning te doen. Soms zoek je hulp en steun
van anderen en je omgeving. Lukt het alsnog niet, dan
436
schakel je mogelijk (hulp)middelen in om het aan te pak-
ken.
Werkt dit niet, dan merk je mogelijk een afstand winnen.
Je zoekt dan een afstand tegenover je schema. Mogelijk
tracht je je schema te deactiveren, aan te passen of in te
wisselen, of tracht je je af te grenzen tegenover je
schema. Zo nodig tracht je te relativeren, los te laten en
geef je de voorkeur aan een meer gematigd eerder dan
een overmatig reageren dat geen oplossing biedt.
Tegelijk geef je je omgeving een aantal signalen, zoals
blijvend herhalen, aandringen, morren, zeuren, sakke-
ren, krachtwoorden gebruiken, verharden, kortaf zijn,
onvriendelijk worden, slechtgezind zijn, kritiek spuien en
zelfkritiek.
Merk je bijgevolg deze symptomen, signalen en reacties
bij je op, dan kan je denken aan een schema waaraan
mogelijk niet tegemoet gekomen wordt.
Behulpzaam
Schema's stellen voor ons gemakkelijk de realiteit, her-
kenning, erbij horen, werkzaamheid, rechtvaardigheid
en juistheid voor. De voorkeur wordt dan gegeven aan
wat niet afwijkt van de realiteit, wat niet onbekend is,
437
wat niet isoleert of risico hiertoe inhoudt, wat niet on-
werkzaam lijkt, wat niet onrechtvaardig aanvoelt en wat
niet als onjuist aanzien wordt. Dit biedt een gemakkelijk
gevoel en een gevoel van meerwaarde en roept gemak-
kelijk involgen op.
Zo kunnen schema's erg behulpzaam zijn zo gezond, om-
dat ze gemakkelijk ingevolgd worden, zowel bij waarne-
ming als bij uitvoering. Maar kunnen ze om dezelfde re-
denen ook erg remmend zijn bij het waarnemen en het
reageren, zo problematisch. Ze betekenen een vaste ma-
nier en inhoud van percipiëren, en een vaste manier en
inhoud van reageren.
Ik ken mijn kind perfect. Als het moeilijk doet,
dan is het gewoon moe en stop ik het zo vroeg
mogelijk in bed. Laatst had ik niet gemerkt dat
het koorts maakte. Het deed erg moeilijk, dus
dacht ik automatisch in de richting van moe zijn
en snel in bed stoppen. Ik had er helemaal geen
rekening mee gehouden dat het ziek aan het
worden was. Ik had helemaal niet gezien dat haar
moeilijk doen te maken had met koorts en ik ont-
dekte dit pas laat wanneer ik met mijn neus op
de feiten werd gedrukt. Zij moest braken en pas
dan drong het tot me door waarom ze moeilijk
had gedaan.
438
Ik had thuis geleerd niet zomaar met vreemden
te praten. Nu zat ik erg in de problemen nu ik ver-
loren gelopen was. Ik wou iemand zomaar niet
aanspreken om de weg te vragen of om mijn pro-
bleem uit te leggen. Ik hoopte tevergeefs dat
mijn ouders me snel zouden vinden.
Vertrouwd
Zo hebben we bij het waarnemen gemakkelijk de neiging
wat we zien of horen onder te brengen bij een of ander
ons reeds vertrouwd schema. We lopen hierbij intuïtief
gemakkelijk met ons schema op de realiteit vooruit. We
voegen eventueel feiten toe die er niet zijn, of laten fei-
ten weg die niet goed passen, of nog vervormen we fei-
ten om ze in ons schema te laten passen.
Zo ook zijn we bij het handelen gemakkelijk geneigd ons
schema toe te passen. We hanteren het letterlijk als
schema en houvast om ons handelen te sturen en zijn
niet erg geneigd ervan af te wijken, ook al vraagt de rea-
liteit of de omgeving om een andere invulling, of een bij-
sturen ervan. Het resultaat is dan iets dat eerder bij ons
schema past, dan bij de realiteit en erin aanwezige be-
hoeften.
439
Dat mijn kind zou beginnen vechten, ik zou het
me niet kunnen voorstellen. De nota in zijn
agenda, moet een vergissing zijn. Ik denk dat mijn
kind het slachtoffer geworden is van andere kin-
deren en zich hooguit heeft verdedigd. Ik voel er
veel voor om met de school contact op te nemen
en hen duidelijk te maken dat ze zich moeten ver-
gissen.
Dat ik verslaafd zou zijn, dit moet een vergissing
zijn. Ik rook nu en dan, ja, nu en dan drink ik eens.
Maar dit is helemaal geen verslaving. Die opmer-
king die ik van een volwassene kreeg lijkt me
overtrokken en compleet onterecht. Hulp zoe-
ken, wat bedoelen ze daarmee. Zo iets is zeker
niet voor mij.
We betreden hier met andere woorden het terrein van
de stereotypen, vooroordelen, starheid, ongevoeligheid,
geslotenheid, impasse, enzomeer. Alle redenen dus om
niet het slachtoffer te worden van deze schaduwzijde
van cognitieve schema's. We kijken immers gemakkelijk
vanuit ons verleden.
Soepelheid
Dit kan vòòrkomen worden door cognitieve schema's op
een open, soepele, behulpzame, gevoelige wijze aan te
440
wenden. Schema's niet als barrières te hanteren, maar
als hulpstructuren. Schema's niet als star te ervaren,
maar als vloeiend en in voortdurende beweging en evo-
lutie. Schema's als het ware als vloeibare kristallen. Zo
met je schema's naar de realiteit toestappend, eerder
dan met de realiteit naar je schema's. Zo leer je kijken
vanuit verandering. Misschien kan je ook nog kijken van-
uit de gewenste toekomst. Ook al kan dit tijdelijk als heel
ongemakkelijk aanvoelen en als een waarderisico inhou-
dend. Ervaringen als gevolg van je vertrouwde veilighe-
den en zekerheden, die je evenwel vasthouden en geen
ruimte bieden tot verandering en evolutie.
Ik vind mijn zoon de laatste tijd erg veranderd.
Vroeger wou hij zich steeds met de geringste in-
spanning ergens vanaf maken. Zeker zo niemand
hem in het oog hield, verviel hij gemakkelijk in
passiviteit. Nu doet hij steeds meer inspanning
om te letten op wat de omwereld verwacht en
zoekt hij zelf hoe hiermee rekening te houden.
Hij neemt meer initiatief en tracht iets waar te
maken.
Vroeger was ik erg bang en durfde bijna niets. Ik
voelde me zwak en onzeker. De laatste tijd ervaar
ik mezelf als sterker en zekerder. Ik durf meer en
voel minder angst. Dit houdt wellicht verband
441
met de positieve ervaringen die ik de laatste tijd
heb opgedaan.
Dwang
Een ander terrein dat hier mogelijk betreden wordt, is dit
van de dwangmatigheid waarmee we tegemoet willen
komen aan onze schema's, zodat haar inhoud als ver-
plichting en een moeten voor ons overkomt. Schema's,
die mogelijk vrijheids- en ontwikkelingsbelemmerend
zijn en die mogelijk als zodanig worden ervaren, maar
waarvan we niet los weten te komen. Mogelijk omdat ze
vroeger als gevolg van een eisende opvoeding dwang-
matig opgelegd werden, als enigste aanvaardbaar geac-
cepteerd werden en er precieze involging verwacht
werd. Of omdat we ze onszelf oplegden om moeilijkhe-
den te voorkomen, of dit deden vanuit een te vroeg op-
gelegde of zelf ervaren verantwoordelijkheid, of nog
vanuit een prestatiegericht zijn. Schema's verschijnen
dan niet ter oriëntatie en als een kunnen, maar als een
harnas en als een absoluut moeten. Ze zijn dan niet hel-
pend en ondersteunend, maar dominant en verplich-
tend. Het mentale staat dan centraal en daar draait het
om. De realiteit en de interactie worden gedomineerd
door het mentale en staan er in functie van. In plaats van
dat het mentale wordt afgestemd op de realiteit en de
442
interactie, en er een bijdrage toe kan leveren. Bij afwij-
king van de aanwezige schema's ontstaat spanning en
wordt meteen extra druk gecreëerd om er terug binnen
te functioneren, zodat de spanning kan afnemen.
Ik heb het erg moeilijk met mijn partner die zegt
uit te gaan van de kinderen. Ik wil mijn kinderen
vooral waarden en normen bijbrengen. Mijn
partner maakt zich integendeel over weinig druk.
Ik wil dat alles precies verloopt zoals het zou
moeten. Ik wil dat alles ordelijk en gestructu-
reerd verloopt, dat ik als ouder alles precies in de
hand en onder controle heb en dat het precies
wordt zoals ik denk. Dat ik ben en doe zoals ik
denk dat het hoort als ouder. Dat ook mijn kin-
deren zijn en doen zoals ik denk dat het hoort
voor kinderen. Mijn partner beweert dat die net
zo doet. Uitgaan van wat is of waar behoefte aan
is en daar dan op inspelen. Ik begrijp niet wat hij
ermee bedoelt.
Ik kan soms zo onzeker zijn over mezelf. Ik kan
het moeilijk hebben dat anderen over mij opmer-
kingen zouden maken of negatief over mij zou-
den denken. Ik doe er alle moeite voor om te be-
antwoorden aan verwachtingen van anderen. Zo
hoef ik geen opmerkingen of reacties van ande-
ren te vrezen.
443
Vrijheid
Zo we schema's aanwenden als vanzelfsprekendheden
of dwangmatige verplichtingen waaraan we willen be-
antwoorden, ook als is er geen feitelijke of rationele ver-
antwoording, hooguit een gevoelsmatige waarderende,
dan treedt er vaak een uitgesproken weerstand op tegen
verandering. Schema's waarvan we uitgaan zullen dan
gemakkelijk bevestigd worden en zo zichzelf instandhou-
den of dit trachten te doen.
We beschikken dan niet over een innerlijke vrijheid om
iets op een andere wijze te vatten en er anders mee om
te gaan. Een specifieke ken- en reageerwijze van vroeger
die nu minder geschikt is of minder kansen inhoudt,
dringt zich op en oefent druk op ons uit. Ook hier zal aan-
voelen en bewust worden van wat hindert en er afstand
tegenover winnen een uitweg kunnen bieden. Zo dat op
zoek kan gegaan worden naar alternatieven, hoe het an-
ders kan en hoe meer aansluitend bij jezelf en een toe-
komst voor jezelf kan bieden. Zodat de dwang en de ver-
plichting afnemen en je vrijheid en je keuzemogelijkhe-
den toenemen en in de plaats komen van de ervaren
druk. Het kan inhouden een meer bij de situatie komen
en ze opnemen en aanvaarden zoals ze is, ook een meer
bij je ervaren komen zonder wat in je opkomt noodzake-
lijk toe te eigenen. Een soort mindfulness.
444
Het heeft lang geduurd voor ik inzag dat ik vrij
stereotiep en automatisch reageerde als ouder.
Dat ik steeds op dezelfde wijze opvatte wat mijn
kinderen deden en zo steeds reageerde op een
manier die overdreven paniekerig was. Pas lang-
zaam ben ik gaan inzien dat ik een overdreven
moraliserende benadering hanteerde in het kij-
ken naar wat mijn kinderen deden en dat ik
voortdurend bezig wat hen te verplichten dit
weer niet en dat weer wel te doen. Op een ma-
nier die teveel gevraagd was voor hen, waardoor
ik op veel weerstand botste, omdat ze door mijn
verwijten ook niet blij konden zijn met zichzelf.
Maar ook nog toen ik reeds besefte dat je op een
andere manier kon kijken en omgaan met wat je
kinderen deden, kostte het me nog veel moeite
wanneer ik anders naar hen keek en anders rea-
geerde. Die oude manier bleef nog voortdurend
spanning creëren en voor druk zorgen. Ik moest
moeite doen me ook goed te voelen nu ik anders
naar mijn kind en zijn gedrag wou kijken en an-
ders wou reageren. Iets wat voor hen meer haal-
baar was en waaraan ze konden groeien als waar-
devolle wezentjes en niet als waardeloze waar-
van ik hen voorheen vaak beschuldigde vanuit
wat ik vaak over hen dacht.
445
Ik wou steeds gelukkig zijn en dacht dat dit enkel
kon door andere mensen uit mijn omgeving ge-
lukkig te maken. Dit heb ik ook jarenlang gepro-
beerd, zelfs door dingen te doen voor mijn vrien-
den die helemaal niet konden of die maakten dat
ikzelf in de problemen raakte. Nu pas heb ik ont-
dekt dat je ook gelukkig kan worden door ook
mee rechtstreeks aan je eigen geluk te denken.
Zo doe ik nu minder automatisch wat anderen
van me willen en hou ik er rekening mee of iets
voor mij ook haalbaar en prettig aanvoelt. Soms
heb ik het hier nog moeilijk mee. Als ik iemand
moet teleurstellen omdat ik voor iets zelf hele-
maal niets voel. Maar toch merk ik dat anderen
het uiteindelijk aanvaarden en me hebben leren
kennen als iemand waar je van weet wat je er aan
hebt en wat niet. Ik gun mezelf nu veel meer vrij-
heid, ook in het navolgen van waar ik zelf denk
achter te kunnen staan.
Ideaal
Vaak kan vastgesteld worden dat schema's verschijnen
als ideaalvoorstellingen waaraan te moeten beantwoor-
den. Het zijn dan voor ons extreme modellen die ex-
treme voorwaarden en eisen inhouden voor onszelf
maar ook voor de buitenwereld, van wat we van onszelf
en de buitenwereld verwachten. Deze ideaalmodellen
446
houden het risico van het overdrevene in, van een te
veel. Hierbij bestaat het reëel risico van te falen en te-
leurgesteld te raken, waardoor we gemakkelijk geneigd
kunnen zijn in het tegendeel te vervallen. Hier dan van
overtuigd te raken en dit in ons handelen te vertolken.
Zo dat we weer in het overdrevene van het tegenge-
stelde dreigen te vervallen.
Door het extreme van het ideaalmodel los te laten en
door het extreme van het te willen bereiken los te laten,
wordt het geheel bereikbaarder en realistischer. Het mo-
del is minder voorwaarden stellend en eisend, zodat
minder gemakkelijk een tekortschieten of zich slecht
voelen ervaren worden. Het model is minder dwingend,
een zekere afstand en verschil zijn toelaatbaar en van-
zelfsprekend. Het model staat meer in het midden, is
minder extreem en staat tegelijk voor jezelf minder cen-
traal in je denken en handelen waardoor heel wat druk
wegvalt.
Ik eis minder van mezelf de perfecte ouder te
zijn. Voorheen stelde ik overdreven voorwaarden
en verwachtingen aan mezelf als ouder. Ik wou
mijn kind op geen enkele wijze te kort doen. De
keren dat het me niet lukte vond ik mezelf een
erg tekortschietende ouder. Ik dacht dat ik hele-
447
maal nooit zou weten voldoen aan mijn verwach-
tingen en aan die van mijn kind naar mij toe. Ik
wou het finaal opgeven een bekwame ouder te
zijn en voelde me mislukt en zwak. Pas veel later
drong het tot me door dat perfectie niet moest
en me vaak meer stoorde dan me hielp. Nu eens
eiste het alles van me, dan weer eens sloeg het
me lam. Nu tracht ik een actieve ouder te zijn en
dingen waar te maken zonder in extremen te ver-
vallen. Ik laat mezelf toe in zekere mate iets te
doen en waar te maken, zonder mij zelf verwijten
te maken. Ik merk dat ik daardoor ook redelijker
geworden ben tegenover mijn kind.
Ik ben nogal een controle-freak. Ik zet iets graag
helemaal naar mijn hand. Ik merk ook als dit me
niet lukt, ik het gemakkelijk helemaal dreig op te
geven. Ofwel verloopt iets op mijn manier zoals
ik had gepland, ofwel verloopt iets niet op mijn
manier en dan neig ik het finaal aan de omgeving
over te laten. Ik trek me er dan nog weinig van
aan en zal me nog weinig inzetten. Ik neig het dan
helemaal op zijn beloop te laten en het aan an-
deren over te laten. Toch merk ik de laatste tijd
dat niet alles zelf in de hand hebben en samen
iets uit te voeren en met iets bezig zijn, me een
goed gevoel kan geven. Niet alle druk ligt dan bij
mezelf. Loopt dan iets niet naar behoren dat zijn
er de anderen nog om het mee op te vangen en
448
er je overheen te helpen. Je staat dan niet alleen
met die tegenslag. Ook komt het zo minder hard
aan en geef je er minder om als iets niet is zoals
je je had voorgesteld.
Nood
Onderzoek wijst uit dat sommige mensen extreem be-
hoefte hebben aan schema's om hun denken en doen op
af te stemmen. Elk ontbreken eraan maakt hen erg on-
zeker en kan hen erg in de war brengen. Het kan ook
moeilijk zijn voor hen te achterhalen welk schema toe te
passen en te activeren in een bepaalde situatie. Ook elke
schema-onduidelijkheid creëert uitgesproken spanning
bij hen.
Elke afwijking in denken en doen van een schema kan
hen erg in paniek brengen en hen onder druk zetten om
de afwijking ongedaan te maken. Zij ervaren deze sche-
ma's dan als houvast die structuur en ordening brengen
in hun chaotisch denken en doen. Ze hebben, anders ge-
zegd, behoefte aan structuur waarbij ze patronen of
schema's in hun hoofd willen herhalen. Zo wordt een
nieuwe situatie kenbaar, herkenbaar en erkenbaar. Is
een intern schema niet activeerbaar en volgbaar, dan
trachten ze zich te hechten aan een extern schema met
structuur en ordening. Soms claimen ze die structuur in
449
de omgeving. Dit alles in een context van een minder luk-
kend denken en doen.
Problemen kunnen dan ervaren worden met schema-se-
lectie, -activering, -duidelijkheid, -intensiteit, -labili-
teit, -wissel, -splitsing en -gebruik. Gedacht kan dan mo-
gelijk in de richting van AD(H)D (schema-tekort, -vlucht-
(igheid) en -afleidbaarheid), Gilles de la Tourette (sche-
ma-dwang), obsessief-compulsieve stoornis en persoon-
lijkheidsstoornis (schema-dwang en -splitsing: verschil
schemadenken en -handelen - besef van onzin, maar zich
toch verplicht voelen), borderline (schema-verwachting
en -afsplitsing: onbereikbaarheid schema-invulling), au-
tisme waaronder Pathological Demand Avoidance
(schema-tekort en -fixatie) en syndroom van Asperger
(schema-fixatie).
Situering
Geef voor jezelf met behulp van stippen de plaats en ver-
houding van je schema's, jezelf en de realiteit tegenover
elkaar weer.
Je kan dit ook doen voor je kind.
450
Verweving, bedrading,
‘connecting’
Zowel maatschappelijk als individueel is er relationeel de
laatste jaren een hele evolutie merkbaar. Deze evoluties
hangen samen met maatschappelijke ontwikkelingen,
die heel nieuwe mogelijkheden creëren. Denk aan het
toenemend belang en aandeel van de sociale media,
waardoor mogelijk enkel virtuele relaties ontstaan.
Vooral jongeren weten van deze nieuwe mogelijkheden
gebruik te maken.
Wat evolueert in de sociale omgang ?
Wat komt meer centraal te staan ?
JONGERENTHEMA
451
De waargenomen evolutie gaat van onvoorwaardelijk en
vanzelfsprekend ergens bijhoren. Als gegeven ergens
deel uitmaken van je onmiddellijke kring waaruit voort-
gekomen. Er als vanzelfsprekend bijhoren, tenzij zichzelf
erbuiten geplaatst. Assimilerend wat wordt geboden als
de waarheid en de werkelijkheid. Moeilijk er zicht op
kunnen krijgend of zich van kunnen distanciërend. Ver-
weven in en met het geheel.
452
Over verwantschap vinden met wie stilaan meer contac-
ten. Contacten die om die reden worden uitgebouwd.
Zelfde geslacht, zelfde buurt, zelfde activiteiten, zelfde
interesses, zelfde gevoelens, zelfde gedachten of niet ex-
treem verschillend. Of verwantschap in het verschil : an-
der geslacht, andere buurt, andere activiteiten, andere
interesses, andere gevoelens, andere gedachten en el-
kaar extreem aanvullend. Bedrading die zich vormt.
Voorwaardelijk, met zelfde territorium of voor zover ver-
schillend territorium, met zelfde patronen of voor zover
verschillende patronen.
453
Tot actief zoeken naar nieuwe contacten die groei en
ontwikkeling mogelijk maken. Die toelaten huidige gren-
zen te overschrijden of mogelijk te inperkende grenzen
te verleggen. Mogelijk ook weg te komen uit eenzaam-
heid of isolement. Die nieuwe oriëntatiepunten en mo-
dellen laten ontdekken. Die toelaten zelf actief een in-
breng te doen in de uitbouw van de aard, de inhoud en
de wijze van connecteren. Connecties die wederzijds
worden gemaakt en die men zelf gestalte geeft. Zelf ge-
doseerd volgens verwachtingen, voorkeur, steun, vrij-
heid en billijkheid.
454
Individueel wordt opeenvolgend voortgebouwd op wat
eerder werd verworven. Dit eerdere levert dan de
sterkte en de kracht om zodra mogelijk voorzichtig een
volgende stap te zetten. Zonder groot gevaar in moeilijk-
heden te geraken omdat men steeds tijdelijk een pas te-
rug kan zetten. Zich blindelings en roekeloos storten in
avontuur, zoals vaak voorgesteld bij jongeren, is er niet
of nauwelijks bij. Het is eerder een aanvoelen iets ver-
worven te hebben, aan verruiming toe te zijn en het aan
te kunnen, eerder dan een bestrijden, ontvluchten of
vermijden van wat achter ligt.
455
Lukt individueel opeenvolgend een en ander niet, of valt
een van deze drie lagen weg dan kunnen spanningen
ontstaan. Compensatie kan dan in een andere laag ge-
zocht worden, maar biedt niet steeds een volwaardige
overname hiervan. Men kan dan niet volwaardig meer
terugvallen op een verleden, een heden en een toe-
komst. Individueel en maatschappelijk ziet men een ten-
dens om steeds meer op te schuiven naar de toekomst,
een perspectieven biedende maar niet altijd gemakke-
lijke opgave. Een vaststelbaar element hierbij is dat na-
bijheid steeds op grotere afstand gezocht wordt. Zo ko-
men mogelijke tussenniveaus weg te vallen of worden ze
overbodig.
456
Voor wie problemen ervaart, kan getracht worden :
de verweving, bedrading en 'connecting'
te verhelderen,
de mogelijke tekorten hierin te verduide-
lijken en
ze zo mogelijk weg te werken.
457
V
ier-
stappenplan
Formulering voor jongere leeftijdsgroepen :
Als je met iemand wil praten of samen iets wil doen, is dat niet
steeds makkelijk. Je kan letten op de concrete situatie wat kan
of aangewezen is. Je kan rekening houden met de ander en
met jezelf, met wat elk denkt en wat elk wil. Ook kan je er op-
letten dat je verder met elkaar kan blijven opschieten. Con-
creet zijn er vier stappen die je kan zetten. Een eerste stap is
Waar let ik op vooraleer te reageren ?
JONGERENTHEMA
458
door te praten, te luisteren en toe te kijken aan de weet te ko-
men hoe de ander over iets denkt en wat die wil
.
Kortweg ge-
zegd, luisteren en kijken naar de ander. Een tweede stap is je
eigen gevoelens en behoeften achterhalen, hoe jij je iets voor-
stelt en hoe jij je erbij voelt. Kortweg gezegd, luisteren en kijken
naar jezelf. Een derde stap is door je denken alles op zijn best
samen te brengen : wat concreet kan of wenselijk is, wat elk
voelt en wil, en wat voor je kan. Kortweg gezegd, praten en
overleggen met jezelf. In stap vier tracht je er door praten met
de ander uit te komen en elkaar te vinden. Tenslotte voer je
dit, zo het kan, samen uit terwijl je blijft praten. Kortweg ge-
zegd, praten, overleggen en doen met de ander samen. Bij het
nemen van de stappen kan je je relatiewijze toepassen waarop
je stilaan uit kwam of die je samen
verkoos. Tegelijk zorg je er
voor dat elk tot zijn recht komt, je dichter bijelkaar komt en
verder nog beter met elkaar kan opschieten, vanuit je nieuwe
ervaring samen.'
459
Formulering voor oudere leeftijdsgroepen :
'Samenpraten en samenhandelen is niet steeds gemakkelijk.
Het vraagt enerzijds inspelen op waarover het gaat, maar ook
voeling krijgen met de ander en jezelf en hiermee rekening
houden. En tegelijk ook aandacht geven aan de relatie tussen
je belden. Om te lukken in samenpraten en samenhandelen
zijn vier stappen te zetten. Een eerste stap is, uitgaande van
waarover het gaat, voeling krijgen met de ander. Zien en luis-
teren vormt de boodschap, waarover gaat het in feite en hoe
voelt de ander dit aan, wat leeft er bij de ander hierover. Een
tweede stap is luisteren naar jezelf. Wat waarover het gaat
460
en wat
de ander laat voelen betekent voor jezelf. Voelen
als aandacht besteden aan je behoeften, gevoelens,
voorstellingen en ervaren in dit verband staat hier
voorop. Een derde stap is met jezelf te overleggen hoe je
zorg voor waarover het gaat en zorg voor de ander en
jezelf kan samenbrengen. Denken hoe elkaar te vinden
rond waarover het gaat en welk het effect, ook gevoels-
matig, op elk zal zijn staat hier centraal. Een vierde stap
is tot praten of handelen te komen met zorg voor de ver-
houding tussen je belden. Doen op een zo aanvaardbaar
mogelijke wijze voor elk waardoor elk tot zijn recht komt
en je elkaar kan vinden en je relatie hier aan groeit is
waarrond het draalt. DIt samendoen kan samenpraten
zijn als voorbereiding tot of kan samendoen zijn in de
werkelijkheid na samenpraten. Bij' het nemen van de
stappen wordt stilaan gekozen voor een bepaalde rela-
tiewijze als inspelen op de ander en jezelf.
461
Voeden’
Intuïtief voelen we aan dat tijd, afstand, expressie en los-
laten helend kunnen werken. Zijn we gefocust op iets
door haar onmiddellijkheid, nabijheid en door een op-
eenstapeling en een vasthouden, dan voeden we het. Dit
voeden kan een stap zijn zo gunstig. Dit voeden kan ook
maken stil te staan en niet vooruit te raken zo ongunstig.
Gunstig kan dit voeden zijn in een verwerkings-, groei-
en veranderingsproces. Ongunstig kan dit voeden zijn
wanneer het inperkend, begrenzend en niet-helpend
uitwerkt.
Wanneer we gevoelsmatig en in gedachten met iets
bezig zijn, kan dit helpen.
Het kan ook hinderend werken.
462
VOEDEN IN THEORIE
Heel wat ervaringen hebben de neiging spontaan in be-
tekenis en belang af te nemen, tenzij ze worden gevoed.
Dit voeden kan zeer indirect en algemeen zijn, bijvoor-
beeld iemand informeren over een onderwerp of een
rustige en veilige sfeer creëren. Dit voeden kan ook zeer
direct en concreet zijn, bijvoorbeeld iemand confronte-
ren met je paniekerige gevoelens over een onderwerp of
iemand bij herhaling een bevel geven of een bepaalde
verwachting blijven uiten.
Vastgesteld kan worden dat anderen ons continu kun-
nen voeden met zowat alles. Sommigen doen dit bewust
om ons te beïnvloeden, anderen doen dit onbewust.
Vastgesteld kan ook worden dat wij onszelf continu voe-
den met zowat alles. Soms doen we dit bewust om ons
te beïnvloeden, soms onbewust.
Dit voeden heeft tot gevolg dat iets aan betekenis wint
en ook aan belang. Hierdoor kan iets bekrachtigd wor-
den of iets afgezwakt. Zo kan voeding gegeven aan ons
waarnemen, ons denken, ons voelen, ons verlangen, ons
geheugen, ons voorstellen, ons fysiek ervaren, ons ge-
drag. Elk van deze elementen kan dan weer de overige
voeden of afremmen : ons denken dat ons gevoelig of
overgevoelig maakt of afzwakt, ons voelen dat ons den-
ken aanwakkert of stillegt, ons gedrag dat ons anders
463
laat ervaren, onze manier van fysiek ervaren dat onze
manier van verlangen beïnvloedt, onze manier van ver-
langen die onze manier van ervaren wijzigt.
Dit kan binnen iemand : mijn voorstelling die gevoelens
aanwakkert of vermindert. Dit kan ook tussen mensen :
jouw voorstelling die mijn gevoelens beïnvloedt of mijn
voorstelling die gevoelens bij je teweegbrengt, mijn mis-
lukkend handelen dat jou ontmoedigt, of jouw lukkend
handelen dat mijn verlangen aanwakkert.
een voorbeeld :
Ik ben zo al niet gemakkelijk zeker van mezelf. Ik praat
vaak op een negatieve ontmoedigende manier tegen me-
zelf : ik roep dan herinneringen op aan mijn eerder falen,
ik denk dan gemakkelijk dat anderen het beter kunnen en
stel me al voor dat ik helemaal niet luk. Dit wordt vaak
nog erger wanneer mijn onmiddellijke omgeving haar on-
geloof uit over mijn kansen, haar gevoelens van twijfel
weergeeft over mijn volhouden en zich bij voorbaat reeds
druk maakt omdat ze weer een herhaling verwacht. Mis-
schien trachten we zo teleurstelling te voorkomen door
uit te gaan van een mislukken.
464
nog een voorbeeld :
Als ik mij aanvaard voel, dan krijg ik vleugels. Mijn on-
middellijke omgeving weet hoe erg ik dit gevoel nodig
heb en laat me dit heel expressief en duidelijk voelen dat
ik welkom ben en erbij hoor. Ik tracht mezelf hierbij ook
te helpen. Ik moedig mezelf dan aan met gedachten als
'zo ze niet vijandig doen, is dit een teken dat ze me graag
hebben', dat ik me herinner er steeds bij gehoord te heb-
ben, dat als ik rustig blijf ik gemakkelijker aanvaard zal
worden.
VOEDEN IN DE PRAKTIJK
Naar sociale omgang toe, kan dit voeden heel behulp-
zaam zijn om iemand te beïnvloeden of iemand die
moeilijkheden ervaart, te helpen. Dit voeden kan met
wat iemand stimuleert of versterkt, of kan met wat ie-
mand afremt of verzwakt. Hier bewust van zijn, kan heel
wat perspectieven openen in het sociaal contact. Zo kan
je 'voedsel' geven voor dit of 'voedsel' wegnemen voor
dat. Ook kan het nuttig zijn het globaal voeding geven
aan te bekijken en hier zo nodig wat aan te veranderen.
Zeker wanneer bepaalde problemen of spanningen op-
duiken. Zonder dat we het weten geven we zelf of ande-
ren voeding aan bepaalde beperkende wijzen van zijn,
reageren, denken of voelen.
465
In de praktijk blijkt vaak dat een bepaalde inhoud een an-
dere voedt en dit in een bepaalde volgorde : zo wordt
ons waarnemen veelal gevoed door onze herinnering,
we nemen dan iets waar vanuit ons verleden van weten
en tegenover het gamma van aanwezige herinneringen,
deze geactiveerde herinneringen voeden gunstig of on-
gunstig onze verlangens, verlangens die ons tot denken
aanzetten, ons denken voedt op zijn beurt vaak onze
voorstelling, deze voorstelling voedt dan gemakkelijk ons
voelen, voelen dat gemakkelijk ons fysiek ervaren voedt,
en dit ervaren voedt dan weer ons (geneigd zijn tot) han-
delen.
een voorbeeld :
Als ik een bepaald iemand zie, herinner ik me hem of haar
als vervelend naar me toe. Dit maakt me weinig geneigd
om er contact mee te zoeken. Ik denk dat hij of zij me niet
erg mag. Ik stel me voor dat zo ik hem of haar aanspreek,
ik veel kans maak dat hij of zij niet reageert. Dit maakt
me onzeker en tegelijk boos. Ik voel een zekere spanning
in mij. Ook fysiek verstrak ik. Ik loop gewoon de andere
kant op.
Als ik een bepaald iemand zie, herinner ik me hem of haar
als vriendelijk naar me toe. Dit maakt me geneigd om er
contact mee te zoeken. Ik denk dat hij of zij mij mag. Ik
466
stel me voor zo ik hem of haar aanspreek, ik veel kans
maak dat hij of zij reageert. Dit maakt me zelfzeker en
tegelijk blij. Ik voel een zekere ontspanning in mij. Ook fy-
siek ervaar ik een rustig en prettig gevoel. Ik loop gewoon
op de ander toe.
nog een voorbeeld :
Iemand maakt je het leven zuur, maar je wil je niet uit je
lood laten slaan. Je hebt er genoeg van er weer tegenop
te zien met hem of haar te maken krijgen. Je wil niet lan-
ger dat je vreest van die hele situatie niet aan te kunnen
en buiten jezelf te geraken.
Je denkt er beter aan te doen het contact met de ander
rustig tegemoet te gaan. Je ziet het niet als een herhaling
vanuit eerdere ervaringen, maar als een uitdaging je niet
te laten irriteren. Je wil van jezelf verwachten de situatie
aan te kunnen. Je stelt jezelf heel concreet voor de situa-
tie aan te kunnen en er rustig bij te blijven. Je voorgesteld
objectief is niet het van de ander te moeten winnen, maar
je door de ander niet te laten aansteken. Dit geeft je een
rustig gevoel en een ontspannen ervaren, zodat je in
staat bent je reactie uit te stellen en de afstand tegenover
de ander te vergroten.
467
VOEDEN GEBEURT HOE ?
Door de focus te verleggen of door de afstand te vergro-
ten kan je in het algemeen vermijden iets te sterk te voe-
den. Omgekeerd kan je door de focus op iets te richten
en de afstand te verkleinen in het algemeen bereiken dat
iets meer wordt gevoed.
Globaal genomen kan, zo gemakkelijk persoonlijke of in-
terpersoonlijke moeilijkheden ontstaan, best nagegaan
welk 'voedsel' en soort 'voedsel' hier aanwezig is en
welke 'voeding' en soort voeding in het algemeen wordt
gebruikt.
een voorbeeld :
escalatie van een conflict
Oude koeien uit de gracht halen en alles herbekijken van-
uit het verleden. Piekeren over je slachtoffer voelen.
Gemakkelijk ongemakkelijk worden.
nog een voorbeeld :
een pijnlijke herinnering
468
Herinnering omringen met veilige en warme gevoelens in
vertrouwvolle omgeving. Gebeuren bij herhaling herspe-
len met gunstige afloop. Gebeuren herdenken in andere
meer positieve kaders.
VOEDEN EEN HEEL GEBEUREN
Bij problematisch persoonlijk of interpersoonlijk hande-
len kan vastgesteld worden dat dit handelen niet zomaar
plots ontstaat, maar het eindpunt is van een hele reeks
voorafgaande processen, waarop zonodig remmend kan
worden ingegrepen. Zodat iemand niet hulpeloos moet
toezien op zijn uiteindelijk gedrag, maar tijdig controle
kan uitoefenen op de tussenstappen die tot dit gedrag
leiden.
een voorbeeld :
Verslavings-, gewelddadig en misbruikgedrag zelf tegen-
gaan door het niet te voeden met de problematische
mentale inhouden en processen die thans tot dit gedrag
leiden en ze te vervangen door remmende, afleidende of
alternatieven biedende mentale inhouden en processen
die niet problematisch gedrag weten te voeden. Bijvoor-
beeld, de gedachte 'niemand geeft om mij' vervangen
door 'ik kan om iemand geven'.
469
AL OF NIET VOEDEN VOOR JEZELF
Als teken van emotionele intelligentie wordt het regelen
van emoties genoemd. Dit gebeurt onder meer door het
oproepen van gedachten en het vertonen van gedrag
welke emoties milderen. Dit eerder dan ze te voeden
door het herhalen van eenzelfde ongunstige gedachte
en het vasthouden aan een niet helpend gedrag. Ook ie-
mand opzoeken, met iemand praten en sociale steun er-
varen kunnen emoties helpen regelen.
een voorbeeld :
Voor zichzelf denken een situatie aan te kunnen eerder
dan te denken van niet; even weggaan en een prettige
afwisseling zoeken eerder dan star in iets door te gaan;
met iemand praten over de opgewekte emoties en zo er-
kenning, begrip en steun te ervaren, eerder dan zich er
zelf blind op te staren vanuit een gevoel van geen erken-
ning, begrip of steun te vinden.
Door afstand te nemen van emoties en gedachten rond
iets of een gebeuren, kan dichter bij de realiteit gekomen
en worden onderliggende feiten meer zichtbaar. Voor-
barige verwachtingen, vooroordelen en interpretaties
staan soms in de weg om een realiteit te onderkennen
en er bij stil te staan. Door ze weg te laten komt er
ruimte voor andere en nieuwe mogelijkheden en ver-
470
schijnt iets of een gebeuren niet langer als probleem of
impasse. Dit opent de weg naar nieuwe meer bruikbare
emoties en gedachten, die helend, helpend en onder-
steunend kunnen zijn.
AAN ELKAAR KNOPEN ALS VOEDEN
Vaak kan vastgesteld worden dat zowat alles aan elkaar
wordt geknoopt. Wat gisteren gebeurde vormt het per-
spectief van waaruit alles in het nu en voor de toekomst
wordt bekeken. Verwachtingen voeden de wijze waarop
naar het nu wordt gekeken. Waarde-oordelen maken
dat niet onbevangen naar een situatie kan gekeken. Wat
iemand zegt of doet wordt onmiddellijk in verband ge-
bracht met de kwaliteit van de relatie tussen beiden. Zo
wordt alles gemakkelijk uit alles afgeleid. Zo worden ont-
wikkelde beelden en aanwezige oordelen gemakkelijk
gevoed en bevestigd. Er is dan weinig soepelheid en
openheid aanwezig om hier nog van af te wijken zo de
werkelijkheid anders blijkt te zijn.
een voorbeeld :
Eerder dan luisterbereid te zijn, wordt naar een nieuwe
situatie of huidig gebeuren gekeken vanuit eerder ont-
wikkelde afkeer en weerstand en vanuit vooroordelen die
471
verwachtingen en veronderstellingen voeden. Deze lei-
den dan weer tot gedachtelezen en voortijdige interpre-
taties en te snelle reacties.
AL OF NIET VOEDEN VOOR ELKAAR
Vaak wordt getracht invloed op elkaar uit te oefenen
door iets te voeden met wat stimuleert of remt. Of nog,
wordt getracht door iets niet te voeden een remmende
invloed te hebben.
een voorbeeld :
Voor iets wat je niet wil iemand voeden met schuldgevoe-
lens en deze trachten tot iets anders te bewegen door po-
sitieve waarde-oordelen tot expressie te brengen bij ver-
andering. Tegelijk niet reageren op de steun die iemand
zoekt voor zijn keuze waarmee niet akkoord.
TUSSENSCHAKELEN ALS VOEDEN
Door emoties en waarde-oordelen vertolkt in je mening,
voortdurend tussen jezelf en de omgeving met de din-
gen waarop betrokken, te laten staan, wordt je omgang
gemakkelijk bemoeilijkt. Dit omdat hierdoor je emoties
vaak nog toenemen en je oordeel gemakkelijk wordt
aangescherpt bij de confrontatie.
472
een voorbeeld :
Mijn afkeer van iemand en mijn oordeel over iemand,
maken het moeilijk nog naar hem of haar te luisteren. Bij
elke nieuwe ontmoeting wordt mijn afkeer opnieuw ge-
wekt en dringt mijn oordeel zich opnieuw op. Dit maakt
het telkens nog moeilijker met zo iemand te praten.
VERZET ALS VOEDEN
Soms wordt iets gevoed door het te willen afweren of te
willen bestrijden. Bepaalde gevoelens, bepaalde gedach-
ten of bepaalde herinneringen waar het moeilijk mee te
hebben en waarvoor zich te willen behoeden, kunnen
juist maken er niet van los te komen. Het verzet hierte-
gen maakt juist een voeden uit. Men slaagt er dan niet in
deze gevoelens, gedachten of herinneringen los te laten.
Juist door het verzet los te laten, ontstaat er ruimte voor
loslaten en niet verder voeden. Men komt zo gemakke-
lijker voorbij de gedachte, het gevoel en de herinnering,
zodat er ruimte ontstaat voor iets anders.
een voorbeeld :
Alleen al de gedachte opnieuw met een herinnering ge-
confronteerd te worden kan reeds extreme emoties op-
roepen en iemand helemaal uit balans brengen. Door in
473
gedachten ruimte te laten en te voorzien voor een herin-
nering en erbij aansluitende gevoelens, kan de herinne-
ring en eraan verbonden gevoelens gemakkelijker weg-
ebben nadat er even tijd en ruimte voor was eerder dan
strijd en verzet ertegen. In gedachten hoeft er dan niet
langer een alertheid om herinnering te vermijden en kan
er ruimte gecreëerd voor andere ervaringen en gevoe-
lens.
BEELDEN VOEDEN
Soms kan vastgesteld dat iemand nieuwe ervaringen
herleidt tot de positieve of mogelijk negatieve synthese
van eerdere ervaringen. Nieuwe ervaringen, ook al wij-
ken ze af, voeden dan het beeld dat reeds eerder was
gevormd. Deze beelden kunnen over zowat alles gaan.
Zo onder meer ook wie zelf te zijn, hoe de relatie is met
iemand, hoe iemands situatie is, enzomeer.
een voorbeeld :
Iemand die zich eerder het slachtoffer voelde, loopt het
risico gemakkelijk geneigd te zijn in nieuwe situaties
hierin een herhaling te vinden. De omgeving maakt op-
nieuw gebruik van hem of haar, iemand voelt zich onbe-
grepen of gemakkelijk genegeerd. Er wordt met hem of
haar weinig of geen rekening gehouden. Men voelt zich
474
gemakkelijk verplicht te geven, zonder in de nieuwe situ-
atie het gevoel te hebben iets terug te krijgen.
Hoewel hierin vaak een kern van waarheid schuilt, vindt
men door het voeden van deze weinig gunstige beelden
van de realiteit niet de kracht hier wat aan te doen. Ook
kan men hierdoor de omgeving door de mogelijk geuite
teleurstellingen en verwijten weinig bewegen hierin ver-
andering te brengen.
HOE BEELDEN VOEDEN
We reageren niet op realiteiten maar op voorstellingen
die we van deze realiteiten vormen. Deze voorstellingen
worden gevoed door onze waarnemingen, onze herinne-
ringen, onze verlangens of vrezen, onze gevoelens, onze
fantasieën en onze lichamelijke sensaties en onze om-
gang hiermee. Ook het gelijkaardig persoonlijk ervaren
van mensen uit onze omgeving voeden mee de voorstel-
lingen of beelden van de realiteiten.
een voorbeeld :
Wie een kind of een jongere voor ons is wordt gevoed
door onze ervaringen : wat we zien, wat we ons herinne-
ren, wat we denken, wat we verkiezen of juist niet, wat
we ons voorstellen, wat we voelen, wat ons beroert en
welke omgang we vertonen met hen.
475
SIGNALEN WORDEN GEVOED
Emoties zijn signalen waar best rekening mee kan gehou-
den worden. Gekeken kan worden wat deze emoties
voedt. Soms zijn het gedachten, soms zijn het behoeften,
soms zijn het herinneringen, soms voorstellingen, soms
fysieke signalen. Door aandacht te besteden aan wat
emoties voedt kunnen emoties gemilderd worden, door-
dat de oorsprong ervan aandacht wordt gegeven.
een voorbeeld :
Angst kan gevoed door de gedachte dat iets gevaarlijk
kan zijn, door de behoefte aan veiligheid, door de herin-
nering aan een eerder mislukken, door de voorstelling dat
het mis zal gaan, door lichamelijke spanningsverschijnse-
len.
Door in zijn denken te zoeken naar wat het gevaar kan
verminderen, door zijn behoefte aan veiligheid te onder-
kennen en te zien hoe er aan tegemoet kan gekomen zon-
der wat te willen op te geven, door uit zijn herinnering te
leren hoe het nu anders aan te pakken, door zijn voorstel-
ling te nuanceren en zich ook voor te stellen wat er zal
gebeuren en te zullen ervaren zo het toch mis gaat, door
lichamelijke verschijnselen te onderkennen als niet nieuw
in de situatie en erbij horend als een vorm van zich alert
makend, kan de angst wellicht getemperd.
476
Verdriet kan gevoed door de gedachte wat niet meer kan,
door de behoefte aan wat er niet langer is, door herinne-
ring aan eerdere tegenslagen, door de voorstelling dat er
geen toekomst is, door lichamelijke uitputtingsverschijn-
selen.
Door in zijn denken te wennen aan wat niet meer kan,
door zijn behoefte aan wat te missen te onderkennen en
te delen met zijn omgeving als waar de eerste tijd geen
echte tegemoetkoming voor mogelijk is, door zich van
eerdere soortgelijke ervaringen te herinneren hoe ermee
om te gaan en ze te verwerken, door zich voor te stellen
dat anders zijn van iets nog geen afwezigheid van per-
spectief betekent, door tegemoet te komen aan lichame-
lijke moeheid kan zijn verdriet meer draaglijk worden en
de betekenis krijgen van een stap in een verwerkings- of
rouwproces.
HOE EEN OVERVOEDEN VERMIJDEN
Soms wordt iemand overspoeld door emoties. Soms blij-
ven uitgesproken emoties ook voor langere tijd iemand
beroeren. Vastgesteld kan dan, dat de realiteit hier niet
alleen aan de basis van ligt. Veelal worden deze emoties
gevoed door hoe de situatie wordt waargenomen, met
welke eerdere ervaring ze wordt verbonden, welke ge-
dachten en interpretaties hieraan wordt gegeven, welke
behoeften worden gewekt, welke voorstellingen worden
477
gemaakt en welke lichamelijke sensaties hiermee ge-
paard gaan.
een voorbeeld :
Onderzoek wijst uit dat hevige emoties vaak samengaan
met een zich zorgen makend denken, met een voortdu-
rend herhalen van eenzelfde negatief denken, met een
zichzelf bestempelen als slachtoffer of niet opkunnen te-
gen de situatie, telkens opnieuw.
Is een minder zorgwekkend denken mogelijk, blijft men
niet voortdurend eenzelfde negatieve gedachten herha-
len, denkt men minder in termen van slachtoffer zijn of
niet aankunnen van de situatie, dan zijn minder uitge-
sproken emoties mogelijk die minder lang blijven.
478
Stel je een emotioneel gebeuren voor. Kijk hoe je er mee
omgaat. Geef bij middel van de tekstballonnen aan hoe
je ervaren mogelijk wordt gevoed (door jezelf of je omge-
ving).
Geef aandacht aan de inhoud hiervan - de inhoud op zich.
Zoek de tegenpool van de inhoud. Voed je ervaren hier-
mee. Merk je een verschil ?
479
Je kind volgen,
ook online ?
Aanwezige ouder(s)
Opdat je kind zich zou kunnen ontwikkelen heeft het
kansen en gelegenheden hiertoe nodig. Het kind heeft
gelegenheden nodig om ervaring te kunnen opdoen, om
de buitenwereld te leren kennen, om te kunnen leren uit
wat misging en uit fouten. Het kind moet kansen krijgen
zijn mogelijkheden, zijn kracht, maar ook zijn grenzen te
leren kennen. Het kind moet zelfvertrouwen en zelfstan-
digheid weten te verwerven.
Wat betekent je kind volgen ?
en
Wat houdt dit in ?
480
Als ouder besef je het kind hiertoe ruimte te moeten bie-
den. Bij voorkeur veilige ruimte. Alles te strak in de hand
houden, of te veel in de plaats van het kind willen doen,
kan een hinderpaal hiervoor vormen.
Om het kind deze veilige experimenteerruimte te kun-
nen bieden, kan je gebruik maken van het volgen van je
kind. Je kind kan dan een en ander uitproberen en leren,
terwijl jij zorgt dat het voldoende veilig blijft, en dat zo
nodig voldoende steun en tijdig bijsturing worden gebo-
den.
Opdat dit mogelijk zou zijn, is het nodig als ouder vol-
doende geïnformeerd te blijven over je kind, de situaties
die het ontmoet en wat het kind doet. Hiertoe is het
wenselijk over voldoende informatiekanalen te kunnen
beschikken.
Informatie kan in de eerste plaats komen van je kind zelf,
over wat het je vertelt. Ook andere volwassenen of kin-
deren waarmee het in contact komt, kunnen als infor-
matiebron aangesproken. Zelf kan je als ouder ook ob-
serveren en toezien op wat je kind doet. Als ouder kan je
zeker ook van je aanvoelen gebruik maken om hoogte te
krijgen van je kind en de situatie waarin het zich bevindt.
481
Als ouder kan je je de situatie voorstellen van te weinig
informatie hebben over je kind en zijn dagelijks doen. Dit
kan samenhangen met de geringe tijd waarover je be-
schikt, of met een geringe interesse voor het kind en zijn
welbevinden, of nog met een minder goede relatie met
je kind. De grote vrijheid die dit voor je kind met zich
meebrengt, kan moeilijk te hanteren zijn voor het kind.
Het kind neemt grote risico's, soms zonder dit zelf te be-
seffen. Het kind laat zich erg gemakkelijk beïnvloeden.
Het kind weet zelf nog onvoldoende zijn gedrag te oriën-
teren, te sturen en te begrenzen. Het kind geeft onvol-
doende rekenschap van zijn gedrag aan zichzelf of aan
betekenisvolle personen uit zijn omgeving. Het kind be-
schikt niet over een klankbord om vooraf zijn handelen
af te wegen, of om te reflecteren achteraf over zijn han-
delen en de eraan verbonden gevolgen.
Deze risico's als gevolg van een te geringe informatie
over je kind en zijn handelen wil je vermijden. Dit kan
door met je oren, ogen en gevoel voldoende en tijdig te
volgen wat je kind doet en waar het vertoeft. In je hoofd
tracht je je dan zo een reëel mogelijk beeld te vormen
van de werkelijkheid van en voor je kind.
Je kan dit ook door je kind mee te laten volgen hoe jij zijn
werkelijkheid ervaart en voorstelt. Ouders die zich open
en duidelijk opstellen naar het kind toe, weten op hun
482
kind over te brengen wat ze denken, voelen en willen
met betrekking tot bepaalde situaties. Hun kind kan dan
in zijn handelen naast het voeling hebben met zijn eigen
denken, voelen en willen, zich een beeld vormen van hoe
dit overkomt bij je als ouder : wat jij hierover zou denken,
voelen en wat hierbij zou willen. Het kind kan dan zijn
handelen sturen en begrenzen via zijn eigen ervaren,
maar ook via het voorgestelde ervaren van je kant uit.
Zo kan een kind soms perfect ervaren dat waarmee het
zelf akkoord is, dit geenszins het geval zou zijn voor je.
Het kind kan dan voorvoelen dat wanneer je dit zou ver-
nemen, je houding negatief zou zijn. Door je kind dan
ook voldoende te volgen, weet je kind vooraf zoiets be-
ter te kunnen vermijden, omdat je uiteindelijk hier toch
tegenin zult trachten te gaan.
Door je kind precies te informeren wat voor je kan en
niet kan en door je voldoende te informeren over je kind,
kan je bewerkstelligen dat je kind dingen doet die ook
voor je kunnen.
Ouders die te weinig informatie geven over wat kan en
niet kan en zich te weinig informeren over hun kind, lo-
pen gemakkelijk het risico dat hun kind dingen doet of in
situaties terecht komt die voor hen niet kunnen.
483
Mogelijk heeft dit te maken met niet langer geloven in
het effect van je informatie of de zin van zich informeren
over je kind. Dit omdat je denkt dat het toch niets uit-
haalt en het geen onmiddellijk effect heeft. Je eigen
machteloosheid om hierin verandering te brengen ver-
sterkt mogelijk het gevoel van machteloosheid bij je kind
om in zijn situatie verandering te kunnen brengen. Als
mijn ouders schijnbaar geen punt meer maken van mijn
tijdig thuis zijn, hoe zou ik hier dan nog zelf een punt van
weten maken.
Bij de informatie die je je kind geeft en bij de informatie
die je over je kind krijgt, kan je twee wegen op :
. de weg van af te remmen en te begrenzen van wat je
niet wil, of
. de weg van aan te moedigen en aan te wijzen van wat
je wel wil.
Zo kan je, wanneer je kind zich gemakkelijk door leef-
tijdsgenoten laat beïnvloeden :
. het kind erop wijzen van niet te veel rekening te houden
met wat anderen van hem willen, of
. het kind stimuleren van voldoende rekening te houden
met wat zelf te willen.
In het eerste geval ga je in je reactie op je volgen van je
kind gemakkelijk wijzen op het tekortschieten van het
484
kind en op zijn kwetsbaarheid : je kind heeft te weinig
orde, heeft te weinig inzicht, heeft geen verantwoorde-
lijkheidsgevoel, heeft geen zelfvertrouwen.
In het tweede geval ga je in je reactie op je volgen het
kind aanmoedigen en trachten weerbaarheid bij te bren-
gen : hoe je kind stimuleren orde te scheppen en te be-
waken, hoe eerst te denken en dan te doen, hoe zichzelf
doelen te stellen, hoe op zichzelf te kunnen rekenen en
pas zo nodig hulp in te roepen. In het tweede geval kan
je je kind ook aanspreken op wat je wil en hoe het kind
zelf denkt dit te bereiken en hoe het hiertoe zelf een bij-
drage kan leveren.
Praten, en druk verminderen
Om voldoende informatie uit te kunnen wisselen, is het
wenselijk dat er een goede band is met je kind die we-
derzijds praten toelaat. Het betekent ook dat er een ge-
woonte is van praten met elkaar. Waar die band en die
gewoonte onvoldoende bestaan, kan alsnog getracht
stapsgewijs hiertoe te komen. Dit kan op volgende wij-
ze :
1. In een eerste fase kan afgesproken gewoon met elkaar
te praten zonder te oordelen of te reageren.
485
2. In een tweede fase kan afgesproken enkel te oordelen
over en te reageren tegen de situatie of het gebeu-
ren en zo nodig tegenover het gedrag van het kind,
maar de persoon van het kind zelf te sparen. In je
oordeel en reactie kan gekozen voor opbouwende
kritiek, hoe het wel kan met welk voordeel.
3. In een derde fase kan afgesproken hoe het kind zelf
een en ander kan bereiken en bewaken, en hoe jij je
kind hierbij kan ondersteunen en aanmoedigen.
Voorbeeld :
1ste fase : geen oordeel, geen reactie, enkel zich informe-
ren en luisteren
Waar was je gisteravond ?
- Ik was bij een vriend.
Wie bedoel je ?
- Je weet wel, Jonas.
Is dat die jongen die veel ouder is dan jijzelf ?
- We verschillen net 5 jaar.
2de fase : situatie- en gedragsgericht reageren, niet per-
soonsgericht
- Je weet dat ik niet graag heb dat je je isoleert met die
oudere jongen.
Wat heb je tegen hem ?
- Niets, alleen denk ik dat jullie te veel verschillen.
Hij geeft om mij, dan maakt leeftijd geen verschil.
486
- Wat voel jij voor hem ?
Hij behandelt me niet als een kind.
3de fase : ondersteuning en aanmoediging zelfsturing en
-controle
Respecteert hij je ook ?
- Hij zet me niet onder druk, als je dat bedoelt.
Kan je zelf bewaken dat dit niet gebeurt ?
- Ik heb hem gezegd dat ik niets overhaast wil doen,
niets waar ik me niet goed bij voel.
Ik zou met hem eens willen praten, zo kan ik hem zeggen
dat ook ik wil dat hij je respecteert.
- Als je wil laat ik hem even binnen als hij me komt af
halen, zo kan je hem beter leren kennen.
Contact, en afstand verminderen
Om meer kansen te creëren je kind te volgen, kan je
trachten de afstand tot je kind te verminderen. Dit kan
door zelf op een of andere wijze te participeren aan ac-
tiviteiten van je kind. Of nog door je kind kansen te geven
activiteiten bij je te laten plaatshebben. Of door contac-
ten te onderhouden met wie je kind omgaat (vrienden,
klasgenoten, clubleden, ...) : kennismaken, een praatje
maken, wegbrengen, iets drinken, iets samendoen, iets
organiseren, helpen, ...
487
De afstand kan ook verkleind door je aanwezigheid of je
bereikbaarheid. Iemand die aanwezig is als het kind weg-
gaat of als het kind thuiskomt. Waar het kind aan kan
meedelen waar voor hoe lang met wie hij of zij naartoe
gaat bij vertrek, of heenging bij terugkomst. Iemand als
ouder die kan gecontacteerd schriftelijk of telefonisch.
Of iemand die zelf schriftelijk of telefonisch contact on-
derhoudt.
Vaak is er een hele wereld van verschil tussen de volwas-
senenwereld van de ouder en de jongerenwereld van je
kind. Door moeite te doen om deze jongerenwereld te
leren kennen en er de waarde van te leren kennen voor
de jongere, kan de afstand ouder-kind verkleinen. Het
kan dan blijken dat je kind er vindt, wat je eigenlijk ook
wou bieden, zo je het niet zo onhandig aanpakte : veilig-
heid, aansluiting, erkenning, respect, waardering, com-
petentie, invloed, kracht, inspraak, zelfstandigheid, ...
Wat is en wat je wil zal niet steeds samenvallen. Door
hoogte te nemen of hoogte te krijgen over je kind en zijn
omgang, kan je een merkbaar verschil vaststellen. Soms
kan je ook vaststellen dat je kind niet bereid of geneigd
is hier onmiddellijk verandering in te brengen. Als ouder
kan je merken dat je zelf niet onmiddellijk weet hoe hier
snel verandering in te verkrijgen. Je kan er dan voor kie-
zen je kind informatief signalen uit te zenden over wat is
488
(wat je hierbij denkt, voelt en wil) en wat je zou verkiezen
(wat je hierbij denkt, voelt en wil). Bijvoorbeeld, dat je
merkt dat je kind weinig rekening houdt met je opmer-
kingen, dat je dit spijtig vindt en dat je hoopt dat hij of zij
er zelf nog eens over zou nadenken hoe het in de toe-
komst anders zou kunnen. Of bijvoorbeeld, dat je vast-
stelt dat je kind zo weinig zegt hoe het zijn tijd door-
brengt buitenshuis, dat je dit graag anders wil.
Op die manier laat je blijken dat je je kind verder volgt
ondanks het menings- en gedragsverschil, geef je zelf je
voorkeurrichting aan en doe je appel op je kind om hier
aandacht en zorg aan te besteden. Van jouw kant blijft je
engagement naar je kind toe en het is aan je kind om zijn
deel op te nemen.
Op die manier laat je ook blijken dat een situatie, gebeu-
ren of een handelen, ook relationeel, zich steeds op twee
niveaus afspeelt :
. op het vlak van de realiteit : dat wat is, wat kan opge-
merkt, en
. op het vlak van de mentaliteit : dat wat erbij wordt ge-
dacht, gevoeld en gewild.
Wat mentaal wordt opgepakt kan door je als ouder ge-
beuren, maar kan ook door de jongere zelf opgepakt :
wat hij of zij bij iets denkt, voelt en wil. Zo kan de jongere
489
geleerd meer los te komen van het feitelijke, het impul-
sieve en het schijnbaar onveranderlijke en om meer
voorstellend, reflexief en zelfsturend te werk te gaan.
Door je kind te volgen en hierover met hem te praten,
leert je kind stilaan zichzelf te volgen en met zichzelf te
praten.
Je kind volgen betekent vandaag meer ondersteunen,
door de jongeren te helpen kansen en mogelijkheden
voor zichzelf te creëren, dan superviseren, door de jon-
geren te wijzen op risico's en begrenzingen door je vast-
gesteld. Door jongeren voor zichzelf doelen en wegen te
laten zoeken, kan vermeden dat hinderpalen en grenzen
moeten aangewezen. Hier speelt zich wellicht een be-
langrijke evolutie af in de omgang met het kind : door
tijdig en regelmatig parallel je kind te volgen, je kind niet
laattijdig verplichten je te laten volgen. Door tweezijdig
zicht te houden voorbij eenzijdig toezicht te komen.
Je kind volgen betekent vandaag mee veiligheid voor je
kind organiseren zonder dat dit de ruimte voor horizon-
verruiming beknot en zonder dat een irreële overbe-
schermde omgeving wordt gecreëerd. Recent was voor
vele ouders veiligheid een topprioriteit, die alles vooraf-
ging. Dit bracht met zich enig risico voor overbescher-
ming, voor isolatie van het kind, voor inperking van de
490
ontwikkelingsruimte. Veiligheid hoeft evenwel ontwik-
kelingsruimte niet in de weg te staan. Ouders kunnen
mee aandacht en zorg besteden aan het garanderen van
een voldoende brede, reële veilige ontwikkelingsruimte.
Ouders kunnen ook hun kind leren hoe zijn veiligheid te
bewaken en te behouden wanneer het zich meer zelf-
standig in een bredere en minder vertrouwde omgeving
beweegt. Zie hierover het thema-onderdeel Buffers als
bescherming’ van deze encyclopedie. Ouders kunnen
hun kind leren op een veilige manier met risico's om te
gaan. Ouders kunnen ook voor zichzelf het onderscheid
leren tussen een probleem waarmee zijzelf te kampen
hebben (angstigheid, onzekerheid, ...) en een probleem
dat in de werkelijkheid bestaat (gevaar, onduidelijkheid).
Ouders kunnen er mee voor instaan dat in de voor het
kind nodige ontwikkelingsomgeving beschermende fac-
toren kunnen toenemen en risicofactoren afnemen. Zo
kan een bepaalde omgeving meer risicovol of meer be-
schermend zijn voor de ontwikkeling van het kind. Dit
kan gevolgen hebben zowel naar de kwaliteit van het vol-
gen van het kind, als naar de noodzaak dit volgen op te
nemen. Zie hieronder het balansmodel, zoals ontwikkeld
door het NIZW, het Nederlands Instituut voor Zorg en
Welzijn.
491
Ouders die uit veiligheidsoverwegingen al te veel de be-
wegingsruimte voor hun kind inperken, kunnen zo hun
kind ouder wordt, er gemakkelijk mee in conflict komen.
Kinderen nemen dan niet langer de in hun ogen overdre-
ven bescherming die hen geboden wordt. Eerder dan dat
492
ouders dan hun gezag opleggen door door henzelf be-
dachte oplossingen ('we gaan mee'), of door het zich ver-
schuilen achter principes ('nog te jong hiervoor'), kunnen
ouders er voor kiezen dat ieder zijn bezorgdheid en be-
lang kan uitspreken ('bang voor alcohol of drugs', en 'er-
bij kunnen horen en kunnen meedoen'). Waar op basis
van voorbedachte oplossingen en erbij gesleepte princi-
pes gemakkelijk een steriele discussie ontstaat, kunnen
de bezorgdheden en belangen samengelegd en oplossin-
gen gezocht die tegemoet komen aan ieders behoeften
('groep uitnodigen thuis', 'brengen en halen', 'lopen
even langs', 'oké voor feestje van jeugdontmoetingscen-
trum').
Ouders stellen zich vandaag wel eens de vraag of ze niet
voortdurend bij hun kind moeten zijn, of in de onmiddel-
lijke buurt, zodat ze gevaren tijdig kunnen opmerken en
tijdig kunnen ingrijpen. De ouder als hoeder voor fysiek
(ongeval, geweld), psychisch (pesten, stress) en sociaal
(discriminatie, uitsluiting) gevaar. Voor gevaar dat een
kind niet alleen aankan, is de hulp van volwassenen no-
dig, met tussenkomst gericht op het aanpakken en zo
mogelijk wegnemen van het gevaar. Voor gevaar waar
het kind mee kan leren omgaan of dat niet kan wegge-
nomen worden, kan hulp door volwassenen geboden,
met tussenkomst gericht op het kind. Dit met als doel het
kind competentie en weerbaarheid bij te brengen in het
493
omgaan hiermee. Zodat het op een veilige en weerbare
manier met risico's leert omgaan.
Zo wijst onderzoek, bijvoorbeeld, uit dat een kind dat ge-
pest wordt, meestal zelf niet deze situatie kan keren. De
hulp van de omgeving en liefst van iedereen op zijn ma-
nier, is hierbij nodig. Anderzijds kan een kind dat gemak-
kelijk het risico loopt op discriminatie, bijvoorbeeld om-
wille van het verschil met andere kinderen, geleerd wor-
den met deze realiteit rekening te houden (niet eerst ge-
kozen), de schade trachten te voorkomen en in te perken
(een goede vriend zoeken), zonder zichzelf als minder-
waardig te ervaren (ligt niet aan mij).
Volgen door de jaren heen
Door de jaren heen werden verschillende begrippen ont-
wikkeld om dit volgen van je kind te omschrijven. Deze
begrippen houden telkens andere accenten in. Hierbij
kwam het telkens om iets anders te draaien in de relatie
met het kind :
Aanwezigheid (mate van fysiek en/of mentaal er zijn)
Aandacht (mate van interesse voor activiteiten en kind)
Toezicht (mate van controle)
Waakzaamheid (mate van zorg)
494
Nabijheid (mate van afstand)
Informeren (mate van communicatie)
(Op)volgen (mate van interesse)
Monitoring of overzicht houden (mate van zich op de
hoogte houden)
Presentie (mate van beschikbaarheid)
In de buurt zijn (mate van aanspreekbaarheid)
Bezorgdheid (mate van betrokkenheid)
Ondersteunen (mate van eigen kracht stimulering)
Telkens werd, zij het op een ietwat andere wijze, ge-
streefd naar continuïteit in de omgang met het kind en
werd er gekozen voor zo klein mogelijke tussenkomsten
(preventief) en bijsturingen (reactief).
Onderzoek van McMahon bracht naar voor dat een ge-
brek aan monitoring door ouders samenhangt met risi-
covol gedrag en antisociaal gedrag en dit al bij jonge kin-
deren. Ook is er bij afwezigheid van ouders een toegeno-
men risico op eenzaamheid, zelfdoding, laag zelfwaarde-
gevoel, alcohol- en druggebruik, schooluitval, wegloop-
gedrag en problematische relaties.
Wordt te snel te veel vrijheid gegeven en spendeert het
kind te veel tijd alleen, dan is er sprake van premature
autonomie, met risico op geringe verdere ontwikkeling.
495
Dit betekent niet dat een eenoudergezin niet gunstig zou
zijn voor de ontwikkeling van een kind. Onderzoek toont
aan dat deze kinderen zoals alle andere behoefte heb-
ben aan de aanwezigheid van mensen in hun leven met
wie ze kwaliteitsvolle relaties kunnen opbouwen en die
hen begrijpen en ondersteunen.
Hoe dichter een kind zich bij een zorgfiguur voelt, hoe
meer het zijn mening waardeert en hoe gemakkelijker
het begeleiding zal zoeken bij moeilijkheden. Het zal ge-
makkelijker meer tijd met de zorgfiguur doorbrengen
met minder kansen op moeilijkheden. De controletheo-
rie van Hirschi wijst in die richting.
Dit betekent niet als ouder niet regelmatig ontlast te mo-
gen worden. Zo kan tegemoet gekomen worden aan een
eigen behoefte om alleen te zijn en tijd te hebben voor
zichzelf, om zo terug energie op te doen en een nieuwe
frisse start te maken.
In deze tijd van sociale media is er bij ouders steeds meer
behoefte om hun kind ook te volgen op digitaal en online
vlak. Sommige ouders zien vooral gevaren, en willen
door strikte beperking en toezicht beschermend optre-
den. Andere ouders zien vooral mogelijkheden en kan-
sen en willen door de juiste coaching van hun kind het
496
meer vertrouwd en weerbaar maken. Door zelfontdek-
kend samen met je kind uit te zoeken hoe je het een kan
vermijden en het andere kan bereiken, kan je digitale en
sociale media ontwikkeling voor je kind mogelijk maken
en ondersteunen. Zo voorkom je een te beschermende
omgang die je kind kan verhinderen. Op die manier kan
het binnen een veilige omgeving met je hulp stapsgewijs
de nodige weerbaarheid opbouwen en ontdekken wat
niet en wel te verkiezen is. Zo verschijnt het internet als
een bruikbare tool en niet als een hinderend gevaar.
Recent is er aandacht gekomen voor hoe door je aanwe-
zigheid je opvoedingsschema's bij je kind te activeren Dit
op basis van wat je aangeeft en laat ervaren.
Een voorbeeld ter illustratie :
Ellen (8 jaar) en Lex (6jaar) zijn met oma en opa aan zee.
Oma neemt ze mee naar beneden en gaat ervan uit dat
opa volgt. Aan de ingangsdeur gekomen zegt oma op opa
te wachten terwijl ze snel even naar de wagen verdwijnt.
Ietwat later is opa er. Hij vindt de kinderen in ruzie, terwijl
ze elk aan een kant op de hendel van de buitendeur staan
en de deur tegen elkaar trachten aan te duwen. Opa
schrikt, hij had tot nu toe zulke onenigheid niet opge-
merkt, ze speelden steeds op een prettige manier met sa-
men, er was niks te merken van ruzie en elkaar plagen en
497
uitdagen. Ondanks het leeftijdverschil waren ze gelijken.
Nu trachtten ze elkaar te overtroeven. Opa spoorde hen
aan hiermee op te houden, maar ze werden opgeslorpt
door hun twist. Geen van beide wou inleveren. Zo bleef
het gekibbel verder gaan. Even later was oma er. Ze be-
greep niet hoe ze plots met heel andere kinderen te ma-
ken kreeg. Samen wisten ze hen maar heel moeilijk tot
rust te brengen.
Op een later moment krijgen oma en opa slecht nieuws.
Dit houdt hen erg bezig. Zo valt de aandacht weg voor de
kleinkinderen. Ellen en Lex zijn aanvankelijk nog solidair.
Maar omdat de aandacht voor hen blijft afnemen, begin-
nen ze hun eigen ding te doen. Zoals zomaar drinken te
nemen en koekjes te zoeken. Lex verdwijnt in de gang en
Ellen trekt zich terug op het balkon. Ze worden steeds
zelfstandiger en doen waar ze zin in hebben of wat hun
aandacht trekt.
Bij afwezigheid is er ruimte om zelf een of meerdere cog-
nitieve schema's te activeren, of vraag je dit van je kind.
Zo laat je de keuze over aan je kind en wordt je invloed
minder, of verdwijnt ze zelfs. Als ouder kan je trachten
bij fysieke afwezigheid toch zoveel mogelijk nog mentaal
aanwezig te zijn. Zo kunnen je schema's bij je kind nog
actief blijven. Wellicht minder gunstig is het bij fysieke
498
aanwezigheid mentaal toch afwezig te zijn, zo blijven je
schema's bij je kind niet langer actief.
Zo jij er niet bent voor je kind, zal het gemakkelijk ande-
ren opzoeken. Wie je kind opzoekt, kan een gunstige in-
vloed hebben. Je kind laat zich dan gemakkelijk leiden
door de cognitieve schema's die dan worden geacti-
veerd. Wie je kind opzoekt, kan ook een ongunstige in-
vloed hebben. Vooral de ongunstige schema's die dan
worden geavtiveerd, kunnen problematisch zijn. Dit kan,
bijvoorbeeld, gebeuren wanneer je kind eenzijdig om-
gaat met wie veel ouder is. Je kind moet dan te grote
stappen nemen in denken en doen, of het laat dan zijn
eigen gedachten en voorkeuren los.
Vandaag zijn er in toenemende mate sociale media ter
beschikking om ook online je kind te volgen. Dit maakt
het gemakkelijker om je kind te volgen wanneer het niet
bij je is. Ook kan dit steeds meer continu. Het risico be-
staat evenwel in een extreem gebruik te vervallen. Dit
vraagt bijgevolg om een evenwicht tussen op de hoogte
blijven van je kind en het tegelijk voldoende privacy en
zelfstandigheid bieden. Hoe meer wederzijds vertrou-
wen er is, hoe meer ruimte je je kind kan bieden voor zijn
ontwikkeling.
499
Op te volgen
Als ouder merk je soms op een of andere manier een te-
kort op dat zich voor doet in de ontwikkeling van je kind.
Soms is het niet een tekort dat je opmerkt, maar gaat het
eerder om een iets dat te ver gaat. Ook je kind kan op
een of andere manier een tekort of een te veel aanvoe-
len. Wat je opmerkt kan zich voordoen op emotioneel
vlak, of op gedragsvlak. Soms merk je iets op het vlak van
leren, of nog merk je iets op lichamelijk vlak. Het kind
weent gemakkelijk, het doet impulsief, het kind begrijpt
iets moeilijk, of het is slapeloos.
Als ouder kan je eerder een tekort vaststellen in de
ontwikkeling van je kind, of iets wat te ver gaat.
Ook als kind kan je een tekort of een te veel aanvoe-
len.
500
Wat je als ouder opmerkt, of wat je kind aanvoelt, kan
zich in zekere mate voordoen. Van eerder gering en zeld-
zaam, tot uitgesproken en voortdurend. Het stoort het
kind weinig in zijn ontwikkeling, of het verstoort het kind
erg in zijn ontwikkeling op meerdere vlakken.
Merk je een aantal tekorten op in de ontwikkeling, dan
gaat het om een 'gap'. Iets wat er had moeten zijn, of in
een zekere mate, gezien de ontwikkeling, ontbreekt of is
slechts in elementaire mate aanwezig. Hier kan dan eer-
der gedacht aan tekenen van een ontwikkelingsstoornis.
Het kind had een zeker begrijpen, onder meer op sociaal
vlak moeten vertonen, het kind had een zekere aan-
dachtsconcentratie moeten bezitten, het kind had een
zekere gedragscontrole moeten verworven hebben,
maar dit is niet het geval. Het kan dan meer concreet
gaan om een mentale retardatie, een autismespectrum-
stoornis, een aandachtstekort- en gedragsstoornis, een
leerstoornis. Een of meerdere ontwikkelingsdimensies
ontbreken dan, of komen slechts langzaam of zwak tot
ontwikkeling. Dit straalt zich dan gemakkelijk af op de
ontwikkeling van andere dimensies. Als ik iets slechts
fragmentarisch cognitief begrijp, kan ik ook op commu-
nicatief en sociaal ontwikkelingsvlak gemakkelijk vastlo-
pen. Bijvoorbeeld, doordat ik onverwacht of onbegrijpe-
lijk reageer. Het onevenwicht dat ontstaat door het te-
kort, kan indirect maken dat ik op andere vlakken te ver
501
ga. Doordat ik iets niet merk of niet begrijp of dit onvol-
doende doe, weet ik mezelf niet af te remmen of bij te
sturen wanneer dit in de situatie nodig is. Of kom ik niet
los uit de situatie en blijf er in vastzitten. Of kom ik te laat
in actie en blijf ik passief in de situatie.
Merk ik op dat mijn kind te ver gaat op een bepaald ont-
wikkelingsvlak, dan gaat het om een 'bang'. Iets wat er
moet zijn of in zekere mate, is er in te uitgesproken mate.
Hier kan dan eerder gedacht aan tekenen van een soci-
aal-emotionele stoornis, als groep ook stemmings- en
gedragsstoornissen genaamd. Het kind voelt iets te erg
of te negatief aan, het kind gaat iets in zijn denken te ver
of in te intensieve mate zoeken, het kind wil iets in te
erge mate. Het kind reageert in te erge mate, het klampt
zich aan iets te intens vast, het sluit zichzelf van iets af,
of loopt er van weg, het komt niet tot handelen. Het kan
dan gaan om een angst- of dwangstoornis, een stem-
mingsstoornis, een eetstoornis of verslaving, of een
hechtings- of gedragsstoornis. Een of meerdere ontwik-
kelingsdimensies zijn overontwikkeld of uit balans. Dit
straalt gemakkelijk af op andere dimensies in ontwikke-
ling. Mijn angst, bezorgdheid of depressief zijn beletten
me bij exploratie en het stellen van doelen. Het oneven-
wicht dat ontstaat door het te veel, kan maken dat ik op
andere vlakken in botsing kom en vastloop. Doordat ik te
overgevoelig of te ongevoelig ben, kom ik gemakkelijk in
502
conflict. Ik merk of wil iets te sterk, of iets anders, of he-
lemaal niets, waardoor ik niet passend of te fel reageer
en geen gedoseerd antwoord weet te geven op wat de
situatie vraagt, aangeeft of verwacht.
Vandaag is er veel meer aandacht voor de manier
waarop de ontwikkeling van een kind verloopt. Vooral
ook is er oog voor het welbevinden van het kind hierin.
Zo wordt getracht te voorkomen dat het kind tekort-
schiet in zijn leergedrag ingevolge een ontwikkelings-
stoornis, of te ver gaat in zijn omgangsgedrag ingevolge
een sociaal-emotionele stoornis.
Belangrijk hiernaast is ook oog te hebben voor de omge-
ving in dit verhaal. De 'gap' of 'bang' zal zich minder of
meer manifesteren naargelang de omgeving meer of
minder weet in te spelen op het kind in ontwikkeling met
zijn eigenheden. Dit kan door zijn verwachtingen en be-
nadering in overeenstemming te brengen met het kind,
en hier ruimte voor te creëren. Te vermijden dat het kind
te veel onder druk komt te staan, omdat het iets niet
aankan, of omdat het te veel samen wordt voor het kind.
De spanning voor het kind te vermijden rekening hou-
dend met zijn kwetsbaarheid, in sommige situaties, voor
sommige taken of op sommige momenten.
503
Als ouder kan je samen met je kind zoeken naar een pas-
sende omgang die kansen biedt en risico's zoveel moge-
lijk weet uit de weg te gaan. Ook de leerkracht op school
kan hierin betrokken worden. Gekeken kan worden hoe
een kloof (gap) of een botsing (bang) zo veel mogelijk kan
vermeden worden. Dit enerzijds door als ouder of leer-
kracht samen met het kind te kijken hoe dit voor hem of
haar kan, maar anderzijds ook door samen met het kind
te kijken hoe dit voor je als ouder of leerkracht kan. Door
voeling te houden met elkaar en te kijken hoe optimaal
op elkaar te kunnen inspelen, kan je bekomen dat de
ontwikkeling zo gunstig mogelijk verloopt en de weerslag
op andere vlakken tot een minimum kan herleid worden.
Je kind blijft verder bereid en geneigd zich te ontwikke-
len, jij als volwassene bent verder bereid en geneigd je
kind hierbij de passende ondersteuning en omgeving te
bieden. Meer hierover kan je lezen in het thema-onder-
deel Emotionele en gedragsproblemen bij kinderen van
deze encyclopedie.
Vastgesteld wordt dat vooral het aantal kinderen met so-
ciaal-emotionele stoornissen toeneemt. In deze groep
kunnen vooral op kwetsbare momenten in de ontwikke-
ling, zoals in de adolescentie, problemen naar voor ko-
men waarvoor de basis reeds in de vroege kinderjaren
werd gelegd. Vroege ongunstige relationele en stresser-
504
varingen kunnen de ontwikkeling van het hersenfunctio-
neren zodanig veranderd hebben dat de jongeren over-
gevoelig en overreactief geworden zijn. Bij verlies- en
stresssituaties later treedt dan een verhoogde kwets-
baarheid op met stemmings- en gedragsproblemen voor
gevolg. Een zekere kwetsbare genetische aanleg hier-
voor en stressfactoren tijdens de zwangerschap kunnen
het risico hierop nog verhogen. Je kan meer hierover le-
zen in het thema-onderdeel Hersenfunctioneren en re-
lationele kwetsuren van deze encyclopedie.
Waar de laatste tijd veel aandacht voor is, is comorbidi-
teit. Dit wil zeggen, het samen voorkomen van meer dan
één stoornis. Zo loopt een kind met primair een ontwik-
kelingsstoornis secundair meer kans op het ontwikkelen
van sociaal-emotionele problemen door de ervaren pro-
blemen in de omgang met de omgeving. Het kind wordt,
bijvoorbeeld, gepest, omdat het te impulsief is of te star.
Zo ook loopt een kind met primair een sociaal-emotio-
nele stoornis secundair meer kans op problemen in de
ontwikkeling. De emotionele en gedragsproblemen be-
lasten zijn leerproces of maken het zijn leerkrachten
moeilijk in hun onderwijsproces dat ze willen bieden. Het
kind faalt als leerling omwille van faalangst of depressie,
of het wordt door zijn leerkrachten weggezonden of
doorverwezen omwille van onhandelbaarheid.
505
Concreet
voor abstract
In ontwikkeling
Eigen aan onze menselijke ontwikkeling is dat we in staat
zijn tot heel complex gedrag en tot scherp inzicht en dit
in heel selectieve passende situaties. Dit vraagt erom dat
we onze ervaringen opslaan en eruit weten te leren door
ze tot een synthese te brengen van wat wel en wat niet,
van hoe wel en hoe niet en wanneer en waar wel en wan-
neer en waar niet. Zo ontstaan abstracte geheugen- of
kenschema's die we activeren voor gebruik in de omgang
met dagdagelijkse situaties. Dit is, bijvoorbeeld, zo wan-
neer we genegenheid en liefde tonen. Dit is ook zo wan-
neer we een evenwicht trachten te vinden in de omgang
met situaties of in ons eigen handelen hierin. We doen
Hoeveel abstractie ook tot ontwikkeling komt,
toch blijft het concrete een centrale rol spelen.
506
soms heel ingewikkelde dingen, gaande van een discus-
sie voeren tot het leven dat we trachten te leiden.
Herleiden tot iets concreet
Om deze ingewikkelde dingen te begrijpen, er mee om
te weten gaan en om ze als dusdanig te weten herken-
nen, trachten we ze vaak te herleiden tot iets meer con-
creets dat we heel goed kennen en erg vertrouwd mee
zijn. Zo ervaren we liefde of het leven soms als een reis.
Een abstract iets wordt dan gevat, mee omgegaan en
voor gekozen als een meer concreet iets. Het meer con-
crete noemen we een metafoor ook wel beeldtaal ge-
noemd. Het feit dat het in de plaats komt van een ab-
stracter iets of concept, maakt dat we het een concep-
tuele metafoor noemen. De theorie die hier rond ont-
staan is wordt de conceptuele metafoor theorie ge-
noemd. Zij is ontwikkeld door Lakoff en Johnson. Deze
onderzoekers stellen dat metaforen structureren hoe
we iets ontvangen, hoe we denken en wat we doen. Vat-
ten we, bijvoorbeeld, een discussie of het leven op als
een strijd, dan zal dit consequenties hebben niet alleen
voor hoe we iets ervaren, maar ook voor hoe we zullen
reageren en wanneer. De typering van hoe we iets ab-
stracts benaderen neemt het over en kleurt en begrenst
ons begrijpen, onze reactie en onze toepassing. Concre-
tiseren we ons leven tot een leven in de samenleving zo-
als ze is, bijvoorbeeld, dan krijgen niet-samenleving ei-
gen facetten van het leven weinig of geen kansen meer.
507
Het concrete metaforische limiteert en oriënteert dan
het abstracte. Discussiëren opgevat als strijd is dan niet
leren van elkaar en niet elkaar aanvullen, maar een
kwestie van winnen of verliezen, van gelijk of ongelijk.
Fysieke als basis
De metaforische oriëntaties blijken vaak niet toevallig.
Ze gaan terug op onze eerdere fysieke ervaringen die de
vorm aannemen van image schema's. Zo zullen herhaal-
delijke vroege ervaringen van balanceren en evenwicht
zoeken leiden tot het ontstaan van het evenwicht image
schema. Dit lichamelijk gebaseerde evenwichtsschema
kan dan later aangewend in het begrijpen en omgaan
met diverse levenssituaties. Liefde en discussiëren als
evenwicht zoeken tussen geven en nemen, of tussen
droom en werkelijkheid. Leven als evenwicht zoeken tus-
sen meerdere facetten en niet terechtkomen in eenzij-
digheid en valkuilen. Zo ook kunnen de fysieke en beli-
chaamde ervaringen van warmte leiden tot een image
schema dat het fundament vormt voor het meer ab-
stracte en bewuste onderkennen van genegenheid. Ge-
negenheid is dan warmte. Abstracte concepten worden
dan begrepen in termen van ervaringen die teruggaan
op lichamelijke interacties. In zijn meest doorgedreven
vorm wordt verondersteld dat er een mogelijk neurolo-
gisch netwerk parallel zou lopen met het conceptueel
metaforisch netwerk, waarbij er een link is tussen het
meer abstracte en het meer concrete.
508
Veelvuldig voorkomen
Image schema's zouden veelvuldig in ons denken, doen
en toepassen terug te vinden zijn. Ze kunnen gaan over
ruimte, tijd, beweging, beheersing en andere basisele-
menten van belichaamde menselijke ervaring. Zo blijken
de ervaringen van op of hoog en neer of laag terug te
vinden te zijn in het hoofd omhoog geheven houden of
het hoofd laten zakken. Deze ervaringen vormen de ba-
sis voor abstracte begrippen als blij en verdrietig. Blij
wordt dan aangeduid met de metafoor (om)hoog en ver-
drietig met de metafoor (om)laag.
Zo staat concreet voor abstract op een drietal wijzen :
concrete ervaringen vormen de basis waarop abstracte
worden gebouwd, beeld metaforen en image schema's
maken abstracte schema's concreet, en het concrete
vormt het kader waarbinnen het abstracte zich afspeelt.
Het concrete komt zo in volgorde voor het abstracte, dit
zowel bij ontwikkeling, activering en toepassing.
Concreet voor jezelf
Voor jezelf zal niet steeds duidelijk zijn welke metafoor
of welk image schema aan de basis ligt van je omgang op
een bepaald vlak. Ervaar je evenwel ontevredenheid in
je omgang of merk je regelmatig vast te lopen, dan kan
het nuttig zijn te trachten achterhalen tot wat concreet
je iets hebt herleid.
509
Zo kan je er bewust voor kiezen het tot iets anders te
herleiden. Iets wat meer mogelijkheden en kansen in-
houdt.
Ga voor jezelf na hoe jijzelf als ouder of hoe je kind ab-
stracte dingen mogelijk herleid tot meer concrete meta-
foren :
Ga voor jezelf na hoe voor jezelf als ouder of voor je kind
image schema's als belichaamde ervaringen als basis te-
rug te vinden zijn in meer abstracte dingen in je leven :
Meer lezen :
Lakoff, G., & Johnson, M. (2008). Metaphors we live by:
[with a new afterword]. Chicago, Ill. [u.a.: Univ. of Chi-
cago Press.
510
Voorkomen van
discriminatie
Discriminatie gaat om een op een ongunstige manier on-
derscheid maken. Dit kan erg negatief uitwerken op een
kind en zijn ontwikkeling zeker wanneer dit meermaals
of regelmatig gebeurt.
Eerder dan aandacht te schenken aan wat niet te den-
ken, te doen of te zijn om discriminatie te voorkomen,
kan je er voor kiezen om aandacht te schenken aan wat
te denken, te doen en te zijn.
o voor je kind model weten staan hoe elke vorm
van discriminatie (ook subtiele, onbewuste en
onbedoelde vormen) te vermijden
o samen uitgaan van de verscheidenheid van men-
sen eerder dan van uniformiteit; verscheiden-
heid niet over het hoofd zien of minimaliseren;
Discriminatie als op een ongunstige manier onder-
scheid maken kan erg negatief uitwerken op een
kind en zijn ontwikkeling.
Alle redenen om dit te voorkomen.
Kunsthars Hannes D’Haese
511
verscheidenheid als een individueel en groepsge-
geven onderkennen
o eigenheid en identiteit een plaats geven, maar
niet als reden of aanleiding tot mindere of niet
acceptatie
o respect weten opbrengen voor diversiteit (voor
wie anders is, doet, denkt, ..voor wie in een an-
dere situatie, cultuur, ... leeft, ...) onder meer
door leren kennen van en bereidheid hiertoe
o je kind toelaten zichzelf en zijn leefomgeving te-
rug te vinden (zelfbegrip, zelfbevestiging, ...)
o je kind leren omgaan met diversiteit (kennis, at-
titude, vaardigheid, competentie, ...)
o je kind in contact brengen met verschillen om er
vertrouwd mee te raken
o samen weten komen tot een gelijkwaardige om-
gang die recht doet aan verscheidenheid eerder
dan tot een gelijke omgang die verscheidenheid
miskent
o ongelijke omgang die minder kansen inhoudt
vermijden
o gelijke kansen tot leren en zich ontwikkelen bie-
den aan iedereen
o gelijke mogelijkheden tot leren en zich ontwikke-
len tot stand brengen
o processen (individuele, relationele, sociale, ...)
die ongelijkheid creëren leren onderkennen en
middelen en gedragsvormen leren aanwenden
512
om ongelijkheid in gegeven kansen en aanwezige
ontwikkelde mogelijkheden tegengaan
o voldoende hoge verwachtingen stellen voor ie-
dereen
o onafhankelijk van afkomst zowel jezelf als je kind
tot inzet bewegen
o voor elk even hoge verwachtingen stellen en zo-
nodig in extra ondersteuning voorzien om aan
deze verwachtingen te beantwoorden
o voldoende kansen op luk- en pluservaringen ge-
ven zodat positief zelfbeeld kan ontstaan en zelf-
vertrouwen kan groeien en negatief zelfbeeld of
gebrek aan zelfvertrouwen geen stoorzenders
meer kunnen vormen
o zo gewenst persoonlijke begeleiders of mento-
ren voorzien die begeleiden, ondersteunen, aan-
moedigen, organiseren, wegwerken, opvullen, ...
o belevingsgericht volgen hoe je expressie en je
handelen overkomen en mogelijk worden geïn-
terpreteerd
o Discriminatie zelf laten formuleren zoals door
wie gediscrimineerd wordt aangevoeld wordt en
ingevuld als wat, hoe, waar, wanneer, tegenover
wie, waarom of waartoe.
o wie gediscrimineerd wordt of zich zo voelt, zelf
laten formuleren hoe het anders moet en dient
veranderd
o een non-discriminatie beleid in een groter ver-
band helpen ontwikkelen
513
o oog hebben voor verschillende vormen van dis-
criminatie : samenhangend met afkomst, ge-
slacht, klasse, seksuele aard, handicap, leeftijd,
minderheid, ...
o rekening houden met behoeften en vrezen van
autochtone en allochtone ouders (optimale kan-
sen voor ontwikkeling en kennismaking met an-
dere cultuur, minimaal risico voor achterstand en
voor verdrukking van of opsluiting in eigen cul-
tuur, ...)
o er vanuit gaan dat elk kind behoefte heeft aan
aanvaarding, begrip, aandacht, zorg, empathie,
respect, waardering, ...
o er vanuit gaan dat elk kind in staat is tot kunnen
volgen en leren op school
o de verscheidenheid als een natuurlijk gegeven
weten onderkennen en ze van bij de aanvang im-
pliceren en er ruimte voor voorzien
o uniformiteit als een zelf tot stand gebracht gege-
ven weten onderkennen en zien wat de gebruiks-
en meerwaarde er van is
o uitzoeken eerder te willen opteren voor een be-
weging naar inclusiviteit (wie anders is, 'minder'
of specifiek is wordt in zijn waardigheid (h)erkend
en mag verwachten dat anderen zoveel mogelijk
aansluiting met hem of haar zoeken, dit gaat van
zoveel mogelijk inspanningen doen om iemand
erbij te laten horen, van zoveel mogelijk moge-
514
lijkheden en kansen geven om hem aan het ge-
wone leven te laten deelnemen, van hem of haar
te integreren in de aanwezige leefomgeving, hin-
derpalen worden zoveel mogelijk in de omgeving
weggewerkt of beperkingen verminderd, afstand
wordt zoveel mogelijk door activiteit en inspan-
ningen van de omgeving weggenomen, deel-
name aan het gewone leven met aandacht en
hulp waar nodig is de regel, van bij de oorsprong
is alles al voor elkeen inclusief voorzien, er is re-
kening gehouden in de gewone regeling met de
te verwachten verscheidenheid, hier kan gespro-
ken worden van openstelling en inclusie)
o dan voor een beweging naar exclusiviteit (van
wie anders is, 'minder' of specifiek is wordt ver-
wacht dat die pogingen doet om zoveel mogelijk
aansluiting te vinden met anderen en omgeving,
dit gaat van zo gewoon mogelijk doen of trachten
te doen, van trachten deel te nemen aan het ge-
wone leven, van zich te integreren in zijn leefom-
geving, verschillen worden zoveel mogelijk weg-
gewerkt of verminderd, bruggen worden zoveel
mogelijk geslagen door eigen activiteit en inspan-
ningen gesteund door activiteiten en inspannin-
gen van de omgeving, het doel is normalisatie,
participatie en integratie)
515
o of eerder het samengaan van beide bewegingen
inclusiviteit en exclusiviteit (creëren van weder-
zijdse optimale kansen in het elkaar tegemoetko-
men en elkaar ontmoeten en vinden)
o aandacht besteden aan het ontbreken van de
twee bewegingen (ontbreken van integratie en
van inclusie) of ontbreken van een van beide (po-
gen zich te integreren met exclusie, of inclusie
zonder pogen zich te integreren)
o verschil niet ervaren als iets dat geïsoleerd wordt
toegevoegd aan de uniformiteit door en voor wie
betrokken is, maar als iets dat doordrongen is in
het geheel door en voor iedereen
o onderscheid en verschil wel onderkennen en be-
noemen, zonder ze automatisch gelijk te stellen
aan discriminatie en uitsluiting
o verschillen evenveel aan bod laten komen in sa-
menleving, media en (school)boeken
o verschil niet aanwenden om te discrimineren
o je niet begrijpen niet aanwenden om te discrimi-
neren
o oorsprong van discrimineren trachten achterha-
len
o attent zijn voor onbewust doorgeven van onbe-
wust discriminerend denken en doen in de op-
voeding
o eigen opvattingen en omgang als volwassene on-
derkennen en bespreekbaar maken voor het kind
516
o nagaan op welke basis er wordt gediscrimineerd
(wat je ziet, wat je voelt, wat je wilt, wat je denkt,
wat je veronderstelt, wat je ervaart, ...) en hoe
hierin verandering te kunnen brengen (andere
kijk, andere gevoelens, andere verlangens,
tweede denken, mythes nuanceren, niet veralge-
menen, niet iets zomaar overnemen, concreet
ervaren, toetsen aan de realiteit, niet door angst,
onzekerheid of onveiligheid tegenover onbe-
kende laten leiden, verantwoordelijkheid niet
buiten jezelf zoeken, ...)
o nagaan voor wat er wordt gediscrimineerd (ge-
slacht, leeftijd, sociaal milieu, interesse, afkomst,
nationaliteit, huidskleur, gebruiken, ...)
o eigen overtuiging, omgangswijzen, …niet verab-
soluteren
o aanwezige discriminatie zichtbaar maken en we-
ten benoemen zodat er over kan nagedacht, over
kan worden gesproken en aan kan worden ge-
werkt
o discriminerende expressies en gedrag begrenzen
o generalisaties vermijden (zijn zo, typisch, ...) niet
als groep aanspreken, maar als individuen
o mythes opheffen : afkomst ervan nagaan, infor-
matie bijsturen
o attent zijn op opvattingen over een allochtone
cultuur die bij allochtonen zelf niet meer leven
o gelegenheid bieden voor positieve ervaringen en
positieve beeldvorming
517
o meerwaarde van diversiteit aangeven en laten
ervaren
o je kind sensibiliseren aandacht en zorg te beste-
den aan vormen van discriminatie
o zo wenselijk centraal meldpunt voorzien voor
voorvallen van discriminatie
o wie gediscrimineerd wordt kansen, bruggen en
middelen bieden om het te voorkómen
o uitgaan van het verschillend zijn van denkinhou-
den (wat is voor mij ....) en gedragsinhoud (hoe
doe je dat ....) en zoeken naar gelijkenissen en
werken aan overeenkomsten
o niet te veel klemtoon leggen op verschillen tus-
sen kindere en groepen kinderen zodat het ik-
en-gij-denken en het wij-en-zij-denken niet wor-
den aangewakkerd
o eerder dan te focussen op verschillen, focussen
op gelijkenissen, overeenkomsten, overlappin-
gen, wat te delen, ...
o zoeken naar wat kinderen met elkaar gemeen-
schappelijk hebben (zelfde buurt, zelfde ervarin-
gen, zelfde studierichting, zelfde klas, zelfde
prestaties,...), vormt vaak basis voor vriend-
schappelijke relatie
o gemeenschappelijkheden trachten vermeerde-
ren (zelfde groep, zelfde uniform, zelfde activitei-
ten, zelfde onderwijsniveau, zelfde doel, ...)
518
o de spontane en vanzelfsprekende wijze waarop
kinderen met elkaar omgaan aanmoedigen en
niet verstoren
o de terreinen waarop kinderen elkaar weten vin-
den meer voorop stellen dan de terreinen
waarop elkaar niet te vinden
o interactie- en samenwerkingsmogelijkheden we-
ten verkennen en stimuleren
o omgangswijzen zoeken waaruit wederzijds voor-
deel blijkt (horizon verruimen, uitwisseling, waar-
dering, inspiratie, ...)
o respect opbrengen voor kinderen en hun cultuur
o bereid zijn meer over kinderen hoe verschillend
ook te willen leren
o de cultuur van kinderen aanvullen en verrijken
met wat in de omgeving aan bod komt
o incidenten en voorvallen niet op hun beloop la-
ten maar oppakken zodra ze zich voordoen
o bewust worden van polariseren en hoe dit te
voorkomen
o vermijden uit elkaar te groeien, verkiezen naar
elkaar toe te groeien en te verkennen hoe dit kan
en lukt
o eerder dan je kind het zwijgen op te leggen, te-
recht te wijzen of te sanctioneren, er de voorkeur
aan geven je kind te laten praten, andere moge-
lijkheden te zoeken en zichzelf bij te sturen
519
o je kind wijzen op zijn discriminerende opvattin-
gen, uitingen en gedragingen en er met hem
openlijk over discussiëren
o je kind leren met zijn gedachten, gevoelens en
behoeften om te gaan in contact met wat niet
vertrouwd is
o een onderwerp ook opentrekken naar iedereen
toe
o niet toelaten dat afkomst en verschil als (onte-
recht) argument gebruikt wordt om te discrimi-
neren of om zich gediscrimineerd te voelen (het
is omdat hij/zij/ik/wij, ...)
o afkomst en verschil niet uitspelen naar jezelf of
naar elkaar
o verschillen niet gelijk stellen aan tekorten of on-
vermogen
o tekorten niet steeds aan ander toeschrijven maar
ook aan zichzelf
o je kind leren bij problemen met elkaar van het
toeschrijven aan het anders-zijn over te gaan
naar het toeschrijven aan iets anders (behoefte-
conflict, wedijver, ...)
o wat (oorzakelijk) verbonden wordt aan een spe-
cifieke groep weten verbinden aan iets anders
o je kind helpen zoeken naar steeds een tweede al-
ternatieve verklaring of interpretatie
o valkuilen voor gediscrimineerde kinderen vermij-
den : gevoel van er niet bij te horen, van afgewe-
520
zen te worden, van anders te zijn, alternatief ei-
genwaardegevoel, verwerping of omkering van
waarden en normen
o niet met gevoelige kant naar voor lopen (eerste
interpretatie niet vanuit discriminatorisch kader,
minimaal andere interpretatie dan discriminato-
rische zoeken, ...)
o je kind leren zich niet terug te trekken, in zijn
schelp te kruipen, zich bij iets neer te leggen
o je kind voldoende steun en hulp bieden in het
voor zich opnemen zonder anderen aan te vallen
of tegenaanval op te wekken
o samenleefgebeuren op alle niveaus in het teken
stellen van meedenken, meepraten, meeluiste-
ren, meebetrokken, meevoelen, meegeënga-
geerd, meedoen, meezijn, meebehoren, mee-
groeien, meebegrenzen, ..
o eerder dan je kind te laten uitgaan van de ver-
wachting dat iedereen hem of haar moet mogen
of aanvaarden, hem of haar leren omgaan met de
verwachting dat niet noodzakelijk iedereen hem
of haar mag of aanvaardt, dat een minderheid of
klein percentage hem of haar niet mag of niet
aanvaardt, dit als een probleem van of moeilijk-
heid voor die groep
o contact, interactie en relatievorming tussen kin-
deren uit verschillende culturen bevorderen
521
o spontane omgang als toegangspoort gebruiken
om elkaar beter te leren kennen en meer ver-
trouwd te worden met elkaar, zo onbekendheid
(en onbemind-zijn) wegnemen uit verschil en be-
kendheid (en bemind-zijn) aan verschil kunnen
verbinden
o eerder dan te denken en zich iets voor te stellen
over elkaar, de voorkeur geven aan kijken, luiste-
ren en voelen bij een concreet, zo mogelijk inter-
actief, ervaren
o onderkennen dat er bij kinderen twee elementen
spelen de afkomst (allochtoon, kind, ...) en de
toekomst (allochtone autochtoon, volwasse
ne, ...) en ze graag met hun toekomst worden
aangesproken zonder hun afkomst te verlooche-
nen, ze niet voortdurend tot hun afkomst herlei-
den en zo buitensluiten (hoe ervaren ze dat bij u,
hoe pakken ze dat bij u aan, ...)
o inspelen op kinderen die hun identiteit ontlenen
aan een of meerdere groepen
o onderkennen dat kinderen tegelijk behoren tot
een kleinere groep (kind, leerling, allochtoon, ...)
en tot een grotere groep (persoon, schoolge-
meenschap, inwoner, ...)
o nagaan in welke volgorde kinderen elkaar perci-
piëren en benaderen (als persoon, als inwoner,
als groeplid, ...) of omgekeerd, en hoe als ouder
inspelen op de mate van leiding geven, regel ge-
ven, structuur bieden, feedback geven, grenzen
522
aangeven, ter orde roepen die kinderen gewoon
zijn en waar ze om vragen
o uitstippelen hoe vanuit waar kinderen om vragen
en wat ze gewoon zijn concreet te evolueren
naar waar ouders om vragen en wat ze gewoon
zijn (van sturing door anderen naar zelfstu
ring, ...)
o een onderscheid weten maken tussen wat is de
realiteit en wat denkt elk erover, en nagaan of
het een het ander niet belemmert
o nagaan of je iets niet net kunt zeggen of doen
alsof er geen anders-zijn of verschil (in afkomst,
geslacht, leeftijd, milieu, je voelen, ...) was, na-
gaan of je net hetzelfde zou zeggen of doen zo er
geen anders-zijn of verschil was
o in gesprek en omgang niet iets bovenhalen wat
een vooroordeel, onderscheid of afwijzing zou
kunnen activeren (eigen vooroordeel, onder-
scheid of afwijzing naar hen toe, ...)
o verkiezen in gesprek en omgang iets naar boven
te halen wat een vooroordeel, onderscheid of af-
wijzing zou kunnen verminderen of wegnemen
(eigen mening, eigen ervaring, eigen ervaring of
oordeel zonder discussie over vooroordeel, on-
derscheid of afwijzing, ...)
o nagaan wat een kind nodig heeft aan begrip en
handelen om niet te discrimineren
o voorbij de mening over anderen of andere groe-
pen gaan tot bij de gevoelens van kind en zijn in
523
het gedrang gekomen behoeften (angst waar-
voor, onzeker over, machteloos rond, opgewon-
den voor, boos om, bekommerd om, ...)
o kinderen niet vastpinnen op iets maar helpen
evolueren
o perceptie van wat je zegt en doet inschatten en
misperceptie weten voorkómen zonder daar-
door je expressie en doen geweld aan te doen
(niet zozeer kiezen voor vertekende expressie en
handelen, wel voor verduidelijkte expressie en
handelen; ...)
o als ouder je kind aanmoedigen zodat risico om
minder kansen te hebben minder kans maakt :
ontwikkelingsachterstand (taal, kennis, ...) weg-
nemen, ontwikkelingskansen verhogen, ... met
hulp van de omgeving
o nagaan of discriminatie niet met iets anders te
maken heeft dan waaraan men het toeschrijft
(niveauverschil versus afkomst, isolatie versus af-
komst, ...)
o vermijden dat iemand het slachtoffer is (of dit ge-
voel heeft) van wie of wat ook
o nagaan of iemands omgang niet gehinderd wordt
door zijn persoonlijke of zijn groepsmatige opvat-
tingen, in omgang dichter bij zijn opvattingen
staan of dichter bij de ander, in omgang uitgaan
van zichzelf of van ander
o nagaan van verschil, onderscheid, anders-zijn bij
zichzelf te situeren of bij omgeving
524
o nagaan wie in iemand aan te spreken en mee te
activeren (individu-zijn, allochtoon-zijn, alloch-
tone autochtoon-zijn, ...) en of het hier om gaat
of relevant is
o bijdrage leveren om het zelfbeeld en eigenwaar-
degevoel van elk kind te verhogen
o vermijden dat kinderen bij zichzelf en hun omge-
ving de waardering moeten zoeken die ze bij je
niet vinden
o kinderen helpen bij zichzelf en hun omgeving
waardering te vinden zo deze elders ontbreekt
o verschillen in denk- en leerstijl onderkennen en
hier op inspelen : abstract versus concreet, de-
ductief versus inductief, veldonafhankelijk versus
veldafhankelijk, individueel-onafhankelijk versus
samen-coöperatief, structuur-directief arm ver-
sus structuur-directief rijk, weten-schappelijk re-
levant versus persoonlijk relevant, auditief versus
visueel, kinesthetisch versus tactiel, ...
o hoe meer druk wordt uitgeoefend hoe meer kans
iemand uitte sluiten of dat iemand zichzelf uit-
sluit (hoort er niet bij, wil er niet bijhoren)
o negatieve, eenzijdige, veralgemeende, stereo-
tiepe, minimaliserende, negerende, voorkeur,
rangschikkende voorstellingen vermijden
o met je kind verkennen in welke mate bepaalde
opvattingen nieuwe en andere ervaringen in de
weg staan
525
o rekening houden met angsten voor zwakten en
sterkten bij anderen en nagaan hoe deze te kun-
nen verminderen
o opletten niet in een cirkel van wegduwen en
wegtrekken terecht te komen en zien hoe deze
om te buigen tot een cirkel van aantrekken en in-
trekken
o nagaan hoe een proces van (zich) uitsluiten om
te buigen tot een proces van (zich) insluiten
o van aparte en afzonderlijke inspanningen naar
gezamenlijke en samenhangende inspanningen
o het afglijden van iemands denken en handelen
onderkennen : van samenwerken, over respecte-
ren, tolereren, voorkeur hebben, vooringeno-
men zijn, discrimineren tot slachtoffer maken,
van vriendelijk tot vijandig
o openheid die nodig is om tot vertrouwen te kun-
nen komen niet ongedaan maken vanuit wan-
trouwen
o zien of (elkaar) niet begrijpen te wijten is aan (el-
kaars) bedoelingen, kennistekort, persoonlijke
interpretatie, eigen referentiekader, associatie,
onzekerheid, angst, wantrouwen, onvertrouwd-
heid, omgevingsinvloed, waardeoordeel, ...
o bewaken dat de groepsdruk op individuele leden
niet derwijze wordt dat ze individuele vrijheid los
van de groep verhindert
o onderkennen dat iemands denken en handelen
niet noodzakelijk dit van de groep is waartoe die
526
behoort vertolkt, het kan atypisch of een uitzon-
dering hierop zijn
o op basis van het denken en het handelen van een
groepslid niet besluiten tot het denken en han-
delen van de groep
o een oordeel over een individu niet verwarren
met een oordeel over de groep en omgekeerd
o een kind niet de verantwoordelijkheid geven een
beeld of voorbeeld te vormen voor zijn groep
(eerder een beeld van zichzelf)
o het anders-zijn en de zwakten waarmee dit je
confronteert (om te begrijpen, om te bereiken,
...) de ander niet aanrekenen
o nagaan wiens grens te moeten afbreken : die van
jezelf, of die van de ander, of van beiden en
welke inspanningen hiervoor door jezelf, de an-
der, of beiden kan geleverd worden
o terzake juiste en volledige informatie geven
o aanvullende gezichtspunten aanreiken om eer-
dere gezichtspunten beter te kunnen plaatsen
o attent maken op geen voordeel willen halen uit
het niet begrepen worden door de ander
o verschillen weten linken aan mogelijke accent-
verschillen (meer-minder, ...) eerder dan aan
kwaliteitsverschillen (beter-slechter, ...)
o aandacht voor het multiculturele (naast elkaar),
het interculturele (bij elkaar), transculturele
(overheen elkaar), metaculturele (met elkaar),
biculturele (tussen elkaar), proculturele' (van
527
naar elkaar), culturele (doorheen elkaar) in de so-
ciale omgeving
o zo gekozen wordt voor multicultureel omgeving,
zorgen voor een multiculturele populatie (leef-
en werkbare verhouding autochtonen-allochto-
nen, concentratie vermijden, verscheidenheid
stimuleren, ...)
o je kind meer weerbaar maken tegenover discri-
minatie : het voor rekening van de ander laten;
het leren aanzien als een probleem van de ander
en niet tot zijn probleem maken; uitlatingen als
banaal, waardeloos, niet terzake, van onbegrip
en kortzichtigheid getuigend beschouwen; uitla-
tingen toeschrijven aan onbekendheid, angstig-
heid, zwakheid, negativiteit van de ander; jezelf
niet laten aansteken of tot hetzelfde laten herlei-
den; als te laag gemikt beschouwend en jezelf er-
boven plaatsen; aandacht aan jezelf geven niet
aan de ander; voor elke negatieve opmerking er
twee positieve voor jezelf aan toevoegen; voor
jezelf herhalen die ander niet nodig te hebben
om je goed te voelen; eigenwaarde bij jezelf laten
beginnen; de ander ontwapenen en voor zijn; je-
zelf voornemen de ander niet de macht te geven
je slecht te kunnen doen voelen; jezelf (zo) ont-
spannen en (zo) goed (mogelijk) blijven voelen; je
voorstellen de situatie goed aan te kunnen; het
gebeuren loskoppelen van negatieve ervaringen
en koppelen aan positief verlopen ervaringen; je
528
verwonderen over gebeuren eerder dan je op te
winden, het grappig vinden eerder dan je te irri-
teren; er rekening mee houden dat ieder wel op
een of andere manier gediscrimineerd wordt; ...
o een intensieve ouderwerking uitbouwen (deel-
name oudercontact verwachten, ontmoetings-
gelegenheden creëren, gezamenlijke activiteiten
opzetten, ...)
o samen denken en afspreken hoever je kan en wilt
tegemoet komen voor elke cultuur (symbolen, ri-
tuelen, kalender, informatie, activiteiten, plaat-
sen, ...)
o nagaan in welke mate je vanzelfsprekendheid
geen negeren of opdringerigheid vormt
o ...
Volgens het Sociaal cognitief Centrum in Keulen wordt
wat anders is gebruikt om iets te typeren. Wat anders is,
wordt echter gemakkelijk negatief geconnoteerd, onder
meer omwille van het ongekend zijn en omdat wat ge-
kend is als referentie wordt gebruikt om iets mee te ver-
gelijken. Zo ontstaan gemakkelijk negatieve typeringen.
Hieruit leiden ze af dat het bij negatieve typeringen om
een waarnemingsprobleem (een niet kunnen) gaat, en
geen motivatieprobleem (een niet willen). Wat anders
is, is meer divers (minder gelijk), meer uniek (enkel daar)
en gemakkelijker te onderscheiden (meer verschil-
lend). Zo wordt gemakkelijker waargenomen wat niet
gelijk is.
529
Soms wordt één cognitief schema gebruikt om een an-
der cognitief schema mee te vergelijken, met de bedoe-
ling beide aan elkaar gelijk te stellen. Op die manier
wordt getracht verschillen en onderscheid maken, weg
te werken. Dit gebeurt zonder veelal te beseffen dat het
eerste schema als norm en referentie aangewend wordt
voor het tweede. Op die manier wordt evenwel het on-
derscheid net bevestigd. Het referentieschema zou im-
mers frequenter voorkomen, natuurlijker en meer van-
zelfsprekend zijn.
Zo blijkt uit een Stanford-studie dat uitdrukkingen, bij-
voorbeeld, als 'Meisjes zijn zo goed als jongens in wis-
kunde', hoe goed bedoeld ook als aanmoediging, net
vooroordelen kunnen bestendigen. Dit gebeurt omdat
jongens worden gebruikt als evidente referentie. Dit zou
volgens de onderzoekers kunnen voorkomen worden
door de ene groep niet consistent te gebruiken als stan-
daard voor de andere.
Zo kan een vergelijking om onderscheid weg te werken,
net omgekeerd uitpakken. Van een merkbaar vooroor-
deel wordt zo overgegaan naar een subtiel, nauwelijks
merkbaar vooroordeel. Het verdwijnt op die manier
evenwel net niet.
Maar ook omgekeerd blijkt uit een ander Stanford-on-
derzoek, dat geloof in verschillen tussen groepen niet
enkel voorspelt hoe we groepen waarnemen, maar ook
zorgt voor aanhang en ondersteuning van initiatieven en
530
een beleid dat deze groepen onderscheidt, en zo van el-
kaar isoleert.
531
Anders voorstellen
Erg communicatief bezig
Als je als ouder omgaat met je kind, ben je heel erg com-
municatief bezig. Je zegt tegelijk een heel aantal dingen.
Sommige dingen die je tegelijk zegt, zullen je kind afrem-
men. Sommige dingen die je zegt, zullen je kind stimule-
ren. Je hoopt dan tegelijk zoveel stimulerende dingen te
zeggen, dat je kind reageert zoals je wenst of verhoopt.
Een moeilijkheid is dat je veelal niet beseft wat je zowat
allemaal zegt. Niet dat ook je kind dit allemaal beseft wat
Als je met je kind praat en omgaat zeg je tegelijk
heel veel.
Wat zeg je zowat allemaal en hoe kan je hier iets in
veranderen ?
532
je zegt, maar het voelt intuïtief aan dat dingen doorklin-
ken die het moeilijk of onmogelijk maken om positief te
reageren.
In dit thema-onderdeel komt aan bod wat je zo allemaal
zegt en hoe je wat je zegt zo kan afstemmen dat je een
positieve reactie van je kind mag verwachten. Er wordt
hierbij uitgegaan van een aantal praktische dagelijkse
moeilijkheden die je als ouder kan tegenkomen en waar-
mee je niet steeds goed raad weet. Meestal zie je dat je
als ouder een hardere en een meer negatieve opstelling
aanneemt als je een klip niet zomaar weet te nemen.
Maar tegelijk merk je mogelijk dat die opstelling net als
neveneffect heeft dat de bereidheid van het kind om je
in te volgen afneemt. Dit heeft als gevolg dat je het ge-
voel hebt nog meer druk te moeten zetten om die extra
hindernis te nemen. Iets waartoe je relationeel niet altijd
bereid bent, omdat je bang bent dat je bij je kind negatief
zult overkomen. Of nog omdat je de goede relatie met je
kind niet in het gedrang wil brengen.
Je kan hieronder met de voorstelling van jezelf, je kind,
je relatie met je kind, de context en het denkkader schui-
ven. Voorstellingen die doorklinken in wat en hoe je iets
aan je kind tracht te zeggen en tracht duidelijk te maken.
Je kan hierbij nagaan welk het effect zou kunnen zijn van
533
een andere voorstelling die je mee laat doorklinken in je
expressie.
Er worden twee moeilijkheden aangeboden die gemak-
kelijk herkenbaar zijn. Zoek andere combinaties van
voorstellingen en probeer aan te geven wat het ver-
wachte effect dan waarschijnlijk is. Je, staat voor je kind;
ik, staat voor jezelf.
Al dan niet dynamiserend werken
In die voorstelling van jezelf, je kind(eren), je relatie, de
context en je denkkader kan je dynamiserend werken
voor je kind. Dit omdat je, bijvoorbeeld, vertrouwen hebt
in de goede afloop en je verwacht dat het goed komt. In
die voorstelling kan je ook erg ontmoedigend werken.
Dit omdat je, bijvoorbeeld, weinig of geen vertrouwen
hebt in de goede afloop en je weinig of niets verwacht.
Je kan hierdoor iets gunstig in je kind activeren, maar ook
gemakkelijk iets ongunstig. Zo dat de mogelijk nog enigs-
zins aanwezige bereidheid verder afneemt.
Je vertrouwen en positieve verwachting, of mogelijk de
afwezigheid ervan, klinken meestal erg door in de voor-
stellingen die je tot expressie brengt. Het kind pakt dit
mee op, waardoor ook zijn vertrouwen en positieve ver-
534
wachting geactiveerd worden, of net gedeactiveerd wor-
den. Ik geloof er als kind zelf ook in en ben hoopvol. Of
ik geloof er zelf ook niet meer in en verwacht niets meer.
Het zal duidelijk zijn dat naargelang je andere voorstel-
lingen gebruikt je andere dingen zegt, maar ook op een
andere manier die dingen zegt. Vooral zullen je voorstel-
lingen tot uiting komen in je niet-woord expressie en de
vorm die ze aanneemt. Zoals in je stemgebruik, je toon,
bijvoorbeeld. Zoals in je mimiek en lichaamsexpressie, je
onzekerheid en twijfel in je blik, bijvoorbeeld. Zoals in je
gedrags- en middelenexpressie, zoals je weggaan, of je
dreigen met straf, bijvoorbeeld.
Je kan hieronder, zo je wil, zelf een moeilijkheid ingeven
en formuleren hoe je jezelf, je kind, je relatie, de context
en je referentiekader zou voorstellen in hoe je als ouder
op die moeilijkheid reageert. Je kan aangeven hoe je
meestal reageert en wat er dan doorklinkt aan voorstel-
lingen. Je kan ook aangeven hoe je denkt anders te kun-
nen reageren en andere voorstellingen te kunnen laten
doorklinken.
Veel voorkomende moeilijkheden in de omgang met je
kind zijn onder meer : zijn eigen zin doen, driftbuien, niet
eindigende bedrituelen, slaan, vechten, niet willen eten,
535
geen aanstalten willen maken voor iets, met iets niet wil-
len ophouden, niet reageren.
Je voorstellingen
In de voorstelling van jezelf kan je hierbij een meer mo-
mentane situatiebetrokken persoonlijke toestand aan-
geven : blij of boos, fit of moe, opgewekt of gedrukt, en-
thousiast of met tegenzin, akkoord of niet, aangespro-
ken of aangevallen, etc., of een meer permanent ge-
dragskenmerk van zichzelf : van negatief tot positief, van
gereserveerd tot expressief, van zwak tot sterk, van pas-
sief tot actief, van afstandelijk tot betrokken, etc., of nog
een eigen denkinhoud en -wijze : pro of contra, al of niet
thuis op een bepaald gebied, persoonlijke of conventio-
nele opvatting en attitude, wat als al of niet belangrijk of
waardevol gevonden, wat al of niet boeit of verkozen
wordt en waarom, etc. De verhouding van jezelf tot de
boodschap, hoe die je raakt, wat die voor je betekent,
welke gevoelens en behoeften hier rond bij je bestaan,
kan hierbij meer of minder op de voorgrond staan. Dit
naarmate men meer of minder geneigd is meer persoon-
lijk te communiceren.
In de voorstelling van je kind geef je aan wie het kind
voor je is en wat het voor je betekent. Je geeft ook aan
wat je van je kind verwacht en wat je van je kind wenst,
536
zowel hier en nu, maar mogelijk ook meer in het alge-
meen.
In de voorstelling van de relatie met je kind geef je aan
hoe je de relatie met je kind ziet en eventueel hoe je
deze relatie zou wensen. Je geeft ook aan welke omgang
van je kind binnen deze relatie past.
In de voorstelling van de context geef je aan hoe de con-
text is waarin zich je relatie met je kind situeert. Of je je
ervaart in een opvoedende context, of net niet.
In de voorstelling van het denkkader geef je aan wat je
denken is in verband met de momentane moeilijkheden
en de situatie waarin ze plaatsvinden en wat je denken is
over het opvoedingsgebeuren in het algemeen. Dit den-
ken gaat mogelijk terug op opvattingen en ideeën uit je
omgeving die je beïnvloedden. Dit denken kan ook door
jezelf stilaan gevormd zijn vanuit eerdere ervaringen en
op basis van eigen reflectie.
Via die voorstellingen die je doorgeeft door hoe je je uit-
drukt maak je indirect duidelijk wat je van je kind in deze
situatie bij de aanwezige moeilijkheid verwacht. Hoe het
heeft om te gaan met de invloed die je tracht uit te oe-
fenen. Je kan hierbij meer aandacht geven aan wat je
tussendoor meegeeft via je voorstellingen. Bijvoorbeeld,
537
van weinig of niets meer te verwachten, of dat het kind
zich weinig gelegen moet laten met wat je uitdrukt, om-
dat je er zelf niet meer in gelooft. Of integendeel dat je
precies dit verwacht en het ernstig meent, omdat je er
zelf ten volle in gelooft.
Voorstelling van jezelf :
Voorstelling van je kind :
Voorstelling van de relatie met je kind :
Voorstelling van de context :
Voorstelling van denkkader :
538
Contextuele,
mentale
en motorische
voorstelling
Activatie en voorstelling
Als ouder of kind kan je iets uitvoeren in de realiteit. Als
ouder of kind kan je ook iets uitvoeren op voorstellings-
niveau. Om iets uit te voeren in de realiteit, zal je al je
ervaring en informatie opgeslagen en tot synthese ge-
bracht in je geheugen aanwenden door ze te activeren
om zo tot de best mogelijke omgang tot hiertoe te weten
komen. Deze activatie hoeft niet te betekenen dat wat
verwerkt opgeslagen is ook tot voorstelling wordt, zodat
een bewuste sturing mogelijk wordt.
Wil je evenwel van een bewuste sturing gebruik maken,
omdat je, bijvoorbeeld, nog in de leerfase zit van een
Niet enkel de uitvoering van iets heeft een gunstig
effect voor later, ook de voorstelling van de uitvoe-
ring zorgt mee voor een blijvend resultaat.
539
specifieke uitvoering of omdat je via extra oefening de
kwaliteit van een specifieke uitvoering wil verbeteren,
dan is activatie niet voldoende. Het vraagt dan om de in-
schakeling van je voorstelling. Deze voorstelling kan dan
samen met de uitvoering in de realiteit. Iets kan je even-
wel ook alleen op voorstellingsniveau uitvoeren. Onder-
zoek wijst uit dat hiervan ook een leereffect uitgaat. De
reden hiervoor zou zijn dat bij de uitvoering op voorstel-
lingsniveau gebieden in de hersenen geactiveerd wor-
den zoals bij de echte uitvoering.
Contextuele voorstelling
Een uitvoering doet zich steeds in een bepaalde context
voor. Het gaat steeds om een waar, wanneer en tegen-
over wie of wat van de uitvoering.
Door zich hier van bewust te worden in een voorstelling,
wordt een extra element toegevoegd aan de automati-
sche activatie van de context bij een uitvoering. Door
deze bewuste voorstelling van de context wordt een be-
wuste sturing mogelijk wanneer activatie op zich nog on-
voldoende is voor de uitvoering. De bewuste voorstelling
van de context op voorstellingsniveau zonder toepassing
in de realiteit kan ook als vervanging dienen voor een
leereffect dat anders via uitvoering in de realiteit plaats-
vindt.
540
Kom je er als kind of volwassene in een situatie alleen
voor te staan, dan kom je noodgedwongen zelf tot actie
en maak je zelf keuzes. Door je actief voor te stellen er
zelf alleen voor te staan, neem je extra actie en verant-
woordelijkheid. Door je de alleensituatie voor te stellen
kan je je richten op meer zelfactie en -verantwoordelijk-
heid en het uitproberen hiervan. Ook kan je je zelfactivi-
teit en -verantwoordelijkheid uitproberen op voorstel-
lingsniveau en hiervan leren.
Vooral de specifiëring van de context, met name de situ-
atie of de conditie waarin een uitvoering aan bod komt,
kan via de voorstelling versterkt worden.
Het gaat om het element 'als' in de keten 'als-dan-doe'
('if' in 'if-then-act'). De voorgestelde context komt dan
naast of in de plaats van de reële waargenomen context.
Mentale voorstelling
Mentale voorstelling houdt in het expliciet heroproepen
van ervaringen gebruik makend van informatie die in je
geheugen ligt opgeslagen. Wat houdt een uitvoering in
gebruik makend van beschikbare zintuiglijke informatie,
zowel wat gezien, wat gehoord, wat gevoeld, maar ook
van psychodynamische informatie, zowel wat emotio-
neel als wat dynamisch ervaren. Bijvoorbeeld, relaxed of
gespannen, overleven of doelgecentreerd.
541
Er alleen voor staan, bijvoorbeeld, vraagt om zelf actief
worden, om zelf keuzes maken, om eigen ordening, om
eigen uitvoering, om eigen controle, om eigen bijsturing
en om eigen beëindiging als kenmerkende elementen.
Er wordt verondersteld dat bij deze visuele, auditieve en
tactiele voorstelling gebruik gemaakt wordt van zekere
van dezelfde neurale verbindingen als voor visuele, audi-
tieve en tactiele waarneming. Dit gebeurt dan in top-
down richting, waar dit bij waarneming vooral bottom-
up in omgekeerde richting verloopt.
Het gaat om het element 'dan' in de keten 'als-dan-doe'
('then' in 'if-then-act'). De voorgestelde uitvoering komt
dan naast of in de plaats van de reëel waargenomen uit-
voering.
Motorische voorstelling
Motorische voorstelling tracht weer te geven hoe een fy-
sieke uitvoering is opgeslagen in de hersenen samen met
de bijhorende processen. Het wordt aangewend bij het
simuleren of oefenen van een zekere uitvoering.
Het gaat om de voorstelling van hoe iets uit te voeren,
zoals bijvoorbeeld een lichaamsbeweging of het hante-
ren van een voorwerp of een situatie. Bij een motorische
voorstelling is veelal het eigen lichaam betrokken.
542
Samen met de motorische voorstelling worden gebieden
in de hersenen geactiveerd die instaan voor het aanstu-
ren van de echte bewegingen. Ook hersengebieden die
instaan voor het bewegingsplan worden tegelijk actief.
Zo werd een functionele gelijkenis vastgesteld tussen de
motorische voorstelling en de voorbereiding tot echte
uitvoering.
Bij het tijdelijk uitvallen van een bepaalde beweging, in-
gevolge kwetsuur, kan via behoud van de mentale voor-
stelling van het motorisch proces het herstel van de be-
wegingsfunctie ingekort worden.
Zo is het mogelijk dat de motorische voorstelling de neu-
rale structuren kan inoefenen voor een fysieke uitvoe-
ring.
Het gaat om het element 'doe' in de keten 'als-dan-doe'
('act' in 'if-then-act'). De voorgestelde uitvoeringswijze
komt dan naast of in de plaats van de reële ervaren uit-
voeringswijze.
543
Schema(tische) voorstelling
Schema(tisch) voorgesteld ziet dit er als volgt uit :
Eerder opgedane ervaringen liggen in het geheugen op-
geslagen in de vorm van schema's. De actueel gevormde
voorstellingen maken bijgevolg gebruik van deze sche-
ma's en de erin opgeslagen informatie.
544
Deze bewuste voorstellingen van de inhoud van sche-
ma's vormen een extra element naast het gebruik dat er-
van gemaakt wordt op basis van schema-activatie. Deze
bewuste voorstellingen zorgen voor gerichte sturing zo-
dat nieuwe succesvolle ervaringen kunnen opgedaan
worden, die verdere kwaliteitsverbetering moeten toe-
laten. Doordat op basis van deze bewuste voorstellingen
uitvoering kan ondernomen op voorstellingsniveau zon-
der dat er concrete uitvoering is in de realiteit, kan op
die manier oefening vooraf en voorbereiding van uitvoe-
ring plaatsvinden. Het verhoogt op die manier de kwali-
teit van opslag in het geheugen.
545
Eigen voorstelling
Vul in onderstaand schema in hoe je contextuele, men-
tale en motorische voorstelling voor een uitvoering er zou
kunnen uitzien.
Geef ook aan hoe dit bij de ontwikkeling van de uitvoe-
ring zou kunnen helpen.
546
Dubbel spoor
voorstelling
Ervaringsspoor of denkspoor ?
Via je geheugenschema's opgeslagen in je hoofd als syn-
these van eerdere ervaringen, kan je komen tot keuzes,
heb je een voorkeur, ervaar je iets op een bepaalde ma-
nier, sla je bepaalde richtingen in, zoek je specifieke din-
gen, sluit je andere dingen uit, versterk je wat was en
maak je uit wanneer iets lukt, stel je doelen voor je jezelf,
kies je een bepaalde weg en manier, ga je langsheen wat
past.
Via je keuzes, je voorkeur, je ervaringen, je interacties, je
richtingen, je zoeken, je in- en uitsluiten, je versterken,
je criteria voor lukken, je doelen en je wegen, kom je tot
Soms hebben je de indruk erg rationeel weloverwo-
gen te handelen, vaak evenwel maak je gebruik van
wat typisch, beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk
is.
547
schema's als neerslag hiervan. Schema's welke je later
kan activeren voor gebruik.
Veelal worden schema's automatisch in je opgeroepen
en zijn er impliciete keuzes, voorkeuren, richtingen, doe-
len, enzomeer. Of nog worden schema's ingezet vanuit
impliciete keuzes, voorkeuren, richtingen, doelen, enzo-
meer.
Veelal vragen concrete leefsituaties om onmiddellijke re-
acties en worden schema's in je geheugen automatisch
als bij gewoonte ingezet. Mogelijk werden op een eerder
moment keuzes gemaakt en opties voor een toekomst
genomen, of werden de keuzes of opties van de omge-
ving uit het verleden overgenomen.
Toch kan je wanneer de concrete leefsituatie en je reac-
ties geen voldoening geven of het voor je eigen ontwik-
keling wenselijk is het levensgebeuren meer bewust en
actief op te pakken, kiezen om niet langer automatisch
als bij gewoonte schema's opgeslagen in je geheugen in
te zetten. Je ervaren eens op zich toe te laten en te ont-
koppelen van automatisch geactiveerde schema’s. Ver-
volgens eerst keuzes te maken, een richting te kiezen en
een doel voorop te zetten. Vandaar uit kan je passende
schema's activeren. Zulke momenten kunnen zich voor
je als scharniermomenten of crisismomenten aanbie-
den, iets loopt ten einde of iets liep vast.
548
een voorbeeld :
Ik voel me niet langer kind in een besloten beschermde
omgeving, ik wil als jongere kennismaken met de brede
reële omgeving.
nog een voorbeeld :
Ik had de overstap willen maken van een beschermde ge-
zins- en vriendenomgeving naar de bredere leer-, werk-
en maatschappelijke omgeving, ik merk evenwel dat ik
vastloop en wellicht te hard van stapel liep in mijn keuzes,
ingeslagen richting en vooropgezette objectieven.
Op zulke overgangsmomenten wordt dan duidelijk dat ik
uiteindelijk zelf mijn leven wens te sturen en het niet zo-
maar aan mijn schema's overlaat dit in mijn plaats te
doen. Vooral zo je leven niet naar wens verloopt en je er
weinig invloed op ervaart, kan het nuttig zijn bij jezelf te
beginnen en met je schema's meer bewust om te gaan
en ze anders op te bouwen en in te zetten. Zo kan je
meer systematisch je eigen mogelijkheden verkennen zo
je levenssituatie niet voldoet.
een voorbeeld :
Als jongere komt nog automatisch mijn kind-schema op-
zetten. Dit schema geeft me te weinig zelfstandigheid en
durf om zelf initiatief te nemen en stappen te zetten. Als
jongere zit ik vast in mijn zelf-schema. Dit schema houdt
een gebrek aan geloof in in mijn eigen ontwikkelings- en
slaagmogelijkheden. Zo geloof ik niet dat ik het verdien
549
te bereiken wat ik ambieer. Dit verdienen te bereiken wat
je ambieert, ken ik wel aan mijn vrienden toe. Zo je dit
schema hanteert zal je er niet echt voor gaan om te sla-
gen, en zal je gemakkelijk zelf je kansen opgeven en toe-
laten dat anderen je kansen overnemen.
Procesverschillen
Onderzoek wijst uit dat je op twee wijzen tot voorstellin-
gen van iets komt. Voorstellingen die je aanwendt in je
omgang. De eerste wijze verloopt vrij automatisch en
meer oppervlakkig met gebruik van categorieën waartoe
je de realiteit herleidt. De tweede wijze verloopt meer
bewust en meer diepgaand met gebruik van redenen
waarom je de realiteit zo preciseert. Fiske en Neuberg
(1990) beschrijven in hun continuüm model hoe je iets
of iemand die je ontmoet tracht in te passen in een ca-
tegorie als indeling of schema als groepering. Hiertoe ge-
bruik je eenvoudige zoekstrategieën als representatief-
zijn of als beschikbaar-zijn. Zo ken je op basis van een
match tussen de realiteit of sleutelelementen ervan en
een gegeven categorie aan iets of iemand meteen alle
typische kenmerken toe (representativiteitsheuristiek).
Zo ken je een hoge frequentie of waarschijnlijkheid aan
iets toe op basis van het gemak om aan voorbeelden te
denken, je interpretatie baseer je dan op het gemak
waarop je iets voor je geest kan halen (beschikbaarheids-
heuristiek). Pas als het toepassen van een categorie of
550
schema niet goed lukt, ga je meer uitdrukkelijk op zoek
naar iets eigens met gebruik van waarop gebaseerd.
Brewer (1988) spreekt in zijn duale procestheorie van
een heuristische categorie benadering en van een syste-
matische geïndividueerde benadering van indrukvor-
ming indien nodig. Iets of iemand wordt gemakkelijk-
heidshalve meer algemeen opgevat, of zonodig meer
specifiek benaderd. In het eerste geval gaat het om een
'low-effort' denken, een automatisch denken met weinig
controle op bruikbaarheid, een denken dat weinig men-
tale inspanning en kenmoeite kost. In het tweede geval
om een 'high-effort' denken, een voluit overdenken met
controle op juistheid, een denken dat veel mentale in-
spanning en kenmoeite kost, met een in vraag stellen,
verwerpen en omkering. Het automatisch denken wordt
vooral gebruikt zo je snel wil reageren en je aandachts-
ruimte wil vrijwaren bij iets wat minder belangrijk is en
voor iets waarvoor niet zoveel informatie beschikbaar is.
Beschik je over meer tijd en denkruimte voor belangrijke
zaken waarvoor meer informatie beschikbaar of mogelijk
is, dan komt bewust intentioneel denken meer voor. In
het eerste geval gebruik je meer beschikbare sociale cog-
nitieve schema's of categorieën, in het tweede geval
gaat het meer om zelf opgebouwde persoonlijke cogni-
tieve schema's, mogelijk in aanvulling op de eerste ge-
meenschappelijke.
551
Kiezen voor kiezen
Niet samenvallen met wat is, niet samenvallen met je-
zelf, niet samenvallen met wat je doet. Beschikken over
een tussenniveau. Kunnen weten wat is, kunnen kennen
van jezelf, kunnen benoemen wat je doet. Op dit tussen-
niveau van weten, kennen en benoemen andere moge-
lijkheden kunnen weten, kennen en benoemen. Dit van-
uit een metaniveau. Dit hoger niveau laat toe vooraleer
iets om te zetten in het reëel niveau langsheen het tus-
senniveau te lopen en daar in de galerij van mogelijkhe-
den degene te zoeken met de meeste mogelijkheden.
Op deze wijze kunnen automatische keuzes en verbin-
dingen worden omgevormd tot bewuste keuzes en ge-
wilde verbindingen. Dit mogelijk vanuit een ervaren dat
wat zich automatisch aandient niet de gewenste resulta-
ten oplevert en niet bijdraagt tot het bereiken van de
aanwezige objectieven. Op deze wijze kunnen ofwel de
objectieven gewijzigd ofwel het wat, hoe, waar, wan-
neer, of wie gewijzigd, zodat meer resultaat kan beko-
men worden.
een voorbeeld :
Ik heb graag dat anderen met me rekening houden. Ik
tracht dit objectief te bereiken door achter anderen aan
te lopen en hen voortdurend te herinneren aan mijn be-
staan en mijn voorkeur. Ik kan trachten dit schijnbaar
overdreven objectief los te laten en er naar te streven dat
552
sommige anderen enigszins en op specifieke terreinen
met me rekening houden. Ik kan ook trachten voorop te
lopen in plaats van achter de anderen aan. Door het voor-
touw te nemen is het aan hen om voor zich op te komen
en mij bij te sturen.
Dit weten van wat is voor ons kan uitgebreid naar wat is
voor de ander. Het weten wie we zijn kan uitgebreid naar
wie de ander is. Het weten wat we doen kan uitgebreid
naar wat de ander doet. Ook op dit tussenniveau van we-
ten, kennen en benoemen voor de ander kunnen dank
zij het metaniveau andere mogelijkheden voor wat voor
de ander kan zijn, wie hij kan zijn en wat hij kan doen
onderkend worden en verkozen worden. Van hieruit
kunnen dan signalen naar de ander gegeven worden met
het oog op wat voor die is, wie die is en wat die hoe doet.
Dit weten wat voor me is en wat voor de ander kan uit-
gebreid naar wat voor ons is. Het weten wie ik ben en
wie de ander, kan uitgebreid naar wie we voor elkaar
zijn. Het weten wat ik doe en wat de ander doet, kan uit-
gebreid naar wat we naar elkaar toe doen. Ook op dit
tussenniveau van gezamenlijk weten, kennen en benoe-
men voor de bestaande relatie kunnen dank zij het me-
taniveau andere mogelijkheden voor wat voor ons kan,
wie we voor elkaar zijn en wat we voor elkaar kunnen
doen onderkend worden en verkozen worden. Op die
wijze kunnen automatische relatiekeuzes en verbindin-
gen worden omgevormd tot bewuste relatiekeuzes en
553
gewilde verbindingen. Dit mogelijk vanuit een ervaren
dat wat zich automatisch aandient niet de gewenste re-
sultaten oplevert en niet bijdraagt tot het bereiken van
de aanwezige relatie-objectieven. Op deze wijze kunnen
ofwel de objectieven gewijzigd, ofwel het wat, hoe,
waar, wanneer, of wie gewijzigd, zodat meer resultaat
kan bekomen worden.
Het verhelderen van een bestaande relatie kan vaak
door vanuit het wat, wie en hoe van een relatie het on-
derliggend relatie-objectief te achterhalen. Zo kunnen
verschillende soorten van relaties onderkend worden.
Gaat het om een afhankelijkheidsrelatie, een vertrou-
wensrelatie, een liefdesrelatie, een zakelijke relatie, een
autoriteitsrelatie, een verkenningsrelatie, een samen-
werkingsrelatie, enzomeer. Ook een samengaan van en-
kele van deze relaties is mogelijk. Vanuit deze vaststel-
ling kan dan nagegaan worden of dit gevonden objectief
ook het gewenste objectief is, of dat het objectief oké is,
maar het in de uitvoering niet bereikt wordt, of er van
afgeweken wordt.
een voorbeeld :
De relatie volwassene-jongere vormt in de regel een af-
hankelijksrelatie en een vertrouwensrelatie met het oog
op de ontwikkeling van de jongere. Van deze relatievorm
afwijken, zoals bij verwaarlozing of misbruik, doet met-
een een zeer ernstig probleem ontstaan, omdat het de
554
vertrouwensrelatie in het gedrang brengt en de afhanke-
lijkheidsrelatie ongunstig doet toenemen.
Op basis van deze vaststellingen kunnen dan de nodige
wijzigingen aangebracht worden.
nog een voorbeeld :
Een relatie van twee jongeren kan voor hen de vorm aan-
nemen van een verkenningsrelatie zonder vaste plannen.
De vraag kan gesteld of elementen uit andere relatievor-
men, zoals een autoriteitsrelatie, hier een plaats hebben.
De tijdelijkheid en de vrijheid binnen deze relatie blijken
dan in het huidige stadium essentieel te zijn met het oog
op het garanderen van een verkenningsrelatie. Op een la-
ter moment zo beiden hier aan toe zijn kan dan gekozen
worden voor een andere relatievorm.
Wat is, wie elk is, wat elk doet binnen de relatie kan dan
in verhouding gebracht worden met het huidig door bei-
den ervaren en aanvaard relatieperspectief.
Het beschikken over dit metaniveau, maakt dat we niet
samenvallen met wat is of met wat we hierover weten,
maar de mogelijkheid hebben wat is onder de loupe te
nemen. Wijzigingen of veranderingen aan te brengen,
zowel aan de objectieven als aan hun uitvoering. Hier-
door beschikken we over een observatie- en een stu-
ringsmogelijkheid. We kunnen volgen of we binnen onze
555
perspectieven blijven en bijsturen, maar we kunnen te-
vens onze perspectieven wijzigen en op dit niveau bijstu-
ren.
Dit maakt dat we niet zomaar slachtoffer zijn van ons
handelen, maar dat wij bij problematisch handelen op
elk moment in staat zijn, zo we willen, tot overzien en tot
ingrijpen. Problematisch handelen, zoals elk handelen,
ontstaat niet zomaar uit het niet. Er gaan gebeurtenissen
en processen aan vooraf, waarop we telkenmale kunnen
ingrijpen wanneer we willen. Door zicht te krijgen op die
gebeurtenissen en processen en op de impliciete keuzes
en beslissingen die erbij gemaakt worden kan stilaan
meer controle verworven. Gebeurtenissen en situaties
kunnen worden vermeden en bij de processen kan zo ge-
wenst een negatieve beslissing worden genomen of een
andere keuze worden gemaakt, onder meer door de ne-
gatieve gevolgen onder ogen te zien. Zodat het gedrag
niet tot stand komt of een andere richting uitgaat. Willen
we toch uiting geven aan wat bij ons leeft, dan kunnen
we leren hoe dit best te doen zonder in problemen te
geraken.
een voorbeeld :
Wanneer telkens iets eindigt in geweld, kunnen zulke si-
tuaties worden ontweken en kan door het denken, het
voelen en het zich voorstellen vooraf bij te stellen, zono-
dig anders worden gereageerd. Willen we op een of an-
556
dere wijze iets uiten of een objectief bereiken, dan kun-
nen we dit op een sociaal vaardige en niet problemati-
sche wijze.
Dit betekent dat iemand niet het slachtoffer dient te
worden van zijn eigen gedrag en de situationele en dy-
namische gedragsprocessen die hieraan voorafgaan. Ie-
mand kan leren, zonodig met de hulp van anderen, vat
en controle te krijgen op elk van deze opeenvolgende
elementen in het inhoud en het vormgeven aan zijn ge-
drag.
Vooral sommige jongeren merken meegesleept te wor-
den door hun eigen impulsieve reactie, door situaties en
gebeurtenissen, door hun innerlijk krachtenspel. Ze mer-
ken nadien ergens uit te komen waar ze zich zelf niet
goed bij voelen en wat helemaal niet hun voorkeur, hun
bedoeling of hun idee was. Het gaat dan allemaal te snel
en te vlot, als meegesleurd of gesleept op de stroom van
aanwezige krachten. Alles gaat vlot en vanzelf alsof ge-
dragen, maar niet gestuurd door zichzelf. Eerst komt het
handelen, pas dan het beeld en het zicht erop.
Aan jongeren kan dan geleerd worden eerst een stop-
moment in te bouwen. Vervolgens een beeld-, voel- en
denkmoment. Pas als die voldoende ingevuld zijn een ex-
pressie- en actiemoment en niet zozeer een reactiemo-
ment. Bij voorkeur in de zin van wat wil ik ook, eerder
dan wat lokt iets of iemand uit.
557
Aan deze jongeren kan geleerd worden hun handelen te
sturen door pas iets te doen zo ze zich zelf hiertoe vooraf
een verwoorde opdracht geven. En niet de situatie, de
anderen, de groep, de aanwezige verwachtingen, op-
drachten, eisen, bevelen of vanzelfsprekendheden het te
laten overnemen.
Volwassenen kunnen hen hierbij helpen door in een eer-
der neutrale of zo mogelijk relevante gedragssituatie
eerst luidop te spreken voor de jongere en de nodige in-
structies te geven. Vervolgens nadat dit eerste lukt de
jongere luidop voor zichzelf te laten spreken en zichzelf
de nodige opeenvolgende instructies te laten geven. Zo
dit weer voldoende lukt de jongere te laten oefenen met
innerlijk voor zich te spreken en zich zelf de nodige op-
eenvolgende instructies te geven. De jongere kan hierbij
geleerd worden zijn terugkoppelkringen voldoende kort
te houden zodat het zien-voelen-denken-doen vol-
doende voeling kan houden met de aanwezige realiteit.
Zo kan via innerlijke spraak een stapsgewijze eigen en
verwoorde sturing en controle ontstaan. Vooral de ver-
woorde sturing moet zorgen voor de nodige bewustheid,
de nodige keuze- en beslissingstijd, de nodige tussen-
stappen en de nodige persoonlijke betrokkenheid.
Zo is het handelen niet langer prikkelgestuurd, door mo-
mentane prikkels die van buiten of binnen komen, maar
558
wordt het informatiegestuurd. Ik bouw informatie op uit
de aanwezige prikkels en zoek ze zonodig actief zelf en
wendt deze informatie aan om mijn handelen in te vul-
len. Ik kan dan wat gebeurt en wat ik doe in de realiteit
op mentaal vlak dubbelen, volgen en sturen via ge-
dragsmonitoring en -oriëntatie. Ik kan zo de aanwezige
processen zelf bewaken en sturen.
Mijn voorkeur
Als jongere handel je niets steeds rationeel weloverwo-
gen vanuit een denkinspanning, vaak handel je vanuit er-
varing en gewoonte vanuit wat typisch of beschikbaar of
anders gezegd gemakkelijk toegankelijk is.
Mijn voorkeur gaat uit naar een 'low-effort' denken ge-
baseerd op ervaring, :
ingeval ik …
Mijn voorkeur gaat uit naar een 'high-effort' denken ge-
baseerd op overwegen, :
ingeval ik …
559
Framing : tus-
sen realiteit en
voorstelling
Framing bij waarneming
De realiteit buiten je en de voorstelling ervan binnen je
zijn niet helemaal aan elkaar gelijk. In je voorstelling
tracht je de realiteit te herleiden tot wat kenmerkend
voor haar is. Dit laat je toe ze gemakkelijker te herken-
nen, ze te begrijpen en er op te reageren. Dit herkennen,
begrijpen en reageren link je met name aan het kenmer-
kende van die realiteit. De realiteit buiten je wordt zo
een gekenmerkte realiteit als voorstelling binnen je. De
realiteit wordt zo door je waarneming en verwerking ge-
framed tot gekenmerkte realiteit of voorstelling. De rea-
liteit wordt door je selectieve waarneming en verwer-
king in het frame geplaatst van je voorstelling als geken-
merkte realiteit. Je voorstelling als frame is zo bepalend
Framing helpt om de realiteit voor jezelf of elkaar om
te vormen tot gekenmerkte realiteit of voorstelling.
560
voor je framing of selectieve waarneming van de reali-
teit. In functie van je reeds gevormd frame doe je aan
framing als bijzondere aandacht besteden aan bepaalde
facetten van de realiteit en veronachtzamen van andere
facetten van de realiteit bij je waarnemen en verwerken.
Zo een tot ontwikkeling gekomen frame of voorstelling
als gekenmerkte realiteit wordt ook kenschema ge-
noemd. Het vormt de synthese van wat kenmerkend is
voor de realiteit en het stuurt je waarneming en verwer-
king als wat je opneemt en opvat van de realiteit buiten
je, anders gezegd je framing. Zo wordt de realiteit vorm-
gegeven en in je voorstelling of kenschema geperst als
inhoud via je selectieve waarneming die schemabevesti-
gend en zo nodig hooguit aanvullend is.
Je kind ontmoet in de loop van zijn leven heel wat perso-
nen. Deze personen worden voor je kind herleid tot wat
kenmerkend is voor hen. De ene worden vertrouwden, de
andere vreemden. De ene vormen familie, de andere blij-
ven kennissen en vrienden. De ene vormen zorgenden,
de andere niet. De ene is zijn mama, de ander zijn papa,
enzomeer. Al deze personen worden ook door het kind via
framing zo selectief waargenomen en herinnerd.
Framing bij communicatie
Niet enkel voor jezelf tracht je de realiteit te herleiden
tot gekenmerkte realiteit. Ook in je dialoog en interactie
met je omgeving tracht je je gekenmerkte realiteit door
561
te geven. Zodat ook zij gemakkelijker de realiteit weten
te herkennen, weten te begrijpen en erop weten te rea-
geren. Dit op een manier zoals voor je kenmerkend is. In
je gesprek en interactie zal je hiertoe selectief de aan-
dacht trachten te richten op wat kenmerkend voor je is
in de realiteit. De realiteit zoals je ze voorstelt voor je
omgeving zal bijgevolg een uiting zijn van je kenschema's
of voorstellingen waarin bepaalde kenmerken worden
geaccentueerd. Bij je communicatie gaat het er om wat
je overbrengt van de realiteit vanuit je eigen voorstellin-
gen. Je eigen voorstellingen vormen het frame en van
daaruit en overeenkomstig je frame doe je aan framing
tijdens je communicatie als bijzondere aandacht beste-
den aan bepaalde facetten van de realiteit en veronacht-
zamen van andere facetten van de realiteit. Het kenmer-
kende van je kenschema's zorgen voor het selectieve in
je communicatie. Op die manier hoop je wat voor je ken-
merkend is voor de realiteit ook bij elkaar over te bren-
gen. Zo dat de ander de realiteit op gelijkaardige wijze
herkent, begrijpt en erop reageert. Zodat de ander sche-
mabevestigend reageert. En je schema's er zo niet enkel
zijn voor jezelf maar ook voor je omgeving. Framing
moet hiertoe de weg wijzen. Door het kenmerkende in
de verf te zetten ook het kenmerkende weten terug te
vinden bij elkaar. Zo hoop je dat dit kenmerkende ook
voor je samen fungeert als waarrond iets draait als vorm,
maar tegelijk ook als waarop het neerkomt als inhoud.
562
Als je kind zijn beurt niet afwacht, iets afneemt, zich een
groter deel toeëigent of iets stuk maakt, dan wordt dit
door je gekenmerkt als onaanvaardbaar en niet-sociaal.
Deze voorstelling van je zal je naar je kind ook erg in de
verf zetten wanneer je je kind hierover aanspreekt. Je
hoop en verwachting is dan dat het kind wat het deed
ook zelf zal kenmerken als onaanvaardbaar en niet-soci-
aal en er bijgevolg in de toekomst van zal afzien. Via je
framing hoop je dan invloed te hebben en het kind tot
verandering te brengen.
In de praktijk merk je nogal eens dat wanneer je ken-
schema niet gemakkelijk zal overgenomen worden, je de
neiging kan vertonen iets in een ander kenschema te
plaatsen dat gemakkelijker aanvaardbaar is of waarte-
gen de ander weinig of niets kan hebben. Op die manier
doe je ook aan reframing en plaats je iets in een meer
positieve en constructieve context of frame. Meer hier-
over lezen kan in het thema-onderdeel Schema’s en
framing’ van deze encyclopedie.
Lieve kinderen wachten hun beurt af, nemen niets af, ei-
genen zich geen groter stuk toe en maken niets stuk. Je
hoop en verwachting is dan dat het kind zichzelf wil ken-
merken als lief en bijgevolg het onaanvaardbare en niet-
sociale gedrag zal achterwege laten.
563
Framing toegepast
Geef in de frames hieronder aan wat de waarneming of
de communicatie van je kind of jezelf kenmerkt :
564
Voorstellings-
schema’s
Nut van voorstellingsschema's
In je dagelijkse omgang als ouder of kind wend je spon-
taan meestal je kenschema's aan. Deze kenschema's vor-
men de neerslag en synthese van eerdere ervaringen in
je omgang met zulke dagdagelijkse situaties. Meestal zijn
deze kenschema's erg nuttig en gemakkelijk omdat ze je
toelaten op de automatische piloot te functioneren zon-
der veel aandacht aan iets te moeten besteden of je veel
vragen te moeten stellen. Wie je bent voor elkaar, bij-
voorbeeld, en hoe je met elkaar omgaat, lijkt vaak heel
vanzelfsprekend. Wat vriendelijk zijn voor elkaar inhoudt
en wanneer je boos reageert en wat dit dan inhoudt is
vaak spontaan en gewoontegetrouw. Dit is zo omdat ze
Voorstellingen die je spontaan aanwendt zijn niet al-
tijd bewust en helder voor je.
Achter deze voorstellingen weten komen en ze be-
wust hanteren kan een voordeel opleveren.
565
teruggaan op een zich stilaan ontwikkeld gewoontepa-
troon als neerslag in het geheugen van je opgedane er-
varingen.
Soms evenwel kunnen deze ontwikkelde kenschema's
eerder ongunstig uitwerken omdat ze steeds eenzelfde
betekenisgeving en interpretatie uitlokken, je steeds op
eenzelfde wijze doen reageren en dit verbinden aan
steeds dezelfde situaties of context.
Soms kan het nuttig zijn niet steeds eenzelfde patroon
aan te houden omdat het minder succesvol of weinig
bruikbaar is. Soms ervaar je dit zelf ook te willen dat iets
anders verliep. Vaak weet je zelf niet dat je steeds een-
zelfde patroon aanhoudt. Vaak ken je dit patroon zelf
ook niet of is het niet helemaal helder voor je. Vaak er-
vaar je ook niet tot een andere betekenisgeving, reactie
of selectie te weten komen. En op welke wijze hiertoe te
komen.
Belangrijk kan dan voor je zijn je impliciet kenschema op
voorstellingsniveau bewust of meer bewust te worden.
Door dit bewust worden kan je dan kiezen wat te willen
behouden. Door je bewust iets anders voor te stellen kan
je tevens trachten tot een ander kennen te komen. Een
kennen dat op termijn tot een nieuw patroon zou kun-
nen leiden. Zo loop je minder risico gevangen te zitten in
je begrenzend en inperkend aanwezig kenpatroon. En
566
kan je bewust nieuwe, meer kansen biedende patronen
verkennen.
Deze aandacht aan je kenschema's om je meer concreet
haar inhoud te kunnen voorstellen, vraagt daarom nog
niet om een beoordelend denken. Het vraagt eerder ex-
pliciet om een zo getrouw mogelijk bewustworden, zo-
dat je kennen voor je helderder wordt en je er zo nodig
nieuwe elementen aan kan toevoegen. Dit eerder dan je
kennen in vraag te stellen en er tegenin te gaan. Het is
eerder een bewust meer nabij trachten komen, dan een
afstand willen nemen.
In het referentieel schemamodel kan dit als volgt voor-
gesteld worden. Je tracht je automatisch geactiveerde
kenschema's om te zetten naar voorstellingsschema's
zonder dat dit automatisch inhoudt dat je je denksche-
ma's activeert. Dit actief maken van je voorstellingssche-
ma's moet je opgeslagen ervaringskennis meer helder en
duidelijker voor je maken en moet je toelaten te zien hoe
je met deze opgeslagen inhoud van je kenschema's om-
gaat.
567
Achter je voorstellingsschema's komen
Om je meer bewust te worden van je impliciete kensche-
ma's en hun inhoud aanwezig in je persoonlijk ontwik-
keld 'schema landschap', kan je letten onder welke vorm
ze tot uiting komen in je denken en handelen. Concreet
568
nemen ze vaak de vorm aan van metaforen als voorstel-
lingen die je in je taal- en beeldexpressie en in je gedrags-
expressie gebruikt. Door aandacht te besteden aan je
metaforische expressies als vorm kan je achter je ken-
schema's komen met hun betekenis-, reactie- en contex-
tinhoud.
Wat, bijvoorbeeld, het gezin voor je is, kan zich vertolken
in liefde als betekenis, in steun als reactie en in eenheid
als context. Kenmerken van liefde, steun en eenheid zul-
len bijgevolg terug te vinden zijn in het gezin. Kenmerken
van het metafoor zullen ook kenmerken zijn voor je ken-
schema.
Zo kan je voor jezelf of voor elkaar achter je metaforen
en haar kenmerken trachten te komen, zonder ze ge-
weld aan te doen. Juist je respectvol en getrouw mogelijk
trachten te benaderen van de gehanteerde metaforen,
kan toelaten je meer bewust te worden van haar onder-
liggende inhoud. Zodat een meer helder en duidelijker
zicht mogelijk wordt dat de basis kan vormen voor evo-
lutie en verandering. Zeker wanneer je je niet aangeval-
len voelt of bedreigt, is gemakkelijk verdere ontwikkeling
mogelijk.
David Grove ontwikkelde een methodiek, genaamd 'zui-
vere taal' (clean language) die net als doelstelling heeft
iemand te helpen zo precies mogelijk hoogte te krijgen
van zijn aangewende metaforen zonder ze te vervormen
569
of in vraag te stellen. De methodiek bestaat uit negen
vragen. Twee vragen willen de kenmerken van de meta-
foren achterhalen (wat voor ... is dit ...?, is er nog iets
anders over ...?), twee willen de er mee verbonden
plaats of situatie achterhalen (waar is ...?, waarover
gaat ...?), twee vragen wat voorafgaat (wat gebeurt net
daarvoor ?, waar kwam ... vandaan ?), twee vragen wat
volgt (wat gebeurt nog meer ?, wat gebeurt dan ?), een
laatste vraag laat de herkenning van een metafoor toe
(dat ... is zoals wat ?). De vragen starten steeds met het
laatste gegeven antwoord, de gegeven antwoorden ge-
ven aan welke vraag te stellen en in de vraag is het laat-
ste gegeven antwoord verwerkt (...). Alles wordt bena-
derd vanuit en binnen iemands perspectief en voorstel-
ling met gebruik van zijn eigen woorden en beelden. Ver-
meden wordt het in andere woorden, beelden, perspec-
tief en voorstelling te willen of te moeten omzetten.
Op die manier kan je stilaan je voorstellingsschema in-
vullen. De kenmerken als betekenis- of begripsinvulling.
Wat vooraf ging en wat volgde als reactie- of gedragsin-
vulling. Waar het plaats had of waarover het ging als con-
text- of voorwaardeninvulling. In het voorstellings-
schema vinden we zo de vorm die de begrips-, gedrags-
en voorwaardeninvulling heeft aangenomen door ge-
bruik van een concrete metafoor. Ze maken duidelijk en
verhelderen wat onderliggend als inhoud aanwezig is als
begrips-, gedrags- en voorwaardeninvulling in het meer
abstract ken- of geheugenschema.
570
In ons voorbeeld, vragen over de liefdes-, steun- en een-
heidsmetafoor als aangenomen concrete vorm moet ons
meer zicht bieden op wat het gezin als abstracte inhoud
voor ons inhoudt. Op basis van dit bewustwordingspro-
ces, kunnen we sleutelen aan wat minder optimaal is, of
wat misschien ontbreekt. Het gezin houdt ons misschien
te veel gevangen of slorpt ons misschien te veel op. Er is
misschien te weinig individuele of groei- en ontwikke-
lingsruimte. Door het gezin misschien meer een andere
concrete vorm te laten aannemen en andere kenmerken
aan bod te laten komen vanuit andere metaforen en hun
inhoud, ontstaan misschien nieuwe mogelijkheden en
kansen. Zelfverloochening is dan misschien minder nodig
en zelfrealisatie is misschien meer mogelijk, waarbij een
betere balans gevonden wordt voor samen en alleen. Je
kan dan komen tot een andere betekenis-, gedrags- en
voorwaardeninvulling, zowel naar inhoud als naar vorm.
Het tot ontwikkeling laten komen van je eigen metaforen
kan hier een krachtig middel toe zijn.
In de praktijk kan vastgesteld worden dat sommigen
meer op kenschema niveau vrij automatisch functione-
ren. Anderen verkiezen dan weer meer op voorstellings-
schema niveau te functioneren en hanteren dan speci-
fieke metaforen zonder dat ze zich daar bewust van zijn
en zonder dat ze expliciet zicht hebben op de inhoud er-
van. Zij herleiden dan meer abstracte inhouden tot meer
concrete vormen, wat het dan gemakkelijker en meer
hanteerbaar voor hen maakt in hun omgang. Door zich
571
bewust te worden van de invloed die deze metaforische
voorstellingsschema's op je interpretaties, reacties en
toepassing hebben, kan hier meer gericht en selectief
mee omgegaan worden.
Voorstellingsschema's bewust hanteren
Soms kan je je kenschema's bewust willen bijsturen en
overheen hun begrenzing en beperking heel willen stap-
pen en er mogelijk van weg willen komen. Je kan dan me-
taforen of voorstellingsschema's concreet inschakelen
om nieuwe ervaringen op te doen die dan hun tot syn-
these gebrachte neerslag vinden in de ken- of geheugen-
schema's. Oude en nieuwe ervaringen zorgen dan voor
nieuwe accenten en een nieuwe balans.
Je kan je leven en moeilijkheden erin, bijvoorbeeld, opvat-
ten en aanpakken als een strijd met veel problemen, met
als gevolg dat je weinig voldoening ervaart. Je kan in te-
genstelling hiermee er evenwel voor kiezen je leven en
haar moeilijkheden op te vatten en aan te pakken als een
uitdaging met veel kansen, zodat voldoening ervaren
mogelijk wordt. Door meermaals bewust voor deze laat-
ste metafoor te kiezen kan je ervaren dat je leven en haar
moeilijkheden ook een andere spontane inhoud kunnen
krijgen van iets waar je minder tegenover staat, maar
van iets wat je meer eigen en nabij is. Niet iets dat je
moet bevechten en kwijt wil, maar iets dat je zo mogelijk
kan koesteren en wil.
572
Even uitproberen
Tracht je eigen voorstellingsschema's of metaforen te
achterhalen aan de hand van de methodische vragen van
de 'zuivere taal' :
573
Voorwaardelijke
schema’s
Voorwaarden die activeren
Hoe we iets kennen en hoe we op iets reageren is niets
steeds actief. Het wordt actief zodra we iets ontmoeten
wat als voorwaarde geldt voor het kennen op die wijze
en het reageren op die wijze.
Enkele voorbeelden : Als ouder kan ik ervaren dat als mijn
kind zich verwijdert van ons we dit gemakkelijk als ver of
zelfs te ver zullen benoemen en we stappen zullen zetten
om zelf die afstand te verkleinen. Als ouder kan ik erva-
ren dat zo mijn kind ruw met zijn speelgoed omgaat, we
Hoe je iets opvat en hoe je iets voor je oppakt is aan
voorwaarden verbonden.
Dit leren onderkennen kan verhelderend voor je
werken.
574
dit stukmaken zullen noemen en we ons kind tot omzich-
tigheid zullen aansporen.
Ook hoe we zelf zijn en hoe we vanuit dit zo zijn reage-
ren, is niet steeds actief aanwezig. Het wordt actief zo-
dra we iets ontmoeten dat als voorwaarde geldt voor ons
zijn op die manier en het reageren op die wijze.
Zo kan ik als ouder ervaren dat hoe mijn kind op een be-
paald ogenblik is of doet als voorwaarde kan gelden om
een gevoel of behoefte in mij te activeren, waardoor ik
op een bepaalde manier ga reageren.
Enkele voorbeelden : Het meegaand zijn van mijn kind
maakt dat ik blij ben en gemakkelijk geneigd zal zijn mijn
kind te belonen voor zoveel medewerking. Het tegen-
draads zijn van mijn kind maakt dat ik mogelijk boos
word waardoor ik gemakkelijk geneigd zal zijn mijn kind
te begrenzen of eventueel te straffen voor zijn tegenwer-
king. Zo mijn kind ziek is of pijn heeft zal dit mijn bezorgd-
heid wekken en zal ik er voor trachten te zorgen dat het
ziek zijn of de pijn van mijn kind kan overwonnen worden.
Zo mijn kind problemen ervaart, bijvoorbeeld met een
vriendje of op school, dan zal ik dit proberen te begrijpen
en mee zoeken naar oplossingen.
575
Hoe mijn kind is of wat het doet, of nog de situatie
waarin het zich bevindt, vormen voorwaarden voor me
als ouder om een manier van zijn, een gevoel of een be-
hoefte, te activeren, waardoor ik geneigd ben op een be-
paalde wijze te reageren.
Zo kan ik ervaren zowel wanneer het gaat om dingen
rond mij als wanneer het gaat om mezelf, dat zodra zich
bepaalde voorwaarden voordoen, ik geneigd ben iets op
een bepaalde wijze op te vatten en zelf op een bepaalde
wijze te zijn. Zo kan ik ook ervaren dat ik hierop aanslui-
tend op een bepaalde wijze ga reageren of hiertoe ge-
neigd ben.
Dit proces kan als volgt omschreven en algemeen opge-
vat worden :
Zo ... dan .... doe ... In het Engels : if ... then .... do ....
Zo (if) staat voor voorwaarde. Dan (then) staat voor op-
vatten of oppakken. Doe (do) staat voor reageren.
576
Voorwaarden in een schema
Schematisch weergegeven ziet dit er zo uit :
Het voorwaardelijke zo wordt de contextinvulling ge-
noemd, hoe je dan iets opvat of zelf oppakt wordt de be-
gripsinvulling genoemd, en hoe je doet of reageert wordt
577
de gedragsinvulling genoemd. Dit is voor iedere ouder
persoonlijk en mogelijk anders.
Hoe je naar een situatie kijkt en hoe je er op reageert
heb je geleerd op basis van eerdere ervaringen. Met
name in cognitieve of geheugenschema's worden al je
opgedane ervaringen op een eigen wijze opgeslagen. Al
je ervaringen zijn in deze schema's tot eenheid verwerkt,
zodat specifieke voorwaarden leiden tot specifieke inter-
pretaties die dan weer leiden tot specifieke reacties. De
cognitieve schema's staan in voor het tot synthese bren-
gen van al je ervaringen en dit voor verder functioneel
gebruik door je.
Voorwaardelijke schema's toegepast
Door het schema hierna in te vullen kan je ontdekken
welke cognitieve schema's over wat je opmerkt in de bui-
tenwereld in je geactiveerd worden.
Je kan hierna ook ingeven en zo ontdekken welke cogni-
tieve schema's in je geactiveerd worden die te maken
hebben met jezelf in contact met een situatie.
578
579
Voorwaarden
ontwikkeling kind
1. Ontwikkeling kind aan voorwaarden gekoppeld
Als volwassene kan je de indruk hebben dat de ontwik-
keling van een kind een vanzelfsprekend verlopend iets
is. Een kind ontwikkelt zich als vanzelfsprekend van baby
tot volwassene.
Toch is dit niet helemaal zo. De ontwikkeling van een
kind is aan bepaalde voorwaarden gekoppeld. Voor-
waarden die ontwikkeling toelaten en er de mogelijkhe-
den voor scheppen.
Opdat een kind zich optimaal zou kunnen ontwikke-
len,
moeten een aantal randvoorwaarden vervuld zijn.
580
Het is pas als de ontwikkeling niet op gang komt, of niet
voldoende op gang komt, dat kan vastgesteld dat deze
voorwaarden ontbreken, of in te geringe mate aanwezig
zijn.
Als ouder kan het belangrijk zijn te kijken naar de aanwe-
zige voorwaarden voor ontwikkeling. Zo deze voorwaar-
den ontbreken of te weinig aanwezig zijn, kan gezocht
hoe alsnog deze voorwaarden tot stand te kunnen bren-
gen. Zo kan enerzijds duidelijker worden waarom de ont-
wikkeling van een kind niet vlot, en kunnen anderzijds de
nodige basis en instrumenten gezocht om ontwikkeling
mogelijk te maken.
Als ouder kan je kijken naar de aanwezige voorwaarden
en kan je aandacht besteden aan de gewenste voorwaar-
den.
2. Kansen en mogelijkheden op verschillende ni-
veaus
Als voorwaarde om zich te kunnen ontwikkelen dient het
kind voldoende kansen en mogelijkheden te krijgen. Ze
gelden als begin- en randvoorwaarden.
Deze voorwaarden kunnen op individueel, relationeel en
contextueel niveau gesitueerd worden. Zijn ze aanwezig
581
dan werken ze beschermend. Zijn ze afwezig, of is hun
tegendeel aanwezig, dan zijn ze risicoverhogend.
Bijvoorbeeld op individueel niveau, is het kind contact-
vaardig, dan beschikt het kind over een krachtig instru-
ment om beroep te kunnen doen op de hulp van de om-
geving. Is het kind niet contactvaardig, is het integendeel
gesloten, dan loopt het kind het risico geïsoleerd te raken
en geen of weinig beroep te kunnen doen op de steun van
de omgeving wanneer nodig.
Bijvoorbeeld op relationeel niveau, is er een gunstige re-
latie ouder-kind dan kunnen concrete spanningen en
moeilijkheden gemakkelijker overwonnen. Is de relatie
ouder-kind evenwel ongunstig, dan vergroten ze gemak-
kelijk de aanwezige concrete spanningen en moeilijkhe-
den. De ongunstige relatie vormt dan mogelijk een risico
om een uitweg te vinden.
Bijvoorbeeld op contextueel niveau, de goede of geringe
integratie op sociaal en maatschappelijk vlak van het ge-
zin. Dit met voldoende of te geringe materiele middelen
(inkomen, ...) en sociale mogelijkheden (ondersteunende
netwerkrelaties) tot gevolg.
582
3. Voorwaarden op meerdere vlakken
Deze voorwaarden kunnen ook op realiteits-, 'sociali-
teits'- en mentaliteitsvlak gesitueerd.
Op realiteitsvlak vormen ze de situatie waarin het kind
leeft. Zo kunnen ouders er naar streven een kind- en ont-
wikkelingsvriendelijk en -minded omgeving aan te bie-
den. Ze kunnen nagaan wat kind- en ontwikkelingson-
vriendelijk of -uitsluitend is. Zo kunnen ouders er reke-
ning mee houden dat de ontwikkeling van een kind in be-
langrijke mate ervaringsgericht verloopt. Niet enkel zien
en horen vormen een ontwikkelingsinstrument voor het
kind, ook het omgangsmatig kunnen ervaren vormt een
belangrijke ontwikkelingstool en -toegang. Kansen en
mogelijkheden tot deze omgang bieden vormt een be-
langrijk element van situatiehantering.
Op socialiteitsvlak vormen de relaties van het kind met
volwassenen en leeftijdgenoten belangrijke ontwikke-
lingsvoorwaarden. Zijn deze relaties ongunstig of zijn ze
in te geringe mate aanwezig ? De relaties zorgen voor
veiligheid, voor verbondenheid, voor openheid, voor sti-
mulatie, voor participatie, voor ondersteuning en voor
model.
583
Op mentaliteitsvlak kunnen de voorwaarden terugge-
vonden als kind- en ontwikkelingsvriendelijk en minded
klimaat. Klimaat gaat over het denken en de ingesteld-
heid tegenover het kind, zijn ontwikkeling en de begelei-
ding ervan via de aangeboden opvoeding. Wat is voor je
een kind en tot wat kan het hoe uitgroeien ? Wat is voor
je begeleiding en hoe denk je dit aan te pakken ? Hoe
denk en wil je dit vertalen relationeel en situationeel, in
je affectieve omgang en in de omgevende feitelijke om-
gevingsrealiteit. Het ontbreken van een groeibevorde-
rend klimaat waarin kan en mag verkend, kan en mag ge-
evolueerd, kan en mag ruimte ingenomen, doet de voor-
waarden ontbreken om te handelen, te worden en te
zijn. Kindrelevant betekent evenwel niet een kindwereld
aanbieden, wel een wereld waarin inclusief plaats is voor
het kind, waarin ook aan het kind gedacht en hoe het tot
zijn recht te laten komen via participatie.
4. Voorwaarden die activeren
Deze ontwikkelingsvoorwaarden kunnen ook bekeken
vanuit wat de omgeving voor het kind kan betekenen.
Hoe het door wat en hoe het iets aanbiedt de ontwikke-
ling van het kind op gang kan brengen. Dit door zijn ener-
gie, zijn interesse, zijn openheid, zijn dynamiek, zijn aan-
leg, zijn aanspreekbaarheid te activeren.
584
Rekening houdend met het kind, zijn eigenheid, zijn ont-
wikkelingsvordering het kind zo weten benaderen dat
het niet enkel reageert, maar ook zelf actief wordt. Niet
enkel zo dat het kind antwoordt of reageert, maar ook
zo dat het ook vragen stelt of initiatief neemt.
Zo vormt zijn eigen ontwikkelingsdrang de motor en het
instrument tot persoonlijke groei. Als ouder ben je hier-
toe dan de katalysator door de voorwaarden tot ontwik-
keling die je biedt.
5. Voorwaarden zelf activeren
Door voorwaarden te onderkennen en te scheppen lever
je als ouder een bijdrage aan de ontwikkeling van het
kind. Als ouder kan je ook het kind bijbrengen zelf mee
voorwaarden te leren onderkennen en te scheppen voor
zijn persoonlijke groei.
Beroep te doen op zijn eigen mogelijkheden en compe-
tenties, op aanwezige relaties en ze verder laten groeien,
in de diepte maar ook in de breedte, zodat een onder-
steunend netwerk ter beschikking komt. Mee geboden
situaties te benutten, relationele modellen als bron aan
te wenden en voldoende aandacht te vragen voor zich-
zelf zodat het als kind tot zijn recht kan komen en ver-
dere ontwikkeling mogelijk wordt.
585
6. Voorwaarden als tools voor zelforganisatie
Als ouder breng je zo de voorwaarden voor de ontwikke-
ling van het kind tot stand. Ze vormen de randvoorwaar-
den waarbinnen ontwikkeling mogelijk wordt. Ze vor-
men basisvoorwaarden, maar tegelijk de instrumentele
voorwaarden. Ze bieden de basistools voor ontwikkeling,
tools die het kind ter beschikking worden gesteld.
Ze vormen tevens de beginvoorwaarden. De voorwaar-
den waarop het kind meestal niet-lineair reageert. Zijn
ze gunstig, dan kan dit maken dat zijn ontwikkeling een
gunstige weg inslaat en in toenemende mate op dreef
komt. Zijn ze ongunstig, dan kan een ongunstige ontwik-
kelingsrichting het gevolg zijn en de ontwikkeling afrem-
men. Is het kind ziek, wordt het verwaarloosd, leeft het
geïsoleerd, dan kan dit uitgesproken ongunstig uitwer-
ken op zijn ontwikkeling en deze in toenemende mate in
gevaar brengen.
Alle redenen om de rand- en beginvoorwaarden voor de
ontwikkeling van het kind zo gunstig mogelijk te laten
uitvallen. Een grotere bewustheid hiervan is een eerste
stap hiertoe.
586
Voorwaarden scheppen de context waarin iets kan aan-
gesproken en geactiveerd in het kind dat zijn ontwikke-
ling bevordert. Zo kan het praten tegen en met het kind
iets in het kind activeren dat zijn taal en zijn ideeën mee
tot ontwikkeling brengt.
Wat mee door de voorwaarden in het kind wordt geacti-
veerd, geldt als actieve 'agent' voor zijn ontwikkeling.
Het wekt iets in het kind dat mee instaat voor zijn ont-
wikkeling, iets dat door zijn zelforganiserend vermogen
mee zorg draagt voor deze ontwikkeling.
Zo zal de taal die het kind verwerft, door haar structure-
rend en ordenend vermogen maken dat de werkelijkheid
om hem heen kan verkend, begrepen en er stilaan op
kan ingegrepen.
Zo zal de manier waarop de prille ervaringen van het kind
worden opgeslagen, met name onder de vorm van ken-
nis- en geheugenpakketjes, door het zelforganiserend
vermogen van deze pakketjes maken dat de omringende
werkelijkheid steeds juister kan ingeschat en er zo steeds
meer passend op kan gereageerd.
587
588
Van vorm
naar inhoud
In het teken van vorm
Je kan gewoon even volgende taalkundige oefening
doen. Je zoekt begrippen die aanvangen met het voor-
voegsel "ge-".
Even uitproberen :
gedachte, geloof, gevoel, gevoelens, gemoed, geheugen,
geweten, voorgesteld, gefantaseerd, gewild, gedreven,
gedwongen, gezien, gehoord, gevoeld, gewaargewor-
Eerdere ervaringen worden verwerkt tot een vorm
die onmiddellijk klaarstaat voor gebruik.
Vandaag wordt vaak om aandacht gevraagd voor ac-
tuele en toekomstige inhouden.
589
den, opgemerkt, gedrag, gewoonte, gebruik, geculti-
veerd, gesprek, gebaar, gezegd, gebied, omgeving, ge-
meenschap, gelegen, gegeven, gesitueerd, geborgen, ge-
bonden, gekunnen, geluk(ken), genoegen, genot, gerust,
gestold, gehouden, gekenmerkt, enzomeer.
Al deze begrippen verwijzen naar een zeker ervaren dat
een zekere vorm heeft gekregen. Ze verwijzen naar iets
dat we in zekere zin kennen als resultante van wat we in
het verleden meemaakten en ontmoetten. We hebben
er op een of andere manier een afdruk van die een ze-
kere enigszins vaste vorm gekregen heeft. Zo is een ge-
dachte iets waarop we uitkwamen op basis van waar we
in het verleden mee te maken kregen. Zo is een gevoelen
dat we tegenover iets of iemand hebben een typisch iets
dat in ons als min of meer stabiel opgeroepen wordt in
contact met iets of iemand.
De verwerkingsprocessen die in ons plaats hebben in het
dagelijks contact met de werkelijkheid, herleiden dit
contact tot informatie dat verzameld en bijgehouden
wordt en verwerkt wordt tot een voorstelling voor on-
middellijk gebruik nadien. Deze voorstelling tracht alle
contacten en ervaringen te omvatten als container maar
ze tegelijk te herleiden tot een kern als beste weerspie-
geling. Deze kernweergave is voor ons onmiddellijk be-
schikbaar voor toekomstig contact. Deze beschikbare
bagage moet er voor zorgen dat elk verder contact tel-
kens meer optimaal verloopt. De kernweergave stelt ons
590
ter beschikking : wanneer iets als dusdanig te activeren,
hoe dit te benoemen, en hoe hiermee om te gaan. Zo
weten we snel, gemakkelijk en op een ervaren manier
met nieuwe situaties om te gaan. Dit omdat we ze weten
te herleiden tot wat reeds eerder meegemaakt en ge-
kend.
Op die manier is ons huidig contact erg verleden be-
paald, maar tevens ook vormbepaald. De vorm als syn-
these die ons denken, voelen, willen, doen, entourage,
enzomeer aangenomen heeft vanuit eerdere ervarin-
gen. Deze vorm wordt in nieuwe ontmoetingen opnieuw
geactiveerd als gedachte, gevoelen, wat gewild, gedrag
en omgeving. Zo krijgen we met veel automatische pro-
cessen te maken met een binding aan het verleden.
Nieuwe contacten kunnen uiteraard nieuwe informatie
voor verwerking opleveren, maar de kans is groot dat
deze niet tot wezenlijke veranderingen leiden wanneer
ze terecht komen in de pool van eerdere ervaringen. Zo
ontstaat de kans en het risico op min op meer vaste
voorgestructureerde vormen die weinig verandering
kennen. Ook omdat ze vaak gebruikt worden om nieuwe
contacten tegemoet te gaan en nieuwe ontmoetingen
herleid worden tot wat reeds opgeslagen werd.
591
In het teken van inhoud
Om minder het risico te lopen vast te komen zitten in tot
stand gekomen vormen vanuit het verleden, kan de aan-
dacht verlegd naar inhouden waarmee in het nu en in de
toekomst in contact te komen.
Ook hier kan je een gelijkaardige taalkundige oefening
doen. Je zoekt nu begrippen die aanvangen met het
voorvoegsel "in-".
Even uitproberen :
inhoud, inbeelden, intellect, intuïtie, inval, inspiratie, in-
novatie, inventie, inversie, interesse, inbegrip, inclusie, in-
druk, inzicht, invulling, inleiden, inzoomen, inzien, in-
gaan, inspraak, interactie, integratie, inspanning, inzet,
invoeren, invoegen, inspelen, inrichten, instellen, in-
breng, ingang, inbouw, instrument, internet, instabiel, in-
tens, informatie, enzomeer.
Al deze begrippen verwijzen naar een proces dat aanwe-
zig is en zich openstelt voor wat komen gaat. De begrip-
pen verwijzen naar iets dat mogelijk is en er bij kan ge-
nomen worden. Ze zijn eerder toekomtgeöriënteerd en
gericht op aanvulling en verandering. Ze verwijzen niet
of minder naar vormen die vastliggen. Ze focussen eer-
der op inhouden die vragen om soepele of heel veran-
derbare vormen om ze te omvatten. Alles is hier nog in
592
beweging en gericht op deze evolutie. Er is continu en
blijvend verandering mogelijk. Door de focus op de in-
houd wordt niet aangebotst tegen aanwezige vormen en
structuren.
Vandaag
In de huidige samenleving kan vastgesteld worden dat er
steeds meer behoefte is om in te kunnen spelen op het
veranderlijke dat zich aanbiedt. Vaste patronen komen
minder aan bod en vormen vaak een rem om zich in te
passen in wat continu evolueert.
Zo kunnen zowel ouders als kinderen zich trachten in te
stellen op deze dynamische ontwikkelingen die aan de
gang zijn. Ervaring biedt niet langer garantie, soms kan
zich hernieuwen gewenst zijn. Dit zich voortdurend her-
nieuwen kan dan duurzaamheid mogelijk maken.
Vermeden zal moeten worden zich te veel enkel te ori-
enteren op basis van voorbije ervaringen en het nieuwe
en andere niet mee te integreren.
Net deze oriëntatie en openstelling op de toekomst ver-
mindert het risico op dominantie van het verleden. Het
verleden vormt dan niet langer de referentie om naar de
toekomst te kijken en de toekomst toe te herleiden
593
Door te eenzijdig en te veel met het vertrouwde gecon-
fronteerd te zijn in het verleden, kan er een uitgesproken
verschil of tegenstelling opduiken in contact met nieuwe
situaties en personen. Er is dan mogelijk weinig begrip of
een foutief begrip. Mogelijk treedt er ook een zekere
weerstand op tegen het nieuwe en andere. Of het
nieuwe en andere wordt negatief beoordeeld, omdat
het niet aan het vertrouwde beantwoord. Het komt in de
andere categorie vaak meer ongunstig of afwijzend te-
recht. Hierdoor is er mogelijk weinig bereidheid om het
mee te assimileren in wat je reeds verwerkt opgeslagen
hebt.
Als vandaag al naar vormen gezocht wordt of vormen
worden aangewend, wordt de voorkeur gegeven aan
vormen die heel diverse inhouden, ook nog ongekende,
kunnen omvatten. Of wordt de voorkeur gegeven aan
vormen die kunnen worden aangepast aan actuele of
mogelijke inhouden. Zo kan een zekere stabiliteit en
duurzaamheid worden bereikt.
In het teken van vorm of inhoud ?
Geef voor je eigen situatie aan rond wat het voor je
vooral komt te draaien. Je kan hiertoe de voor je rele-
vante begrippen onderlijnen.
594
Gewoonte-
vorming
Veelal denk je als ouder of kind dat veel van wat je denkt
en doet bepaald wordt door persoonlijke intenties en
doelstellingen. Onderzoek wijst evenwel uit dat veel van
wat we denken en doen bepaald wordt door gewoonten.
Dit wil zeggen dat dit denken en doen vrij automatisch
verlopen, zonder veel bewustheid. Op zo een manier dat
een externe factor, iets in de omgeving wat zich voor-
doet, een specifieke getrouwe reactie teweegbrengt.
Een gewoonte vraagt tijd en inspanning om zich te instal-
leren.
Eens geïnstalleerd vereist het heel veel tijd en inspanning
om hierin verandering te brengen.
595
Ontstaan van gewoonten
Vooraleer evenwel dit gewoontedenken en -reactie tot
stand komen, gaat dit denken en reageren evenwel ge-
paard met een specifieke intentie of een gesteld objec-
tief. Naarmate dan de gewoonte vorm krijgt en een
steeds vaster patroon begint aan te nemen, vermindert
het aandeel van het aanvankelijk doel en neemt de in-
vloed van de context toe. Interne motivatie wordt zo stil-
aan vervangen door externe omstandigheden als trigger
voor een bepaald denken en een bepaalde respons. De
interne motivatie zorgde er dan vooral voor dat er her-
haling plaatsvond en bekrachtiging mogelijk werd.
Zowel gezonde als ongezonde gewoonten, zoals ge-
zonde en regelmatige voeding of het ontbreken eraan,
of zoals regelmatig bewegen of veel stilzitten komen zo
tot stand. Dit geldt ook voor meer of minder wenselijke
reactiewijzen die op die manier tot stand komen. Zoals
eerst luisteren en je informeren vooraleer te reageren
eerder dan onmiddellijk in de aanval of verdediging te
gaan zonder hoogte te nemen.
Deze gewoontevorming impliceert drie fundamentele
aspecten die mogelijk samengaan met drie verschillende
leer- en geheugensystemen die hiervoor verantwoorde-
lijk zijn. Er vormt zich declaratieve kennis als wat iets in-
houdt aan feiten en gebeurtenissen. Er vormt zich pro-
cedurale kennis als een terzake samenhangend geheel
596
van handelingen met een bepaald verloop. Er vormt zich
contextuele kennis met een progressieve overgang van
innerlijke intentie naar uiterlijke situatievoorwaarden.
Waar de eerste kennis gaat over het wat, gaat de tweede
over het hoe en de derde over het waar, wanneer, te-
genover wie, waarom of waartoe.
Het zijn deze typische elementen die we terugvinden in
de ontwikkeling van cognitieve schema's die stilaan een
meer vaste, gespecifieerde en gedetailleerde vorm aan-
nemen. Ze vormen de synthese van alle verkregen infor-
matie op een bepaald gebied. Ze kunnen gemakkelijk als
geheel geactiveerd worden omdat ze zich ontwikkelen
als context-, betekenis- en responsgedefinieerd. Zodra in
de omgeving de passende voorwaarden aanwezig zijn
ontplooien ze zich. Veel oriëntatie, stimulatie en sturing
is er dan niet meer bij nodig. Deze heeft zich eerder ge-
vormd en werd als dusdanig opgeslagen als know-how.
Wijzigen van gewoonten
Het gewoontepatroon dat je vertoont zodra je thuiskomt
of dat je kind vertoont zodra het zijn kamer betreedt
wordt stilaan zo kenmerkend, dat zo je hierin verande-
ring wil brengen je intentioneel veel inspanning zal moe-
ten doen. Ook al zie jezelf of je kind het nut ervan in, toch
zal gemakkelijk het zich ontwikkeld automatisme opdui-
ken. Geen tv-kijken of niet automatisch beginnen ga-
597
men, je binnengekomen berichtjes niet onmiddellijk be-
ginnen controleren. Mogelijk best geen gemakkelijke
klus. Je intentie en je inzicht, zullen mogelijk niet zomaar
kunnen optornen tegen je gewoonten. Mogelijk zal je
iets moeten veranderen aan de context en zal je de aan-
wezige triggers moeten zien weg te halen of zien te ver-
mijden. Onderzoek wijst uit dat deze contextwijzigingen
het meest en gemakkelijkst resultaat boeken. Is er nog
geen gewoontevorming tot stand gekomen en is er
sprake van een handelen dat nieuw en nog niet geauto-
matiseerd is, dan kan zo blijkt gemakkelijker via inzicht
en intentievorming invloed worden uitgeoefend en tot
verandering worden gekomen.
Onderzoek wijst uit dat er gemiddeld iets meer dan twee
maand nodig is vooraleer een optimale automatisering
van een gewoonte zich heeft geïnstalleerd. Hierbij zijn er
grote individuele verschillen op te merken, neemt de tijd
toe naargelang de complexiteit van de te vormen ge-
woonte en grijpen er best geen onderbrekingen plaats.
Zich herhalende gedachten en handelingen creëren neu-
rologische banen in de hersenen die sterker worden
naargelang het gebruik. Progressief vormen zich links
tussen prikkel, betekenis en respons door herhaling en
bekrachtiging. Door de vorming van een myeline-omhul-
sel rond veelgebruikte zenuwbanen in de hersenen wor-
den zenuwimpulsen nog sneller doorgegeven. Tegelijk
wordt verandering van de eens gevormde gewoonten
598
nog moeilijker. Voorkomen dat een ongunstige ge-
woonte zich ontwikkelt is dan ook de boodschap.
Omdat een gewoonte eens geïnstalleerd niet zomaar on-
gedaan kan gemaakt worden, zal er bijgevolg veel in-
spanning nodig zijn om een nieuwe andere gewoonte er-
naast en in de plaats ervan aan te leren en te installeren.
Daartoe zal een bewuste doelstelling en intentie nodig
zijn.
Ga voor jezelf of voor je kind enkele gewoonten na: ...
Kijk in welke mate hun aanwezigheid dominant is: ...
Ga na in welke specifieke context ze zich voordoen: ...
Ga zo gewenst na welke externe veranderingen of interne
volgehouden inspanningen nodig zijn om deze gewoon-
ten te wijzigen: ...
599
Veel vragen
van je kind
Zo is je kind
Je kind heeft je zorg nodig om zich te kunnen ontwikke-
len. Op moeilijke momenten heb je of voel je misschien
omgekeerd de neiging een beroep te doen op de zorg
van je kind. De vraag is dan maar of je kind in staat is die
zorg te bieden en of dit niet ongunstig uitwerkt op zijn
ontwikkeling.
Een kind is spontaan geneigd tot zorgen. Als ouder kan
je ervaren dat een kind veel voor je over heeft. Het is ge-
neigd veel voor je te willen doen. De vraag is of je hierop
beroep kan doen. Of je van je kind kan vragen dat het er
Wat je je kind vraagt,
kan ongunstig uitwerken
op het kind en zijn ontwikkeling.
600
voor je is. Of het niet omgekeerd is, dat jij er bent voor
je kind. Dat een kind volop op je beroep moet kunnen
doen omdat het nog volop in ontwikkeling is. Ook dat het
gezien zijn ontwikkeling nog niet in staat is de zorg te bie-
den die je zou vragen.
Dit wil niet zeggen dat je je kind niets kan vragen, of dat
je de spontane zorg van je kind systematisch moet af-
remmen. Uiteraard kan je kind je helpen, een boodschap
doen, bijvoorbeeld. Uiteraard kan je kind je verwennen
op je verjaardag, of je proberen te troosten zo je verdriet
hebt. Maar toch zal de mate waarin en de regelmaat
waarmee, het verschil maken. Omdat het anders de ont-
wikkeling van het kind in de weg zal staan en het kind
vanuit zijn in ontwikkeling-zijn dit nog niet aankan.
Je kan je in dit verband afvragen of je in de omgang met
je kind het centrum bij je kind en zijn ontwikkeling legt.
Of in tegenstelling hiermee je in de omgang het centrum
bij je en je vragen legt. Ben jij er voor je kind, of is het
kind er voor je. Het kind dat je nodig heeft voor zijn ont-
wikkeling. Het kind dat gezien zijn ontwikkeling nog wei-
nig in staat is tot zich in dienst stellen van je.
601
Jezelf in het centrum
Als ouder kan je jezelf in het centrum plaatsen en vanuit
je eigen zijnswijze of vanuit je eigen behoeftepatroon
een zijnswijze en interactiepatroon van je kind activeren
of een spontaan momentaan aanwezig patroon bij je
kind bevestigen en zo aanmoedigen. Veelal ben je er als
ouder niet bewust of niet helemaal bewust van wat bij je
actief is en leeft. Ook ben je veelal weinig of niet bewust
dat dit bepalend is voor wat je bij je kind actief maakt en
tot leven brengt.
Toch zal veelal waar het bij je om draait erg bepalend zijn
voor waar het voor je kind om komt te draaien. Zo kan je
je als ouder nuttig willen maken en als het ware van je
kind vragen om nog een echt kindje te zijn, dat nog erg
bemoederd moet worden. Hierdoor activeer je in je kind
zijn kinderlijke zorgvragende kant, zodat het weinig kans
maakt enige onafhankelijkheid en zelfstandigheid te ont-
wikkelen. Zou het hier spontaan toch enige blijk van ge-
ven dan zou je teleurstelling of gebrek aan enthousiasme
dit gemakkelijk ontmoedigen en afremmen. Mogelijk
zou je door je opstelling hier weinig of geen kans voor
geven. Je zou het toch weer van je kind overnemen en
zo je kind terug in zijn afhankelijkheid en kind-zijn plaat-
sen. Maar zelfs deze aan- of ontmoediging, of deze kans
of begrenzing zouden weinig nodig zijn, omdat het kind
602
spontaan geneigd is je te volgen en bereid is te zijn en te
doen wat je vraagt of aangeeft. Omdat, zoals hiervoor
reeds aangegeven, het kind dit doet vanuit zijn zorgin-
stelling voor iemand waarmee het een emotionele band
heeft.
Doordat je als ouder je omgang met je kind laat uitgaan
van jezelf van wat voor je telt en aan wat je behoefte
hebt, ontbreekt veelal het perspectief van het kind. Je
hebt onvoldoende zicht op wat bij je kind leeft, wat voor
je kind telt en aan wat het behoefte heeft, in het bijzon-
der voor zijn ontwikkeling. Wat in je kind geactiveerd is,
is onvoldoende bewust en komt weinig of niet aan bod.
Zo is er te weinig ruimte voor het kind zijn van je kind en
voor het kind in zijn ontwikkeling-zijn. Er worden weinig
of geen kansen geboden aan wie het kind is en wat het
nodig heeft voor zijn ontwikkeling. Wie het kind is en wat
het kind nodig heeft, komt weinig of niet tot zijn recht.
Dit wordt als het ware miskend en over het hoofd gezien.
Wat van het kind wordt gevraagd is niet in functie van
het kind en zijn ontwikkeling. Dit facet komt niet aan
bod. Zo worden dingen in het kind aangesproken die niet
passen bij het kind en niet ten gunste zijn van het kind.
Zo wordt het kind gemakkelijk overvraagt. Zo ontbreekt
naast het perspectief vaak ook de situatie en positie van
het kind. Er wordt niet alleen weinig of geen rekening
603
gehouden met het kind, er wordt ook weinig of niets ge-
daan in functie van het kind.
Wat activeer je in je kind
Als ouder kan je zo verschillende zijnswijzen en interac-
tiepatronen bij je kind activeren of bevestigen die aan-
sluiten bij zijnswijzen en behoeftepatronen bij jezelf als
ouder. Deze zijn de volgende :
Er wordt aan het kind gevraagd te beantwoorden
aan een bepaald patroon dat overeenstemt met een be-
paalde manier van ouder zijn :
. zo kan je als ouder willen zorgen voor je kind waardoor
je het kinderlijk zijn van je kind activeert en bestendigt :
eigenlijk wil je kunnen blijven bemoederen en wil je niet
dat je kind zich ontwikkelt. Je wil je kind zonder dat je het
zelf meestal beseft klein en zwak houden, zodat je als ou-
der groot en sterk kan zijn en kan blijven.
. zo kan je als ouder minimaal willen zorgen voor je kind
waardoor je het matuur zijn van je kind activeert en op-
eist : eigenlijk wil je weinig of niet bemoederen en wil je
dat je kind zich voortijdig ontwikkelt. Je wil je kind zo snel
mogelijk groot en sterk maken of althans dit van je kind
eisen of verwachten. Mogelijk laat je dit je kind merken
604
door er slechts voorwaardelijk om te geven of van te
houden, als het voldoet aan een aantal van je voorwaar-
den. Mogelijk maak je je kind duidelijk uitgesproken en
hoog gegrepen verwachtingen te hebben die erg veel in-
spanningen van je kind vergen om hieraan te voldoen. Je
kan meer hierover lezen in het thema-onderdeel Ontwik-
kelingsongunstige opvoedingsrelaties van deze encyclo-
pedie.
Of er wordt aan het kind gevraagd een bepaald pa-
troon te activeren dat beantwoordt aan een bepaalde
behoefte van je als ouder :
. zo kan je als ouder nog behoefte hebben aan een ouder
die je koestert, je troost, je raad geeft, je helpt en je bij-
stuurt. Van je kind vraag je dan dat het hieraan tege-
moetkomt.
. zo kan je als ouder behoefte hebben aan een partner
bij afwezigheid of tekortschieten van de eigen partner.
Bij echtscheiding of bij overlijden kan de invulling van die
rol van het kind gevraagd worden. Maar ook bij emotio-
nele afwezigheid van de partner kan de behoefte aan
een vervangpartner opduiken.
. zo kan je behoefte hebben aan iemand die het van je
als ouder overneemt omdat je er zelf niet toe in staat
605
bent of het alleen niet aankan. Je schakelt je kind in voor
een aantal ouderlijke taken en verantwoordelijkheden.
Bijvoorbeeld, te zorgen voor een jonger kind, of in te
staan voor een aantal huishoudelijke taken.
. zo kan je als ouderpaar behoefte hebben aan iemand
die de spanning tussen je beiden weet af te leiden of
weet te kanaliseren. Een kind neemt gemakkelijk de aan-
wezige spanningen op en vertoont als gevolg hiervan ge-
makkelijk een aantal problemen die ouders dichter bij el-
kaar brengen in hun gezamenlijke zorg. Of het kind
tracht te zorgen voor de nodige balans tussen de ouders,
dit in de rol van go-between.
In al deze gevallen spreekt men van parentificatie omdat
het kind wordt ingeschakeld ten behoeve van de ou-
der(s) en een aantal taken of verantwoordelijkheden van
een volwassene overneemt. De rolpatronen worden als
het ware op een of andere manier omgekeerd.
Gevolgen op termijn
Onderzoek wijst uit dat het risico groot is dat kinderen
die te maken kregen met parentificatie hier op latere
leeftijd als volwassene negatieve gevolgen van ondervin-
den. Ook al zijn er grote individuele verschillen in de
mate van die gevolgen.
606
Zo kan wie kind moest blijven, de gevolgen ervaren van
een niet verworven hebben van voldoende onafhanke-
lijkheid en zelfstandigheid. Het risico is groot als volwas-
sene erg aan te blijven leunen bij anderen, volwassenen
maar ook eigen kinderen.
Zo kan wie vroegtijdig matuur moest zijn, geneigd zijn
aan voorwaarden en verwachtingen van anderen te wil-
len blijven beantwoorden. Zodat moeilijk voldoende te-
gen zichzelf en eigen aanwezige behoeften aan kan ge-
functioneerd worden. Het zichzelf kunnen zijn komt wei-
nig of niet tot zijn recht. Het risico is groot ook aan ande-
ren, volwassenen maar ook eigen kinderen die voor-
waarden en verwachtingen te gaan stellen, waardoor de
cirkel rond is. Het zelf slachtoffer hiervan geweest zijn,
plaatst je in de rol van 'dader' die anderen tot slachtoffer
van net hetzelfde, met name vervreemding van zichzelf,
maakt.
Zo kan wie voor de aanwezige behoefte van een ouder
of de ouders moest zorgen, weinig gevoeligheid ontwik-
keld hebben voor eigen behoeften. Met als gevolg zelf
weinig tot zijn recht te komen en weinig tegemoet te ko-
men aan eigen aanwezige behoeften. Het gevaar bestaat
van zijn eigen betekenis te blijven ontlenen aan het zich
inzetten voor anderen. Hierdoor het risico lopend zelf
niet aan zijn trekken te komen en anderen ook niet de
607
kans te geven van zich voor je in te kunnen zetten. En
uiteindelijk onvoldaan en uitgeput achter te blijven.
Voorkomen of tegenin gaan
Vanuit het besef van de negatieve gevolgen van parenti-
ficatie kan je als ouder dit trachten voorkomen of onge-
daan maken van te veel te vragen van je kind.
Concreet kan je dit door :
Je bewust te worden van wat parentificatie is en van de
manieren waarop het zich kan voordoen.
Te letten op wat je van je kind vraagt en of dit past bij
zijn kind-zijn en zijn ontwikkeling. Te kijken wie of wat je
centraal stelt in de omgang met je kind. Waar het om
draait en of dit gunstig is voor je kind en zijn ontwikke-
ling.
Te letten op je eigen gewenste zijnswijze als ouder en
volwassene. Om te bemoederen of om gevolgd te wor-
den, bijvoorbeeld.
Te letten op aanwezige behoeften bij je vanuit wat mo-
gelijk ontbreekt of tekortschiet. Bij jezelf, of bij je part-
ner, of bij beiden samen.
608
Te letten op de inzet en zorg van je kind en of je kind niet
overijverig is. Of het kind hierbij voldoende rekening
houdt met zichzelf.
Of je niet te veel gebruik maakt van je kind, en weinig ten
gunste is van het kind en zijn ontwikkeling.
Of je het kind voldoende ruimte en kansen geeft om zelf
in het centrum te staan zodat zijn inspanning tegemoet
komt aan zichzelf.
Of je het kind voldoende mogelijkheden geeft om zich-
zelf te zijn en niet te moeten beantwoorden aan je voor-
stelling, je behoeften, je voorwaarden en je verwachtin-
gen.
Of je kind niet moet invullen waaraan zelf als ouder be-
hoefte, zoals een ouder zijn voor je of voor je kinderen,
of een partner zijn, een probleemafleider of -bemidde-
laar.
Of je als ouder niet te veel opgeslorpt wordt door de zorg
voor een ziek of gehandicapt kind, of familielid, waar-
door je je kind gemakkelijk gaat overvragen om geen
aandacht te vragen of geen problemen te geven.
609
Of je als ouder niet zelf te maken hebt met ziekte, een
probleem of een stoornis waarvoor je hulp nodig hebt.
Of je in je omgeving en je sociaal netwerk niet iemand
kent en vindt die mee weet tegemoet te komen aan waar
zelf behoefte aan. Of je zo nodig je netwerk niet kan uit-
breiden waardoor de kans iemand te vinden toeneemt
en je een zekere reserve hiervoor kan tot stand brengen.
Wat vragen ?
Zo zou je als ouder bij de vraag kunnen uitkomen of je
wel iets kan vragen aan je kind. Vragen aan je kind wel,
niet vragen van je kind.
Concreet kan je als ouder bij wat je vraagt vooreerst af-
vragen of dit de ontwikkeling van het kind ten goede
komt, of althans de ontwikkeling van je kind niet hindert.
Vervolgens kan je je afvragen of wat je vraagt binnen de
mogelijkheden van het kind ligt. Iets wat het kind nog
niet weet of kan, valt hier uiteraard buiten. Vooral ook
kan je letten of het je kind erg belast of overbelast, zodat
er nog weinig ruimte en kans is om zich te ontwikkelen,
en de energie en zin hiertoe bij je kind ontbreken. En bo-
vendien ook je aandacht en steun als ouder ontbreken.
610
Wat houdt je vraag in voor de ontwikkeling van je kind ?
Wat houdt je vraag in voor de draagkracht van je kind ?
Wat houdt je vraag in voor de draaglast van je kind ?
611
Vragend praten
Elk kind heeft nood aan steun van volwassenen om zich
te ontwikkelen. De steun die volwassenen bieden is
evenwel niet steeds de steun die een kind vraagt of no-
dig heeft.
Ouders hebben gemakkelijk de gewoonte :
. snel een antwoord te geven, naar het aanvoelen van
jongeren vaak te snel. Een antwoord in de plaats van
het kind zelf.
Eerder dan veel te zeggen,
kan je ook veel vragen,
zonder daarom uit te vragen.
612
. een krachtig antwoord te geven, een dat naar het aan-
voelen van jongeren niet steeds bij hen past. Een ant-
woord dat mogelijk eerder bij de ouders past.
. een antwoord dat te nemen is. Een antwoord waarover
je als jongere niet zelf kan beslissen wat je er mee doet.
Een jongere heeft dan gemakkelijk het idee :
. dat er geen samenzoeken was naar een antwoord of
dat het niet geholpen werd in het zelf vinden van een
antwoord.
. dat niet getracht werd te komen tot een antwoord op
zijn maat, waar de jongere zichzelf in kon terugvinden.
. dat het antwoord meteen betekent zich hiernaar te
moeten schikken en uit te voeren wat het inhoudt.
Om te vermijden een antwoord te formuleren dat niet
overeenstemt met de vraag van het kind, doordat het te
snel komt, niet passend is en te dwingend overkomt, kan
de jongere gevraagd naar de steun die het van de ouders
verwacht.
Jongeren geven vaak aan behoefte te hebben aan het
luidop iets te kunnen overdenken met iemand die dit
proces niet verstoord maar steunt en mee inhoudelijk
613
weet in te vullen. Iemand die de dingen mee helpt be-
noemen en mogelijkheden en alternatieven mee weet te
bedenken. Iemand die mee helpt overzien en mee helpt
overdenken, maar die het niet van hen overneemt. Ie-
mand die mee voor duidelijkheid, mogelijkheden en
kracht zorgt. Maar vanuit de positie van de jongere.
Jongeren geven ook vaak aan behoefte te hebben aan
iemand die mee helpt zoeken hoe hun antwoorden in te
passen in de bredere omgeving. Zodat ze zich begrepen
en gesteund voelen en niet bekritiseerd of afgewezen.
Jongeren willen zo tegemoet komen aan een dubbele
bezorgdheid : zelf een antwoord te vinden voor zich en
tegelijk een antwoord te vinden waarin de omgeving zich
kan vinden.
Jongeren willen met andere woorden geen kant en klare
antwoorden. Ze willen geholpen worden zelf een ant-
woord te vinden. Ze willen ook weten welke antwoorden
kunnen binnen hun omgeving.
Door in gesprek de focus te verleggen van het geven van
antwoorden, naar het wederzijds stellen van vragen, kan
hiertoe een stap gezet worden.
614
Als ouder betekent dit concreet vragen voor het kind te
formuleren die kunnen helpen zijn situatie en eigen er-
varing duidelijker te krijgen en beter te overzien. Tevens
door vragen te formuleren het kind te helpen zoeken
naar het beste antwoord dat voor hem past en waarop
het ook kan en wil ingaan.
Als ouder betekent dit ook het kind te stimuleren vragen
te stellen over hoe jij tegenover de situatie aankijkt en
hoe jij ze ervaart en vragen te stellen over wat voor je
kan op welke wijze.
De idee hierbij is niet ongevraagd antwoorden te geven.
Door uit te gaan van vragen ontstaat er gemakkelijk
ruimte tot overzien en overdenken, tot zich aangespro-
ken voelen, tot erkenning, tot betrokkenheid, tot verant-
woordelijkheidsname, tot elkaar stimuleren, tot zelf ant-
woorden zoeken, tot positief reageren, tot eigen enga-
gement, tot vermeerdering zelfvertrouwen, tot toename
eigenwaardegevoel.
Vragend praten is vooral aangewezen :
. zo het kan
. zo een antwoordend praten geen effect of resultaat
heeft
615
. zo het belangrijker is hoe een kind zelf een situatie of
reactie waarneemt, aanvoelt, interpreteert, wenst ...
wat hetzelf en niet jij eraan toevoegt
. zo het voorkomt dat een kind een situatie en zijn ervaren
niet zelf leert overzien
. zo het voorkomt dat een kind niet leert zelf naar ant-
woorden en oplossingen te zoeken
. zo een kind naar antwoorden zoekt die ook kunnen voor
de omgeving
. zo kritiek of verwijten beter kunnen vervangen door het
aangeven van een moeilijkheid voor je waarbij je je kind
wil vragen om mee een antwoord te zoeken
616
Vragend praten is niet aangewezen :
. zo het kind zelf geen antwoord kan zoeken en vinden op
zijn eigen vragen
. zo een kind een antwoord van de ouder verwacht en die
het liever aan het kind overlaat
. zo een kind enkel oog heeft voor een antwoord voor
zichzelf zonder rekening te houden met de omgeving,
of
. zo een kind enkel oog heeft voor een antwoord voor de
omgeving zonder rekening te houden met zichzelf.
617
Ik ben het altijd geweest
antwoord : Natuurlijk ben
jij het altijd geweest. Wie
anders begint er eerst met
ruzie te maken.
Ik niet
Ik ben het altijd geweest.
vraag : Wat maakt dat je
dat gevoel krijgt ?
Ik heb het gevoel dat ik
altijd als degene aanzien
wordt die de ruzie begint.
618
antwoord : Toch wel.
Jij kan moeilijk tegen je
verlies en dan wil je
niet meer verder doen.
Ik kan toch niet anders
antwoord : Jawel. Jij
moet leren anderen
ook eens te laten win-
nen.
vraag : Waardoor zou
het komen dat anderen
je dit in je schoenen
schuiven ?
Ik kan gewoon moeilijk
tegen mijn verlies en dan
houd ik liever op, maar
dan willen ze net liever
verderdoen
vraag : Heb je de indruk
dat ze niet genoeg op je
gevoelens en reactie let-
ten ?
619
Jij hebt ook al iets te-
gen mij. Iedereen
heeft iets tegen mij
antwoord : Het is
maar een spel.
Een spel noem jij dat
een spel. Ik speel
nooit meer met nie-
mand. Ik wil gewoon
niets meer met hen te
maken hebben.
Ik wil best wel moeite
doen meer te leren ande-
ren ook te laten winnen,
maar dan moeten ze mij
niet uitlachen
vraag : Is het daar dat je
het moeilijk mee hebt :
dat ze je zouden uitla-
chen eerder dan dat je
met verlies te maken
hebt ?
Het is een spel en dan
moeten ze mij niet per-
soonlijk aanpakken
vraag : Zou het helpen
als jij anderen hieraan
zou herinneren dat het
maar voor het plezier is ?
Zou jij het ook als maar
een spel kunnen zien ?
620
Voor mij is het gewoon
een spel. Ik wil best nog
wel spelen als we kun-
nen afspreken dat het
voor ieder prettig moet
blijven.
621
(P)referentiële opvoeding en begeleiding van a tot z. 12-
delige wetenschappelijke encyclopedie - Hove (Antw.-
België), 2023.
ISBN 978-90-802113-17-4 info@opvoeding.be
Trefw. : ontwikkeling, opvoeding, begeleiding, kind, ou-
ders
Aantal pagina’s : 6000
Uitg. : psychcom-research vzw, Hove
Hoofdredactie : Jo Franck
Illustraties : o.m. BigStockPhoto.com
DEEL 11 ENCYCLOPEDIE : van Tr tot Vr
(c) copyright 2023 (info@knows.ac)
Alle rechten voorbehouden. Uit deze uitgave kan enkel iets
worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van
fotokopieën, opnamen, of op welke wijze ook, na vooraf-
gaandelijke schriftelijke toestemming van de auteur.
622
Jo Franck
Psycholoog
Voorheen Lector Sociaal-Agogisch Werk Artesis Plantijn-
hogeschool Antwerpen
Redactieraadslid Sozio Vlaams-Nederlands Vakblad voor
Sociale en Pedagogische Beroepen
Hoofdredacteur E-Magazine Ontwikkeling & Begeleiding
op www.opvoeding.be
Auteur CD-ROM Pesten voorkomen kan je leren! Uitgave
Jeugd & Vrede
Auteur van ons onder meer 'Hoe zeg ik je het? Voor een
eigen communicatie-cultuur', 'Oog voor jezelf en de an-
der!' over sociaal-emotionele vaardigheidsontwikkeling,
'Probleembenadering in schoolverband‘ en Referentieel
schemadenken en -handelen voor de opvoedingsprak-
tijk‘
Coaching Sociaal-Emotionele Begeleiding o.m. pestpro-
blematiek, opvoedingsondersteuning, ouderbegeleiding
Jurylid van de jaarlijks toegekende ‘De-pesten-dat-kan-
niet-prijs!’
623
624
Deze encyclopedie wil een ruimer en
meer systematisch vernieuwend kader
bieden om recente wetenschappelijke
inzichten en onderzoeksbevindingen
over opvoeding en begeleiding in on-
der te brengen.
Wetenschappelijk onderbouwde op-
voedingsprocessen, -mechanismen en
-contexten worden beschreven en op
een alfabetische wijze geordend. Zo is
er ruimte voor wat is, maar ook voor
wat te verkiezen is in opvoeding en be-
geleiding. Vooral het hoe van wat is en
te verkiezen is komt aan bod.
Jo Franck studeerde psychologie, crimi-
nologie en familiale & seksuologische
wetenschappen en is jarenlang interna-
tionaal actief in het sociaal-agogisch
begeleidings-, vormings- en redactie-
werk.
ISBN 978-90-802113-17-4