1
(P)referentiële
opvoeding en begeleiding
van a tot z
12-delige
wetenschappelijke encyclopedie
Deel 12bis : Ze - Z
Accent op wereld- en zelforiëntatie
Hoofdredactie: Jo Franck
2
INDEX DEEL 12bis ENCYCLOPEDIE
Bevorderen van zelfvertrouwen 4
Zelfvertrouwen vormt een stevige basis voor het kind.
Hoe als ouder en als kind bijdragen tot zelfvertrouwen ?
Zelfverwonding, waar gaat het om ? 28
Zelfverwonding is een extreme reactie op een uitgespro-
ken onwelbevinden. Van een ingaan tegen zichzelf is er
de vraag naar hoe uit te gaan van zichzelf.
Zelfzorg als ouder 47
Wat versta je als ouder onder zelfzorg en hoe vul je het in?
Hoe kan het je helpen ?
De vele gezichten van zeuren 56
Vaak worden ouders met gezeur geconfronteerd. Wat
betekent dit vervelend doen ?
Begaan met zichzelf als jongere 76
Het probleem van sommige jongeren is dat ze te weinig
begaan zijn met zichzelf, ook al lijkt het net andersom.
Zichzelfwaarmakende verwachtingen 84
Je voorstelling en verwachting bepalen mee je inspan-
ning om iets te bereiken of te vermijden.
3
Zindelijkheidstraining ? Wanneer en hoe ? 88
Zindelijk worden vormt een belangrijke stap in de ont-
wikkeling van je kind en zijn autonomieverwerving.
Welke inbreng hebben als ouder ?
Zindelijkheid s nachts 96
Zindelijk worden is voor elk kind een opgave. Voor som-
mige kinderen blijft 's nachts zindelijk zijn moeilijk. Wat
samen met je kind kunnen doen ?
Gemakkelijk herhaling zoeken 113
Wat en in welke mate iets of iemand voor je is wordt erg
gekleurd door wat je als uitgangspunt nam.
Zwart-wit : gevolgen en oplossingen 121
Gedachten, gevoelens, verlangens, voorstellingen en
gedrag van je kind of jezelf als ouder vragen soms om
een minder extreem zijn.
Uitgeleide 135
Wetenschappelijke onderzoeksmethodiek, wetenschap-
pelijke vormingsmethodiek, bronnen, omslagfoto ency-
clopedie
4
Bevorderen
van zelfvertrouwen
Een tekort aan zelfvertrouwen
Nog te vaak ervaren te veel jongeren niet over vol-
doende zelfvertrouwen te beschikken om de dagelijkse
uitdagingen van het leven aan te kunnen.
Ze ervaren bij de prestaties die van hen op school of er-
buiten gevraagd worden onvoldoende in zichzelf te ge-
loven en op zichzelf te kunnen rekenen. Ook in de sociale
omgang ervaren ze vaak onveiligheid zodat ze gemakke-
lijk op de achtergrond blijven of zich laten beïnvloeden
en doen. Het geringe of ontbrekende vertrouwen in zich-
zelf maakt dat ze zich gemakkelijk ongemakkelijk voelen
Zelfvetrouwen vormt een stevige basis voor het kind.
Hoe als ouder en als kind bijdragen tot dit zelfver-
trouwen?
5
in een situatie en geremd reageren of geblokkeerd gera-
ken, of nog trachten deze situaties te ontvluchten.
Op termijn bestaat het risico van zulke situaties te ver-
mijden en zich te veel in zichzelf terug te trekken en zo
een aantal kansen te missen of zich te veel te laten doen.
Op die manier leren ze niet met zulke situaties om te
gaan en blijft onwennigheid en onbekendheid bestaan
welke het risico vergroot te weinig weerbaarheid te ver-
werven en zo gemakkelijk te worden gebruikt.
Door deze geringe weerbaarheid ontstaat gemakkelijk
een overgevoeligheid en kwetsbaarheid voor opmerkin-
gen en negatieve reacties van de omgeving. Om dit risico
te ontlopen geven ze de voorkeur aan een onopvallende
volgzame opstelling. Zo komen ze gemakkelijk in een ne-
gatieve spiraal terecht van onzekerheid en volgzaamheid
die hen kansen weerhoudt om zelfvertrouwen te kunnen
ervaren. Door dit gebrek aan zelfvertrouwen wordt de
afhankelijkheid van de omgeving dan weer groter.
Ook de omgeving is vaak bij een positieve opstelling naar
de jongere toe geneigd te helpen. Hierdoor ontneemt ze
gemakkelijk aan de jongere door een te veel aan hulp
kansen op het verwerven van zelfvertrouwen. Integen-
deel door een tekort eraan zal ze gemakkelijk inspringen
en aan de jongere trachten tegemoet te komen, met als
risico een verzwakt gevoel van zelfvertrouwen bij de jon-
gere. De behulpzaamheid van de omgeving vormt alzo
6
een rem op de ontwikkeling van zelfvertrouwen bij de
jongere.
Elsie was geneigd zelf steeds spontaan raad aan haar-
mama te vragen. Zij vond zichzelf een echte twijfelaar. Ze
wist zelf geen goede oplossingen te bedenken, die trou-
wens niets voorstelden - vond ze - bij wat haar mama tel-
kens naar voor schoof. Zo werd ze ongewild steeds meer
afhankelijk van haar moeder. Dit liet weinig kansen voor
enige bevestiging van eigen weten, kunnen en zijn. Het
ontnam haar gelegenheden om aan zelfvertrouwen te
winnen.
Zelfvertrouwen nader bekeken
Aan het zelfvertrouwen van het kind werken kan op twee
wijzen :
1. dat wat je als ouder kan doen voor het kind om zijn
zelfvertrouwen te bevorderen, en
2. dat wat het kind zelf kan doen om aan zelfvertrou-
wen te winnen.
Het zelfvertrouwen kan opgevat worden als een belang-
rijk cognitief schema. Van dit zelfschema maakt deel
uit :
7
1. het zelfbeeld : wat iemand als kenmerkend voor zich
aan zichzelf toeschrijft op basis van eigen ervaring en op
basis van informatie verkregen onder meer via uitlatin-
gen van anderen uit de omgeving.
2. het eigenwaardegevoel : welke gevoelens en welke va-
lenties (of oordelen) met zichzelf verbonden zijn. Het kan
gaan om een geheel van positieve gevoelens en valenties
in de omgang met zichzelf, het kan ook gaan om nega-
tieve gevoelens en tekort aan waardering over zichzelf.
Eveneens kan het om een mengvorm gaan met zowel
positieve als negatieve gevoelens en oordelen, zoals
sterke en zwakke punten, bijvoorbeeld.
3. het eigen houvast of vertrouwen : welke omgang en
interactie met zichzelf in contact met de omgeving en
wie erin aanwezig. Het kan gaan van erg op zichzelf te
kunnen rekenen als steun en partner, tot erg onzeker zijn
en weinig of niet op zichzelf kunnen rekenen en zichzelf
in de steek laten of zichzelf verzwakken.
Het is dit cognitief schema zelfvertrouwen en het gunstig
of ongunstig zijn ervan dat we voortdurend inzetten in
de dagelijkse uitdagingen die we zelf aangaan. Het is ook
het gunstig of ongunstig cognitief schema zelfvertrou-
wen dat door de omgeving wordt geactiveerd in de uit-
dagingen waarmee die omgeving ons confronteert.
8
Zo zal een kind met een ongunstig lichaamsbeeld, waar-
toe bij overgewicht een groter risico bestaat, zich ge-
makkelijker op de achtergrond houden.
Zo zal een kind dat met lachen te maken krijgt, gemak-
kelijk vaststellen dat zijn gebrek aan zelfvertrouwen
wordt gewekt met een gevoel van onzekerheid en van
zich uitgelachen voelen tot gevolg.
In de ontwikkeling van zelfvertrouwen zijn er vier vragen
en dus ook vier antwoorden waarmee het kind
te maken heeft :
1. Hoe denk ik over mezelf ?
2. Hoe zou ik over mezelf willen denken ?
3. Hoe denken anderen over me ?
4. Hoe zou ik willen dat anderen over me zouden den-
ken ?
Wat als jongere zelf te kunnen doen ?
Over delen en kanten en zelfvertrouwen
Jongeren kunnen soms heel ongenuanceerd en in abso-
lute termen denken over zelfvertrouwen. Alsof het iets
is wat je hebt of niet hebt. Alsof het iets is wat sommige
hebben en waaraan het anderen - zoals mogelijk zich-
zelf - ontbreekt.
9
Er bestaat ook een meer genuanceerde houding tegen-
over zelfvertrouwen die de mogelijkheid inhoudt eraan
te kunnen veranderen en eraan te kunnen werken. Zelf-
vertrouwen dat in zekere mate aanwezig is en dat in be-
paalde situaties en op bepaalde momenten meer of min-
der op de voorgrond komt. Zelfvertrouwen dat je kan
aanspreken of dat door de omgeving wordt aangespro-
ken.
Een zelfvertrouwen in termen van delen en kanten :
In termen van welk deel in mezelf spreek ik aan of scha-
kel ik in ? Welke kant van mezelf haal ik naar voor en laat
ik zien ? Welk deel van mezelf spreekt de andere aan ?
Welk kant van mezelf haalt de ander naar voor en wil die
dat ik laat zien ?
De dialoog die ik met mezelf kan hebben wijst op deze
onderdelen. Zo kan een gedeelte van mezelf in conflict
of overleg komen met een ander gedeelte van mezelf. Zo
kan een gedeelte van mezelf een ander gedeelte van me-
zelf weerhouden of steunen. Zo kan het ene aspect of
proces in mezelf aangevuld met een ander aspect of pro-
ces van mezelf.
Uit ervaring weet ik en ervaren anderen dat ik nu eens
zo, dan weer zo kan zijn, nu eens zo kan reageren, dan
weer zo kan reageren. Deze manier van zijn en reageren
kan ikzelf bepalen. Deze manier van zijn en reageren kan
10
ook door anderen worden uitgelokt of gestimuleerd. Ik
kan mezelf op deze of gene wijze laten zien, anderen
kunnen ook deze of gene wijze bij mij aanwakkeren.
Naargelang het gedeelte in mezelf dat ik aanspreek of
dat door de ander wordt aangesproken kan mijn wijze
van zich uiten en reageren anders zijn.
Het idee dat mijn manier van zijn vastligt en individueel
bepaald is, moet duidelijk gerelativeerd worden. De in-
houdelijke processen van gedeelten in mezelf maken
heel wat variabiliteit mogelijk. Bovendien maak ik niet al-
leen uit welke processen worden aangesproken. Zodat
wat ik laat zien niet enkel of steeds bepaald wordt door
mezelf, maar ook mee wordt uitgelokt door de ander.
Deze benadert me zo dat ik geneigd ben zo te reageren,
op een wijze die mogelijk niet typisch van mezelf uitgaat,
maar waar de ander op een of andere manier om vraagt.
een voorbeeld :
Een jongere vindt zichzelf meevallen en is best gelukkig
met zijn leven en wat hij of zij erin bereikt.
Een volwassene vindt de jongere tegenvallen en is erg on-
gelukkig met het leven van de jongere en wat hij of zij er
maar in bereikt.
Deze interferentie van de volwassene kan het zelfvertrou-
wen en het eigenwaardegevoel dat aanleiding gaf tot
11
een rustige opstelling en inspelen op zijn omgeving, erg
doen afnemen. Dit kan aanleiding geven tot een onzekere
opstelling en een onrustig tegenspelen tegenover zijn
omgeving.
Jongeren voelen zich mogelijk heen en weer geslingerd
tussen hun onzeker deel en zwakke kant én hun zelfze-
ker deel en sterke kant, tussen hun kwetsbare zijde en
hun weerbare zijde. Het is aan die jongeren dan om de
overstap te maken van het onzeker deel en de zwakkere
kant die hen wil behoeden en op veilig doet spelen, maar
weinig waardevol is naar hun vertrouwvol deel en ster-
kere kant die een zeker risico niet uit de weg gaat en
waardevoller is en een goede basis en steun kan vormen
voor wat nog onzeker en zwak is. Zo kan wat stevigheid
biedt een hulp zijn voor wat zwak is en vraagt om de
overstap te maken.
een voorbeeld :
Een drempelig begin
Soms kan je jongeren de keuze laten tussen je steun en
veiligheid in je buurt, maar met weinig uitdaging en ge-
ringe mogelijkheid tot verkenning, óf stapsgewijze af-
stand winnen en uitgaan van je veiligheid en zo beter on-
veiligheid aankunnen.
nog een voorbeeld :
Voor de keuze stellen tussen :
12
ik weet niet ik weet iets
ik kan niet ik kan iets
ik zie niet ik zie iets
ik herinner niet ik herinner iets
ik denk niet ik denk iets
ik verwacht niet ik verwacht iets
ik voel niet ik voel iets
ik durf niet ik durf iets
ik wil niet ik wil iets
ik mag niet ik mag iets
ik heb niet ik heb iets
ik ben niet ik ben iets
ik vind niet ik vind iets
ik ... niet(s) ik ... iets
Zo kunnen wanneer jongeren voor een prestatie of op-
dracht gesteld worden vier mogelijkheden onderkend
worden :
. een, het onzeker deel en de zwakke kant
overheersen, zodat er niet tot presteren kan worden
gekomen en men uit ongeloof voortijdig afhaakt;
. twee, het onzeker deel en de zwakke kant
ondergraven het zelfzeker deel en de sterke kant,
zodat twijfel gestaag toeneemt en gaat overheersen
en samenhangend hiermee onrust en angst
aanzwengelen, zodat aanwezig geloof wordt
ondergraven en slaagkansen progressief afnemen;
. drie, het onzeker deel en de zwakke kant alarmeren
het zelfzeker deel en de sterke kant, zodat alertheid
13
gestaag toeneemt en concentratie gaat overheersen
en samenhangend hiermee opwinding en betrok-
kenheid toenemen, zodat aanwezig geloof op de
proef wordt gesteld en gesterkt, en slaagkansen
verhogen;
. vier, het zelfzeker deel en de sterke kant over-
heersen, zodat er tot optimaal presteren kan worden
gekomen en men uit geloof voluit doorzet zonder
enige verzwakking.
Dit betekent zo twijfel oprijst, dat die best kan aange-
wend worden om kracht bij te zetten. Zo de twijfel even-
wel onterecht een ondermijnend effect blijkt te hebben,
kan er best gekozen worden om deze twijfel uit te ban-
nen, hetzij door deze een halt toe te roepen en verder
de voorkeur te geven aan geen ogenblik meer te twijfe-
len, ofwel door deze twijfel uit te stellen en te weerhou-
den voor achteraf wanneer deze niet langer remmend
kan inwerken. Door over te stappen naar het zelfzeker
deel en de sterke kant of door er van te vertrekken kan
de twijfel worden overwonnen en vermindert men de
kans slachtoffer te worden van een neen opstelling, of
een ja-neen opstelling, of een aanvankelijk neen opstel-
ling die te laattijdig in ja wordt omgezet, of nog een ja
opstelling die op het laatst toch nog in een neen houding
verandert. Telkenmale riskeert men zichzelf ernstig af te
remmen, niet voluit te gaan en zo verzwakt voortijdig te
mislukken door eigen ongewild toedoen.
14
Voor een opdracht gesteld willen vele jongeren de vei-
ligheid van de overkant. Dit is het lukken op zo een per-
fect mogelijke wijze in die opdracht. Dit vraagt om een
aanpakken van die opdracht en meteen de onveiligheid
van proberen lukken maar ook van kunnen mislukken
betreden. Een aantal jongeren durven die onveiligheid
niet aan en proberen te ontkomen aan de opdracht, of
vallen stil vòòr de opdracht en vervallen ontmoedigd in
dagdromen, of nog reageren met opwinding en onzeker-
heid rond de eigen kansen die ze niet durven benutten.
Men blijft dan op een veilige afstand van de opdracht,
zodat men zich niet onveilig hoeft te voelen, maar zo ook
nooit echt de veiligheid van er mee klaar zijn weet te be-
reiken. Deze ambivalentie van enerzijds willen lukken,
maar zich tegelijkertijd erg tegenhouden uit veiligheids-
overwegingen, maakt dat men moeizaam vooruit komt
en zijn eigen kansen ondergraaft.
Naast het aanspreken of inschakelen van een deel van
mezelf, kan ook de vraag gesteld welk deel van mezelf ik
op de achtergrond plaats of uitschakel. Naast het naar
voor halen of laten zien van een kant van mezelf, kan ook
de vraag gesteld welke kant ik naar achter breng of ach-
terwege laat. Naast welk deel van mezelf de ander aan-
spreekt, kan de vraag gesteld welk deel de ander voor-
bijgaat. Naast welke kant van mezelf de ander naar voor
haalt en wil dat ik laat zien, kan de vraag gesteld welke
kant de ander afweert en niet wil dat ik laat zien.
15
Wat op de achtergrond wordt geplaatst of opgeborgen
kan minder bruikbaar zijn of een bedreiging vormen voor
mezelf, voor de ander(en) of voor beide samen. Meer op
de achtergrond kan het enigszins steunend zijn, maar
kan het ook als stoorzender optreden omdat het zich
miskend voelt. Wordt het opgeborgen dan kan het sto-
rende worden weggenomen, maar kan het anderzijds
een leemte en hiaat achterlaten waardoor steun of
evenwicht ontbreekt.
een voorbeeld :
Bij een conflict ben ik gemakkelijk geneigd toegeeflijk te
zijn. Deze toegeeflijke kant van mezelf maakt dat ik ge-
makkelijk mijn eigen gevoelens en verlangens opberg. Ik
pas me dan aan, maar merk toch dat ik nadien weinig
enthousiast en vrij koel ben in mijn meevolgen en mee-
doen.
Als ik bij een conflict merk dat de ander enkel oog heeft
voor zichzelf en mijn gevoelens en verlangens negeert,
ben ik gemakkelijk geneigd mijn soepelheid op te bergen.
De ander merkt dan mijn starheid op en wil dan dat ik
mijn zelfgerichtheid opberg.
nog een voorbeeld :
In een voor mij nieuwe situatie verlies ik gemakkelijk het
kinderlijk-speelse en haal ik mijn volwassen-ernstige kant
naar voor.
16
Als ik nieuwe mensen ontmoet doe ik mijn uiterste best
om mijn meest mature-ervaren kant naar voor te halen,
ik berg dan al mijn twijfels en onzekerheden en mijn on-
schuld en onwetendheid op. Ik moet dan erg op mijn te-
nen lopen en een deel van mijn spontaniteit op de ach-
tergrond plaatsen. Pas als we elkaar beter kennen haal ik
een deel van mijn spontaniteit en mijn vragend-wijfelend
ik terug naar voor.
Soms wordt een deel of kant, vooral bij iemand wiens
ontwikkeling niet vlot verloopt, aangeduid met schema
modus. Een schema modus kan op verschillende wijze
begrepen worden : als een cluster van schema's, co-
pingstijlen en gemoedstoestanden, of als een persona of
gepresenteerde buitenkant, of als een facet van iemands
zelf dat niet volledig geïntegreerd is met andere facet-
ten, en waaraan via dialoog tussen deze schema modi
kan getracht worden te verhelpen. Voorbeelden van
schema-modi zijn onder meer het boze kind, de eisende
ouder, de gezonde volwassene en de overcompensator.
Deze modi zijn analoog aan wat weer in een andere visie
ego-toestanden genoemd worden. Dit zijn zijnswijzen
volgens dewelke iemand op verschillende tijdstippen kan
functioneren, met name kind-ouder- of volwassene-
zijnswijze. In deze visie wordt dan gebruik gemaakt van
de volwassene-toestand om de andere te helen, af te
zwakken of uit te schakelen. Zo kan meer plaats inge-
ruimd voor het volwassen ik in verhouding tot het impul-
sieve kind en de starre ouder.
17
Gaat het met iemand fout, dan zijn er volgens Arntz twee
mogelijkheden. Een eerste mogelijkheid is dat schema's
zijn ontwikkeld maar buiten gebruik, of niet functioneel
worden aangewend, dit omdat de omstandigheden ont-
breken of ongunstig zijn. Een tweede mogelijkheid is dat
bepaalde schema's niet ontwikkeld zijn en bijgevolg niet
aangewend kunnen worden, er zijn enkel dysfunctionele
schema's tot ontwikkeling gekomen.
Voorbeeld van het eerste is : er is een gunstig zelfbeeld
tot ontwikkeling gekomen en het kind heeft voldoende
zelfvertrouwen ontwikkeld. Maar door omstandigheden
of door anderen wordt dit zelfbeeld in vraag gesteld en
wordt het zelfvertrouwen aan het wankelen gebracht.
Voorbeeld van het tweede is : er is enkel een vertekend
zelfbeeld aanwezig (ik ben anders) en het zelfvertrouwen
ontbreekt (ik misluk per definitie).
In de eerste situatie moet het gunstig zelfbeeld en het
zelfvertrouwen geactiveerd worden en in de plaats ko-
men van het ongunstig zelfbeeld en de zelftwijfel.
In de tweede situatie moet een passend zelfbeeld tot
ontwikkeling worden gebracht en moet zelfvertrouwen
groeien.
18
Wat als ouder te kunnen doen ?
Wat als ouder te kunnen doen om het zelfvertrouwen
van je kind te bevorderen ? Er zijn twee mogelijkheden.
Je kan je kind helpen met hoe over zichzelf te denken. Je
kan je kind helpen met hoe je over hem of haar denkt.
In wat je naar je kind toe doet, zal je het vooral helpen in
wat het over zichzelf denkt. In hoe je naar je kind doet,
zal je vooral duidelijk maken hoe je over je kind denkt.
Hoe je over je kind denkt, heeft voor het kind doorgaans
een grote invloed op hoe het over zichzelf denkt, zeker
naarmate het kind jonger is en zelf nog over weinig refe-
rentie-mogelijkheden beschikt. Het is op dat ogenblik
het cognitief schema dat je hebt van je kind dat voor hem
of haar erg bepalend is. Het innerlijk schema dat inhoudt
wie het kind voor je is, hoe je voelt tegenover het kind
en hoe je het waardeert, en tenslotte hoe je er mee om-
gaat. Hoe positiever dit is, hoe gunstiger voor het kind en
zijn zelfvertrouwen.
In je omgaan met je kind zijn er met andere woorden
twee niveaus :
. het oppervlakte- of basisniveau van het hier en nu
in wat je hier en nu zegt en doet in reactie op wat
je kind hier en nu zegt en doet, en
. het diepte- of syntheseniveau van het algemene
in hoe je iets in het algemeen zegt en doet in
19
reactie op wat je kind in het algemeen zegt en doet.
Het eigenwaardegevoel van het kind is iets wat progres-
sief opgebouwd wordt van bij de geboorte en vormt de
synthese van alle persoonlijke ervaringen en alle opge-
nomen informatie vanuit de omgeving.
Wat zich op beide niveaus afspeelt is essentieel voor de
ontwikkeling van het eigenwaardegevoel van het kind :
. voor de ouderlijke reacties in het hier en nu kunnen
ouders best kiezen voor positieve en aanmoedigende
reacties op het gedrag van het kind of op wat in het
gedrag van het kind kan of nog voor de pogingen
van het kind. Voor het gedrag of gedeelte van het
gedrag van het kind dat niet kan of voor mislukte
pogingen kan best aan het kind duidelijk gemaakt
hoe het alsnog of voor de toekomst kan. Negatieve
en ontmoedigende reacties, zeker als ze meer per-
soonlijk en algemeen zijn, kunnen onzekerheid bij
het kind doen ontstaan. Tijdens de uitvoering van
een bepaald handelen kunnen de ouders kiezen voor
ondersteuning en vertrouwen zodat het kind er toe
komt stap voor stap vooruit te komen in zijn
handelen op een manier die kan. Het kind kan
hierbij geholpen worden zichzelf te ondersteunen
en te vertrouwen vanuit zijn reeds verworven
kunnen en zijn sterke kanten.
20
. in het hier en nu kunnen ouders er ook voor kiezen
het kind hanteerbare ruimte te bieden om eigen
positieve en aanmoedigende ervaringen te kunnen
opdoen van in iets te lukken, of van voor een deel
te lukken of van een poging te hebben gedaan. Ook
van te kunnen leren uit negatieve en ontmoedi-
gende ervaringen. Ook op die manier te kunnen
ontdekken van wat zelf aan te kunnen en van op
zichzelf te kunnen rekenen voor wat. Als ouder
kan dit door het kind een veilige en toenemende
keuzevrijheid aan te bieden.
. in het hier en nu kunnen ouders ook zelf blijk ge-
ven van een eigen positief zelfbeeld, een gezonde
dosis eigenwaardegevoel en voldoende zelfvertrou-
wen. Hebben ouders hier voor zichzelf veel vra-
gen en problemen rond, dan verhoogt het risico dat
ook bij het kind vragen hier rond over zichzelf
oprijzen. Het spontane samenvallen van het kind
met zichzelf en de speelse spontaniteit van het kind
kunnen dan vervallen in een afstandelijk oordelend
kijken en omgaan met zichzelf waardoor getracht
wordt op gecontroleerde wijze controle over
zichzelf te verwerven. Het zelfmedelijden van
ouders waarmee dit soms gepaard gaat, kan ook
zelfbeklag en -medelijden bij het kind oproepen
waardoor aan zelfvertrouwen wordt verloren.
. als ouder laat je in het hoe van je reactie in het al-
21
gemeen blijken wie het kind in je ogen is, welk
gevoel en welke valentie er bij je over je kind
bestaat en hoe je met je kind wil omgaan. Zucht je,
bijvoorbeeld, 'weeral', dan zeg je niet zozeer dat
iets nu niet lukt, maar dat je kind gewoon in iets
niet weet te lukken. Het negatief zelfbeeld over je
kind, je negatief gevoelsmatig oordeel en je gering
vertrouwen in je kind komen dan naar voor. Ant-
woord je in de plaats van je kind of neemt je het
van je kind over, dan laat je indirect voelen dat je
twijfelt aan het kunnen en de zelfstandigheid en
zelfverantwoordelijkheid van je kind. Gooi je er
woedend uit of verwijt je je kind, bijvoorbeeld, 'nu
te merken wat je altijd al had gevreesd', dan tikt dit
erg aan bij je kind, ook al bedoelde je dit laatste
helemaal niet. Eerder dan je specifiek gevoel ver-
bonden aan een specifiek gedrag van je kind in
een specifieke situatie globaal mee te geven in het
hoe van je reactie, kan je verkiezen het specifieke
van het gevoel, het gedrag en de situatie direct te
verwoorden en zo te beklemtonen en te verduide-
lijken. 'Als je niet weet te kiezen wat hier en nu
te doen dan voel ik machteloosheid in mij opko-
men.' Dit is heel wat anders dan je kind verwijten
'Wat ben je toch altijd een besluiteloos iemand
geweest." In het hoe van je reactie kan je dan
beter het algemeen gevoel laten doorklinken van
een positief beeld van je kind, van een waarde-
vol gevoel en van een groot vertrouwen. Het
22
geloof in je kind is oké en dat mag je kind ge-
weten hebben, alleen zijn specifiek gedrag dat
wil je graag bijsturen in ieders voordeel. 'Ik weet
wat je waard bent en wat er in je zit, spijtig dat het
niet steeds helemaal tot zijn recht komt of dat je
het nu en hier laat afweten. Kan je alsnog, of een
volgende maal terug laten zien wie je bent en in
wie we geloven.' Als ouder kan je er hierbij op
letten geen irreële dingen van je kind te verwach-
ten waar je kind onmogelijk aan kan beantwoor-
den. Wat positief doorklinkt zal als belangrijk
voordeel hebben dat een kind ook van zichzelf zal
kunnen houden en in zichzelf zal kunnen geloven,
omdat het kind aanvoelt dat zijn ouders ook van
hem houden en in hem geloven. Het kan ook als
voordeel hebben dat het kind gemakkelijker zich-
zelf zal kunnen accepteren en met zichzelf kan om-
gaan zoals het is, omdat het ervaart dat zijn ouders
hem niet voortdurend willen veranderen en ook
weten om te gaan met wie het is. Dit betekent
geenszins als ouder alles van je kind zomaar te aan-
vaarden en goed te keuren. Het betekent wel te
kunnen bijsturen aan de oppervlakte uitgaande van
een positieve basis in de diepte. Hierdoor kan ver-
meden dat het kind niet openstaat en niet mee wil
vanuit een ongeloof in zichzelf, of vanuit een
al te gekwetst of miskend zelf. Waardoor het zich
afwendt om erger te voorkomen, of dit doet van-
uit het gevoel dat er toch nog weinig kan veranderd
23
worden. Met als risico dat het zich ook van zich-
zelf afwendt en zichzelf in de steek laat. Met een
negatief zelfbeeld, een gering eigenwaardegevoel
en een gebrek aan zelfvertrouwen tot gevolg.
. vanuit wat je kind zegt of doet afleiden hoe je kind
zijn situatie en de dingen erin opneemt en orga-
niseert, en hoe dit je op zijn beurt zicht doet krijgen
op hoe je kind denkt, voelt over, en wat voor
zichzelf wil. Je kind zoekt, bijvoorbeeld, weinig
vrienden op en geeft blijk weinig zijn tijd te
organiseren met of in functie van vrienden. Zo laat
het zien weinig te geloven een interessant iemand
voor groepsgenoten te kunnen zijn. Door met je
kind over zijn zelfbeeld, eigenwaardegevoel en
zelfvertrouwen te praten kan je hier samen zicht
op krijgen en door het te benoemen meer vat. Zo
kan je eventueel je kind coachen hoe aan zelfver-
trouwen te kunnen winnen, door een groter eigen-
waardegevoel vanuit een gunstiger zelfbeeld. Je
kind, bijvoorbeeld, helpen meer zelfactief vrien-
den te zoeken, vanuit een zich meer instellen op
vrienden, door een gunstiger inschatting van zich-
zelf voor groepsgenoten. Als coach neem je het
niet van je kind over, maar help je het zicht te krij-
gen op wat is en op hoe zich iets interactief af-
speelt. Van hieruit zoek je samen met je kind aan
wat het zou kunnen en willen werken en vervolgens
hoe dit te kunnen opnemen en wat je rol hier in zou
24
kunnen zijn om hierin te lukken. In dit samen-
praten kan je ook zoeken hoe het kind zou willen
hoe je over hem zou denken. Hiertoe kan je samen
achterhalen wat het kind mist in hoe je nu over
hem denkt en hoe je als ouder tot die veranderingen
zou kunnen komen waaraan behoefte. Welke
veranderingen hiertoe bij je nodig zouden zijn.
. als ouder vermijden dat je kind een grote criticus
in zichzelf stopt die voortdurend wijst op zijn
tekortschieten. Zoals niet lief genoeg, zoals niet
ijverig genoeg, zoals niet zelfstandig genoeg. Het
kan tot gevolg hebben dat het kind zich gemakke-
lijk niet oké of waardeloos voelt, dat het zich over-
dreven angstig of schuldig voelt, of teleurgesteld in
zichzelf, of bang is te mislukken, afgekeurd of
afgewezen te worden. Dit voorkomen kan door
het kind niet continu, herhaaldelijk of overdreven
te confronteren met zijn tekortschieten, zoals : 'Je
broer is gemakkelijker.', 'Je zus doet meer haar
best', 'Zal ik wel even doen, dat gaat sneller.'
Eerder dan je kind verwijten te maken, kan je
ervoor kiezen je kind aan te spreken, aan te sporen,
aan te moedigen en te steunen.
. als ouder aanreiken wat bevorderlijk is en weg-
nemen wat inbeperkend is. Eerder dan je kind
gemakkelijk op te zadelen met gedachten, manieren
en reacties die zijn eigenwaardegevoel en zelfbeeld
25
gemakkelijk verzwakken, de voorkeur geven je
kind te helpen met gedachten, manieren en reacties
die bijdragen om zijn eigenwaardegevoel en
zelfbeeld te versterken.
. als ouder een bijdrage leveren aan het tegemoet
komen aan de behoeften van je kind zodat een ge-
voel kan ontstaan van bestaanszekerheid, van vei-
ligheid, van integriteit, van aanvaard worden, van
competent-zijn en van bereiken van eigen doelen,
een gevoel waarop zelfvertrouwen kan groeien.
. als ouder vermijden in de omgang met je kind in
een negatieve spiraal terecht te komen. Vermijden
bijvoorbeeld, door negatieve opmerkingen over
wat je kind doet, zijn zelfvertrouwen te verminde-
ren. Met als risico dan dat je kind vanuit een
geringer zelfvertrouwen, bijvoorbeeld, sneller
opgeeft of minder van zichzelf verwacht. Wat
dan weer aanleiding is voor opmerkingen hierover
van je kant. 'Kan je niet volhouden, ben je niet te
snel tevreden over jezelf.'
In een grootschalig onderzoek onder Canadese en Ame-
rikaanse adolescenten voorspelde de gezinscohesie lon-
gitudinaal een toename van het zelfvertrouwen van ado-
lescenten. Jongeren die genoten van de voordelen van
een sterk, hecht gezin, hadden de meeste kans om in de
vroege adolescentie meer zelfvertrouwen te krijgen.
26
Emotionele en gedragsproblemen jongeren en gering
zelfvertrouwen
Vanuit bepaalde hoek wordt een verband gelegd tussen
emotionele en gedragsproblemen en een gering zelfver-
trouwen. Dit gering zelfvertrouwen wordt dan weer in
verband gebracht met specifieke opvoedingservaringen
als kind. Aandacht wordt dan gevraagd zich niet enkel te
richten op de emotionele en gedragsproblemen als ge-
volg, zoals angst, prikkelbaarheid, depressie, verslaving,
e.a. en deze te behandelen, maar ook zorg te besteden
aan het onderliggend gering zelfvertrouwen aan de ba-
sis, en hoe dit alsnog te verhelpen door aandacht te be-
steden aan de opvoedingservaringen aan de oorsprong.
Meer lezen :
Gielis, S., Verhoeven, E., & Degrave, W. (2018). Opvoe-
den tot zelfvertrouwen: 20 manieren om de weerbaar-
heid van je kind te vergroten. Tielt: Lannoo.
27
28
Zelfverwonding,
waar gaat het
om ?
Niemand wil zichzelf pijn doen, verwonden of beschadi-
gen. Zo het toch gebeurt, dan ligt de oorsprong ergens
anders en is het zich fysiek pijn doen wellicht slechts een
middel om iets anders te bereiken, zoals ontlading, ex-
pressie, communicatie, ontsnappen aan, overstemmen,
verlichten of verminderen, doven, afleiden, ‘goed ge-
voel’, ...
Mogelijk heeft het te maken met zeer beperkte expres-
sie-, omgangs- en oploswijzen die vragen om uitbreiding.
Je zou kunnen zeggen dat het gaat om een expressie-,
omgangs- of oplossingswijze die op een andere manier
ontbreekt. Iemand is vastgelopen en merkt geen invloed
Zelfverwonding is een extreme reactie op een uitge-
sproken onwelbevinden. Van een ingaan tegen zich-
zelf is er de vraag naar hoe uit te gaan van zichzelf.
29
meer te hebben. Het zichzelf pijnigen en verwonden is
dan toch een manier om het gevoel te hebben iets te
kunnen doen en een uitweg te vinden. Ook al is het op
een heel krachtige en extreme manier door geweld te
plegen op zichzelf. Het is alsof men iets krachtig wil ge-
bruiken tegen of voor iets dat als krachtig wordt ervaren.
Alsof men iets waarop men weinig of geen invloed heeft
wil overstemmen met iets binnen de invloedsfeer. Zoals
zich snijden, kerven, bonken, slaan, of risicogedrag
(drinken, racen, onveilige seks, ) aan de buitenzijde. Of
uithongeren, middelengebruik en -ontzegging, aan de
binnenzijde.
Mogelijk zoekt iemand door zelfverwonding emotionele
verlichting van uitgesproken emotionele pijn, verdriet,
woede, afwijzing, eenzaamheid, gekwetst-zijn, tegen-
slag, schuldgevoelens, zelfhaat, wanhoop of paniek.
Zelfverwonding is dan een duidelijk teken van aanwezige
emotionele nood.
Het probleem is dat de oplossing slechts tijdelijk is en en-
kel in het ervaren bestaat. In werkelijkheid en op termijn
verandert er nauwelijk iets en wordt er niets opgelost.
Uit een recente meta-analyse van een veertigtal onder-
zoeken door de Universiteit van Washington blijkt dat
zichzelf verwonden en denken aan zelfmoord gebeurt
om bepaalde soorten uitgesproken emotionele stress te
30
verlichten en dat het leren anders omgaan met deze
stress om ze te verminderen zelfbeschadiging kan voor-
komen. Een hoog niveau van intensieve stress zou leiden
tot zelfbeschadigende gedachten en gedragingen en vol-
gens de studie zou prioritair dienen geleerd deze stress
anders te reguleren.
Mogelijk is zichzelf pijnigen een signaal van een ruimer
probleem : anorexia, emotieregulatiestoornis, autisme,
zelfmoordpoging, depressie. Dit groter probleem wordt
dan afgeleid naar een concreet probleem waarop je di-
recte invloed hebt. Het vervangt dan dit groter probleem
en doet dan dienst als momentane instant oplossing van
een blijvend meer algemeen probleem.
Wellicht is het de snelheid, intensiteit en omvang van het
onwelbevinden dat maakt dat naar iets krachtigs wordt
gegrepen om dit tegen te gaan. De gevoelens van onwel-
bevinden zijn te groot, zodat je je gedreven voelt om er
tegenin te gaan. Er wordt zoveel spanning ervaren dat
zichzelf pijn doen een middel lijkt om dit aan te kunnen.
Het kan een ontlading bieden, de focus even verleggen,
tijdelijk weg raken in een verdovende tranche, het ge-
voel bieden niet machteloos of hulpeloos te zijn en con-
trole te hebben, het tastbaar maken voor jezelf en ook
wel voor de omgeving die een zekere zorg op gang kan
brengen. Alsof je weg wil uit iets, door naar iets toe te
gaan. Alsof je iets onhandelbaar tot iets handelbaars wil
31
maken.
Stilaan wordt zich fysiek pijnigen een gebruikelijk ritueel,
een manier om om te gaan met problemen, waarbij zelf-
gecreëerde pijn preventief moet werken tegen het over-
weldigd worden door psychische en emotionele pijn
(angst, verdriet, gemis, opwinding, woede, ) en sociale
en contextuele pijn (isolatie, minderwaardig voelen, mis-
kenning, leegte, ). Door de aandacht te bezetten met
zelf geactiveerde pijn, vermijden dat de aandacht zou
kunnen ingenomen worden door een vanuit de leefsitu-
atie komend onwelbevinden. Het stilaan vertrouwd
schema van zich pijn toebrengen, moet dan het opdui-
kend schema van zich slecht in zijn vel voelen en van een
negatief zelfbeeld vóór zijn.
Deze schema’s van onwelbevinden en een negatief zelf-
beeld hangen veelal samen met de manier waarop naar
zichzelf te kijken en de manier waarop om te gaan met
negatieve gedachten en gevoelens. Dit resulteert op ter-
mijn steeds meer in een negatief zelfbeeld met een ge-
voel van onmacht tot verandering tot gevolg. Dit gebeu-
ren neemt gemakkelijk de vorm aan van een ongunstig
circulair proces. Enerzijds, een ongunstige manier van
omgaan met zichzelf, met een ongunstig zelfbeeld tot
gevolg. Anderzijds, een ongunstig beeld van zichzelf dat
leidt tot een ongunstige omgang. Parallel hiermee ont-
staan dan veelal steeds meer ongunstige situaties met
minder kansen, of althans de ervaring ervan. De jongere
32
kan problemen hebben met het aangaan van relaties
met anderen. Hij of zij geeft uiting van een tekort aan
eigenwaarde of hopeloosheid. De jongere twijfelt aan
zichzelf, zijn identiteit en zijn zin om te leven. Mogelijk
gaat dit samen met gedragsproblemen, zoals impulsivi-
teit, ongedecideerdheid en onvoorspelbaarheid.
Onderzoek aan de Zweedse Universiteit van Linköping
bracht naar voor dat adolescente meisjes die zichzelf
verwonden meer negatieve feedback ervaren te ontvan-
gen dan wat feitelijk gebeurt en gevoeliger zijn voor
tumbs down reacties. Wanneer ze een foto of opmer-
king plaatsen op sociale media, registreert het brein de
verwachting om veroordeeld teworden of om bevesti-
ging te krijgen en dit als iets belangrijks. Interpersoon-
lijke stress, waargenomen kritiek en sociale afwijzing zijn
veel voorkomende triggers voor zelfverwonding. Nega-
tieve feedback beïnvloedde hen sterker. Hun voorkeur
voor hun tegenstander was lager en hun voorkeur voor
hun eigen gezicht zicht was ook lager. Adolescente meis-
jes kunnen hier attent op gemaakt dat zij gevoeliger zijn
en iets te veel ongunstig interpreteren.
In de ruimere omgeving van het gezin is er mogelijk min-
der aandacht voor gevoelens en gevoelsuitingen. Hier-
door is er een groter risico op zelfverwonding. Mogelijk
worden in het gezin geen emoties getoond. Zo leert het
33
kind niet op een passende wijze met hevige emoties om-
gaan en ze reguleren. Recent onderzoek van de Univer-
siteit Leuven toont aan dat kinderen en jongeren die veel
stress in hun leven ervaren en voelen hiervoor niet te-
recht te kunnen bij zorgfiguren, zoals hun ouders, meer
risico lopen op zelfverwonding en zelfdoding. Vooral zo
de ervaren stress oploopt en een uitweg uitblijft duiken
depressieve problemen gemakkelijk op.
Ook kan het dat weinig ouderlijke warmte in het gezin
aanwezig is en er veel ouderlijke controle is. Er is dan als
het ware geen plaats voor emoties en hoe er mee om te
gaan. Er geldt mogelijk als regel dat elk beantwoordt aan
'alles is oké'. Het houdt dan de verwachting in dat nie-
mand dit patroon verstoort, door met een ander patroon
naar voor te komen. Als kind of jongere wil je dit ver-
wachtingspatroon niet verstoren. Zo kom je voor alles op
jezelf terug te vallen en het voor jezelf te houden. Je kan
met problemen en spanningen niet naar buiten komen.
Je kan ze als het ware enkel uitwerken op jezelf.
Soms is er enkel plaats voor postieve emoties met als re-
gel ‘het is hier prettig en gezellig, laten we het zo houden
en iedereen werkt hier aan mee’. Ook dan is er geen
ruimte om iets te delen.
Indirect tracht de jongere uiting te geven van wat er aan
de hand is zonder de solidariteit met het gezin en haar
34
verwachtingen te verbreken. Emoties en behoeften wor-
den gesomatiseerd, niet gecommuniceerd of gedeeld.
Wil een jongere tot communicatie komen, dan gebeurt
dit vaak indirect met lotgenoten die zichzelf ook verwon-
den. Dit delen gebeurt vaak in de veilige sfeer van soci-
ale media. Er wordt dan gecommuniceerd over het so-
matische en het eigen ervaren, maar slechts in beperkte
mate over wat er de reden voor is.
Vanuit een referentiële benadering zijn het emotie- en
behoefteschemas die onderhuids actief zijn en die aan
de oppervlakte de vorm aannemen van een geactiveerd
zelfpijnigings- of verwondingsschema.
35
Begripsinvulling : Gedragsinvulling :
ontsnappen aan zich fysiek pijnigen
emotionele en of verwonden
sociale pijn, of als middel om te dempen
het voorkomen ervan of aan te kunnen,
of vóór te zijn
Contextinvulling :
zo in een situatie van
extreem onwelbevinden
en zich uitgesproken
zwak en minderwaardig
voelen, of een dreiging daartoe
zelfverwondingsschema
Meer lezen over het referentieel model kan in het
thema-onderdeel Referentieel denk- en werkmodel en
sociaal-emotionele vaardigheidsontwikkeling’ van deze
encyclopedie.
Fasen in verloop zelfverwonding
Crisis- of opbouwfase
Als jongere kom je door ongunstige omstandigheden in
een moeilijke situatie terecht met extreem onwelbevin-
36
den en twijfel over jezelf. Om die spanningen aan te kun-
nen, zoek je naar manieren die je zouden kunnen helpen.
Op een of andere wijze ontdek je dat jezelf pijn doen en
verwonden de aandacht kan afleiden en hoe wonderlijk
ook een zekere rust kan bieden en kan kalmeren. De fo-
cus wordt dan op iets heel specifiek gericht, waardoor de
rest op de achtergrond kan verdwijnen.
Gewoonte- of voortbouwfase
Stilaan wordt dit zichzelf verwonden tot een ritueel als
automatisch gekoppeld aan uitgesproken emoties. Mo-
gelijk ontdek je door je gewoontegedrag het sterk on-
welbevinden vóór te kunnen zijn. Door je zelfverwon-
ding kom je ook steeds meer in een geïsoleerde situatie
terecht zodat je gemakkelijk kansen krijgt op het toe-
brengen van zelfverwonding. Zo krijg je op termijn stil-
aan te maken met littekens, maar ook met schuldgevoe-
lens en gevoelens van zelfhaat. Deze versterken verder
nog je isolatie.
Veranderings- of afbouwfase
Mogelijk merkt de omgeving op dat je jezelf verwondt en
komt het vaak tot een erg emotionele reactie. Soms kom
je stilaan zelf tot het besef dat dit zo niet langer kan. Bij-
voorbeeld, omdat er te veel littekens zijn of andere fy-
sieke gevolgen. Je stelt jezelf dan voor de keuze al dan
niet een duurzame oplossing te zoeken. Met de hulp van
37
je omgeving, de hulpverlening en jezelf zet je dan stap-
pen in een andere richting.
Wat in de plaats van zelfverwonding
Zelfverwonding achter je weten laten vraagt om meer-
dere stappen. Zo zal je moeten komen van een jezelf be-
schermen door tegen jezelf in te gaan, naar een jezelf
verdedigen door van jezelf uit te gaan. Zo zal je ook van
een momentane sneloplossing in het hier en nu, moeten
zoeken en werken naar een duurzame definitieve oplos-
sing toe.
Van je zelfverwondingsschema zal je dienen te komen
tot een (zelf)helingsschema, dit met de hulp van je om-
geving.
38
Begripsinvulling : Gedragsinvulling :
op weg gaan naar wat zoeken naar gedrags-
je helpt alternatieven
bewust worden van onder- beter leren communiceren
liggende problemen en interageren,
denken in een andere of een kans of stap daartoe
richting
Contextinvulling :
zoeken naar een situatie
van welbevinden
en zich sterk en
waardevol voelen,
of een kans
of stap daartoe
(zelf)helingsschema
Zo kan je op het vlak van contextinvulling met de hulp
van je omgeving op zoek gaan naar een situatie met een
zeker of meer welbevinden en zich in zekere mate sterk
en waardevol voelen, of een voorstelling ervan. Zo kan je
je zelfwaardegevoel niet van anderen laten afhangen,
maar het van jezelf laten uitgaan en dit als eigen vertrek-
punt nemen. Zo kan je er rekening mee houden dat ge-
voelens ook maar gevoelens zijn, een ervaren dat niet
39
steeds overeenstemt met een realiteit, maar met een
wijzigbare manier om er mee om te gaan. Ben ik woe-
dend, angstig, depri of eerder opgewonden. Is er bijge-
volg sprake van acting out, acting in, non-acting of eer-
der acting on. Zo kan je bewust willen worden van je ge-
voelens zonder er door overspoeld te worden en er aan
te willen ontsnappen. Zo kan je stapsgewijze trachten le-
ren hoe je emoties te doseren door ze te reguleren. Zo
ook kan de omgeving helpen op het vlak van contextin-
vulling door niet bij voorbaat de gevoelens voor de (ge-
zins)leden in te vullen en door minder controle te willen
uitoefenen. Ook kan ze helpen bij emotieregulatie.
Zo kan je op het vlak van gedragsinvulling zoeken naar
gedragsalternatieven voor het zichzelf verwonden. Zo
kan je als tussenstap zoeken naar wat geen blijvende lit-
tekens en letsels nalaat (gebruik van elastiekjes, ijsblok-
jes, ...). Zo kan je stapsgewijs overstappen op wat je ont-
spant en afleidt (muziek, sport, chatten, sociale me-
dia, ...). Zo kan je leren beter te communiceren (vlugger,
persoonlijker, praten over gevoelens, aankaarten van
problemen, ...) en leren beter te interageren (gezelschap
opzoeken, iets samen doen, zoeken naar vertrouwens-
personen, ...). Meer hierover lezen kan in de thema-on-
derdelen ‘Jezelf als toegang tot de ander’ en ‘Jezelf rech-
ten toekennen. Weerbaarheidsontwikkeling’ van deze
encyclopedie.
40
Zo kan je op het vlak van begripsinvulling niet willen ont-
snappen aan iets, maar op weg gaan naar iets dat je helpt
en weg te gaan van wat je op termijn niet helpt omdat
het niets oplost. Zo kan je bewust worden van onderlig-
gende problemen aan de basis en er aan werken of hulp
voor zoeken. Zo kan je trachten te formuleren wat aan
deze problemen stapsgewijs te willen veranderen en hoe
dit te kunnen doen uitgaande van wat reeds aanwezig is,
werkt en je een prettig gevoel geeft. Zo leer je aanwijzen
en verwoorden wat je problemen zijn, iets wat voorheen
in je gebruikte lichaamstaal niet lukte. Op basis hiervan
kan je ontdekken hoe ook toekomstige problemen effec-
tiever te kunnen oplossen. Zo ook kan je je denken her-
structureren : niet in de richting van kritiek en twijfel
over jezelf, maar in de richting van zelfzorg en zelfbeves-
tiging. Zo te komen van tegenover jezelf te staan naar
naast jezelf te staan. Niet ik als vijand maar als vriend. Zo
jezelf te voeden en te ondersteunen. Niet te denken in
termen van zwakte en afhankelijkheid, maar te denken
in termen van sterkte en eigen kracht. Om je zo meer
verantwoordelijk te voelen voor jezelf en stappen te on-
dernemen binnen je mogelijkheden. Zo stapsgewijs je
vertrouwde comfort zone met problemen en zelfver-
wonding te verlaten op weg naar oplossingen en nieuwe
omgangswijzen. Meer hierover lezen kan in de thema-
onderdelen ‘Weg van of op weg naar ?’ en Voor een
goed gevoelvan deze encyclopedie.
41
Reageren als ouder
Een eerste confrontatie met zelfverwonding is vaak voor
een ouder erg ontredderend. Je kan dan erg de nood
voelen te achterhalen wat er aan de hand is en wat er
aan de basis van ligt. Wat houdt de jongere bezig. In
welke situatie is hij of zij belandt. Wat loopt er mis. Hoe
ernstig is dit en hoelang is dit al aan de gang. Welke ge-
varen loopt de jongere.
Aandacht zal ook dienen besteed te worden aan de eigen
emoties en gedachten als ouder in confrontatie met het
zelfverwondingsgebeuren. Het ongeloof, de boosheid,
het verdriet, de angst, de opwinding, de inflexibiliteit,
vooral ook de schuldgevoelens en de teleurstelling zullen
aandacht en ruimte dienen te krijgen, zodat ze niet uit-
werken op de jongere en het omkeren van het zelfver-
wondingsproces belemmeren. Ook kan best aandacht
besteed aan de eigen mogelijke irreële opvattingen rond
zelfverwonding en de onjuiste voorstelling van hoe beter
wel of niet te reageren. Ze belemmeren mogelijk te rea-
geren of dreigen juist een overreactie uit te lokken.
Waar de jongere zelf vooral op zo een moment behoefte
aan heeft, is een betrokken iemand die luistert en de jon-
gere aanspreekt. Niet om je eigen ervaringen of je me-
ning of oordeel weer te geven, of om oplossingen aan te
reiken, of nog om verwijten te maken of te minimalise-
ren. Maar een betrokken volwassene die hoogte tracht
42
te krijgen van wat bij de jongere leeft en in de eerste
plaats de tijd neemt om te luisteren, zonder overhaast
verder te willen gaan. Iemand die zichzelf ter beschikking
stelt, en aangeeft zelf niet te willen invullen wat dit moet
inhouden, maar vooral van de jongere zelf wil horen wat
die voelt en aan wat die nood heeft. Een volwassene die
de jongere ernstig neemt en er voor de jongere wil zijn.
Een volwassene ook die mee helpt de positieve beteke-
nis in de ogen van de jongere te achterhalen, zonder oor-
deel. Die niet overhaastig willen ingaan tegen zelfver-
wonding, maar samen andere facetten van de jongere
en zijn leefsituatie wil verkennen. Er vanuitgaand dat de
jongere niet samenvalt met zijn huidig handelen. Vooral
een meer regelmatig en meer bevredigend met je kind
praten weg van spanningen en vijandigheid met minder
conflict en minder afstand kan een hele opgave zijn. Vol-
wassenen kunnen jongeren zo laten weten aanspreek-
baar te zijn voor steun en onvoorwaardelijk om hen te
geven.
Lukt het niet tot een gesprek te komen, ook al heb je vol-
doende rust, veiligheid, begrip en steun trachten te bie-
den, dan kan je samen met de jongere zoeken naar ie-
mand of een dienst waar hij of zij wel terecht kan. Ook
voor jezelf kan je de behoefte merken om advies en hulp
te zoeken hoe met deze situatie best om te gaan.
Sociale media kunnen mogelijk een hulpmiddel zijn voor
HHde jongere. Een virtuele ruimte waarin gevoelens en
43
hoop kunnen worden gedeeld. Het kan helpen meer in-
zicht te krijgen als ervaringen worden gedeeld. Als ouder
kan je best volgen of dit behulpzaam is voor je kind om
zijn kwetsbaarheid te verminderen. Biedt het emotio-
nele steun, laat het herkenning en erkenning toe, helpt
het bij herstel, fungeert het als sociaal vangnet, inspi-
reert het hoe uit de negatieve spiraal te kunnen raken,
laat het toe ervaringen van hoe er overheen te komen te
delen, komen alternatieven aan bod, evenals verwijsmo-
gelijkheden of met wie te kunnen praten, wie in vertrou-
wen te kunnen nemen en waar hulp te kunnen zoeken.
Juist in een tijd waarin de afstand ouder-kind nooit zo
klein was en kinderen nooit zo dicht bij zichzelf en hun
gedachten, wensen en gevoelens aanleefden, neemt het
zelfverwondingsgedrag toe. Wellicht is de intentie er,
dicht bij je kind te zijn en het kind de kans te geven dicht
bij zichzelf te functioneren, maar weten ouder en kind
nog onvoldoende hoe dit op een niet risicovolle en be-
vredigende wijze te doen.
Ouders leren ondertussen steeds meer alert te zijn voor
risicosignalen. Thans is hun opdracht om ook voldoende
aandacht te besteden aan risicofactoren om ze zoveel
mogelijk terug te dringen. Lukt dit wegnemen onvol-
doende, dan zal het er mogelijk op aan komen het kind
te leren hoe ermee om te gaan.
44
Het zal over het algemeen tijd vragen om de preciese re-
denen voor de zelfverwonding te achterhalen, vaak is dit
voor de jongere zelf niet steeds helemaal duidelijk.
Als ouder kan je ook aandacht schenken aan de vrienden
van de jongere. Onderzoek laat zien dat jongeren die
zichzelf verwonden vaak tijd doorbrengen met vrienden
die ook zichzelf verwonden, mogelijk gebeurt dit online.
Ook kan drug- en alcoholgebruik het risico op zelfver-
wonding verhogen.
Zelfdodingsgedachten komen niet vaak voor bij zelfver-
wonding, toch kan het zinvol zijn er mee rekening te hou-
den dat het accidenteel fout gaat.
Preventief werken
Jongeren kunnen beter hun emoties regelen wanneer
ouders hun gevoelens accepteren en erop ingaan. Ou-
ders die hun kinderen in stress-situaties ondersteunen
zijn minder vaak overprikkelbaar. Het ingaan op emoties
kan maken dat hun kind zichzelf tot rust weet te bren-
gen. Sanctioneren ouders hun kind evenwel dan zal het
zijn gevoelens moeten opbergen, maar is het minder in
staat ze te reguleren, omdat het er minder kansen voor
krijgt.
45
Ouders die hun kind de gelegenheid geven actief hun
emoties te reguleren en tegelijk beschikbaar zijn om on-
dersteunend tussen te komen zo nodig, stimuleren de
zelfsturing van de emotieregulatie. Controleren ze even-
wel de emotieregulatie van hun kind en hinderen ze zo
eigen strategieën uit te bouwen, dan werken ze ongun-
stig in op de zelfregulatie. Kinderen laten dan deze emo-
tieregulatie aan hun ouders over en doen hier zelf geen
inspanningen voor om deze vaardigheid tot ontwikkeling
te brengen. Meer hierover lezen kan in de thema-onder-
delen Emotionele competentie-ontwikkeling’, ‘Uit ba-
lans’ en ‘Te fel’ van deze encyclopedie.
Nieuw onderzoek toont aan dat jongeren met het groot-
ste risico op zelfverwonding bijna tien jaar eerder zou-
den kunnen geïdentificeerd worden. Een team van de
University of Cambridge ontdekte dat hoewel slaappro-
blemen en een laag zelfbeeld veelvoorkomende risico-
factoren zijn, er twee verschillende profielen van jonge
mensen zijn die zichzelf schade toebrengen : een met
emotionele en gedragsmatige moeilijkheden en een
tweede groep zonder die moeilijkheden, maar met risi-
cofactoren van relationele en impulsieve aard.
De eerste groep vertoont een lange geschiedenis van
slechte geestelijke gezondheid en gepest worden voor-
dat ze zichzelf verwonden. Ook hun verzorgers hebben
meer kans om zelf psychische problemen te vertonen.
46
Zo bleek uit recent grootschalig Brits onderzoek dat ado-
lescenten met autisme, ADHD of met schooluitval min-
stens driemaal zoveel risico lopen op zelfverwonding.
Vroegtijdige diagnose bleek belangrijk om erger te voor-
komen.
Voor de tweede groep is een van de belangrijkste voor-
tekenen een grotere bereidheid om deel te nemen aan
risicovol gedrag, dat verband houdt met impulsiviteit.
Daardoor besteden deze jongeren minder tijd aan het
overwegen van alternatieve copingmethoden en aan de
gevolgen van zelfbeschadiging. Andere belangrijke fac-
toren houden verband met hun relaties met leeftijdsge-
noten, waaronder zich minder veilig voelen bij vrienden
en familie op veertienjarige leeftijd en een grotere be-
zorgdheid over de gevoelens van anderen als een risico-
factor op elfjarige leeftijd.
47
Zelfzorg
als ouder
Nina (36 jaar), mama van Lenn (8 jaar) en Yara (5 jaar) -
Soms wordt het me even teveel. Vooral 's avonds na het
werk als mijn man ook later is. Snel snel de kinderen op-
halen en dan eten bereiden. Vooral als de kinderen dan
druk zijn, ben ik gemakkelijk strikt. Mijn grootste zorg is
dan alles draaiend te houden, wat het ook moge kosten.
Ik droom dan al van het weekend, wanneer voor alles
meer tijd is en mijn man het ook kan overnemen. Zo kan
ik even tot rust komen en tot mezelf. Ik zoek dan een
vriendin op, ook een mama, en samen trachten we ons
zinnen te verzetten. Me-time! Ik doe dan graag iets fy-
siek. Zo gaan we regelmatig joggen in de natuur en na-
dien een drankje drinken op een terras. Zo maken we ons
hoofd leeg, of kunnen we focussen op iets anders. Ik merk
Wat versta je als ouder onder zelfzorg en hoe vul je het in?
Hoe kan het je helpen ?
48
nadien meer energie te hebben en nadien met meer zin
terug te keren.
Het heeft een hele poos geduurd voor ik mezelf het recht
toe-eigende tijd voor mezelf te maken, zonder me schul-
dig te voelen tegenover mijn omgeving en vooral mezelf.
Waarom ik mezelf tegenhield, begrijp ik nog niet hele-
maal. Misschien spelen mijn ervaringen als kind een rol.
Mijn mama die was er altijd. Ook als ze slecht gezind was
en zei doodop te zijn van ons. We liepen dan de straat op
en gingen bij de buren spelen.
Wat en wat niet ?
Zelfzorg betekent tijd voor jezelf nemen, ook me-time
genoemd. Het laat je toe te recupereren en jezelf op de
voorgrond te stellen. Jezelf los van je gezin, met een zelf-
gekozen invulling. Omdat je het waard bent en ook mee-
telt.
Belangrijk is dat zelfzorg niet overkomt als een bijko-
mende opdracht, verwachting of verantwoordelijkheid.
Niet iets waar je ook nog voor moet zorgen en wat jezelf
ook nog in het oog moet houden.
Het gaat eerder om net iets minderen, even de pauze-
knop induwen, om iets vervangen of inwisselen. Zoals de
zorg als ouder aan anderen overlaten of met hen delen.
Het kan ook betekenen eens iets niets kiezen, of perfec-
tionisme achterwege laten, zoals zo kan het ook of zo is
49
het ook oké. Zo kan je voorkomen nog meer mentaal, fy-
siek of relationeel uitgeput te raken. Meer hierover lezen
kan in het thema-onderdeel 'Less is more, more is less'
van deze encyclopedie.
Als ouder kan je te maken krijgen met hectische toestan-
den, hoge verwachtingen, snel oordeel en reactie, en an-
deren als norm. Hierdoor kan het zijn eerst alles te willen
afwerken en afronden, niet te weten verdelen of sprei-
den, te hard van stapel te lopen, zeker als jonge ouder.
Of ook nog of-of onbewust te vervangen door en-en. In
het gunstigste geval kan het aandacht inhouden voor je
kind en jezelf.
Als ouder kan je ook te maken krijgen met het idee dat
ouder-zijn vooral voldoening en plezier meebrengt, ter-
wijl je ervaring is dat het veel inspanning en moeilijke
momenten inhoudt. Dat het niet vooral krijgen is, maar
ook veel van je vraagt en een geven is zonder dat er een
evenwicht is.
Persoonlijk
Best is aan zelfzorg een persoonlijke invulling te kunnen
geven, waarbij dit voor iedereen anders is. Zo kan het
voor de één gericht zijn op iets activerend, voor de ander
op iets rustgevend, of op de buitenwereld voor de één
voor afleiding of op de binnenwereld voor de ander voor
tot rust komen. Meestal is er wel een intentie voor zelf-
zorg, maar wordt het vaak in de praktijk verwaarloosd,
omdat het er mogelijk op overschiet.
50
Doel zelfzorg
Bij zelfzorg kan het nagestreefde doel zijn terug op
kracht te komen en in iets terug zin te krijgen. De eigen
batterij opladen en reserve opbouwen. Op die manier
kan iemand trachten burn-out voor te zijn. Vooral wan-
neer zelfzorg tijdig en regelmatig gebeurt. Zo kan je
structureel tijd en ruimte creëren en je blikveld verrui-
men. Zelfzorg kan zo bijdragen tot fysiek, mentaal en so-
ciaal welbevinden en een herstellen van evenwichten.
Hierbij kan je zoeken naar rust en ontspanning, er even
tussenuit zijn en andere contacten hebben. Of je kan
zoeken naar kleine zaken die kunnen helpen, zoals even
een luchtje happen of een overgangsmoment tussen
twee taken. Of je kan ermee beginnen eerst in je kracht
te komen, zodat je energiek, ontspannen en geïnteres-
seerd kan starten. Of kan je vooral uitkijken naar kwali-
teitsvolle tijd voor jezelf en niet zozeer hoeveel tijd. Ten-
slotte kan je zoeken alle te's te vermijden, zoals te veel
zorg voor het kind en te weinig voor jezelf, te druk en
teveel tegelijk.
Zo kan zelfzorg gezien als geen verloren tijd, maar eerder
als investering. Als uitgeruste en voldane ouder kan je
meer optimaal omgaan met je kind. Energie en zin opla-
den en spanning en bezorgdheid afladen zijn hierbij de
boodschap. Zo kan afstand gewonnen met vrijheid tot
gevolg, weg van een te strakke tunnelvisie waarin opge-
zogen, die progressief was ontstaan.
51
Omgevingsklimaat
Een passend behoefte ondersteunend omgevingskli-
maat kan hierbij helpen. Een omgeving waarin er vol-
doende aandacht is voor ieders gevoelens en behoeften
die zich situeren in de sfeer van affectie, begrip, onder-
steuning, tijd, ruimte, genoegen, tot jezelf en je recht ko-
men, rust en ontspanning. Zo kan het kind leren dat ook
de ouder gelijkaardige gevoelens en behoeften kan heb-
ben waarvoor het tijd en ruimte vraagt.
Signalen
Voor zelfzorg is het belangrijk tijdig signalen op te mer-
ken voor de behoefte eraan. Hierbij kan je letten op
emotionele, fysieke en relationele signalen. Emotionele
signalen kunnen zijn : opwinding, prikkelbaarheid, ge-
strest zijn, ongeduldig zijn, verlies aan soepelheid, ge-
makkelijk iets teveel vinden, uitgeput voelen. Lichame-
lijke signalen kunnen zijn : fysieke uitputtingsverschijnse-
len (zwaar hoofd, opduikende pijnklachten, …), gevoel
van moeheid en tekort aan energie, slecht slapen en
moeilijk tot rust komen, moeilijk recupereren. Relatio-
nele signalen tenslotte kunnen zijn : zwijgzaam zijn,
schreeuwen, kortaf zijn, moeilijk doen, star zijn, negatief
reageren, problemen maken, steeds hetzelfde herhalen.
Hoe invullen ?
Zelfzorg kan je mentaal-emotioneel invullen, fysiek-ge-
dragsmatig en reëel-relationeel invullen.
52
Mentaal-emotioneel kan je trachten wat je erg bezig-
houdt even los te laten of er even afstand tegenover te
winnen. Dit kan je door afleiding te zoeken en iets anders
in je te activeren, bijvoorbeeld van zorgende mindset
naar zorgeloze mindset. Je hoofd leegmaken kan je met
behulp van yoga en mindfulness. Het eerste verlegt de
focus, het tweede reduceert de focus tot het hier en nu.
Vooral zal jezelf een plaats geven belangrijk zijn. Jezelf
niet uit het oog verliezen en zonodig aandacht voor je
vragen. Hiertoe vooral je gedachten, gevoelens en be-
hoeften onderkennen en zo je wil, delen. Zo voldoende
aandacht schenken aan jezelf en de relatie met jezelf.
Vooral hierbij ook jezelf kunnen zijn en niet steeds willen
beantwoorden aan wat moet, wat erg belastend kan zijn.
Meer hierover lezen kan je in het thema-onderdeel Aan-
dachtgericht of mindful opvoedenvan deze encyclope-
die.
Fysiek-gedragsmatig kan je lichamelijk op kracht komen
door bewegen, sporten, wandelen in de natuur, fietsen,
douchen of een bad nemen. Gedragsmatig kan je regel-
matig een pauze inlassen, iets anders doen, zoals contact
met vrienden, passief en actief zijn afwisselen, doen wat
je graag doet en wat je goed kan. Minder inspannend zijn
hier : muziek beluisteren, zingen, genieten van lichaams-
zorg, eveneens yoga en mindfulness, dagdromen of stilte
opzoeken of je even terugtrekken.
Reëel-relationeel kan je familie, vrienden, kennissen, bu-
ren vragen of opzoeken. Afspreken met andere ouders
53
of contact onderhouden via sociale media of telefoon.
Niet enkel ouder willen zijn, maar ook ruimte maken
voor andere relaties die indirect steun bieden. Uitbou-
wen van een sociaal netwerk dat ondersteuning kan bie-
den. Dit kunnen lotgenoten zijn, maar ook buitenstaan-
ders. Alleen en samen afwisselen. Werken aan een ge-
voel van connectie en erbij horen. Opzoeken van een an-
dere omgeving en andere realiteit. Er even tussenuit zijn.
Alleen en samen weten doseren.
Inzet ?
Vooraf kan je best nagaan hoeveel investering zelfzorg
mogelijk vraagt. Zo kan je vragen stellen als : Vraagt het
veel tijd ? Vraagt het veel aandacht en concentratie ?
Vraagt het veel inspanning ? Vraagt het veel organisa-
tie ? Kan ik het nu opbrengen ? En kan ik het in mijn
keuze van zelfzorg net omdraaien ?
Zo kan vermeden dat deze inzet wordt aangewend als
obstakel en reden om er niet in te gaan. Zoals het is te
lastig, opslorpend, moeilijk combineerbaar, geen tijd,
geen zin, geen energie, niet passend.
Aandacht en zorg die je besteedt aan jezelf houdt met-
een ook in aandacht en zorg te besteden aan je opvoe-
dingstaak en wat ze inhoudt. Maar ook omgekeerd zal
aandacht en zorg die je besteedt aan je opvoedingstaak
en wat ze voor je inhoudt, ook aandacht en zorg inhou-
den voor jezelf. Zo eveneens zal aandacht en zorg die je
54
besteedt aan jezelf en je opvoedingstaak en wat ze in-
houden, betekenen ook aandacht en zorg te besteden
aan je kind en de relatie met je kind.
Zelfzorg voor je
Voor jezelf kan je nagaan wat zelfzorg voor je spontaan
betekent en inhoudt en hoe je er toe komt. Wat is je be-
grips-, gedrags- en contextinvulling of kenschema van
zelfzorg. Van hieruit kan je voor jezelf nagaan wat zelf-
zorg ook zou kunnen betekenen en inhouden en hoe je
ertoe zou kunnen komen. Wat je begrips-, gedrags- en
contextinvulling of voorstellingsschema van zelfzorg zou
kunnen zijn.
Wat houdt zelfzorg voor je in en wat zou het kunnen in-
houden ?
Wat houdt zelfzorg voor je niet in en wat zou het niet
kunnen inhouden ?
Hoe doe je aan zelfzorg en denk je aan zelfzorg te kunnen
doen ?
55
Wanneer doe je aan zelfzorg en denk je aan zelfzorg te
kunnen doen ?
Waarom doe je aan zelfzorg en waartoe denk je aan zelf-
zorg te kunnen doen ?
56
De vele gezichten van zeuren
Welke ouder, welk kind, kortom wie zeurt wel eens niet.
Nu is er zeuren en zeuren. Je kan wel eens zeuren, nu en
dan, of uitzonderlijk. Je kan ook meer zeuren, regelmatig
of voortdurend.
Je kan zo zeuren dat het niet echt iemand stoort en de
omgeving het kan negeren. Je kan evenwel zo zeuren dat
het zowat iedereen stoort en de omgeving het niet kan
negeren. Je zeuren kan te maken hebben met iets, of het
zeuren kan geen duidelijk verband houden met iets.
57
Uit onderzoek blijkt dat kinderen die eindeloos zeuren
om hun zin te krijgen, hun ouders soms zo wanhopig ma-
ken, dat ze hun kind zijn zin geven. Dit is om er maar
vanaf te zijn, ook al willen ze iets liever niet.
Op zeuren kan je heel verschillend reageren. Je kan er
heel verschillend mee omgaan. Dit is zo voor het zeuren
van je kind. Veel ouders merken dat hun reactie op dit
zeuren niet het gewenste effect heeft. Vaak merken ze
dat het helemaal geen effect heeft. Ook merken ze dat
hun eigen grijpen naar zeuren om iets gedaan te krijgen
weinig of geen resultaat boekt bij het kind en zijn hande-
len.
Wellicht is het hierbij belangrijk om inzien dat het ene
gezeur het andere niet is. Dat goed hoogte krijgen van
de verschillende omstandigheden waarin zeuren op-
treedt, kan bijdragen om meer gericht en passend te re-
ageren.
Sommige ouders zijn immuun geworden voor het zeu-
ren. Toch zullen ze merken dat het niet bijdraagt tot een
meer happy gevoel, noch aan hun kant, noch aan de kant
van hun kind. Ook kunnen ze merken dat geen aandacht
eraan besteden op termijn nog geen garantie biedt op
het verdwijnen ervan.
Zeuren, ook zaniken, zagen of klagen genoemd, is een
blijvende of zich herhalende eentonige wijze van over
58
iets bezig zijn. Zeuren is over iets wat men niet wil, of
juist wel wil, op een vervelende wijze praten. Er wordt
aandacht en mogelijk een tussenkomen gevraagd om
iets te doen ophouden of te helpen verwerken, of om
iets te bereiken of te doen verkrijgen.
Zeuren ontstaat in situaties waarin er een verschil en af-
stand is tussen denken en doen, tussen ervaren en reali-
teit, over wat er wel of niet zou moeten zijn én wat er is
of gebeurt. Vooral het vooraf tegen iets opzien, o.m. om-
dat het zich regelmatig herhaalt of omdat het het losla-
ten van iets vertrouwds betekent, of omdat het als on-
bereikbaar, of als onvermijdbaar wordt ervaren, is een
factor die de kans op zeuren verhoogt.
Zeuren treedt op in een situatie van ontevreden zijn of
onvrede, waarin men gemakkelijk zichzelf als slachtoffer
ervaart. Omdat de ander(en) niet meewil(len) of omdat
men zelf niet meekan. Zeuren dat optreedt wanneer de
draagkracht en de draaglast elkaar naderen en niet erg
verschillen. Men voelt zich redelijk zwak in de situatie
van toegenomen aangesproken worden en ziet op tegen
de spanning en de gevraagde inspanning. Men voelt zich
redelijk machteloos, weerloos en hulpeloos. Hierbij wil
men beroep doen op de omgeving, op haar macht, weer-
baarheid en hulp. Tegelijk gelooft men vanuit zijn eigen
ervaren weinig in dit omgevingsappèl.
59
Zeuren doet zich vaak voor in een context van tijd en
tempo. Iets is er nog, of iets is nog niet. Iets vraagt tijd.
Iets duurt lang. Iets gaat traag of niet vooruit. Iets gaat
te snel. Zeuren wijst dan op tempoverschil tussen ie-
mand en zijn omgeving.
Zoek een situatie of gebeuren waarin je zeurde tegen je
kind.
Beschrijf wat aanleiding gaf tot je zeuren :
Geef aan hoe je kind reageerde :
Geef aan of je zeuren het gewenste effect of resultaat op-
leverde :
Zoek een situatie of gebeuren waarin je kind tegen je
zeurde.
Beschrijf wat aanleiding gaf tot het zeuren van je kind :
Geef aan hoe je reageerde :
Geef aan of je reactie het gewenste effect of resultaat
opleverde :
Zeuren als signaal. Bij zeuren gebruik jij of je kind de
stemtaal. Niet wat in de eerste plaats wordt gezegd,
maar vooral de manier waarop iets wordt gezegd of ge-
vraagd zijn betekenisvol. De zeurderige of klagerige
60
wijze, het aanhouden of herhalen van hetzelfde, de ver-
velende monotone toon, de emotionele ondertoon en
lading, de eigen zwakte die wordt meegegeven maken
de boodschap uit van verandering te willen. Verandering
in de realiteit of in het ervaren en hiervoor de hulp te
willen inroepen van de omgeving.
Het zeuren zal hierbij vooral die vorm aannemen waar-
voor je gevoelig bent : het zielige, het vervelende, het
aanhouden, ...
Op zeuren wordt vaak niet gereageerd. Door het te ne-
geren, wordt getracht het af te wentelen en af te leren.
Niet steeds lukt dit. Het aanhouden of het herbeginnen
roept vaak irritatie op die uitmondt in een reactie 'met
zeuren te willen ophouden'. Ook tracht je door vooraf te
waarschuwen niet te beginnen zeuren, het te voorko-
men.
Wellicht maakt een reactie waarin je aangeeft het sig-
naal duidelijk te hebben opgevangen en te vragen wat er
meer direct mee bedoeld wordt, gevolgd door je hou-
ding, het meest kans. Ook kan je aangeven bereid te zijn
te luisteren naar de vraag zo ze niet op een zeurderige
wijze wordt gesteld, zonder hieraan te koppelen dat niet
zeuren zonder meer betekent ook in te gaan op de vraag
en toe te geven. Ook kan appèl gedaan iets op een an-
dere dan zeurderige wijze iets uit te drukken. Getracht
61
kan worden hiertoe een andere kant van elkaar aan te
spreken.
Enkele voorbeelden :
'Ik merk dat je me iets wil duidelijk maken, wat wil je pre-
cies concreet. ... Je weet dat ik op dit niet inga.'
'Als je ophoudt met zeuren, wil ik naar je luisteren.
Daarom geef ik nog niet toe.'
'Je kan het ook op een andere wijze proberen zeggen. Zo
spreek je misschien ook een andere kant van jezelf aan.'
Ga na welke kleur je stemtaal of deze van je kind bij zeu-
ren heeft :
Zeuren als drukkingsmiddel. Wanneer niet onmiddellijk
een gunstige reactie wordt verkregen, kan bewust of on-
bewust zijn toevlucht gezocht tot zeuren. Het zeuren
dient door haar duur, herhaling, onaangenaamheid als
drukverhoger op de ander. Op die manier wordt getracht
voldoende druk te ontwikkelen om zijn zin door te druk-
ken. Er wordt op die manier aangedrongen op een wijze
die niet onmiddellijk een negatieve reactie uitlokt, zoals
bij roepen, schelden, slaan, maar die op de duur een po-
sitieve reactie moet bewerkstelligen. Op zich is elk ge-
zeur niet weerstand en tegenreactie oproepend. Door
een juist nog aanvaardbare toon tracht men door vol-
houden invloed uit te kunnen oefenen. Zeuren komt dan
naar voor als protest. Als het aanklagen van iets.
62
Zo de spanningsopbouw bij zeuren niet lukt, wordt ge-
tracht door het vooruitzicht van ontspanning - door op
te houden met zeuren - druk uit te oefenen. Het zeuren
tracht juist voldoende spanning te creëren, zodat uitein-
delijk een positieve reactie wordt bekomen. Het vermijdt
van te veel spanning op te roepen die zou leiden tot een
definitief negatieve reactie. Het tracht mogelijk de span-
ning bij de ander op te voeren door innerlijke spannin-
gen te creëren. Bijvoorbeeld, door in het protest het
rechtvaardigheidsgevoel van de ander onder druk te zet-
ten, of schuldgevoelens of gevoelens van medelijden op
te wekken.
Zeuren houdt het risico in als ouder uiteindelijk toe te
geven, zodat het volhouden van te zeuren bekrachtigd
wordt en dit zich in de toekomst gemakkelijker of fre-
quenter gaat herhalen. Beter is van bij de aanvang dui-
delijk te maken wat je houding en reactie is en duidelijk
te maken dat zeuren geen zin heeft en het kind te helpen
in het verwerken en zich verzoenen met dit neen of ver-
lies.
Ga na of het zeuren bedoeld is als drukkingsmiddel :
Zeuren als hulpvraag. Soms heeft men het gevoel iets
niet alleen aan te kunnen of gewoon niet zelf aan te kun-
nen. Zeuren houdt dan een poging in om bijstand te krij-
gen of om iemand anders iets in je plaats te laten doen.
63
Iemand voelt zich dan te zwak om iets alleen of zelfstan-
dig uit te voeren in verhouding tot wat gevraagd of ver-
wacht wordt door anderen of zichzelf. Vooral zo in het
verleden de ander het overnam of deelnam, kan dit on-
zekerheid over eigen kunnen doen voortbestaan en aan-
sluitend gezeur aanwakkeren.
Zo je kind iets niet alleen of zelf kan, kan best gekozen
worden voor een omgang waarin het dit gewoon kan
zeggen en waarin zo geholpen wordt dat je hulp op ter-
mijn kan afnemen en het zelfvertrouwen en de eigen au-
tonomie van je kind kan toenemen. Vermeden moet in
elk geval bij de geboden hulp het te snel over te nemen
van je kind en je kind het gevoel te geven van zwakte en
gebrek aan weten en kunnen.
Zeuren kan ook een vraag zijn naar meer invloed, zeg-
gingskracht en autonomie. Het vertrekt dan vanuit een
gevoel van onmacht. Zeuren kan dan het enigste blijven
dat iemand rest. Door meer globale invloed te geven,
met als keerzijde verantwoording en verantwoordelijk-
heid te vragen, kan wellicht zeuren teruggedrongen wor-
den.
Ga na welke vraag om tussenkomst mogelijk achter het
zeuren van je kind schuilgaat en hoe je steeds meer je
tussenkomst kunt overbodig maken :
64
Zeuren als aandachtsvragen. Eenmaal iets zeggen of vra-
gen kan vaak als onvoldoende ervaren worden opdat
hiermee zou rekening gehouden worden of hierop zou
gereageerd worden. Snel wordt de noodzaak opgemerkt
voor zijn zaak en zijn belangen en behoeften op te moe-
ten komen. Zeuren moet de garantie bieden niet te wor-
den vergeten of dat niet wordt voorbijgegaan aan wat
meermaals te herhalen. Zeuren roept zo op voor iets of
waarschuwt voor iets.
Door voortdurend te herinneren aan wat niet te willen
en wat wel te willen, door herhaaldelijk aan te geven hoe
iets niet te willen en hoe iets wel te willen, tracht men
zijn kans te verhogen op tegemoetkoming en tracht men
het risico op verwaarlozing hiervan te voorkomen of te
vermijden.
Door zelf voor verwachtingen en wensen die kunnen in
te staan en er aan tegemoet te komen, kan vermeden
dat de ander dit met zeuren moet bewaken. Vooral zo je
zelf niet helemaal achter de gewettigde vraag van de an-
der staat, kan je merken dat je voortdurend moet wor-
den aangespoord.
In welke mate moet iemand zelf opkomen voor iets of
zichzelf en in op welke wijze kan je iemand garanties bie-
den :
65
Zeuren als expressiemiddel. Zeuren laat toe aan te geven
wat men voelt en denkt, zonder dat men onmiddellijk
aanstuurt op iets. Het laat toe aan te geven hoe de om-
geving op iemand overkomt. Ik voel me gespannen, het
wordt me te veel. Ik voel me ongemakkelijk of teleurge-
steld. Ik ben het niet eens. Ik doe niet mee, ook al moet
ik. Ik voel me niet begrepen, niet gesteund en merk geen
invloed te hebben. Ik zie er tegen op, ik heb of doe dit
niet graag. Het laat toe de aanwezige gevoelens van
spanning of andere onprettige gevoelens kenbaar te ma-
ken.
Dit klagerig zeuren is vaak een reactie op iets waarmee
men wordt geconfronteerd en waarbij men het gevoel
heeft er niet tegenop te kunnen en niet aan te kunnen
ontkomen. Iets dat gebeurt of moet gebeuren en waar-
voor men niet gewonnen is om ermee te beginnen, in
door te gaan of mee te stoppen.
Door het te onderkennen als uiting van aanwezige span-
ning, ongemak, van zich onveilig of bedreigd voelen, van
zich slachtoffer voelen en zich onrechtvaardig behandeld
voelen, van weerstand en andere voorkeur kan het beter
aanvaard. Door het niet te ervaren als strijd tegen je,
maar eerder tegen zichzelf en waar voor te staan en de
vraag om begrip en steun hiervoor, kan er beter mee
omgegaan worden, zonder zich te laten uitlokken tot een
tegenreactie.
66
Wat leert het zeuren over wie zeurt :
Zeuren als verwerkingsproces. Zeuren kan helpen iets
wat men niet wenst of iets wat men mist te leren onder
ogen zien, er de confrontatie mee aan te gaan, zich bij
aan te passen en mee te verzoenen en terug ruimte te
vinden en te herleven ondanks. Het helpt in het onder-
kennings-, gevoels-, aanpassings- en loslatingsproces. In
minder uitgesproken vorm kan het de vorm aannemen
van spanningsontlading. Ingehouden emoties worden
op een zeurderige wijze afgereageerd.
Het neemt dan op een of andere manier de vorm aan
van treuren om een realiteit die niet overeenstemt met
eigen gevoelens en verlangens. Ook iets waaraan weinig
of niets kan veranderd worden komt meermaals naar
voor in gesprek met de omgeving. Ook in zichzelf is men
er vaak mee bezig. De toon neemt de vorm aan van een
monotone klaagzang en is emotioneel zwaar geladen.
Door iemand de ruimte te geven om zijn beklag te doen
en te laten uitspreken wat hem of haar overkomen is en
hoe het wordt ervaren, kan men er beter in, door, over
en van los komen. Ouders die verhuizen of scheiden we-
ten hoe zwaar dit voor het kind kan zijn. Door samen
doorheen die verandering te gaan kan er op termijn een
nieuw perspectief groeien op het litteken dat zich ge-
vormd heeft. Door dit zeuren kan iets stilaan ge-heel-d
67
en afgesloten worden. Door dit zeuren als treuren te on-
derkennen wordt het meteen meer aanvaardbaar.
Ook al verandert er niets in de realiteit, toch verandert
er veel in iemands hoofd. Zeuren vormt dan een onder-
deel van het herstelproces. Men probeert niet echt nog
iets in de realiteit te veranderen, men onderneemt geen
actie meer, alleen moet het nog verder dempen en weg-
deemsteren in iemands hoofd. Zeuren en herhalen te-
gen anderen en zichzelf kunnen hierbij dan behulpzaam
zijn.
Hoe helpt zeuren iets te verwerken en te boven te ko-
men :
Zeuren als ritueel. Niet alleen wordt zeuren gebruikt om
een ander te overhalen, maar ook om zichzelf te overha-
len tot iets te komen, door te zetten of met iets op te
houden. Vanuit zichzelf komt men er spontaan niet toe,
pas na een hele fase van zeuren, klagen en zagen lukt
men erin. Het vormt de noodzakelijke stap en het nodige
middel om op kracht te komen en de last in proportie te
zien. Het schept moed, kracht, perspectief. Wellicht
helpt het zich in te stellen op de verandering.
De passende respons van de omgeving kan hierbij hel-
pen die moed, kracht en dit perspectief te vinden. Insla-
pen, schoolwerk maken, overstappen van ontspanning
68
naar inspanning, weg van het vertrouwde en veilige, aan-
durven van het nieuwe en onbekende, kunnen voorbeel-
den zijn van situaties waarin het zeuren als ritueel op-
duikt. Zolang iets wordt uitgesteld of vermeden, blijft het
zeuren voortduren. Gelet kan er dan op dat het niet bij
het zeurritueel blijft en de nodige stimulansen worden
gegeven, in plaats van te zeuren met iets te beginnen.
Gelet kan er op van zonodig doe-afspraken te maken.
Voor wat zou zeuren een ritueel kunnen zijn :
Zeuren als gewoonte en omgangsvorm. Iemand kan van-
uit zichzelf de gewoonte ontwikkeld hebben om te zeu-
ren, of de omgeving kan onbedoeld de gewoonte mee
ontwikkeld hebben bij interactie te zeuren. Het zeuren
kan individueel belonend gewerkt hebben, bijvoorbeeld,
door zelfbeklag eigen troost te ervaren. De omgeving
kan ook belonend met zeuren van iemand zijn omge-
gaan, bijvoorbeeld, aandacht gegeven zodra te zeuren.
Op deze wijze kan het zeuren veralgemeend als belo-
nend worden ervaren en dus gemakkelijker en frequen-
ter opduiken, zodat het op termijn tot een gewoonte en
omgangsvorm kan uitgroeien. Bij zichzelf en bij anderen
de zeurtoer opgaan omwille van de ervaren beloningen,
waarbij uiteindelijk door veralgemening iedereen en al-
les als prikkel tot zeurgedrag dienst doet.
Door dit zeuren niet meer te bekrachtigen, maar eerder
69
te negeren of te ontmoedigen, kan op termijn een ver-
mindering bekomen. Zo mogelijk kan het wegblijven bij
het systematisch weglaten van aanmoedigingen en het
in de plaats te ontmoedigen. In het oog valt te houden
of het wegvallen van de aanmoedigingen van buitenaf
niet gecompenseerd wordt door aanmoedigingen van
binnenuit. Bijvoorbeeld, met zelfbeklag voor zoveel on-
begrip en zo tot slachtoffer te worden.
Ga na hoe het zeuren eventueel aangemoedigd wordt en
hoe het zou kunnen ontmoedigd worden :
Zeuren als triggergebonden. Veelal is zeuren evenwel
gebonden aan bepaalde omstandigheden en voorwaar-
den. Pas als deze aanwezig zijn, ontstaat gezeur. Dit kan
een concrete situatie of een concreet gebeuren zijn. Dit
kan de aanwezigheid of afwezigheid van iets of iemand
zijn waardoor zeuren geactiveerd wordt. Dit kan een op-
dracht of taak zijn waar men voor staat. Dit kan een om-
gang of reactie zijn die als trigger fungeert. Het kan iets
zijn wat wordt gezegd of geantwoord. Het kan een be-
paalde perceptie of interpretatie zijn die zeuren acti-
veert. Het kan ook een eigen denken, voelen of willen
zijn dat zeuren opwekt. Het zeuren is dan specifiek of ge-
richt.
Gelet kan worden op wat als uitlokker specifiek optreedt
en gezeur activeert en wat als uitlokker kan optreden om
70
gezeur te doven en of dit kan. Uiteraard zal, bijvoor-
beeld, iemand toegeven als trigger zijn werk doen om
gezeur te dempen. Zoals ook iemand iets ontzeggen als
trigger voor gezeur te activeren zal werkzaam zijn. In het
laatste geval zal dan de manier van dit ontzeggen kunnen
vermijden dat gezeur wordt wakker geschud. Vooraf of
tijdig, zodat de interesse of het verlangen naar iets nog
niet gewekt is. Ook kan aandacht besteed aan het eigen
denken, voelen en willen en mogelijke veranderingen
hierin zodat ze niet langer als trigger voor zeuren functi-
oneren. Zo kan bijgebracht het eigen denken te begren-
zen en niet te kiezen voor zeuren ook al weet men dat
het een sneleffect middel is.
Wat lokt naar je aanvoelen zeuren gemakkelijk uit en wat
kan het weerhouden :
Zeuren als schemagebonden. Wat voor ons is en hoe we
met iets omgaan, leggen we vast in schema's in ons ge-
heugen. Zo in de werkelijkheid iets hiervan afwijkt en an-
ders is of anders verloopt merken we dit op en ontstaat
er een verlangen om wat voor ons is en wat in werkelijk-
heid is terug met elkaar in overeenstemming te brengen.
Het zeuren is een poging hiertoe om het verschil en ver-
langen naar het wegwerken hiervan kenbaar te maken
en om dit zo mogelijk met behulp van de omgeving terug
in overeenstemming te brengen.
71
Zo iets te moeilijk, te lastig, te veel, te ver, te anders, te
eentonig, te dwingend of wat ook voor ons is en we hier
niet onmiddellijk invloed op hebben, geeft zeuren deze
toestand weer en hopen we door aandacht hiervoor
hierin verandering te kunnen brengen, zodat er terug
overeenstemming is met onze geheugenschema's.
Wie zeurt is vaak iemand die aangeeft dat iets niet ver-
loopt zoals het zou moeten. Dat het anders zou kunnen,
beter zou moeten, dat tekortkomingen weggewerkt zou-
den kunnen worden. Het is iemand die wijst op zwakten
en minpunten. Iemand die meestal kiest voor wat ver-
trouwd is en die avonturen probeert te vermijden.
Eventueel kan door verandering van iemands schema's
voorkomen worden of verder vermeden worden dat
zeuren optreedt of aanhoudt. Zo kunnen de verwachtin-
gen en de voorkeuren overeenkomstig iemands sche-
ma’s gemilderd of meer in overeenstemming gebracht
met de realiteit of met wat haalbaar isvoor zichzelf of el-
kaar.
Welke verschillen merk je op tussen iemands voorkeur en
de realiteit :
Zeuren als circulairgebonden. Zeuren wordt soms in-
standgehouden door de sociale context waarin iemand
vertoeft. Je kan soms horen zeggen dat iemand daar wel
zeurt en hier niet, dat iemand zeurt bij die maar niet bij
72
die, zolang iets zo wordt opgevat of overkomt. Zeuren
hangt mogelijk samen met een circulair proces. Bijvoor-
beeld, van niet of onvoldoende beluisterd worden, of
van niet of onvoldoende rekening mee gehouden wor-
den, of van zo behandeld te worden of mee omgegaan
te worden. De benadering van de omgeving wakkert dan
mogelijk het zeuren aan, waarbij omgekeerd het zeuren
de benadering van de omgeving versterkt. Hoe minder
wordt geluisterd, hoe minder rekening met iemand
wordt rekening gehouden, hoe meer wordt gezeurd.
Zeuren wat op zijn beurt weer minder luisteren en min-
der rekening houden met iemand tot gevolg heeft.
Om deze circulaire valkuil of drempel te vermijden kan
gekozen voor een benadering die men zelf en naar de
ander toe verkiest. Ik wil voldoende naar iemand luiste-
ren, er voldoende mee rekening houden en geen verwij-
tende of afwerende omgang zoeken. Door deze posi-
tieve opstelling wordt de voedingsbodem voor zeuren
weggenomen en kan zo na een zekere tijd het zeuren
vermeden. Zodat je dan ook een voldoende basis vindt
om te luisteren, rekening te houden en waarderend en
toenaderend om te gaan.
Wat in je eigen expressie en omgang kan zeuren aan-
moedigen en welke verandering hierin kan zeuren onge-
daan maken :
73
Uiteraard kan zeuren verschillende betekenissen tegelijk
hebben. Als ouder kan het dan nuttig zijn te achterhalen
welke verschillende betekenissen samen voorkomen.
Verwerkt het kind enerzijds het ervaren verlies en vraagt
het tegelijkertijd om meer aandacht en steun. Gebruikt
het kind zeuren als drukkingsmiddel omdat het kind het
gevoel heeft het niet zelf aan te kunnen en zo met zijn
zeuren tevens om hulp vraagt.
Zo wenselijk kan het kind ernaar gevraagd wat met zeu-
ren te willen uitdrukken of bereiken. Zo ook kan het kind
gevraagd hetzelfde uit te drukken maar op een andere,
nu zeurvrije wijze.
Ook het eigen zeuren kan onder de loupe genomen wor-
den, om te achterhalen welke betekenis zeuren voor je-
zelf heeft. Ook jij kan achterhalen wat je precies met
zeuren wil uitdrukken of bereiken. Jij kan je zelf dan sti-
muleren hetzelfde nu op een zeurvrije wijze uit te druk-
ken.
Sommige ouders geven hun zeuren uiteindelijk op om-
dat ze het niet lukt, of ze zo niet willen zijn of willen in
terecht komen, of het voor hen even te veel wordt, of ze
er niet meer in geloven. Zo dreigen ze aan betrokken-
heid te verliezen en komen ze in overschilligheid terecht.
Wellicht biedt het onderkennen dat het zo niet lukt, ze
zo niet willen zijn, ze het zo even te veel vinden en er op
74
die manier niet meer in geloven, meer perspectieven om
het anders aan te pakken of toch vol te houden. Op die
wijze en nu gaat het niet, mogelijk gaat het wel op een
andere wijze en later.
Als ouder merk je veelal op dat je zeuren een reactie is.
Dat je moet reageren omdat iets niet is of verloopt zoals
gewenst of verkozen. Je zou ook kunnen opteren voor
een meer pro-actieve opstelling. Dat je een situatie of
verwachting creëert vooraf waarop je kind wel gunstig
en meewerkend kan ingaan. Bijvoorbeeld, je verwacht
niet alles in één keer en geeft voldoende tijd, je ziet tel-
kens wat haalbaar is, je kiest je timing beter, je geeft een
moeilijkheid aan waarvoor je medewerking vraagt, je
geeft aan wat er tegenover kan staan, je doet beroep op
de kracht en bereidheid van het kind eerder dan te trach-
ten het te verzwakken en zijn weerstand te doorbreken.
Je eist iets niet achteraf, maar spreekt vooraf iets af, met
overleg en participatie van je kind. Je laat eerst iets niet
op zijn beloop omdat je niet wil zeuren, maar reageert
heel snel of onmiddellijk zodat iets niet fout kan lopen
en je niet moet beginnen zeuren. Vanuit kracht hou je
vol, eerder dan met kracht er tegenin te gaan. Je geeft
rustig tijdig signalen waaruit controle spreekt, dan opge-
wonden laattijdig ventileren waaruit onmacht blijkt. Je
tracht dingen samen te doen, eerder dan het alleen aan
je kind over te laten. Je gaat er vanuit dat je kind nog iets
moet leren en dit de nodige ondersteuning en oefening
vraagt. In een moeilijke situatie prefereer je jezelf even
75
tot rust te laten komen. Dit kan maken dat je het nadien
rustiger kan oppakken, met meer kans op luisteren en
medewerking. Meer hierover lezen kan in het thema-
onderdeel Pro-actieve ontwikkelingsbegeleiding van
deze encyclopedie.
76
Te veel of te weinig
begaan met zichzelf
als jongere
Vastgesteld kan worden dat jongeren die in de proble-
men geraken meestal niet te veel begaan zijn met zich-
zelf, maar meestal te weinig. Ze willen ergens bij horen
en een en ander beleven. Ze zijn hierbij erg gericht op de
groep waartoe ze behoren en op wat hen in de omgeving
aantrekt. In dit proces vergeten ze vaak zichzelf. Het ei-
gen perspectief en de eigen voorkeur komen weinig of
niet aan bod. Deze worden over het hoofd gezien, of ze
lijken van geen tel.
Enigszins verwonderlijk is in dit verband het oordeel en
de reactie van de omgeving. Het probleem van deze jon-
geren wordt vaak in verband gebracht met hun individu-
alistische ingesteldheid en hun gebrek aan sociale zin.
Het probleem van sommige jongeren is dat ze te
weinig met zichzelf begaan zijn,
ook al lijkt het net andersom.
77
Als oplossing wordt vaak naar voor geschoven dat deze
jongeren een meer sociaal perspectief zouden moeten
innemen en minder zouden moeten afgaan op hun eigen
voorkeur. Een grotere gerichtheid op anderen zou het
probleem kunnen verhelpen.
Jongeren die in de problemen komen zijn vaak jongeren
die zich laten doen, die zich laten beïnvloeden en zich
laten meetronen. Het zijn vaak jongeren die de groep no-
dig hebben en bang zijn van geïsoleerd te geraken. Ze
doen vaak inspanningen om met de anderen mee te
doen en willen niet dat de groep aanstoot neemt aan
hen. Ze doen erg vriendelijk en zijn gemakkelijk volg-
zaam.
Hun denken ondersteunt vaak hun beïnvloedbaarheid.
Ze omschrijven vriendschap soms in termen van opoffe-
ring en zelfverloochening : 'Een goede vriend is iemand
waar je alles voor doet.' 'In een vriend heb je een blind
vertrouwen.' 'Als een vriend je wat vraagt kan je moeilijk
weigeren.' 'Goede vrienden doen alles samen.'
Waar deze jongeren het moeilijk mee hebben is hun
zwakke positie in groepen. Het is vaak niet de eerste
groep waartoe ze behoren. Het zijn mogelijk jongeren
die in minder problematische groepen als thuis en op
school zich moeilijk konden handhaven en daar in con-
flict kwamen of spanningen ervaarden. In de groep waar-
toe zijn hun toevlucht hebben gezocht hebben ze het
78
ook niet steeds gemakkelijk zich te handhaven en erbij
te blijven horen. Hiertoe ervaren ze soms erg veel in-
spanningen te moeten doen om in deze groepen als red-
plank voor hen te kunnen blijven meedraaien. Voor hen
is door eerder mislukken aan deze nieuwe groep vaak
erg veel gelegen en willen ze vaak meer inleveren van
zichzelf, wat ze minder deden in de eerdere groepen
waarvan ze deel waren.
Door hun groepstraject heen kan je merken dat ze
steeds meer van zichzelf hebben moeten inleveren.
Thuis en op school werd hun persoonlijke opstelling niet
genomen, nog minder blijkt dit nu in de peergroep waar-
van ze deel uitmaken. Dit om redenen van erbij kunnen
horen en van loyaliteit met de groepsleden. Het eigen
perspectief en de eigen voorkeur komen alzo steeds
minder aan bod.
In de huidige situatie waarin ze terecht zijn gekomen ver-
geten ze vaak zichzelf en houden ze weinig of niet reke-
ning met zichzelf mee vanuit de gezamenlijke strijd met
hun leefomgeving. Zo geven ze weinig aandacht aan hun
eigen ervaren, hun eigen gevoelens en hun eigen verlan-
gens. Bovendien wordt in contact met het ervaren, de
gevoelens en de verlangens van de groepsleden weinig
met het ervaren, gevoelen en verlangen van zichzelf re-
kening gehouden. Ze luisteren wel naar de groep en pra-
ten wel met de groep, maar ze luisteren hierbij weinig of
79
niet naar zichzelf en praten of overleggen weinig of niet
met zichzelf.
Zo komen ze voortdurend in problematische situaties te-
recht die ze zelf niet hebben gewenst en waarin ook heel
weinig eigen sturing en zelfbegrenzing mogelijk is. Wan-
neer hun vrienden hen, bijvoorbeeld, onverwacht vra-
gen om mee uit te gaan, gaan ze bij zichzelf niet na of ze
er zelf wel zin in hebben, of ze niet te moe zijn, pas net
ontspanning hebben gehad, of andere plannen hadden.
Bovendien zien we dat erg wordt geluisterd naar wat hun
vrienden hen vragen of voorstellen. Bijvoorbeeld, een
vriend die argumenteert dat je zijn verjaardag toch mee
moet vieren. Maar zien we net dat de jongere weinig of
niet met zichzelf overlegt hoe zijn eigen voorkeur en het
verzoek van de vriend met elkaar in overeenstemming te
brengen en zelf een keuze en beslissing te nemen. Bij-
voorbeeld, ik zeg zeker die verjaardag te willen vieren,
maar dan in het weekend, dan ben ik helemaal vrij. In het
praten met de vrienden, zien we dan weinig of geen po-
gen tot praten om zijn eigen keuze en beslissing mee te
delen en niet om ze te negeren, maar om ze uit te leggen
en te verdedigen. Het eigen luik, het luisteren naar zich-
zelf en het praten met zichzelf ontbreken, bovendien
zien we dat binnen de groep dit zelf weinig of niet aan
bod komt en verdedigd wordt. En daar net het probleem
ligt en meteen aanwijst waar de oplossing zou kunnen
gevonden. In meer aandacht en meer zorg voor zichzelf
80
zowel in de omgang met zichzelf als in de omgang met
de groep.
Dat de peergroep dit niet gemakkelijk toelaat is te begrij-
pen. Het is wellicht niet de ideale oefenruimte. Wellicht
een veiliger en meer kansen biedende oefenruimte zou
kunnen gevonden thuis waar iedereen gemakkelijker
zichzelf kan zijn of op school waar alles meer gestructu-
reerd en georganiseerd verloopt. Wellicht kunnen zij
jongeren helpen meer aandacht en zorg aan zichzelf te
besteden zowel in de omgang met zichzelf als in de om-
gang met de groep. In het thema-onderdeel Het vier-
stappenplan’ van deze encyclopedie gaven we in detail
deze methodiek weer. Door jongeren te leren aandacht
te geven aan zichzelf en te leren hoe ze met zichzelf re-
kening kunnen houden in hun groepsgedrag, leren ze
meteen hoe niet in de problemen te geraken en leren ze
meer zelfsturing en -begrenzing aan te wenden in een
groepsgebeuren. Daardoor kan de druk van het gelijke
en conforme afnemen en kan er ruimte komen voor het
gelijkwaardige en evenwaardige.
Wellicht ligt hier een belangrijke taak voor ouders en
leerkrachten : jongeren te leren hoe ze zelf meer aan-
dacht en zorg kunnen besteden aan zichzelf, een ontwik-
kelen in de richting van verworven persoonlijk zelfres-
pect en -waardering en tevens jongeren te leren hoe ze
aandacht en zorg voor zichzelf kunnen verkrijgen in de
groep, een ontwikkelen in de richting van verkregen of
81
bewaakt zelfrespect en -waardering. Door jongeren te
helpen in het verwerven en verkrijgen van zelfrespect en
-waardering, kan wellicht een buffer opgeworpen tegen
een te grote beïnvloeding vanuit de groep waardoor in-
dividualiteit en autonomie van de jongere verloren gaat.
Opgave :
82
83
Oplossing :
84
Zichzelfwaar-
makende ver-
wachtingen
Door je expressie druk je meteen meer rechtstreeks of
onrechtstreeks uit wat je van de ander verwacht. De ma-
nier waarop je dit doet spreekt bepaalde kanten van de
ander aan. Je draagt als het ware iets van jezelf, hoe jij je
voelt over op de ander. Je wekt iets bij de ander op dat
mogelijk symmetrisch of complementair is aan je eigen
expressiewijze. Zo maak je mogelijk onbedoeld iets wak-
ker dat je had willen vermijden, of doof je iets dat je had
willen bereiken. Dit door je verwachting dat iets toch zou
gebeuren van wat je had willen vermijden, maar waarin
je niet geloofde dat dit kon. Of door je verwachting dat
iets toch niet zou gebeuren van wat je wilde, maar
waarin je niet voldoende geloofde. Zo kwam je uiteinde-
lijk uit bij wat je verwachtte of vreesde dat zou gebeuren,
Je voorstelling en verwachting bepalen mee je in-
spanning om iets te bereiken of te vermijden.
85
maar wat je niet wilde. Je expressie staat dan te veel in
het teken van de onderliggende verwachting en lokt of
dooft een tegenexpressie uit waardoor de verwachting
wordt waargemaakt. Deze verwachting is evenwel niet
wat je verlangde.
een voorbeeld :
Je verlangt dat anderen je zullen helpen.
Je vreest evenwel dat dit niet het geval zal zijn.
Je verwacht dat ze het niet openlijk voor je zullen durven
opnemen.
Vanuit die verwachting ga je meteen in de aanval en ver-
wijt de anderen dat ze het nooit voor je opnemen (in
plaats van de verwachting uit te spreken dat ze je ditmaal
zouden helpen). De anderen voelen zich door je aanpak
verrast en aangevallen. Ze vinden dat als je nu eenmaal
vindt dat ze tekortschieten, je wellicht gelijk zult hebben.
Dat ze het spijtig vinden dat je niet waardeert wat ze in
het verleden voor je reeds hebben gedaan om je te hel-
pen. Dat ze dit inderdaad niet meer zullen doen, omdat
het blijkbaar toch door je niet als behulpzaam werd aan-
zien. Dat je dan maar anderen moet zoeken die dit beter
kunnen. Meteen had je gelijk met wat je verwachtte.
Door je expressieve aanvallerige uitstraling ervan riep je
een verdedigende houding en zelfs een ietwat aanvalle-
rige reactie op met het verwachte gevolg.
86
Beter is je verlangen dat iets zou gebeuren of juist niet
zou gebeuren duidelijk tot expressie te brengen. Je ex-
pressie niet te baseren op wat je verwacht of vreest.
Door je verlangen uit te stralen als hoop en uitnodiging
maak je anderen duidelijk wat je wilt en moedig je hen
87
aan door het belang ervan voor je aan te geven. Je ris-
keert dan wel teleurgesteld te zijn mocht het niet lukken.
Maar je hebt jezelf en de anderen een reële kans gege-
ven dat tegemoet gekomen wordt aan je verlangen. In
het ander geval spaar je je teleurstelling door reeds van
in het begin met je teleurstelling te verzoenen en je ver-
langen reeds vooraf op te bergen. Beter kan je het lukken
van je verlangen reeds bij voorbaat uitdrukken. Je lacht
opdat ze naar je zouden lachen. Je zwijgt opdat ze zou-
den zwijgen. Zo toon je meteen hoe ze je tegemoet kun-
nen komen en hoeven ze enkel in te vullen wat je ver-
langt.
Een voorbeeld :
Je verlangen ditmaal geholpen te worden, maak je tijdig
en hoopvol kenbaar.
Je laat merken er echt in te geloven dat ze je zullen steu-
nen en maakt vooraf concrete afspraken hierover door
het belang ervan voor je aan te geven. Je verwijt de an-
deren niets, maar spreekt je verwachting uit dat je de
voor je reeds verwoorde steun werkelijk zult krijgen. Je
kijkt hen hoopvol aan terwijl je naar hen bent toegelopen.
Je gaat er van uit dat ze je helpen, vandaar het contact
zoeken met hen. Ook al wilden ze je niet echt steunen,
hun engagement en de opgewekte betrokkenheid maakt
dat ze niet meteen anders kunnen of durven.
88
Zindelijkheids-
training ?
Wanneer en
hoe ?
Stapsgewijs zindelijk worden als kind
'Wow! Helemaal in het potje! Wat ben jij een grote meid!'
Elke ouder omarmt dit moment. Een grote en belas-
tende taak loopt op haar eind.
'Hoe deed je dat ?', wou haar vriendin, eveneens mama,
weten.
Zindelijk worden vormt een belangrijke stap in de ont-
wikkeling van je kind en zijn autonomieverwerving.
Welke inbreng hebben als ouder ?
89
'Geen idee, maar vrij plots lukte het. We hadden wel het
potje in de living gezet en haar ermee vertrouwd ge-
maakt door haar regelmatig preventief op het potje te
zetten, zonder direct iets te verwachten, of druk uit te oe-
fenen. Nu en dan heeft ze nog een accidentje, maar ook
dit neemt af.’
Dit is wat veel ouders bezighoudt : 'Wanneer begin je er-
mee en hoe leer je het aan ?'
Het is inderdaad een leerproces, enerzijds fysiek : weten
controle te krijgen op de sluitspieren, dit vraagt ook een
neurologische ontwikkeling. Maar anderzijds is het ook
een mentaal leerproces : letten op de signalen zodat het
kind zelf tijdig op het potje gaat zitten.
Anderzijds vraagt het ook het aanbieden van een leer- en
oefensituatie. Het potje binnen bereik plaatsen. De
pamper even weglaten. Het kind om de zoveel tijd even
op het potje zetten. Zelf model staan door samen op het
toilet gaan.
Ontwikkeling verloopt in stappen, zo weten we uit het
ontwikkelingsmodel van Vygotsky. Hij onderscheidt de
ontwikkelde zone, de zone van naaste ontwikkeling en
de zone die nog niet toe is aan ontwikkeling. Het is in de
zone van naaste ontwikkeling dat er stappen kunnen
worden gezet, stap voor stap. Het vraagt van het kind
90
enige inspanning, inzet, oefening en opdoen van leerer-
varingen. Het kind moet hierbij de zin, kracht en moed
hebben uit de comfortzone te stappen.
Groen : ontwikkelde zone, zone van actuele ontwikkeling
of comfortzone
Oranje : groei-, leer- of ontwikkelingszone, zone van
naaste ontwikkeling of stretch zone
Rood : nog niet te ontwikkelen zone of stress zone
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel Ont-
wikkelingszone schema’s’ van deze encyclopedie.
Wat het kind
reeds zelf kan
Wat het kind kan met
afnemende hulp
Wat het kind
nog niet kan
91
De stimulatie en het geloof van zijn omgeving om op ter-
mijn stilaan deze stappen te kunnen zetten, kan aan-
moedigend en ondersteunend werken.
Stappen zetten vraagt samenwerking : wat is de inbreng
van het kind ? wat is je inbreng als ouder ? wat is het
aandeel van het kind ? wat is je aandeel als ouder ?
Welke stappen zet het kind ? Welke stappen zet je als
ouder ? Welke zijn je inbreng, aandeel en stappen samen
kind en ouder ? Welke veranderingen zijn er in inbreng,
aandeel en stappen van kind en van ouder ?
Gelet kan worden te vermijden te vroeg te beginnen,
waarbij de stap te groot is waardoor het kind niet kan
lukken en het teleurstelling meebrengt voor kind en ou-
der. Op termijn kan hierdoor weerstand ontstaan om
nog te proberen.
Ook kan er op gelet worden te vermijden van laattijdig
te beginnen. Het leren, oefenen en kansen en gelegen-
heden bieden worden dan uitgesteld. Het ontbreekt het
kind dan mogelijk aan zin of interesse om hierin veran-
dering te brengen. Het kind voelt zich niet gestimuleerd
of gesteund iets nieuw te verkennen en nieuwe gewoon-
ten aan te leren.
Samengevat : Het kind moet het kunnen leren, het kind
moet het willen, het kind moet het leren, het kind moet
gelegenheden en kansen krijgen, het kind moet zich gesti-
92
Zindelijk worden verloopt voor elk kind anders, zo blijkt.
Voor ieder gebeurt dit op zijn eigen tempo. Soms kan
het zijn urine eerder ophouden dan zijn stoelgang. Zin-
delijk zijn betekent ook dat dit gebeurt op de juiste tijd
en plaats. Het kind is sneller zindelijk overdag dan 's
nachts. Doorgaans wordt het kind zindelijk tussen twee
en vijf jaar. Inspanningen hiertoe zijn weinig zinvol voor
achttien maanden. Vastgesteld wordt dat meisjes eer-
der iets vroeger zindelijk zijn dan jongens. Over zindelijk
worden 's nachts kan je lezen in het afzonderlijke thema-
onderdeel 'Zindelijkheid 's nachts' van deze encyclope-
die.
Rond wat draait het ?
Als ouder kan je de vraag stellen waarrond je zou willen
dat zindelijk worden zou draaien ? En rond wat ze nu
draait ? Bijvoorbeeld, wanneer je zou vaststellen dat het
niet vlot.
Je voorkeur zou dan uit kunnen gaan naar een ontspan-
nen gebeuren op ontspannen momenten, op het ge-
paste ogenblik, weg van druk, verwachtingen en ver-
plichting, zonder tijdsdruk, met medewerking van je
muleerd en gesteund voelen. Dit betekent een aandeel
van het kind en een aandeel van zijn omgeving, dit op de
juiste momenten.
93
kind, op een moment dat je kind er voor openstaat, pro-
beersgewijs, met de nodige aandacht, nabijheid, aan-
moediging en steun, met een gevoel van voldoende vei-
ligheid, comfort en warmte voor je kind, met voldoende
tijd en geduld, met ruimte voor falen en lukken, met vol-
doende regelmaat, vaste patronen, met aanwezige mo-
dellen, bijvoorbeeld, van jezelf of andere kinderen, in
een positieve sfeer, zonder zichtbare teleurstelling, of
verlies van moed en geloof, weg van stress, onveiligheid
en angst, weg van vergelijken, elke dag als nieuwe kans
of oefengelegenheid, samengaand met fierheid, bewon-
dering en prijzen, met minimale overbruggende hulp,
met niet te snel tussenkomen.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel
Scaffolding, activerende hulp’ van deze encyclopedie.
Zindelijkheidstraining kan voor elk kind een heel verschil-
lende timing, inhoud en vorm aannemen. Het is goed
zich hier van bewust te zijn om te komen tot een betere
afstemming en zo nodige bijsturing. Met een andere ti-
ming, inhoud en vorm lukt het misschien beter.
Signalen van het kind, sensitief en responsief zijn van de
ouder
Het kind kan signalen tonen die je als ouder kan opmer-
ken en waarop je passend kan reageren. Dit vraagt van
94
je als ouder de nodige sensitiviteit of gevoeligheid en een
passende responsiviteit of reactiegeneigdheid.
Signalen kunnen zijn :
Het kind toont belangstelling voor het potje. Het gaat er,
bijvoorbeeld, op zitten.
Het kind heeft reeds gedurende een zekere tijd een zui-
vere luier, wat wijst op de ontwikkeling van zijn sluitspie-
ren en de controle er op.
Het kind kan reeds enige tijd zonder pamper met enkel
een broekje rondlopen.
Luiers ongemakkelijk vinden. Laat te laat een nat gevoel
opmerken.
Het kind begrijpt woorden rond op het potje gaan.
Het kind kan zo gevraagd op het potje gaan zitten.
Het kind probeert het potje spontaan uit.
Het kind wil steeds meer dingen zelfstandig doen.
Het kind kan zijn (luier)broekje optrekken en laten zak-
ken.
Het kind kan antwoord geven op de vraag of het al dan
niet moet plassen.
95
Het kind kan een verband leggen tussen het potje en zijn
behoefte doen.
Concreet
Welke spontane stappen merk je reeds richting zindelijk
zijn ?
Welke vormen van proberen merk je reeds richting zin-
delijk zijn ?
Wat lukt al ? Wat lukt nog niet ? Wat lukt nog niet
steeds?
Hoe reageer je op je kind bij het zetten van stappen rich-
ting zindelijk zijn ?
Wat doe je pro-actief als ouder zodat je kind alle kansen
en gelegenheden krijgt richting zindelijk zijn ?
Wat kan het kind al zelfstandig en waar heeft het nog
hulp bij nodig ?
Welke minimale overbruggende hulp die je langzaam
kan afbouwen kan je bieden ?
Hoe help je je kind het verband te leggen tussen een
volle blaasgevoel en op het potje gaan ?
96
Zindelijkheid
‘s nachts
Bedplassen is een probleem vanaf een bepaalde leeftijd
waar heel wat ouders zich zorgen over maken, vooral
omdat vaak bij hen de vrees leeft of het ooit wel over zal
gaan.
Ook voor kinderen kan bedplassen een toenemend pro-
bleem vormen, dat veel pret bederft. Zeker wanneer an-
dere kinderen in de buurt zijn.
Zindelijk worden verloopt stapsgewijs. Het vraagt om de
ontwikkeling van de spieren rondom de blaas en de sluit-
spieren. Via oefening vanaf een leeftijd van ongeveer 18
Zindelijk worden is voor elk kind een opgave.
Voor sommige kinderen blijft ’s nachts zindelijk zijn
moeilijk.
Wat samen met je kind kunnen doen ?
97
maand kan het kind er controle op leren krijgen. Met de
hulp van de omgeving leert het kind stilaan eerst over-
dag zindelijk te worden. Nadien kan met het kind geoe-
fend ook 's nachts zindelijk te worden. Te vroeg begin-
nen kan leiden tot te vaak en te langdurig mislukken,
waardoor het kind onzeker en angstig op dit vlak wordt.
Tussen de leeftijd van twee en drie jaar lukken de meeste
kinderen erin in hun eigen tempo onder normale om-
standigheden zindelijk te zijn overdag, meisjes vaak iets
sneller dan jongens, sommige kinderen snel, andere kin-
deren doen er langer over. 's Nachts is dit tussen drie en
vijf jaar.
Toch plast nog ongeveer 13 % van alle vijfjarigen regel-
matig in bed. Driemaal zoveel jongens als meisjes. Vanaf
die leeftijd spreekt men van bedplassen.
Dat aantal daalt met 2 % per jaar. Van de achtjarigen dus
nog 7 %. Lapouse & Monk geven in een Amerikaans on-
derzoek over bedplassen van 6 tot 12-jarigen 17 % aan
voor alle frequenties in het afgelopen jaar en 8 % voor
eens of meer per maand in dezelfde periode.
Sommigen van hen zijn nog nooit helemaal zindelijk ge-
weest 's nachts. Anderen wel, maar zijn op een bepaald
tijdstip opnieuw in bed gaan plassen. Meestal is daar een
speciale aanleiding voor die spanning met zich brengt.
98
Als ouder kan je willen achterhalen of het kind emotio-
neel hiermee bezig is, of dit zijn zelfbeeld beïnvloedt,
hoe het op deze situatie reageert, welke strategieën het
hier rond heeft ontwikkeld, welke elementen van moge-
lijke oplossingen het reeds beheerst, welke tijdruimte-
lijke evolutie merkbaar is, welke interne en externe posi-
tieve of negatieve motivatoren aanwezig zijn, welke zijn
(opvoedings)vraag is naar je toe en hoe je als ouder deze
beantwoordt.
De hiernavolgende vragen kunnen je hierbij helpen. Voor
je kind of samen met je kind er achter komen hoe het
met bedplassen omgaat en hoe het er wat aan kan doen.
Jonge kinderen moeten veel leren : leren goed praten,
zich aankleden, zich wassen,... Vul zelf maar aan. Soms
lukken ze er vrij snel in iets nieuws te doen. Soms is het
iets moeilijk en vraagt het heel wat oefening en vergt het
veel tijd voor het iets kan.
Elk kind groeit en ontwikkelt zich aan zijn eigen tempo.
Als omgeving tracht je hierbij te helpen. Zo zeg je als ou-
der wat te willen en help je bij het verwerven hiervan.
Maar ook de brede omgeving kan helpen en steunen als
het wat tegenzit. Van belang is dat dit alles in een posi-
tieve aanmoedigende sfeer verloopt waarin ruimte en
kansen worden geboden.
99
Een van deze dingen die het kind moeten leren is tegen
de morgen aan en zo nodig tijdens de nacht op tijd wak-
ker te worden zo het moeten plassen. Zo blijft het bed
droog en is het kind en zijn omgeving blij. Maar zo iets
lukt niet zomaar meteen. Het is soms een hele opgave te
leren op iets te letten en juist te reageren en dit nog wel
terwijl je slaapt.
De uitspraken die hierna volgen kunnen helpen meer
hierover te weten te komen. Bijvoorbeeld, hoever het
kind reeds met dit aanleren staat. En nog, wat er samen
aan te kunnen doen, zodat het helemaal en het zo vaak
mogelijk zou lukken op tijd uit bed te komen om te plas-
sen. Deze uitspraken zijn vooral behulpzaam wanneer
het zindelijk worden tijdens de nacht niet vlot wil lukken.
Kruis bij elke uitspraak hierna aan of ze op je kind van
toepassing is.
Emotionele reactie bij onzindelijkheid 's nachts. Het is
mogelijk dat het kind niet emotioneel, weinig emotio-
neel, in zekere mate tot zeer emotioneel reageert op het
niet onder controle hebben van bedwateren. Het kind
vertoont dan spanning en geeft mogelijk deze spanning
aan. Het is goed aandacht te besteden aan deze emotio-
nele reactie omdat dit het zelfbeeld van het kind negatief
kan beïnvloeden. Bij het kind kan twijfel aanwezig zijn of
het dit probleem kan overwinnen. Je houding als ouder
kan mee de druk op het kind verhogen of verminderen.
100
Zijn heel wat van deze uitspraken op het kind van toe-
passing, dan kan het kind erg gehinderd worden in het
ontwikkelen van zindelijkheid 's nachts. Het kind is ge-
makkelijk gespannen en er ontbreekt voldoende zelfver-
trouwen. De ervaren spanningen en het gebrek aan ge-
loof de moeilijkheid te kunnen overwinnen, kunnen ma-
ken dat het moeilijker wordt voor het kind de stap naar
zindelijkheid 's nachts te zetten. Als ouder kan je er op
letten het kind niet extra te belasten met je eigen span-
ningen en gebrek aan geloof. Belangrijk is te voorkomen
dat het zelfbeeld en het zelfvertrouwen van het kind
door dit niet lukken getekend worden.
Zelfdefensieve reactie bij onzindelijkheid 's nachts. Het
kind reageert mogelijk niet defensief, weinig defensief,
101
in zekere mate tot erg defensief tegenover het bedplas-
sen. Het kind tracht dan zichzelf naar buiten, naar de om-
geving toe en/of naar binnen, naar zichzelf toe, te be-
schermen tegenover het nog onvoldoende vat hebben
op droog blijven 's nachts. Defensieve reacties zijn eer-
der rudimentair en niet-constructief. Het gaat om reac-
ties van het kind als het gebeuren op zijn beloop laten,
het niet onder ogen zien ervan of verbergen, het niet
proberen er een eind aan te stellen, of niet adequaat re-
ageren, zich nog te jong vinden. Een autoritaire en af-
dwingende houding als ouder kan deze reactie nog ver-
sterken. Het risico bestaat voor een circulair proces : van
het kind achternalopen en een trachten ontvluchten van
het kind en andersom.
102
Zijn heel wat van deze uitspraken op het kind van toe-
passing, dan kan er vanuit gegaan dat het kind heel wat
spanningen ondervindt waartegen het zich tracht te ver-
dedigen door afstand te winnen tegenover de moeilijk-
heid, eerder dan de moeilijkheid onder ogen te zien en
te pogen er iets aan te doen met de hulp van de omge-
ving. Een tonen van begrip en het bieden van hulp van-
wege de omgeving kan het kind helpen de realiteit meer
onder ogen te kunnen en durven zien, zodat het gevoel
van hulpeloosheid kan weggenomen worden. Een niet-
escalerende opstelling als ouder kan maken dat het kind
niet onder de druk onderdoor gaat.
Gebruik oplosstrategie bij onzindelijkheid 's nachts. Het
kind wendt mogelijk enigszins, vaak of systematisch op-
losstrategieën aan om bedplassen te stoppen of tegen te
gaan. Het zijn hulpmiddelen tegen bedplassen afkomstig
van de ouders, of waarop het zelf uitkwam doordat het
zelf een uitweg tracht te vinden. Het kind luistert en
zoekt mogelijk op mentaal vlak of op gedragsvlak iets aan
zijn bedplassen te doen. Het kind luistert, denkt na en
stelt zich voor wat zou kunnen helpen. Het probeert be-
paalde gehoorde of gevonden oplossingen uit. Overdag
of voor het inslapen oefent het om 's nachts beter te sla-
103
gen. Het kind toont hierbij zelfvertrouwen, constructivi-
teit en doelgerichtheid. Het doet dit in overleg en samen
met zijn ouders.
Zijn heel wat van deze uitspraken op het kind van toe-
passing, dan geeft dit aan dat het kind zelfactief tracht
de ervaren moeilijkheid te overwinnen. Het kind is hoop-
vol en volhardend. Het voelt zich niet hulpeloos of er-
vaart geen emotionele spanningen. Het tracht zelf met
de hulp van zijn omgeving pogingen te doen en een uit-
weg te zoeken voor zijn onzindelijkheid 's nachts. Samen
met zijn omgeving tracht het stappen te zetten en pro-
beert het verschillende manieren uit die het dichter bij
zindelijkheid kunnen brengen. Het kind blijft positief in-
gesteld en gemotiveerd om bedplassen terug te dringen
of weerwerk te bieden. Het geeft zichzelf de nodige tijd,
104
ruimte en kansen om hiertoe stilaan te komen. Als ouder
kan je deze opstelling ondersteunen en concrete sugges-
ties doen om samen te ervaren wat meest effect heeft
en op basis hiervan bij te sturen. Er worden geen per-
soonlijke verwijten gemaakt. Integendeel het kind wordt
ondersteund en aangemoedigd in zijn pogingen.
Situatieve invloeden bij onzindelijkheid 's nachts. Het
kind ondergaat weinig, zekere tot uitgesproken situatio-
nele invloed bij het bedplassen. Zo zijn er situationele
omgevingsinvloeden van waar en wanneer. Slaapt het
kind thuis in zijn vertrouwde omgeving, of slaapt het kind
elders in een vreemde omgeving ? Is er regelmaat, ver-
andering, evolutie in zijn leefsituatie ? Maakt het kind
een moeilijke periode door ? Zo zijn er zijn typische
105
slaapkenmerken. Slaapt het kind diep ? Is er veel urine-
productie tijdens de nacht ? Zo ook is er het ervaren van
de situatie en het gevoel ze al of niet aan te kunnen. Zo-
als zichzelf in verhouding tot de aanwezige situatie :
kwetsbaar of weerbaar tegenover de situatie, hoe er-
vaart het kind zijn slaap ?
Zijn heel wat van deze uitspraken op het kind toepasse-
lijk, dan kan aangenomen dat de situatie van het kind on-
gunstig is, zodat gemakkelijker bedplassen optreedt. Het
kan zijn dat deze minder gunstige situatie tijdelijk is of
momentaan. Het kan ook zijn dat deze situatie langer
aansleept, zodat bedwateren mogelijk te maken heeft
met deze minder gunstige situatie. Het kan zijn dat de
eigen slaapsituatie van het kind minder gunstig is, zoals
diep slapen of overdreven urineproductie tijdens de
nacht. Als ouder kan je samen met je kind dan aandacht
schenken aan deze omgevings- en persoonlijke situatie
en het ongunstige erin trachten weg te nemen of terug
te dringen. Medische hulp en zonodig psychologische
begeleiding bij uitgesproken zich zorgen maken kunnen
hierbij dan mogelijk uitkomst bieden.
Motivatoren bij onzindelijkheid 's nachts. Het kind kan
laten merken weinig, enigszins tot erg gemotiveerd te
zijn om 's nachts droog te blijven. Deze motivatie kan van
het kind zelf komen. Het kind kan zichzelf aanmoedigen
met groot willen worden, niet te kijk willen staan, het
voornemen het te leren, persoonlijke bekrachtigers bij
106
lukken (zoals blij en fier zijn bij lukken, kleine attenties
voor zichzelf bij lukken). Deze motivatie kan ook komen
van de omgeving. Ouders kunnen het kunnen het kind
aanmoedigen, ze kunnen ook het kind positief bekrach-
tigen bij lukken (tevredenheid laten blijken) of negatief
bekrachtigen (afwezigheid van teleurstelling bij lukken).
Naarmate heel wat van deze uitspraken op het kind van
toepassing zijn, kan aangenomen dat het kind gemoti-
veerd is en/of wordt om aan zijn bedplassen wat te doen.
Als ouder kan je er op letten het kind vooral positief aan
te moedigen telkens het kan. Eerder dan telkenmale zijn
ontmoediging op een negatieve wijze te laten blijken bij
mislukken. Voor iets dat het kind nog niet kan of nog niet
helemaal kan, werkt ontmoediging nu eenmaal niet. Het
107
is niet dat de motivatie ontbreekt, het is dat het ver-
mogen om zindelijkheid te zijn nog onvoldoende tot ont-
wikkeling is gekomen. Door je negatieve reacties kan ge-
makkelijk de motivatie van het kind verdwijnen, waar-
door de kansen om het te leren voor het kind afnemen.
Als ouder kan het ook erg belangrijk zijn een onderscheid
te maken tussen positieve motivatie om zindelijk te wor-
den en uitgeoefende en ervaren druk om zindelijk te zijn.
Uiteraard is te verkiezen dat het kind zelf een inspanning
wil doen, zonder met een overspannen gevoel te worden
geconfronteerd. Dit kan door niet alles voortdurend op
dit zindelijk worden te concentreren. Er is in het leven en
de ontwikkeling van het kind heel wat anders en meer
dan zindelijkheid.
Opvoedingsvraag bij onzindelijkheid 's nachts. Het kind
laat bij zijn ervaren moeilijkheid van bedplassen aan de
omgeving op een of andere manier merken te willen
worden geholpen. Het kind doet dit minder of meer uit-
drukkelijk en uitgesproken. Als ouder is het belangrijk
deze opvoedings- en hulpvraag tijdig op te merken en
hier passend op in te gaan. Het gaat hier om iets dat het
kind niet spontaan kan of weet aan te leren, zodat het
zijn omgeving hierin betrekt. Als ouder heb je in je spon-
taan aanbod niet steeds de passende opstelling en reac-
tie die het kind helpen. Hierover met je kind praten en
zo wenselijk advies en hulp van buitenaf inroepen kan
hierbij helpen.
108
Naarmate heel wat van deze uitspraken op het kind van
toepassing zijn, brengt het een specifieke vraag naar op-
voedingsomgang tot uiting, waarop je als ouder samen
met je kind naar een antwoord kan zoeken. Zo voelt je
kind dat het er niet alleen voor staat. Dat ook jij bereid
bent te helpen, te denken en te zoeken wat te kunnen
doen. Zo loop je je kind niet voorbij. Zo kan je trachten
beter en gerichter in te spelen op de vraag van het kind
naar specifieke begeleiding. Veelal merk je dan als ouder
ook snel uitgeput te zijn wat inzichten en oplossingen be-
treft. Zo dat er een behoefte kan groeien naar meer in-
formatie en mogelijke manieren om de moeilijkheid aan
109
te pakken. Hulp van buitenaf, van personen en diensten,
met expertise en ervaring op dit vlak kunnen je dan hier-
bij behulpzaam zijn, als het jezelf niet lukt. Hulpmiddelen
als plaswekker vind je thans in een discrete compacte
kindvriendelijke versie en afgestemd op het kind (zie on-
der meer http://behandelbedplassen.nl). Ook leggen ge-
specialiseerde kennis- en hulpcentra zich steeds meer op
bedplassen toe. (zie onder meer Nederlands Droogbed-
centrum te Meppel
http://www.kenniscentrumbedplassen.com/)
Samen met je kind kan je er voor zorgen dat bedplassen
niet uitgroeit tot een toenemend emotioneel probleem
voor je kind en jezelf. Probleem waarop het kind moge-
lijk reageert met ontkennen en ontvluchten en jij met
hulpeloosheid. Maar iets wat je kind en jezelf toch erg
bezighouden en belemmeren.
Dit voorkomen kan door het kind te helpen het positief
op en aan te pakken, waarbij wordt rekening gehouden
met kindeigen- en situationele invloeden die het voor
het kind al of niet tijdelijk moeilijker kunnen maken. Dit
ook door mee zorg te dragen voor een positief motivati-
oneel omgevingsklimaat en door mee concreet ant-
woord te trachten geven op de specifieke ontwikkelings-
en hulpvraag van je kind. Zo laat je de moeilijkheid niet
op zijn beloop, maar neem je concreet actie om de lei-
ding te nemen over een probleem dat je zo beter kan
oplossen. Dit vooraleer het probleem de leiding neemt
110
over je kind en jezelf. Concrete hulpmiddelen en gerichte
trainingsaanpak zijn hiervoor voor je kind beschikbaar.
Je kan over zindelijkheid 's nachts meer lezen bij :
HART DE RUYTER, Th., Psychosomatosen bij kinderen en
jeugdigen. In : Hart de Ruyter, Th., Kamp, L., Hoofdlijnen
van de kinderpsychiatrie. Van Loghum Slaterus, Deven-
ter, 1978.
VAN LONDEN, A., In bed plassen. Van Loghum Slaterus,
Deventer, 1986.
HIRASING, R.A. & BOLK-BENNINCK, L., Enuresis Noc-
turna. Handleiding voor de begeleiding van kinderen die
in bed plassen. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten,1995.
MULDER,Z. & VIJVERBERG, M., Bedplassen. Daar wil je
van af ! Binkey Kok Publications, Havelte, 2003.
Een interessante internet-informatiebron is onder meer:
www.bedplassen.org
111
Training en hulpmiddelen
Plaswekker
Plaswekker te gebruiken vanaf 6 jaar. Elektronisch appa-
raatje dat met draadje verbonden is aan speciaal broekje
of aan inlegger. Apparaat geeft wekkend signaal zodra
enig vocht gedetecteerd.
Blaastraining
Meerdere trainingsvormen beschikbaar. Tijdens de trai-
ning leert het kind meer vat te hebben op de eigen blaas
en sluitspieren. Op bepaalde tijdstippen wordt geoefend
de urine op te houden. Gekeken wordt hoeveel urine
wordt afgegeven. Vraagt medewerking van het kind.
Droog-bedtraining
Intensief programma onder begeleiding. Zo andere aan-
pak zonder succes blijft, met vrij snel resultaat, mits vol-
gehouden motivatie van kind en ouder. Training verloopt
in drie fasen, met gebruik van wekken, plaswekker, oe-
feningen en bevestiging.
Plasdagboek
Bedoeld om een betere inschatting te maken van de
aard van het pasprobleem en de aanpak ervan.
112
Suggestieve training
In de aanloop van slapen gaan worden aan het onderbe-
wustzijn boodschappen meegegeven. Deze boodschap-
pen moeten het kind bij volle blaas activeren, zodat het
tijdig wakker wordt en gaat plassen. Enigszins vergelijk-
baar met programmering voor tijdig wakker worden bij
op uitstap gaan. Passende cognitieve schema's worden
als het ware klaargezet die bij een lichte lichaams- of ex-
terne prikkel actief worden en de gewenste wek- en plas-
reactie mogelijk maken.
Medicatie
Verschillende medicamenteuze behandelingsvormen
beschikbaar. De medicatie kan gericht zijn op het tegen-
gaan van overdreven nachtelijke urineproductie bij be-
paalde kinderen, op het regelen van de blaasspier, of op
een stimulerende werking op het centrale zenuwstelsel.
Plaspoli
Plaspoli is een multidisciplinaire aanpak van onvrijwillig
urineverlies bij kinderen, met een kinderuroloog (fysiek
aspect), een kinesitherapeut (motorisch aspect), een
kinderpscholoog (psychisch aspect) en een verpleegkun-
dige (leeraspect).
113
Gemakkelijk
herhaling
zoeken
Wat doet zich voor ?
Als ouder of kind blijk je niet alleen gemakkelijk iets tel-
kens op eenzelfde wijze op te vatten. Je blijkt ook gemak-
kelijk iets in eenzelfde mate op te vatten. Zo je kind weer
eens druk is, zal je dit gemakkelijk herkennen, tegelijk zal
je gemakkelijk uitgaan van een typische mate van druk
zijn, bijvoorbeeld te druk. Blijkt in werkelijkheid evenwel
dat je kind slechts in geringe mate druk is - bijvoorbeeld,
lichtjes druk omdat het verlangend uitkijkt naar iets pret-
tigs dat te gebeuren staat - dan zal je toch gemakkelijk
geneigd zijn de mate van drukte die je bij de aanvang
meende waar te nemen, slechts in beperkte, mogelijk te
Wat en in welke mate iets of iemand voor je is,
wordt erg gekleurd door wat je als uitgangspunt nam.
114
geringe mate, bij te sturen of te corrigeren. De vaststel-
ling is dat we dit aanpassen meestal in te geringe mate
doen en dat onze aangenomen aanvangswaarde onze
uiteindelijk waargenomen mate erg blijft kleuren, om
niet te zeggen blijft bepalen of domineren. Dit blijkt in
grotere mate als je uitgaat van een uitgangspunt als an-
kerpunt dat relatief meer verschilt van de werkelijkheid.
Ditzelfde geldt ook voor je als kind. Zo je ouders vriende-
lijk of onvriendelijk zijn, zal je wat je opmerkt en de mate
waarin laten bepalen door de mate waarvan je uitging.
Je zal de werkelijke mate waarin slechts in geringe mate
bijsturen vanuit je aanvangsindruk. Indruk die je in jezelf
opriep of die je ouders bij je opriepen. Ging je uit van
heel vriendelijk of erg onvriendelijk, dan zal wat je in
werkelijkheid ervaart, slechts in geringe mate bijsturen.
Je latere waarneming zal zo blijkt uit onderzoek blijvend
getekend worden door waar je bij de aanvang van uit-
ging. Onderzoek wijst uit dat dit reeds voorkomt als je
zeven bent.
Belangrijk blijkt dus je geneigdheid tot aanvankelijke ac-
tivering van een bepaalde mate waarin iets aanwezig is
of zich voordoet. Of de aanvankelijke mate die door de
buitenwereld of situatie wordt uitgelokt. Zo kan je als ou-
der of kind ook je eigen doen en ervaren voor de ander
aangeven om zo kans te maken op een meer juiste en
overeenstemmende waarneming. Bijvoorbeeld, je kind
die zegt zich erg druk en gespannen te voelen, of jij die
115
aangeeft dat je heel vrolijk of heel boos bent. Je waarne-
ming van elkaar zal dan mee gekleurd worden door dit
aanvankelijk aangegeven vertrekpunt dat als anker zal
dienst doen en van waaruit dan de aanpassing of afstem-
ming zal gebeuren, zonder er evenwel zomaar van los te
komen.
Wat bij je als ouder of kind bij de aanvang door jezelf bij
iets opgeroepen wordt, kan bepaald worden door wat in
je beschikbaar is. Je kreeg voorheen nog maar net te
maken met je druk kind als ouder, of met je heel vrien-
delijke of erg onvriendelijke ouder als kind. Wat bij je als
ouder of kind bij de aanvang door de buitenwereld op-
geroepen wordt, kan ook zijn wat als meest representa-
tief voorkomt. Je ontmoet als ouder weer je druk kind
zoals gewoonlijk, of je ontmoet als kind weer je vrolijke
of gemakkelijk boze ouder.
Deze geneigdheid van een bepaalde mate uit te gaan en
deze aan te passen, wordt anker-en-aanpassing heuris-
tiek genoemd. Deze geneigdheid om iets te duiden van-
uit wat gemakkelijk als op die wijze op te vatten beschik-
baar is in je geheugen, wordt beschikbaarheidsheuristiek
genoemd. De geneigdheid tenslotte om iets als repre-
sentatief met alle typische kenmerken op te vatten,
wordt representativiteitsheuristiek genoemd. De ge-
neigdheid om iets bij voorrang aan te geven hoe iets op
te vatten, wordt framing genoemd. Het zijn met andere
woorden alle heuristieken, wijzen of vuistregels voor
116
verwerking van informatie waarmee je te maken krijgt
als ouder of kind. Ze maken het je mogelijk snel en ge-
makkelijk iets op te vatten. Ze hebben evenwel ook als
nadeel dat ze onnauwkeurig en vertekend tot foutief
kunnen zijn. Zelfs de aanpassing en bijsturing op basis
van wat je verder opmerkt, blijkt vaak niet voldoende om
tot een nauwkeurige en niet vervormde waarneming te
komen. De reden hiervoor is dat je ophoudt met je aan-
passing ervan zodra je een plausibele waarneming be-
reikt. Dit doet zich evenwel minder of niet voor zo je in
staat en geneigd bent tot een meer nauwkeurige waar-
neming te komen.
Niet enkel voor de waarneming van iets en de mate
waarin iets zich voordoet, maken we gebruik van eigen
ankers. Ook voor het waarnemen van gedachten en ge-
voelens van anderen maken we gebruik van eigen an-
kers. Met name van eigen gedachten en gevoelens die
wij zouden hebben in hun plaats in die situatie. We ge-
bruiken deze als referentiepunt van waaruit we aanpas-
singen maken. Zo bereiken we niet gemakkelijk echt an-
deren, omdat we rond onszelf blijven hangen. De aan-
passingen blijven eerder beperkt en getekend door ei-
gen gedachten en gevoelens als aanvankelijke keuze.
Wat kan je doen ?
Mogelijk wil je als ouder of kind minder te maken krijgen
met herhaling in je waarneming van situaties of elkaar.
117
Dit om tot verandering te kunnen komen en een uitweg
te vinden uit de impasse waarin je gemakkelijk en her-
haaldelijk veelal ongewild terecht komt.
Hiertoe kan je een aantal mogelijkheden uitproberen.
Deze mogelijkheden zijn gebaseerd op een bewust zijn
van de mogelijk vervormende of verstorende invloeden
van de veelal automatische aangewende heuristieken.
Door deze invloeden te onderkennen kan je ze trachten
ongedaan te maken, of beter nog kan je ze trachten te
voorkomen. Zo kan je de deur openen voor een andere
waarneming en een daarop aansluitende andere reactie.
Zo kan je meerdere mogelijkheden en alternatieven
trachten ontdekken die toelaten tot verandering te ko-
men. Veranderingen die bovendien beginnen bij jezelf
vanuit een andere waarneming, en waarbij je niet afhan-
kelijk bent van anderen en de omgeving om verandering
in te zetten.
Zo kan je trachten je initiële wijze waarop iets op te vat-
ten te wijzigen. Je kan je hierbij minder laten leiden door
de beschikbaarheidsheuristiek of de representativiteits-
heuristiek. Minder de gemakkelijkste interpretatie of de
meest stereotiepe interpretatie zomaar voor waar aan-
nemen. Minstens ook te zoeken naar een minder be-
schikbare en minder representatieve voorstelling die
hier mogelijk van toepassing is. Misschien ook te denken
aan een niet-beschikbaarheidsheuristiek. Dit is alsnog
118
een interpretatie aanwenden waar je op basis van eer-
dere ervaringen nog niet mee vertrouwd bent en tot dan
toe voor je nog niet-beschikbaar was. Zo met de moge-
lijkheid van iets volledig anders en totaal nieuw trachten
rekening te houden.
Zo kan je ook trachten je initiële mate waarin je iets op-
vat te veranderen. Dit vanuit het bewustzijn dat deze ini-
tiële toegekende mate als anker- en referentiepunt geldt
waarrond je je uiteindelijke waarneming schikt en aan-
past. Door een andere mate als ankerpunt te nemen kan
je je waarneming hier rond aanpassen en kom je tot een
andere uiteindelijke waarde. Zo heb je minder nadeel
van een ongunstige mate als uitgangspunt, en meer
voordeel van een gunstige mate als uitgangspunt. De an-
ker-en-aanpassingsheuristiek kan dan meer in beider
voordeel werken. Zo krijg je minder te maken met de na-
delen van enkel terug te grijpen naar gekende ankers of
vertrouwde posities. In deze keuze van het nieuwe an-
ker- en referentiepunt hoeft niet noodzakelijk het tegen-
gestelde of omgekeerde gekozen. Elk ander uitgangs-
punt ook in dezelfde richting van het oorspronkelijke,
gaat de vervorming van de uiteindelijke waarneming te-
gen of doet ze te niet.
Nog kan je voor elkaar je initiële wijze en mate waarin je
wil dat iets opgevat wordt en die je aan elkaar meegeeft
bij je interactie, zo veranderen dat die elkaar toelaat
meer gunstig naar elkaar toe te reageren. Zo kan je een
119
gunstiger framing aanwenden als kader waarbinnen en
anker waarrond iets te benaderen.
Ook voor de waarneming van gedachten en gevoelens
van anderen kan je bewust er voor kiezen niet uit te gaan
van je eigen gedachten en gevoelens die jij in die situatie
zou hebben, maar hier afstand van te nemen. Dus niet
eenzijdig naar binnen te kijken en je niet zonder meer te
baseren op innerlijke waarnemingen.
Wat uitproberen ?
Geef je initiële spontane waarneming en de mate waarin
waargenomen aan van iets, iemand, zijn of haar denken
en voelen :
Geef aan wat in die initiële waarneming en waargeno-
men mate van iets, iemand, zijn of haar denken en voelen
te kunnen veranderen. Geef hierbij aan of je gebruik
maakt van een bewuster omgaan met de beschikbaar-
heids- of representativiteitsheuristiek of met framing, zo-
dat vervorming minder kans krijgt :
120
Geef aan wat het verschil zou kunnen zijn tussen je initi-
ele spontane waarneming en de initiële verplaatste
waarneming op je uiteindelijke waarneming. Dit als toe-
passing en effect van de anker-en-aanpassingsheuris-
tiek :
121
Zwart-wit: gevolgen
en oplossingen
GEVOLGEN ZWART-WIT
Ieder kent zwart-wit denken. Nu en dan kan je er zelf
mee te maken krijgen. Meestal merk je al snel dat je
overdrijft. Je merkt mogelijk ook welke gevolgen het kan
hebben op je gevoelens, maar ook op je handelen.
Soms kan je er meer mee te maken hebben. Niet enkel
denk je mogelijk dan zwart-wit, ook je gevoelens, je ver-
langens, je beelden en je reacties kunnen zwart-wit zijn.
Anders gezegd extreem. Veranderen ze, dan veranderen
ze van het ene extreem in het ander. Er is als het ware
geen tussengebied. Geen grijze zone.
De gevolgen hiervan zijn niet gering. Niet enkel voor je-
zelf, ook naar je omgeving toe kan je er moeilijk mee
Gedachten, gevoelens, verlangens, voorstellingen en
gedrag van je kind of jezelf als ouder vragen soms
om een minder extreem zijn.
122
weg. Veelal kan je omgeving er zelf ook moeilijk mee
overweg.
Je kind kan hier mee te maken hebben, ook jezelf als ou-
der kan hiermee te maken hebben. Het kan een bemoei-
lijkende factor vormen in de opvoeding. Het ongenuan-
ceerde dat je kentekent, leidt gemakkelijk tot conflict of
het leidt tot afstand. Conflict, waardoor je in botsing
komt met elkaar. Afstand, waardoor je geen overeen-
stemming weet te vinden.
Veelal voelt het kind of jezelf als ouder aan dat iets
extreem is dat je er niet mee naar buiten kan komen. Je
kind haat je zo, of je haat je kind zo op een bepaald mo-
ment, dat je er onmogelijk mee naar elkaar toe kunt. Jij-
zelf als kind of als ouder zou 'uitbarsten' als je toch pro-
beerde. Zo klap je maar toe en ga je alles voor je houden,
met als risico dat alles nog in omvang toeneemt. Zo kan
je er helemaal niet meer mee weg en overweg.
Vanuit je eigen extreem denken, voelen, willen, voorstel-
len en gedrag, veronderstel je dat ook de ander gelijk-
aardige extreme gedachten, gevoelens, verlangens,
voorstellingen en reactieneigingen moet hebben. Je
vreest dan ook zo jij toch iets zou laten merken, de ander
zou 'uitbarsten', zo dat je door toe te klappen dit abso-
luut probeert te vermijden.
123
Je vreest bij het uiten van wat in elk omgaat, het ergste
zou gebeuren en het niet gemakkelijk meer goed zou ko-
men tussen je beide. Ook dit overschat je gemakkelijk.
Zo is er geen uitwisseling en communicatie mogelijk en
graaf je jezelf helemaal in. Je zwart-wit instelling maakt
ook dat je iets gemakkelijk als persoonlijk, blijvend en
niet beïnvloedbaar gaat aanzien.
Voor de buitenwereld ga je zo gemakkelijk overkomen
als iemand die zijn gevoelens niet kan uiten en die niet in
zichzelf laat kijken. Iemand die een muurtje om zich heen
bouwt. Een muurtje soms ook voor jezelf. Om met het
stormende in jezelf niet te veel te maken te krijgen.
Zulke zwart-wit opstelling doet zich vooral voor in stress-
volle situaties. Of doet zich voor als je van natuur uit, of
als gevolg van stressvolle ervaringen vooral op vroege
leeftijd, stressgevoelig bent.
Vooral door stress te vermijden kan je een zwart-wit op-
stelling voorkomen. Zo kan je wat stresserend is trachten
vermijden of doseren en kan je aandacht schenken aan
wat je weerbaarheid doet toenemen. Vooral de wijze
waarop je met iets omgaat, zowel met wat in je omgaat
als met wat er gebeurt in je interactie met de omgeving,
kan hierbij behulpzaam zijn. Ook de competenties die je
hierbij weet te ontwikkelen kunnen betekenisvol zijn.
124
OPLOSSINGEN ZWART-WIT
De moeilijkheid bij een zwart-wit ervaren zit vooral in het
ontbreken van een middengebied. Zo dat wanneer een
omslag van een extreem ervaren zich voordoet, je kind
of jezelf uitkomt in het tegenovergestelde extreem.
Gedachten
Zo vind je mogelijk in je gedachten heel kritische gedach-
ten terug, ofwel heel eisende gedachten tegenover jezelf
of je omgeving. Wat iemand deed vond je zwak of fout.
Wat iemand zou moeten doen zou moeten getuigen van
sterk zijn of hoogstaande perfectie. Het kan niet dat ie-
mand iets anders deed of gewoon was in zijn doen.
sterk zwak
gewoon anders
perfect fout
gedachten
Zulke veroordelende of eisende gedachten tegenover de
buitenwereld of jezelf, maken dat je gemakkelijk in de
problemen komt. Door je extreme negatieve of positieve
125
gedachten een categorie op te schuiven naar het mid-
dengebied en je formulering voor de helft te milderen,
voorkom je problemen. Zowel je omgeving als jijzelf kun-
nen gemakkelijker aan zulk denken voldoen.
Dat je ietwat overgewicht hebt, maakt je totaal van slag.
Je vindt dat er geen excuus is en dat je moet zijn zoals je
mama met haar perfecte gewicht. Gewoon zijn kan niet,
of nog, anders zijn kan niet. Door je overgewicht minder
scherp en krachtig te veroordelen en zo meteen ook je-
zelf en door je oordeel voor de helft te milderen tot an-
ders, kan je je gemakkelijker verzoenen met jezelf. Door
je perfecte gewicht minder krachtig en eisend te waar-
deren en niet enkel onder die voorwaarde ook jezelf en
door tegelijk je oordeel voor de helft te milderen tot ge-
woon, kan je dit gemakkelijker bereiken en zo behouden
voor jezelf.
Als vuistregel kan je halveren van je opvatting of oordeel
hanteren. Of er enige afstand tegenover te winnen. Of
als dit niet lukt, de omgang met je opvatting of oordeel
voor de helft afzwakken. Er anders gezegd, slechts voor
de helft aan willen beantwoorden of aan willen voldoen.
Gevoelens
Misschien ervaar je het als kind of als ouder niet zelf,
maar maakt je omgeving je hierop attent. Vooral met je
negatieve gevoelens kan je omgeving te maken krijgen,
126
maar ook onbewust jij zelf. Ze palmen je dan gemakkelijk
helemaal in en in je reactie nemen ze de bovenhand. Je
gaat dan erg emotioneel reageren, waardoor anderen
niet meer durven of kunnen terug reageren. Of je merkt
zelf helemaal in de greep te komen van je emoties, waar-
door niets anders rest dan toe te klappen en je voor je
eigen emoties af te schermen of er tegen in te gaan.
euforie blij boos kwaad
gevoelens
Door je kwaadheid in het zwarte gebied, te herleiden tot
boosheid in het middengebied en je mogelijke emotio-
nele omslag van euforie in het witte gebied, terug te
brengen tot blijheid in het middengebied, krijg je meer
vat op je gevoelens en meteen op jezelf en je reactie.
Voor de omgeving is het gemakkelijker om met je boos-
heid om te gaan, ze te tolereren en er rekening mee te
houden. Voor de omgeving is het ook hanteerbaarder
om met je blijheid om te gaan. Eerder dan je euforie te
moeten bijsturen, bijvoorbeeld, omdat ze voorbarig is, of
je blind maakt.
127
Verlangens
Je omgang als kind of ouder staat mogelijk in het teken
van wat je absoluut niet wil of, net van wat je absoluut
wil. De druk op je omgeving en jezelf vanuit wat je al of
niet zo erg wil kan groot zijn. Zodat je omgeving en jezelf
helemaal onder spanning raken. Vooral is de vraag hoe
je uitgesproken verlangen werkelijkheid te maken en uit
te voeren. Vooral ook is de vraag welk gevolg hier aan te
willen geven. Vaak kost het veel tijd, energie en moeite
hier in mee te gaan. Bovendien bestaat steeds het risico
van een plotse omslag van wat eerst tijd voor helemaal
niet gewild wordt, wordt ietwat later of in een gewijzigde
omstandigheid iets wat toch absoluut gewild wordt, om
dan weer om te slaan in afkeer hiertegenover.
absoluut graag liever helemaal
willen willen niet willen niet willen
verlangens
Soms kan je met het zich voordoen van iets of met de
aanwezigheid van iets zo moeilijk hebben, dat je het kost
128
wat kost weg wil. Soms kan je ook met het zich niet voor-
doen of de afwezigheid van iets zo moeilijk hebben, dat
je het kost wat kost wil. Het feit dat de realiteit anders
kan zijn dan wat je je voorstelt, kan een uitgesproken te-
leurstelling met zich meebrengen. Waardoor je ook ge-
voelsmatig uit balans raakt. Het uitgesprokene van je
verlangen kan maken dat je er erg op gefocust raakt en
er erg door ingepalmd wordt. Het houdt je bezig en je
raakt er niet gemakkelijk van los. Voor iets anders is er
weinig ruimte en interesse. De ervaren weerstand in de
realiteit veroorzaakt soms nog een sterker willen of niet
willen.
Door je verlangen te milderen tot iets wat je voorkeur
heeft, tot iets wat je graag wil of liever niet wil, blijft er
ruimte voor een ietwat andere realiteit en voor een iet-
wat ander ervaren.
Voorstellingen
Als kind en als ouder gebruik je voorstellingen van de ex-
terne werkelijkheden ter oriëntering van je reactie, voor-
stellingen die mogelijk zwart-wit zijn. Zo onder meer mo-
gelijk een voorstelling van jezelf of personen uit je om-
geving die mogelijk een onderschatting of een over-
schatting inhouden.
129
ophemelen tevreden acceptatie neerhalen
persoonsvoorstelling
Het risico bestaat een te negatief of te positief zelfbeeld
te ontwikkelen, waardoor je jezelf gaat ontwaarden of
aan overschatting van jezelf gaat doen. Met als gevolg
een gering of overdreven zelfvertrouwen. Zo ook kan je
beeld, waardering en vertrouwen in de ander verstoord
zijn. Door in je voorstelling van jezelf en anderen uit je
omgeving naar het middengebied op te schuiven, wor-
den ze wellicht realistischer en meer ondersteunend
voor je omgang.
Ook je voorstelling van relationele omgang kan zwart-wit
gekleurd zijn. Hoe jij jezelf als kind of ouder plaatst in die
relationele omgang, wordt dan ofwel als erg op jezelf be-
trokken of als erg op de ander gericht voorgesteld.
130
gericht rekening rekening gericht
op ander met ander met jezelf op jezelf
relationele voorstelling
Een voorstelling in het middengebied waarin zowel met
jezelf als met elkaar wordt rekening gehouden, kan wel-
licht meer perspectieven bieden en zal minder gemakke-
lijk tot problemen leiden. Het vermijdt te veel te ver-
wachten van je omgeving. Het vermijdt ook vaak vanuit
teleurstelling met die omgeving enkel nog de focus te
richten op jezelf en zo jezelf te veel onder druk te bren-
gen. Bijvoorbeeld, door te veel van jezelf te verwachten.
Ook je verklarende voorstelling van wie of wat aan de
basis ligt van een situatie of gebeuren, kan zwart-wit ge-
kenmerkt zijn. Dit betekent dat je kind of jij zelf als ouder
gemakkelijk de neiging hebt de verklaring van iets te zoe-
ken bij iemand, eerder dan bij de situatieomstandighe-
den. Dat je bovendien die gevonden verklaring gemakke-
lijk als blijvend gaat ervaren en als niet zo maar te beïn-
vloeden.
131
intern extern extern intern
ik-gericht eigen ander ander-
toe- situatie- situatie- gericht
schrijven gericht gericht toe-
toe- toe- schrijven
schrij- schrijven
ven
WIE WAT WAT WIE
verklarende voorstelling
Door je verklaring minder persoonlijk te situeren en
meer in de situatie, kan ze mogelijk als minder perma-
nent en als meer veranderbaar worden voorgesteld.
Deze voorstelling is ook veelal minder bedreigend, zodat
verdediging en weerstand meer gaan uitblijven. Aan de
situatie en de reactie erop kan zo gemakkelijker samen
gewerkt worden en je kan zo elkaar gemakkelijker vin-
den.
Gedrag
Een zwart-wit gedrag komt gemakkelijk als te snel, te he-
vig en te verreikend over. Het is te weinig genuanceerd,
te weinig stapsgewijs, het houdt te weinig voeling met
de ander of met de situatie, maar ook met jezelf, het
komt als eigen over en te weinig samen, het is te weinig
132
soepel, het roept gemakkelijk weerstand en verzet op als
verdediging.
enthousiast moedig spontaan brutaal
intens energievol risico-arm roekeloos
laissez-faire soepel bedachtzaam star
idealistisch realistisch relativerend onverschillig
passief reactief assertief agressief
gedrag
Het gedrag komt gemakkelijk voor als 'er over' en lijkt in-
nerlijk gedreven maar tegelijk blind voor de realiteit.
Door het minder krachtig te maken wint het aan kwaliteit
en bruikbaarheid. Het laat toe er beter op te kunnen in-
spelen en het is gemakkelijker beïnvloedbaar. Het ver-
trekt vanuit zichzelf maar respecteert de anderen uit de
omgeving.
133
Globaal
Globaal genomen kan je trachten wat als gedachten, ge-
voelens, verlangens, voorstellingen en gedrag bij je naar
voor komt, te halveren. Zoals, bijvoorbeeld, door afstand
te winnen. Tegelijk kan je trachten deze gedachten, ge-
voelens, verlangens, voorstellingen en gedrag gehal-
veerd aan te wenden. Ben je, bijvoorbeeld, kwaad, dan
kan je vooreerst trachten je kwaadheid te herleiden tot
boosheid. Vervolgens kan je trachten slechts de helft van
je boosheid aan te wenden in je reactie. Zo kom je vol-
doende uit in kracht om duidelijk te maken dat je onge-
lukkig bent over iets en tegelijk laat je de ander toe dit
signaal op te pikken en zichzelf aan te sporen hiermee
rekening te houden en zijn houding of reactie aan te pas-
sen. Tegelijk word je niet langer overspoeld door je
kwaadheid en behoud je de leiding over je eigen reactie
die meer communicatief van inhoud blijft eerder dan ge-
dragsmatig af te glijden.
PERSOONLIJK ZWART-WIT
Geef een gedachte, gevoelen, verlangen, voorstelling of
reactie van je kind of jezelf als ouder weer die je als zwart-
wit kan typeren :
Geef het tegengestelde extreem weer :
134
Geef nu voor elk van deze extremen de mildere vorm
weer :
Ga voor jezelf als ouder na hoe deze mildere vormen voor
je kind of jezelf en voor je beiden samen een voordeel kan
opleveren :
135
Uitgeleide
Wetenschappelijke onderzoeksmethodiek
Toegepast systeemonderzoek is de benadering die
als een rode draad als methode aangewend werd
bij de ontwikkeling van de wetenschappelijke in-
zichten zoals weergegeven in dit werk.
Deze benadering
is een zoektocht naar het hoe,
naar
het
vormelijke- en procesmatige. Het s
taat voor een
benadering
alsof iets een
systeem is of heeft, het staat
voor de zoektocht naar dit systeem, het staat voor het
systematiseren van gebeurtenissen, het staat voor het
achterhalen van het systeem achter
iets, het staat voor
tot een systeem
samenschikken, het staat voor een fa-
cetmatige en kernachtige benadering, het staat voor de
integrale systematische dynamische beschrijving van de
structuur en het geheel van processen, ook inhoudelijke,
van een systeem in al haar facetten tot in de diepte en
kleinste details, het staat voor hoe verschillende soorten
systemen zijn en op elkaar inwerken, het staat voor het
overzien, volgen en hanteren van systeemstructuren
en -processen.
Het staat niet voor wat klassiek begrepen wordt onder
de systeemtheorie, het
staat wel
voor het systema-
tische, het systematiseren, het systemische hand in hand
te laten gaan, het bewust te worden en het te hanteren
136
in het concrete handelen, of nog aandacht voor het de-
tail, voor grotere gehelen en het geheel en voor de inter-
actie tussen detail en gehelen, het staat voor structuur
en procesmatig gericht hulpverlenen en vormen, het
staat voor het verduidelijken van structuren, processen
en creaties en het aanwenden ervan, het staat voor het
aanwijzen van gegroeide patronen en
schema's, het
staat voor het creëren van
toepasbare modellen en
scripts en de concreet operationele uitwerking ervan in-
dien gewild onder geïnformatiseerde vorm, het staat
voor aandacht en meta-hantering van 'know-how'. Hiebij
is er bijzondere aandacht voor cognitieve systemen en
onderzoek hiernaar.
In het Engels benadert de benaming systemresearch er
het dichts aan. Wat opgenomen werd in de toegepast
wetenschappelijke onderzoeks- en vormingsorganisatie
die als draagvlak en omkadering diende en de naam
kreeg van psychcom-systemresearch vzw.
Dit systematiseren laat toe een overzicht te krijgen van
diverse situaties en mogelijkheden. Op die manier laat
het toe zich te situeren en de beschikbare mogelijkhe-
den te ontdekken en te overzien. Zo kan een welover-
wogen keuze en selectie gemaakt worden van wat best
past bij zichzelf en de situatie. Zo laat het toe met info
zichzelf als ouder of jongere te situeren in wat je doet en
mogelijk is.
137
Wetenschappelijke vormingsmethodiek
De wetenschappelijke inzichten werden operationeel
gemaakt en kregen hun vertaling in een pedagogische
vormingsmethodiek. Kenmerkend voor deze methodiek
is :
Dit werk biedt een stand van zaken in het geheel van snel
evoluerende inzichten, bevindingen en methodieken.
Vaststelbaar is de geringe en moeizame assimilatie ervan
in de professionele praktijk en het werkveld.
In die zin wil dit werk een houvast bieden en stapstenen
aanreiken om wat was en in de praktijk gebeurde stilaan
138
los te laten en over te stappen naar nieuwe updates die
zich aanbieden of althans deze updates te integreren in
de dagelijkse professionele werking. Opvoeding is mis-
schien ook 'hersenopvoeding', opvoeding van het brein,
meer dan we ooit zouden denken. Ook een begrip als
cognitieve opvoeding komt enigszins in de buurt. Zij het
dat cognitief hier niet verwijst naar een leergebeuren
of -situatie - zoals meestal het geval is-, maar naar het
globale leefgebeuren en naar dito leefsituaties en wat
daarbij het belang is van het cognitieve.
Het werk is zo opgevat en uitgewerkt dat het uitstekend
geschikt is om in een vormingskader te gebruiken. Ook
is het erg bruikbaar in verschillende contexten.
Zo is er bij wijze van spreken, bijvoorbeeld, de recent
ontwikkelde metacognitieve therapie, waarin het accent
gelegd wordt op de eigen denkwijze over zijn denken.
Wordt het eigen (piekerend) denken als het middel bij
uitstek gezien om problemen op te lossen of te voorko-
men. Of wordt het eigen (piekerend) denken zoveel mo-
gelijk vermeden of afgeremd om problemen te vermij-
den of af te remmen. Schakelt iemand, anders gezegd,
een positief metacognitief denken in, of een negatief
metacognitief denken. Nog anders voorgesteld, tracht
iemand een piekerdenken in te schakelen of net uit te
schakelen. Samengevat, wat is de eigen wijze van meta-
cognitief over zijn (piekerend) denken te denken. En hoe
139
kan bij behandeling het contraproductieve hiervan gere-
duceerd door een andere of meer genuanceerde kijk op
piekeren en finaal te kiezen voor een andere manier om
met moeilijke situaties om te gaan. In het referentieel
denk- en werkmodel zou dit de vorm krijgen van hoe het
functioneel piekerschema er zou uitzien, wat onder
meer de context- en gedragsinvulling betreft. Met
name, wanneer en hoe wordt het piekerschema en bij-
gevolg het piekerdenken toegepast. Probeert men bij ac-
tivering van het schema het piekeren te activeren of net
te doven. En wat is de begripsinvulling : wordt het be-
schouwd als een positief probleemoplossend of -vermij-
dend denken, of als een negatief probleemveroorzakend
of -bestendigend denken. En wat is de overdreven
sterkte van activering. En hoe kan bij behandeling de in-
houd van het piekerschema veranderd en meer genuan-
ceerd worden en kan uiteindelijk gekozen voor veel be-
tere manieren om met moeilijke situaties om te gaan. En
zo te komen tot een ander iets waarrond het komt te
draaien om een uitweg te vinden, zonder overdreven
sterkte.
Zo blijkt uit onderzoek, bijvoorbeeld, dat wie bang is om
zich te kwetsen derwijze gefocust is om zich in te houden
dat hierdoor spanningen ontstaan in lichaam en spieren,
met als gevolg meer risico op kwetsuren. Zo bereik je
wat je net wou voorkomen. Door jezelf tegen te houden,
kom je dan net in de problemen.
140
Zo is er ook, bijvoorbeeld, de gastrofysica van Spence,
waarin eetgedrag wetenschappelijk wordt onderzocht.
Dit als voorbeeld van een ietwat ander domein. Hierin
wordt onder meer vastgesteld dat iets specifiek gemak-
kelijk een eetschema kan activeren, waardoor de hele er-
varing (waarneming, smaak, geur, ...) tot stand komt. Zo
werd vastgesteld dat de rode kleur en de vorm van de
recipient (glas of fles) volstaan om rode wijn te proeven,
te ruiken en te smaken. Dit gebeurde in een experiment
waarin men aan opgediende witte wijn een neutrale
rode kleur had toevoegd. Een paar kenmerken activeren
dan de totaalsensatie, dit doordat het betreffende
schema actief wordt. Zo ook werd vastgesteld dat het
toevoegen van zoete geur in plaats van koolhydraten
een zoete totaalbeleving van een specifiek voedselpro-
duct kan activeren, dit met dank aan de geur die het
voedselschema triggert met zijn diverse zoete kenmer-
ken.
In tempore non suspecto werd dit referentieel denk- en
werkmodel ontwikkeld. Het blijkt nu plots heel geschikt
om heel wat maatschappelijke fenomenen vandaag te
begrijpen en er passend op te reageren.
Het werk biedt tegelijk een fundamenteel wetenschap-
pelijk onderbouwde voorstelling, als een praktisch han-
delingsgerichte benadering. Vooral de processen die
aan de basis liggen van opgemerkte problemen worden
141
beschreven, tegelijk wordt de focus gelegd op de mecha-
nismen om er wat aan te doen.
Zonder dat direct deze maatschappelijke fenomenen en
problemen worden genoemd, zijn ze herkenbaar vanuit
wat wordt beschreven in een opvoedings- en begelei-
dingscontext. Terzake relevante begrippen als identiteit,
diversiteit en inclusie zijn legio.
De wereld waarin we vandaag leven vertoont door de
feitelijke afname van een gecentraliseerde verticale lei-
ding als gevolg van onder meer eigen identiteitsvorming,
mediatisering en globalisering, steeds meer tekenen van
een genetwerkte beïnvloeding van onderuit. Hierbij ver-
anderen eenheid en macht steeds meer in diversiteit en
druk. Van vanzelfsprekende verwevenheid is er een evo-
lutie naar zelfgekozen geconnecteerdheid. Het begrip
schema dat in dit werk veelvuldig aan bod kwam, sym-
boliseert ten volle deze horizontale netwerkvorming. Zo-
wel in zijn sociale, zijn mentale als zijn neurologische di-
mensie komt dit naar voor en tot uiting. Wellicht biedt
deze nieuwe context zowel een uitstekend vertrekpunt
als middel om tot verandering te komen, zo wenselijk.
In dit werk kwam het belang en de betekenis van
schema-inhoud en -activering over elkaar naar voor om
tot leven te komen en aan betekenis te winnen en le-
venszin te vinden en te verwerven. De schema-inhoud
142
en -activering van de ander over je maakt dat je aan be-
tekenis wint en je een bepaalde waarde verwerft.
Van belang is dat dit beeld een eigen inhoud mag hebben
die aansluit bij je en niet enkel bij de ander of uitsluitend
deze van de ander is. De echo door de ander over je is zo
in de regel zonder meer van levensbelang te noemen.
Veel is nog te onderzoeken. Zo onder meer het idee dat
dromen een seriële activering van schema’s zou zijn, mo-
gelijk gemaakt door de netwerkvorming waartoe ze ko-
men. Via hun context zou het ene schema het andere
activeren, zodat droombeelden ontstaan en schijnbaar
waargenomen interactie. De gemakkelijkheid waarmee
wordt gedroomd en het realiteitsgehalte veronderstelt
mogelijk schema’s als ken-, actie- en contextstructuren
die eerder werden opgebouwd en in hun heelheid ge-
makkelijk aanspreekbaar zijn.
Bondig samengevat, zou je kunnen stellen dat in ons
denken, doen en zijn, praktijk en theorie als twee wezen-
lijke processen naast elkaar bestaan en in voortdurende
interactie zijn. Praktijk zoals terug te vinden in het ge-
dragsmodel, theorie zoals terug te vinden in het schema-
model. Praktijk en theorie zijn hierbij wezenlijk voor el-
kaar en beïnvloeden elkaar voortdurend. Via de praktijk
of ervaring wordt de theorie of het model opge-
bouwd. Vanuit de gevormde theorie of het ontwikkeld
model wordt de praktijk en ervaring aangestuurd. Zo is
er voortdurend theorievorming en theoriegebruik. Zo
143
kan de ervaring in denken, doen en zijn op een steeds
hoger niveau getild worden en steeds complexere vor-
men aannemen. Niet voor niets heeft het begrip ervaring
een dubbele betekenis : enerzijds van wat voor je hier en
nu gebeurt, anderzijds van wat je eerder meemaakte en
waaruit je leerde voor later. Hierbij verschijnt de theorie
of ervaring als mediator van en voor de praktijk of het
ervaren.
Schemas en wiskunde
In de wiskunde staan twee concepten centraal. Een
eerste concept is generalisatie. Wat hier van toepas-
sing is, is misschien ook daar van toepassing. Zo kun-
nen we het uitbreiden en systematiseren. Het kan
bijdragen om iets over iets te vertellen, wat mogelijk
bijdraagt tot een constructie of aanpak van een pro-
bleem. Een tweede concept is dit van abstractie. Zo
kan het complexe en gedetailleerde herleidt tot haar
pure essentie. Op die manier kan in de wiskunde ge-
komen tot een modelleren, een veralgemeende en
abstracte voorstelling die zo getrouw mogelijk iets
weergeeft. Er is dan sprake van een vergelijking, for-
mule of situering.
In deze veralgemening, abstractie en modellering
kunnen parallellen gevonden worden met schema's,
hun ontwikkeling en toepassing. Ook hier is er een
voorgestelde realiteit die meer algemeen en abstract
is. Ook hier is er een formule of algoritme van om-
144
Bronnen
Er werd bij het tot stand komen van deze encyclopedie
gebruik gemaakt van online wetenschappelijke nieuws-
bronnen, zoals onder meer terug te vinden op knows.ac.
Deze online wetenschappelijke nieuwsbronnen nemen
als eerste bron in omvang en belang toe, en vormen vaak
een toegang tot wetenschappelijke tijdschriftarti-
kels. Knows.ac is een project opgevat als een MOOC,
een massive open online course en omvat een inventaris
van onafhankelijke en aan onderzoeksinstituten en uni-
versiteiten verbonden online wetenschappelijke nieuws-
bronnen. Kennismaken kan met testers als gebruikers-
naam en tests als wachtwoord.
In dit werk wordt veelvuldig gebruik gemaakt van onder-
zoek gebaseerd op hersenbeeldvorming of neuroima-
ging, een techniek voor het eerst ontwikkeld door Mosso
in de jaren 80 van de negentiende eeuw. De techniek
maakt gebruik van de waarneembare herverdeling van
bloed in de hersenen bij het uitvoeren van opdrachten
of bij het ervaren van emoties. Stilaan werden compu-
is. Ook hier is er een formule of algoritme van om-
gang. Ook hier is er tenslotte een situering, waar en
wanneer van toepassing in welke context met welk
doel.
145
tertomografie (CT) scans mogelijk, en kwam magneti-
sche resonantie beeldvorming tot ontwikkeling, die
beide de anatomie of structuur van de hersenen in beeld
brengen. Daarnaast is er de functionele neuroimaging
die hersenreacties meet bij het uitvoeren van cognitieve
taken. Dit gebeurt onder meer met behulp van de func-
tionele magnetische resonantie beeldvorming.
De zo tot ontwikkeling gekomen niet-invasieve neuro-
imaging onderzoeksmethoden bestaan uit magnetische
resonantie beeldvorming (MRI: met magnetische velden
en radiogolven twee- of driedimensionale beelden van
hersenstructuren maken), functionele MRI (fMRI: mag-
neten die veranderingen volgen in zuurstofniveaus in het
bloed), elektro-encefalografie (EEG: elektroden op de
hoofdhuid gekleefd detecteren elektrische hersensigna-
len) en event-related potentials (ERP: gemeten hersen-
reactie als direct resultaat van een specifiek sensorisch,
cognitief of motorisch gebeuren). Deze onderzoeksme-
thoden laten toe hersenactiviteit in kaart te brengen tij-
dens typische en atypische ontwikkeling.
Specifieke nieuwe methoden van hersenbeeldvorming
zijn diffusion tensor imaging (DTI) die hersenbeelden on-
derzoekt en diffusie van watermoleculen in de hersenen,
dit om actieve paden in de hersenen te volgen en neu-
rale verbindingen in beeld te brengen. Positronemissie-
tomografie (PET) lokaliseert synapsen door een radioac-
146
tieve tracker in de hersenen te laten circuleren. Functio-
nele nabij-infraroodspectroscopie (fNIRS) maakt gebruik
van nabij-infrarood spectroscopie en helpt bij het moni-
toren van face-to-face interacties tussen onder meer
volwassenen en baby's via monitoring van hemoglobine-
niveaus.
Zo wordt getracht tot functionele beeldvorming van de
hersenen te komen op basis van veranderingen in het
hersenmetabolisme, de bloedstroom of de elektrische
activiteit.
Bij kinderen wordt voor de studie van hun ontwikkeling
meest gebruik gemaakt van volgende drie hersenbeeld-
vormingsmethodieken : de event-related potentials
(ERP's), de functionele magnetische resonantiebeeldvor-
ming (fMRI) en de nabij-infraroodspectroscopie (fNIRS).
Recent is er nog een andere methodologische vooruit-
gang door de komst van technieken voor formele com-
putationele modellering van neurale netwerken en cog-
nitieve processen.
Op korte termijn is er zo een toename van de kennis van
de lokalisatie en het verloop van allerlei processen in de
hersenen. Maar ook de kennis van de onderlinge verbin-
dingen van specifieke gebieden en van netwerken in de
hersenen neemt voortdurend toe. Elke methode heeft
147
zijn beperkingen, wat ook implicaties heeft op de gevon-
den resultaten.
Oorspronkelijke omslagfoto encyclopedie : binnenplaats
CA n'Oliver (of Oliver Palace) in Mahón, de hoofdplaats
van Menorca. Dit palace is het Centrum voor Kunst & Ge-
schiedenis Hernández Sanz, waarin heel wat intellectue-
len en kunstenaars betrokken zijn. De jonge centraal
aangeplante boom symboliseert groei en ontwikkeling
met behulp van een warme biotoop en een kansrijke hub
met de nodige stimulansen.
In dit werk worden heel wat gebruiksmogelijkheden aan-
gegeven en geïllustreerd. Vele andere zijn mogelijk, en
dit op diverse terreinen en in diverse werkvelden, zoals
hiervoor geïllustreerd. Aan u om ze te verkennen. Tot
begin!
148
Hoe is de toekomst van deze kinderen en wat brengt de
toekomst voor hen ? Wat zal gelinkt zijn aan wat ?
Hoe is de toekomst van deze jongeren en wat brengt de
toekomst voor hen ? Wat zal gelinkt zijn aan wat ?
149
(P)referentiële opvoeding en begeleiding van a tot z.
12-delige wetenschappelijke encyclopedie - Hove
(Antw.- België), 2023.
ISBN 978-90-802113-18-1 info@opvoeding.be
Trefw. : ontwikkeling, opvoeding, begeleiding, kind, ou-
ders
Aantal pagina’s : 6000
Uitg. : psychcom-research vzw, Hove
Hoofdredactie : Jo Franck
Illustraties : o.m. BigStockPhoto.com
DEEL 12bis ENCYCLOPEDIE : van Ze tot Z
(c) copyright 2023 (info@knows.ac)
Alle rechten voorbehouden. Uit deze uitgave kan enkel iets
worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van
fotokopieën, opnamen, of op welke wijze ook, na vooraf-
gaandelijke schriftelijke toestemming van de auteur.
150
Jo Franck
Psycholoog
Voorheen Lector Sociaal-Agogisch Werk Artesis Plantijn-
hogeschool Antwerpen
Redactieraadslid Sozio Vlaams-Nederlands Vakblad voor
Sociale en Pedagogische Beroepen
Hoofdredacteur E-Magazine Ontwikkeling & Begeleiding
op www.opvoeding.be
Auteur CD-ROM Pesten voorkomen kan je leren! Uitgave
Jeugd & Vrede
Auteur van ons onder meer 'Hoe zeg ik je het? Voor een
eigen communicatie-cultuur', 'Oog voor jezelf en de an-
der!' over sociaal-emotionele vaardigheidsontwikkeling,
'Probleembenadering in schoolverband‘ en ‘Referentieel
schemadenken en -handelen voor de opvoedingsprak-
tijk‘
Coaching Sociaal-Emotionele Begeleiding o.m. pestpro-
ble-matiek, opvoedingsondersteuning, ouderbegeleiding
Jurylid van de jaarlijks toegekende ‘De-pesten-dat-kan-
niet-prijs!’
151
152
Deze encyclopedie wil een ruimer en
meer systematisch vernieuwend kader
bieden om recente wetenschappelijke
inzichten en onderzoeksbevindingen
over opvoeding en begeleiding in on-
der te brengen.
Wetenschappelijk onderbouwde op-
voedingsprocessen, -mechanismen en
-contexten worden beschreven en op
een alfabetische wijze geordend. Zo is
er ruimte voor wat is, maar ook voor
wat te verkiezen is in opvoeding en be-
geleiding. Vooral het hoe van wat is en
te verkiezen is komt aan bod.
Jo Franck studeerde psychologie, crimi-
nologie en familiale & seksuologische
wetenschappen en is jarenlang interna-
tionaal actief in het sociaal-agogisch
begeleidings-, vormings- en redactie-
werk.
ISBN 978-90-802113-18-1