1
(P)referentiële
opvoeding en begeleiding
van a tot z
12-delige
wetenschappelijke encyclopedie
Deel 12bis : Ze - Z
Accent op wereld- en zelforiëntatie
Hoofdredactie: Jo Franck
2
INDEX DEEL 12bis ENCYCLOPEDIE
Bevorderen van zelfvertrouwen 4
Zelfvertrouwen vormt een stevige basis voor het kind.
Hoe als ouder en als kind bijdragen tot zelfvertrouwen ?
Zelfverwonding, waar gaat het om ? 28
Zelfverwonding is een extreme reactie op een uitgespro-
ken onwelbevinden. Van een ingaan tegen zichzelf is er
de vraag naar hoe uit te gaan van zichzelf.
Zelfzorg als ouder 47
Wat versta je als ouder onder zelfzorg en hoe vul je het in?
Hoe kan het je helpen ?
De vele gezichten van zeuren 56
Vaak worden ouders met gezeur geconfronteerd. Wat
betekent dit vervelend doen ?
Begaan met zichzelf als jongere 76
Het probleem van sommige jongeren is dat ze te weinig
begaan zijn met zichzelf, ook al lijkt het net andersom.
Zichzelfwaarmakende verwachtingen 84
Je voorstelling en verwachting bepalen mee je inspan-
ning om iets te bereiken of te vermijden.
3
Zindelijkheidstraining ? Wanneer en hoe ? 88
Zindelijk worden vormt een belangrijke stap in de ont-
wikkeling van je kind en zijn autonomieverwerving.
Welke inbreng hebben als ouder ?
Zindelijkheid ’s nachts 96
Zindelijk worden is voor elk kind een opgave. Voor som-
mige kinderen blijft 's nachts zindelijk zijn moeilijk. Wat
samen met je kind kunnen doen ?
Gemakkelijk herhaling zoeken 113
Wat en in welke mate iets of iemand voor je is wordt erg
gekleurd door wat je als uitgangspunt nam.
Zwart-wit : gevolgen en oplossingen 121
Gedachten, gevoelens, verlangens, voorstellingen en
gedrag van je kind of jezelf als ouder vragen soms om
een minder extreem zijn.
Uitgeleide 135
Wetenschappelijke onderzoeksmethodiek, wetenschap-
pelijke vormingsmethodiek, bronnen, omslagfoto ency-
clopedie
4
Bevorderen
van zelfvertrouwen
Een tekort aan zelfvertrouwen
Nog te vaak ervaren te veel jongeren niet over vol-
doende zelfvertrouwen te beschikken om de dagelijkse
uitdagingen van het leven aan te kunnen.
Ze ervaren bij de prestaties die van hen op school of er-
buiten gevraagd worden onvoldoende in zichzelf te ge-
loven en op zichzelf te kunnen rekenen. Ook in de sociale
omgang ervaren ze vaak onveiligheid zodat ze gemakke-
lijk op de achtergrond blijven of zich laten beïnvloeden
en doen. Het geringe of ontbrekende vertrouwen in zich-
zelf maakt dat ze zich gemakkelijk ongemakkelijk voelen
Zelfvetrouwen vormt een stevige basis voor het kind.
Hoe als ouder en als kind bijdragen tot dit zelfver-
trouwen?
5
in een situatie en geremd reageren of geblokkeerd gera-
ken, of nog trachten deze situaties te ontvluchten.
Op termijn bestaat het risico van zulke situaties te ver-
mijden en zich te veel in zichzelf terug te trekken en zo
een aantal kansen te missen of zich te veel te laten doen.
Op die manier leren ze niet met zulke situaties om te
gaan en blijft onwennigheid en onbekendheid bestaan
welke het risico vergroot te weinig weerbaarheid te ver-
werven en zo gemakkelijk te worden gebruikt.
Door deze geringe weerbaarheid ontstaat gemakkelijk
een overgevoeligheid en kwetsbaarheid voor opmerkin-
gen en negatieve reacties van de omgeving. Om dit risico
te ontlopen geven ze de voorkeur aan een onopvallende
volgzame opstelling. Zo komen ze gemakkelijk in een ne-
gatieve spiraal terecht van onzekerheid en volgzaamheid
die hen kansen weerhoudt om zelfvertrouwen te kunnen
ervaren. Door dit gebrek aan zelfvertrouwen wordt de
afhankelijkheid van de omgeving dan weer groter.
Ook de omgeving is vaak bij een positieve opstelling naar
de jongere toe geneigd te helpen. Hierdoor ontneemt ze
gemakkelijk aan de jongere door een te veel aan hulp
kansen op het verwerven van zelfvertrouwen. Integen-
deel door een tekort eraan zal ze gemakkelijk inspringen
en aan de jongere trachten tegemoet te komen, met als
risico een verzwakt gevoel van zelfvertrouwen bij de jon-
gere. De behulpzaamheid van de omgeving vormt alzo
6
een rem op de ontwikkeling van zelfvertrouwen bij de
jongere.
Elsie was geneigd zelf steeds spontaan raad aan haar-
mama te vragen. Zij vond zichzelf een echte twijfelaar. Ze
wist zelf geen goede oplossingen te bedenken, die trou-
wens niets voorstelden - vond ze - bij wat haar mama tel-
kens naar voor schoof. Zo werd ze ongewild steeds meer
afhankelijk van haar moeder. Dit liet weinig kansen voor
enige bevestiging van eigen weten, kunnen en zijn. Het
ontnam haar gelegenheden om aan zelfvertrouwen te
winnen.
Zelfvertrouwen nader bekeken
Aan het zelfvertrouwen van het kind werken kan op twee
wijzen :
1. dat wat je als ouder kan doen voor het kind om zijn
zelfvertrouwen te bevorderen, en
2. dat wat het kind zelf kan doen om aan zelfvertrou-
wen te winnen.
Het zelfvertrouwen kan opgevat worden als een belang-
rijk cognitief schema. Van dit zelfschema maakt deel
uit :
7
1. het zelfbeeld : wat iemand als kenmerkend voor zich
aan zichzelf toeschrijft op basis van eigen ervaring en op
basis van informatie verkregen onder meer via uitlatin-
gen van anderen uit de omgeving.
2. het eigenwaardegevoel : welke gevoelens en welke va-
lenties (of oordelen) met zichzelf verbonden zijn. Het kan
gaan om een geheel van positieve gevoelens en valenties
in de omgang met zichzelf, het kan ook gaan om nega-
tieve gevoelens en tekort aan waardering over zichzelf.
Eveneens kan het om een mengvorm gaan met zowel
positieve als negatieve gevoelens en oordelen, zoals
sterke en zwakke punten, bijvoorbeeld.
3. het eigen houvast of vertrouwen : welke omgang en
interactie met zichzelf in contact met de omgeving en
wie erin aanwezig. Het kan gaan van erg op zichzelf te
kunnen rekenen als steun en partner, tot erg onzeker zijn
en weinig of niet op zichzelf kunnen rekenen en zichzelf
in de steek laten of zichzelf verzwakken.
Het is dit cognitief schema zelfvertrouwen en het gunstig
of ongunstig zijn ervan dat we voortdurend inzetten in
de dagelijkse uitdagingen die we zelf aangaan. Het is ook
het gunstig of ongunstig cognitief schema zelfvertrou-
wen dat door de omgeving wordt geactiveerd in de uit-
dagingen waarmee die omgeving ons confronteert.
8
Zo zal een kind met een ongunstig lichaamsbeeld, waar-
toe bij overgewicht een groter risico bestaat, zich ge-
makkelijker op de achtergrond houden.
Zo zal een kind dat met lachen te maken krijgt, gemak-
kelijk vaststellen dat zijn gebrek aan zelfvertrouwen
wordt gewekt met een gevoel van onzekerheid en van
zich uitgelachen voelen tot gevolg.
In de ontwikkeling van zelfvertrouwen zijn er vier vragen
en dus ook vier antwoorden waarmee het kind
te maken heeft :
1. Hoe denk ik over mezelf ?
2. Hoe zou ik over mezelf willen denken ?
3. Hoe denken anderen over me ?
4. Hoe zou ik willen dat anderen over me zouden den-
ken ?
Wat als jongere zelf te kunnen doen ?
Over delen en kanten en zelfvertrouwen
Jongeren kunnen soms heel ongenuanceerd en in abso-
lute termen denken over zelfvertrouwen. Alsof het iets
is wat je hebt of niet hebt. Alsof het iets is wat sommige
hebben en waaraan het anderen - zoals mogelijk zich-
zelf - ontbreekt.
9
Er bestaat ook een meer genuanceerde houding tegen-
over zelfvertrouwen die de mogelijkheid inhoudt eraan
te kunnen veranderen en eraan te kunnen werken. Zelf-
vertrouwen dat in zekere mate aanwezig is en dat in be-
paalde situaties en op bepaalde momenten meer of min-
der op de voorgrond komt. Zelfvertrouwen dat je kan
aanspreken of dat door de omgeving wordt aangespro-
ken.
Een zelfvertrouwen in termen van delen en kanten :
In termen van welk deel in mezelf spreek ik aan of scha-
kel ik in ? Welke kant van mezelf haal ik naar voor en laat
ik zien ? Welk deel van mezelf spreekt de andere aan ?
Welk kant van mezelf haalt de ander naar voor en wil die
dat ik laat zien ?
De dialoog die ik met mezelf kan hebben wijst op deze
onderdelen. Zo kan een gedeelte van mezelf in conflict
of overleg komen met een ander gedeelte van mezelf. Zo
kan een gedeelte van mezelf een ander gedeelte van me-
zelf weerhouden of steunen. Zo kan het ene aspect of
proces in mezelf aangevuld met een ander aspect of pro-
ces van mezelf.
Uit ervaring weet ik en ervaren anderen dat ik nu eens
zo, dan weer zo kan zijn, nu eens zo kan reageren, dan
weer zo kan reageren. Deze manier van zijn en reageren
kan ikzelf bepalen. Deze manier van zijn en reageren kan
10
ook door anderen worden uitgelokt of gestimuleerd. Ik
kan mezelf op deze of gene wijze laten zien, anderen
kunnen ook deze of gene wijze bij mij aanwakkeren.
Naargelang het gedeelte in mezelf dat ik aanspreek of
dat door de ander wordt aangesproken kan mijn wijze
van zich uiten en reageren anders zijn.
Het idee dat mijn manier van zijn vastligt en individueel
bepaald is, moet duidelijk gerelativeerd worden. De in-
houdelijke processen van gedeelten in mezelf maken
heel wat variabiliteit mogelijk. Bovendien maak ik niet al-
leen uit welke processen worden aangesproken. Zodat
wat ik laat zien niet enkel of steeds bepaald wordt door
mezelf, maar ook mee wordt uitgelokt door de ander.
Deze benadert me zo dat ik geneigd ben zo te reageren,
op een wijze die mogelijk niet typisch van mezelf uitgaat,
maar waar de ander op een of andere manier om vraagt.
een voorbeeld :
Een jongere vindt zichzelf meevallen en is best gelukkig
met zijn leven en wat hij of zij erin bereikt.
Een volwassene vindt de jongere tegenvallen en is erg on-
gelukkig met het leven van de jongere en wat hij of zij er
maar in bereikt.
Deze interferentie van de volwassene kan het zelfvertrou-
wen en het eigenwaardegevoel dat aanleiding gaf tot
11
een rustige opstelling en inspelen op zijn omgeving, erg
doen afnemen. Dit kan aanleiding geven tot een onzekere
opstelling en een onrustig tegenspelen tegenover zijn
omgeving.
Jongeren voelen zich mogelijk heen en weer geslingerd
tussen hun onzeker deel en zwakke kant én hun zelfze-
ker deel en sterke kant, tussen hun kwetsbare zijde en
hun weerbare zijde. Het is aan die jongeren dan om de
overstap te maken van het onzeker deel en de zwakkere
kant die hen wil behoeden en op veilig doet spelen, maar
weinig waardevol is naar hun vertrouwvol deel en ster-
kere kant die een zeker risico niet uit de weg gaat en
waardevoller is en een goede basis en steun kan vormen
voor wat nog onzeker en zwak is. Zo kan wat stevigheid
biedt een hulp zijn voor wat zwak is en vraagt om de
overstap te maken.
een voorbeeld :
Een drempelig begin
Soms kan je jongeren de keuze laten tussen je steun en
veiligheid in je buurt, maar met weinig uitdaging en ge-
ringe mogelijkheid tot verkenning, óf stapsgewijze af-
stand winnen en uitgaan van je veiligheid en zo beter on-
veiligheid aankunnen.
nog een voorbeeld :
Voor de keuze stellen tussen :
12
ik weet niet ik weet iets
ik kan niet ik kan iets
ik zie niet ik zie iets
ik herinner niet ik herinner iets
ik denk niet ik denk iets
ik verwacht niet ik verwacht iets
ik voel niet ik voel iets
ik durf niet ik durf iets
ik wil niet ik wil iets
ik mag niet ik mag iets
ik heb niet ik heb iets
ik ben niet ik ben iets
ik vind niet ik vind iets
ik ... niet(s) ik ... iets
Zo kunnen wanneer jongeren voor een prestatie of op-
dracht gesteld worden vier mogelijkheden onderkend
worden :
. een, het onzeker deel en de zwakke kant
overheersen, zodat er niet tot presteren kan worden
gekomen en men uit ongeloof voortijdig afhaakt;
. twee, het onzeker deel en de zwakke kant
ondergraven het zelfzeker deel en de sterke kant,
zodat twijfel gestaag toeneemt en gaat overheersen
en samenhangend hiermee onrust en angst
aanzwengelen, zodat aanwezig geloof wordt
ondergraven en slaagkansen progressief afnemen;
. drie, het onzeker deel en de zwakke kant alarmeren
het zelfzeker deel en de sterke kant, zodat alertheid
13
gestaag toeneemt en concentratie gaat overheersen
en samenhangend hiermee opwinding en betrok-
kenheid toenemen, zodat aanwezig geloof op de
proef wordt gesteld en gesterkt, en slaagkansen
verhogen;
. vier, het zelfzeker deel en de sterke kant over-
heersen, zodat er tot optimaal presteren kan worden
gekomen en men uit geloof voluit doorzet zonder
enige verzwakking.
Dit betekent zo twijfel oprijst, dat die best kan aange-
wend worden om kracht bij te zetten. Zo de twijfel even-
wel onterecht een ondermijnend effect blijkt te hebben,
kan er best gekozen worden om deze twijfel uit te ban-
nen, hetzij door deze een halt toe te roepen en verder
de voorkeur te geven aan geen ogenblik meer te twijfe-
len, ofwel door deze twijfel uit te stellen en te weerhou-
den voor achteraf wanneer deze niet langer remmend
kan inwerken. Door over te stappen naar het zelfzeker
deel en de sterke kant of door er van te vertrekken kan
de twijfel worden overwonnen en vermindert men de
kans slachtoffer te worden van een neen opstelling, of
een ja-neen opstelling, of een aanvankelijk neen opstel-
ling die te laattijdig in ja wordt omgezet, of nog een ja
opstelling die op het laatst toch nog in een neen houding
verandert. Telkenmale riskeert men zichzelf ernstig af te
remmen, niet voluit te gaan en zo verzwakt voortijdig te
mislukken door eigen ongewild toedoen.
14
Voor een opdracht gesteld willen vele jongeren de vei-
ligheid van de overkant. Dit is het lukken op zo een per-
fect mogelijke wijze in die opdracht. Dit vraagt om een
aanpakken van die opdracht en meteen de onveiligheid
van proberen lukken maar ook van kunnen mislukken
betreden. Een aantal jongeren durven die onveiligheid
niet aan en proberen te ontkomen aan de opdracht, of
vallen stil vòòr de opdracht en vervallen ontmoedigd in
dagdromen, of nog reageren met opwinding en onzeker-
heid rond de eigen kansen die ze niet durven benutten.
Men blijft dan op een veilige afstand van de opdracht,
zodat men zich niet onveilig hoeft te voelen, maar zo ook
nooit echt de veiligheid van er mee klaar zijn weet te be-
reiken. Deze ambivalentie van enerzijds willen lukken,
maar zich tegelijkertijd erg tegenhouden uit veiligheids-
overwegingen, maakt dat men moeizaam vooruit komt
en zijn eigen kansen ondergraaft.
Naast het aanspreken of inschakelen van een deel van
mezelf, kan ook de vraag gesteld welk deel van mezelf ik
op de achtergrond plaats of uitschakel. Naast het naar
voor halen of laten zien van een kant van mezelf, kan ook
de vraag gesteld welke kant ik naar achter breng of ach-
terwege laat. Naast welk deel van mezelf de ander aan-
spreekt, kan de vraag gesteld welk deel de ander voor-
bijgaat. Naast welke kant van mezelf de ander naar voor
haalt en wil dat ik laat zien, kan de vraag gesteld welke
kant de ander afweert en niet wil dat ik laat zien.
15
Wat op de achtergrond wordt geplaatst of opgeborgen
kan minder bruikbaar zijn of een bedreiging vormen voor
mezelf, voor de ander(en) of voor beide samen. Meer op
de achtergrond kan het enigszins steunend zijn, maar
kan het ook als stoorzender optreden omdat het zich
miskend voelt. Wordt het opgeborgen dan kan het sto-
rende worden weggenomen, maar kan het anderzijds
een leemte en hiaat achterlaten waardoor steun of
evenwicht ontbreekt.
een voorbeeld :
Bij een conflict ben ik gemakkelijk geneigd toegeeflijk te
zijn. Deze toegeeflijke kant van mezelf maakt dat ik ge-
makkelijk mijn eigen gevoelens en verlangens opberg. Ik
pas me dan aan, maar merk toch dat ik nadien weinig
enthousiast en vrij koel ben in mijn meevolgen en mee-
doen.
Als ik bij een conflict merk dat de ander enkel oog heeft
voor zichzelf en mijn gevoelens en verlangens negeert,
ben ik gemakkelijk geneigd mijn soepelheid op te bergen.
De ander merkt dan mijn starheid op en wil dan dat ik
mijn zelfgerichtheid opberg.
nog een voorbeeld :
In een voor mij nieuwe situatie verlies ik gemakkelijk het
kinderlijk-speelse en haal ik mijn volwassen-ernstige kant
naar voor.
16
Als ik nieuwe mensen ontmoet doe ik mijn uiterste best
om mijn meest mature-ervaren kant naar voor te halen,
ik berg dan al mijn twijfels en onzekerheden en mijn on-
schuld en onwetendheid op. Ik moet dan erg op mijn te-
nen lopen en een deel van mijn spontaniteit op de ach-
tergrond plaatsen. Pas als we elkaar beter kennen haal ik
een deel van mijn spontaniteit en mijn vragend-wijfelend
ik terug naar voor.
Soms wordt een deel of kant, vooral bij iemand wiens
ontwikkeling niet vlot verloopt, aangeduid met schema
modus. Een schema modus kan op verschillende wijze
begrepen worden : als een cluster van schema's, co-
pingstijlen en gemoedstoestanden, of als een persona of
gepresenteerde buitenkant, of als een facet van iemands
zelf dat niet volledig geïntegreerd is met andere facet-
ten, en waaraan via dialoog tussen deze schema modi
kan getracht worden te verhelpen. Voorbeelden van
schema-modi zijn onder meer het boze kind, de eisende
ouder, de gezonde volwassene en de overcompensator.
Deze modi zijn analoog aan wat weer in een andere visie
ego-toestanden genoemd worden. Dit zijn zijnswijzen
volgens dewelke iemand op verschillende tijdstippen kan
functioneren, met name kind-ouder- of volwassene-
zijnswijze. In deze visie wordt dan gebruik gemaakt van
de volwassene-toestand om de andere te helen, af te
zwakken of uit te schakelen. Zo kan meer plaats inge-
ruimd voor het volwassen ik in verhouding tot het impul-
sieve kind en de starre ouder.
17
Gaat het met iemand fout, dan zijn er volgens Arntz twee
mogelijkheden. Een eerste mogelijkheid is dat schema's
zijn ontwikkeld maar buiten gebruik, of niet functioneel
worden aangewend, dit omdat de omstandigheden ont-
breken of ongunstig zijn. Een tweede mogelijkheid is dat
bepaalde schema's niet ontwikkeld zijn en bijgevolg niet
aangewend kunnen worden, er zijn enkel dysfunctionele
schema's tot ontwikkeling gekomen.
Voorbeeld van het eerste is : er is een gunstig zelfbeeld
tot ontwikkeling gekomen en het kind heeft voldoende
zelfvertrouwen ontwikkeld. Maar door omstandigheden
of door anderen wordt dit zelfbeeld in vraag gesteld en
wordt het zelfvertrouwen aan het wankelen gebracht.
Voorbeeld van het tweede is : er is enkel een vertekend
zelfbeeld aanwezig (ik ben anders) en het zelfvertrouwen
ontbreekt (ik misluk per definitie).
In de eerste situatie moet het gunstig zelfbeeld en het
zelfvertrouwen geactiveerd worden en in de plaats ko-
men van het ongunstig zelfbeeld en de zelftwijfel.
In de tweede situatie moet een passend zelfbeeld tot
ontwikkeling worden gebracht en moet zelfvertrouwen
groeien.
18
Wat als ouder te kunnen doen ?
Wat als ouder te kunnen doen om het zelfvertrouwen
van je kind te bevorderen ? Er zijn twee mogelijkheden.
Je kan je kind helpen met hoe over zichzelf te denken. Je
kan je kind helpen met hoe je over hem of haar denkt.
In wat je naar je kind toe doet, zal je het vooral helpen in
wat het over zichzelf denkt. In hoe je naar je kind doet,
zal je vooral duidelijk maken hoe je over je kind denkt.
Hoe je over je kind denkt, heeft voor het kind doorgaans
een grote invloed op hoe het over zichzelf denkt, zeker
naarmate het kind jonger is en zelf nog over weinig refe-
rentie-mogelijkheden beschikt. Het is op dat ogenblik
het cognitief schema dat je hebt van je kind dat voor hem
of haar erg bepalend is. Het innerlijk schema dat inhoudt
wie het kind voor je is, hoe je voelt tegenover het kind
en hoe je het waardeert, en tenslotte hoe je er mee om-
gaat. Hoe positiever dit is, hoe gunstiger voor het kind en
zijn zelfvertrouwen.
In je omgaan met je kind zijn er met andere woorden
twee niveaus :
. het oppervlakte- of basisniveau van het hier en nu
in wat je hier en nu zegt en doet in reactie op wat
je kind hier en nu zegt en doet, en
. het diepte- of syntheseniveau van het algemene
in hoe je iets in het algemeen zegt en doet in
19
reactie op wat je kind in het algemeen zegt en doet.
Het eigenwaardegevoel van het kind is iets wat progres-
sief opgebouwd wordt van bij de geboorte en vormt de
synthese van alle persoonlijke ervaringen en alle opge-
nomen informatie vanuit de omgeving.
Wat zich op beide niveaus afspeelt is essentieel voor de
ontwikkeling van het eigenwaardegevoel van het kind :
. voor de ouderlijke reacties in het hier en nu kunnen
ouders best kiezen voor positieve en aanmoedigende
reacties op het gedrag van het kind of op wat in het
gedrag van het kind kan of nog voor de pogingen
van het kind. Voor het gedrag of gedeelte van het
gedrag van het kind dat niet kan of voor mislukte
pogingen kan best aan het kind duidelijk gemaakt
hoe het alsnog of voor de toekomst kan. Negatieve
en ontmoedigende reacties, zeker als ze meer per-
soonlijk en algemeen zijn, kunnen onzekerheid bij
het kind doen ontstaan. Tijdens de uitvoering van
een bepaald handelen kunnen de ouders kiezen voor
ondersteuning en vertrouwen zodat het kind er toe
komt stap voor stap vooruit te komen in zijn
handelen op een manier die kan. Het kind kan
hierbij geholpen worden zichzelf te ondersteunen
en te vertrouwen vanuit zijn reeds verworven
kunnen en zijn sterke kanten.
20
. in het hier en nu kunnen ouders er ook voor kiezen
het kind hanteerbare ruimte te bieden om eigen
positieve en aanmoedigende ervaringen te kunnen
opdoen van in iets te lukken, of van voor een deel
te lukken of van een poging te hebben gedaan. Ook
van te kunnen leren uit negatieve en ontmoedi-
gende ervaringen. Ook op die manier te kunnen
ontdekken van wat zelf aan te kunnen en van op
zichzelf te kunnen rekenen voor wat. Als ouder
kan dit door het kind een veilige en toenemende
keuzevrijheid aan te bieden.
. in het hier en nu kunnen ouders ook zelf blijk ge-
ven van een eigen positief zelfbeeld, een gezonde
dosis eigenwaardegevoel en voldoende zelfvertrou-
wen. Hebben ouders hier voor zichzelf veel vra-
gen en problemen rond, dan verhoogt het risico dat
ook bij het kind vragen hier rond over zichzelf
oprijzen. Het spontane samenvallen van het kind
met zichzelf en de speelse spontaniteit van het kind
kunnen dan vervallen in een afstandelijk oordelend
kijken en omgaan met zichzelf waardoor getracht
wordt op gecontroleerde wijze controle over
zichzelf te verwerven. Het zelfmedelijden van
ouders waarmee dit soms gepaard gaat, kan ook
zelfbeklag en -medelijden bij het kind oproepen
waardoor aan zelfvertrouwen wordt verloren.
. als ouder laat je in het hoe van je reactie in het al-
21
gemeen blijken wie het kind in je ogen is, welk
gevoel en welke valentie er bij je over je kind
bestaat en hoe je met je kind wil omgaan. Zucht je,
bijvoorbeeld, 'weeral', dan zeg je niet zozeer dat
iets nu niet lukt, maar dat je kind gewoon in iets
niet weet te lukken. Het negatief zelfbeeld over je
kind, je negatief gevoelsmatig oordeel en je gering
vertrouwen in je kind komen dan naar voor. Ant-
woord je in de plaats van je kind of neemt je het
van je kind over, dan laat je indirect voelen dat je
twijfelt aan het kunnen en de zelfstandigheid en
zelfverantwoordelijkheid van je kind. Gooi je er
woedend uit of verwijt je je kind, bijvoorbeeld, 'nu
te merken wat je altijd al had gevreesd', dan tikt dit
erg aan bij je kind, ook al bedoelde je dit laatste
helemaal niet. Eerder dan je specifiek gevoel ver-
bonden aan een specifiek gedrag van je kind in
een specifieke situatie globaal mee te geven in het
hoe van je reactie, kan je verkiezen het specifieke
van het gevoel, het gedrag en de situatie direct te
verwoorden en zo te beklemtonen en te verduide-
lijken. 'Als je niet weet te kiezen wat hier en nu
te doen dan voel ik machteloosheid in mij opko-
men.' Dit is heel wat anders dan je kind verwijten
'Wat ben je toch altijd een besluiteloos iemand
geweest." In het hoe van je reactie kan je dan
beter het algemeen gevoel laten doorklinken van
een positief beeld van je kind, van een waarde-
vol gevoel en van een groot vertrouwen. Het
22
geloof in je kind is oké en dat mag je kind ge-
weten hebben, alleen zijn specifiek gedrag dat
wil je graag bijsturen in ieders voordeel. 'Ik weet
wat je waard bent en wat er in je zit, spijtig dat het
niet steeds helemaal tot zijn recht komt of dat je
het nu en hier laat afweten. Kan je alsnog, of een
volgende maal terug laten zien wie je bent en in
wie we geloven.' Als ouder kan je er hierbij op
letten geen irreële dingen van je kind te verwach-
ten waar je kind onmogelijk aan kan beantwoor-
den. Wat positief doorklinkt zal als belangrijk
voordeel hebben dat een kind ook van zichzelf zal
kunnen houden en in zichzelf zal kunnen geloven,
omdat het kind aanvoelt dat zijn ouders ook van
hem houden en in hem geloven. Het kan ook als
voordeel hebben dat het kind gemakkelijker zich-
zelf zal kunnen accepteren en met zichzelf kan om-
gaan zoals het is, omdat het ervaart dat zijn ouders
hem niet voortdurend willen veranderen en ook
weten om te gaan met wie het is. Dit betekent
geenszins als ouder alles van je kind zomaar te aan-
vaarden en goed te keuren. Het betekent wel te
kunnen bijsturen aan de oppervlakte uitgaande van
een positieve basis in de diepte. Hierdoor kan ver-
meden dat het kind niet openstaat en niet mee wil
vanuit een ongeloof in zichzelf, of vanuit een
al te gekwetst of miskend zelf. Waardoor het zich
afwendt om erger te voorkomen, of dit doet van-
uit het gevoel dat er toch nog weinig kan veranderd
23
worden. Met als risico dat het zich ook van zich-
zelf afwendt en zichzelf in de steek laat. Met een
negatief zelfbeeld, een gering eigenwaardegevoel
en een gebrek aan zelfvertrouwen tot gevolg.
. vanuit wat je kind zegt of doet afleiden hoe je kind
zijn situatie en de dingen erin opneemt en orga-
niseert, en hoe dit je op zijn beurt zicht doet krijgen
op hoe je kind denkt, voelt over, en wat voor
zichzelf wil. Je kind zoekt, bijvoorbeeld, weinig
vrienden op en geeft blijk weinig zijn tijd te
organiseren met of in functie van vrienden. Zo laat
het zien weinig te geloven een interessant iemand
voor groepsgenoten te kunnen zijn. Door met je
kind over zijn zelfbeeld, eigenwaardegevoel en
zelfvertrouwen te praten kan je hier samen zicht
op krijgen en door het te benoemen meer vat. Zo
kan je eventueel je kind coachen hoe aan zelfver-
trouwen te kunnen winnen, door een groter eigen-
waardegevoel vanuit een gunstiger zelfbeeld. Je
kind, bijvoorbeeld, helpen meer zelfactief vrien-
den te zoeken, vanuit een zich meer instellen op
vrienden, door een gunstiger inschatting van zich-
zelf voor groepsgenoten. Als coach neem je het
niet van je kind over, maar help je het zicht te krij-
gen op wat is en op hoe zich iets interactief af-
speelt. Van hieruit zoek je samen met je kind aan
wat het zou kunnen en willen werken en vervolgens
hoe dit te kunnen opnemen en wat je rol hier in zou
24
kunnen zijn om hierin te lukken. In dit samen-
praten kan je ook zoeken hoe het kind zou willen
hoe je over hem zou denken. Hiertoe kan je samen
achterhalen wat het kind mist in hoe je nu over
hem denkt en hoe je als ouder tot die veranderingen
zou kunnen komen waaraan behoefte. Welke
veranderingen hiertoe bij je nodig zouden zijn.
. als ouder vermijden dat je kind een grote criticus
in zichzelf stopt die voortdurend wijst op zijn
tekortschieten. Zoals niet lief genoeg, zoals niet
ijverig genoeg, zoals niet zelfstandig genoeg. Het
kan tot gevolg hebben dat het kind zich gemakke-
lijk niet oké of waardeloos voelt, dat het zich over-
dreven angstig of schuldig voelt, of teleurgesteld in
zichzelf, of bang is te mislukken, afgekeurd of
afgewezen te worden. Dit voorkomen kan door
het kind niet continu, herhaaldelijk of overdreven
te confronteren met zijn tekortschieten, zoals : 'Je
broer is gemakkelijker.', 'Je zus doet meer haar
best', 'Zal ik wel even doen, dat gaat sneller.'
Eerder dan je kind verwijten te maken, kan je
ervoor kiezen je kind aan te spreken, aan te sporen,
aan te moedigen en te steunen.
. als ouder aanreiken wat bevorderlijk is en weg-
nemen wat inbeperkend is. Eerder dan je kind
gemakkelijk op te zadelen met gedachten, manieren
en reacties die zijn eigenwaardegevoel en zelfbeeld
25
gemakkelijk verzwakken, de voorkeur geven je
kind te helpen met gedachten, manieren en reacties
die bijdragen om zijn eigenwaardegevoel en
zelfbeeld te versterken.
. als ouder een bijdrage leveren aan het tegemoet
komen aan de behoeften van je kind zodat een ge-
voel kan ontstaan van bestaanszekerheid, van vei-
ligheid, van integriteit, van aanvaard worden, van
competent-zijn en van bereiken van eigen doelen,
een gevoel waarop zelfvertrouwen kan groeien.
. als ouder vermijden in de omgang met je kind in
een negatieve spiraal terecht te komen. Vermijden
bijvoorbeeld, door negatieve opmerkingen over
wat je kind doet, zijn zelfvertrouwen te verminde-
ren. Met als risico dan dat je kind vanuit een
geringer zelfvertrouwen, bijvoorbeeld, sneller
opgeeft of minder van zichzelf verwacht. Wat
dan weer aanleiding is voor opmerkingen hierover
van je kant. 'Kan je niet volhouden, ben je niet te
snel tevreden over jezelf.'
In een grootschalig onderzoek onder Canadese en Ame-
rikaanse adolescenten voorspelde de gezinscohesie lon-
gitudinaal een toename van het zelfvertrouwen van ado-
lescenten. Jongeren die genoten van de voordelen van
een sterk, hecht gezin, hadden de meeste kans om in de
vroege adolescentie meer zelfvertrouwen te krijgen.
26
Emotionele en gedragsproblemen jongeren en gering
zelfvertrouwen
Vanuit bepaalde hoek wordt een verband gelegd tussen
emotionele en gedragsproblemen en een gering zelfver-
trouwen. Dit gering zelfvertrouwen wordt dan weer in
verband gebracht met specifieke opvoedingservaringen
als kind. Aandacht wordt dan gevraagd zich niet enkel te
richten op de emotionele en gedragsproblemen als ge-
volg, zoals angst, prikkelbaarheid, depressie, verslaving,
e.a. en deze te behandelen, maar ook zorg te besteden
aan het onderliggend gering zelfvertrouwen aan de ba-
sis, en hoe dit alsnog te verhelpen door aandacht te be-
steden aan de opvoedingservaringen aan de oorsprong.
Meer lezen :
Gielis, S., Verhoeven, E., & Degrave, W. (2018). Opvoe-
den tot zelfvertrouwen: 20 manieren om de weerbaar-
heid van je kind te vergroten. Tielt: Lannoo.