1
(P)referentiële
opvoeding en begeleiding
van a tot z
12-delige
wetenschappelijke encyclopedie
Deel 2 : Em - Ge
Accent op gedragsomgang en welzijn
Hoofredactie: Jo Franck
2
INDEX DEEL 2 ENCYCLOPEDIE
Emotie- en zelfregulatie 10
Wat doen wanneer emoties het dreigen over te nemen
van jezelf ?
Delen van emotioneel ervaren 21
Hoe en waartoe wil iemand een emotioneel ervaren de-
len ?
Emotionele competentie-ontwikkeling 28
Het is voor de ontwikkeling van een kind belangrijk dat
het leert omgaan met zijn emoties.
Intro emotionele intelligentie 50
Hoe goed weet je rekening te houden met eigen gevoe-
lens en gevoelens van anderen.
Empowerment 56
Empowerment gaat uit van de krachten die iemand bezit
en hoe deze te laten toenemen.
Een dimensie meer, een dimensie minder 62
Soms ontbreekt iets in de relatie ouder-kind, soms is iets
te veel.
3
Het enneagram in de opvoeding 76
Het enneagram laat toe te achterhalen waar het voor je
als ouder of voor je kind in je gedrag vooral om draait.
Het maakt duidelijk of je elkaar gemakkelijk vindt in in-
teractie en hoe hier meer toe te kunnen komen.
Anders omgaan met eigen ervaren 101
Kinderen met problemen hebben niet steeds alleen of
zozeer problemen met de realiteit, maar ook met hoe ze
de realiteit ervaren en er mee omgaan.
Ervaringbiedende en begrenzende benadering 108
Hoe eigen ervaring laten opbouwen binnen een veilige
omgeving.
Escalatie voorkomen 116
Een conflict dreigt soms sneller uit de hand te lopen dan
je had verwacht. Je staat dan voor de moeilijke opgave
het tij te keren.
Wat eten stoort ? 131
Het eetgedrag van een jongere wordt vaak grondig ver-
stoort. Wat ligt aan de basis en hoe hieraan verhelpen ?
Evenwicht in de opvoeding ? 144
Een denken in termen van evenwichten in en tussen wie
en wat in de opvoeding kan een meerwaarde inhouden.
4
Extern in relatie tot intern 153
Je relatie als ouder met je kind gaat niet meer zozeer uit
van principes maar van wie je kind is.
Hoe extremen vermijden ? 160
Als ouder kan je omgang met je kind soms een extreme
vorm aannemen. Hoe komt dit en hoe kan je dit
vermijden ?
(Faal)angst 176
Heel wat kinderen krijgen af te rekenen met (faal)angst.
Hoe dit ondervangen ? Wat kan het kind zelf doen ?
Emotioneel automatisme of feitelijk realisme 185
Als ouder loop je gemakkelijk op de feiten vooruit. Je ma-
nier van denken vervormt de realiteit. Wat hieraan te
kunnen doen ?
Filosoferen met ouders 200
Analoog aan 'filosoferen met kinderen' kunnen ouders
zich op een pretentieloze wijze meer bewust worden van
hun denken naar vorm en inhoud.
Functionele en intentionele benadering 223
Als kind kan je tot ontwikkeling komen in de spontane
alledaagse omgang met je ouders. Soms is een meer
doordachte en gerichte omgang nodig.
5
Gebruik van druk en afstand 233
Wanneer je niet de gewenste reactie bekomt, ben je ge-
makkelijk geneigd naar druk en afstand te grijpen. Wat is
je kans op succes ?
Gedoseerde omgang 240
Een gedoseerde omgang met situaties en problemen,
en met jezelf, anderen, je relatie, de context en je voor-
stellingen in die situaties en met die problemen biedt
een kans op meer zelfregulatie.
Gedrag wordt gedragen 250
Gedrag doet zich zo maar niet voor. Het is stevig onder-
bouwd met wat voorheen verworven.
Gedragsblokkering 286
Spanningen leiden gemakkelijk tot spanningsgevoelens.
Gevoelens die uiteindelijk het gewenste gedrag blokke-
ren en ongunstig gedrag in de plaats doen ontstaan.
Gedrags- of onderliggende oriëntatie 300
Als voor je als ouder iets niet kan, ga je dan in tegen het
gedrag of de onderliggende mening, gevoelens of be-
hoeften van je kind ?
Emotionele en gedragsproblemen bij kinderen 307
Als het een kind niet goed gaat, kan je dit uit heel zijn
doen merken.
6
Mijn mama of papa verliezen gemakkelijk hun geduld
jongerenthema 343
Wat doen als kind als je mama of papa gemakkelijk hun
geduld verliezen ?
Het geheugen van het kind 357
Het geheugen van een kind is bij de geboorte min of
meer een onbeschreven blad. Alles wat het meemaakt,
verneemt en ervaart, slaat het op een of andere manier
op voor later.
Klein geleerd, groot toegepast 389
Sociale ervaringen in eigen kring zet de jongere om tot
sociale kennis die zijn later gedrag in de samenleving
kenmerkt.
Zo geleerd ! 394
Kinderen leren niet alleen iets op school, ook thuis wordt
op zeer diverse wijzen iets geleerd.
Gender (schema)ontwikkeling 410
De identiteit die het kind opbouwt wordt mogelijk beïn-
vloed door de genderschema's van meisje-zijn en jon-
gen-zijn die het ontwikkelt op basis van zijn ervaringen.
7
Gerichte gespreksvoering 421
In beïnvloedende gesprekken met elkaar kan je je als ou-
der of kind richten op elkaars motivatie, op elkaars infor-
matie, op elkaars betekenisgevingen, of op elkaars keu-
zes en beslissingen.
Aandacht geven 430
Als ouder stel je jezelf gemakkelijk de vraag welke aan-
dacht je kind te geven.
Welk gevoel ? 440
Het gevoel dat het kind ontwikkelt, staat vaak niet los
van wat het in contact met zijn omgeving ervaart.
Voor een goed gevoel 452
Sommige jongeren hebben gemakkelijk te maken met
negatieve gevoelens. Hoe gaan ze er mee om ? Hoe kan
hulp geboden ?
Geweld en haar context 467
Geweld kan niet los gezien worden van haar context.
Context waarin spanning of afstand aanwezig is.
Geweld in en uit de opvoeding 476
Duiken problemen op in het opvoedingsgebeuren, dan
kan nagegaan of niet een of andere vorm van geweld
aanwezig is.
8
Geweldproof 483
Geweld doet zich niet steeds voor als een handelen, het
is vaak ook een situatie, of het is een manier van denken
die aan de basis ligt.
Bronnen ouderlijk gezag 490
Hoe zeggingskracht over je kind hebben ? Dit kan door-
dat het kind van je kan leren, verwacht wordt dat je in-
staat voor het kind, je het kind kan belonen of straffen.
Tenslotte omdat je kind wil worden zoals jij en je kind
naar je refereert in zijn ontwikkeling.
Gezagsdoserende benadering 496
Deze benadering zoekt een evenwicht tussen leidingge-
ven en zelfstandigheid stimuleren.
Gezinscommunicatieve schema’s 501
Gezinsleden maken bij hun communicatie gebruik van
schema's met een zekere oriëntatie op openheid en con-
formiteit.
Werken aan je gezinscommunicatie 512
Zo de communicatie tussen ouder en kind minder vlot
verloopt of oppervlakkig blijft, kan je werken aan onder-
liggende communicatie schema's.
De gezinsgroep in een ander teken 524
De veranderingen die zich in de samenleving voordoen,
zijn ook in het gezin terug te vinden. Ook in je gezin ?
9
Opvoedingsondersteuning als gezinsondersteuning 531
Opvoedingsondersteuning neemt soms de vorm aan van
gezinsondersteuning. Dit is omdat ouders de opvoeding
van hun kind wel zouden aankunnen, maar de gezinssi-
tuatie het hen niet toelaat.
Ontstaan van gezinsschema’s 536
Zoals gezinsleden het gezin kennen, zo reageren ze er
emotioneel en gedragsmatig naar.
Wijzigen van gezinsschema’s 551
Door kennis over het gezinsfunctioneren te wijzigen,
ontstaat de mogelijkheid tot minder spanning en con-
flict.
Een gezin : vele vormen en inhouden jongerenthema
559
Elk gezin is net weer anders, zowel in samenstelling als
naar inhoud. Wie telt en wat telt ?
Diversiteit in het gezin 566
Steeds meer is er aandacht voor verscheidenheid ook
binnen het gezin en hoe deze verscheidenheid in te pas-
sen in het geheel.
10
Emotie- en
zelfregulatie
EMOTIES EN JEZELF
Niet steeds gemakkelijk voor je kind of voor jezelf als ou-
der, wanneer je merkt dat je je zelfcontrole dreigt te ver-
liezen. Je bent mogelijk zo opgewonden, of zo bang, zo
boos of zo teleurgesteld dat je emoties je dreigen te
overspoelen en het van je over dreigen te nemen.
Mocht je je gevoel op een schaal van één tot tien kunnen
weergeven, je zou hoog uitkomen. Mocht je tegelijk je
beschikbare kracht op eenzelfde schaal kunnen weerge-
ven, je zou laag uitkomen. Het gevoel is groter en sterker
dan jezelf, zo dreigt dit het van je over te nemen. Er is
nog weinig plaats voor iets anders. Tegelijk dreigt het
ook je reactie te bepalen, er is nog weinig weerwerk van
je mogelijk.
Wat doen wanneer emoties het dreigen over te ne-
men van jezelf ?
11
Onmiddellijk stelt zich de vraag hoe dit niet te laten ge-
beuren en zelf nog greep te hebben op je ervaren met
de situatie en op je reactie erop.
Concreet kan je dit bewerkstelligen door enerzijds je
emotie niet te hoog te laten oplopen en door anderzijds
zelf voldoende veerkrachtig te blijven. Zodat de verhou-
ding ervaren emotie en beschikbare veerkracht in het
voordeel is van het laatste. Jij voelt je voldoende opge-
wassen tegen met wat je te maken krijgt. Je draagkracht
is voldoende groot om de draaglast waarvan je emotie
een uiting is, aan te kunnen.
OMGAAN MET EMOTIES EN JEZELF
Concreet kan je hier aandacht aan geven door enerzijds
je emotie te visualiseren en anderzijds ook je veerkracht.
Zo kan je je ervaren emotie weergeven op een schaal van
0 tot 10. Zo ook kan je je aangevoelde veerkracht weer-
geven op een schaal van 0 tot 10. Eventueel kunnen ou-
ders dit samen met en voor hun kind doen.
12
Op deze wijze krijg je een precies zicht op je ervaren be-
lasting uitgedrukt in je emotieniveau en je beschikbare
draagkracht uitgedrukt in je veerkrachtniveau. Zo krijg je
ook precies hoogte wanneer een adempauze te moeten
voorzien omdat je zelf niet meer opkan tegen wat er in
je omgaat en je zo elke zelfcontrole dreigt te verliezen.
Je beschikbare draagkracht is dan te klein of te zwak ge-
worden tegenover de aanwezige draaglast die te groot
of te zwaar is geworden. Als je niet meer opkan tegen
jezelf tegen wat er in je omgaat, zal je ook niet gemakke-
lijk opkunnen tegen de aanwezige situatie en ook niet te-
genover anderen in die situatie. Je emotie is dan groter
dan jezelf en heeft mogelijk de leiding van je overgeno-
men.
Meest ideaal is er voor te zorgen dat je emoties zo laag
mogelijk blijven en dat je veerkracht zo hoog mogelijk
wordt. In elk geval er voor te zorgen dat je emotieniveau
13
steeds lager is dan je veerkrachtniveau. En zo dit niet zo
is, eerst je emotieniveau te verlagen en je veerkrachtni-
veau te verhogen, vooraleer verder te gaan. Zo niet ver-
lies je gemakkelijk de controle over jezelf, maar ook over
de situatie en tegenover anderen in die situatie. De situ-
atie dreigt dan gemakkelijk te escaleren, met alle gevol-
gen van dien, zowel voor de anderen, maar ook voor je-
zelf.
E m o t i e a f n a m e
Om te weten wat emotieverlagend werkt, is het goed
even stil te staan bij wat emotieverhogend werkt. Dit zijn
mogelijk aanleg, of stress-gevoeligheid ontwikkeld in de
eerste kinderjaren, en overmatige en langdurige stress
in het nu. Niet enkel de effectieve stressfactoren in de
buitenwereld, ook de wijze waarop je met die stressfac-
toren omgaat en wat je in jezelf oproept hierbij, werken
emotieverhogend.
Zo kan je om je emoties te verlagen en voldoende laag
te houden rekening houden met je gevoeligheid vanuit
aanleg of vanuit je verleden. Zo kan je ook best vanuit de
actuele situatie indien mogelijk overmatige en langdu-
rige stress zo veel mogelijk trachten te vermijden. Dit kan
je preventief proberen te doen door tijdig dingen aan te
pakken en zo dit niet kan reactief je aanpak zoveel mo-
gelijk trachten te spreiden en zeker niet alles samen te
laten komen. Naast het doseren van wat op je afkomt,
14
kan je zelf proberen er zo goed mogelijk mee om te gaan,
dit door geen onnodige spanningen in jezelf op te wek-
ken. Dit kan je door te kiezen voor helpende gedachten,
voor ondersteunende herinneringen, voor gunstige
voorstellingen, voor het bewandelen van een positief
spoor gebruik makend van wat werkt, eerder dan terecht
te komen op een negatief spoor, vanuit wat ontbreekt of
niet blijkt te werken.
Ingrijpen op emotietoename begint met het tijdig onder-
kennen ervan, zodat je actie kan ondernemen. Dit kan
door in tijd en ruimte enige afstand in te bouwen, een
rustpauze, bijvoorbeeld, of even uit de situatie proberen
stappen, bijvoorbeeld, en daar zonodig tijd en ruimte
voor te vragen. Dit kan ook door de actie- en reactiespi-
raal met je omgeving waarin je mogelijk terecht geko-
men bent, even te onderbreken. Dit kan door ofwel min-
der te reageren op elkaar waarbij je anders te veel van
elkaar afhangt, of in het ander geval net minder zelfac-
tief gedrag te vertonen en meer op elkaar te proberen
inspelen. Dit kan ook door enige ruimte en afstand te
winnen tegenover je gevoelens en mogelijk gekoppelde
gedachten, zodat ze niet onmiddellijk reactiebepalend
zouden zijn. Zo kan je kijken naar en denken over je ge-
voelens en aanwezige gedachten en ze ofwel beschou-
wen als maar gevoelens en maar gedachten zonder on-
middellijke of volledige realiteitsgehalte, of kan je via
een ander kijken en denken trachten komen tot andere
15
gevoelens en andere gedachten. Je gevoelens en ge-
dachten zijn dan een gegeven, dat je via je mentale pro-
cessen tracht te beoordelen en te wijzigen zodat ze een
groter realiteits- en bruikbaarheidsgehalte verwerven.
Kom je er zelf niet uit, dan kan je je gevoelens en gedach-
ten trachten delen met elkaar en dit op een niet beschul-
digende of niet aanvallende wijze. Het gaat in je voorstel-
ling om een moeilijkheid die bespreekbaar is. Om zo te
zien waarin je elkaar kan vinden en wat bruikbaar is naar
elkaar toe.
Gevoelens doseren is evenwel iets anders dan aan je ge-
voelens voorbijgaan, waardoor ze anders gemakkelijk
gaan toenemen. Gevoelens zijn zowat steeds een signaal
dat iets in gevaar komt. Door hier voor jezelf en samen
met elkaar wat aan te doen, kan het signaal afnemen en
meteen je emotieniveau. Je kind of jijzelf als ouder kan,
bijvoorbeeld, boos worden omdat je ervaart dat er te
weinig naar je geluisterd wordt. Je kan dan nagaan hoe
je beter beluisterd zou kunnen worden, bijvoorbeeld,
door tijdig iets aan te geven, of door wat kan en wat je
verwacht beter op elkaar af te stemmen. Nuttig is ook de
verschillende mogelijke emoties precies te weten her-
kennen. Bijvoorbeeld, was je teleurgesteld, angstig, op-
gewonden of boos. Elk van deze emoties verwijst naar
iets anders, dit omdat onderliggend een andere be-
hoefte aanwezig is. Bijvoorbeeld, iets loslaten, ietwat af-
stand nemen, hulp vragen, doorzetten. Tenslotte kan je
trachten een zekere tolerantie te ontwikkelen tussen
16
wat je opmerkt - als wat je van een waargenomen situa-
tie maakt - en wat je verwacht, wenst, wil bereiken, ver-
kiest of nodig hebt. En zo het verschil of de afstand welke
aan de basis ligt van bepaalde emoties, aan te kunnen.
Je wil er, bijvoorbeeld, bijhoren maar vindt je geen res-
pons. Door dit gevoel van isolatie of afwijzing tijdelijk te
accepteren, kan je nieuwe inspanningen doen, zodat
aansluiting alsnog mogelijk wordt en je negatieve gevoe-
lens kunnen verdwijnen.
V e e r k r a c h t t o e n a m e
Om te weten wat veerkrachtverhogend werkt, kan het
nuttig zijn even stil te staan bij wat veerkrachtverlagend
werkt. Dit zijn mogelijk aanleg, negatieve ervaringen uit
het verleden des te meer naarmate ze op jongere leeftijd
voorkwamen, of actuele situatie-eigen factoren. Zo kan
ziekte ondermijnend zijn, of emotionele kwetsbaarheid,
of gebrek aan begrip en steun vanuit de onmiddellijke
leefomgeving.
Hoe gunstiger iemands ontwikkeling verloopt, hoe meer
kracht en sterkte iemand weet te verwerven. Je voelt je
geborgen en gesteund, je kan steeds op anderen terug-
vallen. Belangrijk is zo ook begrip en steun bij jezelf te
kunnen vinden.
17
Gunstige ontwikkeling betekent ook kunnen beschikken
over zich nog steeds verder ontwikkelende competen-
ties. Zoals weten en kunnen omgaan met anderen, met
problemen, en met zichzelf. Zoals toenemend sociaal en
communicatief vaardig zijn, zoals beschikken over con-
flict- en probleemoplossende vaardigheden, zoals sa-
men met anderen zijn en tegelijk voldoende zelfstandig
weten zijn, zoals kunnen rekenen op opgebouwd ver-
trouwen en geloof in anderen, in dingen en in zichzelf,
zoals weten omgaan met uitgelokte emoties en opko-
mende gedachten.
Ontbreken die dingen in de werkelijkheid dan kan je via
praten met jezelf toch proberen zoeken hoe ze te over-
bruggen. Concreet kan dit door ondersteunend en aan-
moedigend met jezelf te praten. Zo kan je eventueel ko-
men tot andere toegekende betekenissen, tot het bij-
stellen van je verwachtingen, en tot het behoud of her-
winnen van een zeker optimisme.
Dreigt je veerkracht af te nemen, dan kan je vooral door
zelfactief dingen te ondernemen naar buiten maar ook
naar jezelf toe ze weer op peil trachten te krijgen. Dit kan
je door te praten met je omgeving, maar ook met jezelf.
Dit kan je ook door stapsgewijs dingen te ondernemen
samen en alleen die elk sterker maken en de situatie of
moeilijkheid meer hanteerbaar.
18
Dreigt je veerkracht af te nemen dan kan je ook trachten
voldoende realiteitszin en soepelheid te hanteren die
maken dat je gemakkelijker met iets weet om te gaan.
Dreigt je veerkracht af te nemen, dan kan je alles wat
ballast is en niet werkt achterwege laten en je richten op
alles wat behulpzaam is en wat werkt en beschikbaar is.
S a m e n e n a l l e e n
Kom je er alleen niet uit, dan kan je het altijd samen pro-
beren en zien of de ander of een niet onmiddellijk be-
trokken iemand een bijdrage kan leveren. Zodat je ster-
ker komt te staan en zo meer aankan. Vermeden moet
evenwel worden dat ouders de emotie- en zelfregulatie
van hun kind over nemen. Bijvoorbeeld door het kind te
verplichten van gevoelens op te bergen. Of door het kind
onder druk te zetten om niet flauw te doen. Zo leert het
kind niet zelf tot emotie- en zelfregulatie te komen, zo
leert het ook geen vaardigheden die hiertoe bijdragen.
Beter is samen met het kind te zoeken naar manieren
hoe het zijn emoties en zelfgevoel kan reguleren.
Soms zal je als kind of als ouder dingen met jezelf moe-
ten afspreken. Vooral wanneer ze in werkelijkheid ont-
breken, kan je ze via je manier van omgaan met de din-
gen proberen te bereiken. Zo zal je soms je emotie wan-
neer deze erg groot dreigt te worden in je ervaren, moe-
ten milderen, door ze, bijvoorbeeld, tot de helft terug te
19
brengen. Zo zal je soms je zelfvertrouwen moeten op-
krikken, dit door meer de leiding te nemen en voor jezelf
je zelfgevoel en je reactie te bepalen, los van wat de om-
geving uitlokt. Zo meer de bron bij jezelf leggend in
plaats van ze buiten je te plaatsen. Deze zelf geacti-
veerde voorstelling van rustiger te zijn en meer aan te
kunnen, kan dan mogelijk als zichzelfwaarmakende ver-
wachting, je handelen en ervaren kleuren en meebepa-
len. Door een nog te realiseren spoor te bewandelen,
kan je zo kansen creëren en maken dat wat je je voorstelt
werkelijkheid kan worden. Deze zelf geactiveerde voor-
stellingen kan je oproepen vanuit eerdere ervaringen
waarin je rustig was en je je sterk en krachtig voelde.
Deze ervaringen liggen mogelijk in je herinnering opge-
slagen als je goedgevoel deel in tegenstelling tot je on-
zelfzeker deel, of als je sterke kant in tegenstelling tot je
zwakke kant. Door dit zelfzeker deel en je sterke kant op-
geslagen als een geheugenschema, te activeren, win je
aan mogelijkheden.
OMGAAN MET EMOTIES EN JEZELF TOEGEPAST
Geef met de lichtgroene strook je gewenste emotie- en
veerkrachtniveau aan. Geef met de donkergroene strook
het werkelijke emotie- en veerkrachtniveau weer. Ga
voor jezelf na wat te kunnen doen om het verschil tussen
het wenselijk en het aanwezig niveau te kunnen over-
bruggen. Luk je er zo in het emotieniveau beneden het
20
veerkrachtniveau te krijgen en verder te houden? Behoud
je voldoende de leiding en controle?
21
Delen van
emotioneel ervaren
Hoe verloopt dit delen van emotioneel ervaren ?
Je kind of jijzelf als ouder kan mogelijk te maken krijgen
met een situatie of gebeuren dat je emotioneel erg aan-
grijpt en heel wat in je losmaakt. Als kind maar ook als
volwassene heb je er dan erg veel behoefte aan bij ie-
mand te kunnen zijn en te kunnen vertellen wat er was
en gebeurde.
Voor het jonger kind tot acht jaar is dit bijna steeds één
of beide ouders. Vanaf acht jaar komen er ook broers of
zussen of een vriend bij om zijn emotioneel verhaal aan
te doen. Voor adolescenten en volwassenen gaat het om
de kring van vertrouwden, zoals ouders, broers en zus-
sen, vrienden en partner. Wie professioneel is of niet
Hoe en waartoe wil iemand een emotioneel ervaren
delen ?
22
vertrouwd of onbekend, wordt niet gemakkelijk geko-
zen. Hechtingsfiguren of de vervangpersonen ervan, zo-
als later de partner, worden dus gekozen om een emoti-
oneel ervaren mee te delen.
Naargelang van de getoonde emoties zullen zij vooral re-
ageren met praten en vragen stellen, hun mening uiten
en betekenis geven. Dit is het geval zo wat vertoond
wordt matig is. Is wat emotioneel getoond wordt erg uit-
gesproken, dan zal minder met woorden worden gerea-
geerd en zal meer nonverbaal gedrag worden aange-
wend, zoals aanraken, lichaamscontact en ander hech-
tingskenmerkende uitingen. Kenmerkend is dat je als
vertrouwenspersoon zelf emotioneel beroerd wordt en
erge emoties kan ervaren bij het beluisteren van het
emotioneel ervaren, dit in verhouding tot de ontmoete
emoties. Hoe open ook voor een emotioneel ervaren,
toch zijn er grenzen aan. Dit komt door de eigen gewekte
negatieve gevoelens van angst, verdriet of walging. Zo
neemt de mate van beschikbaarheid af. Dit uit zich mo-
gelijk in minimaliseren en in afremmen van praten en
luisteren.
Erover willen praten volgt heel snel na het emotioneel
ervaren, meestal nog dezelfde dag. Het herhaalt zich in
de dagen en weken, tot zelfs maanden nadien, naarge-
lang de intensiteit van de aanwezige emoties.
23
Iets kan je zelf overkomen zijn als kind of volwassene: zo-
als een ongeval of verwonding, of een mislukking of ver-
lies, of een afwijzing of uitsluiting, of een felle discussie
of persoonlijke kritiek, of je kreeg te maken met een ge-
vaar of bedreiging, of je werd geweld aangedaan of
voelde je machteloos of verloren, of iets gebeurde dat je
normale manier van denken en doen op de helling zette,
iets wat je niet had verwacht deed zich voor of iets wat
je had verwacht bleef achterwege. Het kan ook dat je te
maken krijgt met een gebeuren of een verhaal van ie-
mand die iets ergs overkwam en je hiermee confron-
teerde. Veelal ook in je onmiddellijke leefomgeving. Je
bent dan gemakkelijk geneigd wat je vernam nog aan ie-
mand anders vertrouwd door te vertellen. Zoals wat je
kind vertelde dat je wil doorvertellen aan je partner, bij-
voorbeeld.
Dit delen van iemands emotioneel ervaren brengt je mo-
gelijk beiden dichter bij elkaar. Op het einde van de ge-
voelsuitwisseling is er een grotere geneigdheid meer van
elkaar te houden. Zo kan dit een aanwezige band beves-
tigen, hernieuwen of aanhalen.
Waartoe delen van emotioneel ervaren ?
Gemakkelijk wordt verondersteld dat dit delen van een
emotioneel ervaren met iemand, dient om de aanwezige
emoties te ontladen en overheen de opgewekte emoties
24
te komen. Zodat de herinnering aan de situatie of gebeu-
ren niet langer uitgesproken emoties zou opwekken. On-
derzoek lijkt dit tegen te spreken. Praten roept vaak de
emoties terug op samen met lichaamssensaties en her-
inneringen. Ze brengt evenwel geen emotionele verlich-
ting en bevrijdt de herinnering niet van haar emoties. De
reden hiervoor kan zijn dat een emotionele herinnering
belangrijke informatie bevat voor gelijkaardige situaties
in de toekomst. Zodat je een herhaling weet te vermij-
den.
Ook al lijkt erover praten emotioneel weinig beterschap
te bieden, toch kan vastgesteld worden dat iemand die
iets overkwam hierover wil praten en dat dit als positief
en zinvol wordt ervaren. Het wordt actief opgezocht en
gewaardeerd door wie iets overkwam, ook al roept dit
de negatieve ervaring weer op samen met eraan gekop-
pelde emoties en gedachten.
Een emotioneel ervaren beroert ook iemands beeldvor-
ming. De betekenis die een situatie of gebeuren krijgt zo-
als gevaarlijk, zonder controlemogelijkheid of zonder
ontkomen aan, kan mogelijk ook uitdeinen naar een bre-
der betekenisdomein zoals de wereld is onveilig, de ei-
gen hulpeloosheid als individu en de onrechtvaardigheid
van het leven. Zo wordt het beeld van de wereld en van
iemand erin beïnvloed en ondergraven.
25
Vandaar de nood om met de hulp van iemand klaarheid
te scheppen, te begrijpen en te verklaren wat gebeurde,
betekenis te geven en orde te zoeken in wat zich af-
speelde. Dit gebeuren van cognitief begrijpen en orde-
nen is geen individueel gebeuren en vraagt net om delen
met de vertrouwde omgeving. Vertrouwden staan mee
in voor wat veiligheid en steun biedt. Ze helpen een so-
ciale overeenkomst te vinden rond wat de dingen en wat
mensen zijn, en zo een samenhangende subjectieve we-
reld te creëren. Wat cognitief op de helling kwam en als
onaffe cognitieve opdracht naar voor kwam, kan indivi-
dueel maken te willen praten en samen maken het erva-
ren te willen delen. Zo dat verder leven mogelijk wordt
en betekenisvol, niettegenstaande wat gebeurde.
Zo kan een emotioneel ervaren van iemand maken dat
al wie dezelfde beelden, overtuigingen en verwachtin-
gen deelt, voor de opdracht komt te staan het gemeen-
schappelijk betekenissysteem aan te passen en deze op-
dracht af te ronden. Op die manier de gemeenschap up-
to-date te houden wat het emotioneel ervaren van haar
leden betreft.
Zo biedt het praten een besef van erkenning door de om-
geving en een sociale ondersteuning. Het helpt bij het
weer oppakken van het leven en het ondernemen van
nieuwe activiteiten. Het helpt het gevoel van eenzaam-
heid en kwetsbaarheid weg te nemen. Het gebeurde
heeft een plaats gekregen en een betekenis. Als individu
26
maar ook als gemeenschap kan je er sterker en weer-
baarder uit komen. Het belet dat negatieve opvattingen
over de wereld, zichzelf en het leven blijven zorgen voor
vermijden in plaats van de ervaring een plaats te geven
in het geheugen zodat nieuwe actie mogelijk wordt.
Door praten worden zo niet alleen emoties gedeeld,
maar ook gedachten en verlangens. Geheugenbeelden
worden bijgesteld zodat eraan gekoppelde emoties, ge-
dachten en verlangens de aan het emotioneel gebeuren
gekoppelde emoties, gedachten en verlangens weten bij
te sturen. Van blokkeren tot vermijden kan het zo evolu-
eren tot omzichtigheid en vooruitkomen.
Hoe en waartoe verloopt het delen van emotioneel
ervaren in je situatie ?
Geef aan wie jij of je kind zou kiezen om je emotioneel
ervaren mee te delen :
Geef aan waartoe jij of je kind vooral je emotioneel erva-
ren zou willen delen :
27
Geef aan hoe voor je of je kind dit delen van je emotio-
neel ervaren zou verlopen :
Geef aan wat dit delen van je emotioneel ervaren als vol-
wassene of kind voor je omgeving kan betekenen :
Meer lezen :
Rimé, B. (2005). Le partage social des émotions. Paris:
Presses universitaires de France.
28
Emotionele
competentie-
ontwikkeling
Belang
Voor de ontwikkeling van een kind is het van wezenlijk
belang dat het met zijn emoties leert omgaan, dat het
vaardigheid en competentie hierin stilaan verwerft. Ont-
breekt deze competentie, weet het kind niet om te gaan
met zijn emoties, dan dreigt het kind meegevoerd te
worden door zijn emoties. Dit kan de evenwichtige ont-
wikkeling van het kind ernstig in gedrang brengen.
Het is voor de ontwikkeling van een kind belangrijk
dat het leert omgaan met zijn emoties.
29
Denk aan een kind dat voortdurend overvallen wordt
door angst of boosheid, hier geen of onvoldoende zicht
en vat op heeft en bijgevolg ernstig geremd of ontremd
is in de omgang met zijn onmiddellijke omgeving. Het
wordt dan mogelijk overspoeld door huilbuien of woede-
aanvallen. Waar in het eerste geval bij angst een grote
afstand en gemis aan kansen kan optreden, kan in het
tweede geval bij boosheid een herhaaldelijke botsing en
uitgesloten worden van kansen het gevolg zijn.
Het wat van emotionele competentie
Emotionele competentie kan omschreven als in staat zijn
eigen gevoelens en emoties te onderkennen en te her-
kennen, deze te weten uitdrukken met en zonder woor-
den, en deze zelf te weten reguleren. Naast deze van
zichzelf ook de gevoelens en emoties van anderen te
kennen en erkennen en deze te begrijpen.
Het jonge kind verwerft stapsgewijze vaardigheid in het
bewust worden van gevoelens van zichzelf en vervolgens
van anderen en verwerft progressief competentie in het
uitdrukken van en communiceren over gevoelens. Vanaf
de lagere schoolleeftijd leert het kind stilaan vat krijgen
op zijn emoties en ze zelfstandig te regelen.
30
31
Persoonlijke emotionele begripsontwikkeling
Wat een kind gevoelsmatig ervaart en zich bewust
wordt, is heel persoonlijk. Het vormt het resultaat van
het subjectieve begrijpen dat het kind ontwikkelt. Dit
persoonlijk begrijpen is de weerslag van emotionele
scripts of emotionele schema's die het kind stapsgewijze
ontwikkelt. Deze ontwikkeling van emotionele schema's
gebeurt op basis van persoonlijk emotioneel ervaren en
mede onder invloed van omgevingseigen voorstellingen
over emoties. Persoonlijke emotionele ervaringen en
omgevingsvoorstellingen gaan niet verloren voor het
kind, integendeel zij worden bijgehouden en geordend
binnen emotionele schema's die gebruiksklaar worden
gezet voor de toekomst. Om te weten hoe emotioneel
om te gaan en te reageren op gelijkaardige situaties. Zo
vormen ze een emotionele competentie. Bij welk gebeu-
ren een angstig ervaren activeren dat me afstand doet
houden of een zekere terughoudendheid van mij vraagt.
Bij welk gebeuren mijn boosheid wekken dat me van me
af doet bijten of een bewust worden vraagt van een ze-
kere onrechtvaardigheid vanuit mijn ervaren boos ge-
voel. Emotionele schema's helpen situaties waarmee te
maken te benoemen (onveilig, veilig, onrechtvaardig,
rechtvaardig, ...), helpen eigen ervaringen te benoemen
(angstig, rustig, boos, erkenning, ...), helpen eigen reac-
ties te oriënteren (afstand houden of nabijheid zoeken,
protesteren of meewerken, ...).
32
Reeds jonge kinderen vanaf tweeënhalf jaar kunnen zich
emotionele ervaringen en bijhorende emoties herinne-
ren. Zo kunnen ze zich situaties herinneren die hen blij
maakten, maar ook situaties die boosheid, angst of ver-
driet opwekten.
Gezinsinvloeden en opvoedingskwaliteit
In de emotionele competentie-ontwikkeling hebben ge-
zinsinvloeden en meer specifiek de ouder-kind interactie
een hoofdaandeel. Het samenspel van de opvoeding die
de ouders geven en de eigenheid van het kind, bijvoor-
beeld zijn geslacht, is erg betekenisvol. Ouders kunnen
gezien hun rol het begrijpen van emoties, het weten ge-
voelens tot expressie brengen en het emoties kunnen re-
guleren bevorderen.
Ze kunnen dit door het aanbieden van een positief affec-
tief klimaat binnen het gezin, door eigen emoties op een
open wijze uit te drukken, door regelmatige gesprekken
met hun kind over gevoelens, door een passende om-
gang met gevoelens van het kind en door hulp bij het re-
guleren van zijn emoties.
Affectief gezinsklimaat
Een positief affectief gezinsklimaat wil zeggen dat er
plaats is voor emoties en hun expressie, zowel positieve
33
(blijheid, vrolijkheid, ...) als negatieve (angstigheid, boos-
heid, opwinding, verdriet, ...) en dit zowel van kinderen
als van ouders. Is er een weinig tolerant affectief klimaat
dan kunnen emoties niet uitgedrukt en mogelijk zelfs
niet ervaren omdat ze tegenhouden en mogelijk onder-
drukt. Zo kan vastgesteld dat moeders die vaak en uit-
gesproken boosheid tonen, onder meer als gevolg van
een autoritair optreden, maken dat hun kind in geringe
mate emoties herkent en begrijpt.
Vertonen de ouders in hun interactie met hun kind af-
fectief warme en overwegend positieve gevoelens dan
bevorderen ze een positieve emotionele expressie bij
hun kind en stimuleren ze een passende emotionele re-
gulatie van hun kind. Bijvoorbeeld, tonen ze genegen-
heid tegenover hun kind en laten ze hun blijheid zien
wanneer hun kind doet wat gevraagd, dan laten ze hun
kind toe ook zijn aanhankelijkheid te tonen en blij te zijn
dat hem lukt wat werd gevraagd, dit nog versterkt met
de aanmoedigende en waarderende reactie van de ou-
ders. Zulke kinderen die toegelaten worden positieve ge-
voelens te laten zien en die hun emoties in de hand we-
ten houden omdat ze niet in een negatieve of gespannen
omgang met hun ouders terechtkomen, zijn sociaal com-
petent en vertonen minder gemakkelijk stoornissen in
de omgang.
Ervaren ouders zelf genoeg steun en ondersteuning, we-
ten zij zich erkend en geborgen, dan zullen zij zich meer
34
kunnen ontwikkelen, ook emotioneel en kunnen zij wat
ze gekregen hebben meer doorgeven aan hun kind, zo-
dat het emotioneel meer ontvangt. Door als ouder zelf
sterker te worden, word je meer in staat en bereid om
te geven. Je hebt dan zelf als ouder voldoende gekregen
om te kunnen geven.
Draait het voor zichzelf als ouder evenwel nog om iets
waar hij of zij nog niet klaar mee is en nog niet overheen
is gekomen, dan wordt het moeilijker iets te bieden aan
zijn kind. Iets staat dan nog in de weg om zich te focus-
sen op zijn kind en zijn emoties. Soms heeft de ouder
het dan nog moeilijk met zijn eigen emoties om wat hij
of zij bezighoudt. De ouder kan dan gemakkelijk over-
weldigd worden door zijn emoties of houdt zijn emoties
tegen en duwt ze weg. De ouder kan ze dan moeilijk on-
der ogen zien en de oorsprong achterhalen. Pas als dit
lukt : te weten wat aan de bron ligt, kan de ouder deze
emoties plaatsen en een plaats geven. Pas dan kan de
ouder volledige ruimte maken voor de emoties van zijn
kind en hoe het er best mee kan omgaan. Zoals zich niet
door zijn emoties laten overweldigen, maar ze ook niet
wegduwen, net zoals voor zichzelf, maar er vanuit ver-
trekken om er overheen te weten komen. Zo kan de ou-
der samen met het kind eveneens de bron ervan trach-
ten te achterhalen, zodat samen naar oplossingen kan
gezocht of een uitweg kan gevonden. Zodat zijn emoties
niet langer een blijvend issue vormen voor het kind.
35
Emotionele expressie ouders
Ouders vertonen niet altijd een positieve gevoelsexpres-
sie. Soms zijn ze teleurgesteld in hun kind, of boos om
wat het doet of net niet wil doen, of opgewonden omdat
niet onmiddellijk de gevraagde reactie komt, of onzeker
en angstig omwille van hun geringe impact op hun kind.
Zulke negatieve emotionele expressie werkt negatief uit
op het onder controle krijgen van emoties bij het kind.
Waar positieve gevoelsexpressie gunstig uitwerkt op de
gevoelsregulatie van het kind, werkt negatieve expressie
de ontwikkeling hiervan tegen. Zo zullen negatieve ge-
voelens bijvoorbeeld negatief uitwerken op het beheer-
sen van boosheid bij het kind. Bovendien bestaat het ge-
vaar dat het kind de opgemerkte negativiteit imiteert.
Veelvuldig ervaren kritiek en verwijten van ouders, in het
bijzonder de moeder, kan de affectieve band negatief
beïnvloeden.
Ook de innerlijke emotionele beheersing van de ouder is
belangrijk bij emotionele expressie. Zo bleek uit een re-
cent onderzoek rond opvoeding van de Brigham Young
universiteit dat naarmate de emotionele controle en het
probleemoplossend vermogen van de moeder groter is,
de kans geringer is dat het kind gedragsproblemen ver-
toont, zoals een driftbui of ruziemaken.
Het minder emotioneel zijn van de moeder leidt tot een
verbaal zachtere omgang met het kind. Zulke moeders
36
vertonen minder emotionele uitbarstingen, reageren
minder overdreven op kleine problemen en oordelen
minder snel negatief over kindgedrag.
Meer cognitieve controle op zijn beurt maakt minder zijn
ouderlijke attitudes te moeten bijsturen. Cognitieve con-
trole helpt chaos voorkomen en dagelijkse doelen te be-
reiken. Het houdt planning in, problemen oplossen en de
aandacht richten op het meest belangrijke. Hoe meer
zelfcontrole dus als ouder, hoe gunstiger voor het kind
in een opvoedingssituatie.
Zo kunnen moeders geholpen worden om hun emotio-
nele en cognitieve controle te verbeteren. Zo kunnen ze
emotioneel geholpen worden om eigen signalen van ge-
irriteerd of overbelast zijn te onderkennen en dan een
rustpauze in te bouwen of enige afstand te winnen.
Voor de cognitieve controle is verandering moeilijker,
omdat ze vroeger, in de adolescentie, in de prefrontale
hersenen tot ontwikkeling komt. Toch kunnen kleine ver-
anderingen een merkelijk verschil opleveren. Zo kunnen
voldoende mentale en fysieke zelfzorg, zoals voldoende
slaap en een gezondere levensstijl zinvol zijn.
Praten over emoties
Belangrijk is dat ouders hun kind leren over gevoelens en
emoties te praten. Zo worden ze vaardig in het begrijpen
37
en uitdrukken van emoties. Vanaf de leeftijd van achttien
maand beginnen kinderen aan gesprekken over emoties
deel te nemen zo er kansen voor aanwezig zijn. Deze
kansen houden in dat vooral moeders de gevoelsexpres-
sie van hun kind verwoorden (ik merk dat je boos
bent, ...), ingaan op de gevoelens van hun kind (ik denk
dat je je uitgesloten voelt) en trachten door aan te kno-
pen bij deze gevoelens hun kind tot een andere kijk en
reactie te brengen (in plaats van te blijven mokken om-
dat je niet mee mag, kan je bedenken wat je in de plaats
kan doen zo kan je best nog veel plezier beleven, ...). Tus-
sen twee en drie jaar betrekken vooral moeders wan-
neer ze met hun kind praten gevoelens, gedachten en
verlangens van andere personen uit de omgeving in het
gesprek. Vooral het praten over de oorsprong en oorza-
ken van ervaren of opgemerkte emoties werkt gunstig
op het emotiebegrip van het kind. Stilaan komt in ge-
sprekken ook het mogelijk verband met hoe iets wordt
opgevat en over iets wordt gedacht en anderzijds het
emotioneel ervaren aan bod.
Belangrijk om te kunnen praten over emoties is dat de
ouder het kind de ruimte biedt en toelaat contact en ver-
binding te maken met ervaren emoties en het kind hier-
toe stimuleert, eerder dan dat het zijn emoties wegwuift.
Precies weten omschrijven van emoties beschermt jon-
geren
Een recente studie van de Universiteit van Rochester
38
toont aan dat jongeren die in staat zijn hun emoties op
een precieze en genuanceerde wijze te beschrijven beter
beschermd zijn tegen psychisch onevenwicht. Ze kun-
nen beter definiëren waar hun slecht gevoel om gaat, zo-
als schaamte of schuld. Ze beschikken over het ver-
mogen om fijnmazig onderscheid te maken tussen nega-
tieve emoties en hierop nauwkeurige labels toe te pas-
sen. Hiertoe gebruiken deze adolescenten gedetailleer-
dere termen bij het ervaren van stressvolle levensge-
beurtenissen, zoals 'Ik voel me geïrriteerd' of 'Ik voel me
gefrustreerd' in plaats van te zeggen 'Ik voel me
slecht'. Jongeren die weinig in staat zijn tot emotie dif-
ferentiatie, beschrijven hun gevoelens meestal in meer
algemene termen, zoals 'Ik voel me slecht' of 'Ik ben van
streek'. Hierdoor kunnen ze minder leren hun emoties te
reguleren op basis van specifiek ontwikkelde omgangs-
wijzen.
Emoties brengen heel wat informatie over, zoals over de
onderliggende motivatie, het opwindingsniveau, de
emotionele betekenis en de beoordeling van een bedrei-
gende ervaring. Door het leren kennen en integreren
van die informatie kan iemand erachter komen of het
gaat om irritatie, boosheid, verlegenheid, enzo-
meer. Deze informatie kennen laat toe ze te gebruiken
om de beste manier van handelen te bepalen. Het zal
helpen voorspellen hoe de emotionele ervaring zich zal
ontvouwen, en hoe deze emoties het best te reguleren
om zich beter te laten voelen.
39
Om de manier waarop iemand zich voelt te veranderen
en tot groter psychisch welbevinden te komen, vraagt
het bijgevolg te weten hoe je je precies voelt en dit te
kunnen labelen. Zo kan iemand een buffer opwerpen te-
gen stressvolle ervaringen en het mogelijk depressogene
effect van stress.
Praten over emoties bevordert de gevoelswoordenschat
van het kind. Het meer gebruiken van gevoelswoorden
door kinderen is terug te vinden in het meer gebruiken
van gevoelswoorden door moeders. Vooral het willen
verklaren van emoties aan kinderen en het vragen rich-
ten aan kinderen maakt dat deze kinderen meer gevoels-
woorden gebruiken. Ze zetten kinderen aan eigen ge-
dachten over gevoelens te formuleren.
Omgang met gevoelens kind
Gunstig voor emotionele competentie-ontwikkeling is
een sensitieve opvoedingsverhouding met het kind
waarin naast het aanvaarden van open emotionele ex-
pressie, ouders op de gevoelens van het kind ingaan en
het kind ondersteunen in het reguleren van zijn gevoe-
lens. Belangrijk is een responsieve ingesteldheid van de
ouders, dit is onmiddellijk en gevoelig reageren op emo-
ties van het kind. Recent onderzoek laat in dit verband
zien dat er een verband is tussen het uitgesproken res-
ponsief zijn van ouders van jonge kinderen en een toe-
genomen volume in de hersenzones die instaan voor de
40
regulering van stress. Zo bleek heel concreet dat moe-
ders die in staat zijn te herkennen wat hun kind van
streek brengt, kinderen hebben die zelf beter omkunnen
met hun van streek zijn.
Best kunnen ouders hun kind begeleiden in de omgang
met hun gevoelens. Kinderen die bij hun ouders troost
konden vinden wanneer behoefte eraan, positieve ge-
voelens met hen konden delen en negatieve gevoelens
niet teruggekaatst kregen van hun ouders, konden op
gelijkaardige wijze gevoelsmatig omgaan met leeftijdge-
noten. Kinderen die bij het onder controle krijgen van
hun gevoelens door ouders ondersteund worden, toon-
den minder negatieve gevoelens.
Vooral belangrijk is hoe ouders omgaan met negatieve
emoties van hun kind. Een strenge en afwijzende reactie
van ouders zou samengaan met een hoge intensiteit aan
negatieve emoties. Deze zou negatief inwerken op de so-
ciale competentie-ontwikkeling van het kind. Opgelet
dient te worden voor negatieve wisselwerkingen : zo
kunnen kinderen die herhaaldelijk uitgesproken nega-
tieve gevoelens laten zien meer uitgesproken negatieve
reacties bij hun ouders oproepen, terwijl net deze nega-
tieve reacties ervoor zorgen bij kinderen emoties op te
wekken, deze negatieve gevoelens moeilijk kunnen on-
der controle te krijgen en daarom uitgesproken tot uiting
brengen. Ouders zijn vaak gevoelig voor het ontwikkelen
van positieve of negatieve gevoelens tegenover het kind
41
naargelang hun kind minder negatieve en meer positieve
gevoelens laat zien. Te vermijden is gevoelens van het
kind te onderdrukken of te bagatelliseren, te verkiezen
is samen de gevoelens van het kind te reguleren. Ik merk
dat je heel opgewonden bent, kan je even aan iets an-
ders denken of even wat afstand zoeken, zo kan je rusti-
ger worden en kan duidelijk worden wat er is. Een waar-
nemend en opnemend responsief zijn als ouder eerder
dan een denkend en opleggend reactief zijn kan hierbij
behulpzaam zijn.
Soms reageren ouders op emoties van het kind met af-
leiding. Zo geven ze geen ruimte aan deze ervaren emo-
ties. Er is geen plaats voor. Ouders geven zo het signaal
dat de beste wijze om met emoties om te gaan is ze niet
onder ogen te zien en er geen aandacht aan te besteden.
Andere ouders trachten hun kind te troosten zodat de
ervaren emotie overgaat. Ze geven geen aandacht aan
welke de ervaren emotie is, wat ze voor het kind kan be-
tekenen en hoe er best kan op gereageerd. Nog weer
andere ouders geven aan dat emoties tonen gelijk staat
met zwakte. Het is beter ze te negeren en ze weg te
stoppen. Tenslotte kunnen ouders opgeslorpt worden
door eigen opgewekte emoties, zodat het kind alleen
komt te staan met zijn emoties.
Een meer kansen voor het kind inhoudend ouderlijke re-
ageren zou dan kunnen zijn ruimte geven voor emoties,
voor hun expressie en helpen hoogte te krijgen over
42
welke emoties het gaat, aan wat ze verbonden zijn en
wat ze voor het kind betekenen zodat het er passend op
kan reageren met je begrip en steun dit in een veilige
omgeving.
Om het kind te helpen zich in te leven in de gevoelens
van anderen kan gedacht aan een inductieve opvoe-
dingsbenadering. Ouders stimuleren hierbij het kind het
perspectief van anderen in te nemen, hoe zou jij je voe-
len, hoe zou jij reageren. Ouders staan er hierbij op dat
het kind gedrag dat anderen schade berokkent of bena-
deelt zou nalaten, hou op met, ik ben niet akkoord dat.
Niet enkel draagt dit bij tot een groter inlevingsver-
mogen, maar ook tot meer prosociaal gedrag.
Invloed op emotieregulatie kind
Kinderen kunnen veel leren van het model van ouders
hoe zij met hun emoties omgaan en ze weten te regelen.
Door hun eigen reacties in emotionele situaties stellen
ze vanaf zuigelingenleeftijd het kind een reeks van regu-
latiestrategieën voor. Bij drie tot vierjarigen werd een
grote overeenstemming vastgesteld met de regulatie-
strategieën van hun ouders.
Ouders kunnen trachten te zorgen voor positieve erva-
ringen in het omgaan met emoties, zodat deze als pa-
troon komen vast te liggen en ondersteund worden door
43
neurologische verbindingen in de hersenen. Bijvoor-
beeld, hun kind toelaten en kansen geven om eerst zijn
emoties te temperen en zijn weerstand los te laten, dit
door niet onmiddellijk te reageren als ouder, maar eerst
hoogte te nemen en contact te maken, zodat er ruimte
komt voor een begrijpen en inschikkelijkheid bij het kind
en voor antwoorden als ouder. Dit kan het kind helpen
enigszins afstand te winnen voor wat het wou en het los
te laten, zodat er openheid komt voor iets nieuw en an-
ders.
Volgens een Amerikaans onderzoek hebben moeders die
hun emoties beter onder controle hebben en beter in
staat zijn om met dagelijkse problemen om te gaan, min-
der kans op kinderen met gedragsproblemen zoals ruzie
of woedeaanval. De controle verliezen over je emoties of
moeite hebben om doelen te bereiken als ouder, kan het
gedrag van kinderen ongunstig beïnvloeden. Zo hadden
deze ouders vaker driftbuien, reageerden ze overdreven
op kleine problemen en werd hun taal dwingender. Ou-
ders met meer cognitieve vaardigheden waren minder
controlerend. Bij ouders bij wie de zelfcontrole tijdelijk
afneemt, doen zich volgens de onderzoekers signalen
voor als zich afgeleid, geïrriteerd en zich vermoeid voe-
len. Deze ouders kunnen volgens hen geleerd worden
deze signalen te herkennen bij zichzelf of bij hun kind,
wat erg behulpzaam kan zijn. Dit door, bijvoorbeeld, een
pauze in te lassen. Alhoewel de executieve functies van
zelfcontrole tegen de volwassenheid zijn ontwikkeld,
44
kunnen kleine veranderingen een groot verschil maken
voor het ouderlijk functioneren, zo werd gesuggereerd.
Aandacht voor eigen slaap, voeding en beweging zou-
den, bijvoorbeeld, zo reeds van invloed zijn op het uit-
voerend functioneren als ouder.
Kinderen kunnen beter hun emoties regelen wanneer
ouders hun gevoelens accepteren en erop ingaan. Ou-
ders die hun kinderen in stress-situaties ondersteunen
zijn minder vaak overprikkelbaar. Het ingaan op emoties
kan maken dat hun kind zichzelf tot rust weet te bren-
gen. Sanctioneren ouders hun kind evenwel dat zal het
zijn gevoelens moeten opbergen, maar is het minder in
staat ze te reguleren, omdat het er minder kansen voor
krijgt.
Moeders die hun kind de gelegenheid geven actief hun
emoties te reguleren en tegelijk beschikbaar zijn om on-
dersteunend tussen te komen zo nodig, stimuleren de
zelfsturing van de emotieregulatie. Ze doen dit bij middel
van co-regulatie. In de manier waarop ze vat proberen te
krijgen op de emoties van het kind om ze in evenwicht of
tot rust te brengen, helpen ze hun kind om stapsgewijs
zelf vat te krijgen op zijn emoties en het zo steeds meer
tot zelfregulering te laten komen. Controleren ze even-
wel de emotieregulatie van hun kind en hinderen ze zo
eigen strategieën uit te proberen, dan werken ze ongun-
stig in op de zelfregulatie. Kinderen laten dan deze emo-
tieregulatie aan hun moeder over en doen hier zelf geen
45
inspanningen voor deze vaardigheid tot ontwikkeling te
brengen.
Uit een nieuwe Australische studie blijkt dat ouders die
hun eigen emoties, zoals boosheid en opwinding, posi-
tief kunnen beheersen, bij het opvoeden hun kind effec-
tief kunnen helpen bij het reguleren van zijn emoties.
Hebben ouders moeite met het zelf reguleren van hun
emoties, dan reageren ze eerder op een niet-ondersteu-
nende manier op de negatieve emoties van hun kind. De
zelf gebruikte minder gunstige emotionele regulatiestra-
tegieën beïnvloeden hun reacties op de emoties van hun
kind. Zo blijkt een geringer gebruik van cognitieve her-
waardering, als het veranderen van de manier waarop
ouders over een situatie denken en een meer gebruik
van expressieve onderdrukking, als het verbergen of ver-
minderen van emotie-zelfexpressief gedrag, verband te
tonen met meer uitgesproken ouderlijke negatieve ex-
pressie en een geringer gebruik van ondersteunende re-
acties op de emoties van kinderen.
Er blijkt hierbij een impact van mentale stress bij zichzelf
als ouder op de mate van emotionele regulatie. Deze
stress brengt een risico mee voor geringere emotieregu-
latie en voor een niet-ondersteunend reageren op de
emoties van het kind. Ouders die emotionele problemen
ervaren, vinden het mogelijk moeilijker om zelf te kalme-
ren en op een gepaste en aangepaste manier op de ne-
gatieve emoties van hun kind te reageren. Er blijkt een
46
samenhang tussen ouderlijke problemen met emotio-
nele regulatie en stress, angst en depressie. Vertonen
ouders meer depressie, angst en stress dan maken ze va-
ker gebruik van een expressieve onderdrukking van
emoties en minder frequent gebruik van cognitieve her-
waardering als strategieën voor emotieregulatie. De re-
sultaten suggereren dat niet-aangepaste emotieregula-
tie aanwezig kan zijn, zelfs bij lagere emotionele stress.
Als ouder kan je dan baat hebben bij vaardigheidstrai-
ning voor emotieregulatie, zoals het aanleren van adap-
tieve emotieregulatiestrategieën bij het opvoe-
den. Deze vaardigheden kunnen ouders enerzijds hel-
pen hun emotionele problemen te verminderen. Ze
kunnen anderzijds helpen hun reacties op emotie uitin-
gen van hun kind gunstig te beïnvloeden.
Ook volgens een nieuw Spaans onderzoek blijkt het ver-
mogen van het kind om met zijn emoties om te gaan sa-
men te gaan met het vermogen van ouders om hun emo-
ties te reguleren. Het kunnen uitdrukken van zijn emoti-
onele ervaringen in woorden laat toe gemakkelijker te
begrijpen wat er emotioneel gebeurt bij zichzelf en bij
anderen, wat toelaat de aanwezige emoties te regule-
ren. Hoe beter de woordenschat en de taal hoe groter
de beschikbare hulpmiddelen tot emotieregulering. Het
laat ook toe emoties te communiceren en te delen,
waardoor ze beter kunnen verwerkt worden.
47
Uit onderzoek blijkt verder dat het delen van ervaringen
en emoties meer leidt tot ondersteunende reacties als
genegenheid en een geboden positief perspectief, eer-
der dan tot niet-ondersteunende reacties, zoals de
schuld krijgen of niet ernstig genomen worden. Toch
wordt gemakkelijk een probleemgerichte reactie gebo-
den met advies, hulp of informatie, terwijl er een duide-
lijke voorkeur is voor een emotiegerichte reactie die
wordt gezocht met empathie, zorg en begrip. Bij het de-
len van negatieve gevoelens, wil men gewoon gehoord
en begrepen worden, in plaats een oplossing van een
probleem te ontvangen of een verandering van de ma-
nier van denken.
Een nieuwe studie van de Utah State University toont
aan dat de communicatie-angst van de moeder de com-
municatie-angst later van het volwassen kind positief
voorspelde. Bij communicatie-angst bestaat het gevaar
zelf met opgewekte emoties en aanwezige vragen, twij-
fels en negatieve ervaringen te blijven zitten. Bovendien
voorspelde deze ontwikkelde angst voor communicatie
van volwassen kinderen lagere niveaus van veerkracht
en zelfrespect, en hogere niveaus van depressieve symp-
tomen. De communicatieve angst van de moeder voor-
spelde indirect dus latere verminderde veerkracht en
zelfrespect en meer depressieve kentekens bij het vol-
wassen kind. Alle redenen om wat te doen aan de com-
municatie-angst van moeders. Jongvolwassenen die be-
48
zorgd zijn, hebben misschien niet de sociale vaardighe-
den die nodig zijn om sociale steun te zoeken in tijden
van stress en tegenspoed, waardoor ze een risico lopen
op lagere niveaus van coping en veerkracht. Jongeren
bouwen grotendeels in interactie hun eigenwaarde op,
angst voor communicatie kan dan hun zelfrespect on-
dermijnen. Het werken aan de communicatieve angst
van jongeren zelf kan dan in tegenstelling hiermee hun
veerkracht en welzijn verhogen.
Ook op school wordt steeds meer aandacht besteed aan
emoties en emotieregulatie in het kader van sociale
vaardigheidsontwikkeling en -vorming. Zo worden ze
vertrouwd gemaakt met hun emoties en de omgang
hiermee in groepsverband. Ze leren hun emoties her-
kennen, benoemen, uiten, communiceren en delen. Bij
de jongste gaat het vooral om basisemoties, zoals blij-
heid, woede, opwinding, angst en verdriet, bij de oudere
richt het zich op meer complexe en gemengde emoties,
zoals onzekerheid, verwarring, jaloezie, wantrouwen en
dubbel gevoel. Zo leren ze hun ervaren emoties beter
positief verwoorden en er constructief mee omgaan.
Geef zo je wil aan wat je herkent én wat je bruikbaar
vindt in je situatie
49
Meer lezen :
Petermann, F., & Wiedebusch, S. (2008). Emotionale
Kompetenz bei Kindern. Gttingen [u.a.: Hogrefe, Verl.
fr Psychologie.
50
Intro emotionele intelligentie
Sociale vaardigheid
Hier volgt een korte introductie over sociale vaardigheid.
Het begrip sociale vaardigheid staat thans in de actuali-
teit.
Sociale vaardigheid gaat om de verworven vaardigheid
in het omgaan met anderen.
Grote verschillen zijn merkbaar op dit vlak.
Hoe goed weet je rekening te houden met eigen ge-
voelens en gevoelens van anderen ?
51
In de praktijk zie je veel mensen die mislukken in hun so-
ciale omgang, of althans ervaren dat het hen niet goed
lukt.
Sommigen ervaren niet op te kunnen tegen anderen,
hebben een te geringe sociale weerbaarheid en een te
geringe assertiviteit.
Sociale competentie
Sociale vaardigheid wordt wel eens verward met sociale
competentie.
Sociale vaardigheid is iets wat iemand eigen is. Het is een
potentieel kenmerk van iemand.
Sociale competentie is een objectief vaststelbaar feitelijk
gegeven. Het is weten de potentieel aanwezige vaardig-
heid aan te wenden in concrete situaties.
Het kan bijvoorbeeld best zijn dat iemand goed weet hoe
met anderen om te gaan, maar er in de praktijk niet in
lukt.
Zo iemand is dan sociaal vaardig maar niet sociaal com-
petent.
52
Emotionele intelligentie
Sociale vaardigheid heeft zekere verwantschap met
emotionele intelligentie.
Emotionele intelligentie wordt vaak gehanteerd als te-
genhanger van cognitieve intelligentie.
Cognitieve intelligentie heeft te maken met het onper-
soonlijke, het objectieve in interactie met de omgeving.
Emotionele intelligentie heeft te maken met het per-
soonlijke in interactie met de sociale omgeving. In deze
persoonlijke omgang ben jezelf ook betrokken. Zo vormt
de omgang met jezelf en wat er in jezelf omgaat ook een
aspect van emotionele intelligentie.
Vooral de persoonlijke gevoelsinbreng en haar kwaliteit
in de omgang met jezelf en anderen worden met emoti-
onele intelligentie weergegeven.
Sociale vaardigheid gaat meer om de aangeleerde effici-
ente interactie met de omgeving.
53
Sociale vaardigheid gaat over omgang met ande-
ren en hoe goed iemand dat kan.
Lukt het sociaal contact iemand gemakkelijk dan
noemt men zo iemand sociaal competent.
Hoe goed je bent in het gevoelsmatig omgaan
met anderen en jezelf wordt uitgedrukt door
emotionele intelligentie.
54
Er is vandaag veel te doen over de sociaal-emotionele
ontwikkeling van jongeren. Dit komt het best tot uiting
in de interesse voor emotionele intelligentie. Deze be-
zorgdheid is begrijpelijk. De omgeving waarin jongeren
terecht komen wordt steeds complexer, gevarieerder en
ruimer. Dit vraagt de nodige vaardigheden om zichzelf te
kunnen blijven en met de ander te kunnen omgaan. Hier-
bij is het belangrijk dat jongeren zichzelf voldoende leren
kennen, evenals de omgeving. Vooral kan hierbij aan-
dacht besteed aan de manier waarop jongeren dit kun-
nen doen en de kwaliteit van deze vaardigheid. In de
praktijk blijkt vaak dat problemen ontstaan door onvol-
doende voeling met zichzelf en de sociale omgeving.
Men wil wel, maar men weet niet hoe. De know-how
ontbreekt, dus valt men steeds terug op dezelfde kijk en
dezelfde reactie in plaats van een betere kijk te ontwik-
kelen en tot andere actie te kunnen komen. Meteen
vraagt dit ook aandacht en zorg voor niveau en kwaliteit
op dit vlak. Hoe optimaal om te gaan met wat zich in je
afspeelt. Hoe optimaal om te gaan met wat zich afspeelt
tussen jezelf en anderen uit je omgeving. Hoe de eigen
gevoelsmatige inbreng hierin tot ontwikkeling weten
brengen. Hoe hoogte krijgen en omgaan met eigen ge-
voelens en behoeften, hoe hoogte krijgen en omgaan
met de gevoelens en intenties van met wie je omgaat.
Hoe deze informatie je kan helpen bij je denken en rea-
geren.
55
56
Empowerment
ZICH AFVRAGEN
Hoe verwerf ik kracht ?
Wie en wat heb ik nodig zo ik iets wil doen, iets wil
ondernemen of iets wil uitvoeren. Hoe minder
kennis en ervaring ik heb, hoe meer ik op de ken-
nis en ervaring van anderen zal moeten rekenen.
Anderen die mij hopelijk hun kennis willen over-
brengen en mij kansen willen bieden op ervaring
opdoen, mogelijk door zelf model te staan. Zodat
ik steeds meer van mijn verworven kennis en er-
varing gebruik kan maken en progressief steeds
minder op de ander aangewezen ben om iets te
doen.
Empowerment gaat uit van de krachten die
iemand bezit en hoe deze te laten toenemen.
57
HET HOE WIJZEN
Hoe geven anderen me kracht ?
Vooral zal ik waarderen dat anderen me wijzen
hoe informatie te hanteren en hoe gebruik te ma-
ken van ervaring. Zodat ik het procesmatige, het
hoe, zelf kan gebruiken voor verdere verwerving
van informatie en ervaring en voor omgang er-
mee.
EMPOWERMENT LAAT IEMAND TOE MEER IN-
VLOED TE KRIJGEN OVER EIGEN SITUATIE
VAN EXTERN NAAR INTERN
Hoe kracht opbouwen ?
Concreet kan iemand zich dan volgende vragen
stellen zo iets te willen doen : wie heb ik nodig als
informatie- en ervaringsbron en wat heb ik nodig
als informatie- en ervaringsmiddel om dit te doen,
wat kan ik reeds in mezelf vinden als interne bron
en hoe kan ik steeds meer de externe bron omzet-
ten in een intern middel dat nog voortdurend toe-
neemt.
NIET STEEDS REKENEN OP ANDEREN
Aandeel van anderen verminderen
58
In de dagelijkse realiteit kunnen een hele reeks
van situaties en activiteiten onderkend worden
waar steeds meerdere anderen nodig zijn om iets
te kunnen doen. Vastgesteld kan worden dat an-
deren evenwel niet steeds beschikbaar voor je zijn
of bereid zijn zich voor je in te zetten en op de
goede manier.
EMPOWERMENT BETEKENT IEMAND STERKER
MAKEN
IN DE PRAKTIJK
Afhankelijkheid neemt makkelijk toe
Ik wil graag iets leren :
. Ik kan naar een school toe : ik zal dan een leer-
kracht moeten vinden en andere leerlingen die
ditzelfde willen leren en een overheid die geld ter
beschikking wil stellen omdat die in mijn kennen
of kunnen wil investeren.
. Ik kan via internet : ik zal een multimediale com-
puter moeten hebben, een budget en anderen die
me graag deze kennis online willen ter beschikking
stellen.
KUNNEN REKENEN OP ZICHZELF
Vergroten van eigen kracht
59
Door zelf iets te kunnen doen ben ik minder afhan-
kelijk van anderen, heb ik meer autonomie, kan ik
het beter sturen, kan ik beter plannen, kan ik beter
doseren, heb ik een groter aandeel en tegelijk een
grotere verantwoordelijkheid. Moet ikzelf drem-
pels nemen en leer ik dit, krijg ik meer een gevoel
van kracht en bereik ik meer voldoening. Ik word
groter en sterker, ik kan anderen ontlasten en me
organiseren wordt eenvoudiger. Ik kan aan de
bron meer, op een snellere en meer gerichte
wijze.
EMPOWERMENT BENADRUKT DE KRACHTEN DIE
IEMAND HEEFT, EERDER DAN ZIJN TEKORTKOMIN-
GEN
HET IS NU AAN MEZELF
In je kracht komen
Ik ben enkel afhankelijk van mezelf. Ik kan me niet
meer verschuilen achter anderen die me niet lan-
ger kunnen remmen. Ik kan vooruit, nu. Maar ik
moet het wel zelf doen, ik moet mezelf organise-
ren en mezelf stimuleren, maar zie tegelijk ook
sneller het resultaat en effect van mijn handelen.
Ik kan mijn eigen objectieven nastreven en mijn ei-
gen leven plannen. Dit gevoel meer vat te hebben
op de dingen in zijn leven, kan maken dat men ge-
neigd is om zelf meer initiatief te nemen.
60
VAN AFHANKELIJK NAAR EXTRA KRACHT
In kracht toenemen
Dit betekent helemaal niet zich losmaken of afzon-
deren van anderen, maar zelf te kiezen en te bou-
wen aan waardevolle en constructieve relaties.
Relaties waarvan niet zozeer afhankelijk of over-
geleverd, maar relaties die bijkomende steun en
kracht kunnen leveren. Zo kan een je vooruithel-
pend netwerk opgebouwd worden. Ik kan dan zelf
appèl doen op anderen die ik voor dit of dat spe-
cifieke wens in te schakelen, maar ik loop niet voor
alles achter hen aan. Ik wil zelf iets opsteken of iets
maken en vraag wie me best kan helpen mij iets
uit te leggen of iets voor te doen. Zo weet ik zeker
dat ik opensta voor iets en ben ik geconcentreerd
op de ander en wat die me zegt en toont, om het
bruikbare over te nemen en onmiddellijk aan te
wenden, als oefening of in de realiteit.
EMPOWERMENT IS UIT OP TOENAME VAN ZELF-
REDZAAMHEID, EIGENWAARDE, COMPETENTIE
EN GEVOEL HIERVAN
ONGEDWONGEN
Eigen krachtcentrum
Een geheel van niet dwingende verbanden in een
ontspannen klimaat. Zonder je verplicht te voelen
61
tot zwijgen en tot je aanpassen omwille van de af-
hankelijkheid. Of zonder anderen te proberen ver-
mijden omwille van het niet langer kansen krijgen.
HET VERSCHIL MAKEN
Kracht voelen
Een klein verschil in 'empowerment' en kansen
hiertoe, al was het op een specifiek terrein of ge-
bied, of voor enkele procenten (tien à twintig pro-
cent), kan een heel verschil in ervaring en opstel-
ling maken. Als het me hier lukt, moet het me daar
ook lukken. Eens zien of het me lukt.
EVEN TOEPASSEN OP MEZELF
Welke kracht bezit ik reeds ?
Welke kracht wil ik verwerven ?
Wie of wat kan me aan kracht helpen?
62
Een dimensie
meer,
een dimensie
minder
Soms kan men vaststellen dat in de relatie ouder-kind
steeds weer opnieuw dezelfde problemen opduiken.
Hoe erg de ouder of het kind ook zijn best doet steeds
opnieuw ontstaan er spanningen, die geen van beiden
wensen.
Het is alsof er iets in de relatie ouder-kind ontbreekt of
steeds opnieuw in de weg staat.
Gekeken kan dan worden vanuit beide invalshoeken :
. deze van wat zou kunnen toegevoegd worden
zodat de kans op spanningen afneemt, en
. deze van wat zou kunnen weggenomen worden
zodat de kans op spanningen afneemt.
Soms ontbreekt iets in de relatie ouder-kind,
soms is iets te veel.
63
Deze oefening kan zowel gedaan worden met de ou-
der(s), als met het kind of de kinderen.
Spontaan duiken dan een aantal ideeën en voorstellen
op. Ze kunnen erg verschillen voor elk gezinslid.
Niet zelden noemt iemand wat als dimensie reeds aan-
wezig is, maar waar de anderen weinig aan tegemoet ko-
men. Zo noemt een ouder gemakkelijk orde. Kinderen
vinden dan vaak dat alles in de gezinssfeer juist hier rond
draait. Ze willen dan deze dimensie kwijt. Er is dan vaak
een strijd aanwezig tussen wie de dimensie juist erbij wil
en zij die deze dimensie juist weg willen. Deze strijd drukt
mogelijk andere dimensies weg, zoals vriendelijkheid,
die net ieder erbij wil.
Door de ene dimensie voorrang te geven op een an-
dere - bijvoorbeeld orde op vriendschap - komen beide
op de helling te staan.
Het omkeren van voorrang - bijvoorbeeld vriendschap
op orde - krijgen beide mogelijk een kans. Omwille van
de dimensie vriendschap kan meer voor orde gewonnen.
Vaak denken ouders of kinderen dat een bepaalde di-
mensie aanwezig is. Bijvoorbeeld, duidelijkheid van de
kant van de ouders. Veelal is dit niet zo voor de kinderen.
Ze horen dan achteraf dat niet kon wat ze deden, zonder
dat ze zich hier van bewust waren en er rekening mee
64
konden houden. Als ouder hanteer je dan vaak een im-
pliciete verwachting, bijvoorbeeld niet schelden, maar
reageer je pas als je kind dit doet. Het kind wist evenwel
niets van deze impliciete verwachting. Door je reactie
moet het dit onrechtstreeks wel afleiden.
Of bijvoorbeeld, behulpzaamheid van de ouders als aan-
wezig veronderstelde dimensie door het kind. Mogelijk
is dit niet zo voor de ouders. Ouders beseffen soms te
laat dat hun kind op allerlei manieren hun hulp voor iets
inriep zonder dat ze dit uit het gedrag en de uitlatingen
van hun kind konden afleiden.
Het kan een goed idee zijn bij elkaar na te gaan of de ei-
gen veronderstelde dimensie wel zo bij de ander ook als
reëel wordt beschouwd. Dit kan door hierover met el-
kaar te praten en 'incidenten' als teken te gebruiken dat
dit voor de ander niet als dusdanig is of ervaren wordt.
Met andere woorden, soms kan voor de ene een dimen-
sie aanwezig zijn, terwijl dit niet voor de ander zo is. Het
kan dan een goed idee zijn er voor te zorgen dat de di-
mensie voor beide aanwezig wordt gesteld.
Soms evenwel ontbreekt voor beiden - ouder en kind -
een dimensie die het evenwel zou mogelijk maken dat
de omgang met elkaar vlotter zou verlopen. Regelmatig
praten, bijvoorbeeld als ontbrekende dimensie. Onder-
65
zoek wijst uit dat in sommige gezinnen geen 'praatcul-
tuur' aanwezig is. Er is zeer weinig informatie-uitwisse-
ling, ook weinig uitwisseling van gevoelens, verlangens
en ervaringen. Er wordt weinig vooraf gepraat, ook niet
op het moment zelf, evenmin als achteraf wordt terug-
geblikt. Dit maakt dat er ook weinig met elkaar kan reke-
ning gehouden worden en op elkaar kan ingespeeld wor-
den. Er kunnen dan bij ieder gevoelens van onvoldaan-
heid of irritatie opduiken die niet met elkaar worden ge-
deeld om 'elkaar te sparen', maar die ieder voor zich op-
stapelt zonder dat hiermee iets wordt gedaan en zonder
dat hierin verandering kan komen, omdat de ander hier-
over niet wordt ingelicht.
Soms kan er ook voor beiden - ouder en kind - een di-
mensie te veel zijn die een vlotte omgang met elkaar ver-
hindert. In sommige gezinnen worden, bijvoorbeeld,
heel strikte regels en verwachtingen gehanteerd. Deze
kunnen een zekere individualiteit onmogelijk maken en
maken dat ieder steeds tot het uiterste gaat om aan deze
regels en verwachtingen precies te voldoen. Ze kunnen
maken dat gezinsleden niet meer zichzelf kunnen zijn en
zich voortdurend erg moeten inspannen om te beant-
woorden aan wat de anderen vragen of veronderstellen.
De regels en verwachtingen zijn er dan niet meer zozeer
voor de gezinsleden, maar de gezinsleden zijn er steeds
meer voor wat als opgelegd wordt verondersteld.
66
Ouders en kinderen kunnen samen experimenteren om
een dimensie die ontbreekt toe te voegen in hun om-
gaan met elkaar. Of een dimensie die hun omgang hin-
dert als oefening weg te laten. Ze kunnen dan concreet
ervaren wat dit voor elk oplevert en voor hen gezamen-
lijk betekent. Dit kan aanvankelijk heel stapsgewijze en
fragmentair verlopen. De nieuwe dimensie in zijn praten
en doen integreren is zeker geen gemakkelijke opgave
en lukt niet steeds en niet onmiddellijk optimaal. Toch
kan het hoopvol werken en aanmoedigend zijn zo men
enig effect en resultaat opmerkt.
Zo kan, bijvoorbeeld, getracht de dimensie de schuldige
zoeken weg te laten en te vervangen door de dimensie
de verantwoordelijkheid voor iets opnemen. Ervaren kan
dan worden dat de oorsprong voor een moeilijkheid bij
elkaar leggen negatieve energie opwekt en een onwil om
elkaar tegemoet te komen. Tegelijk kan ervaren worden
dat het zoeken wat elk en ook zelf te kunnen bijdragen
positieve energie opwekt en een bereidheid om elkaar
te vinden.
Bijvoorbeeld, van
doordat jij voortdurend lawaai maakt kan niemand vol-
doende rust vinden
naar
jij zou door minder lawaai te maken er toe kunnen bijdra-
gen dat ieder voldoende rust vindt,
67
wij willen accepteren dat je overdag oefent als je dit niet
continu aan een stuk door doet.
Door deze overschakeling van dimensie wordt meteen
ruimte geboden voor de dimensie positiviteit en con-
structieve sfeer die in de plaats kan komen van de di-
mensie negativiteit en destructieve sfeer.
De basisidee is een nieuwe kansen inhoudende dimensie
in zijn praten met elkaar en doen tegenover elkaar te in-
tegreren, aan bod en tot zijn recht te laten komen,
of/en een oude risicovolle dimensie uit zijn praten met
elkaar en doen tegenover elkaar weg te laten, geen
ruimte meer te bieden en te laten wegdeemsteren.
Dit vraagt veelal een samen zoeken en elkaar helpen,
waarbij langs beide zijden inspanningen gebeuren. Op
die manier kan de nieuwe dimensie doorheen de andere
voldoeninggevende dimensies geweven worden en deze
mee kleuren en kan de oude dimensie aan de andere di-
mensies onttrokken worden en deze niet langer 'ont-
kleuren'. Bijvoorbeeld, kan de dimensie kalmte en ge-
duld het eigen optreden met perspectief tekenen en de
dimensie opwinding en ongeduld niet langer ieders op-
treden onmogelijk maken.
68
Afgesproken kan worden uit te gaan van deze nieuwe di-
mensie en ze hoe dan ook te laten ontkiemen en te be-
houden en de oude dimensie niet te laten verschijnen en
hoe dan ook in de kiem te smoren of te houden. Dit is
aanvankelijk niet steeds vol te houden. Vooraf kan dan
afgesproken wanneer hier actief mee bezig te zijn voor
hoelang. Of zo het niet langer lukt, kan op het moment
zelf afgesproken een onderbreking in te lassen. Zo kan
een gevoel van falen vermeden worden en eerder een
gevoel van reeds voor een bepaalde tijd lukken ervaren
worden.
Zo kunnen heel wat
nieuwe dimensies uitge-
probeerd worden, zoals
(grotere) nabijheid,
vriendelijkheid, gene-
genheid, aandacht, be-
trokkenheid, rechtvaar-
digheid, waardering,
vertrouwen, integriteit,
tweerichtingsverkeer,
tijd voor elkaar, ...
69
Soms zal men door een periode van druk en weerstand
heen moeten die elke verandering met zich brengt. Een
enige tijd volgehouden uitproberen kan evenwel maken
dat de ervaren druk of de eigen weerstand kan
overwonnen of achterwege gelaten worden. Het niet
onmiddellijk opgeven of op de lange baan schuiven
vormt dan de uitdaging.
Een dimensie toevoegen of weglaten heeft in het alge-
meen vooral effect op het hoe van de ouder-kind om-
gang en relatie. Het hoe wordt hierdoor gunstiger en dit
hoe biedt hierdoor meer kansen voor de omgang en re-
latie ouder-kind. Het is geweten dat hoe iets verloopt
vaak ook bepaalt wat er uiteindelijk gebeurt.
Zeg ik, bijvoorbeeld als ouder, dat iets niet kan op een
vriendelijke en aanmoedigende wijze, dan kan dit meer
resultaat opleveren dan wanneer ik zeg dat iets niet mag
op een onvriendelijke en ontmoedigende wijze. 'Joachim
wil je ermee ophouden, ik weet dat je hiermee rekening
wil houden', tegenover 'Joachim hou op, kan jij nu echt
nooit eens luisteren.'
Een dimensie veranderen, verandert het hoe en uitein-
delijk het wat van een gespreks- en een gedragsinterac-
tie ouder-kind.
70
Marjan (39 jaar) : 'Ik wou
het wel even proberen. Vro-
lijkheid trachten mengen in
mijn omgang met mijn kind.
En wat als ik niet vrolijk
was, of als het om iets ging
waarover je niet vrolijk kon
zijn ? Enfin, ik moet toege-
ven ik was de laatste tijd
nogal erg dof in de omgang
met mijn kind, trouwens
met iedereen. Er zat niet
veel leven meer in me. Ik
liep er steeds zo maar wat
somber bij en wat ik zei was
helemaal al niet opmonte-
rend. Ik moet toegeven aan-
vankelijk verliep het heel
kunstmatig die vrolijkheid
toevoegen aan wat ik deed.
Ik merkte evenwel dat het
me toch al snel aansprak. Ik
moest me wel geweld aan-
doen, maar ik kon nu beter
op het spoor komen van
mijn kind.
Jonas (45 jaar) : 'Ik voelde
me voortdurend slachtof-
fer van alles en nog wat. Er
was me voorgesteld
slachtoffer-zijn als dimen-
sie eens te laten rusten in
de omgang met mijn twee
kinderen. Ik voelde me
vaak niet begrepen door
hen. Ze waren in de moei-
lijke leeftijd gekomen en ik
stond er alleen voor. Ik
dacht voortdurend dat ze
me overal trachtten buiten
te houden en dat wat ze
zegden vaak niet overeen-
stemde met wat ze deden
of wensten te doen. Ik
trachtte dit te vermijden
door weinig of niets toe te
laten. Zo kon ik zien wat ze
deden. Maar ook dan
voelde ik me soms om de
tuin geleid.
71
Die klaarde al heel snel op.
Blijkbaar paste wat ik deed
beter bij zijn eigen leven-
digheid. Dingen op een
vrolijke manier zeggen dat
werkte aanstekelijk, ook
voor mezelf. Ik hoefde zelf
geen vrolijkheid voor te
wenden, was gezegd. Ik
kon best zelf niet vrolijk
zijn, maar dat hoefde nog
niet te betekenen dat ik
daarom onvrolijk deed te-
genover mijn kind. Ja en
soms had ik geen reden
om niet vrolijk te zijn en
deed ik toch onderkoeld
tegenover mijn kind. Zo
dacht ik meer gezag te
hebben.'
Mij niet als potentieel
slachtoffer opstellen was
dan ook voor mij een hele
uitdaging. Ik trachtte me
gewoon te informeren als ik
met hen sprak, zonder op
mijn hoede te zijn. Ik
maakte het hen ook meteen
duidelijk dat ik dit wou. Het
lukte niet helemaal, toch
merkte ik vrij vlug dat ik
meer ontspannen was. Dit
maakte dat ze zich ook
blijkbaar veiliger voelden
om te praten. Zo vernam ik
hoe ze voorheen telkens
probeerden te vermijden
van me te irriteren, maar
dat het hen zelden lukte.
Me niet slachtoffer voelen,
maakte nu inderdaad dat ik
me niet hoefde druk te ma-
ken. Dat schiep een zeker
vertrouwen. Zo kon ik wat
losser naar hen toe zijn. Ze
beloofden me me niet voor
schut te zetten. Tot mijn
verrassing merkte ik dat ik
hen meteen geloofde.'
72
Spontaan of niet ? Recent onderzoek aan de Universiteit
van Virginia wijst uit dat we eerder spontaan geneigd zijn
iets toe te voegen bij het oplossen van problemen of het
optimaliseren van een situatie. Eerder zelden wordt
spontaan gedacht aan vereenvoudiging of iets weglaten
vanuit het motto less is more.
Iets toevoegen lijkt sociaal op meer voldoening te kun-
nen rekenen en wordt meer als iets nieuws, creatief en
verrijking waargenomen. Terwijl iets weglaten meer als
iets versimpelen, wegnemen en verarming wordt erva-
ren.
Enkel wanneer hier bewust naar toe wordt gestapt of als
het door de omgeving wordt gevraagd of gesuggereerd
blijkt het oplossings- of optimaliseringsdenken via ver-
eenvoudiging te lukken.
Eens proberen ?
-1-
. Zoek een dimensie die ontbreekt in de omgang ouder-
kind : ...
. Ga na hoe je deze zou kunnen integreren in de omgang
met je kind
. Tracht je voor te stellen wat dit zou betekenen voor je
kind, voor jezelf en voor de omgang met je kind
. Levert dit een positief gevolg op ?
73
-2-
. Zoek een dimensie die de omgang ouder-kind bemoei-
lijkt : ...
. Ga na hoe je deze zou kunnen weglaten in de omgang
met je kind
. Tracht je voor te stellen wat dit zou betekenen voor je
kind, voor jezelf en voor de omgang met je kind
. Levert dit een positief gevolg op ?
-3-
. Ga na welke van de beide ingeschatte gevolgen positief
zijn en kies de meest positieve
. Overleg met jezelf of en hoe je deze zou benutten in je
omgang met je kind.
. Praat zo mogelijk hierover ook met je kind en de andere
gezinsleden
Recent onderzoek bevestigt het belang van zo nodig een
dimensie weg te laten. Volgens onderzoek van de Uni-
versiteit van Virginia hebben we voor het zoeken van op-
lossingen de neiging iets toe te voegen als middel, eer-
der dan iets weg te laten als hinder. Deze neiging blijkt
sterk en blijvend te zijn. Nieuwe elementen worden toe-
gevoegd in plaats van oude componenten weg te laten.
Op die manier trachten we dingen, ideeën en situaties te
optimaliseren.
Iets toevoegen blijkt sneller en gemakkelijker bij iemand
74
op te komen en er worden doorgaans maar enkele op-
ties overwogen om de mentale belasting te beperken.
Oplossingen bedenken waarbij iets wordt weggelaten
blijkt meer moeite te kosten en er wordt minder snel aan
gedacht. Ook zouden oplossingen met toevoeging meer
gewaardeerd worden. Tenslotte zou ook de tijds-,
moeite- en materiële investering maken moeilijker iets
los te laten, ook als het geen zin meer heeft.
Dit onderzoek kan een signaal zijn bij het zoeken naar
oplossingen ook weglatingen te overwegen en ze niet
over het hoofd te zien. Oefening hiermee en duidelijke
instructies om te kiezen voor weglaten kunnen behulp-
zaam zijn.
Ook als we iets nieuws bedenken willen we gemakkelijk
functies toevoegen, eerder dan eenvoudiger ontwerpen
te maken. Zo kan iets te ingewikkeld en onduidelijk wor-
den. Ook kan het bijdragen aan overbelasting, zowel
mentaal als gedragsmatig. Maar ook kan het externe be-
lasting van anderen en de omgeving met zich meebren-
gen. Zo wordt, bijvoorbeeld, bij kennisoverdracht steeds
gezocht meer kennis over te brengen, eerder dan kennis
te herordenen zodat kennis compacter wordt.
75
76
Het enneagram in de
opvoeding
Het enneagram als model en tool
In de Engelse vakliteratuur beschreef Wagele en in de
Nederlandse vakliteratuur beschreef Post, hoe het
enneagram model als tool aan te kunnen wenden in de
opvoeding. Dit thema-onderdeel wil een eerste kennis-
making zijn met deze inzichten en methoden geformu-
leerd door beide professionals. Achteraan dit thema-on-
derdeel vind je waar je hierover meer kan lezen.
Het enneagram laat toe te achterhalen waar het voor
je als ouder of voor je kind in je gedrag vooral om
draait.
Het maakt duidelijk of je elkaar gemakkelijk vindt in
interactie en hoe hier meer toe te kunnen komen.
77
Het enneagram is een model en een tool die toelaten ne-
gen persoonlijkheidstypen te onderkennen. Deze per-
soonlijkheidstypen geven aan wat centraal staat in ie-
mands gedrag. Dit kan het gedrag zijn van je als ouder.
Dit kan ook het gedrag zijn van je kind. Het laat toe te
beschrijven wat gunstig is aan je gedrag als ouder of kind,
maar ook wat moeilijk ligt aan je gedrag als ouder of kind.
Het laat toe aan te geven hoe om te gaan met wat ie-
mand typeert. Zo kunnen ouders hiermee rekening hou-
den om beter hun kind te bereiken en er op in te spelen.
Zo kunnen ook (oudere) kinderen rekening houden met
wat gevoelig ligt bij hun ouders. Zo kan wederzijds een
beter begrip en een betere omgang tot stand komen.
De persoonlijkheidstypen staan voor manieren van op-
merken, waarnemen, denken, voelen, willen en doen die
kenmerkend zijn voor iemand. Ze gaan terug op wat mo-
tivationeel centraal staat. Ze worden weergegeven in
het enneagram, van het Grieks ennea of negen en
gramma of punt. Elk van de negen typen maakt een ver-
binding met twee anderen typen, tot één hiervan is men
geneigd in een stress-situatie, tot de andere is men ge-
neigd in een ontspannen situatie. Ook van de twee om-
ringende buurtypes, vleugels genaamd, kan men in min-
dere of meerder mate eigenschappen vertonen. De ty-
pen onderscheiden zich niet zozeer door verschillen in
gedrag, maar vooral door wat iemand door zijn gedrag
wil bereiken, waar iemand op uit is via zijn manier van
78
doen en waar iemand kracht uit wil putten, wat zijn dy-
namiek is van zijn zo functioneren.
De basis voor elk type zou terug gaan tot de geboorte en
de eerste levenservaringen waardoor een bepaald pa-
troon tot uiting en/of tot ontwikkeling zou komen. In de
opvoeding is het gunstig dit basispatroon te onderken-
nen, om er enerzijds op te kunnen inspelen en anderzijds
om er elementen aan te kunnen toevoegen. Dit eerder
dan er tegenin te gaan of aan voorbij te gaan en er ele-
menten van te miskennen of te trachten te ontnemen of
te ontkrachten. Door het basispatroon te onderkennen
kunnen de beste aspecten van het type van het kind aan-
dacht gegeven worden en tot verdere ontwikkeling wor-
den gebracht. Eerder dan het kind te willen veranderen,
verschillend van wie het is. Zo kan het kind geboden wor-
den wat het nodig heeft om zich optimaal te ontwikke-
len.
Naargelang het eigen persoonlijkheidstype als ouder
meer overeenstemt met dit van het kind zal dit gemak-
kelijker lukken. Naarmate het eigen persoonlijkheids-
type als ouder meer verschilt of tegengesteld is aan dit
van het kind, zal dit minder spontaan lukken en zal het
meer inspanning vragen om rekening te houden met het
type van het kind en hier ontwikkelingsgunstig op in te
spelen. Gebeurt dit niet, dan zal het kind typekenmerken
van zichzelf moeten opbergen, zoals bijvoorbeeld open-
heid, spontaniteit, eigen opvattingen. Het zal dan een
79
verdediging of een bescherming tegen deze miskenning
of tegen de ervaren aanval moeten zoeken. Daardoor
loopt het risico minder tot zijn recht en ontwikkeling te
komen en meer spanningen en ongemak te ervaren en
zich zo minder goed te voelen. Als kind kan je aanvoelen
je ouders teleur te stellen voor je anders zijn. Als ouder
kan je je onbekwaam of schuldig voelen je kind niet te
begrijpen en te bereiken, er niet spontaan van te kunnen
houden en van te kunnen genieten.
Alle persoonlijkheidstypen worden als gelijkwaardig be-
schouwd. Binnen elk type kunnen meer gunstige ken-
merken naar voor komen, of minder gunstige. Dit is zo
zowel naar buiten toe, als voor zichzelf naar binnen toe.
Veel is afhankelijk van hoe de buitenwereld op iemand
inspeelt. Veel is ook afhankelijk van hoe iemand ook met
zichzelf omgaat en op zichzelf weet in te spelen. Zodat
de meer gunstige kenmerken naar voor en tot ontwikke-
ling kunnen komen.
Het enneagram is niet bedoeld om jezelf als ouder of je
kind op een bepaald gedragspatroon vast te pinnen of
ertoe te herleiden. Elke ouder en elk kind is net weer an-
ders. Het laat evenwel toe over een hulpmiddel te be-
schikken om jezelf en je kind en zijn gedrag beter te be-
grijpen en meer ieders eigenheid aan bod te laten ko-
men. Dit zonder uit het oog te verliezen wat iemand
uniek maakt. Om hiermee rekening te houden kan het
nuttig zijn te letten op wat van een type bij iemand terug
80
te vinden is, maar ook wat er niet van terug te vinden is.
Naast de kenmerkende wijze waarop iemand zich ge-
draagt en de specifieke doelen die iemand tracht te be-
reiken, kenmerkt iemand zich door heel wat meer. Ook
hier kan best voldoende aandacht aan besteed worden.
Zo kan een kind in zijn ontwikkeling naar een type toe-
groeien, maar er ook van weg groeien.
Situeer je kind en jezelf zo je wil op het enneagram :
Persoonlijkheidstypen in de opvoeding
Perfectionisten (1) zijn realistisch, gewetensvol en princi-
pieel. Ze streven ernaar volgens hun hoogstaande idea-
len te leven. Ze willen kracht putten uit en willen lukken
via uitstekend zijn en optimaliseren van de omwereld.
81
Wat gunstig is, is zelfdiscipline en resultaatgericht zijn, is
hoge standaarden en verwachtingen voor zichzelf heb-
ben, is rationeel, verantwoordelijk en toegewijd zijn in
wat men doet, is dingen weten samenbrengen, begripvol
en tot wijze beslissingen komen, is het beste in zichzelf
en anderen weten vinden.
Kenmerkend voor kinderen van dit type zijn het zichzelf
bekritiseren om kritiek van de omgeving voor te zijn, niet
aandurven dingen te doen vanuit een denken niet hele-
maal te zullen lukken, vooral trachten beantwoorden
aan de verwachtingen van de volwassen omgeving eer-
der dan uit te gaan van eigen verwachtingen, zich erg
vroeg verantwoordelijk voelen en overeenkomstig han-
delen, en tenslotte negatieve gevoelens onderdrukken.
Kenmerkend voor ouders van dit type is kinderen verant-
woordelijkheid en strenge morele waarden bijbrengen,
is consistent en fair zijn en is geneigd zijn tot uitgespro-
ken disciplineren.
Wat ouders van dit type van hun kind mogelijk vragen en
verwachten is zelfcontrole, redelijkheid, regelmaat en
beloningen weten uitstellen, met andere woorden ver-
wachten dat hun kind een kleine volwassene is.
Risico's voor kinderen en ouders van dit type zijn van te-
leurgesteld te zijn over zichzelf of anderen wanneer zijn
verwachtingen niet waar te kunnen maken, zich belast
82
te voelen door te veel ervaren verantwoordelijkheid,
denken van wat zelf te doen nooit voldoende is, zich niet
gewaardeerd voelen voor wat voor anderen te doen,
zich druk te maken omdat anderen zich niet even erg in-
spannen, erg opgeslorpt te worden over wat zelf te doen
of zelf te moeten doen, gespannen en angstig zijn en din-
gen veel te ernstig opnemen.
De beste wijze om als ouder met deze kinderen om te
gaan is zijn deel van de verantwoordelijkheid op te ne-
men en niet de indruk te geven dat alles op het kind
neerkomt, het kind waardering geven voor zijn resulta-
ten, het bevestigen dat het oké is zoals het is, onafhan-
kelijk van zijn presteren, de inbreng van het kind op
waarde schatten, het kind op een faire en attente wijze
behandelen, zoals het zelf ook doet, het op een zachte
wijze aanmoedigen en kansen geven van niet te zwaar te
tillen en te relativeren, zonder te vergeten het kind ern-
stig te nemen.
Helpers (2) zijn warm, betrokken, zorgend en gevoelig
voor noden van anderen. Ze willen kracht putten uit en
willen lukken via appreciatie en liefde van omgeving.
Wat gunstig is, is gemakkelijk contact maken met ande-
ren en vrienden worden, weten wat anderen nodig heb-
ben en hierop inspelen, genereus, gevend en warm zijn,
gevoelig zijn voor gevoelens van anderen en ze weten
83
opmerken, enthousiast zijn en houden van pret, samen
met een gevoel voor humor.
Kenmerkend voor kinderen van dit type zijn het zeer ge-
voelig zijn voor afkeuring en kritiek, het erg zijn best
doen om ouders tevreden te stellen door behulpzaam en
begripvol te zijn, het naar buiten volgend zijn, het popu-
lair zijn of willen zijn, aangepast, volwassen of expressief
handelen om aandacht te krijgen, clownesk of grappig
zijn ofwel stil en verlegen zijn.
Kenmerkend voor ouders van dit type zijn het goed kun-
nen luisteren, onvoorwaardelijk van hun kinderen hou-
den, warm en aanmoedigend zijn, zoniet schuldgevoelig
zijn, speels met hun kinderen omgaan, zich vragen stel-
len over de kwaliteit van zijn handelen, vragen ook over
voldoende geven en over mogelijk onherstelbare schade
als gevolg van tekortschieten en fouten, soms erg be-
schermend worden.
Wat ouders van dit type van hun kind mogelijk vragen en
verwachten is generositeit, bedachtzaamheid, behulp-
zaamheid, aandacht voor anderen, met andere woorden
dat hun kind een kleine helper is.
Risico's voor kinderen en ouders van dit type zijn van niet
nee kunnen zeggen, een lage zelfwaardering hebben,
uitgeput raken van te veel te doen voor anderen, niet
84
iets doen waarvan zelf echt te houden dit uit angst ego-
istisch over te komen, zichzelf bekritiseren om niet vol-
doende liefdevol zijn zoals zelf gewild, het zich aantrek-
ken dat anderen niet eenzelfde betrokkenheid voelen als
zijzelf voor hen, zo erg zijn best doen om tactvol en at-
tent te zijn dat eigen gevoelens worden onderdrukt.
De beste wijze om als ouder met deze kinderen om te
gaan is het duidelijk maken het te waarderen en aan te
geven voor wat concreet, prettige momenten met het
kind delen, aandacht geven aan eigen zorgen van het
kind ook al verwaarloosd het deze voor die van anderen,
het laten weten het kind bijzonder en belangrijk te vin-
den, aangeven van het kind te houden, en kritiek op een
zachte en specifieke wijze verwoorden.
Presteerders (3) zijn energiek, optimistisch, zelfverze-
kerd en doelgericht. Ze willen kracht putten uit en willen
lukken via waardevol zijn.
Wat gunstig is, is optimistisch, vriendelijk en mee zijn,
positieve dingen op familiaal vlak doen, snel overheen
tegenslagen komen en de volgende uitdaging tegemoet
weten gaan, geïnformeerd blijven en weten wat er
gaande is, competent zijn en weten hoe dingen efficiënt
aan te pakken, anderen weten motiveren.
85
Kenmerkend voor kinderen van dit type zijn vaak hard
werken om waardering te verkrijgen voor hun realisa-
ties, geliefd worden door andere kinderen en door vol-
wassenen, bij de meest bekwame en verantwoordelijke
kinderen zijn in hun klas of school, actief zijn in school-
en clubwerking, of druk in de weer zijn met eigen pro-
jecten.
Kenmerkend voor ouders van dit type zijn consistent, be-
trouwbaar en loyaal zijn, in tweestrijd met zichzelf ver-
keren over meer tijd spenderen aan hun kind en meer
werk willen klaarkrijgen.
Wat ouders van dit type van hun kind mogelijk vragen en
verwachten is van verantwoordelijk en georganiseerd te
zijn, buitengewoon te zijn in taken, de hoop van ouders
waar te maken, fysiek perfect en populair te zijn, met an-
dere woorden een kleine ster te zijn.
Risico's voor kinderen en ouders van dit type zijn te ma-
ken krijgen met onvoldoende efficiëntie en competentie,
vrees om niet succesvol te zijn of zo gezien te worden,
zichzelf te vergelijken met wie beter doet, zich blijven
vastklampen aan succes, een façade opzetten om ande-
ren te imponeren en altijd klaar te staan met het risico
zichzelf uit te putten.
De beste wijze om als ouder met deze kinderen om te
gaan is hen zelfstandigheid geven wanneer aan het werk,
86
eerlijke, maar geen oordelende feedback geven, hen hel-
pen een harmonieuze en niet conflictueuze omgeving
houden, niet storen met negatieve emoties, hen zeggen
graag in hun gezelschap te vertoeven en hen zeggen
wanneer fier te zijn over hen en hun realisaties, zonder
te overdrijven.
Individualisten (4) zijn warm en opmerkzaam, en gevoe-
lig. Ze willen kracht putten uit en willen lukken via zelf-
begrip en -expressie.
Wat gunstig is, is betekenis zoeken en vinden in het leven
en diepere gevoelens hebben, warme verbanden met
mensen weten aangaan, bewonderen wat nobel, juist en
mooi is in het leven, creatief, intuïtief en gevoel voor hu-
mor hebben, uniek zijn en zo weten ervaren worden
door anderen, esthetische gevoelens koesteren, gemak-
kelijk de gevoelens van anderen kunnen opmerken.
Kenmerkend voor kinderen van dit type zijn vaak een ac-
tieve fantasie, sensitief zijn, voelen dat men niet zomaar
ergens in past, geloven iets te missen wat anderen heb-
ben, zich hechten aan geïdealiseerde leerkrachten, hel-
den, kunstenaars, enzomeer, neiging hebben om anti-
autoritair en opstandig te worden wanneer bekritiseerd
of niet begrepen, zich eenzaam en verlaten voelen, mo-
gelijk samenhangend met scheiding of verlies.
87
Kenmerkend voor ouders van dit type zijn hun kind hel-
pen te worden wie ze echt zijn, ondersteunen van hun
creativiteit en originaliteit, het kind helpen in contact
met zijn gevoelens te komen, soms openlijk kritisch en
beschermend zijn, goed weten omgaan met kinderen,
met enig risico te opeisend te zijn.
Wat ouders van dit type van hun kind mogelijk vragen en
verwachten is gevoeligheid, artistieke creativiteit, emo-
tionele diepte en begrip, met andere woorden een the-
rapeut in het klein te zijn.
Risico's voor kinderen en ouders van dit type zijn som-
bere stemmingen en wanhoop ervaren, gevoelens van
zelfhaat en schaamte hebben, geloven niet waard te zijn
geliefd te worden, zich schuldig voelen wanneer anderen
teleur te stellen, zich gekwetst of aangevallen voelen
wanneer iemand hen niet begrijpt, te veel van zichzelf en
het leven verwachten, vrezen in de steek te worden ge-
laten, moeilijk over iets heen raken en verlangen naar
wat niet te hebben.
De beste wijze om als ouder met deze kinderen om te
gaan is hen veel complimenten geven die veel voor hen
betekenen, hen ondersteunen en leren van zichzelf te
houden en zichzelf te waarderen, hen respecteren voor
hun intuïtie en doorzicht, niet steeds, maar zo gewenst
iemand zijn die zachtjes kan opbeuren, niet verwijten
overgevoelig te zijn en te overreageren.
88
Denkers (5) hebben een nood aan kennis en zijn intro-
vert, nieuwsgierig, analytisch en inzichtvol. Ze willen
kracht putten uit en willen lukken via begrijpen en in
staat zijn tot doorzicht van de omwereld.
Wat gunstig is, is afstand nemen en leven objectief be-
kijken, tot een diepgaand begrijpen komen en oorzaken
en gevolgen weten waarnemen, een gevoel van integri-
teit hebben, doen wat te denken wat juist is en niet be-
invloed worden door sociale druk, niet opgeslorpt wor-
den door meer materiële dingen en door status, kalm
blijven bij crisis.
Kenmerkend voor kinderen van dit type zijn vaak tijd al-
leen spenderen met lezen, verzamelingen aanleggen,
enzomeer, enkele bijzondere vrienden hebben, zeer
pienter en nieuwsgierig zijn en goed leren, een onafhan-
kelijke geest hebben en veelvuldig volwassenen in vraag
stellen, naar gebeurtenissen kijken van op een zekere af-
stand om informatie te verzamelen, een expressieloos
gezicht hebben om niet angstig over te komen, gevoelig
zijn en conflict vermijden, gemakkelijk indringing en con-
trole ervaren, en/of zich genegeerd en verwaarloosd
voelen.
Kenmerkend voor ouders van dit type zijn lief, opmerk-
zaam en toegewijd zijn, soms autoritair en dominant zijn,
meer intellectuele prestaties verwachten dan passend
89
bij ontwikkeling van kind, intolerant zijn voor uitgespro-
ken emoties.
Wat ouders van dit type van hun kind mogelijk vragen en
verwachten is onafhankelijkheid, leergierigheid, intellec-
tuele aanleg en nieuwsgierigheid, met andere woorden
een klein genie zijn.
Risico's voor kinderen en ouders van dit type zijn hun
kennis en inzichten met mondjesmaat naar buiten bren-
gen, zich slecht voelen zo defensief te moeten handelen
of als iemand die alles weet, zich verplicht voelen tussen
mensen te zijn wanneer niet te willen, anderen met
meer sociale vaardigheden beter weten doen los van be-
kwaamheid.
De beste wijze om als ouder met deze kinderen om te
gaan is onafhankelijk zijn als ouder en niet kleverig zijn,
op een directe en korte wijze praten, tijd geven om ge-
voelens en gedachten te verwerken, beseffen dat hun af-
standelijkheid of arrogantie tekenen kunnen zijn van zich
ongemakkelijk voelen, zich welkom en aanvaard helpen
voelen zonder overdrijving, dit om geen twijfel aan op-
rechtheid op te roepen, hen niet overweldigen, hen niet
onnodig met wat hen irriteert confronteren, zoals indrin-
ging in privacy en overdreven emoties.
90
Vragenstellers (6) zijn verantwoordelijk, betrouwbaar,
waarderen trouw aan familie, vrienden, groepen en za-
ken. Ze kunnen van gereserveerd en timide tot expres-
sief en confronterend zijn. Ze willen kracht putten uit en
willen lukken via veiligheid en zekerheid.
Wat gunstig is, is toegewijd en trouw zijn aan familie en
vrienden, is verantwoordelijk en ondernemend zijn, is
mededogen hebben met anderen, is verstandig en wijs
zijn, is non-conformistisch zijn, is met moed gevaar tege-
moet gaan en direct en assertief zijn.
Kenmerkend voor kinderen van dit type zijn vaak vrien-
delijk, lief en afhankelijk zijn, en/of sarcastisch, bazig en
eigenzinnig zijn, angstig en waakzaam zijn vanuit een an-
ticiperen van gevaar, team vormen van wij met een ou-
der of vriend tegenover anderen, aandacht voor groe-
pen of autoriteiten om hen te beschermen, en/of om au-
toriteit in vraag te stellen en te rebelleren, zijn mogelijk
verwaarloosd of mishandeld, komen van een onstabiele
familie, en/of nemen de angstigheid over van een open-
lijk angstige ouder.
Kenmerkend voor ouders van dit type zijn het vaak lief-
devol, zorgend zijn en uitgesproken plichtsgevoel heb-
ben, terughoudend zijn om hun kind zelfstandigheid toe
te laten, zich zorgen maken dat hun kind gekwetst raakt,
soms moeilijk hebben met nee zeggen en grenzen stel-
len.
91
Wat ouders van dit type van hun kind mogelijk vragen en
verwachten is afhankelijkheid, volgzaamheid, volharding
en betrouwbaarheid, met andere woorden een kleine
onderdaan zijn.
Risico's voor kinderen en ouders van dit type zijn het
voortdurend heen en weer geslingerd worden om tot
een besluit te komen, talmen, aarzelen omwille van faal-
angst vanuit gering zelfvertrouwen, vrezen in de steek te
worden gelaten, zich uitputten met zorgen maken en af-
tasten van gevaar, vragen om structuur en regels om
juist te handelen, erg kritisch worden zo niet te beant-
woorden aan eigen verwachtingen.
De beste wijze om als ouder met deze kinderen om te
gaan is direct en duidelijk zijn, goed naar het kind luiste-
ren, niet beoordelen van angstgevoeligheid, samen met
kind iets opnemen, verzekeren dat alles tussen jezelf en
kind in orde is, lachen en grappen maken, het zacht tot
bij nieuwe ervaringen brengen, niet overreageren op zijn
overreacties.
Genieters (7) zijn energiek, levendig en optimistisch. Ze
willen bijdragen aan de omwereld. Ze willen kracht put-
ten uit en willen lukken via het vinden van genotserva-
ren.
Wat gunstig is, is optimistisch zijn en levensmoeilijkhe-
den zijn stemming niet laten beïnvloeden, is spontaan
92
zijn en vrijheidslievend, expressief zijn en intensief, ge-
nereus zijn en trachten de omwereld te verbeteren, heel
gevarieerde interesses en capaciteiten hebben.
Kenmerkend voor kinderen van dit type zijn vaak actie
gericht zijn en avontuurlijk zijn, opwinding zoeken, ver-
kiezen met andere kinderen te zijn, volwassenen weten
omzeilen, dromen van vrijheid later.
Kenmerkend voor ouders van dit type zijn vaak enthou-
siast en genereus zijn, hun kind bloot stellen aan veel
avontuur in hun leven, soms te druk met eigen activitei-
ten bezig zijn om aandachtsvol voor hun kind te zijn.
Wat ouders van dit type van hun kind mogelijk vragen en
verwachten is vitaliteit, humor, veerkracht en spontani-
teit, met andere woorden een kleine entertainer zijn.
Risico's voor kinderen en ouders van dit type zijn niet vol-
doende tijd hebben om alles te doen wat te willen, din-
gen niet af te werken, geen voordeel weten halen uit wat
eerder gedaan, de neiging hebben zich niet te settelen,
verloren raken in plannen en fantasieën, zich ingesloten
voelen in een één-op-één relatie.
De beste wijze om als ouder met deze kinderen om te
gaan is hen gezelschap, genegenheid en vrijheid bieden,
hen betrekken in een stimulerend gesprek en humor,
waardering geven aan hun opvattingen en luisteren naar
93
hun verhalen, niet trachten hun stijl te veranderen, maar
hen aanvaarden zoals ze zijn, verantwoordelijk zijn voor
zichzelf als ouder, omdat ze niet houden van aanklam-
pende en behoeftige personen, en niet zeggen wat te
moeten doen.
Leiders (8) zijn direct, zelfverzekerd, hebben zelfvertrou-
wen en zijn beschermend. Ze willen kracht putten uit en
willen lukken via kracht ervaren en sterk worden.
Wat gunstig is, is onafhankelijk zijn en zelfvertrouwen
bezitten, is voor iets in kunnen staan en uitdagingen aan-
kunnen, is moedig, ongecompliceerd en rechtuit zijn, is
genot uit het leven weten halen, ondersteunend, kracht-
biedend en beschermend zijn voor onmiddellijke omge-
ving, verdedigen waarvoor een reden.
Kenmerkend voor kinderen van dit type zijn vaak onaf-
hankelijk zijn, een innerlijke sterkte en een vechtersmen-
taliteit hebben, zijn soms op zich, grijpen naar controle
om niet gecontroleerd te worden, zoeken zwakheid van
anderen uit, vallen verbaal of fysiek aan wanneer uitge-
lokt, nemen de leiding zo ze zich als sterksten ervaren.
Kenmerkend voor ouders van dit type zijn vaak loyaal,
zorgend, betrokken en toegewijd zijn, zijn soms overbe-
schermend, kunnen eisend, controlerend en rigide zijn.
94
Wat ouders van dit type van hun kind mogelijk vragen en
verwachten is sterkte, zelfstandigheid, moed en wils-
kracht, met andere woorden dat hun kind een kleine on-
dernemer is.
Risico's voor kinderen en ouders van dit type zijn over-
weldigen omwille van botheid, anderen afschrikken zon-
der dit zo te bedoelen, rusteloos en ongeduldig zijn met
incompetentie van anderen, zich engageren en er geen
waardering voor krijgen, kwetsuren en onrechtvaardig-
heden niet weten verwerken, te veel druk op zichzelf uit-
oefenen, zich druk maken wanneer regels niet worden
gevolgd en iets niet verloopt zoals het hoort.
De beste wijze om als ouder met deze kinderen om te
gaan is opkomen voor zichzelf en voor het kind, is zelfze-
ker, krachtig en direct zijn, niets achter de rug van het
kind verspreiden en niet hun vertrouwen schenden, zich
kwetsbaar opstellen en gevoelens delen en zo erkenning
geven aan tedere en kwetsbare kant van kind, ruimte ge-
ven om alleen te zijn, erkenning geven aan de bijdragen
van het kind zonder het te flatteren, het assertief zijn van
het kind niet verwarren met een persoonlijke aanval, on-
derkennen dat roepen, krachttermen gebruiken en om
zich heen trappen mogelijk bij kind hoort
Bemiddelaars (9) zijn ontvangend, goedaardig en onder-
95
steunend. Ze zoeken eenheid met anderen en de omwe-
reld. Ze willen kracht putten uit en willen lukken via sa-
menhorigheid bereiken in omwereld.
Wat gunstig is, is niet beoordelend en aanvaardend zijn,
zorgend voor en bezorgd zijn over anderen, in staat zijn
te ontspannen en zich goed te voelen, weten dat de
meeste personen uit hun omgeving houden van hun na-
bijheid, het vermogen om verschillende kanten van iets
te zien en een goede mediator en facilitator te zijn, ver-
hoogde bewustheid hebben voor gevoelens, het esthe-
tische en het hier en nu, in staat zijn om in iets op te gaan
en zich één te voelen met het universum.
Kenmerkend voor kinderen van dit type zijn vaak zich ge-
negeerd voelen en hun wensen, meningen en gevoelens
als onbelangrijk vinden, zich niet laten verstoren wan-
neer anderen discussiëren, goedaardig zijn en boosheid
voor zich houden of ze ontkennen.
Kenmerkend voor ouders van dit type zijn ondersteu-
nend, lief en warm zijn, soms overdreven tolerant en
niet-directief zijn.
Wat ouders van dit type van hun kind mogelijk vragen en
verwachten is rustig zijn, geen eisen stellen, vriendelijk-
heid en geen behoeftigheid, met andere woorden hun
kind als kleine engel beschouwen.
96
Risico's voor kinderen en ouders van dit type zijn beoor-
deeld en misbegrepen worden voor vreedzaam en/on-
beslist zijn, kritisch zijn tegenover zichzelf voor gebrek
aan initiatief en discipline, gevoelig zijn voor kritiek en
alles te persoonlijk opnemen, verward zijn over wat echt
te willen, zich te veel aantrekken van wat anderen over
hen zouden denken, niet beluisterd worden of niet ern-
stig genomen worden.
De beste wijze om als ouder met deze kinderen om te
gaan is aandacht geven aan hoe iets vragen overkomt bij
kind en de voorkeur geven aan dit te doen zonder ver-
wachtingen uit te spreken of druk uit te oefenen, geen
misbruik maken van willen luisteren en dienstbaar willen
zijn van kind, blijven luisteren ook als het kind afwijkt, tijd
geven om dingen af te maken en om keuzes te maken,
zacht en niet-beoordelend aanmoedigen, vragen stellen
om iets te doen verhelderen, het bevestigen voor waar
het van houdt, het knuffelen helpt om gevoelens aan
bod te laten komen, discussiëren zonder confrontatie,
aangeven waarvan te houden in wat het zegt en doet,
samen met kind lachen en delen in zijn levensvreugde.
Groepering persoonlijkheidstypen
Meermaals is reeds geprobeerd een zekere ordening en
groepering in deze persoonlijkheidstypen van het ennea-
gram te brengen om ze meer toegankelijk en hanteer-
baar te maken. In dit thema-onderdeel wordt getracht
97
dit te doen aan de hand van het referentieel model. Dit
model is een recursief model waarin drie elementen of
dimensies aan bod komen. Dit is enerzijds de realiteit, dit
is anderzijds de interactie en dit is tenslotte het mentale.
Het zijn elementen die toelaten gedrag te beschrijven,
als een interactie die mentaal gestuurd zich afspeelt in
de realiteit. Mensen besteden in hun gedrag wisselend
aandacht aan één of meerdere van die dimensies. Hun
gedrag speelt zich meestal in één van die dimensies af,
deze dimensie staat dan centraal in hun handelen. Daar-
naast streven mensen in hun gedrag iets op één van deze
dimensies na. Zo wordt gekomen tot negen verschil-
lende combinaties als combinatie van op welke dimensie
situeert iemand zijn gedrag en op welke dimensie streeft
iemand iets na. Anders gezegd drie dimensies voor het
doen en drie dimensies voor het denken en willen, die
samen negen combinaties geven.
In deze referentiële structuur nu kunnen de negen per-
soonlijkheidstypen van het enneagram worden ge-
plaatst. Op die manier kan elk van deze typen gesitueerd
wat de dimensie betreft waarop iemand zijn handelen
situeert en wat de dimensie betreft waarop iemand iets
wil bereiken. Bijvoorbeeld, iemand is een realiteitstype
en wil vooral concreet iets ervaren. Of iemand is een
denktype en wil vooral het involgen van bepaalde idea-
len ervaren.
98
Wat iemand in de realiteit nastreeft wordt in het refe-
rentieel model genoemd aandacht en zorg voor kwestie
en zichzelf. Wat iemand in interactie nastreeft wordt ge-
noemd aandacht en zorg voor de ander en de relatie.
Wat iemand op mentaal vlak nastreeft wordt aandacht
en zorg voor de context en het (referentie)kader ge-
noemd. Op elk van deze drie dimensies kunnen drie per-
soonlijkheidstypen gesitueerd naar gelang datgene wat
in de dimensie aan bod komt, nagestreefd wordt in de
realiteit en men dus gerealiseerd wil zien, of nagestreefd
wordt in interactie en men dus terzake iets wil doen, of
nagestreefd wordt op mentaal vlak en men dus iets wil
ervaren.
Zo zal de genieter in de realiteit nastreven iets concreet
te ervaren met name genot, zo zal de presteerder in de
realiteit nastreven iets actief te ondernemen, zo zal de
individualist met betrekking tot de realiteit iets mentaal
trachten te ervaren met name fantasieën.
Zo zal de helper in de interactie nastreven iets concreet
waar te maken met name hulp, zo zal de bemiddelaar in
de interactie nastreven iets te kunnen doen met name
bemiddelen, zo zal de leider in de interactie nastreven
iets te kunnen ervaren met name leiding en structuur.
Zo zal de vragensteller op mentaal vlak nastreven iets
concreet waar te maken met name veiligheid, zo zal de
99
denker op mentaal vlak nastreven iets concreet te kun-
nen doen met name dingen opmerken om te verwerken,
zo zal de perfectionist op mentaal vlak nastreven iets te
kunnen ervaren met name het ideale.
100
Zo streeft elk persoonlijkheidstype op een bepaald vlak
iets na en tracht dit op een bepaald vlak waar te maken.
Waar wil ik waar naar toe. Zo komt het voor elk van de
persoonlijkheidstype rond iets specifiek te draaien die
zijn opmerken, waarnemen, denken, voelen, willen en
doen sturen.
Situeer je kind en jezelf zo je wil op het referentieel mo-
del :
Als ouder kan je zo vaststellen waar jezelf als ouder en
waar je kind actief zijn. Dit onderkennen, respecteren
en er op inspelen is in de eerste plaats belangrijk. Wil je
hier elementen aan toevoegen dan kan je letten op
waar heen te willen waar. Zo kunnen andere dimensies
en andere vlakken meer aandacht krijgen in iemands
denken en doen.
Bronnen en meer lezen :
Baron, R. & Wagele, E., The Enneagram Made Easy: Dis-
cover the 9 Types of People. New York, Harper Collins,
1994.
Wagele, E. (2014). The enneagram of parenting. Harper-
Collins e-Books
Post, F. (2014). Typisch opvoeden: Het enneagram voor
ouders en kinderen. Zwaag: Pumbo.
Palmer, H., & Piederiet, J. (2011). Handboek Enneagram.
Utrecht [etc.: Servire.
101
Anders leren
omgaan met
eigen ervaren
Kinderen die in de problemen geraken hebben niet
steeds alleen of zozeer problemen met de realiteit, maar
soms meer problemen met hoe ze omgaan met wat de
realiteit in hen teweegbrengt. Het zijn hun herinnerin-
gen, hun verlangens, hun denken, hun gevoelens, hun
voorstellingen en hun lichamelijke sensaties die het hen
moeilijk maken. Vaak weten ze niet hoe hiermee om te
gaan en wat met dit ervaren te doen. Ook de omgeving
is niet steeds behulpzaam vanuit hun eigen moeilijkhe-
den om met hun herinneringen, verlangens, denken, ge-
voelens, voorstellingen en lichamelijke ervaren in dit ver-
band om te gaan.
Kinderen met problemen hebben niet steeds alleen
of zozeer problemen met de realiteit,
maar ook met hoe ze de realiteit ervaren en er mee
omgaan.
102
Ouders Timothy - We hebben zo de indruk dat Timothy
steeds vanuit eenzelfde herinneringservaren naar nieuwe
situaties kijkt, alsof ze telkens een herhaling vormen van
wat hem ooit aan beangstigends overkwam. Er bekruipt
hem dan steeds weer opnieuw een verlangen om zulke
situaties te ontvluchten. Dit wordt nog aangewakkerd
door zijn denken niet te weten wat te kunnen doen. Dit
maakt hem bijzonder angstig. Hij stelt zich dan telkens de
slechtst mogelijke afloop voor. Dan gaat hij soms hyper-
ventileren. Dat trekt dan gelukkig de aandacht van vol-
wassenen in de buurt. Op die manier kan hij zich in veilig-
heid brengen, zoniet zou hij helemaal blokkeren en mis-
schien wel buiten adem geraken en flauw vallen. Als hij
toch maar eens op een andere wijze naar wat hem nu
angst aanjaagt zou kunnen kijken. Als hij dat verleden
maar eens zou kunnen loslaten. We hebben evenwel de
indruk dat hij dit nog niet helemaal verwerkt heeft.
Kinderen die weten, of wie geleerd wordt hoe met dit
eigen ervaren om te gaan en wat ermee te doen zodat
er vat op gekregen wordt en niet enkel dient te worden
ondergaan, slagen erin minder emotionele en gedrags-
problemen te ontwikkelen. Kinderen die dit niet weten
of niet geleerd werd worden hierdoor gemakkelijk over-
weldigd of worden erdoor beheerst zodat emotionele en
gedragsproblemen hiervan het gevolg zijn. Kinderen
kunnen dan geleerd worden tussen hun ervaren en hun
handelen een keuzemoment in te bouwen van hoe met
dit ervaren om te gaan en wat ermee te doen.
103
Door ruimte voor dit ervaren te creëren en wat in zich-
zelf omgaat te kunnen benoemen kan er zicht op gekre-
gen worden, zodat er aandacht aan kan besteed worden.
Tegelijkertijd kan getracht zorg te besteden aan zichzelf.
Door andere herinneringen op te diepen, die andere ver-
langens opwekken, andere gedachten kansen geven, zo-
dat een gevoel van meer zelfvertrouwen en vertrouwen
naar voor kan komen, met meer gunstige voorstellingen,
dat minder gemakkelijk lichamelijke spanningsgevoelens
opwekt. Zo laat dit verwerkingsproces toe meer vat te
krijgen op het gebeuren en het ervaren. Zo kan het een
plaats gegeven worden en kan er tegelijkertijd enigszins
van losgekomen worden. Zodat het nog wel een gevoelig
iets blijft, maar niet langer het huidige gebeuren en er-
varen tekent en bepaalt.
Bij een negatief ervaren dat gemakkelijk opduikt, kan de
jongere geleerd worden een tweede meer positief erva-
ren te vinden dat misschien nog verscholen zit. Een
tweede ervaren dat wat meer inspanning vraagt maar
tegelijkertijd meer kansen biedt. Waar het eerste meer
emotioneel gekleurd ervaren soms overvalt, heeft het
tweede ervaren meer te maken met een bewuster om-
gaan.
104
In de dagelijkse realiteit wordt gemakkelijk volgende op-
eenvolging van ervaren teruggevonden.
Neem zo je wil een concrete realiteit voor je kind en ga
na welk opeenvolgend ervaren kan onderkend. Verwissel
zo nodig de stappen in het ervaren, waarbij kan vastge-
steld dat aangrenzend ervaren gemakkelijk elkaar beïn-
vloedt.
Kan je kind de realiteit benaderen eens niet vanuit zijn
waarneming gebaseerd op zijn herinnering. Maar, bij-
voorbeeld, eens vanuit zijn denken, of zijn gevoelens, of
nog zijn verlangens. Kan dan zijn denken, zijn gevoelens
105
en vervolgens verlangens beïnvloeden. Of gaan zijn ge-
voelens, zijn voorstelling en lichaamservaren beïnvloeden
en van daaruit zijn denken. Of kan op de realiteit eens
gereageerd vanuit een andere gedragsreactie en zo zijn
waarneming en aansluitend zijn voorstelling beïnvloed
en mogelijk veranderd worden.
Zie welke nieuwe volgorde nieuwe kansen kan bieden,
wetend dat wat voorafgaat wat volgt gemakkelijk beïn-
vloedt, waarbij vooral wat onmiddellijk volgt het meest
en sterkst beïnvloed wordt. Maar ook dat wat volgt mo-
gelijk wat voorafgaat kan tekenen. Onder meer de Belgi-
sche psycholoog Nuttin besteedde aandacht aan hoe
psychische processen elkaar onderling beïnvloeden, met
oog voor de pathologische implicaties.
Overloop zo nodig voor, of zo mogelijk met je kind, hoe
elk van dit ervaren is en hoe het kind eventueel anders
met dit ervaren zou kunnen omgaan en wat het er an-
ders mee zou kunnen doen. Bijvoorbeeld, wat neemt het
kind waar en hoe gaat het kind met deze waarneming
om, wat herinnert het kind zich en hoe gaat het met deze
herinnering om, wat verlangt het kind en hoe gaat het
met dit verlangen om, wat denkt het kind en hoe gaat
het met dit denken om, wat voelt het kind en wat doet
het kind ermee, wat stelt het kind zich voor en hoe gaat
het met deze voorstelling om, welk lichamelijk ervaren is
er bij het kind en hoe gaat het er mee om.
106
Zie telkens wat het effect van dit ander ervaren is op het
omliggend ervaren. Ga na hoe dit het uiteindelijk reage-
ren en handelen beïnvloedt.
Ga, zo mogelijk samen met je kind, na wat nodig is om
tot de andere ervaringen te komen. Bijvoorbeeld, wat
nodig is om anders met je waarneming om te gaan en er
iets anders mee te doen.
Ouders Timothy - We overliepen samen met Timothy wat
er precies in hem omging bij iets wat hem angstig maakt.
We merkten samen hoe zijn waarneming nu telkenmale
door zijn herinnering werd gedomineerd. We gingen na
of hij zijn waarneming een nieuwe kans zou kunnen ge-
ven op zich en ze wat los te koppelen van wat gebeurd
was. We vroegen hem ook wat anders te kunnen doen
met zijn waarneming. Niet op basis ervan op de vlucht
willen slaan, maar er met iemand over te praten zodat hij
zich gesteund zou voelen om toch door te gaan. We gin-
gen na wat hij op zo een moment dacht over wat moge-
lijk was en zich hierbij dan vooraf voorstelde. Wat hij met
dat denken en fantaseren kon doen. Er bijvoorbeeld zelf
over reflecteren en de kansen afwegen of hij wel gelijk
had en of zijn voorspelling wel zou uitkomen.
We vroegen wat hem wat hij voelde en welke lichaams-
spanningen hij had. We zochten samen wat hij met deze
gevoelens en spanningen kon doen. Ze op een zekere af-
stand plaatsen zodat ze minder uitgesproken waren en
107
de aanwezige spanningen in lichaamsactiviteit en door
iets te doen laten afvloeien. Of ze eens van dichterbij be-
kijken en zien of er geen ander gevoel onder schuilging.
Niet angst maar weerloosheid, niet angst maar woede
om te weinig begrip en steun. En hoe hij meer weerbaar-
heid kon verwerven of vinden. Of ze onder ogen zien, al-
leen of samen met iemand anders en leren aanvaarden
dat spanningsgevoelens erbij kunnen horen bij wat je
ontmoet of wat je onderneemt.
Een kind kan soms erg vastzitten in een waarneming,
herinnering, verlangen, denken, voelen, voorstellen en
fysiek ervaren. Zijn persoonlijk ervaren wordt dan als het
enig mogelijke, of alsnog het meest veilige of ver-
trouwde, minst gevoelige en meest waardevolle of ter-
zake ervaren. Er is dan mogelijk sprake van een gevoels-
en waardebarrière. Bij een poging tot verandering hierin
worden aanvankelijk gevoels- en waardesignalen erva-
ren die het kind kunnen tegenhouden. Hulp van de om-
geving en het kind attent maken op de aanvankelijke
weerstand kunnen helpen om stilaan en stapsgewijze tot
verandering te komen. Het kind op de keuzemogelijk-
heid wijzen een ervaren te laten voortbestaan of iets te
ondernemen zodat een ander ervaren kansen krijgt. Een
zwak gevoel, bijvoorbeeld, te laten voortbestaan, of iets
te ondernemen, eventueel met behulp van de omgeving,
om een sterker gevoel te ontwikkelen.
108
Ervaringbiedende
en begrenzende
benadering
De ervaringbiedende benadering in de opvoeding houdt
in het aanbieden van ervaringsmogelijkheden aan het
kind. Hierbij kan ingespeeld worden op het aantal, de
kwaliteit, de aard en de soorten ervaringen naargelang
de ontwikkelingsmogelijkheden van het kind. Deze bena-
dering heeft niks van doen met een laissez-faire of anti-
autoritaire opvoedingsstijl. Ze vraagt net de inbreng van
de ouder om de passende ervaringen en ervaringsmoge-
lijkheden te bieden.
Er wordt vanuit gegaan dat eigen ervaring het best inte-
resse of desinteresse kan oproepen, weerstanden en
grenzen kan opheffen of kan doen ontstaan, met meer
kennis en inzicht kan doen handelen.
Hoe je kind eigen ervaring laten opbouwen
binnen een veilige omgeving.
109
Het ervaring stimuleren laat via het aanbieden van
nieuwe gunstige ervaringen toe dat op belangrijke mo-
menten verandering en evolutie mogelijk wordt. De ver-
worven ervaring biedt een basis waarop steeds kan
voortgebouwd worden, gebruik makend van deze reeds
verworven ervaring.
Typerend is :
Appèl doen op eigen positieve of negatieve ervaring van
kind met een gebeuren.
Alles zoveel mogelijk door kind laten doen.
Eigen ervaring toelaten zonder te willen overtuigen.
Via aanbieden van ervaring interesse wekken.
Voldoende ervaringsmogelijkheden aanreiken.
Kind leren andere facetten en mogelijkheden in zichzelf
te ontdekken.
Sociale contacten van kind stimuleren.
Deze benadering is vooral bruikbaar :
Zo kind toe is aan zelf iets uit te proberen.
Zo het kind bepaalde basisregels weet te respecteren.
Zo informatie van de ouders niet volstaat om tot iets te
komen en eigen ervaring voor de nodige duidelijkheid en
kracht kan zorgen.
110
De ervaringbegrenzende benadering in de opvoeding
bedoelt waar nodig in het belang van de ontwikkeling
van het kind begrenzend op te treden.
Deze grenzen worden vooraf duidelijk aangegeven on-
der de vorm van leefregels die het samenleven en de
omgang vlot willen laten verlopen, die het bieden van
ontwikkelingskansen willen veilig stellen en onnodige ri-
sico's willen uitsluiten.
Het ervaringbegrenzen als ouder houdt in het uitwerken
van leefregels bij voorkeur in overleg met het kind en zo
mogelijk met akkoord van elk. Het vraagt het doen res-
pecteren hiervan door waar nodig bij te sturen met een
gedragsgerichte, duidelijke en zo minimaal mogelijke
tussenkomst.
111
Typerend is :
Preventief gericht handelen naar kindgedrag toe.
Waar nodig begrenzend tussenkomen.
Kind begeleiden en volgen en waar nodig bijsturen.
Regels en afspraken consequent toepassen.
112
Deze benadering is vooral bruikbaar :
Zo kind zichzelf nog niet weet te begrenzen.
Zo het kind risicovol gedrag vertoont.
Zo probleemvoorkomend te willen optreden.
Samengaan ervaringbiedende en -begrenzende bena-
dering in de opvoeding biedt wellicht de meeste moge-
lijkheden. Enerzijds kan je zo je kind de nodige ruimte
bieden tot verkennen, uitproberen en ervaring op- bou-
wen. Anderzijds zorg je er zo voor dat dit binnen een vei-
lige afgebakende omgeving gebeurt.
Naargelang je kind zelf meer in staat is risico's op te mer-
ken en er rekening mee te houden kan je meer ervarings-
ruimte bieden. Zo kan een adolescent steeds meer in-
staan voor zijn eigen grenzen. Een jong kind heeft vaak
minder zicht en inzicht en is minder in staat zichzelf te
begrenzen. Tot zolang kunnen ouders dit voor hun kind
opnemen. Toch er rekening mee houdend dat het be-
langrijk is het kind progressief te leren hier steeds meer
zelf rekening mee te houden en dat je hiervoor kansen
biedt.
Als ouder tracht je je kind door het geven van informatie,
onder meer door verhalen over eigen ervaring of de er-
varing van anderen, te wapenen voor nieuwe situaties
waarmee het te maken kan krijgen. Toch is deze infor-
matie, ook al biedt ze een zekere houvast, niet steeds
113
voldoende om vergissingen en falen te vermijden. Een
zekere eigen ervaring moet dan helpen om beter en
meer lukkend met situaties om te gaan. Op eigen erva-
ring kan worden voortgebouwd, waardoor een zekere
empowerment ontstaat. Op een tekort of afwezigheid
van ervaring kan niet worden voortgebouwd. Vaak wordt
dan vanuit afhankelijkheid gemakkelijk aangeleund bij de
mogelijk schijnbaar grotere ervaring en zekerheid van
anderen.
In het begrenzen kan je er op letten niet het geheel af te
blazen, en zo ervaringskansen te ontzeggen. Maar be-
grenzend op te treden voor het deel dat risicovol is. Een
jongere kan best wel vrienden hebben, maar hoeft niet
steeds om te gaan met die vriend die voortdurend moei-
lijkheden geeft.
De jongere beschikt zelf ook over een aantal grenzen. Als
ouder kan je nagaan hoe je ze kan aanspreken en verder
tot ontwikkeling kan laten komen, eerder dan dat je ze
door je ingrijpen uitschakelt. Een jongere weet ook wel
dat alles niet zomaar kan. Hem of haar aanspreken op
zijn denken en gevoelens in dat verband en ze mee on-
dersteunen, kan maken dat een jongere een andere of
meer genuanceerde keuze maakt.
Een jongere let vaak op een aantal zaken zo hij of zij iets
114
zegt of doet. Een aantal andere ontsnappen aan zijn aan-
dacht en ervaren. De jongere hierop attent maken kan
zorgen voor een rijkere ervaring.
Zo kan je een jongere onder meer ook het perspectief
van zichzelf bijbrengen. Wat betekent iets voor mezelf
als jongere en hoe sta ik hier zelf tegenover.
Als ouder tracht je soms je kind weg te houden van be-
paalde situaties door het geven van negatieve informa-
tie. Je hoopt zo dat je kind geen ervaring hiermee op-
doet. Dit is niet steeds vol te houden. Het risico bestaat
dat de jongere dan ongewapend en onzeker in die situa-
tie terecht komt en dan onvoldoende weerbaarheid en
zelfsturing ontwikkeld heeft. Het risico bestaat tevens
dat de jongere ontdekt dat je negatieve voorstelling niet
overeenstemt met zijn ervaring en zo je eerdere inbreng
wordt ontkracht. Wellicht kan een mindere afscherming
maken dat de jongere een zekere genuanceerde erva-
ring kan opdoen die hem voldoende zeker en vertrouwd
maakt, zodat hij zelf een passende keuze weet te maken.
Belangrijk bij begrenzen is het kader waarin dit wordt ge-
plaatst en wat hierin meeklinkt. Vooral de verhouding
ouder-kind die doorklinkt en het beeld van het kind zelf
dat meeklinkt zijn hierbij belangrijk. Stel je je als ouder
eigenwijs en niet communicatief op, of eerder betrokken
en erg gespreksbereid. Geef je het beeld mee van een
klein, onverantwoord, niet competent kind, of geef je
115
het beeld mee van een groot, verantwoord en compe-
tent iemand. Is wat meeklinkt positief en aanvaardbaar
voor het kind, dan hoeft het niet onmiddellijk in defensie
en verzet te gaan. Is wat meeklinkt evenwel negatief en
moeilijk aanvaardbaar voor het kind, dan is het risico
groot onmiddellijk op verdediging en weerstand te bot-
sen.
116
Escalatie
voorkomen
Escalatie als drukkingsmiddel
Als ouder of opvoeder tracht je te vermijden dat iets uit
de hand zou lopen. Toch merk je soms dat een situatie
uit de hand dreigt te lopen omdat niet de verwachte re-
actie wordt bekomen. Het kind weigert te doen wat je
vraagt, geeft geen antwoord of het houdt geen rekening
met wat je zegt. Mogelijk doet je kind in feite andere din-
gen dan wat het je vertelt.
Je zal dan gemakkelijk geneigd zijn de druk te verhogen.
Mogelijk zal je kind dan inbinden of toegeven. Dit zal
vooral zijn zo de relatie en verstandhouding met je kind
goed is. Word je evenwel herhaaldelijk geconfronteerd
Een conflict dreigt soms sneller uit de hand te lopen
dan je had verwacht.
Je staat dan voor de moeilijke opgave het tij te ke-
ren.
117
met escalerende situaties, dan bestaat het risico dat de
band met je kind eronder lijdt.
Wordt een situatie nog erger, dan ontstaat het risico dat
het je steeds minder gelegen is aan de context waarin je
beiden vertoeft en die de relatie tegenover elkaar be-
paalt, meer bepaald als ouder-kind. Jezelf voelt je steeds
minder in de positie van ouder, je kind voelt zich steeds
minder in de positie van kind van je. Tegelijkertijd groeit
steeds meer het risico dat het kader dat je beiden han-
teerde steeds meer verzandt en dat je afglijdt naar een
veronachtzamen van dit kader, met het risico dat je den-
ken en wat je hooghoudt niet langer worden aangewend
om je te sturen en te begrenzen.
Stappen in de escalatie aan de kant van de ouder
Globaal genomen kunnen in een escalerende opvoe-
dingssituatie een opeenvolging van stappen en fasen on-
derkend worden die achtereenvolgens zijn :
. focussen op het probleem : wat de moeilijk
heid is
. focussen op jezelf : hoe de moeilijkheid voor
je aanvoelt en wat de gevolgen voor je zijn
. focussen op het kind : hoe het kind aan de ba-
sis ligt van de moeilijkheid en op gevolgen voor
hem of haar
118
. focussen op de relatie met je kind : hoe de
moeilijkheid je relatie met je kind belast en wat
de gevolgen ervoor zijn
. focussen op de context : hoe de moeilijkheid
de verhouding ouder-kind belast en wat de ge-
volgen ervoor zijn
. focussen op het kader : hoe de moeilijkheid
het denk- en waardekader belast en wat de ge-
volgen ervoor zijn.
Een voorbeeld :
. Wil je alsjeblieft zwijgen als ik spreek.
. Als je me voortdurend onderbreekt, dan irri-
teert me dit erg en heb ik de indruk dat je me
geenszins respecteert.
. Ik denk echt dat jij niet kan luisteren, laat
staan met iemand rekening kan houden.
. Je begrijpt toch dat die voortdurende ruzies
ons uit elkaar drijven, hoe kan ik nog van je hou-
den.
. Soms wilde ik dat je mijn kind niet was, dan
zou ik het helemaal anders aanpakken.
. Je brengt me zo tot wanhoop dat ik het moei-
lijk krijg me te beheersen, soms bekruipt me de
zin je door elkaar te schudden.
119
Stappen in de escalatie aan de kant van het kind
Omgekeerd kan vanuit de hoek van het kind in een esca-
lerende conflictsituatie een analoge opeenvolging van
stappen en fasen onderkend worden, die achtereenvol-
gens zijn :
. focussen op het probleem : wat de moeilijk-
heid is
. focussen op jezelf als kind of jongere: hoe de
moeilijkheid voor je als kind of jongere aan-
voelt en wat de gevolgen voor je zijn
. focussen op de opvoeder of ouder : hoe de
opvoeder of ouder aan de basis ligt van de
moeilijkheid
. focussen op de relatie met de volwassene:
hoe de moeilijkheid je relatie met de ouder of
opvoeder belast en wat de gevolgen ervoor zijn
. focussen op de context : hoe de moeilijkheid
de verhouding ouder-kind belast en wat de ge-
volgen ervoor zijn
. focussen op het kader : hoe de moeilijkheid
het denk- en waardenkader belast en wat de
gevolgen ervoor zijn.
Een voorbeeld :
. Wil je alsjeblieft luisteren naar wat ik zeg.
120
. Als jij voortdurend praat, dan irriteert me dit
erg en heb ik de indruk dat je geenszins in me
geïnteresseerd bent.
. Ik denk echt dat jij niet kan luisteren, laat
staan dat je om iemand kan geven.
. Je begrijpt toch dat dit steeds maar afbreken
het me moeilijk maakt nog open te zijn.
. Soms wilde ik dat je mijn moeder (of vader)
niet was, dan zou ik gewoon niets meer met je
te maken willen hebben.
. Je doet me soms elk respect verliezen, ik moet
dan echt moeite doen of ik deed of je niet be-
stond.
Escalatiesignalen opmerken
Geweld en elkaar kwetsen ontstaan niet plots. Meestal
is er een lange aanloop, met signalen die steeds meer
wijzen in de richting van geweld en van risico van elkaar
kwetsen. In die signalen kan reeds enig geweld schuilen.
Mogelijk zijn er ook enkel signalen, zonder geweld. Het
risico bestaat dan dat na een reeks signalen zonder ge-
weld, plots een meer uitgesproken vorm van geweld op-
treedt. Iemand heeft dan een hele tijd zijn neiging tot ge-
weld zelf afgeremd, maar lukt daar plots niet meer in.
Volgende signalen wijzen steeds meer in de richting van
het ontstaan van geweld en risico van elkaar kwetsen.
Door ze tijdig op te merken, kan er tijdig voor gekozen
121
de situatie niet verder te laten escaleren. Zo kan verme-
den dat ze mogelijk uit de hand zou lopen en dat een of
beide kanten steeds minder vat heeft op zichzelf.
Met welke middelen wordt het probleem aange-
pakt :
. worden er woorden gebruikt, of
. wordt de stem gebruikt, laat men je anders
gezegd iets horen
. wordt er gebruik gemaakt van mimiek,
. kan je iets merken aan de lichaamshouding,
. wijst hoe iemand zich uiterlijk presenteert op
iets, laat men je anders gezegd iets zien
. wordt er gebruik gemaakt van gedrag, doet
men iets naar je toe,
. worden (hulp)middelen gebruikt : een briefje,
de telefoon, spullen, ...
. worden anderen ingeschakeld,
. wordt niets meer gezegd, laat men niets meer
zien, wordt niets meer aangewend of ingescha-
keld laat men je anders gezegd iets voelen
Steeds zullen de signalen duidelijker en sterker worden,
maar mogelijk ook indirecter en minder expliciet, je
moet het steeds meer aflezen uit wat je ziet of afleiden
uit wat je voelt.
122
Op welke manier gaat iemand vanuit zichzelf met pro-
bleem om :
. laat men je gewoon vrij,
. uit men zijn voorkeur of verlangen,
. speelt men betrokken in,
. stelt men je iets voor,
. nodigt men je uit,
. vraagt men je,
. wil men het met je bepraten,
. instrueert men je wat hoe te doen,
. draagt men het je op,
. eist men het,
. verplicht men je,
. dwingt men je,
. waarschuwt men je,
. dreigt men je,
. schrikt men je af
. intimideert men je
. doet men storend,
. straft men je,
. pest men je,
. dwingt men het je af,
. drukt men het door,
. doet men het gewoon,
. stelt men je voor voldongen feiten.
123
Steeds zal de manier van aanpakken en zich uiten ster-
kere signalen bevatten die je moeten overhalen en aan-
zetten om te doen wat men van je verwacht. Elk van
deze omgangsvormen houdt naarmate ze een sterkere
vorm vertegenwoordigt, steeds meer een risico in voor
verdere escalatie. Op een dreiging wordt gemakkelijk ge-
reageerd met tegenwerking te bieden. zo men het aan-
durft. Men neemt deze dreiging niet en wenst waartoe
ze dient niet uit te voeren. Zo neemt de escalatie nog ge-
makkelijk toe.
Op welke wijze focust men op elkaar en wordt daar de
oorsprong van de moeilijkheid en de oplossing gelegd :
. spreekt men je zakelijk aan over wat het gaat,
speelt men op de bal,
. spreekt men je aan op je handelen en je kun-
nen, is men niet akkoord met je expressie of je
reactie,
. spreekt men je aan op je persoon en wat je
denkt, wijt men iets aan jezelf, heeft men het
moeilijk met je,
. spreekt men je aan op je identiteit, op waar je
voor staat en waar je bij hoort.
Steeds meer wordt mogelijk je persoon geviseerd om je
tot verandering te brengen. Dit meer persoonlijk worden
kan je waarschuwen dat er escalatie optreedt.
124
Hoe wordt de relatie in de waagschaal gelegd :
. voelt het contact binnen de relatie nabij en
vriendelijk aan,
. voelt het contact binnen de relatie verderaf
en neutraal aan,
. voelt het contact binnen de relatie afstande-
lijke en onvriendelijk aan,
. voelt het contact binnen de relatie als je uit-
sluitend en vijandig aan.
Steeds meer merk je dat niet enkel het contact, maar ook
je relatie bekoelt en dat dit als drukkingsmiddel wordt
aangewend om invloed uit te oefenen. Hoe minder be-
trokken de relatie en hoe onvriendelijker het contact hoe
meer escalatie.
Hoe komt de verhouding van ouder en kind op de tocht
te staan :
. wordt de context ouder-kind gekoesterd,
. wordt de context ouder-kind aanvaard of ge-
tolereerd,
. wordt de context ouder-kind in vraag gesteld,
. wordt de context ouder-kind genegeerd of
verworpen.
125
Hoe minder contextgevoelig men is en hoe minder de
verhouding van een ouder tegenover een kind wordt ge-
respecteerd hoe duidelijker de escalatiesignalen.
Hoe erg wordt het kader gerespecteerd en gehanteerd :
. engageert men zich voor het denk- en waar-
dekader voor de relatie,
. aanvaardt men het denk- en waardekader
voor de relatie,
. stelt men het hanteren van denk- en waarde-
kader voor de relatie in vraag,
. negeert of verwerpt men het denk- en waar-
dekader voor de relatie.
Hoe minder kadertrouw men is en hoe minder aan gele-
gen voor de omgang ouder en kind hoe sterker de esca-
latiesignalen.
Op meerdere wijzen kan je escalatie - zo tijdig opge-
merkt - tegengaan en zo mogelijk vermijden :
. Je kan er aan denken van een adempauze in te lassen.
Niet onmiddellijk en niet heviger te reageren. Maar het
even te laten rusten voor elkaar. De focus even te ver-
leggen. Of even de tijd stil te zetten. En zonodig van
vooraf aan te herbeginnen.
126
. Je kan er voor kiezen zelf een eerste stap te zetten in
de de-escalatie. Door niet in de tegenaanval te gaan en
gas terug te nemen, kan je de ander uitnodigen ook de
tegenaanval af te blazen en gas terug te nemen. Je kan
een aanzet geven tot de-escaleren (kunnen we even ter-
zake blijven; ik denk niet dat je het zo scherp bedoelde;
ik heb het niet goed gehoord, kan je het eens rustig her-
halen; ik denk dat we altijd goed met elkaar hebben kun-
nen opschieten, ik denk niet dat dit moet veranderen; ik
mag je wel, alleen nu en dan wordt het wat moeilijk; als
we zo verder gaan, komen we er niet uit; ...).
. Je kan de-escalatie als voorwaarde stellen om verder
naar elkaar te luisteren en op elkaar in te spelen. 'Als je
niet roept, luister ik', 'Als je me niet persoonlijk aanvalt,
wil ik het nog eens bekijken', 'Ik zal geen ... als jij geen ...'.
'Ik zal niet langer ... als jij niet langer'. 'Ik zal ... als jij
eerst ...'
. Je kan afspreken wat je elkaar laat zien en laat voelen
terug tot woordtaal te brengen, zonder gebruik van
stemtaal (rustig verwoorden), en samen in woorden ach-
terhalen wat achter de gebruikte stem-, visuele en voel-
taal schuilging.
. Je kan het probleem even laten rusten en met elkaar
trachten praten over wat je beiden merkt dat er gebeurt
en hoe je hier samen uit zou kunnen komen (blijkbaar
kibbelen we maar, misschien kunnen we trachten eerst
127
eens naar elkaar te luisteren, naar wat bij elk leeft en wat
voor elk belangrijk is; misschien moeten we eerst naar
elkaar luisteren om te weten te komen waarover het
voor elk gaat).
. Voor elk eerst tijd en ruimte geven om tot rust te ko-
men. Getoonde emoties wekken immers ook gemakke-
lijk bij de ander soortgelijke emoties op. Zoals, boos-zijn
om de ervaren boosheid van de ander. Daarna pas tijd
en ruimte nemen om samen te praten over oorsprong,
verloop en hoe verder.
. Je kan de escalatie-spiraal voor elkaar trachten te ver-
duidelijken en wijzen op de verharding en de geringere
consideratie die dit met zich meebrengt, juist op een mo-
ment dat je soepelheid en betrokkenheid nodig hebt.
. Je kan vermijden iets niet onnodig of zo niet zinvol op
te schroeven, op te blazen, op de spits te drijven.
. Je kan kwetsende en neerhalende opmerkingen en hu-
mor vermijden : ironie (anderszins bedoelen), cynisme
(ongeloof in), sarcasme (kwetsend bedoelen), ... houdt
risico in op onzekerheid, verwarring, ongeloof, pantse-
ring, afweer, ...
. Je kan humor aanwenden als spanningsontlader, relati-
veerder, ander perspectief toelatend, ander spoor zoe-
kend, als agressie-reduceerder, tolk, als wat grappig aan
128
situatie. Ook kan je humor aanwenden om iets sterker te
kunnen uitdrukken als signaal, boodschap, appèl, ... zon-
der eigen agressie of die van je kind op te wekken.
. Onderkennen bij spanningen en conflict gemakkelijk
aan een of beide zijden zo te reageren dat de kans om
een oplossing of uitweg te vinden aan een of beide kan-
ten erg afneemt (strakker worden, druk verhogen, min-
der luisterbereid, niet meer open staan, minder beïn-
vloedbaar, meer op zichzelf gericht, meer vasthoudend,
meer gefixeerd, meer dominant, meer afstand, samen
verdwijnt, elk op zich, elk voor zich, minder gevoelig,
wantrouwiger, kritischer, radicaler, ongenuanceerder,
meer zichzelf beschermend, elkaar verzwakkend, ...), er
attent op maken dat juist andersom reageren de bereid-
heid en kans voor een oplossing te vinden doet toene-
men.
. Je kan wat gemakkelijk in toenemende mate verloren
gaat bij spanningen en problemen (aandacht, interesse,
empathie, perspectiefname, luisterbereidheid, kalmte,
geduld, soepelheid, gelijkheid, gelijkwaardigheid, nabij-
heid, samen, herkenning, begrip, openheid, realisme,
beïnvloedbaarheid, eigen aandeel, erkenning, waarde-
ren, betrokkenheid, vertrouwen, zelfvertrouwen, vrij-
heid, bewegingsruimte, bekennen, toegeven, tegemoet-
komen, redelijkheid, genuanceerdheid, relativeren, los-
laten, voor zich houden, positiviteit, tolereren, aanvaar-
129
den, rekening houden met, invloed, kansen, steunen, co-
operatie, solidariteit, trouw, engagement, ...) trachten
herwinnen zodat spanningen en problemen kunnen ver-
dwijnen. Indachtig dat wat verloren gaat, juist hard nodig
te hebben om spanningen en problemen te boven te ko-
men.
. Je kan trachten wat mee aan de basis ligt van geweld-
en escalatie-opbouw (verlies-, mislukking-, teleurstel-
ling-, slachtoffer-, miskenning-, hindernis-, confronta-
tie-, conflict-, bedreiging-, machteloosheidervaren; uit-
lokker-, triggerconfrontatie; spanningtoename; ...) te
milderen, weg te nemen of om te buigen (win-, luk-, te-
vredenheid-, geenslachtoffer-, erkenning-, toegang-,
harmonie-, oplossing-, veiligheid-, invloedservaren; ...).
. Je kan trachten een negatief verlopende interactiespi-
raal (wederzijds verzwakken, wederzijdse onwil, weder-
zijdse strijd, wederzijdse ontmoediging, wederzijdse ver-
werping, wederzijdse teleurstelling, ...) om te buigen
naar een positief verlopende (wederzijds versterken,
wederzijdse wil, wederzijdse samenwerking, weder-
zijdse aanvaarding, wederzijdse aanmoediging, weder-
zijdse waardering, ...).
. Je kan ermee rekening houden dat hoe harder er wordt
geroepen en hoe krachtiger er uit de hoek wordt geko-
men, hoe meer inflatie er optreedt. Dit hard roepen en
die gebruikte kracht wekken immers weerstand, verzet,
130
tegenargumentering, gewenning, stereotypering, zich
afsluiten en zelfbescherming op. Zo bieden de krachtige
sociale media een megafoon, maar verhogen ze tegelijk
de verzadigings- en inertiegraad. Een reden hiervoor is,
onder meer, dat iedereen bezig is met zijn eigen mega-
foongebruik en er geen tijd of ruimte meer is voor een
luisteren, laat staan openstaan voor de ander en voor
verandering.
. Zo verkieslijk kan je een wederzijds bestand afkondigen
met als objectief : een pauze in te lassen, het te laten
rusten, elkaar niet te zoeken en niet te viseren, elkaar
niet aan te vallen en elkaar te ontzien, de bedreiging te
laten afnemen.
131
Wat eten stoort ?
Zowat iedereen heeft een patroon van eten en een ge-
heugenschema over lichaamsomvang en lichaamsge-
wicht. Zowat iedereen heeft bepaalde eetgewoonten.
Zowat iedereen heeft een bepaald beeld van zijn
lichaamsomvang en zijn lichaamsgewicht in verhouding
tot anderen uit de omgeving. Zich bewust zijn van deze
geheugenbeelden en van de afwijking tegenover de om-
geving, kan leiden tot verandering in eetpatronen om de
afwijking kleiner of ongedaan te maken.
Deze processen doen zich bij de meerderheid van de
mensen voor en dus ook bij jongeren. Zowat iedereen wil
via eigen beïnvloeding van zijn eetgedrag zijn lichaams-
omvang en -gewicht in overeenstemming brengen met
deze van de omgeving.
Het eetgedrag van een jongere wordt vaak grondig ver-
stoord.
Wat ligt aan de basis en hoe hieraan verhelpen ?
132
Voor sommigen vraagt dit veranderen van eetpatroon
een kleine inspanning. De voeding was reeds heel even-
wichtig en gezond. Voor anderen vraagt dit grote veran-
deringen en bijgevolg grote inspanningen, die moeilijk
vol te houden zijn omwille van de te grote veranderin-
gen.
De beelden over lichaamsomvang en -gewicht waarover
iemand beschikt zijn de synthese en beste voorstelling
van alle ervaringen en alle waarnemingen opgedaan
over zichzelf en over anderen in de omgeving, opgesla-
gen in het geheugen. Dit maakt dat een nieuwe ervaring
of waarneming deze voorstellingsbeelden niet zomaar
kan wijzigen, hoogstens enigszins verschuiven in de één
of andere richting. Ik dacht dat slank of mager zijn, dit
was, maar nu zie ik nog meer extreme voorbeelden.
Voor sommige zijn deze geheugenbeelden niet extreem
en niet extreem verschillend van het eigen lichaams-
beeld. Voor anderen zijn deze beelden extreem en ex-
treem verschillend van zichzelf. Dit vraagt bijgevolg veel
grotere inspanningen om ze in overeenstemming te
brengen. Inspanningen die langer en meer continu vol te
houden zijn.
Dit veranderen van eetpatronen om zijn lichaamsom-
vang en -gewicht met zijn beelden in overeenstemming
te brengen is waar veel mensen, in het bijzonder jonge-
ren, mee bezig zijn. Dit met wisselend succes, met het
133
meer of minder weten bereiken ervan. De weg hiertoe
leidt meestal via meer lichaamsbeweging en een gezon-
der eetpatroon.
Zo is uit onderzoek gebleken dat iemands denken en
aansluitend zijn eigen self-talk bepalend is voor zijn eet-
gedrag. Werd gevraagd bij de keuze van een portie-
grootte te denken aan de gezondheidseffecten dan
bleek de portie minder groot. Werd gevraagd te letten
op het lekker zijn dan werd bij overgewicht een grotere
portie gekozen. Werd gevraagd te letten op het niet
voortijdig opnieuw honger krijgen dan werd door ieder-
een gekozen voor een grotere portie.
Zo bleek het denken en aansluitende eigen self-talk de
eethoeveelheid te beïnvloeden. Zo bleek ook het wijzi-
gen van denken en self-talk het eetgedrag onder con-
trole te houden. Dit betekent dat het aannemen van
een gezondheidseffectmentaliteit bij vrijwel iedereen
helpt bij het maken van betere portiekeuzes, dit in te-
genstelling tot het aannemen van een pleziermentaliteit
bij overgewicht en het tegengaan van een hongergevoel
bij zowat iedereen.
Tot daar niet echt iets ernstig. Veelal is de aandacht voor
het eigen lichaamsbeeld en het eigen eetpatroon leef-
tijdgebonden, en met name eigen aan de adolescentie,
een periode met veel onzekerheden en een meer dan
134
gewoon zoeken naar antwoorden en bevestiging. Vol-
doende aandacht verdienen hier de maatschappelijke
(voor)-beelden die soms extreme vormen dreigen aan te
nemen.
Het problematische evenwel ontstaat op het ogenblik
dat dit veranderen van eetpatroon en de hierbij gehan-
teerde beelden van zichzelf en de omgeving zulke vor-
men aanneemt dat er ernstige risico's uit voortvloeien
en de gezondheid en mogelijk het leven van iemand be-
dreigen.
Dit veranderen van eetpatroon en de hierbij gehan-
teerde beelden over zichzelf in een situatie waarin beel-
den van de omgeving de basis en richting aangeven, ge-
beurt met name in verschillende gradaties van intensi-
teit. De mate van intensiteit en ernst vormen de aanwij-
zing voor het problematisch en gestoord zijn van het eet-
gedrag. Hoe intensiever en ernstiger hoe meer proble-
matisch. Neemt het een extreme vorm aan, dan is er
sprake van een stoornis.
Doorgaans zal hierbij kunnen vastgesteld worden dat dit
niet het enige probleem is. Veelal zal teruggevonden
worden dat er ook een negatief zelfbeeld aanwezig is,
samengaand met negatieve gevoelens en een zich slecht
in zijn vel voelen en met een gevoel van zwakte en van
er niet bijhoren. Zelfbeeld waarrond veel gedrag komt
draaien, zoals bevestiging zoeken, compensatie door het
135
nastreven van ideaalmaten, zichzelf ondermijnend neer-
halen. Veelal zal ook een grotere gevoeligheid tegenover
de omgeving kunnen vastgesteld worden : afwijkingen
en opmerkingen van de omgeving of risico hierop komen
harder aan, verwachtingen en modellen van de omge-
ving tellen meer door. Veelal zal ook een grotere gevoe-
ligheid tegenover zichzelf kunnen vastgesteld worden :
afwijkingen en opmerkingen van zichzelf of het risico
hierop komen harder aan, verwachtingen en modellen
van zichzelf tellen meer door. Niet eten of te veel eten
moeten dan iemand fixeren op voeding als iets anders
waardoor aanwezige negatieve gevoelens worden over-
stemd en op de achtergrond verdwijnen. Van het
draaien rond negatieve emoties komt het zo te draaien
rond voeding en bijhorende gefixeerde verdovende ge-
voelens.
Dit alles heeft niet alleen met eetgedrag, lichaamsom-
vang en -gewicht te maken. Dit heeft meer globaal met
eigen gedrag, voorkomen en verwachtingen te maken,
en dit op meerdere, en mogelijk zowat alle vlakken. Men
heeft weinig zelfvertrouwen, is perfectionistisch inge-
steld, is erg faalangstig en kan emoties moeilijk tot uiting
brengen. Wie men is, wat men doet en wat men ervaart,
worden vaak als problematisch ervaren. Ook de levens-
situatie waarin men zich bevindt, komt vaak problema-
tisch over.
136
Een constante in dit problematisch ervaren en reageren
is de intensiteit van de aanwezige processen. Wat wordt
waargenomen, wat wordt gevoeld en gedacht, wat
wordt herinnerd en zich voorgesteld, wat wordt ver-
langd en verwacht, wat lichamelijk wordt ervaren, wat
wordt gedaan en afgeremd. Dit alles gebeurt met zo een
intensiteit, met zo een inzet, met zo een volharding, dat
dit overdreven is. De intensiteit van deze processen
maakt dat haar inhoud extreem is en gemakkelijk esca-
leert. Net daar ligt de oorsprong en de kern van het pro-
bleem. Niet zozeer wat wordt waargenomen maar wel
de intensiteit waarmee, niet wat wordt gedacht maar
het dwingende ervan, niet wat wordt verwacht maar het
verplichtende ervan, zij vormen het probleem.
Recent bleek uit onderzoek aan het University Col-
lege Londen dat autistische kinderen een groter ri-
sico lopen op het ontwikkelen van eetstoornissen.
Autistische kenmerken die hiermee in verband ge-
bracht worden zijn onder meer neigingen naar repe-
titief gedrag, aldus de onderzoekers. Uit eerder on-
derzoek was al gebleken dat bij volwassenen met
eetstoornissen ongeveer 20 procent tot 30 procent
van de volwassenen autisme heeft, terwijl kinderen
met eetstoornissen tot 10 procent autisme heb-
ben. Ook moeilijkheden met communicatie en met
het ontwikkelen van vriendschappen zou op jonge
leeftijd kunnen bijdragen aan meer depressie en
137
Dit intensieve, dwingende en verplichtende houden
meteen ook de bron en de kern van de oplossing in. In
het verleden is er al te veel aandacht besteed aan inhou-
den : welk ideaal en welke voorbeelden, welke eetpatro-
nen en welke gewoonten. Thans wordt stilaan duidelijk
dat het meer gaat om vormen : om de intensiteit in tijd,
kracht, omvang en diepte. Ze maken dat te ver wordt ge-
gaan in wat wordt nagestreefd en in hoe iets wordt na-
gestreefd.
De oplossing ligt bijgevolg voor de hand. Kunnen deze
aanwezige processen in intensiteit verminderd, dan
wordt hun inhoud minder drukkend. Concreet kan ge-
tracht naar tijd, kracht, omvang en diepte de aanwezige
processen terug te schroeven. Dit kan door dit bewust
bij elk van deze processen te laten nastreven : minder in
tijd, minder in gewichtigheid, minder in wat meeklinkt.
Dit zowel voor waarnemen, zich herinneren, voelen,
denken, zich voorstellen, lichamelijk ervaren, verlangen
en verwachten. Bewust te worden van deze processen
en van de intensiteit ervan en hoe deze vervolgens te
kunnen verminderen en terugdringen.
Zo neem ik nog wel waar dat anderen slanker zijn, denk
leeftijd kunnen bijdragen aan meer depressie en
angst. Dit zou op zijn beurt kunnen leiden tot proble-
men met eten als disfunctionele manier om met deze
emotionele problemen om te gaan.
138
ik er nog aan maaltijden over te slaan, verwacht ik nog
wel me aan mijn afspraak te houden. Maar ervaar ik te-
gelijk minder druk, komt dit niet als zo levensnoodzake-
lijk over en ben ik milder zo het me niet helemaal lukt.
Niet alles draait dan meer rond eten, omvang en ge-
wicht. En voor zover het er rond draait is er meer ruimte
en vrijheid. Het is geen alles of niets meer, maar in ze-
kere mate. Het lukken of mislukken is niet langer signaal
voor ook lukken of mislukken op andere vlakken. De druk
en dwang zijn veel geringer.
Ook ouders en omgeving kunnen hier bij helpen. Vast-
gesteld kan worden dat niet alleen de jongere soms
denkt in termen van al of niet overgewicht, maar dat ook
de omgeving en in het bijzonder de ouders dit soms ex-
pliciet of impliciet doen. Onderzoek wijst uit dat ouders
die hun kind in die termen waarnemen en mogelijk aan-
spreken op termijn gemakkelijker en meer een kind heb-
ben met gewichtsproblemen. Vaak is het de omgeving
die ouders en kind direct of indirect wijzen op dit al of
geen overgewicht. Zo ontstaat een weten in die termen
en treedt er een tweedeling op, met mogelijk mede hier-
door een ongunstig lichaamsbeeld voor de jongere tot
gevolg. Iets waartegen de jongere zich mogelijk afzet
door te lijnen of te vasten, eerder dan dat die naar iets
streeft, zoals regelmatig en gezond eten en voldoende
lichaamsbeweging. Door als ouders en omgeving in an-
139
dere termen te denken en te praten kan mee ondersteu-
ning worden gegeven en ruimte gecreëerd voor een an-
dere of minder extreme voorstelling. Het belang hiervan
blijkt uit recent onderzoek waarbij denken aan de laatste
maaltijd en zich voorstellen hoe dit was en denken aan
een volgende maaltijd en zich voorstellen hoe dit zal zijn
minder doet eten en de behoefte vermindert om te vol-
doen aan een momenteel waargenomen honger.
Ik kom als jongere stilaan uit bij die andere groep van
mensen en jongeren die ook wel bezig zijn met eetpatro-
nen, omvang en gewicht. Maar minder intensief, die ook
wel in zekere mate afwijken, zonder daar veel aan vast
te knopen. Voor wie de afstand groot is of te groot en
bijgevolg de inspanning zwaar en langdurig. Wat moge-
lijk te veel is, zodat je maar een beetje lukt. Maar waar-
rond je ook niet echt meer had verwacht. Het blijft een
droom, die je droom laat zijn. Je komt er niet helemaal.
Maar dit had je ook niet verwacht. Het zal je een grote
zorg wezen. Je blijft er niet te lang, te erg en te diep bij
stilstaan. Je bent er niet helemaal gelukkig mee, maar ze-
ker niet doodongelukkig over en door. Je bent er op één
of andere manier wel nu en dan mee bezig, maar je bent
er niet op gefixeerd. Je hebt wat je niet helemaal lukt op
dit vlak niet veralgemeend tot mislukken als persoon, zo-
dat je niet langer onder een extreme druk komt te staan.
Je hebt iets concreet op gedrags- en waarnemingsniveau
140
je eetgedrag hier en nu niet geabstraheerd op denkni-
veau je persoon steeds en overal. Het vormt niet langer
iets levensnoodzakelijk en de kern van je persoon.
Je refereert niet langer naar extremen in gewicht en pro-
fiel. Je zoekt je referenties bij voorkeur in de je omrin-
gende leeftijds- en vriendengroep. Je zoekt ze niet on-
line op sociale media die vaak een vertekend en irreëel
beeld voorwenden. Je verkiest modellen in het centrum
en niet extreem en uitzonderlijk. Voorbeelden voor wie
eten en gewicht niet de hoofdissue is waarop gefocust.
Wat is nieuw ? Vaak worden eetstoornissen in verband
gebracht met het zwak zijn van iemand. Zoals erg ge-
neigd tot zich aanpassen om aanvaard te worden, een
non-assertief zijn als een niet weten waarmaken vol-
doende met je rekening te doen houden, en een conflict-
vermijdend gedrag vanuit angst en afhankelijkheid waar-
bij je jezelf en je behoeften verwaarloost.
De oplossing vanuit dit denkkader is te trachten iemand
van zijn onzekerheid en gebrek aan zelfvertrouwen af te
helpen, iemand meer aandacht weten te doen vragen
voor eigen behoeften in plaats van aan de behoeften van
anderen te willen voldoen, en iemand minder angstig en
afhankelijk maken zodat grotere zelfbevestiging mogelijk
wordt. Met andere woorden, iemand sterker maken, on-
der meer door minder geneigd te zijn zich aan te passen,
meer assertief te zijn, en conflicten zo maar niet uit de
141
weg te gaan. Iemand op een andere wijze sterker maken
dan via zijn gestoorde poging zijn zwaktegevoel te over-
winnen door te bewijzen toch ergens goed in te zijn.
In de benadering die hier aan bod komt, wordt dit net
omgekeerd. Er wordt uitgegaan van een (te) sterk en
krachtig mentaal en gedragsmatig bezig zijn waardoor
onder meer eetstoornissen ontstaan.
Als oplossing hiervoor wordt een duidelijk minder sterk
en krachtig mentaal en gedragsmatig bezig zijn naar voor
geschoven. Door dit afzwakken van de aangenomen
mentale en aansluitende gedragsvorm, wordt net de
juiste sterkte bereikt, zodat het interactief en persoonlijk
veel beter lukt en iemand zich waar weet te maken. Niet
door zich zwak te voelen, niet door extreme inspanning
te doen, niet door zich te moeten of te willen bewijzen.
Maar door zich voldoende sterk te kunnen voelen, min-
der inspanning te moeten doen, en zich gemakkelijker
goed te weten voelen.
Gewicht wordt door meerdere factoren bepaald,
waarvan vroege levenservaringen er een is. Nieuw on-
derzoek laat zien hoe onaangepaste schema's als ge-
volg van ervaringen uit het vroege leven maken dat er
een diepe behoefte aan voedsel is om zichzelf tot rust
te brengen, waardoor overeten en eetbuien worden
gestimuleerd. Aanpassingen in het vroege leven voor
142
I can feel it:
little somehow strongly
I don't want to feel it:
little somehow strongly
gestimuleerd. Aanpassingen in het vroege leven voor
het omgaan met stress en trauma kunnen een nega-
tieve invloed hebben op iemand als volwassene waar-
door ongewenst eetgedrag blijft bestaan. Dit kan ge-
activeerd bij gevoelens van verlatenheid wanneer an-
deren worden ervaren als niet beschikbaar of als on-
voorspelbaar in steun of verbinding met hen. Of bij
gevoelens van afhankelijkheid of incompetentie wan-
neer er een ervaren is van falen of mogelijk falen. Of
nog bij gevoelens van onderwerping wanneer er een
ervaren is zelf onvoldoende controle te hebben. Of
nog bij het zichzelf schuldig ervaren als innerlijke dia-
loog. Een eetstoornis is dan een manier om met deze
emoties om te gaan. Een laatste middel om toch het
gevoel te krijgen controle en vat te hebben op het ei-
gen leven.
Er zal dan aandacht dienen besteed aan deze vroege
onaangepaste schema's en de omgang hiermee om
hun invloed te verminderen of weg te nemen, zeker
als blijkt wanneer coaching, therapie of fysieke behan-
deling onvoldoende resultaat opleveren.
143
I want to feel it:
little somehow strongly
Geef hierboven aan wat van toepassing is.
144
Evenwicht
in opvoeding ?
Opvoeding is een complex gebeuren waar heel wat bij
komt kijken. Elke ouder zal hiervan kunnen getuigen. De
vraag kan dan gesteld of het evenwichtig oppakken van
dit opvoedingsgebeuren zou kunnen helpen. Zodat niet
iets wordt verwaarloosd of veronachtzaamd, zodat ook
niet iets de overhand neemt en te veel gaat domineren.
Zodat niet voortdurend spanningen ontstaan of een
strijd wordt geleverd met als gevolg voortdurende ver-
anderingen in de tijd. Nu eens zo, dan weer anders.
Het evenwichtsdenken neemt gemakkelijk woorden in
de mond als harmonisch evenwicht, of gezond even-
wicht, of duurzaam evenwicht, of integraal evenwicht, of
Een denken in termen van evenwichten in en tussen
wie en wat in de opvoeding kan een meerwaarde in-
houden.
145
ecologisch evenwicht, of dynamisch evenwicht, of circu-
lair evenwicht, of soepel evenwicht, of natuurlijk even-
wicht, of maximaal evenwicht. Dit staat tegenover ver-
stoord evenwicht, of ongezond evenwicht, of wankel
evenwicht, of eenzijdig evenwicht, of eendimensionaal
evenwicht, of statisch evenwicht, of geblokkeerd even-
wicht, of star evenwicht, of gezocht evenwicht, of mini-
maal evenwicht.
De vraag kan gesteld op wat de evenwichten betrekking
hebben. Het kan gaan om evenwicht in de elementen,
maar ook tussen de elementen, of nog voor het geheel.
Deze elementen kunnen opgevat als actoren, dus niet
enkel als passieve elementen. Ze kunnen ook opgevat als
processen, als wat actoren met zich meebrengen.
Hoe dit concreet maken naar opvoeding toe? Als ele-
menten kunnen de gezinsleden opgevat: ouders en kin-
deren. Als elementen kunnen daarnaast de processen
opgevat die zich in en tussen de gezinsleden afspelen:
processen met betrekking tot leiding, beïnvloeding,
communicatie, en zo meer. Als elementen kunnen ook
de kenmerken en dimensies van deze elementen - ge-
zinsactoren en gezinsprocessen - opgevat: competen-
ties, dimensies, aspecten, organisatie, structurering, ver-
deling, evolutie, objectieven, functies, taken, en zo
meer.
146
Het begrip evenwicht wordt vooral in preventieve zin ge-
bruikt om te vermijden dat er door onevenwichten pro-
blemen zouden opduiken. Bijvoorbeeld, door er voor te
zorgen dat iedereen in het gezin aandacht krijgt, er voor
zorgen dat niemand achtergesteld of uitgesloten zou
worden, of zich zo zou voelen. Het begrip kan ook in re-
actieve zin aangewend. Er wordt dan gehoopt de aanwe-
zige problemen op te lossen door het evenwicht te her-
stellen. Bijvoorbeeld, als ouder pak je je kind mogelijk te
hard aan, waardoor het kind niet meer reageert en zich
afsluit. Door minder hard te zijn in je aanpak, laat je het
kind toe meer te reageren en zich minder af te sluiten.
Evenwicht heeft te maken met iets aan bod laten komen
zodat er geen sprake is van een tekort, maar ook geen
sprake is van overheersing. Aan bod laten komen op zo
een wijze dat negatieve keerzijden en neveneffecten
worden vermeden. Zo onder meer dat geen elementen
in verdrukking worden gebracht of negatief worden be-
invloed. Evenwicht heeft ook te maken met een aan bod
laten komen van meerdere elementen tegelijk zodat te-
genstelling en conflict worden vermeden. Elementen
worden aanzien als componenten die met elkaar ver-
bonden en geïntegreerd zijn zodat ze gunstig op elkaar
kunnen inwerken. Ze bevinden zich naast en door elkaar
heen, als samen- en tegelijk werkend: delend, vermeer-
derend en ondersteunend. Bijvoorbeeld, het gaat niet
enkel om opvoeding maar ook om ontwikkeling. Je ma-
nier van opvoeden moet ontwikkeling mogelijk maken.
147
De ontwikkeling van je kind moet opvoeding toelaten.
Blijf je als ouder te veel de leiding nemen en sturen, dan
blijft het kind te afhankelijk en weet het onvoldoende
zelfstandigheid te ontwikkelen. Sluit het kind zich te veel
af, dan krijg je als ouder weinig kans.
Soms kan je evenwicht menen te merken aan de opper-
vlakte, maar ontbreekt ze evenwel in de diepte. Bijvoor-
beeld, er wordt voldoende heen en weer gepraat tussen
ouder en kind, maar deze gesprekken leiden finaal
steeds tot een doordrukken van de eigen mening of
voorkeur van de kant van de ouder of van deze van het
kind. Ook al is hier een communicatief evenwicht naar
vorm, naar inhoud ontbreekt ze evenwel. Soms betekent
dit voor de gezinsleden reeds een hele prestatie. In je
omgang en communicatie niet in botsing met elkaar ko-
men. Het gevaar is evenwel dat veel uit de weg wordt
gegaan en veel voor zich wordt gehouden. In de diepte
evenwicht weten bereiken zou dan kunnen bewerkstel-
ligen dat minder omzichtig met elkaar moet worden om-
gegaan. Van broos evenwicht zou zo naar een meer fun-
damenteel evenwicht kunnen gekomen worden.
Evenwicht wordt soms opgevat als een minimaal even-
wicht waardoor de elementen maar matig aan bod ko-
men om het evenwicht mogelijk te maken. Evenwicht
kan evenwel ook opgevat worden als een maximaal
evenwicht waardoor elementen zo veel mogelijk aan
bod komen zodat ze evenwicht toelaten. Bijvoorbeeld,
148
wordt in de opvoeding soms de matige afweging ge-
maakt tussen warmte en responsiviteit enerzijds en con-
trole en eisen stellen anderzijds. Ouders vrezen dan mo-
gelijk met name dat te veel vriendelijkheid leidt tot mis-
bruik, ouders zijn soms ook bang dat te veel controle
leidt tot een minder goede relatie. In deze afweging
wordt evenwel een derde element veronachtzaamd met
name de zelfcontrole van het zich ontwikkelend kind.
Naarmate het kind zich ontwikkelt binnen een respon-
sieve omgeving met externe controle kan ruimte gebo-
den aan toenemende zelfcontrole van het kind. Deze
zelfcontrole laat meer vriendelijkheid toe, het kind is ook
blij met de evolutie. Deze zelfcontrole vraagt ook om
minder externe controle, zodat de drie elementen in een
optimaal samenspel naar voor treden. Vaak gaat het om
elementen die elkaar niet uitsluiten, maar zich op een
andere dimensie situeren, of zo kunnen benoemd en be-
naderd worden.
Evenwicht kan je als ouder of kind zoeken in jezelf. Zoals
het evenwicht tussen je denken, je voelen en je reageren
fysiek en gedragsmatig. Bijvoorbeeld, je principes die je
aanvult met hoe ze aanvoelen bij gebruik en met hoe
haalbaar en realistisch ze zijn via je gedrag. Iedereen ge-
lijk denk je, bijvoorbeeld. Maar dan merk je dat je oudste
kind meer voorrechten claimt wat aanvoelt als een punt,
concreet bijvoorbeeld een later slaapuur. Tegelijk merk
je dat dit voor je jongste kind niet haalbaar is, wat je dus
149
onrealistisch overkomt in je omgang, concreet bijvoor-
beeld heeft het jongste kind meer uur slaap nodig dan
het oudste.
Evenwicht kan je als ouder en kind daarnaast zoeken in
de omgang met elkaar. Als ouder en kind geraak je in de
omgang met elkaar gemakkelijk in een toestand van on-
evenwicht, zonder dat je het zelf gemakkelijk merkt. Cir-
culaire processen doen zich gemakkelijk voor. Doordat je
langzaam opschuift naar één of ander extreem, neem je
die verandering niet gemakkelijk waar. Ook raak je ge-
makkelijk gewoon aan het onevenwicht en dient dit on-
evenwicht mogelijk als criterium om je verder oordeel op
te baseren. Soms vind je, bijvoorbeeld, dat je kind op een
bepaald vlak echt nog veel hulp van je nodig heeft, je
kind krijgt hierdoor weinig oefenkansen om zelf iets te
leren, de zwakke prestaties van je kind nopen je om nog
meer hulp te bieden. Je aandeel en dit van je kind zijn
dan niet in evenwicht. Door meer beroep te doen op ei-
gen krachten van het kind zoals bij empowerment, kan
je de behoefte aan leiding meer in balans brengen.
Evenwicht kan je relationeel concreet zoeken in: doen
groeien en laten groeien, in structuur en ruimte, in wat
blijft en wat verandert, in op elkaar georiënteerd zijn en
op waarmee te maken, in binnen en buiten het gezin, in
ieders aandeel en inbreng, in veiligheid en risico nemen,
in wat 'moet' en wat 'kan', in inspanning en ontspanning,
in inzet en resultaat, in nu en later, in voor elk en samen,
150
in hier en daar, in luisteren en praten, in dit en dat, in
aanvaarden en reageren, in meegaan en houden, in in-
vloed van binnen en van buiten, in vasthouden en losla-
ten, in gelijk en verschil, in eenheid en verscheidenheid,
in succeservaren bij lukken en leerervaren bij mislukken,
en zo meer.
Wat is of wat je doet heeft doorgaans een functie. Zo kan
de vorm waarin je iets giet mogelijkheden en kansen cre-
eren voor een bepaalde inhoud. Wat er is of wat je doet
als vorm kan evenwel ook iets belemmeren. Een andere
inhoud, bijvoorbeeld. Wil ook dit element wat is of wat
het doet zijn functie kunnen uitoefenen, dan moet ook
het eerste element hiermee rekening houden of hier
mee op afgestemd worden. De inhoud kan zo om een
bepaalde vorm vragen. Door evenwicht zo op te vatten
als mogelijkheden creëren voor alle elementen, kan in
evenwicht groei en ontwikkeling optreden. De vorm is er
dan voor de inhoud, de inhoud is er dan voor de vorm.
Bijvoorbeeld, als ouder geef ik dan leiding omdat mijn
kind nog zelf geen leiding over zichzelf kan opnemen, zo-
dra het kind hier meer toe in staat is, pas ik mijn leiding
aan. Het één element staat dan in functie van het ander
element en hiertussen ontstaat dan een evenwicht.
Door gebruik te maken van het begrip evenwicht, voor-
kom je dat iets helemaal rond iets komt te draaien en het
overige niet aan bod komt. Verhinder je ook dat alles in
151
functie van dat iets komt te staan, er niets anders ge-
beurt en er voor niets anders tijd, energie en aandacht
is. Bijvoorbeeld, wanneer er een probleem is zoals
ziekte, onenigheid, conflict. Alles wordt dan gemakkelijk
als problematisch geduid. Zodat wat wel oké is en wat
wel functioneert of lukt, geen aandacht meer krijgt en
geen kracht meer oplevert. Door zoals bij empowerment
wat beschikbaar is aan krachten en aan netwerk aan te
wenden, kan voorkomen worden alles eenzijdig te pro-
blematiseren.
Om aan meer evenwicht te werken kan je kiezen voor
een evenwichtige benadering. Dit is een omzichtige be-
nadering die weerstand en ongewenste neveneffecten
voorkomt en toelaat stapsgewijs de gewenste verande-
ring te bewerkstelligen met ieders medewerking.
Evenwicht wordt vaak aanzien als een smal pad tussen
wat je in evenwicht tracht te houden. Door evenwicht
niet als evenwichtsoefening te benaderen, maar als een
manier om alles zijn plaats te geven met eigen kansen op
groei en ontwikkeling, kan evenwicht worden tot een
stabiele en duurzame realiteit.
Belangrijk is evenwicht niet als wapen of ultiem doel op
te pakken om zo dingen af te dwingen, maar eerder als
indicator, signaal en hulpmiddel om dingen op gang te
brengen. Kiezen voor evenwicht in opvoeding kan zo een
152
meerwaarde betekenen, vooral wanneer je weet te ach-
terhalen met welke specifieke vormen van evenwicht
een voordeel te doen.
Geef voor jezelf als ouder en kind aan op welke vlakken
je naar evenwicht zoekt:
Geef voor jezelf als ouder en kind aan welke inhoud dit
evenwicht heeft:
Geef voor jezelf als ouder en kind aan op welke manier je
dit evenwicht tracht te bereiken:
153
Extern in
relatie tot intern
Externe druk
Als ouder heb je vandaag een heel andere relatie met je
kind dan je ouders met je hadden. Ouders vandaag stem-
men hun gedrag meer af op hun kind en op wat het no-
dig heeft.
Voorheen gingen ouders veelal uit van een aantal opvat-
tingen van wat kinderen in het algemeen nodig hebben.
Het kwam veelal neer op het disciplineren van hun kind.
Ze oefenden externe controle uit die tegelijk bedoeld
was het gedrag en de persoonlijkheid van hun kind in een
bepaalde richting te sturen.
Je relatie als ouder met je kind gaat niet meer zozeer
uit van principes,
maar van wie je kind is.
154
Deze externe druk zorgde enerzijds voor structuur. Het
gedrag werd ingedeeld in wat wel en wat niet kon. Het
gedrag werd ook ingedeeld in hoe iets wel en hoe iets
niet kon. Het gedrag werd tenslotte ingedeeld in waar,
wanneer, tegenover wie, waarom of waartoe bepaald
gedrag wel en niet kon. Kinderen met behoefte aan
structuur konden hier hun voordeel mee doen. Zoals
jonge kinderen, en kinderen met autistische en aan-
dachtstekortkenmerken. Niet enkel ging er aandacht
naar het gedrag, maar vaak ook naar de vorm waarin de
omwereld werd aangeboden. Deze omwereld werd
veelal erg en heel concreet gestructureerd. Vooral dit
laatste was meestal belangrijker dan onmiddellijk ingrij-
pen op het gedrag om het richting te geven. De wereld
werd zo begrijpelijker en overzichtelijker. De wereld
werd minder storend en verstorend voor het kind.
Deze externe druk van ouders zorgde er ook voor dat
een bepaalde zijnswijze werd aanvaard en een andere
niet. Zo moesten kinderen een zekere sterkte vertonen
en niet te gevoelerig zijn. Zo ook moesten kinderen mee-
gaand zijn en niet te eigengereid. Kinderen die niet erg
gevoelig waren in hun ervaren en in hun reageren, kon-
den hier hun voordeel mee doen. Zoals oudere kinderen,
en emotioneel evenwichtige kinderen. Jonge kinderen
en emotioneel gevoelige kinderen kwamen hierdoor
evenwel onder spanning te staan. De druk was voor hen
gemakkelijk te groot. Veel emoties en reactieneigingen
moesten worden onderdrukt. Door hun gevoeligheid
155
gingen ze vaak mee in de richting van de ouders, maar
op een overdreven wijze. Ze werden heel gediscipli-
neerde kinderen met uitgesproken perfectionistische
neigingen. Ze waren geen kinderen meer, maar volwas-
senen in het klein. Kinderen ook die loochenden wat in
henzelf omging en dit vaak niet meer voelden. Kinderen
die volledig opgingen in hun omgeving en hun verzuch-
tingen en zo zichzelf voorbijliepen. Kinderen wiens ener-
gie ofwel volledig opging in hun verzet, ofwel volledig op-
ging in wat de omgeving van hen verwachtte.
Interne druk
Vandaag is deze externe druk grotendeels weggevallen.
Soms vervallen ouders in het tegendeel. Het ontbreekt
dan mogelijk aan structuur en structurering. Jonge kin-
deren en kinderen met autistische en aandachtstekort-
kenmerken kunnen hier hinder van ondervinden. Voor
hen komt de omgeving niet als voldoende begrijpbaar en
hanteerbaar over, zodat ze in de war raken en tot chao-
tisch gedrag komen.
Het ontbreken ook van externe druk om op een be-
paalde manier te zijn, kan maken dat de reële aard van
het kind naar boven komt. Zo kan tot uiting komen dat
het kind mogelijk erg gevoelig is in zijn ervaren en vat-
baar is voor bepaalde reacties. Het kind toont dan zijn
zwakte en zijn verzet of eigengereidheid, omdat ze niet
hoeven te worden onderdrukt. Het kind geeft dan uiting
156
aan wat het ervaart en aan wat het behoefte heeft en
wat het wil. Het kind komt dan mogelijk weinig gedisci-
plineerd over en leeft dicht tegen zichzelf aan. Het put
zich niet uit in verzet of in eisen aan zichzelf vanuit aan-
wezige druk vanuit de omgeving. Het toont veeleer op
een uitgesproken wijze wat het ervaart en wat het nodig
heeft en verkiest.
Interne vraag, extern antwoord
Ideaal is als je als ouder weet uit te gaan van je kind. Je
kind met zijn behoefte aan structuur, of je kind met zijn
behoefte aan zijnsruimte, bijvoorbeeld. Zo kan je als ou-
der eerst hoogte nemen van je kind en zijn specifieke
kenmerken en noden. Zo kan je aansluitend hierop in-
spelen en aan zijn noden en behoeften voor ontwikke-
ling tegemoetkomen.
Zorgen voor meer structuur, of zorgen voor voldoende
zijnsruimte, bijvoorbeeld. Tegelijk je kind helpend zelf
mee voor structuur te zorgen voor zover mogelijk. Of te-
gelijk je kind helpen zijn emoties en reactieneigingen te
reguleren, zodat het minder door zijn emoties en reac-
tieneigingen overspoeld en bepaald wordt. Zo je kind
helpen beter met de omwereld te leren omgaan, er zich
voor open te stellen, maar ook zich weten te begrenzen.
Zodat de wereld als meer toegankelijk en minder over-
weldigend naar voor komt. Als ouder en kind de wereld
157
meteen ook alzo presenteren : stap voor stap, en minder
eisend en verwachtend.
Het externe wordt dan van binnenuit gepresenteerd.
Vanuit het kind en wat het kan helpen. Niet langer van
buitenuit en wat hinderend kan werken voor je kind.
Druk verandert alzo in structuur die het kind nodig heeft
en waarvoor het zelf mee kiest en zorgt. 'Druk' betekent
dan niet langer disciplineren als in een bepaald patroon
drukken van gedrag en persoonlijkheid.
Druk verandert alzo ook in ruimte om tot zichzelf te ko-
men als een gevoelig en reageerbaar iemand. Door het
wegnemen van druk worden ongunstige gevoelens en
reacties niet geactiveerd, zodat het kind open en rustig
blijft. Zo blijft goed contact mogelijk, zo ook blijft beïn-
vloedbaarheid mogelijk. Zo is er minder kans op zich ge-
kwetst voelen als kind en op zich afschermen van de om-
geving of er zich tegen te verdedigen.
Door deze meer kindvriendelijke en kindnabije benade-
ring kan het kind ondersteund in zijn ontwikkeling reke-
ning houdend met zijn eigenheid.
Het kind geeft in zijn gedrag precies aan aan wat het
nood heeft. Aan structurering om niet in de war te raken.
Aan ruimte om niet miskend en verstikt te raken.
158
Zijn gedrag heeft niets te maken met onwil. Het gaat eer-
der om onvermogen ingevolge verwarring en verstoring.
Of het gaat om overbelasting en overvragen worden in-
gevolge miskenning en verstikking. Het kind zou wel wil-
len zo het kon en het begreep, of niet werd afgeleid. Of
het kind zou wel involgen zo het werd aangesproken en
betrokken en dit zo ervaarde.
Zijn gedrag heeft niets te maken met het morele gehalte
of niveau van zijn persoon. Eerder gaat het om de kwali-
teit die door de omgeving geboden wordt voor het kind.
Om de passende ondersteuning van zijn gedrag vanuit
een passend begrip van zijn gedrag en persoon.
Tot op vandaag wordt het empathisch gehalte van het
gedrag van het kind in vraag gesteld en aanzien als een
belangrijk element in het meer sociaal vaardig maken
van kinderen. Hierbij wordt voor bepaalde kinderen, met
name kinderen met een hoge gevoeligheid voor ervaren
en reageren, over het hoofd gezien dat het hen niet ont-
breekt aan empathie. Het probleem van deze kinderen is
veeleer dat ze vaak zo extreem gevoelig zijn dat ze zich
voor deze gevoelens afsluiten. Het gevaar bestaat door
hen nog meer te stimuleren tot empathie in eigen en an-
dermans gevoelens, ze nog meer gaan dichtklappen. Zo
dat het resultaat net omgekeerd zal zijn van wat werd
nagestreefd.
159
Met de kennis die vandaag beschikbaar is, lijkt het hoog
tijd de disciplinerende benadering om te buigen naar
een ondersteunende benadering. Niet volwassenen die
het kind in een bepaald patroon willen duwen zodat het
zichzelf verliest, maar volwassenen die vanuit het pa-
troon van het kind het de passende benadering willen
bieden zodat het tot zijn recht komt. Op zo een manier
dat de weerstand van het kind wegvalt en het erg ge-
neigd is tot medewerking en zelfverantwoordelijkheid.
Zo is er minder kans dat het kind in de opvoeding geweld
wordt aangedaan, zoals in het verleden door onwetend-
heid al te vaak gebeurde.
Druk, of vraag en antwoord
Als ouder herken ik me in :
in het verhaal van externe druk
om volgende redenen :
in het verhaal van interne druk
om volgende redenen :
in het verhaal van interne vraag en extern antwoord
om volgende redenen :
160
Hoe extremen
vermijden ?
Extremen in de omgang als ouder
Als ouder bestaat steeds het risico om één of andere re-
den, binnen of buiten jezelf, in extremen verzeild te ra-
ken. Je dreigt dan tegenover je kind te ver te gaan, te
veel te eisen en te krachtig uit de hoek te komen. Waar
dit op het eerste zicht lijkt alsof je je rol als ouder met
volle verantwoordelijkheid opneemt en je doet wat je
moet doen, zijn er toch heel wat nadelen en ongewenste
neveneffecten verbonden aan deze manier van doen.
Wendy (36 jaar), mama van Joran (5 jaar) - 'Ik kon erg
geduldig zijn met Joran. Doorgaans maakte Joran ook
weinig problemen. Maar soms merkte ik dat ik erg dwin-
gend kon doen zo Joran deed alsof hij niet hoorde wat ik
Als ouder kan je omgang met je kind soms een ex-
treme vorm aannemen.
Hoe komt dit en hoe kan je dit vermijden ?
161
vroeg. In feite ging het steeds om dingen die ik van hem
vroeg en waar hij helemaal geen gehoor aan gaf. Dan
voelde ik de onmacht in me opkomen en dan werd het
me te veel. Ik kon dan mijn stem verheffen en dreigen zo
hij niet onmiddellijk wilde luisteren naar wat ik hem
vroeg. Er ontstond dan wederzijds veel spanning en on-
genoegen. Ik wou dan kost wat kost bevestiging dat ik
het voor het zeggen had.'
'Achteraf pas besefte ik dat het helemaal uit de hand ge-
lopen was en ik te ver was gegaan. Had ik iets meer ge-
duld gehad, dan had Joran sowieso toch ingegaan op wat
ik vroeg. Nu was het onnodig helemaal geëscaleerd en
waren we beiden in een crisis terecht gekomen.'
Als kind heb je mogelijk zelf - of mogelijk iets meer waar-
schijnlijk je ouders of grootouders - ervaren wat zulke ex-
treme aanpak inhield en betekende. Ze leek waarschijn-
lijk weinig aantrekkelijk en wenselijk. Globaal genomen
zijn volwassenen vandaag naar kinderen toe minder hard
en eisend geworden. Alhoewel er op dat vlak ook van-
daag nog erg grote verschillen op te merken vallen tus-
sen ouders.
Sommige ouders zijn dan weer in het tegenovergestelde
terechtgekomen. Ze zijn extreem toegeeflijk en mee-
gaand geworden. Zo komen ze in het andere uiterste te-
recht. Een extreme wijze van involgen die veelal niet vol
te houden is. Hierdoor ervaren ze ook weer opnieuw
162
problemen in de omgang met hun kind. Met de bijko-
mende moeilijkheid te ervaren over onvoldoende gezag
en invloed te beschikken om tot verandering te kunnen
komen.
Zo wordt in bepaald onderzoek wel eens gesproken
over helikopterouders als ouders die hun kind te be-
schermend opvoeden. Kenmerkend voor hen is dat zij
alles proberen te overzien en te voorzien, om zo de
ontwikkeling van hun kind te sturen. Zij geven hun
kind onder meer overmatig veel aandacht, ze begelei-
den het in zowat alles en overal, en ze anticiperen op
alle mogelijke moeilijkheden en gevaren.
Als minder extreem tegengewicht hiertegenover
wordt dan gesproken over de derde-kind ouder-
schapsstijl die meer relaxed is en een grotere onaf-
hankelijkheid aanmoedigt. Bedoeld wordt dat ouders
met hun kind omgaan alsof het een derde kind was,
met minder onzekerheid en meer vertrouwen in de
eigen mogelijkheden van hun kind. Dit zou zich voor-
doen bij millenium ouders als manier van afstand ne-
men van de eigen ervaren overbescherming door hun
ouders.
Het voornaamste verschil tussen een helikopter- en
een derde kind ouderschapsstijl is dat het bij helikop-
terouders gaat om een overdreven externe sturing
door de omgeving met als risico een verzwakkend ef-
163
Oorsprong extreme omgang
Aan de basis van een meer extreme aanpak als ouder
kunnen verschillende factoren liggen. Vooreerst de tijds-
geest en de omstandigheden, zoals eerder vermeld. Zo
blijkt volgens de Franse auteur Michel Houellebecq de
Westerse samenleving in extremen beland met aan de
ene zijde de vrije en neoliberale samenleving met de in-
dividuele vrijheid als voornaamste maatstaf en crite-
rium, ook op economisch vlak met een doorgedreven
commercialisering en een ontspoord marktdenken. Met
aan de andere zijde alle maatschappelijke uitwassen, zo-
als extreem individualisme, vrije liefde, verslaving, eu-
thanasie en zelfdoding. Een gepolariseerde uit even-
wicht geraakte tijdsgeest die ook afstraalt op de ouder
als volwassene. Eerder in het verleden wees Steven De
Batselier, Leuvens hoogleraar criminologie, reeds op de
individuele (psycho)pathologische uitwassen van de
maatschappij met aan de basis de autoritaire verstoorde
sociale structuren van de samenleving.
fect op het kind en zijn ontwikkeling en dat het bij
derde-kind ouders gaat om het op een gematigde en
gedoseerde manier ondersteunen en opbouwen van
interne sturing met als kans een versterkend effect
op het kind en zijn ontwikkeling.
164
Vervolgens de interactie met je kind. Zo je kind niet ge-
makkelijk is in de omgang, kan je als ouder geneigd zijn
de druk te verhogen. Dit kan op zijn beurt weerstand en
verzet bij je kind oproepen, die jij weer met een meer
krachtige aanpak meent te moeten overwinnen. Je kind
kan dan hiertegen reageren vanuit een ervaren van on-
heus en onrechtvaardig te worden behandeld. Als ouder
kan je op je beurt hiertegen willen ingaan omdat je gezag
wordt aangetast. Zo krijg je een circulair oorzakelijk pro-
ces met een ongunstige uitwerking. Het niet meegaand
zijn versterkt je reactie, je reactie versterkt het niet mee-
gaand zijn. Het gevaar is elkaar in een heel ongunstige
positie en omgang te dwingen, waar nog moeilijk uit te
raken valt. Onder meer ook omdat je relatie tegenover
elkaar hieronder gaat lijden.
Tenslotte jijzelf als ouder. Je kan erg gevoelig zijn voor de
houding en reactie van je kind tegenover je en tegenover
wat je vraagt en verwacht. Vanuit deze gevoeligheid kan
je gemakkelijk geneigd zijn je krachtig op te stellen om
een teleurstelling van een niet beantwoorden van je kind
aan wat je wil te voorkomen. Vanuit deze gevoeligheid
kan je ook tegenover elke opgemerkte teleurstelling hoe
klein ook, geneigd zijn krachtig te reageren. Onder meer
ook om te vermijden dat iets zich zou herhalen.
Nadien kan je dan je overreactie opmerken, onder meer
uit de emotionele reactie van je kind en kan je het terug
goed willen maken. Hierdoor loop je het risico te lief te
165
willen zijn. Gaat je kind hier niet op in, dan kan je je kind
weer links laten liggen omdat het niet op je goodwill in-
ging. Zo verval je gemakkelijk van het een uiterste in het
andere.
Wijzen van extreme omgang
Als ouder kan je op verschillende wijzen in uitersten ver-
vallen. Het kan gaan om een te veel, om een te ver of om
een te hard. Het eerste gaat om de omvang, het tweede
om de diepte en het laatste om de massa van wat al of
niet te willen of te doen.
De overdrijving kan bestaan in de eisen en verwachtin-
gen tegenover je kind, of in het te veel leiding en betrok-
kenheid, of in het toegeven en verwennen, of nog in het
afstand nemen en aan zijn lot overlaten.
Door de overdrijving wordt niet passend ingespeeld op
het kind. Er wordt onvoldoende ingegaan op wat het
kind nodig heeft. Onvoldoende ingegaan op waar het
kind behoefte aan heeft.
Tinne (33 jaar) en Geert (34 jaar), ouders van Jolien (8
jaar) - 'Ik merk', zegt Tinne, 'dat ik soms overdrijf in het
zorgen en leiding geven aan Jolien. Vooral wanneer ze
weinig zin in iets heeft, dan ga ik ervoor. Dan probeer ik
haar op alle mogelijke manieren te helpen en terug op
166
gang te krijgen.' 'Ja, ja', reageert Geert, 'je laat je hele-
maal inpakken en soms ga je wel erg ver in je helpen. Ik-
zelf zal dan eerder als Jolien weinig initiatief laat zien, er
harder tegenaan gaan. Ik laat voelen dat zij zelf wel in
actie moet komen en niet ik. Ik maak dan erg duidelijk
wat ik verwacht en wat moet. Ik laat tegelijk weten dat
zo ze hier niet op ingaat, ze het dan maar helemaal alleen
moet doen en ik me er nog weinig van zal aantrekken.'
Specifieke risicosituaties en -processen
Deze uitersten zullen nog meer opduiken zo je in een
stress-situatie beland bent. Dit vergroot nog meer uit
wat te willen en wat je doet. De druk die hierbij aanwezig
is, versterkt nog je inschatting van de situatie en je reac-
tie erop.
Een andere factor kan zijn de aanwezigheid bij je van ne-
gatieve gevoelens en een negatieve kijk op de huidige si-
tuatie. Gevoelens en kijk die je ten toon spreidt. Iets wat
veelal onbewust bij je gebeurt, maar als doel heeft je zelf
te beschermen en de omgeving af te remmen. Je kind is
dan gewaarschuwd dat je niet gemakkelijk bent en niet
gemakkelijk doet. Zo kan het best onmiddellijk inbinden.
Zo voorkom je zelf een teleurstelling en de hieraan ver-
bonden spanning en pijn. Ze kunnen je beter ontzien,
want je bent in een moeilijke bui en zo stel je jezelf vrij.
167
Neurologisch vindt de situatie met stress zijn vertaling in
een hoger gehalte van het stresshormoon cortisol. Deze
helpt met de stresserende omstandigheid om te gaan
door de druk te verhogen en zich meer op iets te con-
centreren.
De situatie met negativiteit vindt zijn duplicaat in een
laag gehalte in de hersenen van de neurotransmitter se-
rotonine. Wordt bij een laag niveau aan serotonine toch
spanning opgewekt door aanwezige stress, dan kan een
negatieve overdruk gevreesd worden. Een situatie die
beter vermeden kan worden. Iets wat de omgeving ook
veelal intuïtief aanvoelt en daarom gemakkelijk inbindt.
Je overtrokken stress-reactie staat in het teken van aan-
pakken, om wat stress veroorzaakt het hoofd te bieden.
Concreet verschijnt je kind hier als stress-factor die je
door krachtige geconcentreerde aanpak het hoofd wil
bieden.
Je overtrokken negatieve reactie staat in het teken van
alsnog voorkomen van iets, om zo wat stress kan veroor-
zaken voor te zijn. Concreet wil je al voorafgaandelijk je
kind door je moeilijk zijn en doen het hoofd bieden, zo-
dat wat je vreest en pijnlijk voor je zou kunnen zijn, kan
beletten.
Nathalie (41 jaar), mama van Emelie (13 jaar) - 'Als Eme-
lie iets wil doen wat voor mij absoluut niet kan, dan kan
168
ik heel vervelend worden. Ik maak dan opmerkingen op
zowat alles wat ze doet. Ik doe dan erg kritisch naar haar
toe en heb overal vragen bij. Of ze niet beter dit ? of
dat ? Eigenlijk ben ik dan niet goed uitstaanbaar meer.
Mijn man Gert reageert daar anders op. Hij kan dan heel
druk doen. Hij pakt het veel directer aan. Hij wil dat het
hier en nu onmiddellijk uitgepraat en geregeld wordt. Ei-
genlijk kalmeert hij maar als het in orde is gebracht.'
Uit recent onderzoek aan de Universiteit van Cambridge
blijkt dat een meer extreme opstelling gemakkelijker
voorkomt bij wie tekenen vertoont van een minder goed
werkend werkgeheugen en een langzamere waarne-
mingsverwerking, samengaand met een neiging tot im-
pulsiviteit en zoeken naar spanning en sensatie. Er is dan
op kenvlak in de manier waarop onze hersenen basisin-
formatie opnemen en verwerken meer 'voorzichtigheid'
met een langzamere en preciezere besluitvorming met
minder soepelheid, waarbij de complexe verwerking
wordt herleid tot duidelijker en meer gedefinieerde ver-
klaringen. Dit betekent een minder goed opnemen en
verwerken van nieuwe en mogelijk veranderde informa-
tie, met meer kans op polarisatie en starheid.
Concreet zal dit dan om bijzondere aandacht vragen om
wat anders is tijdig te registreren en te verwerken, met
kansen op de nodige bijsturing vanuit een genuanceerde
ingesteldheid.
169
Mogelijk kan er bij een extreme aanpak een probleem
zijn van ofwel een te punctuele benadering, waardoor te
weinig gehelen worden gezien, of een te veel synthese
benadering, waardoor er te weinig nuance mogelijk is. In
beide gevallen wordt er, weliswaar op een andere wijze,
te weinig rekening gehouden met alles. Waarbij alleen
dit en niets anders in de aandacht komt : dit zijn ofwel
enkel details ofwel enkel syntheses. Er wordt dan geen
of onvoldoende rekening gehouden met ofwel alles er-
rond (rond de details), ofwel alles erin (in de syntheses).
Er is teveel afsplitsing, of te veel (ver)algemeenheden.
Pedagogische nuancering en bijstelling
Tot op vandaag vind je in pedagogische werken adviezen
voor een meer krachtige aanpak in de omgang als ouder
met kinderen.
Vaak wordt het net zo voorgesteld dat één van de grote
problemen is dat ouders minder gezag en zeggingsschap
hebben over hun kinderen. Toch mag niet uit het oog
verloren worden dat een minder krachtige omgang net
maakt dat kinderen positief op hun ouders kunnen en
willen ingaan. Een meer krachtige omgang is trouwens
overbodig voor de meeste kinderen.
Een minderheid van kinderen kan - net als mogelijk hun
ouders - aanzien worden als erg gevoelig. Ze vragen bij-
zondere aandacht. Dit kan maken dat ze appeleren voor
170
een zachte aanpak en daar reeds erg op reageren. Het
kan ook maken dat ze teleurstelling en falen vooruit zien
en daardoor geneigd zijn situaties te vermijden. Net mo-
gelijk dingen die ouders van hen eisen of verwachten. Dit
kan dan gemakkelijk weerstand en verzet doen toene-
men. Een minder gewenste situatie die wellicht door een
afname van druk meer kans maakt dan via een toename
ervan. Het kind aanspreken op een stressverminderende
en negativiteit voorkomende wijze door persoonlijke er-
kenning, aanmoediging en ondersteuning kan wellicht
meer gewenste resultaten doen ontstaan.
Fran (39 jaar), mama van Frederik (15 jaar) - 'Vroeger
konden we heel dwingend voor Frederik zijn. Meestal zag
hij de bui al hangen, zo bleef hij gemakkelijk uit ons buurt.
Zo kregen we helemaal geen hoogte meer van hem. De
relatie tussen Frederik en mijn man Dave dreigde er ook
heel erg op achteruit te gaan. We ontdekten dat we ab-
soluut een negatieve en vijandige omgang moesten te-
gengaan. Zo proberen we nu meer zo ontspannen moge-
lijk te praten en vermijden we heel persoonlijk naar hem
toe te worden. We proberen iets als een gezamenlijke
moeilijkheid of opgave te zien, zodat we meer kunnen
luisteren en tegelijk meer kunnen uitleggen waar het op
staat. De grote confrontaties laten we achterwege door
dingen tijdig uit te klaren op een gematigde wijze.'
171
Soms verschijnen iets wat extreme opvoedingsmetho-
des of worden ze op een ietwat extreme wijze geïnter-
preteerd en toegepast. De RIE opvoedingsmethode is zo
één die thans een revival kent als hype. RIE staat voor
Resources for Infant Educarers en werd ontwikkeld door
de Amerikaans-Hongaarse kinderarts Martha Gerber in
de jaren veertig van de vorige eeuw. De onderliggende
filosofie ligt in de lijn van de pedagogen Montessori en
Pikler. Centraal staat het respect voor het kind door ou-
ders en niet andersom het respect van het kind voor de
ouders. Essentieel is het niet betuttelen van het kind en
het niet als hulpeloos beschouwen. Er wordt met hem
op een niet-kinderlijke wijze gecommuniceerd. Er wordt
aangenomen dat het kind spontaan en intuïtief meer kan
dan volwassenen denken. Het zou meer van de omwe-
reld begrijpen dan meestal verondersteld wordt. Het is
in staat tot zich oriënteren, ontdekken en leren zo het de
nodige vrijheid en ruimte krijgt.
Er is volop vertrouwen in de natuurlijke ontwikkeling van
het kind. Ouders moeten vermijden in zijn weg te staan
of een weg op te leggen. Zo kan het kind authentiek zijn.
Het kind wordt actief betrokken in zijn ontwikkeling aan
zijn eigen tempo, eerder dan dat het alles passief onder-
gaat. Zo kan het kind zelfvertrouwen en zelfredzaamheid
ontwikkelen. Dit vraagt om respect voor wat het wil en
wat het kan. Hierbij is er ook ruimte voor de emoties van
172
het kind. Als ouder bied je hiertoe vooral een veilige om-
geving die groei en ontwikkeling mogelijk maakt. Dit be-
tekent voldoende uitdagend en tegelijk voorspelbaar.
In zijn meer extreme vorm houdt de RIE methode meer
extreme principes in zoals geen aangepaste kinderobjec-
ten, zoals buggy’s of een tutje, die remmend werken.
Ook geen kinderspeelgoed dat het kind in zijn ontdek-
king van de echte omwereld afremt. Ook is er geen
steun voor een kindvriendelijke babytaal, iets wat in hui-
dig onderzoek wel als ontwikkelingsgunstig naar voor
komt. Vooral bij de meer extreme toepassing van deze
opvoedingsmethode kunnen vragen gesteld.
In haar recent werk 'Jagen, verzamelen, opvoeden' gaat
wetenschapsjournaliste Michaeleen Doucleff opvoe-
dingsinspiratie opdoen in andere culturen, meer bepaald
bij de Tanzaniaanse Hadzabe-, Mexicaanse Maya- en Ca-
nadese Inuitgemeenschap om tegenwind te bieden aan
onze soms in een bepaalde richting uitgesproken Wes-
terse opvoedingswijze.
Zo ontdekte ze het belang van niet te schreeuwen tegen
het kind. Zo kan de ouder zelf rust en kalmte uitstralen
en creëert die ruimte en tegengewicht tegen de drukte
en opwinding van het kind. Het kind voelt zich gerespec-
teerd, sluit zich niet af en stopt niet met luisteren. Aan-
rakingen bleken te helpen om aanwezige emoties te re-
guleren. Iets wat best samen lukte.
173
Tevens ontdekte ze het belang van minder praten en
minder vragen als ouder. Hierdoor ontstaat er ruimte en
gelegenheid voor de eigen inbreng van het kind, ook in
zijn spontane deelname aan wat moet gebeuren. Zijn
aandacht gaat dan minder naar de interactie tussen ou-
der en kind, maar meer naar hoe het zichzelf kan verma-
ken. Het kind wordt hierdoor minder afhankelijk van
complimenten en beloningen en kan zich zelf als waar-
devol ervaren.
Ook ontdekte ze het belang van ruimte geven aan het
kind. Alles moet niet op de eigen manier. Eerder vraagt
het eigen initiatief van het kind, om ondersteund te wor-
den. Zo wordt het kind niet ingeperkt en ontstaat er
geen passiviteit en afhankelijkheid. Hierbij ontdekte ze
de mogelijkheden het kind mee te nemen in het eigen
leven en de waarde ervan. Mee deel uitmaken van het
gezin en mogen meedoen, bieden het kind kansen op co-
operatie en samenwerking in plaats van controle te moe-
ten uitoefenen. Een kind begint met bij iets aanwezig te
zijn, over het observeren, naar het meedoen, tot het zelf
alleen of samen kunnen doen. Zo hoeft het kind niet op-
gesloten in een spelwereld met kindgerichte activiteiten,
afgesloten van de reële wereld. Zo wint het aan vertrou-
wen in plaats van angstig en zwak te blijven.
174
Hoogte nemen
Hoe extreem zou je je omgang met je kind inschatten :
weinig erg
Hoe stressvol zou je je omgang met je kind inschatten :
weinig erg
Hoe gespannen vijandig zou je je omgang met je kind in-
schatten :
weinig erg
Hoe passend is je omgang met je kind dan :
weinig erg
In welke richting wijkt de omgang met je kind uit :
in eisen en verwachtingen tegenover je kind ?
in te veel leiding en betrokkenheid tegenover je kind ?
in toegeven en verwennen van je kind ?
175
in afstand nemen en aan zijn lot overlaten ?
in fixatie en starheid ?
176
Stress
(Faal)angst
. Is mijn boekentas in orde ? En mijn turnzak ? Heb je die
centen in mijn zak gestopt ?
. Ik ben alles vergeten ! Ik kan er niets meer van ! Ieder-
een zal me uitlachen !
. Morgen begin ik eraan. Ik wil er nu niet aan denken.
Eerst moet ik nog iets anders doen.
Heel wat kinderen krijgen af te rekenen met (faal)-
angst.
Hoe dit ondervangen ?
Wat kan het kind zelf doen ?
177
. tijdig onderkennen van angstig worden of gespannen
zijn van kind
. tijdig onderkennen dat kind stress- en angstsignalen
ontwikkelt dat het samenspel met de omgeving pro-
gressief minder of weinig vlot begint te verlopen
. stress- en faalangsttekenen opmerken (niet verwarren
met onwil, passiviteit of desinteresse) : extern waar-
neembaar (ruw, prikkelbaar, onrustig, opgewonden,
wenen, stil, onbeweeglijk, afwezig, uitstellen, snel op-
geven, weerstand, weigeren, onverschillig, in zijn
schelp kruipen, star, overcompensatie, onzeker, steun
en bevestiging zoeken, controlerend, ...) of expressie
interne waarneming (lichaamsongemakken, span-
ningsklachten, wit-zwart denken, piekeren, tunnelden-
ken, onlust- en zwakte-ervaren, niet geloven in zich-
zelf, black-out, tegenzin, ...)
. aandacht voor gradaties en circulaire processen : gra-
daties gaande van stress over faalangst naar burn-out
tot bij depressie. Werkend in twee richtingen : stress
die op termijn mogelijk faalangst veroorzaakt, maar
faalangst die in het nu gemakkelijk en veel stress op-
levert; zo ook burn-out die iemand op termijn mee tot
depressie brengt, maar ook omgekeerd een depressie
die iemand gemakkelijk vasthoudt in een burn-out
. kind met faalangst onderkennen en nagaan hoe te kun-
nen helpen, eventueel met hulp van anderen
178
.
oorsprong stress en angst mogelijk trachten situe-
ren als meer in de omgeving (nieuw, bedreigend, ver-
wachting, eisen, taken, gevraagde prestatie, risico op
mislukken, specifieke situatie, ... ) of meer in het kind
(mogelijkheden, twijfel, eerdere negatieve ervaring,
aandachtsfocus, perceptie, attributie, afhankelijkheid,
schema-activering, ... ).
. aandacht schenken aan de sociale context waarin iets
moet worden gedaan en die een extra belasting voor
het kind kan betekenen (schuldgevoelens, uitgelachen
worden, zich vernederd voelen, ... ).
. nagaan of ervaren spanningen als onprettig worden er-
varen en erg hinderend inwerken op het kind en zijn
handelen, zodat kind beneden zijn mogelijkheden
functioneert.
. waar eerder vaak te maken met een tekort aan externe
en interne verwachtingen en mogelijkheden (weinig of
geen kansen of er niet in geloven), nu veelal te maken
met een teveel aan externe en interne verwachtingen
en mogelijkheden (alle kansen grijpen) mede aange-
wakkerd door sociale media. Dit met risico op herhaal-
delijke of langdurige oplopende stress, die kan leiden
tot uitgeput of opgebrand zijn (burn-out).
179
. niet te veel in je rugzak stoppen
. niet te veel samen in je rugzak stoppen
. van elk één stuk
. wat te groot is kleiner
maken
. nu en dan je rugzak
eens naast je neerzet-
ten
. als je merkt dat je ver-
moeid raakt, even ont-
spannen
. nu en dan aandacht be-
steden aan wat in je
rugzak zit
. er voor zorgen dat niet
alles bovenin je rugzak moet zitten
. nu en dan iets uit je rugzak nemen
. wat niet in je rugzak nodig is, er uitnemen
. wat je niet kan gebruiken of je niet helpt, weglaten
. oog hebben voor de eigen manier waarop het kind
spontaan zelf de ervaren moeilijkheden te boven tracht
te komen (extra inzet en controle, vluchten, ontwijken,
ontkennen, blokkeren, hulpeloosheid, hulpsignalen uit-
zenden, ... )
. oog hebben voor de geschiktheid of wenselijkheid van
de eigen oplossing van het kind (ziek worden, meer af-
hankelijk worden, ontmoediging, ...) en de mogelijke
180
remmende invloed op zijn ontwikkeling (negatief zelf-
beeld, rem op zelfstandigheid, passiviteit, overgevoe-
ligheid, ... )
. oog hebben of leerproblemen zo leiden tot emotionele
en gedragsproblemen die op hun beurt weer zorgen
voor leerproblemen zodat men in een vicieuze cirkel
terechtkomt
. nagaan of faalangst kadert in een leefomgeving die ver-
zwakte autonomie en verzwakte prestatie activeert
(overnemende steun) of in een leefomgeving die over-
matige waakzaamheid en inhibitie activeert (over-
name regels), of samengaan van beide (weinig vertrou-
wen, hoge verwachtingen)
. nagaan eerder te maken met passieve faalangst (uit-
stel- en afhaak-leergedrag, kan toch niet (alleen)) of
met actieve faalangst (opeis- en non-stop-leergedrag,
kan nog niet helemaal)
. zo wenselijk over opgemerkte stress en (faal)angst met
kind praten
. het kind laten merken te vatten dat het kind angst er-
vaart en niet enkel aandacht zoekt
. het kind aangeven dat het zijn angst onder ogen kan
zien en geen bescherming behoeft van zijn omgeving
. zorgen voor een rustige, veilige, aanvaardende, ver-
trouwvolle, ondersteunende, bevestigende en op het
kind en zijn mogelijkheden inspelende omgeving, zon-
der overbescherming en zonder overdreven verwach-
tingen
181
. positieve persoonsgerichte feedback koppelen aan
(negatieve) taakgerichte feedback
. samen met kind overlopen waarvoor precies bang en
wat angst precies uitlokt, samen met kind overlopen
hoe voor elk van deze elementen een deeloplossing uit
te werken (van vooraan staan naar vanop eigen plaats
al zittend, van beurt afwachten naar eerst beginnen,
van uitlachen naar grappige voorstelling opzetten, ...)
. samen met het kind overlopen hoe de balans van gro-
tere draagkracht en kleinere draaglast zo te kunnen
houden (stapsgewijze vooruit gaan, voldoende voor-
bereiden, aanwezige ontspanning en gevraagde in-
spanning, realistisch beeld eigen mogelijkheden en
zwaarte van de taak, ...)
. aandacht hebben voor de eigen manier om met de
angst van anderen en eigen angsten (onzekerheid, on-
macht, teleurstelling, herhaling, ...) om te gaan
. kansen en gelegenheid bieden op positieve ervaringen
. van aandacht in omgeving kind voor negatieve kanten
van prestatiegedrag (wat fout, waar tekortgeschoten,
wat nagelaten, ...) naar aandacht voor positieve kanten
gedrag (wat juist, hoe gelukt, wat gedaan, ...)
. letten op stressgehalte van lesverloop (voldoende vei-
lig, voldoende vertrouwd, voldoende bekend, vol-
doende voorspelbaar, voldoende gestructureerd, vol-
doende
182
overzichtelijk, voldoende geregeld, voldoende bege-
leid, ...) en van specifieke activiteiten (voldoende in-
structies, voldoende duidelijk, samen of alleen, zich to-
nen of te kijk staan, ...) voor kind
. een leersfeer creëren eerder dan prestatiesfeer (fouten
maken mag, nadruk op expressie eerder dan op impres-
sie, ...)
. vermijden te snel, te frequent en te veel in te grijpen,
zodat enige kans tot zelfstandigheid, succes ervaren en
onafhankelijkheid mogelijk wordt, voorkeur geven aan
het herstellen ervan na enige tussenkomst (dit samen,
dat alleen), ondersteuning geleidelijk minderen en zo
mogelijk afbouwen
. een cursus of training 'leren omgaan met faalangst', of
'stressweerbaarheid' inrichten voor respectievelijk
faalangstige of stressgevoelige kinderen
. bij aanhoudende en uitgesproken angsten die interac-
tie met omgeving meer dan voorbijgaand verstoren
specifieke hulp inroepen
. ...
. kind helpen in het ontwikkelen van denk-, leer- en
gedragsvaardigheden zodat minder angst of stress ont-
staat of deze gevoelens minder hinderlijk werken : mo-
gelijkheden beter leren benutten, kalmte hervinden,
boodschap aflezen, stap-voor-stap, positieve en haal-
bare verwachtingen, perfectionisme minderen, niet over
zichzelf struikelen, zelfkennis en eigenwaardegevoel ver-
183
groten, zelfmotivatie, andere kant van zichzelf aanspre-
ken, ander uitgangspunt voor handelen zoeken, stress-
uitlokker leren onderscheiden, deelproblemen overwin-
nen, aandacht op taak richten eerder dan op zichzelf,
van zorg om mislukken naar zorg om te lukken, fouten
als leermomenten ervaren, angst als taakspanning on-
derkennen, zich een nieuwe kans gunnen, nuanceren en
relativeren, vraag verleggen van kan ik het naar hoe kan
ik het, laten ervaren vat te hebben op situatie, spanning
hoort erbij, spannings- en ontspanningsmomenten af-
wisselen, veerkracht ontwikkelen, eerste en tweede per-
ceptie en reactie, gedachtencarrousel uitstellen, leiding
herwinnen, alternatief schema activeren, ander spoor
bewandelen, het voor jezelf niet verpesten, jezelf een
kans geven, minder beoordelend meer waarderend met
je omgaan, herstarten, eerst doen dan oordelen, richten
op positieve gevoelens, focus verleggen naar wat je wel
kan, positieve voorstelling maken van je uitvoering, ne-
gatieve zekerheden over zichzelf omzetten in vragen, an-
ders leren aankijken tegenover en omgaan met falen, an-
ders leren denken, niet-helpende en onjuiste gedachten
omzetten in helpende en juiste gedachten...
184
185
Emotioneel
automatisme
of feitelijk
realisme
Cognitieve vervormingen
Niet zelden kan je als ouder vaststellen dat je denken
over je kind en zijn gedrag minder gunstig uitvalt. Het is
alsof je denken vertekend is en je komt tot selectieve in-
terpretaties. Je krijgt dan te maken met cognitieve ver-
vormingen. Deze vertekeningen gebeuren vaak automa-
tisch en ongewild. Ze treden veelal op wanneer er emo-
ties in het spel zijn.
Veel voorkomende cognitieve vervormingen zijn de vol-
gende. Ze worden ook wel selectieve interpretaties of
Als ouder loop je gemakkelijk op de feiten vooruit.
Je manier van denken vervormt de realiteit.
Wat hieraan te kunnen doen ?
186
denkfouten genoemd. Filteren houdt in dat je één detail
alle aandacht geeft, terwijl je andere belangrijke kente-
kenen overslaat. Het feit dat je kind roept, maakt dat je
helemaal niet wil luisteren naar wat het zonodig te ver-
tellen heeft. Gedachten lezen houdt in gevoelens en ge-
dachten van iemand veronderstellen zonder voldoende
aanwijzingen. Je gaat er, bijvoorbeeld, vanuit dat je kind
niet blij zal zijn met je vraag en met neen zal antwoor-
den. Overgeneralisatie houdt in dat één voorval als zich
herhalend wordt voorgesteld. Als je kind niet meewil,
het bestempelen als tegendraads. Overwaardering en
onderwaardering houdt in iets of een gebeuren over- of
onderschatten. Dat je kind niet antwoordt niet willen
zien, of als je kind zwijgt het aanzien alsof alles in orde is.
Personalisatie houdt in iets buiten je op jezelf betrekken
zonder aanwijzing. Het moe zijn van je kind vertalen als
desinteresse voor je. Alles- of niets-denken houdt in iets
steeds in uitersten beoordelen. Je kind graag mogen, of
niet kunnen uitstaan. Catastrofaal denken houdt in iets
onnodig uitvergroten in ongunstige zin. Een mislukken
van je kind als onoverkomelijk om te slagen bestempe-
len. Emotioneel redeneren houdt in wat je aanvoelt als
zo bestempelen. Je vrees dat je kind mislukt nemen voor
de werkelijkheid van het zwak zijn van je kind.
Deze vertekeningen van je denken maken dat je de wer-
kelijkheid niet getrouw in beeld krijgt. Wat je opvat heeft
erg veel met je en je emoties te maken. Het is alsof het
begint bij jezelf en wat je er zelf van maakt domineert.
187
Het is alsof je denken over de situatie wordt gekleurd
door wat je er al denkt over te weten en opgeslagen is in
je geheugen. Opgeslagen in je geheugenschema over
soortgelijke situaties. Doordat dit schema nu wordt ge-
activeerd, wordt wat je eerder leerde kennen samen met
wat je er over dacht opnieuw ter beschikking gesteld. Je
zou het je emotioneel automatisme kunnen noemen.
Een automatisme dat je aandacht opeist en je denken in-
vult en nog weinig plaats laat voor iets anders. Je aan-
dacht en denken worden verengd tot het ene gebeuren
dat wordt uitvergroot.
Wil je die vertekeningen kwijt of vermijden en een meer
getrouw beeld verkrijgen, dan kan je trachten bij de rea-
liteit te blijven en je emoties en gevoelens achterwege
laten of minstens loskoppelen. Je begint bij de realiteit
en de feiten domineren. Je denken is dan meer onper-
soonlijk en afstandelijk. Je denken wordt dan minder ge-
kleurd door wat in je opgeroepen wordt. Je zou het je
feitelijk realisme kunnen noemen dat de dingen in een
ruimer kader plaatst en houdt. Zo wordt je aandacht niet
verengd tot het ene gebeuren dat bovendien niet wordt
uitvergroot. Je denken blijft in het hier en nu en er wor-
den geen andere dingen aan toegevoegd.
Vooral wanneer een zekere spanningsdrempel wordt
overschreden, treedt het emotioneel automatisme op.
Je denken wordt dan vertekend en loopt op de feiten
vooruit. Wanneer je meer ontspannen bent, krijgt het
188
feitelijk realisme meer kans en doe je meer moeite om
meer nauwkeurig en genuanceerd de dingen in beeld te
brengen. Het emotioneel automatisme staat meer in
functie van wat je wil of wat je vindt dat moet. Je feitelijk
realisme staat meer in functie van wat kan en je planma-
tig voorziet.
Het risico bij het snel activeren van een geheugen-
schema is dat dit voorbarig gebeurt op basis van enkele
tekens die als trigger dienst doen. Schema's beïnvloeden
immers welke informatie je waarneemt en welke je ne-
geert. Het risico is ook dat het geheugenschema eens ge-
activeerd bepalend zal zijn voor wat iets voor je bete-
kent. Op basis van schema's wordt immers aan de gese-
lecteerde informatie een betekenis gegeven, interpreta-
tie genoemd. Daarnaast staat een geactiveerd schema
evenwel ook in voor het verder verwerken van de opge-
nomen informatie tot nieuwe betekenissen, wat trans-
formatie wordt genoemd. Het risico is evenwel dat dit
niet gebeurt en het schema niet open staat voor veran-
dering en aanvulling. Schema's staan dan enkel in voor
wat uit het geheugen wordt opgehaald en welke beteke-
nis hieraan wordt gegeven. Het risico is ook dat een
schema eens geactiveerd erg je acties die je onderneemt
bepaalt, met als mogelijk gevolg dat bij gebrek aan open-
heid en flexibiliteit steeds weer hetzelfde minder bruik-
baar gedragspatroon wordt herhaald. Omdat schema's
ook je gevoel en oordeel beïnvloeden, bestaat tenslotte
het risico dat bij gebrek aan openheid en soepelheid,
189
steeds weer dezelfde gevoelens en oordelen naar voor
treden.
Om dit te vermijden kan best eerst nauwkeurig worden
waargenomen en gelet op alle tekenen om de betekenis
van iets te achterhalen. Kan vervolgens best genuan-
ceerd worden nagedacht wat iets is en betekent, waarbij
zo dit mogelijk is bij de realiteit wordt gebleven en een
zekere afstand van zichzelf wordt genomen. Kunnen ge-
voelens best getemperd om te vermijden dat ze het den-
ken te uitgesproken overheersen en verstoren. Kan best
in het hier en nu gedacht en geoordeeld zonder het te
veel te herleiden tot iets bekends. Kan best opengestaan
voor verschillen en veranderingen die je betekenisgevin-
gen en reacties mee kunnen bijsturen. Zo kan dit alles
bijdragen tot de verdere ontwikkeling en updating van
schema's die dan meer passend en meer bruikbaar wor-
den en blijven in het hier en nu.
Andersom
Wat komt eerst ? Via je schema's kan je komen tot keu-
zes, is er een voorkeur, zijn er preferenties, doe je be-
paalde ervaringen op of worden ze gekleurd, trek je be-
paalde ervaringen, interacties en personen aan, sla je be-
paalde richtingen in, zoek je specifieke dingen, sluit je
andere dingen uit, versterk je wat is en win je binnen de
190
aanwezige sfeer, worden doelen bepaald, kies je een be-
paalde weg en manier, kom je tot actie, ga je langsheen
wat past.
Andersom kan evenwel ook. Via je keuzes, je voorkeur,
je preferenties, je ervaringen, je interacties, je richtin-
gen, je zoeken, je in- en uitsluiten, je versterken, je willen
winnen, je doelen, je acties en je wegen kan je komen tot
schema's en die activeren.
Veelal worden schema's automatisch opgeroepen en
zijn er impliciete keuzes, voorkeuren, richtingen, doelen,
acties, enzomeer. Of nog, worden schema's ingezet van-
uit impliciete keuzes, voorkeuren, richtingen, doelen, ac-
ties, enzomeer.
Veelal vragen concrete leef- en opvoedingssituaties om
onmiddellijke reacties en worden schema's automatisch
als bij gewoonte ingezet. Mogelijk werden op een eerder
moment keuzes gemaakt en opties voor een toekomst
genomen, of werden de keuzes of opties van de omge-
ving uit het verleden overgenomen.
Toch kan wanneer de concrete leef- of opvoedingssitua-
tie en je reacties geen voldoening geven of wanneer het
voor je eigen ontwikkeling of dit van je kind wenselijk is,
gekozen worden voor het levens- of opvoedingsgebeu-
ren meer bewust en actief op te pakken. Concreet kan
dan geopteerd worden om niet langer automatisch als
191
bij gewoonte schema's in te zetten. Maar eerst keuzes te
maken, een richting te kiezen en een doel voorop te zet-
ten. Van daaruit kunnen dan passende schema's geacti-
veerd worden. Zulke momenten kunnen zich als schar-
niermomenten of crisismomenten aanbieden, iets loopt
ten einde of iets loopt vast.
Een voorbeeld : ik wil me niet langer alleen ouder voelen.
Ik wil ook mezelf zijn en wil van hieruit andere dingen in
me activeren. Zoals aan de dingen andere betekenissen
geven en anders willen kennismaken met de brede reële
omgeving, en niet enkel als ouder.
Op zulke overgangsmomenten wordt dan duidelijk dat je
uiteindelijk zelf je leven of je rollen hierin wenst te sturen
en het niet zomaar aan je schema's overlaat dit in je
plaats te doen. Vooral zo je leven of opgenomen rol niet
naar wens verloopt en je er weinig invloed op ervaart,
kan het nuttig zijn bij jezelf te beginnen en met je sche-
ma's meer bewust om te gaan en ze anders op te bou-
wen en in te zetten. Zo kan je meer systematisch je eigen
mogelijkheden in een levenssituatie die niet voldoet,
verkennen.
Dit geldt zeker ook voor jezelf als ouder. Vaak komen au-
tomatisch bepaalde schema's in je op, die maken dat je
op een bepaalde wijze naar je kind en zijn gedrag kijkt en
je steeds op eenzelfde wijze hierop reageert. Wil je tot
192
verandering komen, dan moet je soms ook anders dur-
ven kijken, andere betekenissen durven geven en anders
durven reageren. Hiervoor moet je soms je schema's
ernstig bijsturen, of andere schema's activeren die meer
mogelijkheden bieden en meer gunstig zijn.
Een voorbeeld : je blijft naar je kind kijken als kind en
steeds op een overdreven bekommerde en zorgende
wijze reageren. Je kind is evenwel gezien zijn leeftijd toe
aan meer zelfstandigheid en eigen zelfredzaamheid.
Door je kind te zien als adolescent kan je andere schema's
in je activeren die meer passend zijn voor de omgang met
je kind en meer kansen bieden voor zijn verdere ontwik-
keling naar zelfstandigheid en eigen verantwoordelijk-
heid toe.
Vervormingen tegengaan
Erg behulpzaam zal ook zijn cognitieve vervormingen te
vermijden of ongedaan te maken. Niet langer selectieve
interpretaties of denkfouten te maken. Dit kan je op één
of meerdere van volgende wijzen.
Tegen filteren kan je ingaan door niet één detail alle aan-
dacht te geven, maar ook alle andere belangrijke kente-
kenen. Het feit dat je kind roept, maakt nog niet dat je
helemaal niet wil luisteren naar wat het zonodig te ver-
tellen heeft. Alleen spoor je je kind aan je iets op een an-
193
dere meer aanvaardbare wijze duidelijk te maken. Ge-
dachten lezen kan je tegengaan door geen gevoelens en
gedachten van iemand te veronderstellen zonder dat je
er voldoende aanwijzingen voor hebt. Je vrààgt, bijvoor-
beeld, of je kind open staat voor wat je wil en hoe het
hierop denkt te kunnen antwoorden. Overgeneralisatie
kan je tegengaan door één voorval niet als zich herha-
lend voor te stellen. Als je kind niet meewil, het daarom
nog niet bestempelen als tegendraads, maar situatie per
situatie te bekijken en reactie per reactie na te gaan.
Overwaardering en onderwaardering kan je tegengaan
door iets of een gebeuren niet te over- of onderschatten.
Dat je kind niet antwoordt onder ogen zien, zonder dit
onmiddellijk als probleem te willen duiden. Dat je kind
ophoudt met iets niet onmiddellijk aanzien alsof alles in
orde is. Personalisatie kan je tegengaan door iets buiten
je niet automatisch op jezelf te betrekken, tenzij eerst
voldoende aanwijzingen hiervoor te hebben. Het moe
zijn van je kind niet vertalen als desinteresse voor je,
maar als een situatie-eigen gegeven. Alles- of niets-den-
ken kan je tegengaan door iets niet of niet steeds in ui-
tersten te beoordelen. Zo kom je tot je kind graag mogen
én tegelijk kunnen uitstaan. Catastrofaal denken kan je
tegengaan door iets niet onnodig uit te vergroten en niet
in ongunstige zin. Een mislukken van je kind als een falen
zien dat niet zonder meer onoverkomelijk is om te sla-
gen. Emotioneel redeneren kan je tegengaan door wat
je aanvoelt niet automatisch als zo te bestempelen. Je
vrees dat je kind mislukt, nemen als een gevoel, zonder
194
dat dit meteen zoveel inhoudt als de realiteit van het
zwak zijn van je kind.
Een veel gebruikte manier om je ongunstig, inperkend en
weinig bruikbaar denken tegen te gaan, is het uit te da-
gen. In de eerste plaats kan je dit doen door bij je na te
gaan wat hetgeen je denkt voor je betekent en inhoudt.
Zo kan je bij de gedachte die in je opkomt 'Ik kan niet
opvoeden, ik ben geen goede opvoeder' nagaan wat je
ermee wil uitdrukken. Mogelijk wil je zeggen dat je er-
vaart dat je niet de door je gewenste invloed hebt. Het
kan evenwel zijn dat een buitenstaander net vindt dat je
heel wat impact hebt op je kind. Vervolgens kan je na-
gaan of elke gedachte overeenkomt met een werkelijk-
heid. Zijn er geen situaties waarin of momenten waarop
je wel kan opvoeden en goed functioneert als opvoeder.
Zijn de bewijzen hiervoor of hiertegen wel juist of toe-
passelijk, zijn er in feite wel bewijzen voor of tegen. Om
dit na te gaan kan je via concreet uitproberen uittesten
of wat je denkt klopt en kan je uitzoeken of een ander
genuanceerd denken misschien meer met de werkelijk-
heid overeenstemt. Misschien kan je de bewijsvoering of
de weerlegging opnemen alsof het om iemand anders
ging. Dit maakt het veelal gemakkelijker om te overtui-
gen of overtuigd te worden.
195
Herdenken
Zo kan je zo nodig opnieuw denken. Dit eerder dan te
snel beroep te doen op wat je al weet. Komen tot een
nieuw situatiepassend denken, waarin kansen liggen
voor het gunstige, ruimtebiedende en bruikbare. Dit in
de plaats van een denken dat kansen uitsluit voor wat
gunstig, ruimte en bruikbaar is.
Dit herdenken wordt dan geen eenzijdig herinneren, of
denken hierdoor bepaalt. Dit vanuit een emotioneel au-
tomatisme. Dit herdenken wordt dan een opnieuw waar-
nemen en een nieuw of vernieuwend denken. Denken
dat ontwikkeling en verandering mogelijk maakt. Dit ge-
baseerd op een feitelijk realisme. Een denken dat plaats
maakt voor nieuwe geheugenschema's, of je geheugen-
schema's wijzigt en aanvult, eerder dan het er een be-
vestiging voor is.
Door geheugenschema's over de aanwezige situatie en
realiteit, over je kind en zijn gedrag en over jezelf en je
omgang als ouder, meer inhoudelijk te nuanceren en te
vernieuwen en meer specifiek en passend te activeren,
kan je komen tot een feitelijk realisme dat plaats laat. Zo
vermijdend overvallen te worden door je emotioneel au-
tomatisme, dat alles inpalmt en weinig of geen ruimte en
mogelijkheden meer biedt.
196
Door cognitieve vervormingen tegen te gaan en achter-
wege te laten, kan je de overstap maken van een emoti-
oneel automatisme naar een feitelijk realisme. Kan je ko-
men van een situatie die herhaling en hulpeloosheid in-
houdt naar een situatie die verandering en dynamiek
toelaat.
Eigen vervormingen tegengaan
Filteren als één detail alle aandacht geven, terwijl andere
belangrijke kentekenen worden overgeslagen
Zoek een voorbeeld van filteren :
Geef aan hoe je dit filteren kan tegengaan :
Gedachten lezen als gevoelens en gedachten van ie-
mand veronderstellen zonder voldoende aanwijzingen
Zoek een voorbeeld van gedachten lezen :
197
Geef aan hoe je dit gedachten lezen kan tegengaan :
Overgeneralisatie als één voorval als zich herhalend
voorstellen
Zoek een voorbeeld van overgeneralisatie :
Geef aan hoe je dit overgeneraliseren kan tegengaan :
Overwaardering en onderwaardering als iets of een ge-
beuren over- of onderschatten
Zoek een voorbeeld van overwaardering en onderwaar-
dering :
Geef aan hoe je dit over- en onderwaarderen kan tegen-
gaan :
198
Personalisatie als iets buiten je op jezelf betrekken zon-
der aanwijzing
Zoek een voorbeeld van personalisatie :
Geef aan hoe je dit personaliseren kan tegengaan :
Alles- of niets-denken als iets steeds in uitersten beoor-
delen
Zoek een voorbeeld van alles- of niets-denken :
Geef aan hoe je dit alles- of niets-denken kan tegen-
gaan :
199
Catastrofaal denken als iets onnodig uitvergroten in on-
gunstige zin
Zoek een voorbeeld van catastrofaal denken :
Geef aan hoe je dit catastrofaal denken kan tegengaan :
Emotioneel redeneren als wat je aanvoelt als zo bestem-
pelen
Zoek een voorbeeld van emotioneel redeneren :
Geef aan hoe je dit emotioneel redeneren kan tegen-
gaan :
200
Filosoferen
met ouders
Bewust worden van je denken
Je kent het wel 'Filosoferen met kinderen'. Hierin tracht
men kinderen meer en beter te leren denken over aller-
lei dingen in hun leven en hun omgeving. Hierin tracht
men ook kinderen een hand te reiken naar filosofische
inzichten en afgeleide waarden en normen.
Waarom niet zoiets voor ouders 'Filosoferen met ou-
ders'. Ietwat pretentieloos ouders helpen bij hun den-
ken. Hoe ze kunnen denken. En hen helpen wat ze den-
ken te linken met wat filosofen zoals denken.
Op die manier vast te stellen hoe het eigen denken vaak
parallel loopt met het filosofisch denken dat terug te vin-
den is in de maatschappij van vandaag. Zodat misschien
Analoog aan ‘filosoferen met kinderen’ kunnen ou-
ders zich op een pretentieloze wijze meer bewust
worden van hun denken naar vorm en inhoud.
201
wel de vraag kan gesteld worden of het eigen denken be-
invloed wordt door dit filosofisch denken van dit mo-
ment, ofwel het eigen denken mee het filosofisch den-
ken in de samenleving helpt maken. Alsof beiden erg ver-
bonden zijn aan de hedendaagse samenleving en er een
exponent en expressie van zijn.
Door je als ouder meer bewust te worden van je denken
naar vorm en inhoud, kan je je er ook bewuster mee om-
gaan. Vaak is je dagdagelijks handelen en praten door-
drenkt met een denken. Door hier meer zicht op te krij-
gen, kan je gerichter kiezen hier mee door te gaan. Of
het eventueel bij te sturen, zodat het meer aansluit met
een eigen wijze van denken en met eigen denkinhouden.
Zo kan je van heel concrete schijnbaar alledaagse vragen
en situaties komen tot diepgaande overdenkingen lei-
dend tot inzichten die je kan onderbouwen met argu-
menten en ideeën. Hierbij kunnen mogelijk aanwezige
vooronderstellingen en vertekende en extreme onder-
liggende overtuigingen achterhaald worden, die je door
kritisch bevragen tot meer bewuste, gematigde en on-
derbouwde standpunten kan herleiden. Dit rekening
houdend met de veelheid en verscheidenheid aan mo-
gelijke standpunten vanuit de aanwezige en toene-
mende diversiteit in de samenleving.
202
Als ouder weet je dat je denken vaak heel eigen is. Als je
met je partner praat, of als je praat met je kinderen, ont-
dek je soms een heel andere manier van denken en soms
heel andere denkinhouden. Dit verschil leren ontdekken
als rijkdom en niet als storend, kan je helpen te komen
tot een rijker gedrag. Het wordt niet alleen gedragen
door je eigen denken, maar ook door het denken van je
onmiddellijke omgeving. Het leert je denken vanuit ver-
schillende invalshoeken en gezichtspunten. Het houdt
met meer facetten rekening en dwingt je om meer ge-
nuanceerd met dingen om te gaan.
Soms ook draagt het bij om je eigen denken los te laten
en een denken met meer inhoud en mogelijkheden over
te nemen. Soms om een denken dat meer paste bij voor-
heen, om te vormen tot een denken dat meer past bij
het nu en de toekomst. Het denken van vandaag vraagt
steeds meer om een meer complexe inhoud, dit mee
voort komend uit onze complexe informatiemaatschap-
pij. Het vraagt ook steeds meer om een vooruitziend
denken. Niet enkel een uitvoerend denken, maar ook
een ondersteunend denken, niet enkel een reactief den-
ken maar een meer pro-actief denken, niet enkel een
vormelijk denken maar ook een doelbewust en -gericht
denken, met aandacht voor doelmatigheid.
Door stil te staan bij je eigen denken, kan je ook gemak-
kelijker stil staan bij het denken van je omgeving en meer
203
bepaald van je kind(eren). Zo kan je komen tot een sa-
men denken, waarin samen ontdekken en uitwisselen
voorop staat. Dit zonder iets te willen opdringen, maar
waarin kan geleerd van elkaar. Met respect voor ieders
denken, een denken waaraan je dingen kan toevoegen,
en niet dingen wil wegnemen. Waarin je samen meer
diepgang kan krijgen door antwoorden tegelijk als vra-
gen te benaderen. Dit door je antwoorden als voorlopig
te beschouwen, of doordat je antwoorden vragen om
een onderbouw. Zo kan je misschien komen tot een 'Fi-
losoferen met kinderen èn ouders'. Waarin je uitgaand
van een niet weten, samen op zoektocht gaat, zodat ook
een grotere verbondenheid ontstaat. Waarin verschil
geen afstand of strijd betekent, maar rijkdom en een le-
ren kennen. Het gaat hierbij niet om een discussie om
wie gelijk heeft, maar om een dialoog waarin luisteren
en ontdekken van het andere centraal staat en van wat
erin toch weer gemeenschappelijk kan zijn.
Ben je bang dat in het samen denken je denken het den-
ken van je kind verstoort, omdat je steeds met een 'ja,
maar ...' op te proppen komt, dan kan je er voor kiezen
enkel het denken van je kind(eren) aan bod te laten ko-
men en je eigen denken en mening achterwege te laten.
Zo kom je tot een 'Filosoferen met kinderen'.
In het denken ontdek je voortdurend nieuwe elementen
en onverwachte perspectieven. Zo is denken steeds ook
een leren, zo kom je ook als lerend individu tot je recht.
204
Door er een gewoonte van te maken past dit meteen in
een levenslang leren in een snel veranderende leefom-
geving.
Over meer en beter denken
Je zal het misschien niet onmiddellijk geloven, maar den-
ken heeft maar zin als je eerst goed hebt waargenomen.
Dit is gekeken, geluisterd en gevoeld en je je liefst op dit
niveau van waarneming nog een aantal indringende vra-
gen hebt gesteld. Zo dat je goed, bij voorkeur heel goed
bent geïnformeerd. Vergeet niet dat historisch de we-
tenschap een hele sprong vooruit gemaakt heeft van het
moment dat men gestopt is met denken en ter plaatse is
gaan kijken en is gaan onderzoeken. Denk, bijvoorbeeld,
aan hoe de nieuwe wereld ontdekt is. Niet door te blijven
denken in termen van een platte aarde, maar doordat
men gaan ontdekken is en vervolgens vastgesteld heeft
door middel van een aansluitend logisch denken dat de
aarde wel rond moest zijn.
Dus ook voor je als ouder geldt eerst grondig in detail
kijken en bevragen, vooraleer met je denken hier logi-
sche afleidingen en conclusies aan te verbinden. Niet be-
ginnen met denken, maar eerst je ogen, oren en intuïtie
aanwenden en dan via je denken deze informatie ver-
werken tot iets zinvol en steekhoudend. Zo kan je den-
ken dat je kind een brutaal iemand is, dat roept en
schreeuwt en zelfs slaat, terwijl je vergeet te kijken dat
205
je kind bij de juf op school poeslief en rustig is. Je denken
verstoort dan je weten, terwijl je denken juist je weten
diende aan te vullen. Door te kijken dat je kind onrustig
én rustig kan zijn, kan je ontdekken door logisch denken
dat je kind zich mogelijk spiegelt aan de volwassenen
met wie het te maken heeft. De juf die wel rustig moet
blijven om zo een groep kinderen aan te kunnen, of jij
zelf die gemakkelijk onrustig wordt omdat je denkt en
laat zien dat je kinderen niet aankunt. De gelijkenis of het
verschil dat je opmerkt vragen om een logische verkla-
ring die je door je denken kan trachten achterhalen en
die je vervolgens in de praktijk en realiteit kan toetsen.
Dit kan je brengen tot een methodisch handelen en aan-
sluitend denken. Door uitgaande van waarneming en in-
terpretatie van een concrete situatie doelen en plannen
te maken en ze vervolgens op een bepaalde wijze uit te
voeren. Vervolgens te kijken naar de afloop en vast te
stellen wat hieruit te kunnen leren aan inzichten en ma-
nieren om het in de toekomst nog beter te kunnen be-
grijpen en aan te pakken. Dat mijn kind druk is, begrijp ik
als een fysiek moe zijn van mijn kind. Door mijn kind rust
te gunnen en de kans te geven op tijdig en voldoende
slapen, merk ik dat mijn kind rustiger is. Zo wil ik in de
toekomst niet wachten tot mijn kind onrustig wordt,
maar tijdig mijn kind de nodige rust gunnen, zodat het
niet op de limiet komt van zijn draagkracht door de aan-
wezige draaglast : de drukke omgeving die onvoldoende
kansen biedt om nieuwe energie op te doen.
206
Door dieper op een situatie in te gaan en zo mogelijk sa-
men te zoeken naar redenen, argumenten en verklarin-
gen voor wat je vaststelde, kan je beter de achtergrond
en ondergrond achterhalen. Kan je achterhalen op wat
iets terug gaat en er de basis voor vormt. Zo kan je ach-
terhalen dat zo een kind voortdurend je aandacht opeist
door allerlei dingen die het doet, het mogelijk wil weten
of en tot op welke hoogte je van hem of haar houdt.
Door nu je kind aan te trekken en dan weer af te wijzen
omdat je teleurgesteld bent in wat het doet of zegt,
maak je dat het kind geen antwoorden vindt. Maar inte-
gendeel met prangende vragen blijft lopen en kost wat
kost blijvend wil uitzoeken en uittesten wat het voor je
betekent en wie je voor hem of haar bent, met alle zich
herhalende drukte en onrust van dien.
Denken kan je helpen te reflecteren op wat gebeurde en
wat je deed, en hoe hier verbetering in te brengen. Dit
door wat je verandert naar je kind toe en door wat je
verandert bij jezelf. Via die reflectie kan je nagaan wat
werkt en kan blijven, wat niet werkt en best kan veran-
deren, wat enigszins werkt en nog aan kwaliteit kan toe-
nemen. Kan je vooral ook nagaan hoe je deze verande-
ring of verbetering kan verwezenlijken.
Zo mogelijk kan je dit samen met je kind doen in een so-
cratisch gesprek, waarin je niet zozeer je mening wil uit-
wisselen, of tot discussie hierover wil komen over wie
207
gelijk heeft, maar waarin je vooral samen op ontdek-
kingstocht gaat via argumentatie naar wat aan de basis
van iets kan liggen en wat een manier kan zijn om een
doel te bereiken. Om zo na te gaan wat je aannames,
veronderstellingen en zienswijzen zijn en hoe je kan ko-
men tot een gemeenschappelijke visie. Zo kan je er ach-
ter komen dat vertrouwen in jezelf en eigen mogelijkhe-
den een belangrijke basis vormt voor het kind om te ge-
loven in zichzelf en in eigen mogelijkheden. Zo je jezelf
kan opvatten als een ouder die best zijn kind aankan, ga
je per definitie rustiger en zelfzekerder met je kind om,
zodat het ook kan geloven in zichzelf. Dit vanuit een er-
varen van geaccepteerd te worden zoals het is, met zijn
eigen mogelijkheden, ook in het je tegemoet komen.
Zo kan je er ook achter komen dat denken best niet zo-
zeer alleen gebeurt in functie van wat je al weet. Zo dat
je enkel denkt aan wat je in feite al wist, of beter je her-
innerde. En dat je herinnering je denken leidt. Zodat wat
niet in je herinnering past, ook niet in je denken opkomt.
En je denken alleen je herinnerde kennis bevestigt en be-
krachtigt. Maar integendeel evenwel, dat je denken in
feite dient om uitgaande van wat je al wist en herin-
nerde, aan reflectie te doen. Zo dat je zo tot nieuwe en
misschien wel veranderde inzichten en antwoorden kan
komen. Dit doordat je een andere samenhang ziet, of
iets kan loskoppelen. Door zo tot een nieuw of ander
denken te komen, kan je gemakkelijker tot een andere
reactie tegenover iets komen.
208
Zo kan je er ook achter komen, dat denken er is om je en
je omgeving te helpen en te ondersteunen en niet om je
en je omgeving te domineren en afhankelijk te maken. Al
te veel en al te vaak zijn in het verleden mensen opgeof-
ferd aan principes die op zich wel oké zijn, maar niet be-
doeld kunnen zijn om iemand aan op te offeren, mogelijk
ook omdat het principe fragmentair is. Natuurlijk is
rechtvaardigheid en gelijkheid heilig, maar mag je, bij-
voorbeeld, één van je kinderen niet meer aandacht ge-
ven zo het er voor zijn ontwikkeling om vraagt. Ontwik-
keling is immers ook heilig.
Waar vind ik wat van mijn denkinhouden terug ?
Vragen en antwoorden zijn vaak door de tijdsgeest ge-
kleurd. Dit geldt voor vragen van doorsnee mensen zoals
ouders, dit geldt ook voor vragen die filosofen zich stel-
len. Zo heeft elke tijd zijn eigen vragen over het leven,
vragen die mensen aanzetten tot denken en die hen be-
zighouden. Zo komt elke tijd ook met zijn antwoorden en
oplossingen die eigen dingen centraal stellen en duidelijk
maken, en die mee richting geven aan het leven en het
samenleven.
Zo staan voor de Griekse filosoof Plato het principiële en
ideale voorop, terwijl voor zijn tijdgenoot Aristoteles het
reële en haalbare centraal staan : niet wat moet of zou
moeten, maar wat kan of zou kunnen. Ouders moeten
209
zich volgens Aristoteles op die manier niet verplicht voe-
len, maar kunnen rekening houdend met de realiteit en
zichzelf zien wat mogelijk is en keuzes maken die best
voor hen zijn. Terwijl bij Plato het menselijke en per-
soonlijke werd uitgebannen, heeft dit bij Aristoteles net
een ruime plaats gekregen.
De tijdsomstandigheden zetten vaak erg aan tot een be-
paald diepgaand en kritisch denken. Hierbij schieten de
oude antwoorden tekort en voldoen ze niet langer. Het
nieuwe denken schept vaak heel nieuwe mogelijkheden.
Het maakt enerzijds dingen los en zorgt anderzijds voor
nieuwe verbindingen. In dit denken wordt de plaats en
betekenis van het ik en het wij voortdurend verder ver-
helderd, zodat je hierop kan voortbouwen voor hoe het
verder moet.
Vooral in de actuele filosofische stromingen kan je enige
herkenning en houvast vinden. Vele van deze stromin-
gen hebben ook hun verlengde gevonden in psychologie
en sociologie en in de toepassing ervan. Hierin komen
respectievelijk de ik- en wij-implicaties aan bod.
210
" Fenomenologische filosofie en afgeleide fenomenolo-
gische psychologie, sociologie en symbolisch interactio-
nisme
Deze denkrichting biedt heel wat mogelijkheden voor
wie eerder moeilijk in het leven staat of momenteel
moeilijkheden ervaart en vooral passief zin zoekt en zin
geven verbindt met dingen die van buiten komen. In
deze denkrichting komt iemand als zingever naar voor,
zodat je zelf zin kan geven aan de dingen en de mensen
in je leven. Wat betekent iets of iemand in mijn leven ?
Hoe groot is de betekenis die ik aan iets of iemand toe
ken ? Welke betekenis geef je aan iets of iemand ? Iets
of iemand kan op zich weinig betekenen, maar vooral be-
tekenisvol worden door je interactie ermee. Hoe belang-
rijk is je partner en je kind ? Welke betekenis geef ik aan
je kind, misschien met zijn leerproblemen, of zijn handi-
cap ? Ben je blij met je kind of heb je het moeilijk met
zijn problematiek ? Vind je gewoon dat het je kind is, of
is het dat probleem- of zorgenkind ? Ook een groep kan
als betekenis- en zingever functioneren. Welke beteke-
nis geef je als ouders of als gezin aan iets of iemand ?
Hoe belangrijk zijn familie, vrienden en kennissen voor je
en welke betekenis geef je aan hen ? Deze richting
maakt duidelijk dat vele antwoorden niet in de realiteit
liggen, maar in je als individu of als groep.
211
" Existentiële filosofie en afgeleide existentiële psycholo-
gie en sociologie
Deze denkrichting ziet het individu niet enkel als zinge-
ver voor de dingen en zichzelf, maar vooral als maker van
zijn eigen bestaan en leven. Vertaald naar alledaagse
leefsituaties betekent dit dat je in vastgelopen situaties
bewust kan worden dat je situatie hoe moeilijk of onver-
anderlijk ze ook lijkt, ze toch ook een keuze inhoudt. Zo-
als, bijvoorbeeld, bij mishandeling door een partner of
bij mishandeling van een kind het geval is. Op elk mo-
ment kan iemand de vrijheid nemen om hier een eind
aan te stellen en verandering op gang te brengen, bij-
voorbeeld, door de uitweg te kiezen van een vluchthuis
(Centrum Integrale Gezinszorg) of er mee naar buiten
naar buiten te komen. Alles wat met zelf of eigen begint
vindt in deze denkrichting zijn ontstaan : zelfbepaling,
zelfstandigheid, zelfsturing of -regie, zelfverantwoorde-
lijkheid, zelfreflectie, zelfmonitoring, zelfwaardegevoel,
zelfacceptatie, zelfverwerkelijking, zelfhulp, eigen
kracht, eigen verantwoordelijkeid, Door een situatie
vanuit die hoek te bekijken, kan iemand misschien een
keerpunt ontdekken dat perspectieven opent op een be-
tere toekomst, ook al is misschien nog een lange weg af
te leggen. Door deze vrijmaking is emancipatie en echt
engagement mogelijk voor iets waar men achter kan
staan.
212
" Kritische filosofie en afgeleide kritische psychologie en
sociologie
Deze denkrichting (kritische theorie) geeft vooral aan
hoe het maatschappelijk denken leidt tot de uitbouw van
maatschappelijke organisaties en voorzieningen, welke
op hun beurt leiden tot maatschappelijke oplossingen,
maar ook tot maatschappelijke problemen (bijvoor-
beeld, maatschappelijke kwetsbaarheid). Deze denkrich-
ting heeft in feite een mooie nieuwe vertaling gekregen
in de vorm van een positieve en pro-actieve versie. Dit in
plaats van de negatieve en kritische versie die ze was. Dit
namelijk in de vorm van het kwaliteitsdenken (IKZ of In-
tegrale KwaliteitsZorg). Deze beklemtoont heel sterk hoe
een organisatiedenken (visie en missie) maakt welke or-
ganisatievorm tot stand komt (plan, strategieën, struc-
tuur, leiding) en zo bepalend is voor het organisatiehan-
delen en realiteit (aanbod en vraag, performantie en re-
sultaat : mate van kwaliteit). Concreet vertaald kan dit
op gezinsniveau de vorm aannemen van een opvoe-
dingsdenken, een opvoedingsomgeving en een opvoe-
dingshandelen die in elkaars verlengde liggen, uit elkaar
voort komen en op elkaar kunnen worden afgestemd.
Zo komt thans de notie van kwaliteit van bestaan in de
opvoeding naar voor. Ze gaat samen met een persoons-
gerichte ondersteuningsmethodiek en -systeem.
213
Op basis van het kritisch denken ontstond het bewustzijn
van het maatschappelijk denken of model dat veelal on-
bewust aan de basis lag van opvoeding. Vanuit dit be-
wustzijn kon geopteerd voor een ander maatschappelijk
denken of model om vorm te geven aan opvoeding. Zo
kwam men achter een aanwezige autoritaire machtsop-
stelling vanuit een volwassene perspectief met assimile-
ren als proces. Door te opteren voor het tegenoverge-
stelde hiervan kwam men tot een democratische egale
opstelling vanuit een kindperspectief met participatie als
proces. Zo ontstond een emancipatorische opvoeding.
Opvoeding moest maatschappelijk bevrijdend en ont-
voogdend werken met het kind in het centrum. Door op
een egale wijze met het kind om te gaan moest ruimte
geboden aan zelfontplooiing van het kind met respect
voor zijn eigenheid. Dit om zo te komen tot groeiende
zelfverantwoordelijkheid en zelfbepaling van het kind en
minimaal een gedeelde verantwoordelijkheid. Zo deed
het maatschappelijk denken en model haar intrede in de
opvoeding naast het tot dan medisch en ontwikkelings-
denken en -model. Het medisch model met vastliggende
aanleg- of genetische factoren, het ontwikkelingsmodel
met bewuste beïnvloedingsfactoren en het maatschap-
pelijk model met veelal onbewuste machts- en druk-
kingsfactoren.
De bekende historicus Harari legt sterk de nadruk op ons
krachtig vermogen om verhalen uit te denken die maken
dat de wereld die we ervaren een constructie is. Dit
214
maakt tegelijk dat we de werkelijkheid voor ons kunnen
veranderen door onze verhalen erover te veranderen.
Dit betekent dat de wereld zoals ze is zo niet hoeft te zijn,
omdat ze gevormd is door onze ideeën en verhalen.
Voor kinderen is het gemakkelijker hiervan los te komen,
voor ons lijkt de orde der dingen onveranderlijk omdat
we steeds weer op dezelfde manier denken en gevangen
zitten in overtuigingen die we overnamen van volwasse-
nen voor ons.
Belangrijk is ons zonodig los te maken van bepaalde op-
vattingen en ruimte en vrijheid te creëren om de keuze
te maken met welke verhalen verder te gaan en welke
we willen veranderen.
Dit alles legt Harari uit voor volwassenen in zijn werk 'Sa-
piens' en voor kinderen in zijn werk 'Hoe wij het mach-
tigste dier op aarde werden'.
Zo kan losgekomen van collectieve eenvormige ideeën
zoals in de kritische filosofie of van meer persoonlijke en
kleinschalige onderscheiden verhalen zoals in de (de)-
constructieve filosofie.
215
" Chaostheorie en -filosofie, post-modernisme, '(de)con-
structieve filosofie' en afgeleide cognitieve psychologie
en sociologie
Deze denkrichting omvat het individueel constructivisme
en sociaal constructionisme. Deze maken duidelijk welke
representatieve voorstellingen individuen en groepen
maken van de hun omringende levensrealiteit, zonder
dat deze voorstellingen samenvallen met de realiteit.
Het zijn constructies welke ze aanwenden in hun dage-
lijks denken en handelen. Deze denkrichting biedt je heel
wat mogelijkheden voor een verandering op voorstel-
lingsniveau. Bijvoorbeeld, door zo gewenst een ander
verhaal voor je leven te zoeken en te formuleren, door
een ander benoemen en verklaren van iets, door uit iets
dingen weg te laten of te halen en er andere aan toe te
voegen, door andere herinneringen en fantasieën in je
te activeren, door te kijken vanuit een ander perspectief
(bijvoorbeeld, mannelijk, vrouwelijk, genderneutraal, …).
Deze denkrichting maakt duidelijk hoe iemand door an-
ders te kijken naar dingen in zijn leven en ze anders te
verklaren, tot verandering kan komen. Ze biedt ook
ruimte aan toeval, non-lineariteit, eigenheid, identiteit
en diversiteit, om ruimte te creëren in een omgeving die
veelal remmend of verstikkend werkt door gebrek aan
ruimte. Zo kan je ontdekken dat, bijvoorbeeld, dat alles
in je leven competitie is. Tot je ontdekt dat competitie
doordrenkt is van mannelijkheid en je wat je in je leven
drijft meer door vrouwelijkheid wil doordrenken en je zo
216
meer coöperatie op de voorgrond wil laten komen. Zo
kan je ontdekken dat je voorstelling van een kind door-
drenkt is met onzelfstandigheid en je je kindvoorstelling
van competentie ontwikkeling wil doordrenken, zodat je
stapsgewijs leer- en oefenkansen voor je kind creëert.
217
" Holistisch denken, glocaal denken en afgeleide holisti-
sche en inclusieve psychologie en sociologie
In het hedendaags denken is er een belangrijke verschui-
ving van een categoriaal denken naar een alomvattend
denken, om uiteindelijk uit te monden in een integratie
van beiden. Het gaat om een holistisch en integratief
denken waarin plaats is voor alles wat is of mogelijk is.
Hierbij is er aandacht voor het verbonden zijn van alles.
Waar in vorige denkrichtingen alles één was en nadien
uiteenviel in verschillende categorieën en tegenstellin-
gen, staat nu wat verbonden is centraal. Niet om het al-
lemaal onder één noemer te krijgen maar om de diversi-
teit en meerdimensionaliteit, onder meer in de vorm van
gelaagdheid en verband, plaats en ruimte te geven en
om het effect of de consequentie van het één op al het
andere in beeld te brengen. Zo ontstaat een geheel dat
meer is dan de som van de delen, delen die met elkaar
verbonden zijn. Niet om weer eens de zoveelste con-
structie te bekijken, maar om in een structuur en kader
alle mogelijke constructies te combineren of dit toe te
laten. Waarbij de werkelijkheid vanuit zoveel mogelijk
perspectieven en diverse invalshoeken wordt benaderd
om alles samen te brengen en waarbij verschillen of te-
genstellingen hun plaats krijgen. Zodat duurzaamheid
ontstaat en bij voorbaat reële en potentiële inclusie mo-
gelijk worden. Zo wordt een ruimte- en tijdsdimensie
naast andere mogelijke dimensies samengebracht. Zo is
er aandacht voor alle actoren, niet enkel individuen en
218
andere levende wezens, maar ook dingen, toestanden
en processen. Grenzen worden hierbij verlegd, maar te-
gelijk mogelijk en gerespecteerd, zodat integriteit en
veranderbaarheid mogelijk worden. Hierbij komt niet zo-
zeer de nadruk te liggen op het statische, zoals iets is,
maar op het dynamische, zoals iets verloopt. Van het fac-
toriële verschuift de aandacht naar het procesmatige.
Van waarrond iets draait verschuift de aandacht naar
waarrond iets kan draaien. Bijvoorbeeld, van productie
en groei naar bewoonbaarheid en leefbaarheid. Diverse
schaalgrootten en diverse schaaldimensies komen hier
tegelijk aan bod. De interactie tussen hen is geen kwestie
van min, of plus, maar eerder een kwestie van delen en
vermenigvuldigen. Interconnectie en circulariteit met
respect voor voldoende ruimte en openheid staan cen-
traal, zonder zover te gaan van een mogelijk te dwin-
gende verbondenheid met als keerzijde een te kwets-
bare onderlinge afhankelijkheid. Het is meer een nabij
komen met respect voor ieders eigenheid, zodat een be-
wuste relatie en omgang mogelijk wordt, druk en weer-
stand kunnen opgeheven en een verbindend proces kan-
sen krijgt voor een optimale omgang. Zo is er in het den-
ken en handelen van individuen en groepen aandacht
voor meerdere kwaliteiten en voor een vermeerderen
van de kwaliteit van de kwaliteiten en dit van bij de aan-
vang. Dit maakt dat tegelijk alles en iedereen op elkaar
betrokken raakt en tegelijk heel wat in beweging komt.
Zo dient zich een vloeibare gemeenschap aan waarin kan
219
gesproken over vloeibare tijden, zoals verwoord in de so-
ciologie. Eenduidige categorieën, normen, waarden,
routines en zijnswijzen deemsteren weg en vervloeien.
Tegelijk bestaat het gevaar dat dit heel wat onzekerheid
doet ontstaan. De eenheid en continuïteit ontbreken
voor vaste patronen, het verleden bepaalt niet langer de
toekomst, niets is vast of zeker, voortdurend dienen zich
keuzes aan en andere routes en tendensen. Hierdoor
komt alles en ieder op zich te staan in een paradoxale
globalisering als omgevende mantel. Alles en iedereen
in zijn uniek zijn, zonder druk of dominantie, maar als be-
tekenisvolle en waardevolle verzameling met zelfgeko-
zen en -gewenste connecties. In onderzoek ligt de na-
druk steeds minder op analyse met een uiteenrafelen
om te ontrafelen, maar steeds meer op synthese, het sa-
menvoegen en het benaderen van gehelen die tot
nieuwe inzichten leiden. Pas als het hele plaatje bekeken
wordt, wordt alles meer duidelijk in zijn connectie en in-
teractie.
Hedendaagse pedagogische denkers als Philippe Meirieu
en Klaus Mollenhauer pleiten vandaag ervoor in de pe-
dagogiek opnieuw alles samen te brengen : niet alleen
persoonlijke ervaringskennis en de filosofische reflectie
hierop, maar ook kennis uit veelal fragmentair weten-
schappelijk onderzoek, bijvoorbeeld met een psycholo-
gische of sociologische invalshoek.
220
Zo wordt er onder meer gesproken over ecologische pe-
dagogiek, waarbij onder meer individuele emotionele en
gedragsproblemen gelinkt worden aan de omgeving en
er aandacht is voor de invloed van de omgeving op het
opvoeder-zijn. Vier kernwaarden staan hierin centraal :
verbinden, verbeelden, vertrouwen en verantwoorde-
lijkheid. Alles wordt gezien als een netwerk van met el-
kaar verbonden elementen, systemen en processen.
De denker in je
Vind je iets van je eigen denken hierin terug ? Kan je je
eigen denken hierdoor beter begrijpen ? Vind je inspiratie
voor je denken ? Kan je hiervan iets aan je eigen denken
toevoegen ? Misschien zit je denken ondertussen reeds
op een ander spoor ? Kan je je eigen denken beter situe-
ren tussen aanwezige denkstromingen ? Kan je je eigen
denken beter oriënteren ?
Filosofische denkers over opvoeding
Doorheen de historiek van de filosofie zijn er denkers ge-
weest die zich specifiek toelegden op opvoeding. Twee
lieten zich door hun opvoedkundige ideeën opmerken
die nog relevant zijn voor vandaag. Het zijn Rousseau en
von Humboldt, beiden te situeren in de tijd van de Ver-
lichting. Ze worden vaak aanzien als basisleggers van de
filosofie van de opvoeding. Ze gingen de actuele denk-
richtingen vooraf die hiervoor reeds werden beschreven.
221
Rousseau zag dat in de opvoeding vooral aandacht en
zorg moest besteed aan het kind als mens. Het grootste
gevaar kwam van de omgeving en de cultuur die dit pro-
ces van menswording en identiteitsvorming gemakkelijk
verstoorden. Ze beperkten de vrijheid van het kind om
alles zelf te ontdekken en ervaren. Het inspireerde la-
tere pedagogen, zoals Montessori en Fröbel, met hun
nadruk op de zelfactiviteit van het kind in ontwikkeling.
Voor Rousseau was de natuur heilzaam voor het kind,
maar niet de maatschappij.
von Humbolt legde de nadruk op aandacht en zorg voor
de vorming van de volledige mens gesitueerd in een al-
omvattende culturele wereld waarvoor ook aandacht,
omdat die net kansen bood. Hij hanteert hiervoor het
begrip bildung zowel gericht op innerlijke ontplooiing als
op culturele vorming. De individuele groei moest leiden
tot meer menselijkheid. Het uiteindelijk doel was huma-
niteit voor iedereen, als deel van de mensheid. Bildung
betekent het ontwikkelen van denkvaardigheden en per-
soonlijkheid, nodig om om te gaan met de huidige com-
plexe wereld, net als met de toekomstige onbekende
wereld.
Voor Rousseau ging het om zelfvorming waarvoor alle
vrijheid te krijgen zonder maatschappelijke stoorzen-
ders. Voor von Humbolt ging het om algemene humane
vorming die toeliet bij te dragen aan de gezamenlijke
mensheid. Voor de eerste ging het om een weg van,
222
voor de tweede om een op weg naar. Voor beiden stond
de individuele zelfontplooiing centraal, met ofwel de no-
dige ruimte hiervoor, ofwel de nodige kansen hiertoe.
In navolging van Kant die het belang van opvoeding be-
klemtoonde voor menswording - alleen mens worden
door opvoeding -, komt Gotthilf Salzmann tot de overtui-
ging dat de opvoeder zichzelf moet opvoeden om ande-
ren te kunnen opvoeden. Loopt de opvoeding mank,
dan moet de opvoeder de reden in de eerste plaats in
zichzelf zoeken. Opvoeden is voor hem meer dan alleen
het creëren van een kindvriendelijke leef- en belevings-
ruimte, het betekent ook de zelfopvoeding van de op-
voeder. Salzmann wordt beschouwd als een van de pio-
niers van de pedagogiek van het kind waarin hij zich richt
op het kind en zijn ontwikkelingskenmerken.
Ook actueel speelt in het huidig filosofisch denken van
de bekende Hannah Arendt het begrip bildung een bete-
kenisvolle rol. In opvoeding en onderwijs zou het kind
moeten worden geïntroduceerd in de continuïteit van
het verleden. Tegelijk zou het de mogelijkheid moeten
krijgen zelf inhoud en vorm te geven aan een eigen toe-
komst. Hiertoe zou het kind moeten opgenomen wor-
den in de wereld, zonder te verwachten alles zelf uit te
zoeken. Tegelijk zou het kind de nodige ruimte en kan-
sen moeten gegeven worden iets nieuws te zoeken om
bij te dragen aan een gemeenschappelijke wereld.
223
Functionele en intentionele
benadering
als ouder
De functionele benadering als ouder houdt in het op
de voorgrond plaatsen van de spontane omgang ouder-
kind als twee personen die in relatie staan tot elkaar en
met elkaar samenleven.
In deze relationele interactie worden als natuurlijk ge-
volg kansen geboden zich als kind te ontwikkelen en een
menselijk bestaan naar analogie met de volwassen ou-
der uit te bouwen.
De voornaamste taak van de ouder-opvoeder is te wer-
ken aan de kwaliteit van dit relationeel samenleven. Zo-
wel ouder als kind dragen actief bij tot dit relationeel ge-
beuren.
Als kind kan je tot ontwikkeling komen in de spontane
alledaagse omgang met je ouders.
Soms is een meer doordachte en gerichte omgang
nodig.
224
Niet-intentioneel gaat in de dagelijkse vanzelfsprekende
omgang veel uit van de volwassene(n) en automatisch,
onopzettelijk wordt veel door het kind opgenomen.
Door de dagdagelijkse beslommeringen komt dit relatio-
nele nogal eens op de tocht te staan. Er is geen aandacht,
tijd of energie voor.
Hierdoor loopt de kwaliteit van de relatie gevaar omdat
ze niet gevoed wordt door samen ervaringen. Ouder en
kind komen tegenover elkaar te staan in een conflict,
waardoor er minder geneigdheid is tot samenhorigheid.
Een kind is nochtans spontaan geneigd erg veel moeite
te doen voor een veilige en groeibevorderende relatie.
Dit onder meer door zijn gevoel niet zelfstandig te kun-
nen functioneren en nood te hebben aan die volwasse-
nen.
Naast de kansen die het samenleven inhoudt, biedt het
ook een draagvlak wanneer er tegenstelling is en conflict
dreigt. Vanuit de relatie en omwille van de relatie wor-
den gemakkelijker stappen naar elkaar toe gedaan.
Vandaar de noodzaak het relationele te voeden door er
aandacht, tijd en energie aan te besteden. Dit kan door
prettige dingen samen te ondernemen, of door iets als
een gezamenlijke uitdaging en opdracht op te pakken. Zo
kan de emotionele band versterkt. Het voelen voor en
225
houden van elkaar worden tastbaar. Dit levert krediet
voor moeilijkere momenten.
Typerend ouderhandelen voor de functionele bena-
dering is :
Op een open wijze met je kind praten.
Gewoon en spontaan met je kind omgaan.
Een goede omgang met je kind nastreven.
Samenleven met je kind waaruit spontaan ontwikkeling
voortvloeit.
Vrolijkheid en humor uiten.
Zo met je kind omgaan dat ontwikkeling een natuurlijk
uitvloeisel is.
Gewoonten en gebruiken als vanzelfsprekende gedrags-
vormen aanreiken.
Jezelf zijn als volwassene als waardevol model voor je
kind.
Een functionele benadering is vooral bruikbaar:
Zo de ontwikkeling van het kind zonder problemen ver-
loopt.
Zo het kind niet voortdurend situaties uitprobeert.
Zo het kind vanuit zichzelf spontaan geneigd is tot inter-
actie en groei.
226
De intentionele benadering als ouder houdt in intenti-
oneel en doelbewust als opvoeder handelen tegenover
het kind.
Vanuit eigen inzichten over het doel van opvoeding en
de eigen plaats van je als ouder hierin, worden bewust
en gericht opvoedingsmiddelen aangewend waarvan je
denkt dat ze doelmatig zijn.
Deze doordachte en opgezette ontwikkelingsbevorde-
rende wijze van opvoeden is meer wenselijk zo de ont-
wikkeling van het kind minder vlot verloopt en dreigt
vast te lopen.
Uit het gedrag van het kind tracht je op te maken aan
welke specifieke relatie, aan welk klimaat en aan welke
aangepaste situaties het kind behoefte heeft om zijn
ontwikkeling vlot te krijgen.
Het bewust en doordachte komen hier in de plaats van
het spontane en vanzelfsprekende, of vullen het aan. Dit
omdat momenteel en voor dit of dat aspect, wat er is
niet volstaat.
Typerend ouderhandelen voor de intentionele be-
nadering is :
Concrete verwachtingen formuleren naar het kind toe.
227
Het kind het onderscheid bij brengen tussen gewenst en
ongewenst gedrag.
Regels consequent toepassen.
Praten met het kind bij het opstellen van gedragsregels.
Visueel maken van verwachtingen, onder ander in teke-
ningen.
Voorzien in nodige orde en regelmaat.
Het kind voorbereiden op moeilijke gedragssituaties.
Systematisch en intentioneel ontwikkelingsgericht met
het kind omgaan.
Met het kind zoveel mogelijk van te voren organiseren.
Onprettig gedrag voor het kind combineren met prettig
gedrag.
Hoogte nemen van de eigenheid van het kind en hiermee
rekening houden in de omgang met het kind.
Wat je aanbiedt bijsturen in functie van het kind.
Reflecteren over het verloop van de opvoeding en op ba-
sis hiervan je handelen als ouder (bij)sturen.
Een intentionele benadering is vooral bruikbaar:
Zo de ontwikkeling van het kind dreigt vast te lopen.
Zo spontane omgang en opvoeding niet volstaan.
Zo ontwikkeling van het kind een specifieke omgang
vraagt.
228
De functionele en intentionele benadering kunnen
elkaar aanvullen en ondersteunen. Functioneel waar
mogelijk, intentioneel waar nodig.
Ouder van een kind worden doe je op een bepaald mo-
ment. Je kan alles vooraf overdenken en vastleggen wat
en hoe je wil zijn en wil doen. Je kan het ook laten ge-
beuren en met je aanwezige gedachten en reacties
trachten je kind tot ontwikkeling te brengen. Vanuit op-
gedane ervaring in de omgang met je kind kan je stilaan
in je opstelling en rol als ouder groeien.
Evenwel kan je ervaren dat dit niet volstaat. Je zal dan
trachten uitzoeken en bedenken hoe beter en gerichter
te reageren. Je zal de realiteit van je kind beter trachten
in te schatten en meer uitzoeken waar je heen wil of
moet en hoe op welke wijze dit te kunnen doen. Het on-
bedoeld opvoeden wordt dan aangevuld met bedoeld
opzettelijk opvoeden.
De emotionele relatie kan dan best zoveel mogelijk ge-
vrijwaard worden en gevoed. Wat nu als moeilijkheid en
probleem in de omgang overkomt, kan dan door een
meer bewuste en gerichte interactie verholpen worden.
Het verschijnt dan meer als aandachts- en zorgpunt van-
uit wat het kind nodig heeft om tot verdere ontwikkeling
te komen.
229
Het zal dan niet langer de goede relatie belasten of er
voor in de weg staan. Eerder zal de relatie het draagvlak
worden waarbinnen een meer bewuste en gerichte om-
gang moet mogelijk worden.
Vooral onzekere en hoger opgeleide ouders zijn vaak ge-
neigd van bij de aanvang te kiezen voor een intentionele
benadering. Zo willen ze zich van bij het begin van meer
zicht en meer controle op het opvoedingsgebeuren ver-
zekeren. We leven inderdaad in een tijd waarin we meer
kwaliteit willen en verwachten.
Enig risico is evenwel dat door de erg bewuste en ge-
richte benadering de kansen verloren gaan aanwezig in
een meer spontane en open omgang. Ook kan er over-
dreven worden in de doelbewuste en gerichte benade-
ring, waardoor verstarring kan optreden. Alles wat af-
wijkt van het (zelf)gekozen pad wordt dan gemakkelijk
als probleem geduid. Op die manier wordt men eerder
geconfronteerd met de keerzijde van de intentionele be-
nadering.
Globaal genomen kan vastgesteld worden dat er in de
westerse cultuur in tegenstelling tot niet-westerse meer
traditionele culturen een verschuiving is van een functi-
oneel opvoedingspatroon naar een intentioneel opvoe-
dingspatroon. Dit houdt gelijke tred met de toename van
studie en onderzoek naar opvoedingsprocessen. Het
230
kind dreigt hierdoor van subject in de opvoeding geredu-
ceerd te worden tot object van de opvoeding. Iets wat
over het algemeen in het onderwijs kan vastgesteld wor-
den, waar alles meer intentioneel verloopt. Met con-
crete einddoelstellingen en een planmatig handelen.
Het functioneel denken moet er dan misschien voor zor-
gen niet helemaal in de intentionele tegenpool terecht
te komen. Dit door het kind voldoende ruimte en kansen
te blijven bieden de opvoedingsomgeving, -interactie en
-klimaat mee inhoud en vorm te geven. Dit door zijn in-
breng en aandeel niet te veronachtzamen. Als ouder
ontwikkel je jezelf mee aan je kind, zoals ook je kind zich
ontwikkelt aan je als ouder. In onderlinge dialoog en in-
teractie.
Getuigenis Emma, moeder van Thomas (3,5 jaar) en Zita
(1,5 jaar), ziet het de laatste tijd niet meer zo zitten. De
slaapproblemen van Zita houden haar erg bezig. De aan-
dacht die ze aan Zita besteed wordt door Thomas niet in
dank afgenomen. De laatste tijd komt ook hij 's nachts
mee in het ouderlijk bed liggen.
Victor, vader van Thomas en Zita, begrijpt het nog min-
der. Tot hiertoe was het hen beide als ouder goed gelukt,
zonder noemenswaardige problemen. Liefst zou hij terug
willen naar voorheen, waarbij alles spontaan als vanzelf
verliep. Emma vraagt zich af of de slaapproblemen van
231
beide kinderen niet wijzen op een andere aanpak die
beide nodig hebben.
Emma is sedert kort beroepsmatig terug aan de slag ge-
gaan. Het vertaalt zich in veel uithuizigheid en de kin-
deren die van 's morgens tot 's avonds respectievelijk op
school en in het kinderdagverblijf hun mama moeten mis-
sen. Misschien is de overgang te bruusk. Misschien moet
één van hen overwegen deeltijds te werken voor een
tijdje zo dat de kinderen minder de ouderlijke zorg moe-
ten missen.
Zo vragen Emma en Victor zich af of ze mogen vragen dat
hun kinderen moeten leren overdag zonder hun ouders te
kunnen, ofwel of ze moeten rekening houden met de re-
aliteit dat dit momenteel te veel gevraagd is voor hun kin-
deren omdat dit hun draagkracht blijkbaar overschrijdt.
Victor herinnert zich als kind lang last te hebben gehad
met bedwateren, mede als gevolg van de steeds wisse-
lende zorg die hij thuis kreeg. Dit wil hij hun kinderen ont-
houden. Zijn ouders hielden toen geen rekening met zijn
draagvermogen. Dit wil hij nu wel, mede omdat hij merkt
dat blijkbaar in zijn familie kinderen redelijk veel behoefte
hebben aan ouderlijke zorg en moeilijk om kunnen met
veranderingen hierin.
232
De spanningen die er nu zijn omdat de kinderen niet in
hun bed willen blijven, willen Emma en Victor zo snel mo-
gelijk ombuigen naar een minder afstandscheppende si-
tuatie. Door meer ouderlijke zorg overdag aan hun kin-
deren te besteden hopen ze dat de slaapproblemen zul-
len verdwijnen. Mede hopen ze dat dit de toenemende
spanningsvolle verhouding met hun kinderen zal weten
ombuigen. Zodat alles weer meer spontaan en als van-
zelfsprekend kan verlopen.
Misschien, vinden zij, moeten ze in het weekend verloren
samenmomenten trachten te compenseren. Iets prettigs
en ontspannends doen samen, zodat ze emotionele band
weer kan aangehaald worden.
Stip, zo je wil, in deze getuigenis functionele en intentio-
nele elementen van de ouderbenadering aan.
233
Gebruik van druk
en afstand
Wanneer je niet de gewenste reactie bekomt, ben je
gemakkelijk geneigd naar druk en afstand te grijpen.
Wat is je kans op succes ?
234
Als opvoeder kan je merken dat als je de druk tegenover
je kind opvoert, gemakkelijk ook de afstand toeneemt.
Dit laatste vind je meestal niet zo prettig, maar maakt
het je soms gemakkelijker om de druk te kunnen opvoe-
ren. Anderzijds kan je merken dat als je de druk vermin-
dert, gemakkelijk ook meer nabijheid ontstaat of moge-
lijk wordt. Dit laatste vind je prettig, maar het maakt
soms dat je het opgeeft nog druk uit te oefenen omwille
van de gewenste nabijheid. Het lijkt bijna alsof de hoe-
veelheid druk en nabijheid gelijk blijft, alsof er een auto-
matische regeling is. Neemt druk toe dan neemt nabij-
heid af, neemt druk af dan neemt nabijheid toe.
Het kan helpen twee dingen uit elkaar te houden : ener-
zijds de mate van druk, anderzijds de mate van afstand.
Je kan ze als twee constanten telkens in je handelen op-
merken. Elk van deze gedragsconstanten is op een as te
situeren naargelang de mate waarin aanwezig.
Zo is er enerzijds de onpersoonlijke-rationele as met
druk aan de ene zijde en toegeeflijkheid aan de andere
zijde. Het gaat om de mate van het voor het zeggen (wil-
len) hebben of de mate van volgzaamheid en toegeeflijk-
heid.
Zo is er anderzijds de persoonlijke-emotionele as met af-
stand aan de ene zijde en nabijheid aan de andere zijde.
Het gaat om de mate van liefde en genegenheid of de
235
mate van tekort of afwezigheid hieraan of althans
meestal in de expressie en het laten blijken hiervan, voor
kortere of langere duur.
Via elk van deze assen kan je komen tot een zekere in-
vloed. Het gekke is dat je in het ene geval uitkomt op een
afgedwongen invloed van jezelf. In het ander geval kan
het een spontane invloed zijn die de ander je toekent. Bij
een afgedwongen invloed maak je gebruik van je toege-
eigende macht, bij spontane invloed kan je genieten van
je verworven gezag.
Om het proces te onderkennen van hoe invloed in be-
paalde situaties te kunnen afdwingen en hoe invloed te
bekomen door gebruik te maken van de druk-as en de
afstandsas, kan verwezen naar een aantal wetmatighe-
den :
In de regel kan eenvoudig het volgende vastgesteld, iets
wat je zelf ook kan ervaren :
. dat naarmate je druk op iemand toeneemt je meer af-
gedwongen invloed hebt,
. dat naarmate je druk op iemand afneemt je meer spon-
tane invloed hebt,
. dat naarmate je nabijheid tegenover iemand afneemt
en je relatie koeler wordt je meer invloed zult moeten
afdwingen,
236
. dat naarmate je afstand afneemt en je relatie warmer
wordt je meer spontane invloed zult verwerven.
. dat naarmate je druk toeneemt de nabijheid afneemt
en dus de spontane invloed wordt tot afgedwongen in-
vloed
. dat naarmate je druk afneemt de nabijheid toeneemt
en dus de afgedwongen invloed wordt tot spontane in-
vloed.
. dat naarmate de afstand afneemt de druk afneemt en
dus de afgedwongen invloed wordt tot spontane in-
vloed
. dat naarmate de afstand toeneemt de druk toeneemt
en dus de spontane invloed wordt tot gedwongen in-
vloed.
Dus druk en afstand nemen vaak samen toe en maken
dat spontane invloed snel verwordt tot noodzakelijk af-
gedwongen invloed.
Dus druk en afstand nemen vaak samen af en maken dat
gedwongen invloed snel overgaat in gekozen spontane
invloed.
De keuze is dus voor zo gering mogelijke druk en zo ge-
ring mogelijke afstand zodat de spontane invloed uitge-
sproken is en de afgedwongen invloed niet nodig is. Het
alternatief is weinig spontane invloed ervaren die je
237
noopt tot afgedwongen invloed die je brengt tot veel
druk en tot veel afstand.
De geringe druk is best combineerbaar met geringe af-
stand : doordat je precies hoogte hebt van de concrete
situatie kan je er met geringe druk op inspelen.
Grote druk is vaak nodig bij grote afstand : doordat je
geen precieze hoogte hebt van de concrete situatie
moet je veel druk inzetten om iets te bereiken.
Geringe druk en geringe afstand wil niet zozeer zeggen
een horizontale relatie. Wel een betrokken aanvaar-
dende, responsieve tweerichtingsrelatie waarin men de
jongere omringt met de nodige begeleiding. Van een 'be-
velcultuur' kan dan de overstap gemaakt worden naar
een 'respectcultuur'. Gelet kan hierbij worden op de cul-
tuur waarmee de jongere(n) meer vertrouwd is en de
nodige tijd die vereist is om tot verandering te komen.
Gelet kan ook worden op druk te vervangen door struc-
tuur en houvast en toegeeflijkheid te vervangen door au-
tonomie en ruimte.
Soms zal toch gekozen moeten worden voor druk zo uit-
nodiging niet werkt. In dit geval kan er best over gewaakt
worden dat er zoveel mogelijk nabijheid blijft. Zo kan
druk uitgeoefend worden op het gedrag om het al of niet
te vertonen en kan nabijheid betracht met de persoon
238
van het kind om mee te werken en aanspreekbaar te blij-
ven. Zo kan je achter je kind blijven staan terwijl je af-
stand neemt van zijn gedrag. Zo kan je de persoon zacht
en positief aanpakken terwijl je strikt en afwijzend bent
tegenover zijn gedrag. Druk en afstand hebben dan eer-
der te maken met het gedrag van de jongere, dan met
de jongere zelf. Je oefent druk uit op het gedrag van de
jongere waarvan je afstand neemt, maar blijft uitnodi-
gend en communicatief naar de jongere met wie je na-
bijheid zoekt. Het is het gedrag dat voor je niet kan of dat
je niet wil, het is niet de jongere die voor je niet kan of
die je niet wil.
Deze verbanden tussen druk, afstand en invloed of
drukarm, nabijheid en invloed gelden niet zo de druk te
extreem of te gering is, of de afstand te groot of te klein
is. De druk is dan regelrechte dwang of laisser-faire, de
afstand is dan isolatie of symbiose. Noch de afgedwon-
gen invloed, noch de spontane invloed zullen dan optre-
den. Geen enkele invloed zal dan nog merkbaar zijn bij
te veel druk of te weinig, bij te veel afstand of te weinig.
Een gezonde druk of passend inspelen, een gezonde af-
stand of nabijheid kunnen dan een optimale toestand in-
houden voor invloed.
239
240
Gedoseerde
omgang
Naar het centrum toe
Voortdurend wordt in de samenleving naar een omgang
gezocht die zich situeert aan het uiteinde van een schaal.
Verwacht wordt iets totaal weg te laten, of er wordt ver-
wacht iets in uitgesproken mate te vertonen, liefst zo
perfect mogelijk. Het draait dan rond het een of het an-
der extreem. Iets helemaal niet, of iets helemaal wel.
Een gedoseerde omgang met situaties en proble-
men,
en met jezelf, anderen, je relatie, de context en je
voorstellingen in die situaties en met die proble-
men,
biedt een kans op meer zelfregulatie.
241
Slechts meer recent is er aandacht voor een omgang die
zich rond het centrum situeert. Extremen worden ver-
meden, het centrum wordt opgezocht, dit is waar het
rond komt te draaien. Iets is op een gedoseerde wijze
aanwezig afhankelijk van de situatie en van zichzelf. Zo
kan een dynamisch evenwicht worden bereikt: niets
wordt uitgesloten, niets gaat helemaal overheersen. Zo
is er meer kans op stabiliteit en is er minder risico op een
weerbots. Er wordt gestreefd naar hoe iets in voldoende
mate aanwezig kan zijn. Niet het uitzonderlijke staat in
het centrum, maar het frequent haalbare. Dit verhoogt
de kans op waarmaken en vermindert de druk. Tegelijk
blijven meer energie en middelen, meer tijd en ruimte
beschikbaar. Door het centrum voorop te stellen is er
plaats voor het andere, plaats voor meer dan een ele-
ment of facet.
Gebieden waarop van toepassing
Op een aantal gebieden kan naar een gedoseerde om-
gang worden toegewerkt. In de praktijk zal veelal vastge-
steld kunnen worden dat een of meerdere gebieden of-
wel helemaal geen aandacht krijgen of erg negatieve, of-
wel erg extreem aandacht krijgen. Zodat iemand er in
het laatste geval helemaal op gefocust raakt en mogelijk
helemaal door wordt gedomineerd.
242
Deze gebieden gaan van heel concreet hier en nu naar
meer algemeen contextueel en ideëel. Ze kunnen voor-
gesteld als concentrische gebieden rond wat hier en nu
aan de orde is.
Zo krijg je niet alleen te maken met een concrete situatie
of een specifiek probleem, maar krijg je ook te maken
met jezelf in die situatie of met dit probleem. Ook is vaak
ook iemand anders betrokken in de situatie of het pro-
bleem en heb je met hem of haar een bepaalde relatie.
De situatie of het probleem zal verder ook gesitueerd zijn
in een bepaalde context en er zullen ook algemeen gel-
243
dende voorstellingen er rond in het spel zijn. Dit bete-
kent dat je niet alleen met een situatie of probleem moet
omgaan, maar ook met jezelf, met anderen, je relatie tot
hen, de aanwezige context en geldende ideeën in deze
situatie. Door hier te streven naar een gedoseerde om-
gang rond het centrum in plaats van de gebruikelijke ex-
treme gepolariseerde omgang, kan dit een zeker voor-
deel opleveren, ook wat het samenspel betreft van de
verschillende deelgebieden.
Gedoseerde omgang
Omgaan met situatie en problemen: vaak spelen vaste
patronen om een situatie of probleem te zien en erop te
reageren door. Vaak ook pin je je vast aan een bepaalde
omgang en oplossing die je in gedachten geformuleerd
hebt voor jezelf. Zo en niet anders. Zo is er weinig plaats
om op andere wijzen naar een situatie of probleem te
kijken. Vaak ook wordt een situatie of probleem niet
goed waargenomen en eenzijdig geïnterpreteerd. Fre-
quent ontbreken doelen waar heen te willen en wordt
weinig tijd en energie gestopt in het bedenken van meer-
dere manieren om deze doelen te bereiken. Het evalue-
ren en selecteren van een doel en een manier om het te
bereiken wordt nogal eens overgeslagen. Tijdens de uit-
voering ervan wordt weinig soepelheid behouden om op
basis van de realiteit en opgedane ervaringen iets gewij-
zigd voorop te stellen en zo nodig anders aan te pakken.
Integendeel draait het vaak rond absolute principes of
244
zwart-wit oplossingen, maar wordt weinig rekening ge-
houden met wat er leeft of met de nodige speelruimte.
Niet wat in het centrum staat of blijk geeft van een ze-
kere redelijkheid of haalbaarheid krijgt aandacht. Een ze-
ker risico wil je soms helemaal uitsluiten, vandaar het
kiezen voor wat gekend en vertrouwd is. Een situatie kan
je vaak nooit helemaal onder je controle krijgen en een
probleem kan je niet steeds helemaal oplossen, toch is
dit vaak dergelijk objectief dat je je stelt, met vaak een
overdruk tot gevolg om toch je ultieme doel te bereiken.
Hoe meer je dit nastreeft, hoe meer je soms merkt dat
het steeds minder realiseerbaar wordt, vooral ook van-
wege de reactie en groeiende weerstand van de omge-
ving. Door meer van het centrum uit te gaan, kan je mer-
ken dat er niet alleen problemen zijn, maar dat een en
ander reeds aanwezig is wat als oplossing en basis kan
dienen om stapsgewijs verdere oplossingen te bereiken.
Omgaan met jezelf: vaak wekt een situatie of probleem
bij je gedachten, emoties en behoeften op die zo uitge-
sproken zijn dat ze het gemakkelijk van je overnemen.
Iets zou dan niet anders kunnen gedacht worden, of niet
anders kunnen aangevoeld worden, of een andere be-
hoefte zou niet kunnen opduiken. Neen, de situatie of
het probleem is zo zoals gedacht, je gevoelen is zo en
niet anders en niet te relativeren, en je verlangen en ob-
jectief is zo zonder meer. De opgekomen gedachten, ge-
voelens en behoeften in die situatie of bij dit probleem
als maar gedachten, gevoelens en behoeften ervaren, is
245
dan niet mogelijk. Ze krijgen een realiteitswaarde en vor-
men de basis en leidraad voor je reactie. Ze hebben een
absolute waarde en zijn volledig bepalend voor je reactie
in die situatie of tegenover dit probleem. Door ze even-
wel minder absoluut en bepalend te ervaren, komt er
ruimte voor relativering en voor andere gedachten, ge-
voelens en behoeften die meer helpend en steunend
voor je zijn en die minder dwingend zijn in je reactie te-
genover anderen in die situatie of met dit probleem.
Omgaan met anderen: van anderen wordt vaak alle heil
verwacht, met een aanklampen tot gevolg, of op ande-
ren wordt vaak neergekeken met een negeren of afwij-
zen tot gevolg. Door anderen op een meer gematigde
wijze te benaderen, ontstaat een gezonde interesse voor
anderen. Anderen zijn deels anders, anderen hebben
waardevolle kanten. Anderen zijn niet helemaal gelijk
aan jezelf en niet alleen maar buitengewoon. Dat ze je in
zekere mate aanspreken, maakt hen meer menselijk en
dit kan meer centraal voor je komen staan.
Omgaan met relaties: geen afstand houden of geen op-
gaan in relaties, maar een gezonde afstand en nabijheid
met een emotionele veiligheid en zich spontaan weten
hechten als steun en basis. Geen afgesloten zijn van
communicatie, maar ook geen overweldigd worden door
communicatie, kan ruimte bieden voor een evenwich-
tige relatie. Een relatie met tegelijk plaats voor een ze-
kere leiding, een zeker toelaten, een zeker houden, maar
246
ook een zeker loslaten, een zeker weerstaan en een ze-
ker aanvechten, die ten goede komt aan de relatie maar
ze niet teniet doet gaan.
Omgaan met context: een context die niet uit het oog
wordt verloren, maar ook geen context die allesbepa-
lend en dwingend is. Maar een context met zekere rand-
voorwaarden, waarin zekere doelen worden onderkend,
maar met voldoende tijd en ruimte bieden om er op een
eigen manier mee rekening te houden. Een context die
richting aangeeft en grenzen inhoudt en zo behulpzaam
kan zijn om iets te begrijpen en om er binnen te reage-
ren.
Omgaan met voorstellingen: in een situatie of bij een
probleem word je geconfronteerd met algemeen gel-
dende overtuigingen en houdingen die in je opduiken als
lid van een bepaalde cultuur. Je vindt in het algemeen
iets of zo niet kunnen, je vindt dat iets of zo zou moeten
zijn. Door minder extreem dit ideële te laten spelen,
komt er ruimte voor de pro's en contra's van zulke in-
schattingen en opstellingen. Zo kan het zinvolle en bruik-
bare eruit gedistilleerd, zonder te eenzijdig of te ver te
gaan. Doordat jij meer ruimte schept in je voorstellingen,
kunnen ook anderen hiertoe gemakkelijker komen, on-
der meer door je model staan. Je kijkt naar wat in het
centrum met elkaar overlapt en wat je met elkaar deelt
en niet wat contrasteert en je verdeelt. De vrijheid die jij
247
biedt voor het verschil, maakt de kans groter ook meer
vrijheid te verwerven.
Zo kan je het gevaar vermijden van overmatige houvast
te zoeken. Dit overmatig houvast nastreven gebeurt
vooral zo alles wankelt en onvoorspelbaar is in je leven
en je omgeving.
Je dreigt dan gemakkelijk op zoek te gaan naar iets dat
centraal staat om het geheel te omvatten en vast te hou-
den. Iets dat dan structuur biedt en een netwerk vormt
en zorgt voor verbinding. Iets dat tegelijk betekenis en
zin geeft, en aangeeft hoe iets past in een zich voorge-
houden model als dubbel en af- of weerspiegeling. Iets
dat naast betekenis als wat of wie, ook aangeeft hoe te
reageren en waar, wanneer, tegenover wie, waarom of
waartoe.
Dit kan concreet een persoon, figuur, idee of verhaal zijn.
Zoals in verschillende culturen terug te vinden is.
Dit alles stemt overeen met een centraal cognitief
schema met talrijke verbindingen als van een netwerk,
dat blijvend geactiveerd wordt en alles ordent en ver-
klaart, en betekenis en zin geeft. Dit schema speelt zich
af op de achtergrond om de grenzen aan te geven, maar
treedt soms op de voorgrond om een doel of richting aan
te geven.
248
Dit je overmatig vastklampen kan een uitgesproken sta
in de weg zijn om andere keuzes te kunnen maken die
meer mogelijkheden inhouden en overbrugging toela-
ten.
Samengevat, door een gedoseerde omgang kom je tot
zelfregulatie die op verschillende gebieden speelt : pro-
bleemoplossingregulatie in het omgaan met situaties en
problemen; emotie-, gedachten- en behoefteregulatie in
het omgaan met jezelf, agressie- en assertiviteitregulatie
in het omgaan met anderen, sociale regulatie in het om-
gaan met relaties, contextregulatie in het omgaan met
de context en cognitieve regulatie in het omgaan met
voorstellingen.
Uitwerking gedoseerde omgang
Een gedoseerde omgang laat toe meer gradueel en ge-
nuanceerd te werk te gaan, waardoor je omgang op een
bepaald gebied meer als tool en hulpmiddel kan werken
dat meer kansen toelaat op een ander gebied. Ze vormt
minder gemakkelijk een sta in de weg of een struikelblok
die voortgang belet of die doet mislukken.
Ook staat je gedoseerde omgang model voor anderen in
een situatie, waardoor een meer gematigd klimaat en
een rustiger vaarwater kan bekomen. Er is minder nood-
zaak tot polarisatie. Integendeel wordt zo een basis ge-
legd om elkaar te vinden in het centrum, waardoor meer
249
elementen en gevoeligheden van je beiden tot hun recht
kunnen komen. Je gematigdheid helpt vertrouwen te la-
ten groeien.
Geef voor jezelf aan welke gepolariseerde elementen je
in je omgang op welke gebieden kan terugschroeven :
Geef voor jezelf aan welke centrumelementen je in je om-
gang op welke gebieden kan toevoegen :
Geef aan welke voordelen je deze overgang van gepola-
riseerde elementen naar centrumelementen op welke ge-
bieden zou kunnen opleveren :
250
Gedrag
wordt gedragen
Eigen
Via aanleg, opvoeding en eigen ervaring heeft elk van
ons stilaan een eigen invulling gegeven aan het wat en
hoe van een bepaalde gespreks- en gedragsinteractie. Je
kan ze het best achterhalen door iemand te vragen naar
zijn begripsinvulling, het wat enerzijds en zijn begripsbe-
antwoording of gedragsinvulling, het hoe anderzijds. In
het Engels het 'knowing-that' en het 'knowing-how' ge-
noemd.
Gedrag doet zich zo maar niet voor.
Het is stevig onderbouwd met wat voorheen ver-
worven.
251
een voorbeeld :
tof zijn is ...................
...................
...................
Er kan gevraagd naar de eerste drie of drie belang-
rijk(st)e kenmerken die bij iemand opkomen en voor
hem of haar gelden.
tof zijn doe ik zo ..................
..................
..................
Ook hier kan er gevraagd naar de eerste drie of drie be-
langrijk(st)e manieren die bij iemand opkomen en voor
hem of haar gelden.
De praktijk wijst uit dat zulke vragen gemakkelijk kunnen
beantwoord worden en dat ze een grote relevantie ver-
tonen voor het eigen handelen. Men gebruikt veelal zelf
de aangegeven wijzen en men begint zijn handelen zodra
kenmerken ontbreken en houdt op zodra kenmerken
aanwezig zijn.
Met evenveel gemak kunnen relevante en handelingsge-
richte antwoorden geformuleerd voor vriendelijk-zijn
(vriendelijk-zijn is ..., vriendelijk-zijn doe ik zo), lief-zijn,
ja-zeggen, boos-zijn, niet-akkoord-zijn, kritiek-geven,
252
nee-zeggen, weigeren, plagen, pesten, niet-plagen, niet-
pesten, sterk-zijn, zacht-zijn, stoer-zijn, zwak-zijn, asser-
tief-zijn, niet-assertief-zijn, discussiëren, probleemop-
lossen, samenwerken, solidariteit, interesse, betrokken-
heid, vertrouwen, jongen-zijn, meisje-zijn, kind-zijn, jon-
gere-zijn, volwassene-zijn,...
Labelen
Dat we hier zo een precieze en bewuste omschrijving van
kunnen geven, heeft onder meer te maken met het op
die manier kunnen begrijpen en benoemen van ander-
mans opstelling en handelen naar ons toe. Bijvoorbeeld,
is de ander tof naar ons toe, doet die zo ? Of is die niet
geïnteresseerd en niet aandachtig naar ons toe, doet die
onverschillig of onaandachtig ? Of is die vijandig naar
ons toe, doet die zo ? Maar ook om onze eigen opstelling
en handelen te begrijpen en benoemen. Op deze manier
geven we betekenis of een interpretatie aan iets. Komen
we het tegen dan roept het herkenning op, en een affec-
tieve reactieneiging en een oordeel eraan verbonden.
Bijvoorbeeld, ontmoeten we iemand die tof naar ons is
en doet, dan zullen we dit op een of andere wijze opmer-
ken, als prettig ervaren, weten waarderen en geneigd
zijn hier op in te gaan. In werkelijkheid zijn bij wat we
waarnemen aan de oppervlakte voortdurend op zoek
naar de betekenis en verklaring in de diepte, wat stelt
het concrete basiservaren voor van het meer algemene
253
synthese-ervaren, naar welke aan te voelen ondertoon
of -laag verwijst de ervaren boventoon of -laag.
In de voorstelling van onderzoekers van het Max
Planck instituut en de Harvard universiteit bundelt de
ventromediale prefrontale cortex voorstellingen van
onze omgeving door informatie uit het hele brein sa-
men te voegen om tot een totaalplaatje te komen. Ze
speelt een sleutelrol door informatie te bundelen op
basis van bestaande kennis.
Tevens is dit deel van het brein in staat denkbeeldige
gebeurtenissen te construeren op imaginair vlak.
Beide zijn van invloed op de attitudes tegenover een
situatie. Deze attitudes bevatten naast een informa-
tief element ook een emotioneel en evaluatief ele-
ment.
Zowel reële gebeurtenissen als imaginaire gebeurte-
nissen vormen dus attitudes. Zowel ervaringen bui-
tenaf, maar ook verbeeldingen binnenin zijn van in-
vloed op de attitudes tegenover de omgevende reali-
teiten. Attitudes kunnen dus, zo bleek uit onderzoek,
worden beïnvloed door zowel onze verbeelding als
onze ervaringen.
254
Schema
In de wetenschappelijke terminologie wordt de begrips-
invulling en -beantwoording aangeduid met het begrip
cognitief of geheugenschema. Een cognitief schema vat
iemands persoonlijke kennis en ervaring op een bepaald
domein samen als georganiseerde voorstelling die om-
lijnt wat van en rond een bepaald domein kan en wat
verwacht wordt. Het laat toe informatie te ordenen en
te groeperen. Deze schema's geven het spoor aan dat
men in meerdere of mindere mate volgt. Ze laten toe zelf
criteria te zetten wanneer een bepaalde gespreks- of ge-
dragsinteractie nodig is en wanneer een bepaalde ge-
spreks- of gedragsinteractie kan beëindigd worden. Ze
laten tevens toe zelf criteria te zetten rond de manier
waarop een bepaalde gespreks- of gedragsinteractie kan
verlopen om het vooropgezette doel te bereiken. Ze
kunnen fungeren als verwachtingen of objectieven voor
zichzelf en de ander waaraan via (inter)actie kan tege-
moet gekomen en waar naartoe kan gewerkt worden,
waarna de (inter)actie kan beëindigd worden. Het wat
verschijnt dan als impliciet of meer expliciet eindobjec-
tief, het hoe als impliciet of meer expliciet instrumenteel
objectief. Ze kunnen als ontwikkelde patronen op basis
van ervaring redeneerkeuzes en besluitvorming in
nieuwe contexten begeleiden en vergemakkelijken.
Conceptuele kennis, regelkennis en associatieve kennis
worden als verwante termen voor schema’s beschouwd.
Ze kunnen ook gelden als voorwaarden voor zichzelf
255
waaraan moet voldaan worden opdat iets zou zijn. Het
knowing-that kan opgevat worden als wat waardevol is
voor iemand. Het knowing-how als wat hoort. Met an-
dere woorden als de waarden en normen die impliciet of
meer expliciet in iemands expressies en handelen tot uit-
drukking worden gebracht. Wat iemand doet is immers
steeds voor hem of haar waardevol en normgebonden
en niet waarde- of normloos, ook al is het grotendeels
waarde- of normonbewust of -anders. Ze vormen de
maatstaf en de lijn waarlangs heen men zich beweegt.
Nog anders gezegd, als wat zin geeft in en aan iemands
leven en de manier om deze zin te bereiken. Zo worden
gedragspatronen gedragen door impliciete of meer ex-
pliciete denkpatronen. Met patroon wordt hier in de eer-
ste plaats de denkinhoud, onze begripsinvulling, en de
gedragsinhoud, onze gedragsinvulling, bedoeld die ken-
merkend is voor iemands persoonlijkheid onder speci-
fieke interne en externe omstandigheden. En niet ie-
mands eigen kenmerkende denkwijze en gedragswijze in
verschillende omstandigheden, zoals klassiek, bij het wil-
len begrijpen of onderzoeken van iemands persoonlijk-
heid, wordt bedoeld. Meer hierover lezen kan in het
thema-onderdeel 'Referentiële als begin- en eindpunt'
van deze encyclopedie.
Schema's worden in onszelf en anderen geactiveerd op
basis van de aanwezige gedragssituatie en van wat er in
iemand leeft. Ze vormen alzo wat van een situatie wordt
gemaakt op basis van wat erin gevonden en opgemerkt
256
wordt, in verhouding ook met wat er innerlijk leeft. Op
basis van deze schema's reageren we dan. Eerder dan
dat een gedragssituatie op zich direct gedragsbepalend
is, bepalen indirect geactiveerde gedragsschema's onze
gedragsreactie. Wordt mijn tof-zijn geactiveerd door wat
de ander doet, dan bepaalt dit schema mijn reactie. In
de cognitieve oriëntatiebenadering van motivatie wor-
den overtuigingen over zichzelf, anderen en de werke-
lijkheid, normen en doelen als voorspellend gezien voor
iemands feitelijk gedrag. Volgens deze benadering
trachten we dan in ons gedrag aan deze overtuigingen te
beantwoorden.
Via het activeren van kenschema’s brengen we iets of ie-
mand tot leven en wordt iets of iemand tot leven ge-
wekt. Dit op een bepaalde manier zoals iets of iemand
voor ons is. Iets of iemand is of bestaat alzo in ons eigen
ogen waardoor we er betekenis en zin aan geven. Op die
manier voelt de ander zich iemand en geeft zo mee in-
houd en betekenis aan zichzelf door wat die merkt wat
bij de ander over zichzelf wordt geactiveerd.
Ook al is de inhoud van een cognitief schema niet steeds
expliciet bewust, toch is haar inhoud impliciet geacti-
veerd. We maken er onder meer gebruik van voor wat
we selecteren tijdens het waarnemen, voor wat we be-
noemen en interpreteren bij het kennen en voor wat we
attribueren bij het begrijpen en verklaren. Zo we ons
257
eenzaam en bedrukt voelen, zullen we gemakkelijk des-
interesse opmerken, zullen we ons gemakkelijk niet inte-
ressant genoeg vinden en zullen we de waargenomen
desinteresse gemakkelijk toeschrijven aan onszelf, eer-
der dan aan het individualistische van de omgeving.
Deze impliciete inhoud van schema's is ook gelinkt aan
onze identiteit. Onze identiteit als het wat, zoals eigen
opvattingen, het hoe, zoals eigen vaardigheden, het
waar, zoals eigen leefomgeving, het wanneer, zoals ei-
gen tijdsgeest, het waarom, zoals eigen verleden en het
waartoe, zoals eigen dromen en idealen, dit alles als van
onszelf stemt overeen met onze kenschema's. Dit is wat
ons typeert. Dit is wie we zijn en wat we willen. Dit is
wat oké is voor ons, wat we (h)erkennen, waar we ons
goed bij voelen en waar we heen willen. Recent onder-
zoek aan de Universiteit van Innsbruck laat zien dat we
eigen kennis als waardevol en ons bezit beschouwen dat
we niet wensen te verliezen, iets wat we anders als pijn-
lijk en een verlies ervaren.
Willen we echter tot verandering komen omdat de om-
geving dit, bijvoorbeeld, verwacht en willen we verder
groeien, dan zal bewustwording van onze eigen kensche-
ma's een noodzakelijke stap zijn. Op deze manier kunnen
we ze vervolgens bewust bijsturen of veranderen, vaak
in communicatie met de omgeving, en zo ook zelf veran-
deren. Door zelf te veranderen, zal ook onze omgeving
258
kunnen veranderen. Zo is schema-opbouw tegelijk syno-
niem voor identiteitsvorming.
Geleerd
Naargelang de kwaliteit van de opvoeding en de eigen
opgedane ervaring zal de begripsinvulling en -beant-
woording meer elementair, eenzijdiger en meer stereo-
tiep zijn, of meer uitgebouwd, veelzijdiger en meer ge-
varieerd. Via de opvoeding wordt een deel aangeleerd,
een ander deel wordt informatief opgevangen. Wat op-
gestoken werd is veelal bruikbaar in de eigen context,
maar kan minder mogelijkheden bieden in een andere
context.
een voorbeeld :
De omgeving kan onbedoeld of onbewust een jongere le-
ren
van :
winnen doe je zo .. volharden en volhouden ..
of :
winnen doe je zo .. opgeven en toegeven ..
of :
winnen doe je zo .. actief (aan)pakken en aanvallen ..
De jongere kan leren deze gedragsinvulling meer in het
algemeen toe te passen, of meer specifiek tegenover ie-
mand uit de omgeving. Jongeren leren immers van hun
omgeving, zowel volwassenen als leeftijdsgenoten, door
259
het model dat deze bieden en door de aanmoediging en
bevestiging die ze er van ondervinden. Bij de eerste in-
vulling hierboven door als omgeving na lang tegenwerk
uiteindelijk toch min of meer in te binden, bij de tweede
invulling door medelijden en het over te nemen van de
jongere, bij de derde invulling door een vijandige of af-
wijzende opstelling. Jongeren leren hierdoor achtereen-
volgens assertief te zijn, weinig assertief te zijn en over-
assertief te zijn. Deze vorm van assertiviteit wordt nog
versterkt doordat de omgeving door zijn reactie de jon-
geren leert van :
verliezen doe je zo .. volharden en volhouden ..
of :
verliezen doe je zo .. opgeven en toegeven ..
of :
verliezen doe je zo .. actief (aan)pakken en aanvallen ..
Bij de eerste invulling hier wordt hierdoor het weinig as-
sertief zijn aangewakkerd, bij de tweede invulling het
overassertief zijn gestimuleerd en bij de derde invulling
het assertief zijn versterkt.
Gedragsmatig wat begripsbeantwoording betreft laat
onderzoek van het brein van baby's zien dat iets zelf
doen als baby belangrijk is om dit handelen te begrij-
pen. Actieve ervaring met een handeling is cruciaal voor
het activeren van de sensorimotorische cortex als deel
van het brein. Dit wijst op het belang van het zelf laten
260
uitvoeren, eerder dan het enkel tonen en voordoen. Dit
omdat door zelf doen de baby meer leert. Zo kunnen
baby's later bij het zien uitvoeren van iets door anderen
beter het waarom ervan begrijpen. Op die manier ko-
men baby's meer over hun omgeving te weten. Dit alles
maakt dat het brein van baby's meer reageert op acties
die ze zelf inoefenden.
Ook slagen we er relatief gemakkelijk in gedrag van an-
deren te herkennen, zoals zitten, wandelen of lopen, zo
blijkt uit onderzoek. Zelfs los van wie, de situatie en het
eigen gezichtspunt. Dit weten wanneer we te maken
hebben met dit of een ander gedrag is cruciaal voor het
dagelijks leven. Het helpt ons te beslissen hoe vervol-
gens te reageren. Dit herkennen blijft evenwel nog
steeds moeilijk voor artificiële intelligentie en 'deep lear-
ning'.
Abstract en concreet
Deze verschillen in begrips- en gedragsinvulling tussen
mensen hebben te maken met het feit dat we voor meer
abstracte begrippen of waarden die elk min of meer on-
derkend, meer aangeleerde concrete voorstellingen
hebben van wat het inhoudt of wat kenmerkend is en
welke omgang of welk gedrag dit impliceert. Meestal
gaat het om een gelimiteerde lijst van kenmerken en ge-
drag die we als getuigend voor dit begrip of van die
261
waarde opvatten en ervaren. Deze lijst vertoont een hi-
erarchie van kenmerken en gedragingen waarbij het een
als meer typisch of hoger staat aangeschreven dan het
ander. Interessant om te noteren is dat deze lijst heel erg
of zelfs volledig kan verschillen en het niet ondenkbaar
is dat tussen twee mensen tegenstellingen en tegenpo-
len kunnen bestaan.
een voorbeeld :
Rekening houden met elkaar is :
voor de een, zwijgen zo niet akkoord
voor de ander, praten zo niet akkoord
Hoe iets wordt opgevat en hoe met iets wordt omge-
gaan, wordt dan als teken van het begrip of de waarde
ervaren. Zelfs worden in de praktijk vaak bedoelingen of
onderhuidse objectieven toegeschreven aan hoe je iets
opvat en hoe je met iets omgaat.
een voorbeeld :
Zwijgen wordt mogelijk ervaren als teken van elkaar te
willen ontzien en erg om elkaar te geven en van met el-
kaar rekening te houden, samengevat als teken van ge-
negenheid en liefde.
Praten kan door een ander ervaren worden als teken van
elkaar te willen ontzien, omdat je om elkaar geeft en ze-
ker met elkaar wil rekening houden, kortweg als teken
van genegenheid en liefde.
262
Keren we het zwijgen en praten om :
Dan kan in geval van praten bij de 'zwijgzame' het praten
worden ervaren als elkaar geen ruimte te geven en niet
te ontzien, vanuit een teken van te weinig om elkaar te
geven en te weinig met elkaar te willen rekening houden,
als teken van geringe genegenheid en liefde
Voor het geval van zwijgen bij de 'praatgrage' kan het
zwijgen worden ervaren als elkaar te willen ontlopen,
vanuit een teken van weinig om elkaar te geven en wei-
nig met elkaar rekening te willen houden, kortom als te-
ken van tekortschietende genegenheid en liefde.
Wat kenmerkend is voor iets of haar omgang en deel uit-
maakt van een schema om iets te identificeren, is veelal
concreet, als bijvoorbeeld iets is wit of klein, iets rea-
geert of reageert niet. Toch blijkt uit onderzoek dat de
kenmerken behorend tot een schema ook heel abstract
kunnen zijn, als bijvoorbeeld, lichtst, kleinst, gelijk, enzo-
meer. Het gaat dan om de relatie- of verhoudingswijze.
Zo kan rekening gehouden worden met wisselende om-
standigheden. Iets is overdag wit, maar 's nachts lichtst
en dus hetzelfde als wit, ook al is het grijs. Wat verder
als kenmerk van een schema naar voor komt, is alles
daartussen, van meer concreet tot meer abstract. Meer
lezen hierover kan in het thema-onderdeel 'Leer- en in-
formatieverwerkingsstijlen' van deze encyclopedie.
263
Misverstanden
Meteen kan een verklaring gegeven worden voor zeer
grote en moeilijk overkoombare misverstanden. Bij kri-
tiek op je handelen vanuit wat de ander ervaart als blijk
van geringe betrokkenheid, zul je vanuit je begripsinvul-
ling en -beantwoording passend bij de ontbrekende
waarde, geneigd zijn nog meer je invulling en beant-
woording toe te passen. Op die manier nog meer de in-
druk voor de ander wekkend dat zijn afleiding en gelijk-
stelling met het ontbreken of juist de aanwezigheid van
een waarde helemaal bevestigd wordt en nu elke twijfel
en discussie uitgesloten zijn. Pas het voor beiden op een
rijtje zetten wat onder een begrip of waarde wordt be-
grepen, kan duidelijk maken waar en waarom het hele-
maal fout liep bij de (gespreks)interactie tussen je bei-
den. Wat we onder iets begrepen, werd door ons als van-
zelfsprekend beschouwd. We meenden dat dit voor ie-
dereen zo was. Pas in het tegen elkaar aanbotsen of in
het elkaar niet weten bereiken, de 'bang' of de 'gap',
werd ons pijnlijk duidelijk dat we de ander niet zomaar
kunnen benaderen vanuit wat voor ons als onmisken-
baar en natuurlijk voorkomt. Toch kan hierbij onze on-
schuld of onze goede bedoeling duidelijk worden. We
dachten wat voor ons gold voor ieder gold en dus ook
voor de ander, maar nu blijkt iets heel anders.
Merkwaardig is dat mensen soms schijnbaar over het-
zelfde praten omdat ze dezelfde begrippen gebruiken,
264
maar dat er bij nader toezien een heel andere invulling
onder schuilt. Invulling die bij langduriger, meer concre-
ter en dieper praten mogelijk naar voor komt en dan ge-
makkelijker aanleiding geeft tot spanningen. Soms kun-
nen mensen elkaar ogenschijnlijk heel goed vinden om-
dat ze dezelfde woorden gebruiken, totdat duidelijk
wordt welke verschillende inhoud en aanpak hieronder
schuilgaat. Als het niet zover komt, ontstaat er soms
overeenstemming. Zoals dat vind ik ook, of dat doe ik
ook, terwijl de invulling in werkelijkheid niet overeen-
stemt. Wat soms uitmondt tot een onvermogen om met
elkaar praten. Eigenlijk zijn we het oneens, maar in ons
praten denken we schijnbaar hetzelfde. Zodat we niet
verder hoeven te praten of niet verder kunnen praten
omdat we elkaar steeds bijvallen.
een voorbeeld :
-'Je zou wat assertiever moeten zijn en een discussie
niet zomaar uit de weg moeten gaan.'
-'Maar dat doe ik al !'
-'Reageer je onmiddellijk krachtig met praten en argu-
menteren tot de ander overtuigd is ?'
-'Wel, als ik niet anders meer kan, zeg ik dat ik het spij-
tig vind dat er geen aandacht was voor mijn standpunt.'
Objectieven
In zekere zin kunnen begripsinvullingen en -beantwoor-
265
dingen opgevat worden als impliciete of expliciete objec-
tieven die iemand zich stelt en tracht te bereiken in zijn
expressie en handelen. De begripsinvulling impliceert
objectieven naar inhoud en vooropgezet doel, de be-
gripsbeantwoording impliceert objectieven naar de ma-
nier en weg naar het doel. Op deze wijze kunnen misver-
standen en spanningen nog meer begrijpelijk worden.
Elk blijkt mogelijk op hetzelfde terrein iets anders na te
streven en op een andere wijze.
een voorbeeld :
Leven is je inzetten voor anderen en je verantwoordelijk-
heid al doende hier voor opnemen.
Leven is aandacht en zorg aan jezelf besteden en pret be-
leven aan wat je doet.
Als keerzijde kunnen ook de verwachtingen naar elkaar
toe heel eigen zijn en erg verschillen, wat ook de een-
stemmigheid en de afstemming op elkaar kan bemoeilij-
ken.
een voorbeeld :
Leven is kunnen rekenen op de medewerking of althans
de dankbaarheid van anderen.
Leven is recht hebben op vrijheid en onafhankelijkheid,
los van anderen, anderen die je dit toelaten.
Diepte en oppervlakte
Een interessante idee is dat begrippen behoren tot de
266
subjectieve en emotionele sfeer en te situeren zijn in de
rechter hersenhelft. Terwijl de invulling ervan behoort
tot de objectieve en rationele sfeer en te vinden is in de
linker hersenhelft. De invulling vormt de vertolking en
concretisatie van het beeldende en algemene. Het emo-
tionele en creatieve als achtergrond tegenover het rati-
onele en zakelijke als voorgrond. Zo hoeven emotionele
en creatieve waarde-inhouden en de ontwikkeling ervan
niet langer als tegengesteld aan rationele en zakelijke
waarde-invullingen en de ontwikkeling ervan voorge-
steld te worden.
In gesprek kan, zo iemand abstract praat, achterhaald
worden wat er concreet tegenover staat.
een voorbeeld : lief zijn is ....
wat houdt dit concreet in ?
wanneer is iemand volgens jou zo ?
hoe weet je dat hieraan voldaan is ?
wat moet iemand doen om zo te zijn ?
wanneer doet iemand zo ?
hoe weet je dat iemand hieraan voldoet ?
En zo iemand concreet praat, kan achterhaald worden
wat er abstract tegenover staat.
een voorbeeld : ..... is lief zijn
wat houdt dit in het algemeen voor je in ?
wat is essentieel aan zo zijn ?
wat vind je belangrijk in dit concrete ?
267
wat levert wat iemand doet naar je toe op voor je?
wat leid je af uit wat iemand doet ?
hoe interpreteer je dit handelen ?
voor wat is dit handelen een uiting of een signaal ?
Beelden
Naast het feit dat de begrippen via woordtaal kunnen
worden geconcretiseerd, kan vastgesteld worden dat ze
ook in een beeldtaal kunnen worden gevat. Begrippen
worden dan als metafoor, als vergelijking of verband, of
als beeld voorgesteld. Dit is als ... voor de begripsinvul-
ling, alsof je ... voor de begripsbeantwoording. Zo wordt
gebruik gemaakt van een gelijklopende, vergelijkende,
beeldende voorstellingswijze, door begrippen in een ver-
duidelijkend, kernachtig en accentuerend beeld- of ver-
haalkader te plaatsen ontleend aan een andere context
(metaforen - figuren, dieren, types, vormen, geluiden,
smaken, anekdotes, vertelsels, verhalen, gezegden, ...).
een voorbeeld :
verliefd zijn is als .. een droom ..
.. jezelf overschrijden ..
.. een gloed ..
verliefdheid is alsof .. je verblind bent ..
.. je gevoelsmatig explodeert ..
.. je van slag bent ..
268
Je zo voelen of ervaren en zo handelen of reageren, kan
dan als aanwijzing gebruikt worden voor deze situatie of
dit gebeuren.
een voorbeeld :
Het feit dat dit me zo bezig houdt als in een droom en ik
alleen nog aan hem of haar denk en continu bij hem of
haar wil zijn alsof passioneel gefixeerd, moet wel een
aanwijzing zijn of bevestiging zijn van mijn verliefd zijn en
doen.
Gezamenlijk
Naast de persoonlijke cognitieve schema's kunnen ook
sociale cognitieve schema's onderkend worden. Ze vor-
men vaak het vertrekpunt voor de persoonlijke schema's
en lopen op latere leeftijd vaak enigszins parallel met de
eigen persoonlijke schema's. Dit geldt vooral voor de so-
ciale cognitieve schema's van de voor iemand relevante
groepen, zoals zijn gezin van oorsprong en zijn nieuwe
relationele situatie. Toch kunnen ze duidelijk onder-
scheiden worden. Zo ervaart iemand soms het verschil
en de tegenstelling tussen zijn persoonlijke schema's
mede opgebouwd op basis van eigen ervaringen en in-
gewonnen informatie en de sociale schema's afkomstig
van de omgeving die vaak verwachtingen en beperkin-
gen inhouden voor het individu. Het is enigszins belang-
rijk dat in vaste verbanden iemand zijn schema's weet te
integreren met de sociale. Dit kan door zijn invulling en
269
beantwoording te communiceren en door te geven en
zo mee inhoud en vorm te geven aan de gezamenlijke
sociale schema's. Dit kan ook door een bruikbaar of wen-
selijk deel van de sociale invulling en beantwoording in
zijn persoonlijke schema's op te nemen en ze als dusda-
nig bij te stellen. Op die manier maken partners in een
leefomgeving samen uit wat en hoe iets is of kan. Zo ont-
staat een gezamenlijke geconstrueerde realiteit die als
draagvlak en uitgangspunt kan dienen voor ieders men-
tale en gedragsprocessen. Deze realiteit wordt sociaal
gedragen door de bereikte overeenstemming en de re-
levantie voor ons en gaat niet tot bij de onbekende wer-
kelijkheid zoals ze feitelijk is.
In (gespreks)interactie zijn mensen evenwel veelal spon-
taan geneigd, zonder er echt aandacht aan te besteden,
hun eigen geactiveerde cognitieve schema's toe te pas-
sen. Ze gaan er gemakkelijk vanuit dat ook voor anderen
dezelfde schema's gelden en als dusdanig gebruikt wor-
den. Is er toch een verschil aanwezig, dan zal men veelal
gemakkelijk geneigd zijn zijn schema's te handhaven en
ze op te leggen en zal men geneigd zijn de (gespreks)in-
teractie volgens zijn schema's te laten verlopen. Minder
gemakkelijk zal men geneigd zijn de schema's van de an-
der zomaar spontaan over te nemen en de (gespreks)in-
teractie volgens zijn schema's te laten verlopen. Waar de
(gespreks)interactie dan bij aanwezige verschillen moei-
lijk blijkt te verlopen omwille van het gebruik van de ei-
270
gen schema's, zou deze heel wat vlotter kunnen verlo-
pen. Namelijk bij tijdelijke of definitieve overname van
de schema's van de ander. Dit vraagt evenwel om het op
zijn minst tijdelijk aanvaarden en willen gebruiken van
andermans schema's, mogelijk omwille van het voordeel
dat dit oplevert. Geen irritatie of onvoldaanheid wegens
niet gelden van eigen schema's. Meer aandacht en in-
vloed vanwege de ander.
Communicatie en interactie kunnen dus op twee manie-
ren vlotter verlopen : ofwel naargelang elkaars begrips-
invullingen en gedragsinvullingen samenvallen, ofwel
naargelang je meer kennis hebt van de begripsinvulling
en gedragsinvulling van elkaar en hier rekening mee kan
houden. Mensen die elkaar al langer kennen zullen hier
verder in staan. Dit doordat ze stukje voor brokje achter
elkaars begrips- en gedragsinvulling kwamen. Soms
doordat men tegen elkaar aanbotste en er dan achter
kwam dat onderliggend specifieke of merkelijke verschil-
len aanwezig waren. Mensen die nieuw zijn voor elkaar
zullen, zo ze met elkaars begrips- en gedragsinvulling wil-
len rekening houden, hiernaar moeten vragen. In de
praktijk blijkt veelal dat ze er niet vanuit kunnen gaan dat
de begripsinvulling en gedragsinvulling van zichzelf ook
die van de ander zijn. Dit kan eerder door precies te in-
formeren naar wat dit of dat voor de ander is of inhoudt
en hoe je dit of dat doet of oppakt. Open, niet sugges-
tieve en niet beoordelende vragen leveren hierbij de
meeste informatie op. Misschien kan het een goed idee
271
zijn bij (gespreks)interactie elkaar hier vooraf naar te vra-
gen, vooral gezien de merkbare toenemende verschei-
denheid, door het meer personalistische en het verdwij-
nen van het collectieve in de samenleving.
Gedrag wordt bovendien niet alleen gedragen door je-
zelf. In veel gevallen wordt je gedrag ook gedragen door
anderen. Er doet zich dan een parallel schemaproces
voor bij anderen. Dit opgewekt door je.
Anderen uit de omgeving activeren bij henzelf eenzelfde
of gelijkaardig schema dat ondersteunend en dragend
voor je uitwerkt. Zo onmiddellijke familie, kennissen,
werk- of studiegenoten, buren en vrienden met hun in
hen door je geactiveerd schema op dezelfde golflengte
zitten, kan dit door je als erg prettig worden erva-
ren. Anderen denken, voelen, doen en willen hetzelfde
of iets gelijkaardig. Zo sta je er niet alleen voor en kan je
genieten van hun vertrouwen, goedkeuring en steun.
Zo zijn er in groepen bij de groepsleden vaak parallelle
schema's actief. Dit bevordert het samenhoren en de
eenheid. Groepsleden voelen zich met elkaar verbon-
den op basis van deze gemeenschappelijke schema's. Ze
geven hen een goed gevoel in hun omgang met elkaar.
Meer lezen hierover kan je in het thema-onderdeel
Meevoelen van deze encyclopedie.
272
Ontwikkeling
Onderzoek wijst uit dat kinderen rond de leeftijd van on-
geveer drie jaar van helemaal niet in staat zijn tot han-
delingscontrole en hiervoor aangewezen zijn op de bui-
tenwereld, evolueren naar het aanwenden van strate-
gieën die een zekere handelingssturing en -controle
moeten toelaten, zonder dit over te laten aan de buiten-
wereld. De ontwikkeling van deze sturing en controle
blijkt parallel te verlopen met biologische, cognitieve en
sociale ontwikkelingsprocessen. Kinderen worden dan
stilaan in staat op te merken of iets beantwoordt aan het
wat waarvan ze blijkbaar een schema of standaard han-
teren. Is dit niet het geval, dan kan hen dit vreemd tot
zelfs beangstigend overkomen, of als gek tot zelfs lach-
wekkend. Zo ook worden ze stilaan in staat op te merken
of iets verloopt zoals het hoe waartoe ze blijkbaar een
opgeslagen schema of regel hanteren. Is dit niet het ge-
val, dan kan hen dit als niet-oké overkomen waardoor
weigerachtig, of zo wel het geval als oké en als hun voor-
keur genietend. De ontwikkeling van deze handelings-
sturing en -controle verloopt stapsgewijze waarbij
steeds meer schema's als gedragsoriënterend worden
aangewend en waarbij steeds meer meerdere schema's
als gedragsvormgevend worden ingeschakeld.
Vooraleer een kind in staat wordt tot intern informatie-
gestuurd handelen, gaat er een hele periode van extern
informatiegestuurd handelen aan vooraf. Deze externe
273
informatie die het kind bij zijn gedragssturing moet hel-
pen, bestaat deels uit productinformatie en deels uit
procesinformatie. Productinformatie betreft bij een be-
paalde (sociale) situatie of gebeuren horend geheel van
gegevens en kenmerken dat als beeld wordt aangege-
ven, het wat. Procesinformatie omvat bij een bepaalde
(sociale) situatie of gebeuren horend (om)gang- en (in-
ter)actieverloop dat als model wordt aangegeven, het
hoe. Bij middel van door de omgeving meer spontaan af-
leidbare of meer uitdrukkelijke aangereikte productin-
formatie en procesinformatie is het kind in staat zijn ge-
drag te oriënteren en te sturen. Aanvankelijk met de no-
dige praktische hulp en bijsturing. Op basis van deze be-
schikbaar gestelde informatie en aangevuld met eigen
ervaring, ontwikkelen zich dan stilaan de nodige cogni-
tieve schema's.
Niveau
Voor de ontwikkeling van het kind is deze externe infor-
matie van wezensbelang, vooral de mate, de kwaliteit en
de beschikbaarheid ervan. Volwassenen kunnen hier
heel erg tussenpersoon zijn in de overstap naar interne
informatie. Het ontbreken hiervan, of tekorten hierin lei-
den tot minder ontwikkelde of eenzijdige schema's.
een voorbeeld :
274
Zo kan het denkschema van een jongere heel elementair
blijven. Denken is dan mogelijk overnemen en nazeggen
van wat anderen denken en uitdrukken.
Denken doe ik door passief te betrouwen op anderen en
hun hulp of impulsief over te nemen wat anderen voor-
houden.
Denken is dan niet met zo weinig mogelijke informatie
zoveel mogelijk nieuwe informatie weten te produceren.
Denken doe ik dan niet door actief een situatie of pro-
bleem te verkennen, de aanwezige informatie te ver-
woorden en met elkaar in verband te brengen, mogelijke
verklaringen en oplossingen af te leiden, doel en midde-
len op elkaar af te stemmen, vooraf, tijdens en achteraf
te denken, ...
nog een voorbeeld :
Zo kan een gevoelsschema van een jongere eenzijdig zijn.
Onzekerheid en onveiligheid is te zwak zijn.
Onzekerheid en onveiligheid overwinnen doe je door je
veilig te praten met de hulp van anderen.
of
Onzekerheid en onveiligheid is te veel alleen staan.
Onzekerheid en onveiligheid overwinnen doe je met stil-
zwijgend te schuilen bij anderen.
275
nog een voorbeeld :
Zo kan een contactschema van een jongere erg stereo-
tiep zijn.
Contact bestaat uit eisen stellen en anderen tot iets dwin-
gen van wat je van hen hier en nu direct wilt.
Contactleggen doe je door de ander op een onvriendelijke
wijze aan te pakken of willekeur uit te oefenen en zonodig
de ander te intimideren.
Zo aanwezige schema's een rem of bedreiging vormen
om beter op (sociale) situaties te kunnen inspelen, kan
alsnog getracht worden met behulp van anderen als tus-
senpersoon en model, tot meer kansen biedende sche-
ma's te komen.
Heeft men zelf weinig zicht op zijn schema's, dan kan als-
nog hiervoor de hulp ingeroepen worden van een be-
trouwvol iemand die vertrouwd is met je. Aan die per-
soon kan dan gevraagd worden relevante schema's voor
je in te vullen.
Persoonlijkheid
Vroeger werd veelal gedacht dat kennis van en omgang
met dicht bij de (collectieve) realiteit stonden. Verschil-
len tussen mensen werden vooral toegeschreven aan
276
meer of minder vertrouwd te zijn met realiteiten. Uit on-
derzoek weten we vandaag evenwel dat kennis van en
omgang met veeleer dichter bij het individu staan en een
eigen, niet te veronachtzamen persoonlijke kleur heb-
ben. Hoe iemands schema eruit ziet, bepaalt in niet on-
belangrijke mate hoe iemand kijkt naar en omgaat met
een realiteit. Het heeft dan ook veel zin iemand te vragen
hoe zijn cognitief schema voor iets eruitziet. Welke cog-
nities deel uitmaken van iemands schema en wat hij of
zij hieraan verbindt. Maar nog meer, wat voor hem of
haar niet deel uitmaakt van zijn of haar schema en wat
hij of zij hieraan niet verbindt. Of nog, voor hem of haar
te veel deel uitmaakt van het schema en hieraan te veel
verbindt.
een voorbeeld :
Communicatie kan voor iemand in de eerste plaats pra-
ten zijn over feiten en bestaan in het gebruiken van ar-
gumenten. In dit cognitief schema ontbreekt dan luiste-
ren naar gevoelens en ruimte bieden aan behoeften en
verlangens.
Door iemand de kans te geven zijn cognitief schema
weer te geven eventueel met je hulp, kan je nadien sa-
men kijken naar wat hier eventueel in ontbreekt of een-
zijdig beklemtoond wordt. Deze leemten of onevenwich-
ten wegwerken kan dan gemakkelijker.
277
Gedragen
Uit het voorgaande zal duidelijk geworden zijn dat ge-
drag wordt gedragen. Dat tegenover wat je extern aan
gedrag kan opmerken intern cognitieve of geheugen-
schema's beschikbaar zijn die dit gedrag mogelijk maken
en in goede banen leiden. Zich ontwikkelende cogni-
tieve schema's zijn functioneel. Ze laten eenzelfde cog-
nitieve en gedragsomgang toe tegenover alles wat gevat
wordt onder eenzelfde schema. Ze beïnvloeden het
denken en het gedrag tegenover wat behoort tot een-
zelfde schema.
Deze schema's ondersteunen het waarnemingsgedrag
waardoor iemand zich een zo precies mogelijk beeld kan
vormen van de aanwezige realiteit en situatie. Deze
schema's worden hiertoe geactiveerd, ze laten toe dat
iemand gemakkelijker iets zal herkennen en kan beoor-
delen. Dit gebeurt door wat zich in een situatie voordoet
te vergelijken met wat reeds aan kennis in de cognitieve
schema's is opgeslagen. Het best passend schema wordt
er dan uitgepikt en geactiveerd, wat toelaat automati-
sche gedachten en passende affecten te genereren.
Deze schema's oriënteren tevens het reactief gedrag -
hoe iemand reageert op een situatie. Dit door eerdere
gedragservaring ter beschikking te stellen, zodat misluk-
ken in die situatie wordt vermeden en lukken volop kan-
278
sen krijgt. Zo wijst recent onderzoek aan dat onze herse-
nen wat we waarnemen voortdurend vertalen in acties
hierop. Ons motorisch systeem zou op de achtergrond
potentiële acties uitwerken voor bij voorkeur twee reac-
ties (plan B) of meer. Door dit klaarzetten van motori-
sche actieplannen zijn snelle(re) reacties op een situatie
mogelijk.
Deze schema's selecteren het conditioneel gedrag - waar
en wanneer tot activatie te komen - door aan te duiden
wanneer actief te worden en wanneer deactief te wor-
den. Zo wordt gedrag gedragen door activeerbare opge-
slagen schema's. Deze schema's worden voortdurend
aangevuld en bijgewerkt. Ze bieden bij activatie de kan-
sen op snel en passend iets waar te nemen, snel en pas-
send te reageren, en snel en passend actief te worden
en te blijven. Dit sluit aan bij het recente begrip 'situated
cognition' (gesitueerde cognitie) van Lave en Wegner
waarin leren ook wordt gekoppeld aan een activiteit en
situatie of context en niet los ervan. Wat meteen in-
houdt dat deze activiteit en situatie het leren bevorde-
ren. Zo is alle kennis meteen ook 'know-how' en gesitu-
eerde kennis, welke omgang en context - sociaal en cul-
tureel - horen erbij.
Bovendien wordt je gedrag niet enkel door je schema’s
gedragen maar veelal ook door die van anderen uit je
onmiddellijke omgeving. Hierbij werd recent vastgesteld
dat communicatie ook getekend wordt door eenzijdige
279
overdracht die schema's bevestigen. Het blijkt tevens
dat je niet enkel je eigen schemas zal verkiezen en er de
voorkeur aan zal geven deze terug te vinden in de reali-
teit. Je zal ook verkiezen dat anderen je schema's delen
en je zal dit delen en ondersteunen door anderen meer
waarderen. Bijvoorbeeld, zoals hoe je denkt, hoe je iets
wil, hoe je voelt en hoe je reageert. Zo ook, zo blijkt, ver-
kies je een situatie waarin je schema's worden gedeeld
en ondersteund en waardeer je deze situaties meer. Zo
zal je gemakkelijk iets als juist of als waarheid vinden als
je anderen vindt die dit willen delen. Hier is het kenver-
haal of -principe van toepassing. Je bent meer gehecht
aan wat je kent en daar wil je meer mee te maken krij-
gen. Je bent meer geneigd hier meer primordiaal en
gunstig mee om te gaan. Dit komt, onder meer, omdat
je dit het eerst of eerder leerde kennen. Zo zal een
vriend, bijvoorbeeld, je nauwer aan het hart liggen dan
een onbekend iemand. Zo zal je ook gemakkelijker aan-
voelen en meevoelen met wat je vertrouwd is en meer
nabij.
Schema's worden ook wel eens gezien als lenzen of pris-
ma's waar doorheen je kijkt en die je wereld kleuren. Ga
je, bijvoorbeeld, uit van veiligheid of gevaar, van kansen
of risico's. Of schema’s kunnen gezien worden als snel-
koppeling voor interpretatie en gedragsomgang. Wat je,
bijvoorbeeld, herkent als vertrouwd, zodat je automa-
tisch weet hoe te reageren. Of schemas kunnen worden
280
gezien als magneten die kunnen aantrekken of afwe-
ren. Wat ik, bijvoorbeeld, als een talent ervaar en me
bezig houdt of wat ik als een tekort ervaar en me afstand
doet houden. Of nog als een mentale mal of vorm. Enkel
wat past wordt opgenomen en gebruikt, het andere
wordt genegeerd, vergeten of vervormd zodat het
past. Of aanzien als poortwachter die bepaalde informa-
tie niet voor verdere verwerking doorlaat, mogelijk om-
dat ze niet past of als bedreigend overkomt. Verder vor-
men schema's ook leemtevullers. Informatie die ont-
breekt wordt dan aangevuld vanuit schema's. Tenslotte
zijn schema's als boeken in iemands hoofd die vertellen
wat verschillende realiteiten voor hem of haar zijn en
doen in welke situatie. Samengevat, kunnen schema’s
helper zijn bij wat je opvat of doet zo gunstig, of afrem-
mer hierbij zijn zo ongunstig. Zo fungeren ze als onder-
steunende of remmende voorkennis voor je waarne-
ming en je reageren.
Voorbewuste voorbereiding
Visuele cognitie wordt beperkt door de rekencapaciteit
van de hersenen die slechts een fractie van wat visueel
wordt aangeboden in detail kan verwerken, en door de
onduidelijkheid van de informatie die het visuele sys-
teem binnenkomt. Twee neurologische mechanismen
verlichten deze opdracht. Zo geeft aandacht prioriteit
aan stimulusverwerking op basis van motiverende rele-
281
vantie. Zo ook beperken verwachtingen visuele interpre-
tatie op basis van eerdere waarschijnlijkheid. Aan de Uni-
versiteit van Amsterdam werd nu onderzoek gedaan
naar het vroegste punt waarop de waarneming wordt
beïnvloed door aandacht en verwachtingen. Wanneer
beginnen aandacht en verwachtingen invloed te hebben
op de zintuiglijke visuele informatie die wordt ontvan-
gen. Uit dit neurowetenschappelijk onderzoek blijkt dat
slechts enkele honderden milliseconden nadat een
beeld wordt gezien, aandacht en verwachtingen het pro-
ces al beginnen te beïnvloeden. Uit dit onderzoek blijkt
om die reden ook dat onjuiste verwachtingen die door
de hersenen al worden doorgegeven kunnen leiden tot
onjuiste bewuste waarneming. Iets wat de kracht aan-
toont van dit beïnvloedingsproces. Waarneming wordt
bijgevolg actief geconstrueerd op basis van aandacht en
verwachtingen. Aandacht gericht op wat als relevant
wordt gevonden en verwachtingen vanuit reeds ge-
vormde kennis die dus praktisch onmiddellijk invloed
hebben op de ontvangen zintuiglijke visuele informatie.
Interessant is ook een nieuw wetenschappelijk model
van de Zwitserse Universitaire School of Lifesciences dat
uitlegt wanneer de hersenen zich bewust worden van in-
formatie. Aan deze momenten van bewustzijn zouden
korte tussenperioden van onbewuste verwerking tot een
halve seconde voorafgaan waarin de hersenen informa-
tie integreren. Zo zou er geen continue stroom zijn van
bewuste informatie of geen intermittente informatiever-
werking. Veeleer zou er een continue stroom zijn van
282
informatieverwerking die tot intermittente informatie-
weergave zou leiden.
Gedurende deze tussentijd verwerken de hersenen con-
tinu de verschillende elementen van een waarnemings-
scène en analyseren ze in veel verschillende regio's. Zo
zijn er hersengebieden die de kleuren onderzoeken, an-
dere de vorm en positie van objecten. De betrokken her-
sengebieden delen dan die informatie en combineren de
verschillende kenmerken. Zodra de onbewuste verwer-
king is voltooid, komt de bewuste ervaring van alles wat
voor iemand ligt. Het is geen momentopname, het is
veeleer een hele scène die functies zoals beweging en
omstandigheden omvat. Het model biedt zo nuttige in-
zichten over hoe mensen de werkelijkheid ervaren.
Wanneer iemand een bekend beeld ziet, zelfs al is het
maar een paar seconden, gebeurt er iets unieks in het
menselijk brein, zo blijkt uit onderzoek. Een krachtige
activiteit in een visueel deel van de hersenen, de in-
ferotemporale (of I T) cortex, betekent dat iemand naar
iets nieuws kijkt, zoals het gezicht van een onbekend ie-
mand, of een nieuw schilderij. Daartegenover wijst min-
der activiteit in de I T-cortex op bekendheid met wat het
ziet, zoals een bekend iemand, of een eerder gezien
schilderij. Bij visuele waarneming is de grote opgave hoe
de informatie van de wereld op een interpreteerbare
manier in het hoofd te krijgen. Hiertoe moeten de sen-
sorische systemen de aangeboden informatie afbreken.
283
De visuele informatie komt in het oog via de staafjes en
kegeltjes. Het reist neuron voor neuron door meerdere
hersengebieden die het visuele systeem vormen en
komt uiteindelijk terecht in een visueel hersengebied,
met name de I T-cortex. De 16 miljoen neuronen ervan
worden al naargelang geactiveerd in verschillende patro-
nen, afhankelijk van wat er wordt bekeken, en de herse-
nen moeten de patronen vervolgens interpreteren om
te begrijpen wat het ziet. Er is, bijvoorbeeld, één pa-
troon voor een specifiek gezicht. Voor een object is er
een ander eigen patroon. Het visuele systeem bouwt zo
de wereld weer op om te helpen ontcijferen waar ie-
mand naar kijkt. Naast zijn rol in het gezichtsvermogen,
wordt aangenomen dat activering van de I T-cortex ook
een rol speelt bij het geheugen. Meer neurale activiteit
vertelt de hersenen dat het beeld nieuw is, minder geeft
een beeld aan dat eerder is gezien. Deze verminderde
activiteit wordt herhalingsonderdrukking genoemd. Het
brein weet dus wanneer het kijkt naar wat het eerder
zag.
Nieuw onderzoek aan het Duitse Max Planckinstituut
toont aan dat een nieuwe visuele stimulus tot een hoge
respons leidt, terwijl de presentatie van een bekende vi-
suele stimulus tot een lagere respons leidt. Dit is essen-
tieel voor levende wezens om zeer snel te kunnen rea-
geren op veranderingen in hun omgeving, dit om te kun-
nen overleven. Er dient anders gereageerd, of het an-
dere dient geïntegreerd in de reactie. Daarom moeten
284
de hersenen informatie weten afleiden uit zintuiglijke
stimuli voor een passende gedragsreactie. De hoge cor-
ticale respons op nieuwe onverwachte signalen sugge-
reert dat ze snel worden overgedragen van de primaire
sensorische cortex naar hersengebieden van hogere
orde. Dit blijkt mogelijk dankzij een netwerkmodel van
prikkelende en remmende piekende neuronen met sy-
napsen die contact maken en langdurige synaptische
plasticiteit vertonen, wat een mechanisme vormt om sy-
naptische verbindingen te versterken en de signaalover-
dracht tussen twee neuronen te vergroten.
Libet stelde in een bekend onderzoek vast dat vooraleer
iemand in een bepaalde situatie beslist tot een bepaalde
actie er reeds 350 milliseconden vooraf een onbewuste
voorbereiding is voor deze actie ook al volgt de beslissing
hiervoor pas nadien. Tussen de bewuste beslissing tot
actie en de werkelijke actie is er dan nog 200 millisecon-
den. Dus 550 milliseconden vooraf begint in een be-
paalde situatie reeds onbewust de voorbereiding van
een mogelijke actie waarover nog bewust dient beslist te
worden. Die potentiële voorbereiding wordt het gereed-
heidspotentiaal genoemd. Deze vaststellingen uit onder-
zoek ondersteunen het idee van schema-activering in
een bepaalde situatie die een spontane reactie mogelijk
maakt, maar ook toelaat dit automatisme niet te volgen.
Dit door te beslissen over wat reeds potentieel werd
285
aangereikt zowel naar situatie, toepasbaarheid en actie-
wijze toe. Dit houdt meteen ook ondersteuning in van
het idee van het gedragen zijn van gedrag.
286
Gedrags-
blokkering
Een jongere kan moeilijkheden ervaren om tot een be-
paald omgangs- of leergedrag te komen. Die moeilijkhe-
den kunnen ontstaan op het moment dat een jongere
tot een bepaald gedrag moet komen, maar ook tijdens
de uitvoering van een bepaald gedrag kunnen er moei-
lijkheden ervaren worden om er in door te gaan. Het kan
zijn dat de jongere het gedrag nu niet kan stellen of niet
langer kan stellen. De oorsprong kan zijn dat de jongere
het gedrag niet wenst te stellen. Het kan ook zijn dat de
jongere niet tot het gedrag kan komen. In beide gevallen
is er geen voortgang in gedrag.
Spanningen leiden gemakkelijk tot spanningsgevoe-
lens.
Gevoelens die uiteindelijk het gewenste gedrag blok-
keren en ongunstig gedrag in de plaats doen ont-
staan.
287
Deze stilstand gaat samen met een geheel van span-
ningsgevoelens. De stilstand in gedrag is hier een uiting
van en tegelijk een poging om deze spanningen te ver-
minderen of te voorkomen. In het geval van het niet wil-
len vertonen van gedrag gaat het om via weerstand of
opgeven de spanning weg te werken. In het geval van
het nog niet tot het gedrag toekomen gaat het om via
ontwijken of vluchten te spanning niet te laten ontstaan.
In het eerste geval wil men van het gedrag af, in het
tweede geval wil men het gedrag voor zich uit schuiven.
In het eerste geval zijn er problemen met de (sociale) re-
aliteit. De verwachtingen van de omgeving zijn te hoog
of stemmen niet overeen met die van zichzelf. In het
tweede geval zijn er problemen met zichzelf. Men kan
zichzelf met zijn mogelijkheden er niet toe brengen aan
de aanwezige verwachtingen te beantwoorden.
Spanningen die leiden tot spanningsgevoelens en die
spanningsgedrag uitlokken (weerstand, opgeven, ont-
wijken en vluchten) dat het verwachte of gewenste ge-
drag blokkeert en in de plaats hiervan komt.
De weerstand krijgt de concrete vorm van weerwerkge-
drag : weigeren en tegenspreken en -werken.
De ontsnappende vlucht krijgt de vorm van spijbel- en
ontsnappingsgedrag
De voorkomende vlucht krijgt de concrete vorm van ver-
mijdings- en uitstelgedrag
Het opgeven krijgt de vorm van afhaakgedrag
288
Deze gedragsvormen zijn tekenen en signalen dat het
oorspronkelijk gedrag geblokkeerd is en afgeleid is naar
een gedragsexpressie. Via zijn probleemgedrag drukt de
jongere uit dat zijn omgangs- en leergedrag niet lukt en
er momenteel niet verder in doorgaat. Het zijn gevolgen
van de ervaren spanningen. Overwogen kan dan worden
of eerder dient ingewerkt op deze gevolgen of op de er-
varen spanningen die aan de basis ervan liggen.
Vastgesteld kan worden dat de aandacht, de tijd en de
energie nu gaan naar het in de plaats gekomen span-
ningsgedrag en geen aandacht en energie meer beschik-
baar is voor het oorspronkelijke omgangs- en leergedrag.
Deze toestand put de kwetsbare jongere verder uit en
laat nog weinig aandacht, tijd en energie voor zijn kern-
gedrag. Ook voor de ouder (of leerkracht) bestaat het
risico al zijn aandacht, tijd en energie te stoppen in het
afbouwen van het spanningsgedrag, waardoor weinig
aandacht, tijd en energie beschikbaar is voor het ge-
wenste omgangs- en leergedrag.
Sommige kinderen zijn meer vatbaar voor gedragsblok-
kering, zoals kinderen met hoge sensitiviteit, hoge reac-
tiviteit en hoge contextgevoeligheid. Kinderen met au-
tisme krijgen gemakkelijk te maken met uitstelge-
drag. Ze kunnen moeilijk omgaan met veranderingen en
blijven vasthangen aan het huidige geactiveerde. Iets
nieuws activeren en het vorige loslaten of de-activeren
lukt niet zomaar. Dit heeft wellicht mede te maken met
289
hun weinig gedifferendieerde detailwaarneming waarin
moeilijk orde te krijgen is en die de selectieve omgang
op meer globaal niveau belemmert.
Hoe als ouder (of leerkracht) omgaan met weigeren als
weerwerkgedrag ?
het weerwerkgedrag zou kunnen omschreven
worden als een passieve vorm van geweld (iets
beletten, iets niet uitvoeren, niet spreken, niet
instemmen, niet toestemmen, onverschillig-
heid, ...)
navragen of jongere op de hoogte is van afspraak
of regel(s) (verwachting van wel of van niet, of
van zo of niet zo, ...)
nagaan of weigering defensief of offensief ge-
richt is
rechten van jongere als kind ontzien
gezichtsverlies vanuit steun van medejongeren
(broer, zus, vriend, …) voorkomen of vermijden
onmogelijkheid van involgen nagaan (kan niet
eerder dan wil niet, kan of mag thuis taak of op-
dracht niet uitvoeren, ...)
nagaan van oppervlaktegedrag of dieptegedrag
nagaan met welke gevoelens omgeven (stress,
boosheid, opwinding, angst, moedeloosheid,
hulpeloosheid, miskenning, ...)
zich informeren eerder dan te beoordelen
290
jongere aanspreken over zijn weigergedrag (ik
merk dat je niet meedoet, wat is er aan de hand,
wat is je uitleg hiervoor, wat wil je duidelijk ma-
ken, ...)
jongere vragen naar eigen motivatie en argu-
mentering voor weigering
boodschap achter weigering ontcijferen
misverstanden en vooroordelen uitklaren
onredelijkheid van vraag nagaan
kwetsende voor jongere nagaan
bedreigende voor jongere nagaan (gevoel van
vrijheid of controle bij verlies primordiaal willen
herwinnen, ...)
mate van afstand tot jongere nagaan (te kinder-
achtig, te moeilijk, te veel, onduidelijk, tegenstrij-
dig met zichzelf, niet overtuigd, niet gewonnen
voor, onvertrouwd, zo gewoon, weerstand,
weerzin, ...) en nagaan hoe afstand te verkleinen
problematische van context nagaan (gezichtsver-
lies, gespannen, moe, vreemd, ...) en hernemen
in andere context (alleen, ontspannen, uitgerust,
vertrouwd, ...)
loyaliteit met iets of iemand nagaan en nagaan
hoe loyaliteit niet te schenden (ouders akkoord,
vriendschap niet in gevaar brengen, ...)
nagaan in welke mate weigering teruggaat op
iets waarvoor de jongere toestemming had
291
een jongere die je tegenspreekt is mogelijk een
jongere die ook andere (volwassenen) tegen-
spreekt en waarbij ook andere (volwassenen)
hem of haar tegenspreken, het tegenspreken is
dus mogelijk eerder een aangeleerd gewoonte
verdedigingspatroon en niet persoonlijk tegen
iemand specifiek gericht
hoe meer druk en kracht hoe meer kans op te-
gendruk en -kracht
vaststellen van weigering en vragen wanneer op-
nieuw mee te werken (ik merk dat je niet ant-
woordt, wanneer zou dit opnieuw lukken, ...)
vaststellen van weigering en je hoop en verwach-
ting uitdrukken dat hier zo spoedig mogelijk ver-
andering in komt (ik merk dat je niet meedoet, ik
zou graag hebben dat je toch zo snel mogelijk op
een of andere manier zou meedoen, ...)
vaststellen van wat jongere niet wil en aangeven
wat jij wel wil (ik merk dat je dit niet wil doen, ik
zou willen dat je ze toch zou doen, ...)
eerder dan jij-boodschappen aan te wenden
voorkeur geven aan ik-boodschappen (jij
moet, ... ik blijf je vragen, ...)
vermijden in een escalerende machtsstrijd ver-
wikkeld te raken
vermijden dat jongere door zijn weigering de lei-
ding van je overneemt en je gevoelens en gedrag
niet door zijn gedrag laten bepalen
292
zien dat je niet meer begaan bent met jezelf dan
met jongere
er rekening mee houden dat er niet onmiddel-
lijke en volledige verandering in het gedrag van
jongere komt, je tijd nemen, opmerkzaam zijn
voor en goedkeuring uiten aan lichte veranderin-
gen
vrede nemen dat iets niet steeds en overal lukt
maar meer regelmatig en meestal wel
er rekening mee houden dat je norm en ge-
woonte niet de norm en niet de gewoonte is van
jongere (geen dialect spreken, bijv., ...)
jongere zelf niet opgeven, zoniet deur sluiten
voor jongere om zich te herpakken
je betrokken bezorgdheid voor jongere uitspre-
ken over weigering en je bereidheid tot helpen
en ondersteuning uiten
aangeven eigen kansen op de helling te zetten en
(grote) risico's voor zichzelf te nemen
nagaan hoe met dit weigeren toch nog iets zin-
vols aan te vangen (gelegenheid tot gesprek,
knoop doorhakken, herbeginnen, tweede kans
geven, ...)
trachten zich een meer genuanceerd beeld te
vormen van het weigeren (hoelang, hoe vaak,
voor wat, voor wie, waar, wanneer, hoe erg, hoe
egaal, ..)
het beeld van jongere van zijn weigeren samen
trachten te schetsen (hoe situatie ervaren, hoe
293
problematisch ervaren, hoe verklaren, hoe wil-
len, hoe veranderen, welke inbreng, wat ver-
wachten van anderen en van zichzelf, ...)
hinderpalen aan kant van jongere trachten weg
te nemen, ook hinderpalen aan kant van ouder
(of leerkracht) wegnemen
aandachts- en werkpunten aan beide zijden af-
spreken, weten uitvoeren en opvolgen
ervaringen van lukken, vooruitgang en invloed op
gang brengen
Hoe als ouder (of leerkracht) omgaan met uitstellen als
vermijdingsgedrag ?
er is motivatietekort, jongere weet niet (op) te
starten
zelfvertrouwen jongere helpen verhogen
jongere helpen zijn verdeeldheid en verscheurd-
heid tot eenheid te brengen ('putting yourself to-
gether', ...)
jongere helpen zichzelf (streef)doelen te stellen
en te formuleren hoe ze te realiseren
doelen en wegen concreter maken door opsplit-
sing in tussenstappen
een werkplan en -timing opstellen
wat je plant voor morgen vandaag reeds aanvan-
gen of uitvoeren
294
jongere adviseren wat gemakkelijker lukt als op-
stap en motivator te gebruiken voor wat moeilij-
ker lukt
jongere laten stimuleren door ondernemende
jongeren
stimulatie voor jongere leveren voor deel dat
ontbreekt
jongere bewust maken van zijn uitstelgedrag en -
symptomen
straks, seffens, later, nadien, eerst nog, volgende
keer, morgen, volgende, vanaf, nog niet, .. weg-
laten uit woordenschat
duidelijk maken iets maar te weten door het te
proberen
door je opgesteld werkplan en je timing in ie-
mand anders handen geven om het door je te
doen uitvoeren
jongere laten concentreren op mogelijkheden en
resultaten bij het aanpakken
jongere attent maken op wat te missen en de
ontbrekende resultaten bij niet aanpakken
jongere vragen wat nodig te hebben om iets op
te nemen
met jongere uitzoeken welke motiverende struc-
tuur nodig te hebben
zelfbeoordeling niet uitsluitend en eenzijdig in
handen van anderen en eigen prestaties leggen
295
zelfbeoordeling in andere termen leren voeren :
geen zwart-wit denken, geen goed-slecht den-
ken, geen wel-niet denken, geen positief-nega-
tief denken wel mate waarin, ... wel vorderingen,
wel stappen, wel mate van het positieve, ...
zichzelf neerhalend denken verwijzend naar ver-
leden (kon ik maar, had ik maar, zou ik maar, ...)
veranderen in zichzelf aanmoedigend denken
verwijzend naar toekomst (ik kan, ik heb, ik
zal, ...)
houding van hulpeloosheid alsof het toch geen
verschil uitmaakt van iets te doen of niets te
doen bijsturen in de richting van toch te verken-
nen en ervaren dat iets doen een merkbaar ver-
schil uitmaakt zodat houding van hulpeloosheid
en geen handelingsopties te hebben afneemt
wat onder uitstelgedrag valt aanwenden als be-
loning voor niet-uitstelgedrag
. Samen zoeken en werken aan wat de draagkracht
van jongere vergroot als toename van beschermings-
factoren en
. samen zoeken en werken aan wat de draaglast kan
verminderen als wegname van risicofactoren
296
Aan de basis van gedragsblok-
kering liggen spanningsgevoe-
lens, voortkomend uit aanwe-
zige spanningen. Een van deze
spanningsgevoelens is angst,
naast mogelijk boosheid, op-
winding of moedeloosheid.
Naast aandacht voor de span-
ningen aan de basis, kan bij de
aanpak aandacht geschonken
worden aan deze spanningsge-
voelens, zodat er minder kans is
dat gedragsblokkering zou op-
treden.
297
Hieronder wordt een korte illustratie gegeven van hoe
rond angstgevoelens kan worden gewerkt.
298
299
300
Gedrags- of
onderliggende
oriëntatie
Jongeren kunnen zich erg gekwetst voelen wanneer an-
deren op hun gedrag reageren door de oorsprong van dit
gedrag af te wijzen en zich niet beperken tot het gedrag
zelf. Gedrag dat voor jongeren dienst doet als verpakking
voor wat dieper en persoonlijker zijn oorsprong vindt.
Volwassenen willen wel eens invloed uitoefenen door de
mening van jongeren die aan de basis ligt van hun gedrag
in vraag te stellen, af te wijzen of af te keuren. Soms grij-
pen volwassenen naar de aanwezige gevoelens als niet
geligitimeerd, of naar de onderliggende behoeften als
niet aanvaardbaar.
Als voor je als ouder iets niet kan, ga je dan in tegen
het gedrag of de onderliggende mening, gevoelens of
behoeften van je kind ?
301
Een voorbeeld:
Een agressieve reactie in woorden of in daden van een
jongere kan teruggaan op de persoonlijke mening van de
jongere onrechtvaardig of onbillijk behandeld te zijn. De
neiging kan dan bij de volwassene bestaan deze overtui-
ging van de jongere aan te vallen en de ervaring te be-
twisten. Bijvoorbeeld, door zijn eigen mening als volwas-
sene op te dringen en de mening van de jongere als zijn
mening niet te aanvaarden, maar te weerleggen met te-
genargumenten, of door voor de jongere te bepalen wat
die in werkelijkheid denkt in plaats van wat die denkt te
denken. Men erkent dan niet het recht van iemand op zijn
eigen mening, wat weerstand bij de jongere kan oproe-
pen, die het mogelijk ook ervaart als beschouwd te wor-
den als nog niet in staat een eigen mening te vormen en
te hebben.
Dezelfde agressieve reactie van de jongere kan ook voort-
komen uit opgewekte agressieve gevoelens, mogelijk sa-
menhangend met de mening van onheus te zijn bena-
derd. De neiging kan dan bij volwassenen bestaan om
deze gevoelens aan te vechten, ze af te keuren of af te
wijzen. De jongere mag zich zo niet voelen, moet zijn ge-
voelens opbergen. Of de jongere voelt, zo laat men uit-
schijnen, zich in werkelijkheid niet zo, maar zo. De gevoe-
lens worden mogelijk aangevallen, geïnvalideerd, gene-
geerd of ontvlucht. Ook de uitingen en tekens van deze
gevoelens worden onderdrukt of teruggedrongen. Ik wil
302
dit niet meer zien of horen. Doe niet zo schreeuwerig, op-
gewonden, onzeker, angstig, flauw, somber. Het be-
staansrecht bij agressiviteit van gevoelens van irritatie,
boosheid, woede of haat wordt afgewezen. Waar met
onmacht door de jongere op wordt gereageerd, omdat
op deze druk of eis ingaan aan zijn mogelijkheden ont-
snapt. De gevoelens zijn nu eenmaal opgekomen en fei-
telijk aanwezig.
Dezelfde agressieve reactie kan tenslotte ook ontsprin-
gen aan opgewekte behoeften bij de jongere om op te
komen voor zichzelf en zich te verdedigen. De neiging kan
dan bij volwassenen bestaan om deze behoeften als niet
legitiem te ervaren. Tegenover je omgeving verwachten
we een andere opstelling, wij staan in voor je behoeften
en wat jij wil is niet terzake en zal zich gemakkelijk of op
termijn tegen je keren. Of in werkelijkheid heb je nood, zo
dringt men op, aan wat anders dan je jezelf voorhoudt.
De jongere wordt het recht ontzegd op eigen behoeften
om tot zijn recht te komen en wordt ontzegd voor eigen
rechten op te komen. De latent aanwezige behoeften zijn
evenwel nu eenmaal opgewekt en reëel werkzaam.
Vastgesteld kan worden dat het in die gevallen veelal de
bedoeling van volwassenen is het gedrag en vooral de
gedragswijze bij te sturen, zodat de verpakking van de
onderliggende boodschap meer aanvaardbaar wordt en
er meer rekening mee gehouden kan worden. Maar dat
om deze bedoeling waar te maken veelal gekozen wordt
303
om de onderliggende boodschap zelf aan te pakken en
deze niet meer te willen beluisteren. De onderliggende
mening, gevoelens en/of behoeften worden dan verwor-
pen, genegeerd of afgenomen.
Hierdoor wordt een belangrijke kans gemist de oor-
sprong van het niet aanvaard gedrag alsnog te ontdek-
ken. Zodat door de oorsprong te kennen, alsnog het ge-
drag kan beïnvloed of veranderd worden. Wat boven-
dien vooral gemist wordt zijn de spontaan opgewekte
mening, gevoelens en behoeften onder ogen te zien en
hierdoor erkenning te geven aan de jongere.
Door dit persoonlijke interne af te wijzen, af te breken of
af te keuren, blijft nog weinig kans over op medewerking
voor het gedragsmatige externe, waar het in feite om te
doen was. De manier waarop je iets zegt of doet daar
hebben we het moeilijk mee, eigenlijk niet zozeer met je
mening, gevoelens en behoeften, zo deze maar vorm
krijgen in aanvaardbaar handelen en aanvaardbare ex-
pressie. Het wat, je persoon was eigenlijk oké, wat je
waardeert, wat je voelt, wat je wil gaat eigenlijk jou aan.
Het hoe, je gedrag daar willen we op reageren, daar zou-
den we graag verandering in willen zien. Maar ja om je
alternatieven te kunnen aanwijzen, moeten we je je me-
ning, gevoelens en behoeften waar je reactie aan ont-
sprong, laten en dit hebben we niet gedaan.
304
Je mening, gevoelens en behoeften als jongere zijn de
dans niet ontsprongen. We hebben je mogelijk niet al-
leen hun inhoud ontnomen, maar ook nog het recht op
het hebben van een mening, gevoelens en behoeften in
het algemeen. Eerder dan ze te aanvaarden en ernstig te
nemen, ze te beluisteren en te delen, er iets van op te
steken en van te leren, er vanuit te gaan om ze te spe-
cifiëren, te nuanceren, te situeren, te verbinden, te han-
teren en er aan toe te voegen en nadien als terugkoppe-
ling te gebruiken.
Ook het uiten van je mening, je gevoelens en je behoef-
ten hebben we afgestraft en ontmoedigd. Eerder dan je
te helpen ze op passende wijze te uiten en te signaleren,
waarbij uiten en communiceren nog geen ingaan of erop
reageren is.
Volwassenen kunnen soms, zonder er zich van bewust te
zijn, de grenzen van jongeren ernstig schenden en
schade toebrengen. Het gaat dan niet zozeer om de fy-
sieke grenzen, alhoewel mogelijk bewegingsbeperkin-
gen worden opgelegd, maar om de mentale en sociale
grenzen. De leefwereld van jongeren wordt binnenge-
drongen, zo ervaren jongeren het althans gemakkelijk in
die situatie zo, en de inhoud en vormgeving worden aan-
gepakt. Een reëel risico is dan dat jongeren als gevolg
hun grenzen afsluiten of erger ophouden zelf een me-
305
ning, gevoel of verlangen te ontwikkelen. Dit leidt moge-
lijk tot een zich isoleren of in het tweede geval tot een
zich afhankelijk opstellen van zijn omgeving.
Volwassenen zelf missen dan een kans een zekere diep-
gang in de dialoog met jongeren te bereiken en een ge-
dachte-, gevoelens en behoefte-uitwisseling mogelijk te
maken. Meestal niet beseffend hoe ze dit mee bewerk-
stelligen en het dan maar gemakkelijkheidshalve toe-
schrijven aan de persoonlijkheid van hun kind.
Vooral missen volwassenen dan de kans invloed te kun-
nen uitoefenen op de mening, gevoelens en behoeften
van jongeren. De eigen mening, gevoelens en behoeften
van jongeren kan niet meer naast de mening, gevoelens
en behoeften van volwassenen gelegd om te zien wat
gemeenschappelijk is, wat kan overgenomen worden,
waaruit kan geleerd. Ze verschijnen als tegenstelling en
als te bestrijden, waarbij jongeren in verdediging of te-
genaanval worden gedwongen.
Als volwassenen belangrijk om te overwegen wanneer
voor je een gedrag niet kan, na te gaan of ook de onder-
liggende mening, gevoel en behoefte niet kan, de ex-
pressie niet kan, en een dialoog en vergelijk niet kan.
306
Als je tegen iets ingaat, wat kan voor je niet :
gedrag van je kind
mening van je kind
gevoelens van je kind
behoeften van je kind
expressie van mening, gevoel of behoefte van
kind
dialoog over gedrag kind
dialoog over mening, gevoel of behoefte van kind
vergelijk over gedrag kind
vergelijk over mening, gevoel of behoefte van
kind
leren van mening, gevoel of behoefte van kind
307
Emotionele en
gedragsproblemen
bij kinderen
Als het een kind niet goed gaat, kan je dit uit heel zijn
doen merken. Het kind laat het horen : het praat mis-
schien druk, of verward, of het praat minder dan ge-
woon. Het kind laat het zien : zijn gezicht verliest zijn vro-
lijkheid, de houding is ineengekrompen of verkrampt.
Het kind laat het ook voelen : het reageert overdreven,
of reageert weinig of niet, het kind houdt afstand of laat
je niet meer los. Hoe jonger het kind hoe minder het kind
zelf kan verwoorden wat er aan de hand is, hoe ouder
hoe minder het er misschien toe komt het te verwoor-
den en te communiceren. Het kind is er met zijn gedach-
ten niet bij en vertoeft gevoelsmatig elders.
Als het een kind niet goed gaat,
kan je dit uit heel zijn doen merken.
308
Zo je als opvoeder merkt dat wat het kind laat horen, laat
zien of laat voelen anders is dan gewoon voor het kind of
je aandacht trekt door zijn anders zijn tegenover andere
kinderen, kan je kijken met welke gevoelens dit samen-
gaat en welke behoeften hier mogelijk achter schuil
gaan. Vooral kan je er op letten welke verandering nodig
is opdat aan deze expressies, deze gevoelens en deze be-
hoeften zou kunnen tegemoet gekomen worden.
Misschien merk je, bijvoorbeeld, dat het kind een situa-
tie op een manier waarneemt die erg veel angst opwekt,
zodat het kind voor alles veiligheid wil zoeken, dan kan
je proberen het kind op een andere manier naar de situ-
atie te laten kijken of kan je de situatie zo veranderen dat
de angst niet wordt opgewekt.
Opvoeders gaan vooral aandacht besteden aan wat het
kind laat horen, laat zien en laat voelen wanneer de om-
gang met het kind bemoeilijkt wordt. De omgang ver-
loopt minder gemakkelijk, minder vlot, minder soepel,
minder aangenaam. Het kind doet of is in de omgang
moeilijk of lastig. Het kind doet erg druk en zenuwachtig,
het kind is overgevoelig en prikkelbaar, het kind is erg
onzeker en flauw, het is kind erg passief en afhankelijk.
Het kind dringt zich op of zoekt gemakkelijk ruzie, of het
stopt zich weg of doet erg aanklampend. Zo dit tijdelijk is
of gebonden aan specifieke situaties, dan spreken we
van problemen. Zo dit meer duurzaam is en meer alge-
meen voorkomt, dan spreken we van stoornissen. In het
309
eerste geval doet het kind zo, in het tweede geval is het
kind eerder zo.
Dit moeilijker zijn van het kind naar de omgeving toe, is
meestal ook een uiting van het moeilijker zijn van het
kind naar zichzelf toe. De omgang met zichzelf verloopt
eveneens minder gemakkelijk, minder vlot en minder
positief. Het kind doet ook moeilijk en star naar zichzelf
toe. Het kind zet zichzelf mogelijk onder druk, of stelt
vragen over zichzelf, of laat zichzelf in de steek. Zo dit
tijdelijk is of gebonden is aan specifieke situaties, dan
spreken we ook hier van problemen. Zo dit meer blijvend
en algemeen is, dan over stoornissen. Het kind doet dan
zo, of is eerder zo.
Globaal genomen kan je vaststellen dat wanneer de om-
gang van het kind met zijn omgeving of met zichzelf
moeilijker wordt, het kind met stress te maken krijgt. De
omgeving roept spanningen op door haar manier van
omgaan met het kind, of het kind roept zelf spanningen
op door zijn manier van omgaan met de omgeving. Op
deze ervaren stress kan het kind op een viertal wijzen re-
ageren : met boosheid, met opwinding, met angst of met
teneergeslagen-zijn. Elk van deze opgewekte spanning-
gevoelens houdt een eigen expressie en reactie van het
kind in, waarmee het kind aangeeft wat het probleem is
en waarmee het tevens naar de omgeving toe aangeeft
op wat en wie het wel of niet rekent en waarmee het laat
310
merken wat het wil. Voor de opvoeder schuilt hier be-
langrijke informatie in wanneer je deze reacties bij het
kind wil doen afnemen of wil voorkomen.
Een kind dat boosheid ervaart, zal gemakkelijk prikkel-
baar, aanvallerig, onvriendelijk, jaloers tot vijandig doen
en weinig geneigd zijn tot mee- en samenwerken. In uit-
gesproken vorm vertoont het kind driftbuien of woede-
uitbarstingen en in blijvende vorm toont het kind anti-
sociaal gedrag. Het kind geeft hiermee aan dat het te
weinig hulp of steun krijgt en iets te moeilijk of te ongun-
stig voor hem of haar is. Het kind geeft hiermee aan op
iets of iemand te rekenen en verkiest een direct aanpak-
ken en wat te willen veranderen. Het kind oefent druk
uit op zijn omgeving om iets te redden of om alsnog zijn
zin te krijgen. Het kind ervaart mogelijk dat het zich niet
mag laten doen. Het kan zijn dat het kind nu die verlie-
zende positie ervaart en met boosheid reageert, het kan
ook zijn dat het kind die verliezende positie wil voorko-
men en boosheid instrumenteel aanwendt.
Een kind dat opwinding ervaart, zal gemakkelijk onrustig
en nerveus doen, impulsief en overactief reageren, ex-
pressief en praterig zijn. In uitgesproken en blijvende
vorm vertoont het kind een hyperactief gedrag. Het kind
geeft hiermee aan dat het erg aangesproken is en alle
hens aan dek wil. Het kind geeft hiermee aan ook op
zichzelf te rekenen en te verkiezen wat te ondernemen,
maar niet goed te weten wat. De omgeving kan het kind
311
helpen de ogen open te houden, niet overdreven snel te
handelen en mee helpen zoeken naar dit wat.
Een kind dat angst ervaart, zal gemakkelijk bang en on-
zeker zijn, geremd, zorgelijk en flauw doen. In uitgespro-
ken vorm kan het kind ontwijkend of vluchtgedrag ver-
tonen. In blijvende vorm zien we angstig gedrag en licha-
melijke kentekenen van angst (buikpijn, hoofdpijn, slape-
loosheid, ...). Het kind geeft hiermee aan zich overvraagd
te voelen en te weinig kracht te ervaren. Het kind rekent
niet of onvoldoende op zichzelf en verkiest liever meer
afstand te nemen of weg te gaan.
Een kind dat zich teneergeslagen voelt, zal gemakkelijk
gedrukt en verdrietig doen, hulpeloos en levensloos zijn,
stil en passief overkomen. In een uitgesproken en blij-
vende vorm vertoont het kind depressief gedrag. Het
kind geeft hiermee aan geen kans te zien en geen kracht
te hebben. Het geeft hiermee aan op niets of niemand
te rekenen. Het geeft aan liever op te houden en af te
haken zo mogelijk.
Voor het kind is het vaak moeilijk zijn emoties en aanslui-
tend gedrag te begrijpen. Nog moeilijker is het vat krij-
gen op zijn aansluitend gedrag en dit onder controle we-
ten houden. Het geëmotioneerd zijn vormt vaak een be-
lemmering voor begrip, vat hebben en controle uitoefe-
nen. De opgewekte stress doen emotionele en gedrags-
problemen gemakkelijk ontstaan en nog toenemen.
312
Door emoties en stress niet langer te doen toenemen,
kan er plaats komen voor begrijpen, vat hebben en con-
trole verwerven. Zo kan het kind gemakkelijker zijn emo-
ties begrijpen en zijn gedrag sturen.
Vandaag kunnen ouders gemakkelijk vaststellen dat hun
kind boosheid, opwinding, angst en neerslachtigheid er-
vaart en toont. Soms sporadisch, vaak meer dan ge-
wenst, soms in uitgesproken mate en vaak meer blij-
vend. Het zou kunnen betekenen dat hun kind meer dan
vroeger met stress te maken krijgt. Zo blijkt uit onder-
zoek dat tekenen van angst en depressie vaak voorko-
men op kinderleeftijd en een risico inhouden op het ont-
wikkelen van emotionele problemen later.
Er moet hierbij evenwel rekening mee gehouden worden
dat een kind vandaag ruimte krijgt om zijn gedachten,
gevoelens en behoeften te hebben en te uiten. Dat een
kind voorheen vaak wat in hem of haar omging : zijn ge-
dachten, gevoelens en behoeften diende te onderdruk-
ken, omdat opvoeders hier geen ruimte voor creëerden
en er zelf weinig of niet op ingingen en dit ook hun kind
niet toelieten.
Vandaag zien we eerder een omgekeerde tendens. Ou-
ders geven aandacht aan de gevoelens van hun kind op-
dat ze niet verder zouden uitgroeien, en interpreteren ze
zo snel mogelijk als signalen dat er wat is met het kind.
Ouders doen daarbij moeite om samen met het kind zijn
313
gevoelens te verwoorden en te benoemen, zo trachten
ze er samen met het kind meer vat op te krijgen. Ouders
doen daarbij ook veel moeite om deze als negatieve ge-
formuleerde gevoelens weg te nemen en zo mogelijk te
voorkomen, dit door aandacht te geven aan het kind en
ermee te praten. Door oplossingen te bedenken en an-
deren uit de omgeving die kunnen helpen te informeren
en in te schakelen (leerkrachten, hulpverleners, ...). Ou-
ders hebben hierbij ontdekt dat over wat er aan de hand
is te praten en het kind zijn gevoelens te laten uiten en
niet weg te drukken of op te laten stapelen, ze het kind
er beter en sneller overheen kunnen helpen. Zo hopen
ze dat hun kind zijn spanningsgevoelens kan ontladen en
het gebeurde kan verwerken, zodat het kind terug tot
zichzelf kan komen en zijn zelfvertrouwen en weerbaar-
heid kan hervinden. Zo kan ook samengewerkt worden
aan wat de gevoelens uitlokt en kan hierin verandering
nagestreefd worden. Kan gekeken welke de onderlig-
gende behoeften zijn en kan in de relatie met het kind
getracht hieraan tegemoet te komen.
Hierbij kunnen ouders merken dat dit aandacht en zorg
besteden aan de gevoelens en behoeften van het kind
moeizamer verloopt dan verwacht. Soms lijken ouders
op te merken dat hoe meer aandacht ze samen met hun
kind hieraan besteden, hoe kwetsbaarder hun kind lijkt
te worden. Vooral ook wanneer getracht wordt eerder
314
ervaren spanningsgevoelens te vermijden en te voorko-
men, blijkt dit soms een hoge prijs te vergen. Op enkele
aandachtspunten willen we nader ingaan.
Van eerste toon naar tweede toon
Kinderen met emotionele en gedragsproblemen hebben
gemakkelijk de neiging te blijven steken in een eerste
emotioneel gekleurde ongunstige perceptie van een si-
tuatie. Vanuit eerdere minder prettige ervaringen in ge-
lijksoortige situaties en een hierdoor mogelijk minder
gunstig zelfbeeld en gering eigenwaardegevoel, wordt
bij een nieuwe confrontatie snel spanningen opgeroe-
pen die eerdere spanningsgevoelens activeren en het er-
varen vertekenen. Eerdere boosheid, opwinding, angst
of teneergeslagenheid komen opnieuw te voorschijn. Op
basis van dit gespannen vertekend ervaren wordt dan
gemakkelijk reflexmatig afwerend gereageerd tegen de
ander of tegen zichzelf.
Kinderen met zulke minder gunstige percepties kunnen
geholpen worden door hen te helpen voorbij dit eerste
spontane ongunstig ervaren te komen tot bij een tweede
ervaren dat meer gunstig is. Door te gaan tot bij een
tweede ervaren die er een is van een minder gespannen
feitelijke realiteit die meer genuanceerd is. Een ervaren
voorbij boosheid, opwinding, angst of moedeloosheid.
Op basis van dit dichter bij de werkelijkheid staand ge-
nuanceerd beeld, kan dan gekomen tot een gunstiger re-
actie tegenover de omgeving en de ander. Dit houdt
315
meteen een meer gunstige uitgangspunt in voor de re-
actie van de ander, die zich aangesproken voelt en ie-
mand ervaart te ontmoeten die open staat en aan-
spreekbaar is.
Aangezien de eerste emotionele reflex voor het kind
veelal een automatisme geworden is, zal het telkenmale
opnieuw voorbij dit automatisme moeten zien te komen
om tot een tweede meer realistisch ervaren te komen,
dichter bij de ander en zichzelf. Een moeilijkheid hierbij
is dat de emotionele reflex telkenmale sneller is dan de
realiteitsgebonden reactie. Het kind zal hierbij telken-
male moeite moeten doen, geholpen door volwassenen,
totdat het nieuwe ervaren stilaan een automatisme ge-
worden is. Zo kan het kind komen van een verdedigende
of beschermende houding naar een meer betrokken en
samenwerkende opstelling.
Het eerste ervaren, voelen, denken, zich voorstellen van
de ander en zichzelf en reageren in een situatie zal stil-
aan bewust door volgehouden inspanning vervangen
dienen te worden door een tweede nieuw ervaren, voe-
len, denken, zich voorstellen van de ander en zichzelf en
reageren.
Dit overstappen betekent niet een ontvluchten, of tegen
iets ingaan, of zich bij neerleggen. Het betekent eerder
een emotie en haar samenhang onder ogen zien en ze
316
niet ontvluchten, bestrijden, of ondergaan. Het bete-
kent dit onderkennen te nemen als vertrekpunt om een
eigen keuze te maken, die niet langer door de emotie en
haar samenhang gekleurd en bepaald wordt. Een be-
vrijde keuze als nieuwe start los van voorheen. Zo komt
het rond iets nieuw te draaien dat meer eigen is, aansluit
bij eigen behoeften en noden om eraan tegemoet te
kunnen komen, aansluit bij wat waardevol is en er wel
toe doet.
Een voorbeeld :
Een kind kan te maken hebben met hardnekkige minder-
waardigheidsgevoelens tengevolge van de voor zijn ou-
ders tegenvallende verwachtingen van wie het is. Het
kind kan dan trachten deze gevoelens te ontvluchten
door zich in zichzelf op te sluiten en elke situatie van pres-
teren te ontvluchten. Het kind kan hier ook tegen ten
strijde gaan door zich voortdurend te willen bewijzen,
steeds bezig te zijn zodat het niet continu over zichzelf
dient te denken en op die manier teveel van zichzelf ver-
wachten. Het kind kan dit ook ondergaan en erg verdrie-
tig zijn omdat het nu eenmaal duidelijk tegenvalt voor
zijn ouders maar stilaan ook voor zichzelf.
Het door het kind onderkennen dat zijn minderwaardig-
heidsgevoelens het steeds in de weg zitten, vasthouden
en blokkeren, kan maken dat er ruimte komt voor een an-
der zelfgevoel, zoals ik ben ozoals ik ben, ik kan van
mezelf houden, ik laat mijn zelfgevoel niet door anderen
317
bepalen. Eigenlijk draait het zo niet langer om een oor-
deel over mezelf, maar om een waardering van mezelf,
los van een beoordeling.
Zo kan het kind stilaan van een weg van of tegen een si-
tuatie en anderen waarmee te maken, komen tot een
weg naar of voor de situatie en de anderen waarmee het
omgaat.
Omwille van het emotioneel automatisme zal de omge-
ving en het kind er voldoende lang zelf aandacht aan
moeten besteden ruimte te bieden aan het feitelijk rea-
lisme.
Een uitgewerkt voorbeeld : een eerste en een tweede ge-
voel
Jongeren kunnen nu en dan enigszins, of meer frequent
en uitgesproken geconfronteerd worden met onprettige
gevoelens. De prettige gevoelens ontsnappen hen dan.
Men voelt zich overvallen door of komt terecht bij een on-
prettig gevoelservaren, zowat automatisch, als eerste
sensatie en reactie.
Mogelijk heeft dit te maken met de aandacht die vooral
gericht is op of getrokken wordt door een onprettige si-
tuatie, onprettig gebeuren, onprettige interpretatie, on-
prettige activiteit, onprettige kant, onprettig aspect, on-
prettig gedeelte, onprettige herinnering, onprettige
318
voorstelling, onprettige waarneming, onprettige ge-
dachte, onprettig gevoel, onprettig ervaren. Ook de ver-
wachting of het vooruitzicht van iets onprettigs, vaak
vanuit eerdere negatieve ervaringen, kunnen bij voor-
baat onprettige gevoelens oproepen. Anderen kunnen
vanuit een onprettige interactie een onprettig ervaren
doen ontstaan en onprettige gevoelens opwekken, waar-
tegen zich soms moeilijk te kunnen beschermen of verde-
digen.
Deze onprettige gevoelens kunnen veel tijd en energie
opslorpen, men wordt er door in beslag genomen.
Doordat het onprettig gevoel als eerste, als het ware au-
tomatisch verschijnt, drukt het het prettig gevoel weg of
geeft het geen kans aan bod te komen, zodat het onpret-
tig gevoel blijft en domineert. Zo dit herhaaldelijk, veel-
vuldig en in uitgesproken mate voorkomt, kan dit zeer on-
gunstig inwerken op de jongere en zijn zelfgevoel.
Het kan dan goed zijn de jongere duidelijk te maken
steeds de keuze te hebben tussen in het onprettig gevoel-
servaren te blijven vertoeven, of te trachten er van weg
te komen. Doet men weinig of niets dan blijft het eerste
onprettig gevoel voortduren, doet men wel inspanningen
en is men ondernemend dan kan een tweede, prettig ge-
voel opgewekt worden. In interactie kan de jongere voor-
gesteld worden zich door de andere en zijn optreden te
319
laten aansteken door onprettige gevoelens of zelf te be-
palen wat te voelen. De jongere kan dan gevraagd wor-
den af te wegen wat hem het meest oplevert of voordeel
bezorgt. Op die manier kan zijn keuze ondersteund wor-
den.
Deze switching kan door de aandachtsfocus te verleggen
naar of de aandacht te laten trekken door een prettige
situatie, prettig gebeuren, prettige interpretatie, prettige
activiteit, prettige kant, prettig aspect, prettig gedeelte,
prettige herinnering, prettige voorstelling, prettige waar-
neming, prettige gedachte, prettig gevoel, prettig erva-
ren. Ook de verwachting of het vooruitzicht op iets pret-
tig, vaak vanuit vooropgestelde objectieven, kunnen bij
voorbaat prettige gevoelens oproepen. In interactie kan
de focus verlegt van extern, het onprettige vanwege de
ander naar intern, het prettige vanuit jezelf.
Het idee welk gevoel zelf te kunnen activeren in een situ-
atie of bij een gebeuren of activiteit, onder meer door de
focus te verleggen of te laten bespelen, kan maken dat
het eerste onprettig gevoelen overgaat in een tweede
prettig gevoelen. Door zelf te kiezen welk gevoelsschema
te activeren kan een heel ander en prettig gevoel en mo-
gelijk zelfgevoel stilaan ontstaan. Door voor jezelf de
keuze te ervaren van ofwel de situatie of de ander te la-
ten bepalen welk gevoelsschema te activeren, ofwel zelf
de keuzemogelijkheid te hebben welk gevoelsschema in
te zetten kan een hele wereld van verschil ontstaan, kan
320
maken van een eerste gevoel zelf naar een tweede te
kunnen overstappen zo gewild. Dit kan ook door voor
zichzelf de vrijheid te onderkennen wanneer een bepaald
gevoelsschema te activeren, zoals nu bij die mate of zoals
gunstiger bij die mate pas.
Een voorbeeld :
Een gebeuren kan iemand erg teleurstellen
als reactie hierop kan je erg verdrietig worden dit te moe-
ten ondergaan, of erg onzeker er niet tegenop te kunnen,
of erg opgewonden met een ongunstig iets te worden ge-
confronteerd, of nog erg boos uit protest voor wat je
overkwam.
je kan evenwel tot het besluit komen je niet, of niet zo
snel, of niet zo gemakkelijk, of nog niet zo erg te laten
teleurstellen door het gebeuren en er bijgevolg voor te
kiezen niet verdrietig te zijn, je niet onzeker te voelen, je
niet op te winden en niet boos te zijn. Je kiest ervoor het
gebeuren te ervaren als een leerervaring waaruit je kan
opsteken het volgende maal anders aan te pakken met
meer kans op een andere afloop. Het gebeuren vormt
dan een gegeven, de bron van je gevoelsreactie leg je dan
niet in het gebeuren maar in jezelf. Jij kiest wat je ge-
voelsreactie bepaalt : het gebeuren of jezelf, jij kiest ook
de kleur van je gevoelsreactie, jij kiest ook wanneer zulke
gevoelsreactie.
321
Nog een voorbeeld :
Niet alles aan een activiteit is prettig
je kan dan de neiging hebben iets als tegenvallend te be-
schouwen. Het onprettige aan de activiteit kleurt dan het
hele gebeuren. Het beantwoordde niet aan de prettige
verwachtingen door de onprettige aspecten of kanten er-
van. Doordat je behoeften niet helemaal werden voldaan
werden ze niet voldaan. Je moest, bijvoorbeeld, even
aandacht delen in de groep.
Nog een voorbeeld :
Iemand maakt zich druk in je
je kan je dan laten opwinden door hoe de ander je bena-
dert, maar ook door de reden waarom de ander zich druk
in je maakt.
je kan ook het zich druk maken voor rekening van de an-
der laten, is momenteel overgevoelig of heeft het zelf
moeilijk met iets. Zijn gevoelen is zijn gevoelen, ik kan het
wel opmerken en er nota van nemen, maar ik hoef mij
zelf ook niet zo of zo snel te voelen, of me door dit gevoe-
len te laten aansteken.
Door er vanuit te gaan dat niet steeds alles prettig kan
zijn, dat ook onprettige elementen deel van iets kunnen
uitmaken, dat anderen niet steeds prettig zijn en doen,
dat niet iedereen even prettig tegen je is, dat iets niet zo
snel onprettig hoeft aan te voelen, kan wellicht een meer
322
globaal prettig gevoelen mogelijk zijn. Het eerste gevoel
kan dan onprettig zijn, het tweede gevoel prettig.
Dit besef laten groeien steeds de keuze te hebben tussen
meegaan in bij je opgewekte gevoelens of te kiezen dit
niet te doen, het besef laten groeien de keuze te hebben
tussen gevoelsmatig reageren en gevoelsmatig ageren
door zelf je gevoelsspoor te kiezen van waaruit iets te be-
naderen, het besef laten groeien de keuze te hebben iets
erg aan te trekken of het meer op zekere afstand te hou-
den, kan maken je niet zo hulpeloos of weerloos te voelen
als wanneer deze keuzemogelijkheid niet werd onder-
kend. Dit geeft je terug kracht omdat je ervaart niet lan-
ger overgeleverd te zijn aan je gevoelens en ze zonder
meer te moeten ondergaan.
Eerste en tweede orde ervaren objectief
Onderzoek wijst uit dat jonge kinderen die onmiddellijk
ingaan op hun emoties en impulsen minder ver komen
in hun ontwikkeling tegenover kinderen die weten uit te
stellen en weten aandacht te geven en rekening te hou-
den met wat dit uitstel op termijn als voordeel oplevert.
Op latere leeftijd bleken kinderen met een tweede orde
ervaren een betere sociaal-emotionele ontwikkeling te
hebben doorgemaakt, waardoor ze meer zelfvertrou-
wen vertoonden, beter bestand waren tegen spannin-
gen en frustraties in hun leven, minder snel geneigd wa-
ren op te geven en gemakkelijker initiatieven namen.
323
Uit onderzoek blijkt dat ervaren in twee orde-grootten
kan worden onderkend en onderscheiden. Een eerste
orde-grootte is dit van het onmiddellijk ervaren hier en
nu heel punctueel en eng gericht met een klein perspec-
tief (kort, op mezelf, behoefte, situatie, gevolg, ...). Wat
voel ik nu, wat bereik ik hier, wat levert het me concreet
op, welk voordeel krijg ik, hoe komt het aan mijn aanwe-
zige momentane behoeften tegemoet, welke gebruiks-
waarde heeft iets of iemand.
Een tweede orde-grootte is dit van het termijn ervaren
globaal en later, heel diffuus en ruim gericht met een
groot perspectief (lang, op mezelf en anderen, waarde,
plan, doel, ...). Wat voel ik in het algemeen, wat bereik ik
in het geheel, wat biedt het me in het algemeen, welke
zin heeft het voor me, hoe komt het aan mijn levensbe-
hoeften tegemoet, welke betekenis- of structurele
waarde heeft iets of iemand.
Onderzoek wijst uit dat om het tweede orde ervaren te
bereiken voorbij het eerste orde ervaren moet gegaan.
Bepaalde valkuilen en drempels moeten genomen wor-
den, het minder inhoudende moet overkomen worden
om het meer inhoudende te bereiken, wat zich op con-
creet gedrags- en waarnemingsniveau aanbiedt moet
overstegen worden door wat zich abstract op voorstel-
lings- en denkniveau aanbiedt, wat zich als behoeftege-
voel en behoefte aanbiedt moet aangevuld worden met
324
wat zich als waardegevoel en levensbehoeftenplan aan-
biedt.
Een voorbeeld :
Sommige jongeren weten zonder veel schroom onmid-
dellijk van zich af te bijten en doen dit op een superieure,
bazige, kwetsende, kleinerende en neerhalende wijze.
Meestal halen ze door hun over-of meer-assertief zijn
hun slag thuis, omdat de ander verkiest in te binden te-
gen zoveel tentoon gespreide overmacht. De dominante
en vijandige relatiewijze waarbinnen dit gebeurt zal ech-
ter schadelijke gevolgen hebben op termijn voor de ver-
houding in het algemeen van die jongeren met wie ze het
aan de stok hadden. Ik heb het hier gehaald maar mijn
betekenis en waarde voor de ander is afgenomen, zoals
ik trouwens ook de betekenis en waarde van de ander
heb trachten te ondergraven om het te halen. De ander
die ook wellicht nog weinig bereid is mijn betekenis en
waarde voor hem of haar te laten behouden. Deze jonge-
ren kan gewezen worden om op te komen voor zichzelf
op een wijze die goed aanvoelt nu en waardevol over-
komt later, dit zowel voor zichzelf als de ander. Omdat ik
me goed en waardevol wil blijven voelen en omdat ik je
waardevol vind en onze relatie te waardevol is, wil ik hier
op reageren en hier iets aan doen. De ander niet alleen
het gevoel geven hier en nu iets voor je te kunnen doen,
maar er ook persoonlijk en relationeel op termijn bij te
kunnen winnen (ziet hen positiever, gaat liever met hen
325
om). Zo kom je van een behoefte-probleem en -opgave
naar een waarde-probleem en -opgave.
assertiviteit ervaren als een-dimensioneel betekent dat
het gemakkelijk de vorm aanneemt van of wordt ervaren
als over-assertiviteit onder de vorm van agressie en vij-
andigheid of gemakkelijk de vorm aanneemt van of
wordt ervaren als onder-assertiviteit onder de vorm van
passiviteit en afhankelijkheid, als te sterk of te zwak met
de eigen belangen begaan zijn, of ervaren als te weinig
of te veel met de belangen van de ander bezig zijn.
assertiviteit opnemen als tweedimensioneel kan maken
dat wie agressief is te veel de kaart trekt van zichzelf en
wie afhankelijk overkomt te veel de kaart trekt van de
ander. Door zowel de belangen van zichzelf als die van
de ander in het oog te houden en dit als dusdanig te la-
ten ervaren kan wellicht gekomen tot een coöperatieve
assertiviteit of een assertieve coöperatie. De agressivi-
teit kan gemilderd worden omdat de ander me ook te-
gemoet wil komen. De passiviteit kan verminderd wor-
den omdat er ook ruimte komt voor mezelf.
Nog een voorbeeld :
Roken, alcohol, drugs en ander gebruik
Roken, alcohol, drugs of ander verbruik om zich beter te
voelen, om iets aan te kunnen of even uit iets weg te zijn,
geven je hier en nu voor korte tijd een ervaarbaar merk-
baar resultaat.
326
Dat ik op termijn verslaafd geraak of van dit middelenge-
bruik afhankelijk word, tracht ik hier en nu niet te ervaren
en komt als perspectief niet aan bod, omdat ik het hier
en nu al moeilijk genoeg heb met mezelf en mijn omge-
ving.
Boven- en ondertoon
Hiervoor gingen we er vanuit dat het meer feitelijk erva-
ren of wat we ons meer blijvend voorstellen gunstig van
aard is. De tweede toon en tweede ervaren is dan inder-
daad verkieslijk voor het kind om op in te gaan. Dit meer
duurzaam ervaren en zich voorstellen is evenwel niet
steeds gunstig. Het kan ook meer ongunstig zijn.
Elk van ons doet continu nieuwe informatieve of feite-
lijke ervaringen op. Deze ervaringen worden opgeslagen,
verwerkt en in gereedheid gebracht voor toekomstig ge-
bruik. Deze ervaringen zijn er niet voor niets. Nieuwe er-
varingen worden bij reeds aanwezige ervaringen ge-
voegd. Zo zal elke nieuwe ervaring het kenmerkende, het
oordeel, de gevoelens, de afstand, de voorkeur, de aan-
spreekbaarheid, de interesse, de kans voor iets vergro-
ten, verkleinen of bestendigen, of versterken, verzwak-
ken of bevestigen. Zo ontstaan synthese-ervaringen,
cognitieve schema's genaamd. Deze synthese-ervarin-
gen of cognitieve schema's bieden een samenvatting en
een best mogelijke weergave, kijk, oordeel, houding, ge-
327
voel, tendens, omgang. Ze maken dat een eerdere situa-
tie bij een nieuwe ontmoeting als bekend, vertrouwd als
veilig of als onveilig, als prettig of onprettig, als aantrek-
kelijk of onaantrekkelijk, als zo aan te pakken of niet,
overkomt. Zo zal, bijvoorbeeld, het limbisch systeem in
de hersenen inkomende prikkels die onder meer te ma-
ken hebben met voeding, gevaar, overleven, vreugde en
plezier beoordelen op hun nieuwheid, betekenis en be-
lang met het oog op het opslaan van informatie.
Dit gaat terug op het feit dat we ervaringen opslaan als
pluservaringen of minervaringen, dit wil zeggen dat we
niet enkel ervaringen opslaan, maar ze vergezeld laten
gaan met een waardering of valentie samenhangend
met eraan gekoppelde gedachten en gevoelens. Zo kan
een ervaring positief zijn, gepaard gaan met oké-gedach-
ten en tevreden gevoelens, of kan een ervaring negatief
zijn, gepaard gaan met niet-oké gedachten en ontevre-
den gevoelens. Bij elke nieuwe ontmoeting is er niet en-
kel de feitelijke herkenning maar ook een heroproepen
van eraan gekoppelde gedachten en gevoelens. Ik herin-
ner me dan niet alleen iets, maar ook als waardevol of
een meerwaarde, met ondersteunende gedachten en
aanmoedigende gevoelens. Of ik herinner me iets als
niet valabel of een minwaarde met afremmende gedach-
ten en ontmoedigende gevoelens. Met als respectieve-
lijk gevolg dat ik gemakkelijk contact maak en er mee
doorga, ofwel dat ik snel afhaak of iets uit de weg ga.
328
Dit biedt het voordeel dat je beslagen of gewapend te-
genover een zich herhalend gebeuren komt te staan. Dit
heeft echter ook het nadeel dat je daardoor bij een zich
herhalend gebeuren gaat reageren op basis van de op-
gebouwde synthese-ervaringen en niet op basis van het
concrete gebeuren dat een ietwat andere reactie zou
vragen. Een deel van de synthese-ervaring, zoals het op-
gewekt gevoel of herinnering aan de inhoud van dit ge-
voel, kan hierbij voldoende zijn om je reactie te bepalen,
zonder dat een verdere herinnering nodig is. Het misluk-
ken van je aangeleerde reactie op basis van je synthese-
ervaringen zal maken dat je synthese-ervaring wordt bij-
gesteld, maar zal toch maken dat het een tijd en een aan-
tal minder gunstige reactie-ervaringen kan aanlopen
vooraleer je echt optimaal op het huidige andere gebeu-
ren gaat inspelen.
Soms kan blijken dat de verworven reactie op basis van
synthese-ervaringen geen uitkomst biedt, maar dat er
niet van losgekomen wordt. Dit omdat een andere reac-
tie niet onmiddellijk gekend, beschikbaar of bedenkbaar
is en de synthese-ervaring ontstaat dat je inzet en jezelf
niet in staat zijn deze kloof tussen situatie en gewenste
reactie te dichten. Dit kan op termijn ertoe leiden dat de
synthese-ervaring ontstaat in zulke situaties beter niets
te kunnen ondernemen omdat je toch de middelen en
vaardigheden ontbreken.
Eigen synthese-ervaringen kunnen worden beïnvloed
329
door de synthese-ervaringen van relevante anderen. Ze
kunnen de eigen synthese-ervaringen versterken, ver-
zwakken of een andere richting uitsturen. Vooral zo zelf
over geen of slechts een geringe synthese-ervaring te
beschikken, kan je erg beïnvloedbaar zijn of kunnen an-
dere denken je te helpen door hun synthese-ervaring
door te geven. Deze synthese-ervaringen bevatten
meestal een impliciet oordeel dat positief of negatief kan
zijn en een onderliggende boodschap die aanmoedigend
of ontmoedigend kan zijn. Deze kunnen erg de onbevan-
gen openheid beïnvloeden en de motivatie-sterkte al bij
voorbaat doseren.
In de praktijk stelt men vast dat velen vaak gevangen zit-
ten in hun negatieve, inperkende of belemmerende syn-
these-ervaringen. In die gevallen kan vastgesteld worden
dat een probleem zich meer in het hoofd van iemand si-
tueert dan wel onmiddellijk in de realiteit. Zo kan vastge-
steld worden dat een moeilijkheid soms gemakkelijk in
de realiteit zou kunnen opgelost worden, maar dat men
voor zichzelf die mogelijkheid niet ziet en die bereidwil-
ligheid om te proberen niet meer heeft. Om hier van los
te komen, zullen nieuwe informatie of nieuwe ervarin-
gen nodig zijn, om tot een andere synthese te kunnen
komen. Vooral erg positieve zullen kunnen bijdragen tot
meer positieve, verruimende of helpende syntheses.
Ook meer genuanceerde ervaringen, zoals min of meer
lukkend of voor een deel oké, kunnen erg behulpzaam
zijn. Meer en preciezer positief denken zal nodig zijn om
330
gedachten te veranderen. Meer en preciezere positieve
gevoelens zullen nodig zijn om emoties bij te stellen. Bij-
voorbeeld, zelf lukken om hulpeloosheidsgedachte te
milderen, zelfwaardering om eigenwaardegevoel te ver-
hogen. Dit oppervlakte ervaren kan dan het dieper orde
ervaren beïnvloeden.
Dat synthese-ervaringen soms weinig veranderlijk zijn,
kan voortkomen uit de instelling om bij interactie niet
open te staan voor nieuwe ervaringen, maar enkel ge-
neigd te zijn zijn eerder verworven schema's toe te pas-
sen. De ingesteldheid is dan niet opnemend maar toe-
passend. Zo wordt enkel opgemerkt wat binnen de syn-
these-ervaring aanwezig is en ze meteen bevestigt. Dit
wordt nog versterkt door een weinig precies ingestelde
waarneming en een veralgemenende denkhouding, zo-
dat de aanwezige ervaring niet wordt geactualiseerd.
Vooral belangrijk voor jongeren is hun synthese-ervaring
over zichzelf : hun zelfbeeld, hun zelfvertrouwen en hun
eigenwaardegevoel. Ook belangrijk is de synthese-erva-
ring die ze hebben over de synthese-ervaring van ande-
ren over henzelf : hoe anderen hen zien, hoe anderen
wensen dat ze zouden zijn. Deze telt erg mee door in de
opbouw van hun eigen synthese-ervaring over zichzelf.
Vooral wanneer het eigen en andermans zelfbeeld over
hen negatief uitvalt, kan dit hen erg ondermijnen en ver-
zwakken en mee verantwoordelijk zijn voor de ervaren
emotionele en gedragsproblemen.
331
Tenslotte kan gesteld worden dat deze schema's ook erg
bepalend zijn voor wat iemand van en in zijn leven ver-
wacht, waar je van droomt en wat in je droom naar voor
komt, hoe jij je leven inricht en wilt inrichten. Eigen le-
venservaringen en kennismaking met levenservaringen
van andere, vaak betekenisvolle personen in je leven,
kunnen hierbij erg bepalend zijn voor je leven en je toe-
komst. De synthese-ervaringen vormen het patroon van
wat je leven is en meteen het script voor wat je leven
moet of zou kunnen zijn. Ook al leidt dit script niet tot
bevredigende ervaringen en een voldoeninggevend le-
ven, velen komen er niet van los. Veelal ook omdat ze
niet beseffen dat een ander script en een ander leven
mogelijk is. Men heeft onvoldoende zicht op het eigen
script en men beseft onvoldoende dat dit script je onbe-
vredigend doen en laten blijft bepalen. Slechts door het
script te wijzigen of los te laten en rigoureus te kiezen
voor een ander, dat als realiseerbaar wordt ervaren, kan
in het leven iets in verandering worden gebracht dat
meer bevredigende ervaringen moet toelaten en een
meer voldoeninggevend leven kan bieden.
Vandaar het belang van bij actuele emoties de link te leg-
gen naar wat op de achtergrond leeft of aanwezig is. Zo-
als, bijvoorbeeld, angst vanuit ontwikkelde onzekerheid,
droef zijn vanuit een blijvend gevoel van machteloos-
heid, boosheid over herhaald mislukken, opwinding als
gevolg van overdreven perfectionisme. En aansluitend
332
aandacht te schenken aan onderliggend aanwezige be-
hoeften, zoals, bijvoorbeeld, veiligheid tegen onzeker-
heid, aanmoediging tegen onmacht en kans op lukken
tegenover mislukken, en bevestiging tegen perfectio-
nisme.
Welke ondertoon voor je kind ?
Naast de ondertoon die het kind dus van zichzelf heeft,
is er ook de ondertoon die jij van het kind hebt en die het
kind ervaart en ontdekt uit je omgang met hem of haar.
Deze ondertoon kan gunstig zijn voor het kind en zijn
ontwikkeling. Deze ondertoon kan ook minder gunstig
zijn voor het kind en zijn ontwikkeling. Vooral in uitge-
sproken ongunstige opvoedingsrelaties met het kind
kunnen deze mee emotionele en gedragsproblemen be-
invloeden.
Risico op een onzeker en angstig ervaren bij het kind
>Een opvoedingsrelatie gekenmerkt door het stellen van
eisen en voorwaarden aan het kind ten koste van het
kind. Zo kunnen er een reeks voorwaarden gesteld wor-
den om tegemoet te komen aan de ouders en andere
volwassenen en hun verzuchtingen ten koste van het
kind en zijn behoeften, dit om aanvaard en geliefd te
worden. In het functioneren van het kind komt alzo het
eenzijdig sterk gericht zijn op anderen centraal te staan.
Dit kan zo meer uitgesproken de vorm aannemen van
onderwerping, van zelfopoffering en van goedkeuring en
erkenning zoeken.
333
Mike (9 jaar) deed voortdurend erg zijn best erbij te ho-
ren. Bang als hij was voor kritiek. Soms kon hij erg stil zijn
en geen vin verroeren. Steeds had je het gevoel dat hij
voor iets uitkeek. Vooral zo volwassenen in de buurt wa-
ren was hij poeslief en zocht hij voortdurend appreciatie.
Soms evenwel, als hij alleen was met zijn jongere broer of
zijn vriendjes kon hij hen tiranniseren. Hij verplichtte hen
dan hem onvoorwaardelijk te erkennen en te volgen als
leider, zoniet hoorden ze er gewoon niet meer bij. Als zijn
ouders hier achter kwamen, keurden ze dit erg af. Ze eis-
ten dan hij niemand zou afwijzen, zoniet was hij niet lan-
ger hun liefste kind.
>Een opvoedingsrelatie gekenmerkt door het opleggen
van een geheel van regels en normen en hoogstaande
verwachtingen ten nadele van het kind. Zo kunnen er
verplichtingen worden gesteld om te presteren, een mo-
del te zijn, geen fouten te maken, plezier en ontspanning
ondergeschikt te maken en zo zichzelf in functie te stel-
len van het beantwoorden aan hogere idealen eerder
dan aan spontane persoonlijke voorkeuren. In het func-
tioneren van het kind komt alzo overmatige waakzaam-
heid en inhibitie centraal te staan. Dit kan zo meer uitge-
sproken de vorm aannemen van negativiteit en pessi-
misme, van emotionele remming en inhibitie, van onver-
biddelijk hoge normen en overkritisch zijn en van be-
strafferigheid.
334
Marisa (14 jaar) was nooit tevreden over zichzelf. Steeds
vond ze een reden om ongelukkig te zijn. Nu waren het
haar punten, dan haar onvriendelijkheid, soms haar ge-
wicht. Steeds had ze kritiek op zichzelf. Op bepaalde mo-
menten leek ze wel helemaal ontevreden over zichzelf. Ze
kon dan heel eisend zijn naar zichzelf en anderen toe. Zij,
noch anderen verdienden enige waardering. Zij kon niet
rusten vooraleer alles tot in de puntjes was zoals ze zich
voorhield. Het ergste was dat ze ook dan nog twijfelde
aan zichzelf en ze vond nog meer inspanningen te moe-
ten doen om elk zwak punt in zichzelf weg te nemen. Het
zich eens gemakkelijk maken was er niet bij, steeds wou
ze alles in het oog houden en onder controle houden zo-
dat niets onverwachts kon gebeuren. Zeker wou ze nie-
mand teleurstellen en deed ze nauwgezet wat ze dacht
dat anderen van haar verlangden.
Risico op een boosheid ervaren bij het kind
>Een opvoedingsrelatie gekenmerkt door desinteresse
en afwijzen van het kind mogelijk samenhangend met
het moeilijk hebben of het niet aanvaarden van zichzelf,
of het moeilijk hebben met of tegenvallend zijn van het
kind. Zo kan er een tekort aan zorg, een onveiligheid, een
tekort aan aanvaarding, respect en waardering voor het
kind zijn, een geringe betrokkenheid zijn op het kind, af-
fectieve koelheid of opvliegendheid, tot vijandigheid toe.
In het functioneren van het kind komt alzo onverbon-
denheid en afwijzing centraal te staan. Dit kan zo meer
335
uitgesproken de vorm aannemen van verlating en insta-
biliteit, van wantrouwen en misbruik, van emotioneel te-
kort en emotionele deprivatie, van defect en schaamte
en van sociale isolatie en vervreemding.
Tine (16 jaar) was vaak van huis. Ze had het gevoel dat
niemand haar daar miste. Zo waren er ook minder aan-
varingen. Ze kon toch nooit iets goed doen. Dit was
steeds zo geweest. Ze had zich als kind vaak het zwarte
schaap gevoeld. Iemand op wie alles neerkwam, die het
altijd had gedaan, als er wat fout liep. En ja, ze deed ook
steeds minder moeite om met haar ouders rekening te
houden. Als niemand haar moest, moest ze ook niemand.
Ze ging haar eigen weg, zo onafhankelijk mogelijk. Ze zou
nooit haar gevoelens getoond hebben, liever ook niet
voor zichzelf. Liever deed ze wat stoer en ervaren, Of
trachtte ze haar eenzaam gevoel te overstemmen door
de kicks die ze zocht.
Risico op een opwinding ervaren bij het kind
>Een opvoedingsrelatie gekenmerkt door een te grote
toegeeflijkheid en te veel vrijheid en ruimte geven aan
het kind. Zo is men geneigd zich aan te passen aan het
kind, het in te volgen in zijn wensen en voorkeuren met
zeer weinig aandacht aan zichzelf, of het op te geven nog
iets van het kind te verwachten. In het functioneren van
het kind komen alzo verzwakte grenzen centraal te
staan. Dit kan zo meer uitgesproken de vorm aannemen
336
van gerechtigd zijn en grandiositeit, en van onvoldoende
zelfcontrole en zelfdiscipline.
Fien (7 jaar) kon echt vervelend doen zo ze haar zin niet
kreeg. Zo kon ze halsstarrig weigeren nog maar iets te
zeggen of te doen, totdat haar beide ouders inbonden en
hun eis inslikten. Op andere momenten was ze dan weer
erg druk en trachtte ze te bepalen wat elk moest doen.
Zo kon ze het niet hebben dat anderen praatten of iets
deden als zij iets wenste te zeggen of te doen waar ze
haar mama of papa bij nodig had. Ze vond dan dat ze het
recht had op de nodige aandacht van haar beide ouders.
Om erger en verwijten te voorkomen trachtten deze dan
aan haar grillen tegemoet te komen. Soms dreigde ze
met het gevoel 'dat blijkbaar niemand om haar gaf'. Wat
door haar kwetsende uitvallen en ongeduld naar haar
omgeving toe, soms iets van waarheid in zich hield.
Hierop panikeerde haar mama door te bewijzen hoe erg
ze van haar hield. Haar papa had op zo'n moment iets
van het te willen opgeven en haar gewoon haar gang te
laten gaan.
Risico op een teneergeslagen ervaren bij het kind
>Een opvoedingsrelatie gekenmerkt door overbescher-
ming en een zich inlaten met zowat alles. Zo kan er een
kluwachtige relatie zijn waardoor het kind geen vertrou-
wen in zichzelf en eigen kunnen leert verwerven, ook
omdat dit niet door de omgeving wordt bevestigd. In het
337
functioneren van het kind komt alzo verzwakte autono-
mie en verzwakte prestatie centraal te staan. Dit kan zo
meer uitgesproken de vorm aannemen van afhankelijk-
heid en incompetentie, van kwetsbaarheid voor gevaar
en ziekte (waarvoor bang), van kluwen en niet ontwik-
keld zelf en van falen.
Tom (12 jaar) had gemakkelijk het gevoel niemand te
zijn. Als op school gevraagd werd over zichzelf te spreken,
wist hij gewoon niet wat zeggen. Hij kon zich geen enkele
positieve eigenschap bedenken. Wel wat hij niet kon of
waar hij bang voor was. Hij wilde alles wel heel zorgvul-
dig en bedacht doen, maar als het op handelen aan-
kwam, lukte het hem maar moeizaam. Hij was zeer on-
zeker en zocht voortdurend hulp. Thuis werden ze stilaan
steeds meer ongeduldig om dit aarzelend zijn. Ze vonden
steeds minder redenen en gelegenheden om hem te kun-
nen prijzen. Steeds meer merkten ze dat hij op hen als
ouders rekende om moeilijkheden te overwinnen. Soms
moesten ze hem echt over de drempel heen helpen. Als
ouder stelden ze dan vast dat ze het in feite van hem
overnamen. Dat zelfvertrouwen van hem dat maar ont-
brak. Gelukkig dat ze hem konden tonen, dachten ze, wat
niet aarzelen was, wat het was iets zelfstandig op te pak-
ken zonder hulp, hoe je dit moest doen, net als zijzelf.
Meer informatie hierover vind je in het onderdeel ‘Ont-
wikkelingsongunstige opvoedingsrelaties’.
338
Vandaag wordt de oorsprong van emotionele en ge-
dragsproblemen bij kinderen niet enkel bij het kind, in de
opvoeding of in het gezin gesitueerd, maar wordt ook
aandacht besteed aan de bredere omgeving zoals het so-
ciaal netwerk kind en ouder, de buurt, de sociaal-econo-
mische status van het gezin, de cultuur en de maatschap-
pij waarvan deeluitmakend. Hierin wordt gezocht naar
wat als beschermende factoren voor het kind aanwezig
zijn en wat als risicofactoren moeten aangewezen wor-
den. Gekeken wordt dan naar de balans van gunstige en
ongunstige elementen voor de ontwikkeling van het kind
en hoe deze ten voordele van deze ontwikkeling te kun-
nen beïnvloeden. Gekeken en gezocht wordt naar facto-
ren die mee tegemoet komen aan wat het kind nodig
heeft om zich te ontwikkelen : welbevinden, veiligheid,
geborgenheid, erbij horen, bevestiging, steun, waarde-
ring, kansen, ruimte en autonomie. Oog is er ook voor de
zich afspelende processen in het kind en tussen het kind
en zijn brede omgeving, hoe deze op elkaar inwerken, en
hoe deze processen meer gunstig kunnen gemaakt en
gunstiger op elkaar kunnen inwerken.
Vandaag wordt ook de vraag gesteld of kinderen niet ge-
makkelijk het risico lopen op een of andere manier te
maken te krijgen met chronische stress. Dit wordt ener-
zijds in verband gebracht met het steeds ruimer aanbod
voor kinderen en de steeds grotere kansen op ontwikke-
ling die kinderen vandaag hebben. Anderzijds wordt dit
339
ook in verband gebracht met de steeds grotere stimula-
tie door opvoeders en de toenemende verwachtingen
van hen tegenover kinderen. Beiden zouden de druk op
kinderen op een blijvende wijze doen toenemen, zodat
kinderen niet meer de tijd en gelegenheid zouden krij-
gen tot rust te komen en eens niet met een taak of uit-
daging te maken te krijgen. Hoewel het wellicht nog te
vroeg is hierover uitspraken te doen, kunnen opvoeders
er uiteraard steeds op toezien dat de draagkracht van
het kind niet wordt overschreden door de draaglast en
dat het kind tijdig en periodisch nieuwe krachten kan op-
doen. Ook kan erover gewaakt dat de positieve spanning
die bij vele activiteiten voorkomt niet omslaat in nega-
tieve spanning voor het kind door de context waarin ze
plaatsvinden.
Chronische stress en ouder-kind relatie
Onderzoek aan de Arizona State University bij jongeren
die te maken krijgen met aanhoudende druk om uit te
blinken in de betere scholen in grotendeels welvarende
gemeenschappen toont het belang aan van de ouder-
kind relatie om depressie en angst te voorkomen en de
geestelijke gezondheid te verhogen.
De kwaliteit van de ouder-kindbinding kwam tot uiting in
hoeveel vertrouwen de jongere bij elke ouder had, hoe
goed de jongere en de ouders communiceerden en in
gevoelens van vervreemding van elke ouder. In het sa-
340
menspel van vertrouwen, communicatie en vervreem-
ding werd het perspectief ingenomen van de jongere
hoe zij de relatie met hun ouders ervaarden, wat niet
steeds overeenstemt met hoe ouders denken dat ze
doen.
Tijdens de middelbare schooljaren gaven de jongeren
een toename van gevoelens van vervreemding van beide
ouders aan, dit naarmate het niveau van vertrouwen en
de kwaliteit van communicatie afnam. Vanaf het zesde
middelbaar meldden jongeren dat ze opnieuw meer met
hun ouders in contact kwamen.
Het afstand winnen van ouders wordt geassocieerd met
de adolescentie wanneer jongeren beginnen met het
verkennen van zelfstandigheid en onafhankelijkheid.
Ouders hebben dan de natuurlijke neiging om hun kind
ruimte te geven, maar soms wordt dit door het kind an-
ders ervaren, als in de steek gelaten worden. Vandaar
het belang dat de ouder-kind relatie blijft fungeren
als instrumentele bron van ondersteuning tijdens de
adolescentie.
Er waren verschillen in de gemiddelde kwaliteit van de
relatie met moeders en vaders. Over het algemeen
meldden de jongeren dat ze zich dichter bij hun moeder
voelden. Toch meldden meisjes dat ze een grotere toe-
name ondervonden in vervreemding van beide ouders
341
en een grotere afname van het vertrouwen bij hun moe-
ders.
Jongeren trekken zich terug als onderdeel van het na-
tuurlijk proces om zich te ontwikkelen tot iemand los van
hun ouders, maar ouders hebben een primaire invloed
en blijven de primaire bron van steun voor jonge-
ren. Vandaar het belang van ouders die constant wer-
ken aan hechte en ondersteunende relaties met hun kin-
deren, ook als de jongere tijdelijk afstand neemt.
Tenslotte is te vermelden dat chronische stress niet en-
kel verband kan houden met een overaanbod en -stimu-
latie, maar kan verwijzen naar een te gering aanbod en
te kort aan stimulatie. Dit niet als gevolg van een desin-
teresse, maar samenhangend met een onmacht in de
omgang met het kind. De onmacht in de omgang met el-
kaar resulteert in een tekort dat het kind ervaart bij de
druk die door de ouders wordt opgedreven. Uiteindelijk
kan dit resulteren in een door de ouders ervaren onhan-
delbaarheid van het kind. Om dit te voorkomen, kan er
naar gestreefd het kind niet iets essentieels voor zijn ont-
wikkeling te ontzeggen in een poging meer invloed en
vat op het kind te hebben. Meer hierover vind je in het
thema-onderdeel ‘Onhandelbaarheid voorkomen’ van
deze encyclopedie.
342
Om aan de aanwezige ervaren emotionele en gedrags-
problemen van het kind wat te doen, kan de begripsin-
vulling die van toepassing is nagegaan, wat is er aan de
hand. Tegelijk kan de concrete contextinvulling nage-
gaan als waar, wanneer, waarom of waartoe, en tegen-
over wie het emotioneel of gedragsprobleem zich voor-
doet, tenslotte kan de gedragsinvulling toegepast om
met het emotioneel of gedragsprobleem om te gaan en
er hoe wat aan te doen. Anders gezegd, kan nagegaan
welk kenschema rond emotionele of gedragsproblemen
dient geactiveerd te worden. Gaat het om ontwikke-
lingseigen problemen die voorbijgaan, of gaat het om
problemen die verband houden met de externe levens-
omstandigheden, of nog zijn de ervaren problemen ei-
gen aan het kind, zoals erfelijk te situeren of het gevolg
van een foutgelopen ontwikkeling.
343
Mijn mama of papa verlie-
zen gemakkelijk hun geduld
Hopelijk overkomt het je niet als kind. Toch blijkt dit meer
realiteit dan gewenst. Niet dat je mama of papa altijd zo-
maar hun geduld verliezen. Maar op sommige momen-
ten, soms voor kortere of langere tijd, merk je dat ze erg
prikkelbaar zijn.
Als kind ben je erg afhankelijk. Je hebt je ouders voor veel
nodig. Soms wil je echt beroep op hen doen, wil je je ver-
haal bij hen kwijt, of zit je met een probleem. Op hen dan
geen beroep kunnen doen omdat ze erg gespannen zijn,
valt dan zwaar. Je merkt dan dat ze niet willen luisteren,
en zo toch, weinig begrijpen en gemakkelijk uitvliegen.
Je komt dan gemakkelijk op jezelf terug te vallen. Omdat
je geen aanleiding of reden wil geven voor hun opwin-
ding. Je hebt de indruk dat ze zo al genoeg gespannen
zijn.
Wat doen als kind als je mama of papa gemakkelijk
hun geduld verliezen ?
JONGERENTHEMA
344
Het kan dan belangrijk zijn iemand in je onmiddellijke
omgeving te vinden, waarmee je wel kan praten. Praten
over je zorgen over hun ongeduld en praten over wat je
bezighoudt en eigenlijk graag kwijt wou aan je mama of
papa, maar nu niet kan. Hopelijk kan je toch bij één van
je beide ouders terecht, je ouder die rustiger is en blijft.
Of kan je bij je oma terecht, bijvoorbeeld, of bij je opa.
Bij je tante, of je oom. Bij een bevriende buur of een leer-
kracht die je in vertrouwen kan nemen en hier voor open
staat. Zij kunnen beter inschatten wat je overkomt en
hoe ernstig het is. Hen kan je vragen om hulp en zij kun-
nen met je praten over de aanwezige mogelijkheden en
de gewenste en passende vorm. Zij kunnen navragen
hoe dit voor elk, je mama, papa en jezelf, best kan zon-
der dat dit bedreigend overkomt en nog meer spanning
met zich meebrengt. Zij kunnen je beluisteren en duide-
lijk maken dat het niet zozeer gaat om iemand te be-
schuldigen of af te straffen voor wat je overkomt. Maar
dat het gaat om voor de toekomst een oplossing te vin-
den en te bereiken, waar elk beter van wordt. Zodat niet
langer herhaling optreedt.
Als kind kan je gewoon zijn aan de minder goede relatie
met je mama of papa. Zij tonen weinig genegenheid, om-
dat het voortdurend botst, of omdat ze schijnbaar steeds
minder om je geven. Dit maakt het voor je ook moeilijk
om genegenheid te tonen. Genegenheid die er in het
diepst van je wel is, maar tegengehouden wordt door de
wrijvingen of de afstand die toeneemt. Dit ook om jezelf
345
te beschermen. De wrijvingen doen gemakkelijk meer af-
stand ontstaan. Dit om minder met elkaar in botsing te
komen. De afstand op zich is dan weer vaak een voe-
dingsbodem voor wrijvingen. Dit omdat je minder goed
hoogte hebt van elkaar en weinig praat. Zo dat gemak-
kelijk misverstanden en wantrouwen toenemen. Door
stappen te zetten voor een tussenweg tussen te dicht op
elkaar of te ver uiteen, is er wellicht minder gelegenheid
voor het ontstaan van spanningen.
Als ouders spanningen ervaren en hun geduld op raakt,
kunnen ze op twee wijzen naar je reageren. Ofwel willen
ze dat er bij je iets verandert en verhogen ze de druk naar
je en vallen ze je op een of andere wijze gemakkelijk aan.
Met dit of dat zijn ze niet akkoord, dit of dat moet veran-
deren. Ofwel geloven ze niet dat er bij je iets zal veran-
deren en willen ze zichzelf beschermen en veilig stellen.
Ze tonen dan minder interesse of zo goed als helemaal
geen meer. Op die manier stoort het hen minder wat je
zegt of doet. Je kan het als een teken zien dat op het mo-
ment dat je ouders zo doen, dit te maken heeft met hun
ervaren spanningen en het opgeraakt zijn van hun ge-
duld. Het kan maken dat je hiermee in je doen en laten
tijdelijk kan rekening houden.
De minder goede relatie met je mama en papa, maakt je
gemakkelijk ook emotioneel. Je bent ongelukkig, je vindt
het jammer dat het niet beter gaat. Wellicht ben je op-
gewonden en boos, en tegelijk angstig en gedrukt door
346
de situatie en de verergering ervan. Dit maakt ook jezelf
erg prikkelbaar, óf heel gevoelloos. Wellicht neemt dit
nog toe door wat je mama of papa in hun emotionaliteit
naar je tonen. Hun ongeduld steekt je aan en zet de toon.
Dit maakt het contact tussen je beide erg moeilijk. Emo-
ties worden geuit en afgereageerd op elkaar. Door de
aanwezige emoties sluit je je af voor wat je naar elkaar
wil uiten en wil laten zien. Zo riskeer je elk opgesloten te
raken in je gevoelens. Doordat je elkaar niet bereikt, kan
je hierop reageren met erg gevoelloos doen. Je doet
alsof het je niet raakt, en voor jezelf laat je je gevoelens
niet meer toe om jezelf te beschermen. Zo kom je beiden
onverschillig, koel en afstandelijk over. Zo probeer je el-
kaar op afstand te houden. Ik reageer toch niet meer op
wat je zegt of doet. Door de tussenweg te kiezen tussen
overspoeld worden door emoties of emoties achter-
wege te laten is er meer kans en gelegenheid om span-
ningen op te merken en te milderen.
Vooral op sommige momenten kan iets tussen je beide
op de spits gedreven worden. Niet steeds gaat het om
iets belangrijk, maar door de emotionaliteit gaat de re-
delijkheid verloren. Elk heeft dan de neiging zich te ver-
dedigen en zich niet te laten doen. Dit wordt vaak op de
spits gedreven door wat je elk ervaart bij wat je elkaar
zegt of doet naar elkaar toe. Je voelt de pijn en het ver-
driet. Tegelijk voel je je gerechtigd je zomaar niet te laten
doen. Hierdoor treedt gemakkelijk escalatie op. Je mama
347
of papa wil precies weten wat er is gebeurd. Jij wil je ver-
dedigen door niets meer te vertellen. Dit maakt gemak-
kelijk dat ze je zwijgen willen doorbreken. Dit door je nog
meer uit te vragen op een zeer onvriendelijke en dwin-
gende wijze. Waardoor je geneigd bent je nog meer te-
rug te trekken in je schelp. Waardoor ze je gemakkelijk
nog meer achterna komen en de druk nog verhogen. Zo-
dat je nog meer pogingen doet om hieraan te ontsnap-
pen. Deze escalatie kan erg ver gaan, zo dat het dreigt
uit de hand te lopen. Dit is vooral zo het principieel wordt
opgepakt, of zo het gebeuren gebruikt wordt om voor
elkaar iets te bewijzen. Je ouder kan willen dat de waar-
heid aan het licht komt. Of je ouder kan in het gebeuren
zoeken naar een bewijs van zijn gezag. Best kan verme-
den dat verdere escalatie optreedt. Dit kan door in de
mate van het mogelijke elkaar enigszins tegemoet te ko-
men en geen bijzondere reden te geven tegen elkaar te
keer te gaan. Dit vooral ook door een rustpauze in te
bouwen, zodat er later op een moment dat elk gekal-
meerd is, er rustiger en meer afstandelijk over kan ge-
praat worden. Ook kan wat zich afspeelt meer gericht op
het zoeken van een oplossing en het niet stil blijven staan
en vast komen te zitten in het ervaren probleem. Niet op
zoek te gaan naar oorzaken voor de vastgestelde proble-
men, maar vooral te zoeken naar middelen en hulpmid-
delen voor de door elk gewenste oplossingen en uitwe-
gen.
348
Wanneer je mama of je papa hun geduld verliezen, be-
tekent dat bijna steeds dat ze op dat moment of voor
langere tijd veel onmacht ervaren. Dit onmachtservaren
kan los van je staan. Het heeft, bijvoorbeeld, iets te ma-
ken met hun werk of met de verstandhouding tussen je
mama en papa, of ze zijn en voelen zich ziek, of ze lopen
met zorgen en problemen rond. Financiële, bijvoor-
beeld. Ze voelen zich ergens in mislukt. Het onmachtser-
varen kan ook met jezelf te maken hebben. Je doet iets
wat hen erg tegenvalt, je gaat weinig of niet in op wat ze
zeggen, vragen of verwachten. Het kan ook zijn dat ze
het moeilijk hebben met je manier van zijn. Je bent te
druk, je bent te gesloten, je bent niet gedisciplineerd ge-
noeg, of niet ernstig. Ze botsen dan herhaaldelijk op het
verschil tussen je en zijzelf en ze weten helemaal niet
hoe hier verandering in te krijgen. Hoe dat je stipter en
zorgzamer zou worden, bijvoorbeeld. Of hoe je in hun
ogen minder risico's zou nemen, of minder domme din-
gen zou doen. Door te zoeken naar een middenweg, zo-
dat ze minder met een gevoel van onmacht te maken
krijgen, kan heel wat spanning weggenomen. Zodra ze
terug een gevoel van vat hebben ervaren, zijn ze gemak-
kelijk minder geneigd te grijpen naar extreme en onaan-
gename dingen. De onmacht die hun grijpen naar over-
macht met zich bracht, verdwijnt dan naar de achter-
grond. Door dat jezelf, bijvoorbeeld, meer aanspreek-
baar bent, al was het maar om te praten en hen niet uit
349
te sluiten, zijn ze gemakkelijk zelf aanspreekbaar. Bij-
voorbeeld, om te praten en zijn ze minder geneigd wat
je wil of wie je bent uit te sluiten.
Je mama of papa hebben veelal in hun hoofd een beeld
over de omgang tussen hen als ouder en jij als kind en
hoe deze er zou moeten uitzien. Ze hebben een beeld
van hun rol als ouder, die ze deels overgenomen hebben
van hun ouders en aangevuld hebben met hun eigen
ideeën en ervaringen. Ze hebben een beeld van wat een
kind voor hen is en hoe dit reageert. Zoals het beeld van
een kind als nog onervaren, of dat binnen zekere veilige
grenzen dient gehouden. Ze hebben ook een beeld van
de interactie tussen je beide, ouder en kind. Zij als ouder
die je informeren en begrenzen en jij als kind dat luistert
en volgt. Naarmate dat de beelden die ze hebben niet
overeenstemmen met de concrete werkelijkheid, zullen
ze gemakkelijk spanning ervaren, met een zeker onge-
duld tot gevolg. Dit kan zijn omdat hun beelden, bijvoor-
beeld, niet langer passen, of omdat de leefomstandighe-
den ondertussen erg evolueerden. Er kan heel wat span-
ning weggenomen door te zoeken naar een tussenweg
die hen toelaat te ervaren dat ook een andere rol als ou-
der spelen toelaat een ander kind te ontmoeten in een
andere interactie. Ook kunnen ze zo ervaren dat dit geen
problemen hoeft te geven of een mislukking voor hen in-
houdt.
350
Vaak hebben we twee beelden van iemand. Er is voor je
het beeld van de meevallende mama of papa, en er is
voor je het beeld van de tegenvallende mama of papa.
Dit is ook zo voor je ouders, ook zij hebben twee beelden
van je. Zo hebben ze een beeld van het meevallende
kind, en hebben ze een beeld van het tegenvallende
kind. Op gespannen momenten wanneer je tegenover
elkaar komt te staan in een conflict of een twist, wordt
het gebeuren meestal verergert doordat je naar elkaar
toe je tegenvallende beeld van elkaar niet kan verstop-
pen en soms direct tot uiting brengt. Je mama en papa
ervaren dan niet alleen de concrete moeilijkheid, maar
ervaren hoe je het beeld van tegenvallende mama en
papa op een minder of meer expressieve wijze laat zien.
Er kan heel wat spanning weggenomen door langs beide
kanten bij het hier en nu te blijven en eerder gevormde
negatieve beelden niet uit te spelen. Zo dat ze het vinden
van een uitweg in het hier en nu niet verstoren en meer
medewerking kan bekomen.
Als kind zal je sowieso geneigd zijn de situatie voor hen
minder belastend te maken en hen niet zo geïrriteerd te
maken. Je zult niet steeds alles vertellen, of het wel ver-
tellen, maar minder zorgwekkend voor hen en meer ge-
doseerd in stukjes en brokjes, op het naar je aanvoelen
meest passende moment. Je zult ook niet steeds altijd
doen wat je vertelt of wat zij je vertellen te doen. Maar
iets dan doen buiten hun gezichtsveld of hun weten, zo-
dat dit hen niet aansteekt. Letten op hun gevoel is voor
351
je dan richtinggevend voor wat, hoe, waar, wanneer en
tegen wie je iets vertelt of laat zien. Intuïtief voel je dan
aan dat je binnen hun draagkracht hebt te blijven. Dit
door de draaglast die je voor hen vormt, te doseren. Dit
kan voor je een hele opgave zijn, hun draagkracht en
draaglast in het oog te houden, eventueel zelf hun
draagkracht voor hen te verhogen en de draaglast te ver-
lagen.
Gaan je mama of je papa naar je aanvoelen onheus met
je om, dan kan je gemakkelijk de neiging hebben je dit
erg aan te trekken en dit niet snel te vergeten. Je geheu-
gen is er ook op gericht negatieve ervaringen vast te leg-
gen, zodat je niet tweemaal hetzelfde pijnlijke zou moe-
ten meemaken. Je zoekt ook hoe best doorheen zulke
pijnlijke ervaringen te komen en ze op zijn best te over-
leven. Als je vaak in de werkelijkheid niet aan het onge-
duld van je ouders kan ontsnappen, tracht je dit te doen
in je beleven. Dit doe je gemakkelijk door in je gevoel af-
stand te houden van je ouders en afstand te nemen van
je pijnlijke gevoelens. Daardoor raak je op afstand van je
ouders en van jezelf, zo kan je beter de pijnlijke voorval-
len achter je laten. Door deze ontstane kloof evenwel,
sluit je je af voor je mama of papa en sluit je je af voor
jezelf. Deze overlevingsstrategie kan evenwel maken dat
je de weerbots ervan ondervindt. Iets of iemand uitslui-
ten wekt veel weerstand en verzet op. Door te kiezen
voor de tussenweg en toch voldoende openheid te to-
nen voor je mama en je papa en openheid voor wat in
352
jezelf leeft en omgaat, kan veel spanning worden voor-
komen.
Uiteraard heb je als kind recht op ouders die niet gemak-
kelijk hun geduld verliezen, zodat je je in een ontspannen
en veilige omgeving kan ontwikkelen. Toch kan de reali-
teit anders zijn, zodat je niet helemaal van dit recht ge-
niet. Dit maakt dat het moeilijker voor je is je onder deze
omstandigheden te ontwikkelen. Anderen kunnen je dan
zeker helpen. Je kan voor een deel van je ontwikkeling
op hen een beroep doen. Zij ook kunnen hulp voor je in-
roepen om de situatie thuis te verbeteren en te verande-
ren. Zo dat er meer hulp geboden wordt voor elk. En er
zo minder kans is dat ongeduld komt opzetten. Als jon-
gere kan je ook zelf die hulp inroepen en zo verandering
op gang brengen die elk ten goede komt. Je kan je hier-
voor wenden tot een Centrum voor Leerlingenbegelei-
ding (CLB) verbonden aan je school, of tot een Vertrou-
wenscentrum Kindermishandeling (VK), los van je
school.
Als kind niet met je pijn en verdriet aan de kant blijven
staan. Niet naar jezelf kijken alsof jij verantwoordelijk
bent. Maar als speler actie ondernemen, zodat verande-
ring mogelijk wordt voor elk. Je mama en je papa kunnen
heus wel anders zijn, hebben andere kanten in zich. Al-
leen lukken ze er momenteel niet in deze naar voor te
laten komen. Of is de situatie voor hen te ongunstig ge-
worden om zichzelf hiertoe te bewegen. Elke ouder wil
353
lukken, alleen lukt het niet op de huidige wijze. Anderen
kunnen hen en je hierin helpen om positieve krachten in
elk vrij te maken. Door de nodige informatie en steun
moet dit lukken. Aan je het initiatief om de eerste stap-
pen hiertoe te zetten, zodat voor elk de pijn en het ver-
driet kan weggenomen.
Ook al heb je de indruk dat je mama of je papa je de
schuld geven van hun ongeduld en ook al zeggen ze dit,
toch hangt dit erg samen met hun onvermogen hun le-
ven en de taken erin, zoals de zorg en opvoeding van je,
aan te kunnen. Door dit onvermogen en het negatief ge-
voel van niet te lukken dat dit meebrengt, reageren ze
krachtiger en worden ze gemakkelijker persoonlijker.
Ook al zijn zij verantwoordelijk voor hun zo reageren en
zouden ze hier meer vat op moeten hebben en zorgen
dat hier verandering in kan komen, toch krijg jij hiermee
te maken. Alle reden dat hierin verandering op gang ge-
bracht wordt, door anderen hierover te informeren.
Ook al is het niet aan je om je ouders minder gespannen
en meer geduldig te maken, toch zal je gemakkelijk po-
gingen hiertoe ondernemen. Bijvoorbeeld, door rustiger
te zijn en meer je best te doen. Of door over je gevoelens
en de gespannen relatie met hen te praten. Verandert er
niets bij deze pogingen, dan is er duidelijk een ernstig
probleem, dat helemaal los staat van jezelf. Je ouders
hebben dan zeker hulp nodig die jij helemaal niet kan
bieden, ook al eisen ze je hiervoor op. Bovendien kan dit
354
voortdurend uitkijken en je ouders ontzien, maken dat je
ontwikkeling hierdoor gehinderd wordt. Alle reden dat
er hulp zou geboden worden. Ook als je denkt dat er
geen verandering mogelijk is, is het zeker de moeite
waard het te proberen en iemand te zoeken met wie je
hierover kan praten en die je op weg kan helpen. Vind
je niemand in je buurt, dan kan je nog altijd bellen naar
de Kinder- en Jongerentelefoon ‘Awel’ op het gratis
nummer 102. Je hoeft er je naam niet te zeggen zo je dit
verkiest.
Als de omgang met je ouders steeds negatief aanvoelt
door hun opmerkingen en reacties, zoals vrijheidsbeper-
king of klappen krijgen, door hun verwijten en geuite
emoties, door uitsluiting en achterstelling, is het goed
dat hierin verandering komt. Zeker vooral zo je niet be-
grijpt hoe dit komt. Als kind mis je dan te veel wat bij een
positief aanvoelende omgang wel aanwezig is en met de
passende hulp kan mogelijk gemaakt worden.
Het is aan je ouders om voor je een basis te leggen voor
je zelfrespect en je zelfvertrouwen. Ontbreekt dit dan
kan jij voor jezelf enigszins die basis trachten leggen door
er vanuit te gaan dat je een waardig iemand bent die de
moeite waard is. Wat je ouders ook zeggen of doen kan
je voor hun rekening laten, los van jezelf. Je kan ze op-
vatten als samenhangend met een tekort in hen en in
hun leven, waardoor ze niet aan je behoeften weten te-
gemoet te komen. Het kan verband houden met een
355
jeugdtrauma van hen, of hun mentale toestand, of nog
hun middelengebruik. Het staat dan los van jezelf. Zo
kan je vrij blijven of loskomen van negatieve zelfspraak.
Hun tekort kan je steeds enigszins trachten compense-
ren door indien het kan zoveel mogelijk afstand houden
en emotioneel van hen los te komen. In plaats hiervan
kan je aansluiting zoeken tot anderen die je wel willen
helpen en steunen en enigszins je iets weten bieden wat
je te lang moest missen.
Wat wordt gemakkelijk in je actief
als je mama of je papa hun geduld verliezen :
onbegrepen worden
miskenning
spanning
schuld
tekortschieten
pijn
gemis
verdriet
gevoelloos
onmacht
weerstand
onwil
voorkomen
terugplooien op jezelf
vastlopen
356
hulp zoeken
je zelfrespect behouden
compensatie zoeken
357
Het geheugen
van het kind
Het geheugen van het kind als onbeschreven blad
Het geheugen van het kind is bij de geboorte min of
meer een onbeschreven blad. Alles wat het kind mee-
maakt, wat het verneemt, wat het voelt, slaat het op één
of andere manier op. Op deze wijze komt veel informatie
ter beschikking over zijn omgeving en zichzelf. Informa-
tie die het kan aanwenden om zo optimaal mogelijk te
kunnen inspelen op de omgeving rekening houdend met
zichzelf.
Wat het kind ontmoet in de buitenwereld en ervaart in
de binnenwereld slaat het op in geheugenschema's.
Hierdoor komt alles wat bij elkaar hoort samen in een
soort afzonderlijke repertoires. In deze repertoires
Het geheugen van een kind is bij de geboorte min of
meer een onbeschreven blad.
Alles wat het meemaakt, verneemt en ervaart, slaat
het op een of andere manier op voor later.
358
wordt alles tot een synthese gebracht als de best moge-
lijke representatie van wat het aantrof in de buitenwe-
reld en opgeroepen werd in de binnenwereld. Door wat
in het ene schema past ook een onderdeel kan vormen
van een tweede schema worden deze schema's aan el-
kaar gelinkt uit efficiency overwegingen. Zo komt alles
maar op één plaats voor en wordt een verwijzing ge-
maakt naar waar het nog aangetroffen wordt. Bijvoor-
beeld, kind en jong vormen elk één schema, beide sche-
ma's verwijzen naar elkaar.
Door deze synthese-opslag kan gemakkelijker een latere
gelijkaardige situatie of ervaring worden herkend, kan
hierop sneller tot een reactie gekomen, en kan ontdekt
in welke context buiten of in zichzelf iets moet aange-
wend. Op dat moment zal in de passende context een
geheugenschema worden geactiveerd. Zo kan het sche-
ma aangewend, tegelijk laat het ook toe zo nodig de no-
dige wijzigingen hierin aan te brengen. Ontmoet je een
kind, dan wordt het kindschema geactiveerd, zodat je je
onmiddellijk instelt om je op kindniveau verstaanbaar te
maken.
Neurologische onderbouw representaties
Ieder van ons slaat doorheen de tijd een veelheid van
herinneringen op. Elk van deze herinneringen heeft
zijn individuele representatie in de hersenen. Deze
359
Wat bijdraagt tot de snelle activering van een schema
zijn zo blijkt de eerste opgeslagen ervaringen, recente
ervaringen, negatieve ervaringen en duurzame ervarin-
gen. Komen gelijkaardige ervaringen in de realiteit op-
nieuw voor, dan leiden ze tot een gemakkelijke active-
ring van schema's waartoe deze ervaringen behoren.
Vanuit wat in opgeslagen schema's beschikbaar wordt
gesteld en vanuit de indrukken die van buitenaf worden
opgedaan kan snel een identificatie plaatshebben. Infor-
matie opgeslagen in het geheugen ontmoet zo informa-
tie van buitenaf en dit leidt tot snelle herkenning zodat
representaties zijn gecodeerd door neuronen die ac-
tief zijn bij opname van nieuwe informatie. De repre-
sentatie is als een puzzel die uit meerdere delen be-
staat, hier een patroon van zenuwcellen die de infor-
matie coderen.
Het oproepen van een herinnering vraagt om een ac-
tiveren van een voldoende hoeveelheid van de rele-
vante neuronen in de hersenen. Zo kunnen de puz-
zelstukken opnieuw in elkaar gezet om het geheel
opnieuw te creëren. Zo kunnen hersencellen selec-
tief gereactiveerd om een herinnering op te roepen.
Neurowetenschappers van Universiteit van Heidel-
berg ontdekten dat de geheugenherinnering verbe-
tert wanneer de niveaus van een specifiek eiwit in
deze neuronale cellen selectief worden verhoogd.
360
een reactie mogelijk wordt. Samenhangend met het
schemabegrip wordt ook gesproken over het recon-
structief geheugen. Hiermee wordt aangegeven dat het
geheugen niet eenvoudig reproductief is, maar veeleer
reconstructief. Herinneringen zijn zo geen letterlijke
weergave van specifieke ervaringen. Maar herinnerin-
gen zijn wel de verwerkte weergave van gelijkaardige er-
varingen. Eerdere ervaringen worden imaginair gerecon-
strueerd en ondergaan zo veranderingen. Reconstructief
wijst ook op cognities als delen die cognitieve schema's
als gehelen oproepen, zo als puzzelstukken die leiden
naar de puzzel. Zo wordt wat op diverse plaatsen in het
geheugen opgeslagen is, samengebracht. Neurologisch
verwerken onze hersenen wat we zien door te beginnen
met het kleine en door te gaan naar het grote. Als we
bijvoorbeeld, een kind zien, zien we eerst de visuele de-
tails, zoals de kleine gestalte en de beweeglijkheid en
plaatsen die informatie vervolgens in een soort context,
zo besluiten we tenslotte dat we naar een kind kijken. Zo
komen we tot abstracte zinvolle informatie.
Bij het zuiver herinneren evenwel zonder dat iets waar-
neembaars wordt aangeboden, blijkt het volgens recent
onderzoek van de universiteit van Birmingham net an-
dersom te gaan. De hersenen werken in omgekeerde
volgorde om herinneringen te reconstrueren. Ze werken
van het grote naar het kleine. Zo ontdekten ze dat de
hersenen bij het ophalen van informatie over iets, eerst
361
aandacht besteden aan de kernbetekenis als het oproe-
pen van de essentie en pas daarna meer specifieke de-
tails oproepen. Herinneringen lijken levendige beelden
die in ons innerlijk oog verschijnen, maar zijn in wezen
gereconstrueerde voorstellingen met een zekere verte-
kening.
Geheugen is alzo een reconstructief proces waarbij we
eerst abstracte informatie ophalen als we aan iets herin-
nerd worden, zoals een kind of een voorwerp. Pas na-
dien worden details opgehaald over het kind of het voor-
werp. Bijvoorbeeld, het kind is speels en nog klein en het
voorwerp dient om te spelen en is van hout.
Doordat onze herinneringen voorrang geven aan con-
ceptuele informatie zou dit tot gevolg hebben dat bij
elke herinnering de informatie iets abstracter en minder
afgelijnd wordt, met meer risico op vertekening.
De onderzoekers geven dus aan dat bij het zien van iets,
laag-perceptuele kenmerken sneller gedragsmatig wor-
den gediscrimineerd en eerder uit hersenactiviteit gede-
codeerd worden dan conceptuele functies op hoog ni-
veau. Dit patroon keert terug tijdens het herinneren,
waarbij reactietijden en hersenactiviteitpatronen nu
aangeven dat conceptuele informatie sneller wordt ge-
reconstrueerd dan perceptuele details. Deze bevindin-
gen ondersteunen een neurobiologisch model van het
geheugen, waarbij het ophalen van herinneringen een
362
hiërarchisch meerlagig proces is dat voorrang geeft aan
semantisch zinvolle informatie over perceptuele details.
Van bij de geboorte is het kind volop bezig met het aan-
maken, invullen en wijzigen van geheugeninhouden
en -schema's. Op een of andere manier slaat het de in-
drukken op in de hersenen als drager van het geheugen.
We zien dat van bij de geboorte in een relatief korte tijd
een uitgesproken groei en ontwikkeling van de hersenen
optreedt die zich weerspiegelt in een snelle toename van
massa en gewicht. Het zijn vooral de onderlinge verbin-
dingen tussen de zenuwcellen die onder invloed van op-
gedane indrukken en stimulering van de omgeving mas-
saal toenemen. Ook de zenuwcellen op zich ontwikkelen
zich verder en staan mee garant voor de ingeprente op-
slag van de opgenomen informatie. Hoe eerder een aan-
vang genomen wordt met het verwerken van waarne-
mingsindrukken vanuit contact met de omwereld en in-
teractie met volwassenen hoe sterker het neuraal net-
werk van het kind wordt uitgebouwd. Deze rijkdom aan
geheugenschema's met zijn talrijke verbindingen laat
het kind toe situaties beter te begrijpen en in nieuwe si-
tuaties zijn weg te vinden en voor ontmoete problemen
een degelijke oplossing te vinden.
Vastgesteld werd dat bij het opslaan van herinneringen
het brein voorrang geeft aan ervaringen die meest belo-
nend zijn. Volgens deze nieuwe studie aan Columbia
University herneemt het brein ervaringen bij het opslaan
363
en geeft het voorrang aan gebeurtenissen die erg belo-
nend waren. Dit voor het later opnieuw heroproe-
pen. Het filtert inconsequente gebeurtenissen uit.
Dit doet het brein door automatisch ervaringen te filte-
ren, herinneringen aan belangrijke informatie te bewa-
ren en het overige te laten vervagen. Zo zijn herinnerin-
gen geen nauwkeurige momentopnames van ervarin-
gen. Het voorrang geven aan belonende herinneringen
vraagt consolidatietijd. Dit is onmiddellijk na de belo-
ning, maar ook 's nachts gedurende de slaap wordt sa-
men de volgorde van gebeurtenissen gewijzigd.
Onthouden gebeurt bijgevolg niet willekeurig. Het brein
beschikt over mechanismen om automatisch herinnerin-
gen te bewaren die belangrijk zijn voor toekomstig ge-
drag. Om herinneringen het meest bruikbaar te maken
voor toekomstige beslissingen, moeten ze vormgegeven
in het geheugen door wat belangrijk is en dit voordat
keuzes worden gemaakt. Het precieze proces van ge-
heugenweergave in het brein is nog niet helemaal be-
kend. Dit proces omvat waarschijnlijk de hippocampus,
het hersengebied geassocieerd met langetermijngeheu-
gen en dopamine, een belangrijke stof voor het signale-
ren van beloningen. Ervaringen van overdag worden op-
geslagen in de hippocampus. 's Nachts tijdens de slaap
zou er een reactiveren van deze ervaringen plaatsvinden
dat leidt tot een als informatie verwerkte opslag voor
langere termijn in corticale gebieden van de hersenen.
364
Over het mechanisme van geheugenopslag in het lange-
termijn of blijvend geheugen is thans op basis van recent
onderzoek geweten dat een versterking van verbindin-
gen gepaard gaat met een verzwakking van andere ver-
bindingen. Zo verhoogt de versterking van synapsen van
een neuron het proteïne Arc dat naburige synapsen ver-
zwakt, zo blijkt uit onderzoek. Wanneer één verbinding,
een synaps genoemd, wordt versterkt, verzwakken on-
middellijk naburige synapsen op basis van de actie van
een cruciaal eiwit dat Arc wordt genoemd. Het verzwak-
ken van verbindingen is dus een actief proces en niet zo-
zeer een kwestie van verloren gaan van verbindingen
wegens niet relevant of niet betekenisvol. Arc is dus be-
langrijk voor de communicatie en uitwisseling tussen
neuronen en voor het vastleggen van nieuwe ervaringen
in het geheugen en het zo omzetten van nieuwe ervarin-
gen in herinneringen. Het eiwit zorgt voor hersen- en
leerplasticiteit. Zo is het met name grotendeels uitgeput
bij Alzheimer, een vorm van dementie. Normaal wordt
het aangezet tijdens het leren en snel afgezet wanneer
niet langer nodig. Ook kan de aanmaak en aanwending
van Arc een belangrijk element zijn bij autisme.
Geweten is dat tijdens de slaap een geheugenconsolida-
tieproces in de hersenen plaatsvindt. Nieuwe herinne-
ringen die tijdelijk opgeslagen zijn in de hippocampus
gaan als informatie geleidelijk over naar de neocortex
voor lange termijn geheugenopslag.
365
Gevolgen van geheugenwerking
Voor de reactie van het kind is het erg bepalend wat het
kind zich hoe herinnert in welke context. Herinnert het
kind zich iets als positief en toegankelijk, of herinnert het
kind zich iets als negatief en ontoegankelijk. Of nog is de
herinnering erg ambivalent, met positieve en negatieve
elementen, als uitnodigend maar tegelijk erge weer-
stand oproepend.
De hersenen moeten voortdurend opties afwegen, be-
slissingen nemen, en reageren op uitkomsten, bijvoor-
beeld, wanneer een voorspelling op basis van eerdere
ervaringen gebruikt om een beslissing te nemen, niet
overeenstemt met de werkelijkheid. De beschikbare op-
ties om een beslissing of keuze te maken kunnen een
reeks potentiële positieve of negatieve gevolgen met
zich meebrengen die tijdens dat besluitvormingsproces
worden geëvalueerd. Dit moet toelaten gevaar zo effici-
ent mogelijk te vermijden en proberen geen fouten te
maken in voorspellingen. Komen voorspellingen toch
niet uit dan reageren specifieke neuronen om alles te
kunnen bijsturen. Het zijn neuronen die cruciaal zijn
voor het opmerken van fouten. Ze doen dit door het
werkelijke beeld van hun omgeving te vergelijken met
het voorspelde beeld dat ze hebben geleerd op basis van
eerdere ervaringen om positieve uitkomsten te berei-
ken.
366
Hoe de hersenen helpen goede keuzes te maken en goede
beslissingen te nemen op basis van opgeslagen ervarin-
gen in het geheugen
Keuzes maken en beslissingen nemen werden tot hier-
toe gelokaliseerd in de frontale cortex van de hersenen
die hiertoe geïntegreerde globale berekeningen zou ma-
ken.
Onderzoekers van de Yale Universiteit hebben evenwel
recentelijk ontdekt dat drie verschillende circuits die ver-
binding maken met verschillende hersenregio's actief
zijn bij het nemen van respectievelijk goede beslissingen,
slechte beslissingen en bij het bepalen welke van die ge-
maakte keuzes in het verleden in het geheugen moeten
worden opgeslagen voor later gebruik. Er blijken ten
minste drie individuele processen een rol te spelen die
op unieke manieren worden gecombineerd tot het ne-
men van goede beslissingen. Zo wordt er een goede-
keuze circuit of een slechte-keuze circuit actief al naar-
gelang van een positieve of negatieve ervaring. Een
derde circuit legt de herinneringen aan de goede en
slechte ervaringen vast. De drie samen spelen een cru-
ciale rol bij de besluitvorming.
De besluitvorming blijft dus niet beperkt tot de orbitale
frontale cortex als zetel van het hogere orde denken. In
plaats daarvan voeren hersencircuits van de orbitale
367
frontale cortex die verbinding maken met diepere her-
sengebieden drie verschillende besluitvormingsbereke-
ningen uit.
Het goede-circuit zorgt ervoor dat in een situatie iets
wordt herhaald. Het slechte circuit zorgt ervoor dat in
die situatie iets wordt vermeden. Het geheugen-circuit
is cruciaal bij de beslissing in die situatie iets al dan niet
te herhalen na een aantal goede of slechte ervaringen en
hun relatief aantal.
Vooral ouders die ervaren dat hun kind niet meewil, kun-
nen er rekening mee houden dat hun kind eerder nega-
tieve ervaringen opdeed, of vreest negatieve ervaringen
te zullen opdoen, of beide samen. Of nog dat hun kind
eerder beperkte ervaringen opdeed en weinig of niet
vertrouwd is met de situatie die zich voordoet. Of nog
enkel ervaring had met een situatie die erg of volledig
verschillend is met wat het nu ontmoet. Met andere
woorden, er kan een grote afstand zijn tussen eerdere
indrukken vastgelegd in het geheugen onder de vorm
van meest representatieve voorstelling van zijn, van rea-
geren en context gekoppeld aan gevoelens en waarde-
oordeel enerzijds en de zich aanbiedende realiteit an-
derzijds. Zo wordt het kind afgeremd in zijn reageren en
wil het eerst hoogte krijgen om zijn opgeslagen indruk-
ken te verifiëren en zo mogelijk bij te stellen en aan te
vullen. Nieuwe indrukken worden in geheugenschema's
bijgeschreven, niet overschreven. Er heeft als het ware
368
een beoordeling plaats van wat reeds werd opgeslagen
en er heeft een updating plaats op basis van nieuwe in-
formatie. Zo kunnen er verschuivingen in de schema's
optreden, niet echt veranderingen. Iets dat of iemand
die het kind niet graag mocht zal het mogelijk nu liever
hebben, maar daarom nog niet graag of liefhebben. Iets
dat of iemand die het kind graag mocht zal het mogelijk
minder lief hebben, maar daarom nog niet ongraag of
niet liefhebben. Duidelijk kunnen negatieve ervaringen
met iets of iemand verbonden blijven, ook al treden later
vanuit positieve ervaringen verschuivingen op. De opslag
van de negatieve ervaring is niet verdwenen en dit deel
kan in een gelijkaardige context steeds opnieuw worden
geactiveerd, niet steeds als gebeuren, maar wel als ge-
voels-, waarde- en gedragsreactie.
Uit nieuw hersenscan-onderzoek van de Britse Univer-
sity of Cambridge komt naar voor dat meer recente er-
varingen toegevoegd worden aan eerdere ervaringen
maar met een groter gewicht. Het hersencentrum
amygdala haalt relevante ervaringen op als iemand een
beslissing moet nemen. Maar die ervaringen krijgen niet
hetzelfde gewicht. De voorste insula als klein gebied in
het voorste deel van de hersenen beoordeelt ervaringen
op ouderdom en schat de meest recente hoger in. De
grotere betekenis van recente ervaringen is te wijten aan
het samenspel van de twee hersencentra, de amygdala
en de voorste insula. Beide worden geactiveerd wan-
369
neer iemand beslissingen neemt op basis van ervarin-
gen. De amygdala om relevante herinneringen op te ha-
len, de voorste insula om ze op ouderdom te beoorde-
len. Nieuwe ervaringen hebben hierbij een groter aan-
deel in de algehele beoordeling en krijgen een groter ge-
wicht bij het nemen van beslissingen.
Uit nieuw onderzoek van de Universiteit van Californië,
Davis blijkt dat specifiek de hippocampus als onderdeel
van de hersenen afzonderlijke verre gebeurtenissen met
elkaar verbindt tot één verhaal. Deze verbinding tot één
samenhangend verhaal verbetert het onthouden. De
hippocampus zorgt ervoor dat coherente herinneringen
met elkaar verweven worden. Als het bij een tweede ge-
beurtenis komt, grijp het hierdoor terug naar een eerste
gebeurtenis en neemt het een deel ervan op in het
nieuwe geheugen. Bij het herinneren zorgt een éénge-
worden coherent verhaal ervoor dat de hippocampus
over de tweede gebeurtenis meer in de herinnering ac-
tiveert dan wanneer niet verbonden. Meerdere delen
van de hersenen staan mee in voor het geheugenproces.
Hierbij staat de hippocampus specifiek in om in de loop
van de tijd ervaringen bij elkaar te brengen en ze te vor-
men tot verbonden verhalende herinneringen.
Ouders die om een of andere reden het geheugenbeeld
dat het kind had van iets of van hen erg verstoorden,
kunnen ervaren hoe moeilijk het kind het heeft om hier
overheen te groeien, zijn spontaniteit te hervinden en
370
toch niet steeds enige voorzichtigheid of weerstand te
tonen. Ook al is deze verstoring uitzonderlijk en komt ze
zelden voor, toch kan ze betekenisvol zijn voor zijn ver-
dere omgang. Soms kan het kind afstand houden en zich
defensief of zelfs preventief aanvallerig opstellen, soms
kan het kind erge inspanningen doen om een herhaling
van deze uitzonderlijke ervaring opnieuw te laten plaats-
hebben. Soms kan het kind een afgesloten en weerloze
indruk geven, zo geen herhaling kan voorkomen of kan
ontlopen. Het kind tracht het soms te redden door erva-
ringen uit elkaar te houden en de negatieve te ontken-
nen of als uitzonderlijk te bestempelen. Ofwel onder-
neemt het kind dus iets in de realiteit, ofwel in de inter-
actie, ofwel iets op mentaal vlak.
Zo kunnen ouders die hun slapend kind even achterlie-
ten terwijl het tijdens die afwezigheid ontwaakte, erva-
ren hoe moeilijk het is het vertrouwen van het kind in je
als ouder te herstellen. De vanzelfsprekendheid van het
kind is geschonden. Het kind zal mogelijk erg op zijn
hoede zijn niet opnieuw zo iets te moeten meemaken.
Het kind wil mogelijk niet alleen in zijn bedje blijven om
het risico op herhaling te voorkomen.
Zo kunnen ook ouders die hun zelfcontrole tegenover
hun kind even verloren merken hoe erg dit doorwerkt in
de omgang van het kind naar hen toe. Het kind doet mo-
gelijk erg zijn best om herhaling te vermijden, of het kind
houdt afstand en doet defensief of zelfs aanvallerig, of
371
het kind trekt zich op zich terug en sluit zich af mogelijk
voor een deel van de realiteit zo komt een onvermijd-
bare herhaling minder hard aan, het kind houdt hierdoor
evenwel nog weinig rekening met je en je verwachtin-
gen. Ook al doe je zelf als ouder erg moeite het kind er
overheen te helpen met je rustig en vriendelijk zijn, of
kom je het kind achterna en tracht je dicht bij het kind te
zijn, of zoek je toegang tot het kind door met het kind te
praten, toch kan dit een tijd doorwerken voor het kind
meer open is. Zeker wanneer de eerste contacten met
het kind al minder vlot verlopen, bijvoorbeeld omdat het
kind niet gewenst was of omdat het kind gemakkelijk en
veelvuldig ontroostbaar weent, of zo er een erg nega-
tieve ervaring was voor het kind, of zo je meermaals zo
reageert, of er recent zo een uitval van je was. Zo kan het
schema van je dat het kind zich vormt en dat het aan-
wendt in contact met je minder gunstig zijn of stilaan
worden. Dit schema houdt dan een minder gunstige om-
gang met je als ouder in : het kind durft weinig, het is
afzijdig of lijkt afgesloten. Het schema betekent voor het
kind de best mogelijke omgang vanuit de ervaringen die
het eerder opdeed.
Soms merken ouders dat de relatie met hun kind minder
goed is, alsof ze veel krediet bij hun kind hebben verlo-
ren. Het kind lijkt ook niet echt te reageren op hoe ze
momenteel tegenover hun kind zijn en doen. Het lijkt
alsof wat er eerder tussen hen als ouder en het kind was,
372
blijft doorwerken. Alsof eerdere ervaringen en erbij ho-
rende gevoelens en oordelen werden opgeslagen en nog
altijd van tel zijn in de openstelling en reactie in het nu.
Het lijkt alsof huidige inspanningen stuklopen op eerdere
spanningen die er waren. Doordat ervaringen steeds
worden bijgeschreven en niet overschreven in het ge-
heugen kan het nog een hele tijd volgehouden inspan-
ningen vragen vooraleer er merkelijke verschuivingen
optreden in de samenvattingen. Samenvattingen die de
best mogelijke voorstelling en omgang weergeven zoals
opgeslagen in de geheugenschema's, waarbij ook reke-
ning wordt gehouden met de mee opgeslagen gevoelens
en waardeoordelen.
Ouders kunnen over deze onderkoelde of gespannen re-
latie met hun kind erg teleurgesteld zijn. Vaak zoeken ze
een verklaring in hun kind en schrijven het toe aan ken-
merken of tekorten bij hun kind. Het kind kan geen con-
tact leggen, of kan zijn gevoelens niet uiten, het kind is
niet sensitief of juist oversensitief, er is eigenzinnigheid
of opzet bij het kind, enzomeer. Ze gaan dan voorbij aan
ervaringen van het kind en zijn omgangspogingen hier-
mee. Ze gaan ook voorbij aan de oorsprong van deze er-
varingen en de ontstane omgangsmechanismen. Het in-
teractieve van deze processen wordt niet opgemerkt. Zo
merken ouders ook niet hun mogelijk aandeel in ont-
staan en blijven voortduren en hoe hierop invloed te
kunnen uitoefenen. Gemakkelijk brengen ze op het kind
de indruk over dat de minder goede affectieve band en
373
verstandhouding aan het kind en zijn onvermogen ligt.
Hierdoor wordt het kind gemakkelijk al bij voorbaat ont-
moedigt wat aan deze relatie te kunnen doen. Het kind
kan hierdoor een minder positief zelfbeeld ontwikkelen
opgeslagen in zijn geheugen : het valt de omgeving en
zichzelf tegen. In verder contact met de omgeving acti-
veert het kind dan gemakkelijk dit geheugenbeeld van
zichzelf waardoor de omgang bemoeilijkt wordt.
Soorten geheugens
Er wordt onderscheid gemaakt tussen het kortetermijn-
geheugen of werkgeheugen en het langetermijngeheu-
gen of opslaggeheugen. In het eerste wordt informatie
tijdelijk vastgehouden om een mentale activiteit te kun-
nen uitvoeren, zoals een keuze maken of iets berekenen.
In het tweede wordt informatie blijvend opgeslagen voor
later gebruik bij herinnering.
Een team van New York University wist nu recent het for-
maat van werkgeheugenrepresentaties in de hersenen
te onthullen. Het werkgeheugen als het vermogen om
informatie voor korte tijd op te slaan vormt een bouw-
steen voor de meeste van de hogere cognitieve proces-
sen. Bekend was reeds dat visuele informatie over let-
ters en cijfers wordt gehercodeerd in op geluid geba-
seerde codes die worden gebruikt voor het verbaal
werkgeheugen. Het feit dat bij het uitspreken letter- en
374
cijfergeluiden worden vastgehouden geeft reeds aan dat
het werkgeheugen opnieuw hercodeert.
Bij de opname van visuele informatie blijkt nu dat alleen
taakrelevante kenmerken worden geëxtraheerd en op-
nieuw gecodeerd in een gedeeld geheugenformaat, zo-
als bijvoorbeeld in de vorm van een abstracte lijnachtige
vorm of patroon onder een hoek om de oriëntatie van
een voorwerp of de richting van de beweging ervan weer
te geven.
Eenzelfde lijnachtige weergave dus voor een oriëntatie
of een beweging, en niet voor alle andere visuele details
zoals ruimtelijke frequentie en contrast. Hersenen la-
ten hierbij taakirrelevante functies weg en coderen taak-
relevante functies in geheugenformaten die zowel effici-
ent zijn als verschillend van de perceptuele invoer zelf.
Het werkgeheugen zal dus niet alles onthouden maar al-
leen een samenvatting van de oriëntatie of bewegings-
richting, bijvoorbeeld. Zoals een enkele lijn (zoals een
aanwijzer of pijl) om de oriëntatie (bijvoorbeeld omhoog
en naar links) weer te geven of de bewegingsrichting (bij-
voorbeeld omhoog en naar links). Het visuele geheugen
is hierbij flexibel en kan abstracties vormen van wat te
zien is.
Wat het langetermijngeheugen betreft beschikt het
kind, net als wij, naast het geheugen voor opgeslagen in-
houden of inhoudelijk geheugen, over een emotioneel
375
geheugen. Hierin worden kenmerken van situaties aan
emoties gekoppeld. Een gevaarlijke situatie wordt bijge-
volg onmiddellijk opgemerkt en roept angst in het kind
op, waardoor het onmiddellijk geneigd is te reageren, zo-
dat het gevaar kan vermeden of overwonnen. Dit emoti-
oneel geheugen reageert razendsnel zonder dat het no-
dig is zich ten volle bewust te worden van een situatie
door ze te herkennen of ze zich te herinneren zoals via
het inhoudelijk geheugen. Hierdoor is een maximale be-
veiliging en weerbaar weten omgaan met de emotie-op-
wekkende situatie mogelijk. Alle inkomende waarne-
mingsprikkels van het kind gaan langs dit emotionele ge-
heugen en zo iets eerder geregistreerd werd, worden in
dit geheugen hevige emoties opgewekt die alarm slaan
en het kind activeren om iets te ondernemen, zodat de
moeilijkheid kan overwonnen, bevroren of vermeden.
Een nare emotionele ervaring eens vastgelegd in dit
emotioneel geheugen, zal gemakkelijk aanleiding geven
tot een emotionele reactie zo opnieuw elementen ervan
zich durven voordoen. Zo nodig zal de omgeving of het
kind zelf deze emotionele reactieneiging moeten bijstu-
ren zo de realiteit niet tot deze emotionele activering
noopt. Zo kan het kind erg onrustig worden in de nabij-
heid van een erg boze ouder die evenwel nu niet een uit-
val doet tegen het kind maar tegen een ander iemand.
De omgeving of het kind zal zich zelf tot kalmte moeten
aansporen, zoniet dreigt het kind erg gespannen te blij-
ven en zo te reageren.
376
Verder is er nog het autobiografisch geheugen waarin al
onze persoonlijke ervaringen worden opgeslagen. Het
wordt soms beschouwd als een deel van het episodisch
geheugen, dat aan plaats en tijd gebonden is. Episodi-
sche herinneringen hebben een uitgesproken waar en
wanneer component. Neurowetenschappelijk onder-
zoek toont aan dat het hersengebied dat ruimtelijke in-
formatie verwerkt, dicht in de buurt ligt van datgene dat
verantwoordelijk is voor de ervaring van tijd. Het net-
werk van hersencellen waarvan neuronen coderen voor
de subjectieve beleving van tijd, bevindt zich in een her-
sengebied dat grenst aan datgene waarin andere neuro-
nen voor de ruimte coderen. Het netwerk codeert niet
expliciet de tijd, maar eerder een subjectieve tijd afge-
leid van de voortdurende ervaringsstroom. Dit laat toe
dat de hippocampus een uniforme weergave kan op-
slaan van wat, waar en wanneer.
Kinderen van ouders die regelmatig vroegen naar voor-
bije gebeurtenissen en er samen gedetailleerd over
praatten, leken een meer ontwikkeld autobiografisch ge-
heugen te hebben, dat verder terugging in het persoon-
lijk verleden.
Wat in het geheugen van je kind wordt opgeslagen
Op een of andere manier slaat het kind ook zijn eigen
gedragservaringen op samen met het gevoelsmatig oor-
deel van succes of mislukking. Dit heeft tot gevolg dat
377
het een eerder gedrag in een zich herhalende situatie ge-
makkelijker of frequenter zal activeren zo het een gun-
stig gevolg had voor het kind. Dit heeft ook tot gevolg dat
het een eerder gedrag dan geen of geen gunstig gevolg
had in een situatie minder gemakkelijk of minder fre-
quent en uiteindelijk helemaal niet meer zal activeren.
De link tussen een situatie en het gedrag wordt in het
geheugen in het eerste geval versterkt. De link tussen
een situatie en het gedrag wordt in het geheugen in het
tweede geval verzwakt. Het aangeleerde gedrag is niet
steeds wat de ouders verkiezen : als ouder reageer je
soms met negatieve aandacht op wat het kind zegt of
doet. Deze negatieve aandacht kan dan herhaling van
wat het kind zegt of doet aanwakkeren.
Zo kan een emotionele uitval van het kind, zoals schreeu-
wen, opwinding, wenen ertoe leiden dat je als ouder uit-
eindelijk toch aandacht geeft, en hierop reageert met de
uitval te willen terugschroeven, maar dat je uiteindelijk
toch toegeeft om erger te voorkomen. Het kind slaat dan
op een of andere wijze in zijn geheugen op dat schreeu-
wen, opwinding en wenen een manier is om uiteindelijk
toch gehoor te vinden en invloed te hebben. De kans
neemt dan toe dat het kind hier gemakkelijk of frequent
toe komt zo het iets wil bereiken bij je. Als ouder kan je
dit voorkomen door op zo moment duidelijk aan te ge-
ven dat je enkel wil luisteren als het kind ophoudt met
zijn schreeuwen, zijn wenen en dat het rustig wordt. Dit
luisteren betekent nog geen involgen. Zo je involgt kan
378
je aangeven dat dit enkel kan zo het kind emotioneel rus-
tig blijft en verder is. Belangrijk is dat het kind registreert
dat rustig zich uitdrukken en rustig reageren een voor-
waarde is voor resultaat en dat het kind registreert dat
deëscalatie meer begrip, redelijkheid en inschikkelijk-
heid met zich meebrengt.
Kinderen slaan niet alleen hun eigen gedragservaringen
op. Ook slaan ze het al niet succesvol zijn van het gedrag
van betekenisvolle anderen uit hun onmiddellijke omge-
ving op. Dit zonder dat ze onmiddellijk dit gedrag zelf
moet uitvoeren. Dit kan tot gevolg hebben dat een suc-
cesvol modelgedrag wordt geïmiteerd. Dit gebeurt ge-
makkelijk zo het wordt opgemerkt bij iemand waar ze
naar opkijken omdat die invloedrijk is. Deze nabootsing
kan zich dan voordoen zo in een gelijkaardige situatie
en/of zo het kind met gelijkaardige gevoelens en behoef-
ten geconfronteerd wordt. Er ontstaat dan in het geheu-
gen een link tussen situatie of aanwezig gevoel en het
modelgedrag.
Als ouder kom je soms terecht in een situatie waarin je
vaststelt dat enkel nog eisen en dwingen resultaat ople-
veren. Een kind kan gemakkelijk dit gedrag overnemen
zo het zelf iets wil doordrukken. Zo kom je in een situatie
van wederzijds eisen stellen en dwingen terecht zo je iets
van elkaar gedaan wil krijgen. Het kind imiteert dan je
manier van iets weten bereiken. Wil je hier tegenin gaan,
379
dan kan het helpen zelf een ander modelgedrag te to-
nen, zoals het kind aanspreken op en voor iets. Zo kan je
model staan voor ook als ouder op en voor iets aange-
sproken te worden. Via praten en stimuleren kan je dan
merken reactie bij elkaar te bekomen. Door zelf eisen en
dwingen achterwege te laten, kan je zeker zijn dat het
kind dit niet van je heeft opgestoken en in zijn geheugen
heeft vastgelegd.
De situatie waar het kind op een bepaald moment voor
staat en de mogelijke reactie hierop zullen erg gekleurd
zijn door wat het kind in zijn geheugen heeft opgeslagen.
Herkent het deze situatie als vertrouwd en gunstig, of
herkent het deze situatie weinig of als ongunstig. Hoe
voelt deze situatie vanuit zijn emotioneel geheugen aan
als oké of mogelijk niet oké voor het kind. Wil het zich
voor deze situatie openstellen, ertegenin gaan, zich erin
schikken of ze juist ontvluchten. Welke reactie wordt in
zulke situatie bij het kind vanuit eerdere leerervaringen
gemakkelijk geactiveerd en welke reactie niet. Welke
eerder geregistreerde reactie van zijn omgeving komt in
die situatie mogelijk als model in aanmerking.
Ook een bepaalde relatie kan erg gekleurd zijn door eer-
dere voorvallen. Zo kan een sterke affectieve band
groeien, maar soms ook afstand en weinig of negatieve
gevoelens. Ook hier zullen geactiveerde beelden van el-
kaar, het emotioneel geheugen en de aangewakkerde
gedragsreacties vanuit wat zelf als bruikbaar ervaren of
380
als bij elkaar opgemerkt een belangrijke rol spelen. Soms
zijn in verschillende contexten meerdere relaties moge-
lijk. Ze worden dan specifiek in die context geactiveerd,
in een andere context treedt dan een andere relationele
band naar voor.
Als ouder kan je soms merken dat eten, zich kleden, in
bad gaan of slapengaan van het kind telkens ernstige
problemen geeft en steeds opnieuw relationele spannin-
gen oproept. De hele situatie wekt bij het kind veel weer-
stand en verzet op. Ook jijzelf wordt dan gemakkelijk erg
ongeduldig en dwingend. Het kan dan erg behulpzaam
zijn rekening te kunnen houden met wat in het geheu-
gen van het kind opgeslagen is, te achterhalen hoe
hierop zou kunnen ingespeeld worden en te weet te ko-
men hoe dit op termijn zou kunnen bijgestuurd en aan-
gevuld worden.
Opgeslagen relationele ervaringen
Soms kan je ook merken dat het geheel tussen je beide
minder vlot verloopt. Je kan dit dan trachten begrijpen
vanuit wat het kind in het verleden heeft geregistreerd.
Tegelijk kan je inspanningen doen om voor de toekomst
hier stapsgewijze verandering in te weten brengen door
nieuwe indrukken en ervaringen aan te bieden. Doordat
dit in het geheugen wordt bijgeschreven, kan het een
hele tijd volgehouden inspanning vergen vooraleer een
381
merkelijke verandering kan optreden, die er evenwel ze-
ker komt zo een gunstige richting kan uitgegaan worden.
Het begint allemaal vriendelijk. Je vraagt het kind wat
rustiger te zijn. Voor het kind is dan duidelijk dat je ge-
spannen bent en dat het dan weinig verschil uitmaakt
hoe het hierop reageert. Het enige wat het kind kan
doen is zijn oren dichtstoppen voor de verwijten en be-
schuldigingen aan zijn adres. Dit gebrek aan reactie van
zijn kant op je uitval irriteert je in deze situatie telkens
geweldig. Je zult dit niet toelaten en vaart heftig tegen
hem of haar uit. Hierop reageert het kind met een 'glim-
lach' als teken van herkenning van het gebeuren. Deze
hautaine houding neem je niet en je laat hem of haar al-
leen achter.
Het beeld dat het kind zich gevormd heeft van je zo zijn
en de defensieve en zich afsluitende reactie hierop gaan
terug op wat opgeslagen ligt in het geheugen van het
kind. Het kind zal moeten ervaren dat je vraag om rusti-
ger te zijn geen teken is van zelf onrustig zijn, maar een
uitnodiging waarop niet met zich afsluiten moet gerea-
geerd worden. Het kind zal moeten ervaren dat iets on-
dernemen enig effect op je gespannen zijn heeft zodat
het niet uitkomt bij hulpeloosheid. Het kind zal moeten
ervaren dat zich op zich terugtrekken niet datgene is wat
de omgeving zelf model staat. Zoniet zal het geheugen
gemakkelijk eenzelfde interpretatie van de situatie acti-
veren en zal deze interpretatie steeds weer opnieuw
eenzelfde reactie bij het kind wekken en zal dit gebeuren
382
zo de situatie de kenmerken vertoont voor deze inter-
pretatie en bijhorende reactie. Het geheugen is vaak de
realiteit al voor en stuurt de interpretatie en de reactie
bij voorbaat een bepaalde richting uit, ook al blijkt de re-
aliteit ditmaal anders te zijn of probeer je dit.
Het kind houdt niet erg van je, ook al probeer je hierin
verbetering te krijgen. De emotionele uitvallen tegen-
over het kind achtervolgen je en de relatie met het kind
dan. Pas als het kind het kan aanvoelen dat je uiteindelijk
lief bent en je uitvallen maar uitzonderingen, kan er ver-
andering komen. Het kind denkt dan niet langer dat je
als ouder probeert vriendelijk te zijn maar uiteindelijk
naar boven komt dat je het niet zo graag hebt of kan uit-
staan. Met andere woorden dit in je geheugen ligt opge-
slagen. Het is dit wat het kind tracht te achterhalen.
Maar het kind kan dan denken dat je als ouder probeert
kwaad op hem of haar te zijn, maar dat je het niet lang
volhoudt, omdat je het te graag ziet of er te veel om
geeft. Met andere woorden dit in je geheugen ligt opge-
slagen, wat zo duidelijk is dat het je het niet kan verber-
gen. Het is dit wat het kind wil achterhalen en weten. Zo
weet het ook of het een ander omgangsschema naar je
toe kan activeren. Omgang met de lieve ouder en niet
met de ongeïnteresseerde of passief-vijandige ouder.
Als ouder voel je intuïtief aan dat zo de interactie van het
kind met iets in de omgeving of met je fout gaat dit mo-
gelijk gevolgen heeft voor nadien. Zeker zo het vaak of
383
langdurig fout gaat. Steeds moeilijker wordt dat het zich
niet zou herhalen of dat je niet zou hervallen. Steeds
moeilijker wordt het dat het anders zou zijn en hoe dit te
bereiken. Langs beide zijden kan er de ervaring zijn van
het niet lukken en niet te kunnen lukken. Vandaar de
noodzaak tijdig hier iets aan te kunnen doen om deze ge-
heugenspoorvorming te voorkomen.
Wat en hoe herinneren
Om de wereld te kunnen begrijpen worden objecten,
personen, acties, gebeurtenissen en situaties geordend
in diverse categorieën of concepten. Zo zal voor een kind
een begrip als speelgoed vooral kenmerken bevatten,
zoals klein, plastic en felle kleuren. Ook zijn er handelin-
gen aan verbonden, als hoe er mee om te gaan en te spe-
len. Tenslotte zijn er situaties en gebeurtenissen waarin
ze passen, zoals de speelbak en speeltijd. Zulke concep-
ten en overeenkomstige hersengebieden worden niet al-
leen geactiveerd in het brein wanneer aanwezig, maar
ook als het begrip, bijvoorbeeld speelgoed, wordt ge-
hoord bij benoeming of als er aan wordt gedacht. Ook
dan worden dezelfde hersenregio's geactiveerd als wan-
neer aanwezig en worden dezelfde kenmerken van
speelgoed opgeroepen en voorgesteld.
Recent onderzoek van het Max Planckinstituut stelde nu
vast dat niet steeds het hele concept en bijhorende her-
senregio's worden geactiveerd. Maar dat afhankelijk
384
van de concrete situatie of aandacht, vooral die kenmer-
ken en hersenregio's worden geactiveerd die relevant
zijn in de concrete situatie of de gerichte aandacht. Zo
kunnen vooral de kenmerken opgeroepen bij herken-
ning, of vooral de omgang bij gebruik. Is er, bijvoorbeeld,
vooral interesse voor speelgoedgeluiden, zoals bij knuf-
fels, dan worden vooral de overeenstemmende gehoor-
regio's actief. Is er een gericht zijn op het ermee spelen,
dan worden de sensomotorische hersenregio's actief die
aan de basis liggen van de spelbewegingen. Naast deze
zintuig- en actieafhankelijke hersengebieden bleken er
ook gebieden die zowel het zintuiglijke als de bijpas-
sende acties verwerken. Zo is er de linker inferieure pa-
riëtale lobulus die actief wordt bij interesse in beide as-
pecten.
Daarnaast werd ontdekt dat er naast waarnemings- en
actiekenmerken, er andere criteria moeten zijn voor or-
dening van meer abstracte begrippen, zoals houden van
of leeftijd (jong, volwassen, oud), waarvoor andere her-
sengebieden actief worden, zoals de anterior temporale
kwab die concepten abstract verwerkt los van waarne-
mingsindrukken.
Zo werd gekomen tot een hiërarchisch model over hoe
conceptuele kennis wordt weergegeven in het menselijk
brein. Informatie zou van het ene hiërarchische niveau
naar het volgende doorgegeven worden terwijl het tel-
kens meer abstract wordt. Op het laagste niveau zijn er
385
de hersengebieden die individuele waarnemingsindruk-
ken en acties verwerken. Deze geven hun informatie
door aan de hersenregio's die tegelijk gekoppelde waar-
nemingen en acties verwerken. De abstracte hersenge-
bieden verwerken eigenschappen die losstaan van waar-
nemingsindrukken op het hoogste niveau. Hoe abstrac-
ter een kenmerk, hoe hoger het niveau waarop het
wordt verwerkt en hoe verder het is verwijderd van fei-
telijke waarnemingsindrukken.
Zich herinneren impliceert dan een reconstructie op ba-
sis van wat opgemerkt wordt of geweten is.
Deze onderzoeksbevindingen zijn van belang voor hoe
het kind en wijzelf de werkelijkheid opslaan en terugha-
len en hoe we ze terugzoeken en -vinden. Het ontwik-
keld model geeft aan hoe de hersenen tot abstractie ko-
men. Het laat ook zien hoe afhankelijk van de kenmerken
waarop we zijn geconcentreerd, de overeenkomstige
hersenregio's actief worden bij herinnering.
Het geheugen van het kind in ontwikkeling
De neurologische hersenfunctie in de kindertijd en ge-
heugenvaardigheden blijken elkaar te vormen. In de
vroege kinderjaren voorspellen geheugenvaardigheden
de sterkte van toekomstige hersenverbindingen, en om-
gekeerd voorspellen de sterkte van vroege hersenver-
bindingen toekomstige geheugenscherpte, zo blijkt uit
386
nieuw onderzoek. Er blijkt een complexe, tweerichtings-
relatie tussen deze neurologische hersenfunctie en ge-
heugenvermogen tijdens ontwikkeling.
Verbeteringen in het geheugen gedurende een jaar
voorspelden functionele breinconnectiviteit, bij zowel
jongere als oudere kinderen, maar in grotere mate bij
jongere kinderen. Bovendien voorspelde het niveau van
functionele breinconnectiviteit op zesjarige leeftijd de
verbeteringen van het geheugen op achtjarige leeftijd.
Met andere woorden, veranderingen in het geheugen-
vermogen voorspellen veranderingen in de breinfunctie,
met name vooral bij jongere kinderen. Dit terwijl de
breinfunctie het geheugenvermogen voorspelt van al-
leen oudere kinderen.
Zowel de vroege levenservaringen als de rijping van de
hippocampus en andere geheugenregio's dragen dus on-
derling bij aan de ontwikkeling van het geheugen. Alsof
de één de ander vragen, stimuleren of mogelijk maken.
Via het geheugen kan het kind leren. Leren dat kan ge-
zien als het ontdekken of het effect van regelmatighe-
den. Effecten van regelmatigheden zoals bij conditione-
ring waarin twee realiteiten samengaan (voor klassieke
conditionering) of een reactie en veranderde realiteit sa-
mengaan (voor operante conditionering). Ontdekken
van regelmatigheden zoals bij cognitief leren waarin
387
twee voorstellingen samengaan. De regelmatigheden
van het samengaan worden dan opgeslagen in het ge-
heugen. Ze kunnen vervolgens gebruikt worden voor
toekomstige reacties.
Gebeuren
Kies een recent gebeuren voor je kind :
Inhoudsgeheugen
Welke opgeslagen waarnemingsindrukken werden geac-
tiveerd :
Emotioneel geheugen
Welke opgeslagen gevoelsindrukken werden geacti-
veerd :
Gedragsgeheugen
Welke opgeslagen gedragsindrukken werden geacti-
veerd :
388
Situatiegeheugen
Welke opgeslagen situatie-indrukken werden geacti-
veerd (waar, wanneer, tegenover wie, waartoe) :
389
Klein geleerd,
groot toegepast
Sociale ervaringen
Een kind later jongere doet heel wat ervaringen op in zijn
onmiddellijke leefwereld die steeds ruimer wordt : van
gezin, over familie, tot school en vrienden. Deze ervarin-
gen verwerkt het tot kennis: hoe het iets kent. Deze ken-
nis gaat het nadien in zijn verdere leven als adolescent
en volwassene gebruiken om zich sociaal, maatschappe-
lijk en politiek te gedragen. Hoe omvattender en rijker
de ervaringen die het opdeed in kleine kring, hoe meer
uitgesponnen de kennis die het weet te hanteren in zijn
sociaal, maatschappelijk en burgerpolitiek leven in brede
kring. Je zou kunnen stellen dat het kind met zijn inter-
acties en ervaringen eerst een huis bouwt, en dit huis
vervolgens hanteert in zijn ruimere contacten. Is het huis
open of gesloten, is het voor iedereen toegankelijk of net
Sociale ervaringen in eigen kring
zet de jongere om tot sociale kennis
die zijn later gedrag in de samenleving kenmerkt.
390
niet, is er plaats voor iedereen of niet, is iedereen gelijk
of niet, is het eigen of gezamenlijk, is er plaats voor dia-
loog en inspraak, voor participatie, enzomeer. Het huis is
de plaats die het inneemt in de samenleving.
Sociale kennis
Dit huis zouden we kunnen voorstellen als een geheel
van sociale kenschema's als de verwerkte tot stand ge-
komen sociale constructies op basis van sociale ervarin-
gen in zijn directe leefwereld. Zijn mijn kindervaringen
als jongere beperkt gebleven tot er zelf voor staan, dan
zal dit zich later ook manifesteren in mijn gedrag als bur-
ger. Heb ik als kind zelf discriminatie ervaren, dan houd
ik rekening met sociale en maatschappelijke ongelijk-
heid. Heb ik anderzijds in mijn leefomgeving samen met
anderen veel positieve groepservaringen weten opdoen,
dan zal mijn maatschappelijke interesse en inzet wellicht
meer kansen krijgen. Werd thuis het sociale onderge-
schikt bevonden aan andere waarden, dan focuste ik in
gedachten meer op individuele rechten. Werd thuis
evenwel aandacht en zorg besteed aan anderen en aan
het gemeenschappelijke, dan geraakte ik in mijn sociaal
denken doordrongen van verdraagzaamheid, erbij horen
en gelijkheid. Hoe, eerder dan wie of wat mensen zijn,
hoe interacties verlopen, welke processen zich afspelen,
het werd me via opgedane ervaringen meer vertrouwd
en dit kan ik nu verder hanteren en inzetten als tool. Zo
heb ik mogelijk als adolescent leren samenwerken, leren
391
onderhandelen, heb ik eigen sociale overtuigingen we-
ten ontwikkelen en werd daardoor mijn perspectief rui-
mer. Zo werd duidelijk hoe je aansluiting vond, maar ook
hoe je met uitsluiting te maken kreeg. Zo kom je later tot
handelen op basis van hoe je iets kent en niet op basis
van wat je niet weet. Dit kennen kan een kernovertuiging
zijn, zoals iedereen kan alles bereiken, of een intermedi-
erende opvatting, zoals iedereen die zich inzet kan alles
bereiken, of nog een automatische gedachte, of je iets
bereikt hangt enkel van jezelf af.
Sociale invloed en engagement
Constance Flanagan, Amerikaans sociologisch onder-
zoekster, spreekt in dit verband over in ontwikkeling
zijnde theorieën bij adolescenten over hun sociaal con-
tract, als welke invulling jongeren nog voor ze stemge-
rechtigd zijn stilaan op basis van hun ervaringen in klein-
schalige 'politieke' arena's, zoals families, scholen en
buurtverenigingen, geven aan hun rechten, maar ook
aan hun engagement en verantwoordelijkheden als bur-
ger en lid van de samenleving. Uit haar onderzoek komt
hierbij naar voor dat hun persoonlijke en familiale waar-
den erg terug te vinden zijn in hun ideeën over democra-
tie. Hierbij kan bij jongeren nog steeds een sociale en
maatschappelijke invloed en engagement ontwaard
worden, zij het dat ze deze vandaag vaak manifesteren
op een niet geïnstitutionaliseerde wijze.
392
Ook al wordt in de kleine kring van jongeren meestal niet
over politiek gepraat, de wijze waarop door ouders en
leerkrachten wordt aangegeven en wordt getoond hoe
te reageren op sociale situaties, als pesten bijvoorbeeld,
is erg betekenisvol voor hoe jongeren de samenleving
willen zien en welke waarden ze hierin tot zijn recht wil-
len laten komen. Dit wordt impliciet meegegeven. Wie
jongeren als burger zullen worden vindt zijn basis in alle-
daagse ervaringen van jongeren in hun sociale settings
en in de oefenkansen die ze er krijgen op vlak van dia-
loog, gezamenlijke actie en verantwoordelijkheid.
Sociale praktijk
Geef voor je kind aan welke sociale ervaringen het in zijn
leefomgeving weet op te doen :
Geef aan welke sociale kennis het hieruit zou kunnen dis-
tilleren :
393
Geef aan welke sociale invloed en engagement hieruit
kunnen voortvloeien :
Meer lezen :
Flanagan, C. A. (2013). Teenage citizens: The political the-
ories of the young. Cambridge, Mass: Harvard University
Press.
394
Zo geleerd !
Thuis is uiteraard niet op school. Dat een kind op school
systematisch leert en dingen aangeleerd krijgt is vanzelf-
sprekend. Dat een kind thuis iets leert, of dat jij als ouder
je kind iets aanleert, zal zeker wel. Maar het gebeurt er
meer spontaan, niet zo systematisch en niet zo zicht-
baar.
Toch dient een kind zowat alles te leren. Alles is nieuw
voor het kind. Alles is te verkennen. Veel neemt het kind
voor zijn rekening. Het wil graag zijn omwereld en de din-
gen erin leren kennen. Het wil ook graag oefenen en het
beschikt zowat over een grenzeloze energie om stapsge-
wijs vaardigheden te verwerven.
Kinderen leren niet alleen iets op school,
ook thuis wordt op zeer diverse wijzen iets geleerd.
395
Toch wil je dat leerproces niet zomaar alleen aan je kind
overlaten. Wil je zelf je kind helpen en zeker ook beïn-
vloeden zodat het de goede richting uitgaat. Al was het
maar het kind een kader meegeven waarin wat het leert
te plaatsen. Zodat wat het stapsgewijs te weet komt en
kan, goed weet aan te wenden.
De vraag kan dan worden gesteld welke leerprocessen in
de opvoeding aan bod komen : welke je opneemt, en
voor welke je kansen schept. Zo kom je te weten hoe een
kind iets leert. Zo kan je zonodig hier op inspelen om het
kind en zijn gedrag bij te sturen.
Leerprocessen heb je als ouder niet alleen in handen.
Het kind leert niet alleen iets van je. Het kind leert zich-
zelf ook heel wat. Bovendien zijn er de anderen in de
leefwereld van het kind. Zo leren kinderen ook veel van
leeftijdgenoten en andere kinderen, meestal iets ouder
in leeftijd. Als ouder kan je soms de indruk opdoen dat
jezelf eerder relatief weinig inbreng hebt, en dat referen-
tiepersonen uit de omgeving bij het kind blijkbaar heel
wat indruk maken, zodat ze geneigd zijn hiervan te leren.
De vraag is dan of het kind iets van je kan leren waar het
op een bepaald moment behoefte aan heeft. Als ouder
kan je soms met een oplossing aankomen die in de ogen
van het kind niet vertoonbaar is in de aanwezigheid van
andere kinderen. Je kind zal dan mogelijk zijn antwoord
396
zoeken bij die andere kinderen, met het risico dat dit ant-
woord niet vertoonbaar is in je aanwezigheid.
Als ouder kan je soms de indruk hebben dat het kind
soms iets snel leert, maar soms ook moeizaam. De leer-
stap kan gemakkelijk te zetten zijn, of de stap kan te
groot zijn. Het kind kan iets begrijpen, of nog niet. Wat
wordt geleerd kan toegevoegd aan wat het al weet of
kan, of kan helemaal niet worden geplaatst. Bij leren is
vooral belangrijk hoe het kan opgenomen en kan opge-
slagen worden bij wat het kind als weet of kan. Wat al
geleerd is, is vaak bepalend voor wat het kan leren en de
snelheid ervan.
Als ouder kan je soms het gevoel hebben dat het kind
iets leert wat je niet graag hebt, of niet gemakkelijk iets
leert wat je graag hebt. Je kan dan vaststellen dat om iets
te leren het niet voldoende is dat het leerkansen krijgt,
maar dat het kind het ook nog zelf moet willen leren. Dat
het met andere woorden, goede redenen moet hebben
om iets te leren. Bijvoorbeeld, het kind is akkoord met
iets, kijkt op naar iemand, heeft vertrouwen in iemand.
De mate van het interessant zijn van iets te leren omwille
van het gezochte of gevonden effect, speelt erg door.
Leren kan in het teken staan van wel, of het kan in het
teken staan van niet. Zo kan je kind iets aanleren, of kan
je kind iets afleren. Het kind leert dat iets (wel) zo is, én
niet zo. Het kind leert dat je iets (wel) zo doet, én niet zo.
397
Het kind leert dat je iets dan (wel) doet, én dan niet. Het
kind leert dat je iets daarvoor (wel) doet, én daarvoor
niet.
Als je als ouder je kind iets wil leren, of als je je kind de
kans wil geven iets te leren, kan je bezig willen zijn met
je kind te leren hoe iets op te vatten : hoe iets waar te
nemen, hoe over iets te denken, hoe zich iets te herin-
neren, welke gevoelens en emoties met iets te verbin-
den, hoe zich iets voor te stellen, welke behoeften er-
mee te verbinden.
Je kan ook bezig willen zijn met je kind in actie te willen
krijgen op een bepaalde manier om iets te bereiken of
om iets te vermijden of na te laten. Met andere woor-
den, hoe te reageren in een specifiek opgevatte situatie.
Je besteedt dan aandacht aan het hoe van de reactie -
naar iets toe of weg van iets -, en aan het wanneer van
de reactie - er is iets te bereiken of iets te voorkomen.
In het eerste geval tracht je iets aan te leren voor het
waarnemingsgedrag, in het tweede geval voor het reac-
tiefgedrag. In het eerste geval iets aan te leren over hoe
komen de dingen op ons af, in het tweede geval over hoe
en wanneer ga je op de dingen af. In beide gevallen iets
leren over wat activeer je hiertoe in jezelf. Iets wat je er
voor jezelf van maakt, iets wat je er in interactie met de
buitenwereld van maakt.
398
Zo kan je je kind leren dat iets wat op zich als onaange-
naam wordt ervaren, te koppelen aan iets wat als aange-
naam wordt ervaren, zodat het onaangename van het
eerste verdwijnt. Bijvoorbeeld, de tandarts met het
speeltje dat je er op het einde krijgt, zodat de tandarts
als minder bedreigend wordt ervaren.
Zo kan je het kind leren een inspanning te doen voor iets
wat op zich onprettig is, maar dat tot iets aangenaams
toegang geeft, zodat de inspanning effect oplevert. Bij-
voorbeeld, mee te werken met de tandarts en je flink te
houden, zodat je een speeltje verdiend hebt.
Zo kan je het kind leren van de omgeving iets gunstig te
maken, naar de tandarts dat is een speeltje krijgen. Zo
kan je ook het kind leren van zijn reactie iets gunstig te
maken, flink meewerken met de tandarts dat verdient
een speeltje. In het geheugen van het kind wordt dan op-
geslagen naar de tandarts is gelijk aan een speeltje als
wat, is meewerken als hoe en is meewerken zo een
speeltje als wanneer of waartoe.
Je kind kan op verschillende manieren iets van je leren.
Door wat je laat horen, door wat je laat zien en door wat
je laat voelen. Daarnaast kan het kind leren van wat het
elders hoort, wat het elders ziet en wat het elders voelt.
Als ouder kan je hiervoor dan de nodige kansen bieden.
399
Als ouder kan je de betekenis van iets aan je kind leren
door uit te leggen wat iets is, wat het kenmerkt, met wat
het verbonden is : een gedachte, een gevoel, een be-
hoefte of verlangen en wanneer of waarvoor het aan
bod komt. Bijvoorbeeld, snoep is iets eetbaars dat best
lekker is en de meeste erg lusten, maar waarbij je bij
overdaad ziek kan worden. Het is meestal iets voor bij-
zondere momenten : als toetje, of als je verjaart, of je
kan het geven als geschenkje.
Als ouder kan je je kind instrueren hoe met iets om te
gaan. Bijvoorbeeld, een ijsje bewaar je in de diepvries,
zodra je het er uit haalt kan je het best zo snel mogelijk
opeten, ijsjes lekken gemakkelijk op je kleren, om dit te
vermijden kan je het van een bordje eten, of zoniet kan
je best aan alle zijden likken zodat het niet druipt. Dit is
veel instructie tegelijk. Best kan je tijdens de uitvoering
nog eens aandacht schenken aan een onderdeel, of bij-
sturen : zo niet, beter zo.
Best kan je je kind leren zichzelf te instrueren. Je geeft
dan aan hoe het kind tewerk moet gaan en zegt vervol-
gens aan je kind dit zelf te herhalen luidop of stil voor
zichzelf tijdens de uitvoering. Bijvoorbeeld, als ik met
een vriendje wil samenspelen, vraag ik eerst wat mijn
vriendje wil spelen en zie of ik dit ook wil, zoniet zeg ik
wat ikzelf verkies en vraag ik of mijn vriendje dit ook wil,
zoniet vraag ik mijn vriendje samen dingen op te noe-
men, tot we iets vinden dat we beiden willen.
400
Je kan best de nadruk leggen op wat het kind al weet of
kan en dan nieuwe dingen toevoegen zodat het kind het
gevoel heeft nog meer te weten te komen of te kunnen.
Zo speelt het leergebeuren zich in een positieve context
af met positieve gevoelens voor het kind zonder de de-
fensie van het kind op te wekken.
Als ouder kan je ook laten zien hoe je wil dat een kind
iets opvat en hoe je wil dat je kind reageert wanneer of
waartoe. Dit wanneer toon je van zodra je in actie komt
en waartoe toon je wanneer je actie ophoudt.
Wat je toont kan door je bewust bedoeld zijn om je kind
iets te leren. In veel gevallen evenwel zal je niet bewust
bedoelen je kind iets te leren maar gebruikt je kind je
toch als model bij zijn leerproces. Dit zal vooral zo zijn zo
je handelen succesvol is in de ogen van je kind om iets
aan te leren, of zo je handelen niet succesvol is om iets
af te leren of na te laten.
Word je als ouder kwaad als je je zin niet krijgt en krijg je
dan vervolgens je zin, dan kan het zijn dat het kind zono-
dig ook kwaadheid aanwent om te trachten zijn zin te
krijgen. Durf je evenwel niets te zeggen zo iets onrecht-
vaardigs naar je toe gebeurt, dan kan het kind geneigd
zijn het te proberen anders aan te pakken.
Wat het kind bij je opmerkt kan het bewust onmiddellijk
trachten te imiteren. Het kan ook zijn dat hiertoe geen
401
onmiddellijke kans of noodzaak is. Het kind kan dan on-
bewust in zijn geheugen opslaan hoe in navolging van je,
iets op te pakken en hoe hierop dan te reageren. Het
kind kan dan bij gelegenheid wat het opsloeg aanwen-
den in zijn waarneming en reactie. Het eerste vormt imi-
tatieleren, het tweede modeling.
Je kan je kind ook iets laten voelen als je het iets wil le-
ren.
Zo kan je, bijvoorbeeld, eerst een prettig of veilig gevoel
opwekken bij je kind en het dan met iets in contact bren-
gen dat op zich een onprettige of onveilige betekenis zou
krijgen. Bijvoorbeeld, je aanwezigheid kan voor het no-
dige prettig en veilig gevoel zorgen, zodat je kind toch
mee durft in het donker en in de bevreemdende stilte
van de nacht. Zo krijgt de nacht een positieve betekenis.
Prettig en onprettig, veilig en onveilig kan moeilijk sa-
men. Eén gevoel bezet het kind en zet het ander gevoel
buiten spel.
Naast betekenis, kan je ook gedrag aanleren of afleren
door je kind te laten voelen of het gedrag kan of niet kan.
Je beloning en aanmoediging als ervaren effect voor het
gedrag, kan het dan doen toenemen. Je straf en ontmoe-
diging, of het weglaten van enige beloning en aanmoe-
diging als negatief ervaren effect of als geen ervaren ef-
fect voor het gedrag, kan het dan doen afnemen.
402
Veel leert het kind niet van je, maar van de bredere om-
geving. In onmiddellijk contact - van zijn vriendjes, bij-
voorbeeld. Of in afstandelijk contact - via televisie en pu-
bliciteit, bijvoorbeeld. Wat het kind er hoort, of ziet, of
voelt of ervaart, kan je kind involgen, of navolgen, of hier
door volgen.
Als ouder kan je hier kansen voor creëren, zo gunstig. Zo
ongunstig, kan je trachten de gelegenheden hiertoe in te
perken, of te vermijden. Wellicht kan je je kind best hel-
pen door het te leren zichzelf open te stellen zo het kan,
en zich af te schermen zo nodig. Het te leren niet auto-
matisch of zomaar iets over te nemen. Het kind te leren
of het zelf wat het hoort, ziet of voelt wel in overweging
wil nemen voor zichzelf. Enkel over te nemen wat een
gunstige betekenis voor zichzelf kan inhouden en een
positief effect voor zichzelf kan inhouden.
Niet te veronachtzamen is het zelfontdekkend leren. Het
ontdekken van iets dat je niet wist of kon is op zich zo
voldoeninggevend dat een extra bevestiging van bui-
tenaf niet nodig is. Dit geldt ook zo iets niet lukt. De te-
leurstelling kan dan zo groot zijn dat een reactie van de
omgeving niet nodig is om het kind te doen afzien van
een herhaling. Bijvoorbeeld, ontdekken hoe te bewegen
met je armen en benen bij het zwemmen is op zich erg
bevredigend. Ontdekken verloren te lopen zo je niet vol-
403
doende te oriënteren op herkenningspunten in de om-
geving, volstaat om in het vervolg hieraan meer aan-
dacht te besteden.
Uit onderzoek aan de Universiteit van Queensland blijkt
dat kinderen vanaf zes jaar spontaan vaardigheden
oefenen die hen voorbereiden op later. Ze kiezen spon-
taan te oefenen voor wat later nut heeft. Jonge kinderen
beginnen dan hun eigen leren te reguleren om langeter-
mijndoelen te bereiken. Deze toename in begrip van en
betrokkenheid bij zelf geïnitieerde oefening kan samen-
hangen met de ontwikkeling van cognitieve capaciteiten,
zoals een episodische vooruitziende blik, metacognitie
en executieve functies. Een episodische vooruitziende
blik is het vermogen om zich de toekomst voor te stel-
len. Dit maakt dat het kind in staat is het toekomstige
nut van een vaardigheid te vatten. Metacognitie is het
vermogen om te reflecteren en toezicht te houden op
mentale processen. Executieve functies zijn cognitieve
processen die het kind in staat stellen zijn gedachten en
gedrag te beheersen. Samen maken ze het volgen en
beheersen van eigen leren mogelijk met het oog op toe-
komstgericht gedrag.
Dit betekent dat kinderen vanaf zes jaar kunnen ge-
vraagd naar toekomstige doelen en om er over na te
denken. Ze kunnen hierbij gestimuleerd worden te wer-
ken naar deze doelen toe en hoe dit te doen.
404
Ook het probleemoplossend leren is een individuele
krachtige vorm van leren. Door het weten combineren
van de beschikbare delen komt men tot een samenhan-
gend geheel dat de oplossing vormt. De combinatie kan
zich situeren in de ruimte, in de tijd of in een combinatie
van beide. Het inzicht dat ontstaat leidt tot de oplossing.
Bijvoorbeeld, het kind kan plots inzien wat puzzelstukken
voorstellen. Het kind kan plots ontdekken welke weg te
volgen om iets open of los te maken.
Zo kan je het kind stimuleren om te ontdekken hoe iets
in elkaar zit. Bijvoorbeeld, door zo het geen probleem
vormt, iets uit elkaar te halen. Zo kan je het kind ook sti-
muleren te ontdekken hoe iets tot een geheel samen te
voegen. Bijvoorbeeld, door te zoeken hoe delen bij el-
kaar te kunnen voegen in welke volgorde. Belangrijk
hierbij is het kind te leren dat zo denken niet helpt, best
eerst goed waarnemen kan ingeschakeld. En zo waarne-
men niet helpt, de waarneming best kan doorbroken
door te denken en je fantasie in te schakelen.
Recent worden de diverse vormen van leren, zowel deze
van buitenaf, als deze vanuit het kind zelf, samenge-
bracht in een gemeenschappelijk schema-leren (sche-
matic learning). In dit schema-leren is plaats voor waar-
nemingskenmerken, gedragsreacties en omstandighe-
den. Het schema-leren gaat er van uit dat elke gekregen
informatie en elke eigen ervaring rond iets, vastgelegd
wordt in het geheugen op een gemeenschappelijke
405
plaats, het geheugenschema. Dit schema dirigeert dan
de waarneming en reactie en geeft aan wanneer en
waartoe.
Voor het leren van het kind is het dan zinvol zich ontwik-
kelende schema's te activeren, zodat ze in- en aangevuld
kunnen worden. Dit activeren kan met behulp van een
volwassene. Of het kind kan geleerd ze zelf te activeren.
Veelal evenwel worden specifieke relevante geheugen-
of cognitieve schema's zelf actief in contact met de om-
geving.
Nieuwe informatie van wat gezien en gehoord wordt en
nieuwe ervaringen van wat met hulp uitgeprobeerd
wordt, kunnen dan toegevoegd worden aan de geacti-
veerde schema's. Zoals nieuwe situaties om eenzelfde
schema te activeren, zoals nieuwe effecten waartoe een
schema toegang geeft.
Zo kunnen schema's voor verdere omgang en ontwikke-
ling een stevige basis bieden. Deze schema's worden in
passende situaties gemakkelijk geactiveerd en vormen
een verwachting van hoe een situatie zal zijn en hoe er-
naar te kijken, ze vormen tevens een verwachting van
hoe ze te waarderen en hoe erop te reageren, wanneer
en waartoe.
406
Komen deze in het schema aanwezige verwachtingen
niet uit, zoals uit de geboden hulp kan blijken, dan kun-
nen de schema's bijgestuurd (assimilatie) of veranderd
(accommodatie).
Belangrijk is als volwassene te achterhalen wat reeds aan
verwachtingen bij het kind aanwezig zijn, met andere
woorden over welke schema's het kind reeds beschikt,
en wat de inhoud is van de schema's in ontwikkeling. Van
hieruit kan dan vertrokken om op voort te helpen bou-
wen.
Wil je als volwassene aandacht besteden aan de ge-
dragsontwikkeling van je kind, dan kan je inspelen op vol-
gende drie elementen : zich eigen maken wanneer of
waarvoor iets op te pakken en te doen, zich eigen maken
wat dan op te pakken en te doen, zich eigen maken hoe
dit op te pakken en te doen.
Volwassenen kunnen bij elk van deze drie elementen de
nodige hulp bieden, zodat de ontwikkeling kan geacti-
veerd. Wat wordt ontwikkeld, vindt zijn neerslag in sche-
ma's die de registratie vormen van werd ontwikkeld,
maar die tegelijk het draagvlak bieden voor de uitvoe-
ring.
Bijvoorbeeld, wat is cool zijn, hoe doe je dat cool zijn,
wanneer kom je met je cool zijn naar buiten en wat be-
reik je met je cool zijn. Leeftijdgenoten staan hiervoor
407
vaak model. Als ouder kan je trachten de grenzen aan te
geven van cool zijn. Bijvoorbeeld, duidelijk te maken dat
je cool kan zijn zonder je toevlucht te nemen tot artifici-
ele middelen of ten koste van iets of iemand.
Vul in wat aangeleerd als ouder, of geleerd als kind :
... is (wat)
doe je zo (hoe)
doe je dan (begin/betekenis)
doe je daarvoor (einde/effect)
Uit het voorgaande moge blijken dat leren in de opvoe-
ding een belangrijk aandeel heeft, en omgekeerd opvoe-
ding in het leren. In de opvoeding komt op zeer diverse
408
wijzen leren naar voor. Tegelijk wil je als ouder dit leren
in goede banen leiden via de geboden opvoeding.
Als ouder wil je dat als nieuwe betekenissen worden aan-
geleerd ze positief zouden zijn zodat geen weerstanden
worden opgewekt. Als ouder wil je ook dat als nieuwe
gedragingen wordt aangeleerd ze effectvol zouden zijn.
Op die manier kan een positieve sfeer voor het kind
groeien samen met het gevoel invloed te hebben. Zo kan
vermeden dat een negatieve sfeer zou ontstaan samen
met hulpeloosheid. Dat dingen en situaties die het kind
ontmoet, negatieve inhouden en gevoelens zouden acti-
veren, met eraan gekoppeld een omgang gericht op ont-
vluchten en vermijden. Maar dat dingen en situaties die
het kind ontmoet, positieve schema-inhouden en -ge-
voelens activeren met eraan gekoppeld een omgang ge-
richt op toenadering en groei.
Zeker wil je vermijden dat dingen en situaties die essen-
tieel zijn voor het kind negatieve inhouden, gevoelens en
weg-van reacties zouden uitlokken. En dat dingen en si-
tuaties die ongunstig zijn voor het kind positieve inhou-
den, gevoelens en opzoekreacties zouden uitlokken. Als
ouder wil je dat de leef- en vriendenomgeving van het
kind positief zou worden ervaren zodat goede integratie
mogelijk wordt. Als ouder wil je vermijden dat dingen in
de rand van die leef- en vriendenomgeving als positief
zou worden ervaren zodat hier naartoe zou worden ge-
409
vlucht. Dingen als zijn toevlucht zoeken tot een geïso-
leerd groepje, of zich terugtrekken op zichzelf met zijn
toevlucht tot middelen die alsnog een goed gevoel moe-
ten geven.
410
Gender
(schema)
ontwikkeling
GENDER
Weten wie een meisje of een
jongen is, anders gezegd wan-
neer en waar het om een meisje
of een jongen gaat. Weten wat
het inhoudt een meisje of jon-
gen te zijn. Weten hoe een
meisje of een jongen doet en re-
ageert. Dit is niet zomaar van bij
de aanvang bij het kind als expli-
ciete kennis aanwezig. Dit is wel
reeds heel vroeg als impliciete
kennis in opbouw. Dit heeft te
maken met het opslaan van opgedane ervaringen. Dit
helpt verder steeds meer een meisje of jongen als meisje
De identiteit die het kind opbouwt wordt mogelijk
beïnvloed door de genderschema’s van meisje-zijn
en jongen-zijn die het ontwikkelt op basis van zijn er-
varingen.
411
of jongen te herkennen. Dit helpt iemand als meisje of
jongen te benoemen en te typeren. Dit helpt een reactie
als van een meisje of als van een jongen te vertonen. Ge-
slacht of sekse als begrip bedoelt wat is, gender zoals
hier van toepassing gaat over iemands waarneming en
ervaring in dit verband. Hier dus in een context van ont-
wikkeling.
IDENTITEITSONTWIKKELING
Als ouder vraag je je mogelijk af of het kind zichzelf leert
kennen als kind of eerder als een kind-meisje of een
kind-jongen. Het antwoord is wellicht dubbel, zoals bij
een dubbele identiteit. Ervaringen die het opdoet als
kind zijnde en vanuit een kindbenadering door zijn om-
geving komen in zijn beeldvorming als kind of zijn
kindidentiteit terecht. Ervaringen die het opdoet als
meisje of jongen zijnde en vanuit een meisje- of jongen-
benadering door zijn omgeving komen in zijn beeldvor-
ming als meisje of jongen of zijn genderidentiteit terecht.
Deze dubbele identiteitsopbouw is impliciet als verwer-
king in de vorm van synthese- en eenheidsvorming van
zijn opgedane ervaringen als kind, meisje of jongen. Deze
verwerkte informatie kan het helpen bij het herkennen
van een kind, een meisje of een jongen, deze kan het ook
helpen bij het typeren van een kind, een meisje of een
jongen, deze kan het tenslotte ook helpen bij het zelf re-
ageren als een kind, een meisje of een jongen, of het re-
412
ageren er tegenover. Dit kan het kind op termijn ook hel-
pen bij het bewust worden van deze herkenning, deze
typering en deze reactie en omgang. Het eerste vraagt
om een impliciete identiteit, het tweede vraagt om een
expliciete identiteit. De eerste is bruikbaar, de tweede is
benoembaar en inzetbaar door activering.
ACTIEVE IDENTITEIT
Op de vraag of bij een kind zijn kindidentiteit dominant
is, of zijn genderidentiteit, kan wellicht geantwoord met
situaties die meer zijn kindidentiteit activeren en vergen
en situaties die meer zijn genderidentiteit activeren en
vergen. In de voorstelling van een schema kan dit situa-
tie- of contextrelevant zijn van de ene of andere identi-
teit, worden verduidelijkt. Zo kan een kind in de thuissi-
tuatie, bijvoorbeeld, meer kind zijn, terwijl het buitens-
huis bij vriendjes, bijvoorbeeld, zich meer voordoet als
meisje of jongen. Waar de jongen thuis zonder schroom
speelt met zijn zusje en haar poppen, verkiest het bui-
tenshuis op het speelplein resoluut zijn vriendjes en hun
autootjes.
413
GENDER SCHEMA-ONTWIKKELING
Waar en wanneer de kind- of genderidentiteit geacti-
veerd wordt komt als te verwerken informatie in de kind-
of gendercontext van respectievelijk het kind- of gender-
schema terecht. Wat de kind- of genderidentiteit in-
houdt komt als te verwerken informatie in de kind- of
414
genderidentiteit van respectievelijk kind- of gender-
schema terecht. Het hoe van de kind- of genderreactie
komt als te verwerken informatie in de kind- of genderrol
van respectievelijk kind- of genderschema terecht.
GENDER SCHEMATISCHE PROCESSING
Wil je als ouder vooral inzetten op de ontwikkeling als
kind, dan kan je vooral aandacht besteden aan hoe het
kindschema te activeren en niet voornamelijk te refere-
ren naar het genderschema. Ouders kunnen dan hun
kind stimuleren om in de benadering van andere kin-
deren vooral het kindschema aan te spreken. Aanslui-
tend kunnen ze het kind in de benadering van zichzelf
helpen dit vooral te doen in termen van kind met zijn in-
dividuele ontwikkelingsmogelijkheden en niet als meisje
of jongen behorend tot een van beide gendergroepen
met een eigen ontwikkelingsperspectief. In dit verband
wordt soms gesproken over genderneutraal opvoeden.
Dit zou het kind kunnen leiden tot de ontwikkeling van
een gender aschematische processing in plaats van een
genderschematische processing van informatie. Dit zou
er in de ogen van sommigen toe kunnen leiden dat kwa-
liteiten van beide genders in een kind tot ontwikkeling
zouden kunnen komen. Deze oriëntatie van de ontwik-
keling wordt ook androgyniteit genoemd wordt.
415
KENMERKEN SCHEMA-ONTWIKKELING
In de ontwikkeling van kind- en genderschema's spelen
een aantal onderliggende principes van schema-ontwik-
keling door. Zo hebben we de neiging om functioneel
betekenisvolle en afgetekende categorieën te vormen
om informatie verkregen uit interactie met onze omge-
ving te ordenen en te organiseren. Wat we bij het vor-
men van categorieën gebruiken is wat een merkbaar ver-
schil is in voorkomen of reactie. Mannen neigen groter
te worden dan vrouwen, meisjes neigen langer haar te
hebben dan jongens, jongens neigen ruwer te zijn in hun
spel. Tegelijk is er onderliggende waargenomen samen-
hang binnen elke categorie. Een onderliggende gelijkaar-
digheid of gemeenschappelijkheid wordt gedeeld. Dit uit
zich door toegekende kenmerken of labels. Zoals jon-
gens vertonen hoekige vormen, dit tegenover meisjes
met hun meer ronde vormen. Op basis van kenmerken
van categorieën worden kenmerken afgeleid voor wie of
wat tot een bepaalde categorie wordt gerekend, ook al
ontbreekt concrete informatie over iemand of iets, op
die manier veralgemenen en vereenvoudigen we tege-
lijk. Door het categoriseren zijn we geneigd verschillen
tussen categorieën te accentueren en gelijkenissen bin-
nen categorieën te overschatten, met een zeker risico op
polarisatie tussen categorieën tot gevolg. Deze categori-
satie maakt informatieverwerking gemakkelijker en be-
invloedt tegelijk de verdere richting van de aandacht,
waarneming en verwerking. We zijn vooral gericht op
416
wat past in een categorie. Wat we waarnemen aan ken-
merken, activiteiten of reacties en situaties gaan we or-
denen in wat typisch voor de verschillende categorieën
is.
VERLOOP GENDER SCHEMA-ONTWIKKELING
Uit onderzoek blijkt dat jonge kinderen reeds heel vroeg
rudimentaire genderschema's of categorieën vormen op
basis van de mogelijkheid associaties te maken tussen
kenmerken en activiteiten en elk van de gendergroepen.
Ze doen dit vooraleer ze deze kennis kunnen verwoor-
den en vooraleer gendereigen voorkeur terug te vinden
is in hun spelgedrag. Op het einde van het eerste levens-
jaar zouden ze reeds op een of andere manier gender
onderscheid kunnen maken, onder meer op basis van
kledij en haarstijl. Aangenomen wordt dat naast deze
cognitieve component van een schema parallel of onaf-
hankelijk stapsgewijs de voorkeur- en gedragscompo-
nent van het genderschema zich ontwikkelt om zo een
samenhangend geheel te vormen. Algemeen wordt aan-
genomen dat het gender ontwikkelings- en kennisniveau
van zuigelingen en peuters hoger is dan eerder meestal
werd verondersteld. Deze vroege en elementaire gender
kennis met betrekking tot zichzelf, anderen en gedrag
met gender verbonden, wordt in verband gebracht met
het eigen gedrag en ervaren van het kind. Tegen de leef-
tijd van drie jaar heeft het kind een bewustzijn ontwik-
keld meisje of jongen te zijn en begint het actief op zoek
417
te gaan naar informatie in dit verband. Kenmerken, acti-
viteiten of reacties en situaties worden ingedeeld als ty-
pisch mannelijk of vrouwelijk. Op basis van deze kennis
wordt tot op zekere hoogte het eigen gedrag van het
kind gekleurd. Naarmate kinderen ouder worden zouden
ze meer soepel worden in hun gender onderscheid en
zijn ze geneigd naast gender ook andere elementen in
hun informatieverwerking te betrekken.
INVOED GENDERSCHEMA
Het zich ontwikkelend genderschema dat de vorm aan-
neemt van een persoonlijk opgebouwd geïntegreerd
netwerk van informatie rond elementen van mannelijk-
heid en vrouwelijkheid biedt een mogelijke basis voor
verwachtingen en omgang in de verdere toekomst. De
vraag is dan in welke mate dit bij de zich ontwikkelende
jongere aanleiding zal geven tot een genderschemati-
sche informatieprocessing ook op andere vlakken en
daar mee van invloed zal zijn. Veel zal hierbij afhangen
van het al of niet door de situatie geactiveerd of getrig-
gerd worden van het genderschema.
Zo blijkt uit onderzoek dat het brein statistische frequen-
ties of regelmatigheden van gebeurtenissen detecteert.
Zo ook of iets frequenter voorkomt bij het ene of het an-
dere geslacht, zoals een studie of beroep, of een al of
niet emotionele expressie of reactie. Deze informatie
wordt op die manier in het brein opgeslagen. Ze wordt
418
gebruikt om voorspellingen te maken en de wereld te
begrijpen.
Wanneer niet aan deze verwachtingen wordt voldaan,
dan worden bepaalde patronen van hersenactiviteit op-
geroepen, bekend als event-related potentials, zoals die
ook voorkomen bij het horen of zien van taalfouten. Zo
vertoonde in het uitgevoerde onderzoek zowat ieder-
een, ook hoog opgeleide personen, diezelfde gelijkaar-
dige breinreactie zo de realiteit niet beantwoorde aan
opgeslagen genderverwachtingen. Ook al wilden een
aantal onder hen bewust helemaal geen genderonder-
scheid maken.
PRAKTIJK GENDERSCHEMA
Vul hierna in wat in je kind reeds terug te vinden is aan
elk van de elementen van zijn kind- en genderschema. Zo
je wil kan je ook aangeven, bijvoorbeeld in hoofdletters,
wat je terugvindt aan elementen in je kind- en gender-
schema als ouder.
419
AANDEEL IN GENDERONTWIKKELING
Het feit dan een kind genderschema's ontwikkelt, wordt
wel eens verantwoordelijk gesteld voor onderscheid dat
op basis hiervan gemaakt zou worden. Vooral ook omdat
het de verdere waarneming en de informatieverwerking
420
zou sturen in duale richting en op basis van dit gender-
verschil. Hierbij mag evenwel niet uit het oog verloren
worden dat dit vooral zo is indien de situatie of context
dit genderschema activeert. Dit kan concreet door het
model staan hiervoor door de omgeving, of door de ge-
uite verwachtingen als omgeving. Door zelf een andere
situatie of context aan te reiken, zal dit minder of niet
gaan spelen. Het zal dan in de realiteit maar ook in de
informatieverwerking mogelijk om iets anders komen te
draaien. Over het mogelijk aandeel van je omgang en op-
voeding in de genderontwikkeling bij je kind kan je meer
lezen in het thema-onderdeel van deze encyclopedie
over 'Seksespecifieke opvoeding'.
421
Gerichte
gespreksvoering
GESPREKSVOERING NAAR INHOUD
Een gesprek voeren als ouder of als kind met elkaar heeft
meestal als functie elkaar te beïnvloeden of je te laten
beïnvloeden door elkaar. Dit gesprek voeren grijpt plaats
omdat je elkaars gedrag of je eigen gedrag wil verande-
ren of bijsturen en op die manier een wijziging wil be-
werkstelligen in de context waarin je je samen bevindt.
Bijvoorbeeld, als kind zou ik meer vrijheid willen, daarom
zou ik graag mijn ouders ertoe willen bewegen me meer
toestemming te geven als antwoord op mijn vragen en
voorstellen. Om de leefcontext voor me en het toestem-
mingsgedrag van mijn ouders te wijzigen, wil ik met hen
hierover praten. Bijvoorbeeld, als ouder zou ik over meer
vrije tijd willen beschikken, daarom zou ik graag hebben
In beïnvloedende gesprekken met elkaar kan je
je als ouder of kind richten op elkaars motivatie, op
elkaars informatie, op elkaars betekenisgevingen, of
op elkaars keuzes en beslissingen.
422
dat mijn kind zelf initiatief nam en zelfstandig dingen uit-
voert. Om de opvoedingscontext voor me als ouder en
het zelfstandig gedrag van mijn kind te wijzigen, wil ik
met hem of haar hierover praten.
Visueel kan dit aan de hand van het hierna afgebeelde
Gedrags- en schemamodel als volgt worden weergege-
ven. Er zijn voor je kind of voor je, omstandigheden die
je wil wijzigen. Deze vormen de uitgangspunten voor de
gedragscyclus. Via je waarnemingsgedrag en praatge-
drag tracht je hier zelf hoogte van te krijgen en deze in-
formatie met elkaar te delen. Welke hoogte je neemt
van de situatie en hoe je deze met elkaar deelt vormen
de gedragsprocessen. Vanuit deze gedragsprocessen ga
je reageren en handelen zodat de omstandigheden al of
niet wijzigen of kunnen gewijzigd worden.
Om als kind of ouder in gesprek te treden met jezelf via
je waarnemingsgedrag en tegelijk in gesprek te treden
met elkaar via je praatgedrag, maak je gebruik van ken-
schema's opgeslagen in ieders geheugen. Deze geheu-
genschema's vormen je voorstelling van de omstandig-
heden in de werkelijkheid. Ze vormen de wereld of psy-
chische realiteit in je van deze omstandigheden of wer-
kelijkheid buiten je. Met name, de ervaring van geringe
handelingsvrijheid als kind, de ervaring van geringe ac-
tieve zelfstandigheid van je kind als ouder. Deze voor-
stellingsschema's omvatten waar, wanneer, tegenover
wie, waarom, of waartoe iets zich voordoet, wat er zich
423
dan voordoet, hoe hiermee wordt omgegaan. In welke
context ervaar ik die geringe handelingsvrijheid als kind,
in welke context ervaar ik die geringe actieve zelfstandig-
heid van mijn kind. Wat ervaar ik dan precies : welke
grenzen en beperkingen als kind, welke afwezigheden of
tekorten van mijn kind. Hoe neig ik hiermee om te gaan
: hoe onderga of verzet ik me tegen deze vrijheidsbeper-
king als kind, hoe irriteer ik me of zet ik mijn kind aan
rond zelfstandigheid, dit als ouder. Al deze innerlijke ge-
dragsprocessen vormen samen de schemacyclus. Deze
begint met opmerken, over benoemen, tot bij reactiebe-
paling.
Terwijl ik in gesprek met mezelf als kind en als ouder pre-
cies de inhoud wil kennen van mijn voorstellingsschema,
treed ik tegelijk in gesprek met de ander om mijn inhoud
te communiceren en tegelijk aan te geven welke andere
ervaring of inhoud ik zou wensen of verkiezen. Tegelijk
tracht ik hoogte te krijgen van het voorstellingsschema
van de ander en tracht ik aan te geven wat bij de ander
hierin zou moeten veranderen en op welke manier die
dat zou kunnen doen. Wat van het waar, wanneer, te-
genover wie, waarom of waartoe, wat van het wat en
wat van het hoe zou kunnen bijgestuurd opdat het met
mijn gewenst voorstellingsschema meer of helemaal zou
overeenkomen.
424
Zo mogelijk tracht ik de ander hiertoe te motiveren. Je
kan dan gebruik maken van een motiverende gespreks-
voering. Zo dit niet zomaar lukt, kan ik de ander informa-
tie bezorgen over het waar, wanneer, tegenover wie,
waarom of waartoe. Je kan dan gebruik maken van een
informatieve gespreksvoering. Ik kan ook gebruik trach-
ten maken van het aanreiken van een betekenis of een
interpretatie over het wat. Je kan dan gebruik maken van
een interpretatieve gespreksvoering. Tenslotte kan ik
nog gebruik maken van het helpen bij een beslissing of
keuze over het hoe. Je kan dan gebruik maken van een
deliberatieve gespreksvoering. Wat ik hierbij best ver-
mijd is in naam van de ander te praten en iets te willen
opleggen. Zo maak je geen gebruik van een paternalisti-
sche gespreksvoering.
425
Gedrags- en schemamodel :
426
GESPREKSVOERING NAAR VORM
De motiverende gespreksvoering tracht de ander er toe
te brengen zelf de invulling van zijn geheugenschema te
wijzigen en op basis hiervan te komen tot ander gedrag
en een andere werkelijkheid. De ander komt hierdoor tot
een gesprek met zichzelf waardoor hij zelf zijn schema-
invulling verandert. Zo weet het kind, bijvoorbeeld, zijn
ouders op basis van een gesprek ertoe te brengen te op-
teren voor meer bewegingsvrijheid voor het kind. Zo we-
ten de ouders, bijvoorbeeld, het kind op basis van ge-
sprek ertoe te brengen zelf te opteren voor meer actieve
zelfstandigheid. Net door het niet over te nemen van el-
427
kaar of niet zoals in een paternalistisch gesprek op te leg-
gen, weet de ander er zichzelf op die manier toe te be-
wegen in de gewenste richting te veranderen.
In de informatieve gespreksvoering tracht je elkaar vol-
doende informatie, feiten en gegevens, aan te bieden.
Ze moeten de ander toelaten het passende op te merken
om zichzelf te activeren tot verandering. Je tracht te zor-
gen voor een context die bij de ander moet leiden tot de
passende contextinvulling en verandering ervan. Je be-
trouwt op elkaar om op basis van aangereikte en be-
schikbare informatie zelf de nodige wijzigingen aan te
brengen in de betekenisverlening en de omganggeneigd-
heid en feitelijke omgang, zodat de contextomstandig-
heden zich zouden wijzigen. Je aanziet dit als een verant-
woordelijkheid van de ander dit op te nemen en tot een
goed einde te brengen. Je richt je hierbij vooral op de
contextinvulling van de ander.
In de interpretatieve gespreksvoering tracht je meer te
bieden dan informatie. Je biedt vooral hulp om tot een
passende en gewenste interpretatie en betekenisgeving
te komen en de passende dingen voorop te stellen en te
prefereren. Je geeft toelichting, duiding en zo nodig ad-
vies. Je richt je hierbij vooral op de begripsinvulling van
de ander.
428
In de deliberatieve gespreksvoering tenslotte tracht je
vooral elkaar te begeleiden om tot een passende beslis-
sing of keuze van omgang of meer passende reactie te
komen. Hier worden vaak de eigen betekenis- en ge-
dragsinvullingen tegenover die van de ander gezet. Hier-
bij worden afwegingen aan de orde gesteld, zoals ratio-
nele, emotionele, behoeftematige, op korte, middel-
lange en lange termijn, reële objectieve en ervaren sub-
jectieve, voorgestelde en vergeleken, helpende en rem-
mende, ondersteunende en begrenzende. Je stelt je op
als een partner of betrokken vriend. Je richt je hierbij
vooral op de gedragsinvulling van de ander.
In de praktijk kan nu weer eens de ene gespreksvoering
meer aangewezen zijn, dan weer de andere. Soms kan
volstaan worden met één wijze van gespreksvoering. Op
andere momenten kunnen meerdere methoden samen
nuttig zijn en kan gekozen worden voor een mix met een
zeker aandeel van elk van de methoden. Hierbij kan er
gestreefd worden een zeker onderling evenwicht te be-
reiken, zodat de ene methode de andere niet in de weg
staat of hindert. Zo kan een mix ontstaan met een aan-
deel van het persoonlijk-motivationele, het onpersoon-
lijk-objectieve, het persoonlijk-subjectieve, het persoon-
lijk-interactieve om zo mee context, inhoud en vorm te
geven aan elkaars kenschema's en gedragsreacties.
429
Meer lezen :
Ezekiel J. Emanuel and Linda L. Emanuel (2009). Four
Models of the Physician-Patient Relationship. In B. Stein-
bock, J. Arras, & A. J. London. Ethical issues in modern
medicine: Contemporary readings in bioethics. Boston:
McGraw-Hill.
430
Aandacht geven
Elk kind heeft aandacht nodig. Als ouder ben je graag be-
reid aandacht te geven. Een vraag die hierbij evenwel
veelal opkomt is : hoeveel aandacht ? Wanneer geef je
te veel aandacht, zodat het ongunstig is voor het kind en
zijn ontwikkeling. Wanneer geef je te weinig aandacht,
zodat het eveneens ongunstig is voor het kind en zijn
ontwikkeling. Veel ouders vragen zich ook af of ze de
passende aandacht geven. Doe ik niet te flauw, doe ik
niet te ernstig, doe ik niet te bezorgd, vraag ik niet te veel
van mijn kind, bijvoorbeeld.
Heb je meer dan één kind, dan komt hierbij ook de
vraag : hoe verdeel ik mijn aandacht over mijn kinderen,
zodat niemand zich tekort gedaan voelt of achteruitge-
steld. Vooral kan je je als ouder zorgen maken hoe het
moet als er een kindje bijkomt. Heeft het jongste kind
Als ouder stel je jezelf gemakkelijk de vraag welke
aandacht je kind te geven.
431
niet automatisch recht op eerst en meest aandacht krij-
gen ? Zal dit geen jaloersheid opwekken bij het oudere
kind ?
Belangrijk in het beantwoorden van deze vragen zal zijn
ook zichzelf niet te veronachtzamen. Wat vraagt dit aan-
dacht geven van mezelf ? Wat kan ik aan ? Kan ik dit ook
op termijn volhouden ? Eist dit niet te veel van mezelf ?
Zo ja, hoe kan ik me dan organiseren zodat het vol-
doende haalbaar en gunstig blijft voor mezelf.
Ouders zijn vandaag geneigd veel aandacht aan hun kind
te besteden. Soms ook omdat de beschikbare tijd samen
tijdens de week redelijk beperkt is en ze elk moment wil-
len benutten. Vaak ook wensen ouders tijdens het week-
end de ontbrekende tijd in te halen. Dit vooral ook in het
kader van 'quality time' samen. Op zo'n momenten wil-
len ouders integraal beschikbaar zijn voor het kind. Al de
rest wordt aan de kant gezet of wordt secundair. Kin-
deren kunnen hier erg van genieten te ervaren dat zij in
het centrum van de belangstelling staan. Dat ouders met
hen bezig zijn, interesse tonen, met hen praten, op hen
reageren, samen dingen doen, activiteiten opzetten die
kindgecentreerd zijn. In bad gestopt worden, in bed ge-
stopt worden, bijvoorbeeld, zijn vaak prettige momen-
ten voor het kind.
Niet steeds vraagt het kind om die exclusieve aandacht,
maar wil het aandacht zo het met een vraag zit, of een
432
moeilijkheid, met een behoefte of nood, zodra het vast-
loopt of dit dreigt te gebeuren. Dan beschikbaar of be-
reikbaar zijn voor het kind is waar het kind dan om
vraagt. Zoniet raakt het over de moeilijkheid niet heen
en kan ze nog toenemen. Zodat mogelijk spanning groeit
bij het kind en tegelijk het gevoel iets niet aan te kunnen
of iets niet te weten overwinnen. Kinderen zijn vaak in
een spel gewikkeld, maar raken er niet altijd uit. Ze zijn
iets kwijt, weten niet hoe het verder moet, krijgen ruzie
met elkaar, enzomeer. Dan op een ouder kunnen reke-
nen zonder dat die het helemaal overneemt en hen niet
achter laat met een zwak gevoel. Maar op een ouder
kunnen rekenen die het mee opneemt voor het deel dat
hen niet lukt en hun gevoel van sterkte weet te vergro-
ten.
Als ouder heb je vaak het idee al je kinderen evenveel
aandacht te willen geven. Zo hoop je te vermijden dat
een kind minder aandacht zou krijgen en hierdoor het
gevoel zou krijgen achtergesteld te worden. Kinderen
zijn hier evenwel meestal weinig mee bezig. Wat ze echt
willen is voldoende aandacht krijgen, ze zijn niet zozeer
begaan met meer of minder. Zo kunnen ouders bij een
nieuwgeborene vaststellen dat het kind dat er al is zich
vrij snel verzoend met de nieuwe situatie op voorwaarde
dat het ervaart ook voldoende aandacht te krijgen en het
niet het gevoel heeft onvoldoende aan bod te komen. Zo
ontstaat er ook geen strijd om de aandacht. Ieder komt
voldoende aan bod en de aandacht voor het ene kind
433
gaat niet ten koste van het ander kind. Dit is soms moei-
lijker wanneer een van de kinderen gehandicapt of chro-
nisch ziek blijkt te zijn. Dan beschikken ouders vaak niet
over de mogelijkheid ook nog veel aandacht te schenken
aan de overige kinderen. Dan op tijd en stond toch eens
proberen deze kinderen in het centrum van de belang-
stelling te plaatsen, kan hen toch het gevoel geven dat
hun ouders er ook zeker voor hen zijn. Vermeden moet
worden dat kinderen zichzelf gaan wegcijferen en hele-
maal geen aandacht vragen om zo hun ouders te ontlas-
ten die al zo erg instaan voor het ene kind. Deze zussen
of broers van gehandicapte of chronisch zieke kinderen
noemt men brussen. Soms worden er speciale initiatie-
ven of contactgelegenheden opgezet om hen eens ten
volle in de aandacht te plaatsen en om hen in zekere
mate weerbaar te maken in hun bijzondere situatie.
Wat kinderen erg graag hebben is op tijd en stond eens
exclusieve aandacht te krijgen. Deze momenten en gele-
genheden kan je voorzien. Je kan dit bijvoorbeeld ten ge-
paste tijde om beurt voor je kinderen doen. Nu eens het
ene kind, dan weer wat later het andere. Om confronta-
tie te vermijden, kan je dit gemakkelijk wanneer het jon-
gere kind slaapt of het ouder kind in een spel verwikkeld
is. Je kan als ouder ook elkaar afwisselen in nu het ene
kind, dan het andere kind aandacht te schenken. Je kan
hen natuurlijk ook als groepje aanspreken en ze beiden
naast je nemen in de zetel of op de arm, of samen met
434
hen een spelletje spelen, een liedje voor beide zingen of
hen samen een verhaaltje vertellen.
Een kind geeft vaak aan wanneer het aandacht wil. Bij-
voorbeeld, jonge kinderen door te huilen. Oudere kin-
deren, door naar je toe te komen en je iets te vragen.
Doen ze het niet bewust of ga je er niet gemakkelijk op
in, dan kunnen ze vervelend gedrag vertonen, zodat je
aandacht wel getrokken wordt. Bijvoorbeeld, van tafel
weglopen, of hun broertje of zusje plagen. Ze zijn dan
druk, boos, angstig of overdreven stil, zodat je aandacht
wordt getrokken. Een valkuil in dit verband is het kind in
die gevallen aandacht te onthouden. Als je zo doet dan
moet je maar geen aandacht. Het kind is zich veelal zelf
niet bewust dat het op die manier aandacht vraagt, zo-
dat het ook je onthouden van aandacht niet gemakkelijk
zal linken aan zijn manier van aandacht vragen. Belang-
rijk is de weg open te maken om op een meer aanvaard-
bare manier aandacht te vragen. Het kind te leren niet
met lastig doen en negatieve signalen aandacht te vra-
gen of af te dwingen, maar door toenadering en posi-
tieve signalen aandacht te krijgen en deze niet te moe-
ten afdwingen.
Dit betekent niet dat je op elk teken van je kind om aan-
dacht moet ingaan. Je kan je kind ook stimuleren van zelf
met een situatie om te gaan. Bijvoorbeeld, de puzzel wil
maar niet lukken, of het kind is iets kwijt. Pas als het zelf
niet lukt, kan je de nodige aandacht en steun bieden. Zo
435
hoef je ook niet op elk huilen van je kind onmiddellijk in
te gaan. Zoniet leert het kind dat huilen het middel is om
onmiddellijk op je hulp te kunnen rekenen en dat de
snelheid hiervan samenhangt met het luidkeelse ervan.
Het kind kan je ook leren dat op een rustige wijze laten
horen dat er een probleem is, kan betekenen dat je dit
als ouder registreert en dit ook het kind laat horen. 'Ja,
ja, je hebt honger !' Het kind leren dat het vervolgens
enig geduld zal moeten koesteren vooraleer er aan zijn
behoefte kan tegemoet gekomen worden.
Je kan het aandacht vragen ook pro-actief vóór zijn door
op geregelde tijdstippen de passende aandacht aan je
kind te geven. Het op tijd en stond knuffelen en voeden
van je baby kan zo krachtig aandacht vragen voorkomen.
Zo ook kan je kinderen die met elkaar in de clinch drei-
gen te raken, reeds tijdig laten horen wat je wil en even
afleiden met je aandacht zodat de situatie niet verder es-
caleert. Zo kunnen aandacht geven en het kind ruimte
bieden voor zichzelf, elkaar afwisselen. Ze kunnen ook
duidelijk als gewoonte en verwachting naar voor komen.
Nu ben ik er even voor je, nu is het even aan je. Nu wil ik
even met je praten, nu wil ik even wat anders doen.
Als ouder kan je er concreet op letten hoe je aandacht
geeft aan je kind. Wat leeft er bij jezelf ? Wat roep je op
bij je kind ? Wat klinkt mee bij wat je zegt of doet ?
Welk beelden van jezelf, je kind en je relatie met je kind
436
zijn op de achtergrond aanwezig en kleuren mee je aan-
dacht geven ? Wat geef ik mee met het aandacht ge-
ven ? Wat leer ik aan bij dit aandacht geven ? Wat vraag
ik op dat moment van mijn kind ? Wat biedt ik op dat
moment aan mijn kind ? Dit uitklaren wat tegelijk aan-
wezig is, kan maken dat je je aandacht geven gunstiger
kan inkleuren.
Stel, bijvoorbeeld, dat in je aandacht geven erge be-
zorgdheid van je doorklinkt. Je bent, bijvoorbeeld, bang
dat je kind zich niet goed in zijn vel zou voelen. In je aan-
dacht geven peil je dan voortdurend naar dit zelfgevoel
van je kind. Tegelijk doorbreek je de vanzelfsprekend-
heid van zich in zijn situatie goed te voelen en geef je je
kind aan dat er twee reële mogelijkheden zijn : zich pret-
tig voelen in een situatie. Bijvoorbeeld, 's morgens bij het
ontwaken. Of zich onprettig voelen. Waarbij je aanwe-
zige vrees meer peilt en meer overtuigd is van het laat-
ste. Wat je kind gemakkelijk, veelal niet bewust, zo zal
aanvoelen, en ook de aandacht bij zichzelf op die laatste
mogelijkheid kan gaan vestigen. Bovendien kan het mis-
schien aanvoelen vooral dan aandacht te krijgen, zo het
signalen van zich minder goed voelen uitzendt.
Stel anderzijds, bijvoorbeeld, dat in je aandacht geven
doorklinkt dat je als ouder gelooft dat je kind mits de no-
dige oefening en tijd iets kan leren. Dan zal het kind ook
gemakkelijk voldoende vertrouwen ontwikkelen in zijn
437
eigen mogelijkheden en in zijn vaardigheid om iets
nieuws aan te leren.
Onderzoekers aan de Yale University ontwikkelden
een nieuwe behandeling voor kinderangsten geba-
seerd op het veranderen van gedrag van de ou-
der. De behandeling noemt SPACE en staat voor on-
derSteunend ouderschaP voor Angstige Kinder Emo-
ties. Deze SPACE behandeling leert ouders om hun
aanpassing aan het kind te verminderen en op een
ondersteunende manier op de angstsymptomen van
het kind te reageren.
Een ouderlijke ondersteuning op zulke wijze dat het
kind acceptatie voelt voor zijn angstervaren en tege-
lijk vanwege de ouders vertrouwen ervaart in zijn ver-
mogen om met dit angstervaren om te gaan. Zo
wordt vermeden dat ouderlijke aanpassing verande-
ring verhindert omdat het kind bij angst voortdurend
beroep doet op geruststelling, of op aanwezigheid
van de ouder of nog op het overnemen door de ouder
en omdat de ouder hierop ingaat. Zo blijft het kind
afhankelijk van ouderlijke aandacht, terwijl deze on-
bewust zijn angst relativeert door te tonen dat ze niet
hoeft.
Het gaat bij SPACE om een oudergerichte benadering
in tegenstelling tot een klassieke kindgerichte bena-
dering bij angst.
438
Dus aandacht geven is niet neutraal. Veel leeft op dat
moment bij je. Veel wordt ook bij kind tot leven ge-
bracht. Belangrijk hierbij is er op te letten dat dit ten gun-
ste is van je kind en zijn ontwikkeling. En tegelijk voor je
haalbaar en leefbaar. Zo kan vermeden worden dat als
ondertoon van alles gaat doorklinken dat hier en nu min-
der gunstig uitwerkt in je manier en je mate van aan-
dacht geven, en dat op termijn minder gunstig is voor je
kind en zijn ontwikkeling.
Onderzoek wijst uit dat aandacht geven voor jezelf als
ouder erg bevredigend kan zijn. Meer bepaald zouden
gebieden in de hersenen geactiveerd worden die dopa-
mine aanmaken en een prettig gevoel geven. Aandacht
geven wordt dus beloond door afgifte van dopamine in
de hersenen. Dit zou het voor je gemakkelijk maken deze
aandacht te geven. Dit is inderdaad wat vele ouders er-
varen, dat aandacht geven geen bijzondere inspanning
vraagt en ze soms eerder op de rem moeten staan om
niet te overdrijven.
Aandacht geven in praktijk :
Ik geef gemakkelijk aandacht.
Ik geef regelmatig aandacht.
Ik wissel aandacht geven af met op zich zijn.
439
Ik merk signalen voor aandacht bij mijn kind op.
Ik laat merken signalen voor aandacht te hebben opge-
vangen zonder er onmiddellijk op in te gaan.
Ik veronachtzaam mezelf niet bij aandacht geven.
Ik geef aandacht die gunstig is voor mijn kind en zijn ont-
wikkeling.
Ik besteed aandacht aan wat meeklinkt bij mijn aan-
dachtgeven.
Ik ervaar aandacht geven als bevredigend voor mezelf.
440
Welk gevoel ?
Als het je kind niet zo goed gaat, heb je als ouder gemak-
kelijk de neiging naar binnen te kijken. Is het kind niet
ziek, of heeft je kind niet iets meegemaakt waar het nog
niet helemaal overheen is. Je wil graag dat je kind zich
goed voelt. Een onderzoek waarin een en ander nader
wordt onderzocht, zal de precieze details waar het om
gaat meer in zicht moeten brengen. Zo kan ingewerkt op
het deel waar het fout liep : met medicatie voor de pijn,
of met een gesprek om de nare ervaring te verwerken.
Als ouder zal je misschien niet zo gemakkelijk geneigd
zijn naar buiten te kijken, naar wat het kind omringt en
Het gevoel dat het kind ontwikkelt,
staat niet los van wat het in contact met zijn omge-
ving ervaart.
441
invloed uitoefent op het kind. Je zal je mogelijk minder
gemakkelijk afvragen of het zich minder goed voelen van
je kind te maken heeft met gevoelens die het kind in zich
oproept in contact met de omgeving en zijn situatie. Of
dat de omgeving zelf, of de situatie waarin het kind zich
bevindt, deze gevoelens bij het kind opwekken.
Door wat je opmerkt nader te bekijken door het uit te
vergroten en uiteen te halen, zie je minder breed en kijk
je gemakkelijk meteen naar binnen. Zo kan je wat je op-
merkt beter analyseren en zo meer details opmerken. Zo
kan je beter het gedeelte achterhalen waar zich precies
het probleem voordoet en het zo beter aanpakken.
442
Door evenwel wat je opmerkt van op een afstand te be-
kijken door het te 'verkleinen en te 'verdichten', zie je
breder en kijk je gemakkelijk meteen naar buiten. Zo kan
je wat je opmerkt en wat het omringt dichter bij elkaar
brengen en beter synthetiseren, en zo meer de samen-
hang opmerken. Zo kan je beter het geheel zien dat het
probleem met zich meebrengt en beter het geheel be-
naderen zodat het probleem erin zou verdwijnen.
Je kind klaagt de laatste tijd gemakkelijk over buikpijn.
Een onderzoek bij de dokter brengt wellicht uitsluitsel en
de oplossing, hoop je. Na een grondig medisch onder-
zoek schrijft de huisarts de passende medicatie voor. De
recente verhuis, met de nieuwe school en vriendjes als
gevolg, komen niet ter sprake. Ook niet het feit dat de
443
nieuwe verhuis samenhing met het uit elkaar gaan als
ouders. Door deze recente veranderingen heeft je kind
weinig eetlust. Nu en dan tracht je je kind aan het eten
te krijgen. Dit lukt ook, met een overdaad aan wat het
echt lust, maar niet zo gezond is. Je kind werkt meteen
alles overhaast naar binnen. Je hebt zelf de laatste tijd
weinig zin om echt te koken, een lekkere snack moet het
dan goed maken en je kind de compensatie bieden voor
wat het mist.
Door wat zich in de leefomgeving afspeelt, kunnen aller-
lei gevoelens opgeroepen worden, of kan het kind in de
confrontatie hiermee zelf allerlei gevoelens in zichzelf
activeren. Wanneer de leefomgeving voor het kind min-
der gunstig is en een moeilijker samenspel voor het kind
inhoudt, of als er hierin problemen aanwezig zijn, kan dit
ongunstige gevoelens voor het kind meebrengen. On-
gunstige gevoelens opgewekt door deze ongunstige om-
geving, of geactiveerd door het kind in het contact hier-
mee. Wat zich naar buiten toe afspeelt kan, met andere
woorden, zijn weerslag hebben naar wat zich naar bin-
nen toe afspeelt.
Een belangrijk onderdeel van de leefomgeving vormt de
interactie ouder-kind. Zo kan ook voor de ouder deze
leefomgeving minder gunstig aanvoelen, zeker wanneer
de omgang met het kind minder gunstig verloopt. Zo kan
444
het kind bij het ouder minder gunstige gevoelens active-
ren, of kan de ouder bij zichzelf minder gunstige gevoe-
lens activeren in contact met het kind.
Zo kan langs een of beide zijden een ziektegevoel of een
onveiligheidsgevoel opduiken, kan een onmachtsgevoel
of een onrechtgevoel opkomen, kan een impasse- en
conflictgevoel, of uitsluitinggevoel en miskenninggevoel
groeien, kan een falengevoel of onbekwaamheidgevoel
ontstaan, kan een onbegripgevoel of verdeeldheidge-
voel opwellen.
Vooral zo dit uitgesproken gevoelens zijn, en zo blijkt dat
deze gevoelens geactiveerde latent aanwezige gevoe-
lens zijn die stilaan zijn gegroeid, kan dit weerstand en
verzet opwekken die minder gemakkelijk te overwinnen
is, of weg te nemen is, zowel door de omgeving als door
zichzelf. Het gevaar bestaat dan dat het eigen gevoel met
de eruit voortvloeiende weerstand gemakkelijk soortge-
lijke gevoelens oproept bij de ander. De ander, die
hierop gemakkelijk ook met verharding reageert. Zo
dreigt wederzijds soepelheid weg te vallen en komt men
mogelijk in een wederzijdse negatieve gevoels- en aan-
sluitende reactiespiraal terecht, met escalerende ongun-
stige effecten tot gevolg.
Om tot verandering te kunnen komen, zal het bijgevolg
noodzakelijk zijn te achterhalen wat deze ongunstige ge-
445
voelens uitlokt in het nu. En zo deze gevoelens dieper la-
tent aanwezig zijn te achterhalen hoe ze eerder tot ont-
wikkeling zijn gekomen en het zover is kunnen komen.
Welke de aanleiding en de oorsprong is voor het zwak-
tegevoel, het onveiligheidsgevoel, het onmachtsgevoel,
het onrechtgevoel, het impassegevoel, het conflictge-
voel, het uitsluitinggevoel, het miskenninggevoel, het fa-
lengevoel, het onbekwaamheidgevoel, het onbegripge-
voel of het verdeeldheidgevoel. Zo kan achterhaald wor-
den welke de brede samenhang is van enerzijds de situ-
atie en leefomgeving hier en nu en voorheen, en ander-
zijds het gemakkelijk activeerbare gevoel dat de voort-
durend niet passende omgang met zich meebrengt.
Het zal er dus op aan komen het gemakkelijk activeer-
bare of zelf geactiveerde ongunstig gevoel te achterha-
len, samen met de bredere samenhang naar buiten toe.
Iets wat niet steeds zo gemakkelijk is, en waarbij meer
professionele hulp kan nodig zijn.
Zo deze samenhang kan achterhaald worden, kan ge-
zocht naar een wijziging van de situatie en leefomgeving
of de interpretatie hiervan, zodat niet langer deze on-
gunstige centrale gevoelens worden gewekt. In de plaats
kan de nieuwe toestand dan toelaten dat gunstige in-
verse gevoelens gewekt worden. Wat dan aanleiding en
de oorsprong kan zijn voor het sterktegevoel, het veilig-
heidsgevoel, het machtsgevoel, het rechtsgevoel, het
446
oplossinggevoel, het uitweggevoel, het aansluitingge-
voel, het erkenninggevoel, het slaaggevoel, het be-
kwaamheidgevoel, het begripgevoel of verbondenheid-
gevoel. Zo kan gebruik gemaakt worden van de brede
samenhang van enerzijds de nieuwe situatie en leefom-
geving of ervaring ervan en anderzijds het gevoel dat een
meer passende omgang mogelijk maakt.
Zo kan, bijvoorbeeld, blijken dat het zwaktegevoel sa-
menhangt met aanwezige druk, het onveiligheidsgevoel
samenhangt met onzekerheden waarop weinig vat, het
onmachtsgevoel met te grote afstand of het ontbreken
van enige afstand, het onrechtgevoel met een tekort aan
erkenning en niet te kunnen zijn wie men wil, het impas-
segevoel met geen veranderingen aandurven, het con-
flictgevoel met veelvuldige confrontaties zonder uitweg,
het uitsluitinggevoel met tekort aan verstandhouding,
het miskenninggevoel met wedijver en rivaliteit, het fa-
lengevoel met niet lukken in zijn objectieven, het onbe-
kwaamheidgevoel met niet kunnen inspelen op en be-
antwoorden aan aanwezige vragen en ontwikkelingsge-
bonden behoeften, het onbegripgevoel dat samenhangt
met de eigen verschillende identiteit, het verdeeldheid-
gevoel met te grote verschillen die moeilijk overbrug-
baar zijn.
447
Concreet kan dit betekenen dat inspanningen aan twee
zijden noodzakelijk zijn om deze gevoelens te kunnen
draaien in de gewenste richting. Tevens zal het in een
eerste fase nodig zijn moeite te doen bij elkaar niet deze
gevoelens uit te lokken, en zelf ook inspanning te doen
ze bij zichzelf niet te snel en te gemakkelijk te activeren.
Behulpzaam kan hierbij zijn, zo toch het ongunstige ge-
voel wordt gewekt, door te gaan tot bij het tweede gun-
stige gevoel. Dit gevoel zo mogelijk zelf te wekken door
een ander deel van zichzelf aan te spreken. De omgeving
448
kan hierbij helpen door niet de gewoontekant aan te
spreken, maar te trachten de andere meer gunstige kant
van iemand te activeren. Zo nodig ook door door te gaan
tot bij deze tweede kant. Niet zelden kan vastgesteld dat
het ongunstige gevoel een functie had naar buiten toe
om het geheel samen te houden of verder te laten func-
tioneren, als bliksemafleider of om een pijnlijk ervaren te
verminderen, om invloed en een overleven toe te laten.
Ook dan zal er in moeten geloofd dat een gunstig gevoel
moet toelaten dezelfde functies beter te vervullen.
Zo kan getracht door druk en draaglast te verminderen
een sterktegevoel te stimuleren, door onzekerheden
weg te nemen en duidelijkheid te scheppen het veilig-
heidsgevoel te bevorderen, door de te grote afstand te
verkleinen of door enige afstand te scheppen het
machtsgevoel te verhogen, door erkenning te geven en
iemand toe te laten te zijn wie die wil een basis te leggen
voor een rechtsgevoel, door het veranderingsvermogen
groter te maken het oplossinggevoel aan te wakkeren,
door de communicatievaardigheden te vermeerderen
het uitweggevoel te doen groeien, door betere verstand-
houding het aansluitinggevoel kansen te geven, door so-
ciale druk weg te nemen het erkenninggevoel mogelijk
te maken, door haalbare objectieven te stellen het slaag-
gevoel te laten ervaren, door betere afstelling van aan-
bod op wat nu gevraagd en thans nodig het bekwaam-
heidgevoel aan te moedigen, door ieders identiteit
ruimte te bieden het begripgevoel te vermeerderen en
449
door verschillen te overstijgen het verbondenheidgevoel
te versterken.
Eens deze gevoelens er zijn en meer uitgesproken zijn,
en eens deze gevoelens door meerdere ervaringen meer
latent aanwezig kunnen worden, kunnen ze ook gemak-
kelijker nadien geactiveerd worden. Eens geactiveerd,
kunnen ze dan weer een buffer vormen om de tegenge-
stelde gevoelens niet te activeren of niet actief te laten
worden. De eerdere kwetsbaarheid is dan geringer en
een grotere weerbaarheid wordt dan beschikbaar, en
blijft dan beschikbaar. Deze gevoelens zorgen dan mee
voor de draagkracht, terwijl de ongunstige gevoelens
eerder mee de draaglast nog zwaarder maken. Eens gun-
stige gevoelens meer blijvend aanwezig zijn en een gro-
tere draagkracht beschikbaar, komen latent andere aan-
wezige krachtbronnen opnieuw te voorschijn. Doordat
ze terug actief kunnen ingeschakeld, kunnen ze mee nog
aanwezige problemen helpen oplossen. De minder emo-
tionele toestand laat alzo toe meer rationele en per-
soonlijke krachten aan te spreken.
Door de oorsprong en de activering van de buikpijnklach-
ten van je kind te situeren in de bredere context kan een
samenhang gezien met het verhuizen, de verandering
van school en van vriendjes, en het uit elkaar gaan van
de ouders. Er kan dan achterhaald worden dat ze het
ziektegevoel van het kind direct door de aanwezige druk
450
en spanningen, en indirect door de weinig optimale voe-
dingsomstandigheden doen ontstaan. Hierin kan met-
een een aanzet gevonden worden om voor het kind zo-
wel als voor de ouder de druk en spanningen te vermin-
deren. Concreet kan dit door de draaglast te verminde-
ren. Dit kan praktisch onder meer door onduidelijkhe-
den, onzekerheden en verwachtingen te verminderen.
Door jezelf en je kind tijd te geven en een opeenstapeling
van aanpassing en van verwerking zoveel mogelijk te ver-
mijden. Door met elkaar te praten, zodat begrip en steun
bij elkaar kan gevonden, en er voor hindernissen en
moeilijkheden een oplossing kan gevonden. Verder door
weerstanden en een aan voorheen vasthouden te over-
komen, door uitvergrotingen en negatieve voorstellin-
gen te vermijden, door zelfkritiek en overbezorgdheid
het niet te laten overnemen. Op die manier is er minder
kans voor een overreageren. Zo kan de eetlust beter zijn
en is er mogelijk meer energie om zijn voeding te verzor-
gen. Dit vermindert de kans op een ziekte- en zwaktege-
voel.
Denk aan een enigszins moeilijke situatie van een ouder
of een opvoeder met een kind. Zie welke van de ver-
melde ongunstige gevoelens actief in het geding is. Kijk
naar de mogelijke samenhang naar buiten toe. Formu-
leer het gunstige gevoel als tegenpool. Ga na wat te kun-
nen doen om dit gevoel actief te maken.
451
Op die manier kan ook ervaren waar om heen het in de
gezinsinteractie in sterke mate draait, of is komen
draaien. Of dit verder wenselijk is, en het niet beter om
iets anders kan draaien. Tegelijk kan op die manier een
samenvoeging bekomen van wat zich in de binnenwe-
reld en de buitenwereld afspeelt. De bredere (ook we-
derzijdse) samenhang komt hierdoor duidelijk naar voor.
452
Voor
een goed gevoel
Wat ik wil als jongere ?
Nogal wat kinderen en jongeren ervaren heel wat in-
spanning te moeten doen om aan een goed gevoel te ge-
raken. Vaak zijn het jongeren die vanuit eerdere ervarin-
gen uit zichzelf geen goed gevoel hebben. Het ontbrak in
het verleden aan situaties en personen die hen een goed
gevoel bezorgden. Een goed gevoel is niet iets dat ze
spontaan bezitten. Integendeel lopen ze veel en gemak-
kelijk met vragen over zichzelf rond. Hierbij duiken ge-
makkelijk de eerdere antwoorden op van niet erg te vol-
doen.
Sommige jongeren hebben gemakkelijk te maken
met negatieve gevoelens.
Hoe gaan ze er mee om ?
Hoe kan hulp geboden ?
453
Dit neemt niet weg dat ook bij hen de behoefte aanwezig
is aan een goed gevoel en van deze bevestiging in hun
omgeving te kunnen vinden. Enerzijds onder de vorm
van tekenen van waardering van de omgeving voor wat
ze doen en voor wie ze zijn en anderzijds door tekenen
van waardering van hen zelf uit.
Wanneer voor sommigen onder hen een goed gevoel be-
reiken zomaar niet mogelijk is, kan bij hen erg de be-
hoefte aanwezig zijn af te raken van een uitgesproken
negatief gevoel dat hen vervult en hen bezighoudt. Het
ontbreekt hen dan aan tekenen van waardering van de
omgeving en ook van henzelf om te ontsnappen aan hun
slecht gevoel. In de plaats worden ze overvallen door sig-
nalen van tekort te schieten en niet te voldoen aan ver-
wachtingen die in hun omgeving tegenover hen leven of
ook bij zichzelf terug te vinden zijn. Ze krijgen te maken
met verwijten en beschuldigingen, of ze belasten zichzelf
hiermee.
Wie helpt me aan een goed gevoel ?
Als kind of jongere kan je heel wat inspanningen willen
doen om aan een positief gevoel toe te komen en aan
een negatief gevoel te ontsnappen of het te vermijden.
Zo is geweten dat jongeren die thuis weinig waardering
ervaren en mogelijk te maken krijgen met opmerkingen
en kritiek van hun ouders, mogelijk die waardering gaan
zoeken in hun omgeving. Mogelijk op school als een
454
tweede kans. Wanneer ook daar waardering niet gevon-
den wordt, of omgezet wordt in aanmerkingen en te-
rechtwijzingen, dan zullen ze gemakkelijk hun toevlucht
nemen tot leeftijdgenoten uit hun directe omgeving.
Veelal hun vrienden die hen beter begrijpen en meer la-
ten blijken dichter bij hen te staan. De signalen die deze
vrienden uitzenden kunnen hen gemakkelijker verlossen
van hun negatief gevoel of voorkomen dat het zou op-
duiken. De uitgezonden signalen kunnen hen mogelijk
ook helpen aan een positief of althans positiever gevoel.
In een eerste verliefdheid spelen gemakkelijk deze ge-
voelens mee. Ik kom voor het eerst tegenover iemand te
staan die me mag en me erg bewondert en waardeert
om wie ik ben. Iets wat ik ervaar als eerder zeldzaam. Ze-
ker wanneer de ander heel expressief en niet indirect
laat merken hoe erg die opgezet is met mij. Dit bevestigt
me en maakt me erg blij, zodat een uitgesproken goed
gevoel wordt opgewekt. Een gevoel dat mogelijk in een
eerste tijd de vorm aanneemt van een zekere roes die
niet snel verdwijnt. Roes die de jongere wil koesteren
door veelvuldig elkaar op te zoeken en zo veel mogelijk
samen te zijn.
Wat helpt me aan een goed gevoel ?
Niet alle jongeren lukken erin in hun vriendenkring een
goed gevoel te kunnen ontwikkelen. Mogelijk hebben
ook hun vrienden te maken met een negatief gevoel,
455
waardoor ze er moeilijk toe kunnen komen tekenen van
waardering naar anderen uit hun omgeving uit te zen-
den. Ze hebben erg veel problemen met zichzelf en hun
ervaren, en komen hier moeilijk of helemaal niet aan
voorbij. Hun eigen negatief gevoel zet zich dan gemak-
kelijk over op anderen met wie ze te maken hebben.
Hooguit kunnen ze het negatief gevoel van anderen
enigszins dempen door de herkenning die ze geven van
niet alleen in zulke situatie te vertoeven.
Veelal zullen deze jongeren bijgevolg naar andere uitwe-
gen zoeken om tot een goed gevoel te kunnen komen,
of aan hun negatief gevoel te ontkomen. Alcohol en
drugs liggen hier dan gemakkelijk voor de hand als kunst-
matige hulpmiddelen die de ervaren pijn moeten stop-
pen en hen tijdelijk en artificieel een goed gevoel moe-
ten toelaten.
Jongeren kunnen hierbij gemakkelijk in een vicieuze cir-
kel terecht komen. Omdat hun middelengebruik hen
vaak problemen bezorgt thuis en op school, zeker wan-
neer men daar te weten komt van hun middelengebruik.
Dit maakt dat ze noodgedwongen hun toevlucht zoeken
tot andere gebruikers en verder middelengebruik. Maar
tegelijk de weg afgesloten lijkt van de volwassen omge-
ving die hen aan een goed gevoel zou kunnen helpen.
Het middelengebruik houdt tevens het risico in van toe-
456
nemende afhankelijkheid. Wordt het middel niet ge-
bruikt dan ontstaat een slecht lichamelijk en emotioneel
gevoel, dat opnieuw aanzet tot gebruik om hieraan te
ontsnappen. Op die manier kunnen ontwenningsver-
schijnselen als angst en prikkelbaarheid voorkomen wor-
den.
Wat verhelpt mijn negatief gevoel?
Een zekere groep jongeren zoekt geen uitweg in het ge-
bruik van drugs die negatieve gevoelens moeten wegne-
men en positieve gevoelens moeten opwekken. Zij kie-
zen de weg van zichzelf pijn toe te brengen en van zich
te verwonden. Alsof dit past bij hun negatief ervaren,
alsof ze het verdienen, ook voor dingen die hen zijn aan-
gedaan. Of ze gebruiken het als manier om te ontsnap-
pen aan hun negatieve gevoelens en er van afgeleid te
kunnen worden. Of als ontlading van hun overmatige ne-
gatieve gevoelens, of als opvulling van hun tekort aan ge-
voelens, of als opvulling van hun gevoelens van leegte of
gemis. Of nog als manier waarop eventueel de aandacht
van de omgeving zou kunnen getrokken worden en mo-
gelijk hulp zou gevonden kunnen worden om hun nega-
tief gevoel los te kunnen laten. Of als poging om vat te
krijgen op zichzelf, hun situatie en gevoelens. Of nog po-
sitieve gevoelens te vinden in het aankunnen van iets en
in het proces dat naar herstel en beterschap leidt na zelf-
457
verwonding. Meer hierover lezen kan in het thema-on-
derdeel Zelfverwonding, waar gaat het om ?van deze
encyclopedie.
Hoe voorkom ik een negatief gevoel ?
Nog een groep jongeren wordt snel geconfronteerd met
een opduikend negatief gevoel in bepaalde situaties. Iets
waar ze weinig van bewust zijn waarom dit slecht gevoel
plots daar en op dat moment in die omstandigheden op-
duikt. Het is een toenemend negatief gevoel dat gemak-
kelijk gewekt wordt zo ze opnieuw te maken krijgen met
een specifieke situatie die in het verleden als zeer nega-
tief werd ervaren en hen helemaal uit hun evenwicht
bracht. Het opnieuw opduikend negatief gevoel moet
hen beletten voor herhaling van het pijnlijk of trauma-
tisch gebeuren. Het snel opduiken van een begin van ne-
gatief gevoel moet hen weghouden van zulke situaties,
zoniet zou het negatief gevoel in alle hevigheid zich aan
hen opdringen. Dit zonder dat ze evenwel goed hoeven
te begrijpen wat er concreet aan de hand is of wat er
voorheen concreet gebeurde toen ze helemaal over-
stuur waren. Dat wat er voorheen gebeurde is meestal
weggedrukt, maar het snel opduiken van een toene-
mend negatief gevoel moet hen waarschuwen voor her-
haling. Dit is het meest leefbare voor hen, het is vol-
doende dat ze (aan)voelen dat iets beter kan vermeden
zonder opnieuw de pijn te moeten voelen die aan de ba-
sis lag van dit overgevoelig zijn.
458
Op die manier houden deze gevoelige gevoelens hen
weg van een aantal situaties die op zich in een meer gun-
stige context als positief zouden kunnen ervaren wor-
den, maar nu voor hen door hun opduikende gevoelens
geblokkeerd zijn.
Verwerking en vooral (therapeutische) hulp zullen hierbij
veelal nodig zijn om opnieuw toegang te krijgen tot deze
situaties en dit zonder opnieuw overspoeld te worden
door negatieve gevoelens.
Hoe bewerk ikzelf een goed gevoel?
Zoals reeds aangegeven, kunnen een aantal jongeren
hun goed gevoel niet vinden in hun omgeving. Ook het
middelengebruik om tot een goed gevoel te komen is
geen wenselijke optie.
Er kan dan aan jongeren uitgelegd worden een goed ge-
voel bij zichzelf te vinden. Zo kan hen uitgelegd hoe tot
een goed gevoel te kunnen komen. Zo kunnen ze leren
zichzelf te waarderen voor wie ze zijn. Of kunnen ze le-
ren tot een goed gevoel te komen door zelf initiatief te
nemen en actief te zijn of te worden.
Het leren waarderen van zichzelf voor wie ze zijn, houdt
onder meer in afstappen van een beoordelende kijk op
zichzelf. Niet wat heb ik nodig of wat moet ik veranderen
in mezelf om me goed te kunnen voelen. Maar hoe kan
459
ik zonder iets toe te voegen of te moeten veranderen
een goed gevoel hebben dat ik kan putten uit hoe ik
thans onvoorwaardelijk ben.
Jongeren kunnen dan geholpen worden zo levendig en
concreet mogelijk een goed gevoel op te roepen aan de
hand van gedachten en voorstellingen als :
Ik waardeer mezelf zoals ik ben.
Ik ben oké zoals ik ben.
Ik mag er zijn zoals ik ben.
Ik vind het fijn om mezelf te zijn.
Ik kan steeds op mezelf rekenen.
Een goed gevoel kan een jongere anderzijds trachten te
bereiken vanuit zichzelf door het zelf te bewerkstelligen.
Door zichzelf doelen te stellen en actief op weg te gaan
en resultaat te boeken ontstaat als keerzijde een goed
gevoel. Het levert de basis voor een grotere draagkracht.
Het positiever zelfbeeld dat het toelaat en grotere vaar-
digheid die tot ontwikkeling wordt gebracht, staan dan
garant voor een langer kunnen behouden of beter weten
bereiken van een positief gevoel. Daardoor neemt de af-
hankelijkheid voor een goed gevoel van de omgeving af.
Het is niet langer iets dat van de goodwill en mogelijk
wispelturigheid van anderen afhangt. Het vraagt niet
langer zich meer toewenden tot de omgeving en zich zo-
wat overleveren aan anderen om toch maar een goed
gevoel te kunnen verwerven. Je kan meer hierover lezen
460
in het thema-onderdeel 'Kwaliteit en goed-gevoel' van
deze encyclopedie. Eerder dan af te moeten wachten
wat anderen in je activeren, kan je zelf de voorwaarden
activeren die een goed gevoel moeten toelaten. Je kan
proberen gewoon de volgorde om te draaien : van zo dit
en dat en dan gelukkig of een goed gevoel, naar gelukkig
of goed gevoel en nu maar dit en dat als mogelijke meer-
waarde.
Voor een goed gevoel
Samenvattend kan gekeken naar wie of wat gemakkelijk
een negatief gevoel in een jongere wekt. Hoe massaal dit
gevoel is en hoe diep het geworteld is ? Wat naast het
negatief gevoel nog in de jongere geactiveerd is, zoals
een negatief zelfbeeld, bijvoorbeeld. Gezocht kan wor-
den op welke manier de jongere weg wil van dit slechte
gevoel of op welke wijze hij of zij dit slechte gevoel of de
heropflakkering ervan tracht te vermijden of te ontlo-
pen. Wat de jongere hiertoe actief maakt. Gezocht kan
verder op welke wijze de jongere aan een goed gevoel
toe kan komen. Wat hij of zij hiertoe in zichzelf kan wek-
ken en wie hem of haar hierbij kan helpen, of wie of wat
hij of zij hierbij moet ontlopen. Wat de jongere, met of
zonder hulp, actief maakt in zichzelf en wat hij of zij
tracht te de-activeren of niet actief tracht te maken.
Bij een aanwezig bedreigingssignaal kan het aanbie-
den van een veiligheidssignaal dat een ander neuraal
netwerk blijkt te gebruiken helpen om een opgewekt
461
Wordt toch iets ongewenst in het hoofd van de jongere
geactiveerd, dan werpt het onderzoek aan de Universi-
teit van Texas in Austin licht op hoe je gedachten in het
werkgeheugen in je hoofd kan wissen en zo stoppen.
Lange tijd werd gedacht dat iets opzettelijk willen verge-
ten door aan iets bewust niet te denken juist maakt er
aan te denken. De nieuwe studie suggereert nu dat er
verschillende methoden zijn om gedachten uit je hoofd
te verwijderen, methoden die verschillen in effectiviteit.
netwerk blijkt te gebruiken helpen om een opgewekt
bedreigingsgevoel en angst te helpen reduceren of
voorkomen door een veiligheidsgevoel en veiligheid
present te stellen. Dit komt omdat waar het bedrei-
gingssignaal een bedreigingsgevoel en angst activeert
het veiligheidssignaal een veiligheidsgevoel en veilig-
heid oproept.
Dit alles blijkt uit onderzoek aan de Yale Universiteit
voor hen bij wie gedragstherapie met exposure of
stapsgewijze blootstelling aan wat angst aanjaagt on-
voldoende helpt. Zo blijkt een knuffel mee in bed ne-
men een kind vaak te helpen wanneer het angstig is
voor het donker. Vooral zo eerst het veiligheidssig-
naal veiligheid kan oproepen of activeren is er minder
kans dat het bedreigingssignaal angst oproept of ac-
tiveert. Zo ook kan een vertrouwd iemand of rustge-
vende muziek als veiligheidssignaal behulpzaam zijn.
462
Het verwijderen van informatie uit je werkgeheugen in
je hersenen zou kunnen door een niet gewenste ge-
dachte te vervangen door een andere; of alle gedachten
te wissen door loslaten, zoals bij mindfulness of medita-
tie; of de gedachte te onderdrukken, zoals door je erop
te concentreren en dan te proberen er opzettelijk mee
te stoppen. Gedachten zou je dus : ofwel kunnen over-
schrijven, passief loslaten, of actief doven.
Het hersenonderzoek liet zien dat bij het vervangen van
een gedachte en het passief opruimen van een gedachte
de aandachtsfocus op de ongewenste gedacht vermin-
derde. In beide gevallen vervaagde de hersensignatuur
die bij het beeld hoorde. Maar alleen het opzettelijk on-
derdrukken van een gedachte zorgde ervoor dat de sig-
natuur van de hersenen volledig vervaagde, waardoor de
representatieve schaduw in het werkgeheugen werd
verwijderd.
Deze bevindingen wijzen erop dat je mogelijk jezelf tijde-
lijk van een gedachte kan afleiden door de aandacht naar
iets anders te verleggen, of door los te laten en je brein
te laten afdwalen. De ongewenste gedachte wordt hier-
door evenwel niet uit je brein verwijderd, zodat haar in-
vloed blijft.
De studie suggereert integendeel dat om een gedachte
kwijt te raken, je er eerst mee bezig moet zijn en er pas
463
daarna plaats ontstaat voor een nieuwe gedachte. Eer-
der onderzoek had al vastgesteld dat het verwijderen
van informatie uit de hersenen gepaard ging met meer
mentale inspanning dan het bewaren ervan. Opzettelijk
vergeten werd geassocieerd met sterkere activering in
sensorische en waarnemingsgebieden in de hersenen.
Alle vaststellingen in dit onderzoek gingen op voor het
wissen van emotioneel neutrale informatie. Vraag is of
dit ook zo is voor meer persoonlijke en emotionele infor-
matie.
Zo je je als ouder ernstig zorgen maakt, dan kan het goed
zijn in een eerste fase met je kind hierover een gesprek
aan te gaan. Te zien en te ervaren in welke mate je kind
hier concreet en emotioneel mee bezig is. Hoeveel ener-
gie het hierin stopt en welke weg het hiertoe bewandelt.
In welke mate je kind ook in dit goede gevoel bekomen
lukt en hoe centraal het nastreven ervan in zijn leven
komt te staan.
Kom je er samen niet uit, dan kan je samen overleggen
of externe steun of deskundige hulp geen te overwegen
optie zou kunnen zijn.
Ook al kan je niet altijd iets rechtstreeks doen, toch kan
je onrechtstreeks een omgeving, klimaat en relatie
trachten aan te bieden waarin een goed gevoel spontaan
mogelijk is. Als ouder kan je het kind zich geaccepteerd
464
en gewaardeerd laten voelen. Dit in plaats van het in
vraag te stellen en neer te halen. Zo kan vermeden wor-
den dat een slecht gevoel over zichzelf ontstaat en de
jongere misschien wel zichzelf gaat haten of gaat ver-
werpen. Zo kan je trachten situaties aan te bieden die
een (her)activeren toelaten van wat eerder reeds ver-
trouwd was en als positief opgeslagen was.
Als ouder kan je de jongere trachten te sensibiliseren om
zorg te dragen voor zichzelf en aanwezige risico's op zelf-
ondermijning en zelfdestructie om te vormen tot kansen
voor zelfondersteuning en zelfconstructief bezig en ac-
tief zijn. Dit kan onder meer door de jongere niet eenzij-
dig te laten focussen op de negatieve gevoelens en ook
actief positieve ervaringen en gevoelens na te laten stre-
ven. Dit kan onder meer ook door de jongere te helpen
zich met zijn negatieve gevoelens niet op te sluiten in
zichzelf en deze gevoelens niet op te laten stapelen, zo-
dat schijnbare kleine aanleidingen tot een massale ge-
voelsreactie zouden leiden.
Als ouder kan je ook ondersteuning bieden bij het begrij-
pen en omgaan met opduikende negatieve gevoelens en
bij afwezigheid van positieve gevoelens. Zo dat de jon-
gere beter met aanwezige of afwezige positieve en ne-
gatieve gevoelens om leert gaan, zonder er extreem op
te reageren en zonder te willen grijpen naar middelen
die er kost wat kost verandering in moeten brengen. Zo
kan je de draagkracht van de jongere helpen verhogen
465
om negatieve gevoelens aan te kunnen en om zich tege-
lijk doelen te stellen, keuzes te maken en stappen te zet-
ten in de richting van een zo positief mogelijk gevoel.
Zo kan je tenslotte de jongere er toe trachten te brengen
niet steeds en voor alles een goed gevoel als voorwaarde
te stellen om zich goed of gelukkig te kunnen voelen. En
zo met tijdelijke negatieve gevoelens of negatieve ge-
voelens op bepaalde vlakken of voor bepaalde ervarin-
gen weten om te gaan, zonder zijn globaal goed gevoel
of gelukservaren te verliezen. Zo helpen de meer haal-
bare optiek te verkiezen : meestal een goed gevoel te
hebben, maar niet voor alles en altijd een goed gevoel te
willen. Op die manier kan de jongere opteren voor een
balans ten voordele van positieve gevoelens zonder ne-
gatieve gevoelens het te laten overnemen of te willen
uitsluiten.
Je kind en zijn gevoelens
Krijgt je kind vaak te maken met uitgesproken negatieve
gevoelens ?
Hoe gaat je kind hiermee om ?
Slaagt je kind er in positieve gevoelens te ontwikkelen ?
Hoe komt je kind tot positieve gevoelens ?
466
Welke hulp bied je als ouder hierbij ?
467
Geweld
en haar context
Geweld bij jongeren kan allerlei vormen aannemen.
Van jongeren die in aanvaring komen met elkaar, elkaar
pesten, iets stukmaken tot fysiek geweld gebruiken te-
genover elkaar. Het geweld vertonend gedrag kan niet
alleen tussen jongeren onderling plaatsvinden, maar
soms ook tegenover volwassenen.
Gemeenschappelijk aan dit gedrag is dat het de grens
van het wenselijke, afgesprokene, aanvaardbare, vreed-
zame overschrijdt. Het gaat in tegen iets (gewoonten, re-
gels, afspraken) en/of tegen iemand. Iets wordt ge-
schonden, of iemand wordt slachtoffer, of dit dreigt te
gebeuren.
Geweld treedt niet zomaar op, het is niet steeds of
overal zomaar aanwezig. Het treedt op in een bepaalde
Geweld kan niet los gezien worden van haar context.
Context waarin spanning of afstand aanwezig is.
468
context die de voorwaarden schept voor dit geweld.
Deze context kan een te veel vormen voor de jongere.
De context kan ook een te weinig inhouden voor de jon-
gere. In beide gevallen wordt het risico verhoogd op het
optreden van geweld.
Wordt niet tijdig aandacht besteed aan zulke contexten,
of is de inspanning niet passend of effectief, dan kunnen
zulke situaties vaak escaleren en uit de hand lopen. Er
ontstaat dan een sfeer van onwelbevinden, onveiligheid,
vijandigheid en mogelijk isolatie en wantrouwen.
Ook op latere momenten kan zo een onveilige en ondui-
delijke sfeer gemakkelijk tot spanningen en negativiteit
aanleiding geven. Belangrijk dus om niet enkel hier en
nu, maar ook voor daar en later er vereiste aandacht aan
te besteden en gedrag in de negatieve sfeer zo veel mo-
gelijk terug te dringen en te bannen door aandacht te
besteden aan de context waarin het verschijnt.
Als opvoeder tracht je in zulke situaties passend in te grij-
pen. Soms lukt je dit vrij gemakkelijk. Soms lukt het je
minder gemakkelijk. In bepaalde gevallen lukt het moei-
lijk. Nu en dan dreigt het je niet te lukken.
In zulke situaties kan je je behoorlijk op je gezag aange-
sproken voelen en je soms vrij machteloos voelen. Soms
469
ervaar je ver te moeten gaan om rust en orde te herstel-
len. Dit kan ten koste van jezelf gaan en je verstandhou-
ding met de jongere(n).
Het is evenwel mogelijk zonder je machteloos te voelen
voldoende greep te blijven hebben op dit gedrag, dit
door een en ander te doen aan zulke situaties waarin ge-
weld optreedt.
Hiertoe is het belangrijk precies zicht te krijgen op het
gedrag en de context waarin het optreedt. Hoe beter je
een risicosituatie kan inschatten, hoe meer kansen je
hebt om gericht op wat stoort in te grijpen.
Zo jongeren geweld vertonen in hun gedrag, kan gedacht
aan twee contexten waarin het tevoorschijn komt.
1. Gedrag als reactie op de context
Veel gedrag is een reactie op een situatie. Vooral jonge-
ren zijn zeer gevoelig voor situatie-beïnvloeding. Zij rea-
geren gemakkelijk op de soms moeilijke situatie waarin
ze zich bevinden. Vertonen ze moeilijk gedrag tegenover
anderen en hun omgeving, doen ze bijvoorbeeld verve-
lend of moeilijk tegenover anderen, dan kan je er vanuit
gaan dat ze zich in een lastig parket bevinden. De situatie
bevat een aantal stressfactoren en stressactoren. Wor-
den deze te veel of stapelen ze zich op en kan geen span-
ning afvloeien, dan kan het hen te veel worden. Ze doen
470
dan drukkend naar hun omgeving en anderen toe. Vaak
zetten ze ook zichzelf onder druk. Het moet hier en nu,
zus en zo, en niet anders. Ze stellen eisen, soms te hoog
gespannen en willen er niet van afwijken. Elke afwijking
wordt als bedreiging ervaren. Vertoont een jongere dan
gedrag met geweld, dan kan dit als signaalgedrag gezien
worden voor aanwezige onderliggende problemen en
hierbij opgeroepen spanningen.
In de Leiden Psychology Blog is terug te vinden dat wie
pest vaak aangeeft te worden geprovoceerd of aangeval-
len en met het eigen gedrag enkel reageerde op dit van
de ander. Het zou gaan om een impulsieve reactie uit
woede of een wraakpoging uitgelokt door onrecht, pro-
vocatie of het feitelijk slachtoffer zijn of het gevoel hier-
van.
471
Wat je kan doen ?
Zaak is in deze gevallen spanning te laten afvloeien of te
verminderen, zowel externe als interne. Vooral afhanke-
lijke, volgzame en introverte jongeren hebben hier nogal
eens mee te maken. Ze reageren laattijdig en stapelen
de spanningen gedurende lange tijd op, totdat het niet
verder kan en de uitbarsting volgt. De nodige hulp en on-
dersteuning kunnen worden geboden om de jongere er
toe te brengen tijdig over zijn moeilijkheden heen te ko-
men, onder meer door te laten merken wat men voelt
en wil, of door tijdig hulp in te roepen. Zo kan de jongere
geholpen met het begrijpen van intenties en emoties,
het reguleren van eigen emoties en het constructief le-
ren oplossen van problemen.
2. Gedrag als instrumenteel in de context
Jongeren wenden nu en dan gedrag dat een zekere mate
van geweld vertoont aan om iets bij anderen te bereiken.
Ze gebruiken dit geweld bevattend gedrag dan als mid-
del om overwicht op anderen te hebben en iets gedaan
te krijgen. Vooral als ze merken gehoor en aandacht bij
anderen te kunnen bewerkstelligen en zolang dit gehoor
en aandacht duren zijn ze geneigd met dit gedrag verder
te gaan en later te herhalen zo dit opnieuw het nodige
succes blijkt te hebben. Soms zijn ze uit op een concreet
resultaat, soms ook dient het om hun positie en status
tegenover anderen in het algemeen te bevestigen.
472
Het kan zijn dat deze jongeren reeds vroeg geleerd heb-
ben dat je kracht en geweld moet gebruiken om iets te
verkrijgen en om te voorkomen dat je over het hoofd
wordt gezien of verlies lijdt. Mogelijk werden ze eerder
geconfronteerd met zulk gedrag van volwassenen waar-
van ze het slachtoffer werden en dat ze hebben leren
imiteren naar anderen toe. Om te vermijden slachtoffer
te worden nemen ze thans het voortouw, of om te ver-
mijden met gevoelens van zwakte geconfronteerd te
worden, wenden ze thans hun sterkte voor. Zoals ook
volwassenen tegenover hen het voortouw namen en
hun sterkte toonden om niet het slachtoffer van hen te
worden of dit gevoel te hebben. Ze zijn vaak zo met zich-
zelf bezig, met geen slachtoffer worden en met eigen im-
pact op anderen, dat het perspectief van de ander en
aandacht voor de ander ontbreken.
Mogelijk ervaren ze weinig banden met hun omgeving
en hebben ze weinig gevoelens naar anderen toe. Moge-
lijk is hun betrokkenheid met hun context gering. Dit
geeft hen ruimte en vrijspel om geweld in hun gedrag te
vertonen. De verbondenheid met de context ontbreekt
dan deels of is onvoldoende om hen ervan te weerhou-
den kracht aan te wenden in hun gedrag die de ander
verlies kan bezorgen.
In de Leiden Psychology Blog is terug te vinden dat In het
geval van pesten als vorm van geweld de omgeving van
473
wie pest vaak aangeeft dat wie pest het doet om zijn so-
ciale positie te verbeteren, zoals om meer populair te
zijn of om tot wie populair te behoren. Dus om via pes-
ten als middel zijn sociale macht te doen toenemen.
Wat je kan doen ?
Zaak is in deze gevallen het effect weg te nemen, zowel
het externe als interne. Zodat het niet langer instrumen-
teel is in de context. Zo kan, bijvoorbeeld, getracht de
actie van wie pest niet langer te steunen, maar ervoor te
474
kiezen als omringende groep het slachtoffer te helpen en
te ondersteunen. Vooral autonome, dominante en meer
extraverte jongeren hebben hier gemakkelijker mee te
maken. Het positieve, niet storende gedrag kan worden
aangemoedigd en het negatieve, storend gedrag ont-
moedigd. Anderzijds is het erg belangrijk ervoor te zor-
gen dat een voldoende betrokkenheid van deze jonge-
ren ontstaat met hun context. Aandacht kan gevraagd en
gegeven worden om meer horizontale en affectieve re-
laties en minder dwingende relaties uit te bouwen, zodat
er aandacht kan ontstaan voor het perspectief van de an-
der en voor de ander zelf. Wat zeker dient vermeden te
worden is de jongere omwille van zijn gedrag uit te slui-
ten of te isoleren. Integendeel kan juist het zich opgeno-
men en erkend voelen een basis bieden om zelf het ge-
drag terug te dringen.
Een aandachtspunt zijn ook mogelijk circulaire proces-
sen tussen een reactief en een instrumenteel hande-
lende jongere met geweld.
Deze circulaire processen ontstaan bij het samengaan
van reactief en instrumenteel gedrag met geweld.
Bij een reactieve jongere zal de oorzaak van zijn geweld
vertonend handelen vooral te vinden zijn in het belas-
tende van zijn omgeving, bijvoorbeeld zo hij lastig geval-
len wordt door een instrumenteel iemand. Door zijn re-
actie zolang mogelijk uit te stellen en tolerant te blijven
475
hoopt de reactieve van de instrumentele lastpost verlost
te worden.
Bij een instrumenteel iemand zal het middel van zijn ge-
weld vertonend handelen vooral te vinden zijn in de ne-
gativiteit naar zijn omgeving toe, bijvoorbeeld door lastig
te doen naar een reactief iemand. De zwakke reactiviteit
van deze laatste zal de eerste meestal aanmoedigen. De
manier waarop de reactieve zegt dat hij of zij iets niet
toelaat zet het licht op groen voor de instrumentele om
zijn slag thuis te halen.
Door de reactieve jongere te leren sneller assertiever te
ageren vermijden dat de instrumentele jongere beloond
wordt door wat hij bereikt bij de reactieve en vermijden
dat de reactieve jongere zich beloond voelt in zijn niet
reageren door van de lastpost af te geraken. Zo wordt
vermeden dat de instrumentele aangemoedigd wordt in
actief negatief agressief gedrag en dat de reactieve aan-
gemoedigd wordt in passief negatief vijandig gedrag.
476
Geweld
in en uit de opvoeding
Ouders stellen soms vast dat het opvoedingsgebeuren
niet optimaal verloopt. Dat er integendeel problemen
opduiken die groter worden. Als ouder doet men dan ge-
makkelijk extra inspanningen en zet men extra energie in
om deze moeilijkheden te boven te komen. Evenwel ziet
men soms dat de moeilijkheden nog toenemen.
Het kan een eenvoudige idee zijn het ontstaan en het
toenemen van de problemen te linken aan mogelijk ge-
weld dat bewust, maar vaak ook onbewust aanwezig is
of optreedt in de opvoeding.
Duiken problemen op in het opvoedingsgebeuren,
dan kan nagegaan worden of niet één of andere
vorm van geweld aanwezig is.
477
Wil men het opvoedingsgebeuren vlot trekken, dan kan
gekeken en gezocht worden naar vormen van geweld die
in de opvoedingssituatie voorkomen. Door dit geweld te
onderkennen en het weg te nemen of zoveel mogelijk te
verminderen kan een andere opvoedingssituatie ont-
staan die meer optimale kansen biedt voor de ontwikke-
ling van het kind en voor de begeleiding van het kind bij
zijn ontwikkeling.
Voorheen dacht men dat geweld in een gezin een zeld-
zaamheid was. Vandaag weten we dat het meer voor-
komt dan we denken. Niet om het te veroordelen. Maar
om er zich als gezinslid zelf van bewust te worden, om
het te kunnen onderkennen in zijn mogelijke vormen en
om er aandacht aan te kunnen besteden. Zo vormt het
niet langer een hinderpaal in het opvoedingsgebeuren,
maar maakt het de weg vrij voor een andere meer opti-
male pedagogische benadering. Geen enkel kind wenst
geweld, geen enkele ouder wenst geweld. Toch kunnen
kinderen of ouders soms geweld ervaren, toch kunnen
kinderen of ouders soms ervaren geweld te gebruiken.
Agressie van een kind tegenover zijn ouders is vaak
een taboe onderwerp. Ouders noch het kind zijn ge-
neigd het te onderkennen en al zeker niet toe te ge-
ven. Recent onderzoek laat zien dat blootstelling aan
huiselijk geweld, zoals geweld tussen ouders onder-
ling en ineffectief ouderschap, zoals overdreven tole-
rant of warmte
478
Waar lichamelijk geweld, zoals bij slaan, wellicht het
meest zichtbaar is, is seksueel geweld, zoals bij seksueel
misbruik, dit wellicht het minst. Verbaal geweld is wel-
licht gemakkelijkst hoorbaar, zoals bij schreeuwen en af-
snauwen, waartegenover non-verbaal geweld wellicht
gemakkelijk kan opgemerkt, zoals bij je afwenden van
rant of warmte missend, invloed heeft op cognitieve
schema's van hoe kinderen zichzelf en hun omwereld
waarnemen. Deze waarnemingen, zoals of agressie
normaal is, of ze een superieur zelfbeeld ontwikkelen
en of ze zich niet verbonden voelen en afgewezen,
kunnen op hun beurt de agressie van het kind tegen-
over zijn ouders beïnvloeden.
Zo werd vastgesteld dat blootstelling aan geweld in
het eerste levensjaar kind-ouder agressie voorspelde
in het derde levensjaar. Bovendien was ouderschap
gekenmerkt door een gebrek aan warmte in het eer-
ste levensjaar gerelateerd aan narcisme en schema's
van zelfverdediging, disconnectie en afwijzing in het
tweede levensjaar. Deze voorspelden op hun beurt
dan weer kind-ouder agressie in het derde levensjaar.
Geslachtvergelijkingen gaven aan dat narcisme bij
jongens kind-ouder agressie voorspelde en dat bloot-
stelling aan geweld een sterkere voorspeller was van
het geweld van kinder-vader expressie bij jongens.
479
het kind, niets voor je kind willen doen of er dwars te-
genover doen. Psychisch geweld is het meest aanvoel-
baar, zoals bij uitlachen, kleineren, evenals emotioneel
geweld, zoals bij negeren, verwaarlozen, geen aandacht
of tekort aan affectie. Structureel geweld, als blijvende
voorkeur of afkeer, is wellicht minst opvallend, evenals
sociaal geweld, als achterstelling en discriminatie om
wat een kind onderscheidt. Het maakt evenwel dat een
kind meer of minder kansen krijgt. Extern gedefinieerd
geweld, zoals tegenslagen en spanningen van buitenaf,
met uitwerking in het gezin vormt een grote kwetsbaar-
heid, evenals intern gedefinieerd geweld, zoals tegenval-
lers en spanningen binnen de ouderrelatie, met uitwer-
king in de opvoeding en ouder-kindrelaties.
Het wegnemen of verminderen van geweld in de om-
gang met het kind, maakt het kind rustiger, laat het toe
dichter bij je te komen als ouder, stelt het kind meer
open, creëert kansen voor positieve omgang, laat posi-
tieve reacties en bevestiging mogelijk, spreekt andere
kanten en mogelijkheden in elkaar aan, maakt meer be-
reidheid tegenover elkaar vrij, laat toe beter op elkaar te
kunnen inspelen, neemt een vijandige en verdedigende
houding weg, laat toe op elkaar steeds meer te kunnen
betrouwen.
480
Door uit te zoeken welke vorm van geweld zich mogelijk
op welke manier voordoet, kan gezocht naar een ander
manier van omgaan met een situatie waarin deze vorm
van geweld niet langer voorkomt. Wanneer, bijvoor-
beeld, fysiek geweld dreigt bij een conflict met het kind,
kan gezocht hoe anders met een moeilijkheid om te gaan
en te voorkomen dat het tot een hoogoplopende ruzie
komt, zodat geweld niet langer nodig is als ultiem druk-
kingsmiddel. Bijvoorbeeld, niet door wederzijds elkaar
voortdurend te blijven tegenspreken, maar door elkaar
te laten uitspreken en samen te zien wat je met dit ver-
schil aankan. Zodat je beiden uitkomt waar je wil en niet
beiden waar je niet wil en uiteindelijk gemakkelijk naar
geweld grijpt om zelf niet te verliezen.
Ervaring wijst uit dat zowel het kind en jezelf als ouder
graag bereid zijn constructief te zoeken geweld te kun-
nen bannen en in de toekomst te voorkomen. Als dit niet
lukt heeft het meer te maken met het niet weten hoe dit
waar te kunnen maken. Informatie inwinnen en hulp van
anderen inroepen kan hierbij helpen nieuwe wegen te
vinden naar elkaar toe, en blokkades weg van elkaar weg
te nemen. Wegen te ontdekken en verkennen zonder
noodzaak van geweld.
Op termijn kan er voor gekozen met tussentijden na te
gaan of er niet ergens een of andere vorm van geweld,
481
of aanzet ertoe, te bespeuren valt. Zo dat samen preven-
tief kan gehandeld worden om dit geweld geen kans te
geven en tijdig alternatieve omgangswegen te vinden.
Recent Aziatisch onderzoek laat zien dat het mentaal blij-
ven herkauwen van een onderlinge negatieve ervaring
gemakkelijker leidt tot geweld. Als ouder kan je je hier
van bewust worden, zodat je meer kiest om iets los te
laten, of om iets uit te praten, zodat het niet blijft hangen
en in je gedachten gaat escaleren met mogelijk geweld
tot gevolg. Ook kan vastgesteld dat minder conflicten
tot minder mentaal herkauwen leidt met minder kans op
geweld. Van hieruit kan getracht het niet tot confronta-
tie en conflict te laten komen en meer preventief in te
grijpen of iets te ondernemen, bijvoorbeeld, door over
een moeilijkheid te praten vóór het een probleem wordt.
Bovendien leidt minder mentaal herkauwen op zich tot
minder conflicten en mogelijk tot geweld.
Ook blijkt een attitude om tot instemmen en overeen-
stemming te komen te maken minder mentaal te her-
kauwen met minder geweld tot gevolg. Misschien kan
hiertoe van een eerste reflex tot confrontatie en afreke-
ning overgestapt naar de bewuste keuze een oplossing
te zoeken en tot verzoening te komen. Zo zullen er min-
der negatieve interpersoonlijke ervaringen optreden,
waardoor er minder ervaringen zijn om over te blijven
nadenken op een ongunstige wijze. Globaal genomen
482
zijn er zo minder kansen op geweld zo je als ouder effec-
tievere positieve cognitieve coping-stijlen weet te ge-
bruiken met gunstiger perspectieven en resultaten tot
gevolg.
483
Geweldproof
In het huidig maatschappelijk denken is er een belang-
rijke evolutie van het denken in termen van rechten,
over het denken in termen van kansen, naar het denken
in termen van welbevinden. Het wordt niet voldoende
geacht op structureel vlak ieder (gelijke) rechten te wil-
len bieden, zoals in een humanistische visie naar voor
komt. Men vindt dat dit in handelen moet worden om-
gezet en dat er (gelijke) kansen voor elk moet komen,
zoals in een maatschappelijke visie wordt aangegeven.
Geweld doet zich niet steeds voor als een handelen,
het is vaak ook een situatie,
of het is een manier van denken die aan de basis ligt.
484
Maar ook dan nog vraagt men zich af of dit op ervarings-
niveau leidt tot welbevinden en betrokkenheid, zoals in
een interactieve visie wordt naar voor geschoven.
Om dit te kunnen garanderen wil men weg van het te-
gendeel. Alles wat maar enige vorm van geweld inhoudt,
wil men terugdringen. Dit zowel in de samenleving, maar
ook in de opvoeding en zeker in de ontwikkeling van kin-
deren en jongeren. Elk mogelijk geweldaspect hierin
aanwezig wil men wegwerken. Zoals, bijvoorbeeld, fy-
sieke straf in de opvoeding. Dit vat willen krijgen op ge-
weld is evenwel niet eenvoudig. Het doet zich onder al-
lerlei vormen voor, meer zichtbare en meer onzichtbare,
meer bewuste maar ook meer onbewuste, meer globaal
maar ook fragmentair, aspectueel, meer aanvaarde en
minder aanvaarde.
Om hier zicht op te krijgen worden de laatste tijd begrip-
pen als integriteit en ontwikkeling aangewend. Men wil
dan van buitenaf in de omwereld mogelijkheden en ga-
ranties voor integriteit en ontwikkeling bieden. Men wil
ook van binnenuit vanuit de jongeren zelf gevoeligheden
en competenties bijbrengen, zodat jongeren zelf in staat
zijn hun integriteit en ontwikkeling te vrijwaren of te be-
werkstelligen.
485
Belangrijk is in elk geval te onderkennen wanneer ge-
weld zich voordoet en integriteit en ontwikkeling wor-
den verstoord of in het gedrang worden gebracht. De cri-
minologie als studie van geweldvormen was in het verle-
den veelal een versnipperde discipline. Pas meer recent
heeft ze haar eigen identiteit weten verwerven en is dui-
delijk geworden dat ze alle vormen van ernstige schade,
nadeel, aantasting, verstoring, grensoverschrijding en
verlies wil benaderen, liefst op een preventieve wijze.
Maar ook is er aandacht voor wie dit geweld voortbrengt
of er slachtoffer van is. Veelal ook is hier sprake van per-
sonen wiens leven getekend wordt door schade, nadeel,
aantasting, verstoring, grensoverschrijding en verlies.
Zeker ook is er toenemende aandacht voor de omgeving
waarin dit plaats heeft en die zich door dezelfde ongun-
stige kenmerken laat kenschetsen. Tenslotte ook is er
toenemende aandacht voor het denkkader waarin dit al-
les zich situeert en waarin dezelfde ongunstige elemen-
ten als schade, nadeel, aantasting, verstoring, grens-
overschrijding en verlies - en hoe ze te voorkomen - cen-
traal staan.
Dit leidde tot een eigen criminologische invalshoek
waarin op een integrale wijze op verschillende niveaus
de verschillende uitingsvormen van destructiviteit wor-
den bestudeerd. Dit vooral in een vorm waarin metho-
dologieën en werkvormen worden ontwikkeld om tot
constructiviteit te komen. Zo kwam onder meer het
486
meervoudig risicomodel of balansmodel tot ontwikke-
ling waarin beschermende en risicofactoren in kaart
worden gebracht. Zo ook is er het driedimensioneel mo-
del of referentieel model waarin geweld onder zijn drie
vormen wordt onderkend. Geweld als gedrag waarin
vooral in het (straf)recht aandacht voor is. Geweld als in-
teractiesituatie of realiteitsstructurering waarin vooral in
de mensen- en kinderrechten aandacht voor is. En ten-
slotte geweld als een manier van denken en construeren
waarin onder meer in het symbolisch interactionisme en
(sociaal) constructivisme aandacht voor is.
Zo kan, bijvoorbeeld, pesten naar voor komen als gedrag
dat sociaal storend is, maar daarom nog niet delinquent
of een als misdrijf omschreven feit. Zo kan pesten ook
voor komen als een vorm van discriminatie die vaak door
haar regelmaat als een problematische opvoedings- en
ontwikkelingssituatie kan worden voorgesteld. Zo kan
pesten ten slotte voor komen als een problematiek met
een wisselend denken naargelang de groep waarin aan-
wezig : als steeds zo geweest, als weinig aan te verhel-
pen, als onprettig, als geweld, als misdadig. In dit refe-
rentieel model is er plaats voor een kijken naar geweld
op niveau van de realiteit, van de persoon (gedrag, ik en
de ander), van de relatie, van de context en van het
denkkader.
487
Ter preventie van dit geweld is er overeenkomstig dit
model aandacht voor de geboden opvoedingsomgeving,
het waarneembaar opvoedingshandelen en het impli-
ciete opvoedingsdenken. Het aanwezige denken leidt
hierbij vaak tot een structurering waarin het handelen
kan worden gesitueerd. Bied ik mijn kind een geweldvrije
omgeving zodat het geen geweld kan ervaren en geen
geweld kan zien ? Tracht ik in deze omgeving erop te
letten geen geweldshandelen te vertonen en let ik hier-
bij op wat ik bedoel, maar ook op hoe iets overkomt ? Is
voor mij slaan of een vernederende straf geen geweld,
of komt het bij je kind of de omgeving zo over als ge-
weld? Hoe denkt elk hierover ?
Bereid ik ook mijn kind voor ? Tracht ik mijn kind niet af
te schermen voor mogelijk geweld ? En leer ik mijn kind
zich verdedigen en te beschermen ? Is dit omdat ik vind
dat weerbaarheid de beste verdediging is voor mijn kind
en het zo niet afhankelijk is van de goodwill van de om-
geving geweld achterwege te laten ?
Even voor jezelf. Zoek iets wat je opmerkt in je omgang
met je kind. Verwoord dit als structuur, als gedrag en als
denken. Zie hoe het een het ander kan beïnvloeden. Ga
na hoe je het geweldvrij of -proof kan maken.
488
Wordt niet enkel naar het gezin gekeken, maar ook bre-
der, dan kan vastgesteld worden dat een te groot, te
diepgaand en een te veel verschil in denken, doen en/of
zijn, gemakkelijk (latent of potentieel) geweld inhoudt of
het risico hierop verhoogt. Spanningen (tegen elkaar) of
trekkingen (uit elkaar) nemen gemakkelijk toe of zijn po-
tentieel meer aanwezig. De kansen op een overeen-
komst, een consensus of een compromis verminderen
dan.
Dit is des te meer wanneer het ene zijn (tegengestelde
of omgekeerde) bestaansrecht ontleent aan het andere.
Ik kies mijn wit omdat jij je zwart verkiest en deze zijn
elkaars tegenpolen. Hoe meer jij je zwart verkiest, hoe
meer ik mij hecht aan mijn wit. Hoezeer beiden elkaar
steeds meer vinden in het extreme, hoe verder af een
en-en is en hoe meer enkel nog een of-of mogelijk blijft.
Het komt dan te draaien rond verschil als moeilijkheid en
drempel.
Naast elkaar in denken, doen en zijn, kan nog lukken bij
een verdeling. Samen als geheel lijkt dit steeds minder
waarschijnlijk en veelal onmogelijk.
Uit deze padstelling geraken kan door resoluut te kiezen
voor iets anders waarrond het kan komen draaien in
denken, doen en/of zijn, met meer mogelijkheden tot
gelijkgestemdheid met kleiner, minder diepgaand en
minder verschil, of voor het deel waarvoor dit mogelijk
489
is. Dit kan de barrière(s) hopelijk stilaan doen weg- of af-
nemen, zodat meer samen mogelijk wordt en een gevoel
van verbondenheid kan groeien.
Een andere mogelijkheid is te vertrekken vanuit dit om-
vattend verschil in denken, doen en zijn en dit als basis-
gegeven te nemen, zonder hierin verandering te willen
brengen, of druk op elkaar te willen uitoefenen. Verschil
wordt benaderd als rijkdom en mogelijke verrijking en als
mogelijkheid tot complementariteit.
Op die manier krijgt het risico op geweld geen kans, om-
dat uitgekeken wordt naar verschil als waardevol, kans
en verrijking. Het komt dan te draaien rond verschil als
meerwaarde en bindmiddel.
Toch blijft dit een hele opgave dit waar te maken en lukt
dit niet steeds. Het voorkomen of vermijden van over-
wicht is hierbij cruciaal.
490
Bronnen
ouderlijk gezag
Vragen naar ouderlijk gezag
Veel ouders zitten met de vraag hoe voldoende gezag en
zeggingskracht over hun kind te verwerven. Vaak erva-
ren ze in de dagdagelijkse omgang naar hun mening niet
helemaal of niet steeds voldoende invloed te hebben om
het denken en doen van hun kind in goede banen te lei-
den. Een kind dat in voortdurende ontwikkeling en ver-
andering is en telkens om een andere aanpak vraagt.
Waarom houdt het kind rekening met je en doet het wat
je zegt of vraagt.
Niet enkel ouders hebben vragen rond welk ouderlijk ge-
zag de voorkeur geniet en best werkt. Ook het kind heeft
Hoe zeggingskracht over je kind hebben ? Dit kan
doordat het kind van je kan leren, verwacht wordt dat
je instaat voor het kind, je het kind kan belonen of
straffen. Tenslotte omdat je kind wil worden zoals jij
en je kind naar je refereert in zijn ontwikkeling.
.
491
vragen rond wat best werkt voor hem of haar om ouder-
lijk gezag te ervaren en accepteren.
Tejo en Sallie - Als ouders zijn we vaak op zoek naar hoe
gezag over ons kind te hebben. Jonas bijna drie is een
druk kind, echt wel met een eigen willetje. Vaak proberen
we hem tot iets te bewegen door iets wat hij graag heeft
in het vooruitzicht te stellen. Maar de beloningen raken
snel uitgeput en Jonas vindt ze gemakkelijk als vanzelf-
sprekend. Hem iets ontzeggen proberen we te vermijden,
maar nu en dan betrappen we ons erop. Dan moet hij
vroeger naar bed als hij lastig doet. Maar dit weegt dan
weer op de relatie met hem. Hij zegt dan dat we zijn zusje
liever zien. Soms merken we dat we best iets gewoon ver-
wachten of opleggen. We zijn immers zijn ouders. We
zeggen dan gewoon dat iets moet, omdat wij het zeggen.
Soms komt hij van alles vragen en doet dan precies zoals
we aangeven. Soms vlucht hij weg in 'ik weet het niet' of
'ik kan het niet'. Als we hem dan iets precies uitleggen en
tonen hoe het moet, komt hij gemakkelijker tot actie. Hij
maakt hier dankbaar gebruik van. Zo moet hij het zelf
niet uitzoeken. Nu en dan zegt hij te willen worden als wij.
We merken dan dat hij ons ongevraagd imiteert. Ook in
zijn antwoorden tegen anderen, klinkt regelmatig ons
denken door. Dat maakt het soms moeilijk voor ons. We
moeten dan meer letten op hoe we iets doen en op wat
we zeggen.
492
Julian (16 jaar) Ik heb altijd veel respect voor mijn ou-
ders gehad, maar de laatste tijd merk ik dat het er vaker
stroever aan toe gaat. Zelden heb ik wat aan hun wijze
raad. Hun know-how is zo subjectief gekleurd dat ik er
weinig aan heb en er niet veel uit kan leren. Ik kan best
zelf wel dingen uitzoeken en zonodig zijn er mijn vrienden
en sociale media om know-how te vinden. Meestal trach-
ten ze me voor iets te winnen door iets te beloven. Lukt
het niet dan durven ze wel eens met iets dreigen wat het
me op termijn aan mogelijkheden en kansen zou kosten.
Mijn papa weet soms niet meer hoe, dan zegt hij gewoon
dat iets moet, punt uit. Mijn mama, zegt dan, doe het
voor mij. Op bepaalde vlakken zijn ze niet echt mee ge-
evolueerd. Ik kan me op die vlakken moeilijk aan hen
spiegelen.
Bronnen ouderlijk gezag
French en Raven beschreven in hun wetenschappelijke
studie vijf bronnen of basissen van zeggingskracht of
macht die ook bij het ouder-zijn terug te vinden zijn.
Macht wordt hier gezien als de mogelijkheid invloed uit
te oefenen dat leidt tot een verandering in denken, op-
stelling en doen. De vijf gevonden krachtbronnen zijn
deze van expert, legitiem, beloning, dwang en referent.
Ze zijn gemakkelijk herkenbaar in het ouder-zijn.
Expert verwijst naar de kracht van kennis. Ouders be-
493
schikken over een zekere en relatief grotere deskundig-
heid die hen zeggingskracht oplevert. Ze bezitten heel
wat know-how die aanzien oplevert. Ze komen als krach-
tig voor het kind over.
Legitiem verwijst naar aanwezige of toegekende autori-
teit. Ouders beschikken over een zekere autoriteit ver-
bonden aan de relatie met hun kind. Ouders staan in
voor hun kind en zijn er verantwoordelijk voor. Dit kan
enkel als ze zeggingskracht hebben over hun kind.
Beloning verwijst naar het gebruik van belonen als mid-
del tot beïnvloeding. Ouders hebben het vermogen te
belonen om een gewenst resultaat te bereiken.
Dwang verwijst naar beïnvloeding bij middel van nega-
tieve gevolgen. Ouders hebben het vermogen te straffen
om iets af te dwingen. Het kind is bang voor verlies wat
het doet bijdraaien.
Referent verwijst naar het willen worden zoals jij. In zijn
ontwikkeling refereert het kind gemakkelijk naar je. Het
spiegelt zich aan je als ouder. Het kind imiteert je gemak-
kelijk naar vormelijk gedrag en inhoudelijk denken. Refe-
rentieel ouderlijk gezag zal gemakkelijker optreden naar-
mate je aantrekkelijker bent en meer betrouwbaar voor
het kind. Je kind tracht dan in zijn denken, keuze en doen
niet te voldoen aan zijn eigen denken, keuze en doen
maar aan het denken, keuze en doen van je als ouderlijk
494
referentiefiguur. Anders gezegd het kind gebruikt dan in
zijn waarnemings- en reactiegedrag niet zijn eigen ken-
schema’s maar deze van zijn ouder(s) op wie het wil ge-
lijken. Kenschema’s als wat iets voor je is, hoe je er op
reageert en waar en wanneer iets zo voor je is en je er
zo op reageert.
Keuze bronnen ouderlijk gezag
Bij de vijf basissen van zeggingskracht gaat het achter-
eenvolgens om het feit dat je kind van je kan leren, je het
te zeggen hebt over je kind, je je kind aanmoedigt met
belonen of ontmoedigt met straffen, je kind je als refe-
rentie gebruikt.
Je kind kan zo genieten van je kennen en kunnen, van je
leiding en verantwoordelijkheid, je aanmoedigen en ont-
moedigen, je referentie zijn.
Meer lezen over ouderlijk referentieel gezag kan in het
thema-onderdeel 'Referentie-invloed' van deze encyclo-
pedie.
Welke bron(nen) van ouderlijk gezag gebruik je vooral als
ouder ?
Welke bron(nen) van ouderlijk gezag accepteert je kind
vooral? En welke niet ?
495
Welke bron(nen) zou je als ouder willen verkennen ?
Welke bron(nen) van ouderlijk gezag zou je kind willen
verkennen ?
Meer lezen :
French, J. R. P., Jr., & Raven, B. (1959). The bases of social
power. In D. Cartwright (Ed.), Studies in social power,
150167. University Michigan.
496
Gezagsdoserende
benadering
De gezagsdoserende benadering houdt in het zoeken en
hanteren van een dynamisch evenwicht tussen leiding-
geven als ouder en de zelfstandigheid van het kind.
Er worden aan het kind continu kansen en stimulansen
gegeven om zelfstandigheid en gezag over zichzelf te
verwerven en de leiding van de ouder staat in functie
hiervan. Hulp met betrekking tot doen en laten wordt
gegeven zodat een eigen stuurvermogen met betrekking
tot doen en laten kan worden ontwikkeld.
Gezagsdoserend optreden impliceert het achter het kind
staan waarbij denken, creativiteit, initiatief en zelfuit-
voering zoveel mogelijk worden gestimuleerd en waar
De gezagsdoserende benadering zoekt een evenwicht
tussen leidinggeven en zelfstandigheid stimuleren.
497
nodig wordt geholpen en wordt bijgestuurd in de rich-
ting van verovering van zichzelf en van eigen handelen.
Typerend is :
Verwachtingen formuleren naar het kind toe.
Een moeilijkheid vooraf bespreken en samen zoeken naar
oplossingen.
De eindverantwoordelijkheid voor het stellen van regels
als opvoeder opnemen met inspraak van het kind.
Een minimum aan respect eisen van de kant van het kind.
Optimaal evenwicht zoeken tussen nabijheid en afstand
tegenover het kind.
Optimaal evenwicht zoeken tussen leiding en zelfstandig-
heid van het kind.
Het eigen stuurvermogen van het kind stimuleren.
Denken, initiatief en creativiteit van het kind stimuleren.
Waar nodig helpend tussenkomen.
Waar nodig adviserend tussenkomen.
Waar nodig begrenzend tussenkomen.
Kansen bieden zichzelf te zijn en iemand te worden.
Alles zoveel mogelijk door het kind laten doen.
Het kind begeleiden of volgen en waar nodig bijsturen.
Ontwikkelingsgericht zijn er als opvoeder verschillende
benaderingswijzen mogelijk.
Ze dragen elk op hun manier bij om een ontwikkelings-
gerichte omgeving te creëren.
498
De gezagsdoserende benadering is één van deze ontwik-
kelingsgunstige benaderingswijzen.
Co-regulatie
In onderzoek is er de laatste tijd veel aandacht voor co-
regulatie om het kind te helpen en te ondersteunen zelf-
regulatie te ontwikkelen. Er wordt vanuit gegaan dat het
kind aanvankelijk helemaal aangewezen is op de ouder
voor regulatie van slaap, voeding en emoties, zoals
stress. Door de co-regulerende omgang als ouder weet
het kind te lukken in de omgang met slaap, voeding en
emoties, zodat geen problemen ontstaan. Met de hulp
van co-regulatie slaagt het kind er zo steeds meer en be-
ter in tot zelfregulatie te komen.
(Bron : jellejolles.nl/over-zelfregulatie-een-wiki)
499
Panda ouderschap
In de Verenigde Staten is enige tijd terug het panda
ouderschap (panda parenting) voorgesteld in het kader
van succesvol opvoeden door Esther Wojcicki. Deze
opvoedingsstijl vertoont zekere gelijkenissen met de
gezagsdoserende opvoedingsbenadering. Ze legt de
nadruk op het bieden van meer vrijheid, onafhanke-
lijkheid en verantwoordelijkheid aan het kind, zonder dat
er specifiek sprake is van leiding of co-regulatie van de
ouders. Ze gaat in tegen de overbeschermende tendens
die de laatste tijd in ouderschap terug te vinden is, zoals
bij helikopter ouderschap vanuit angst, die het kind
weinig oefenkansen biedt om zelfstandig te worden. Ze
geeft het kind de noodzakelijke steun (scaffolding) om
het zijn eigen weg te laten gaan. Dit is niet hetzelfde als
het kind maar laten begaan. In plaats van in te grijpen
helpt de ouder alleen als het kind het nodig heeft,
bijvoorbeeld, wanneer het vastloopt, of hierom vraagt.
Als ouder tracht je niet voortdurend te beïnvloeden of je
mening of oordeel te geven. Je zegt niet voortdurend
wat het moet doen. Integendeel laat je je kind eigen
keuzes maken als onderdeel van zijn ontwikkeling. Als
ouder bescherm je het kind niet voortdurend tegen
fouten maken, maar laat je het kind toe zelf de gevolgen
van iets te ervaren om eruit te kunnen leren. Deze
opvoedingsbenadering geeft integendeel het kind de
onafhankelijkheid om zelf de omwereld te verkennen en
eigen beslissingen te nemen. Het kind wordt gezien als
500
een eigen individu en krijgt de ruimte om eigen
opvattingen en normen te ontwikkelen. Ze vermijdt om
zich in te laten met elk aspect van het leven en de
ontwikkeling van het kind. Het kind wordt bijgebracht
hoe het zelf om hulp kan vragen. Het doel bij dit geven
van steun en vertrouwen is een sterke band op te
bouwen met het kind die voldoende veiligheid biedt om
grenzen in het leven te verkennen en zelf te ontdekken
wat het leuk vindt. Dit alles gebeurt zoveel mogelijk op
een vriendelijke, relaxe en zachte wijze. De focus ligt op
vertrouwen, respect, onafhankelijkheid of zelfsturing,
samenwerking en vriendelijkheid. Panda verwijst hierbij
naar het knuffelige gevolgd door het assertieve, het
zorgende dat evolueert naar het onafhankelijke.
501
Gezinscommunicatie
schema’s
TOT STANDKOMING SCHEMA'S EN HUN BETEKENIS
Uit onderzoek blijkt dat gezinsleden interne werkings-
modellen hebben van de communicatie in het gezin
evenals van de gezinsrelaties. Deze interne modellen,
ook gezinscommunicatie schema's genoemd, zijn ken-
nisstructuren die de gezinsrealiteit weerspiegelen. Zij
vormen een basis om wat gezinsleden zeggen en doen
te interpreteren. Gezinsleden vatten en verwerken wat
in het gezin tot uitdrukking gebracht wordt over het ge-
zin samen in schema's.
Deze communicatie- en relatieschema's worden ge-
vormd op basis van wederzijdse omgang en invloed.
Hierbij is er intersubjectiviteit en interactiviteit in het
spel. Gezinsrelatieschema's gaan terug op herhaaldelijke
Gezinsleden maken bij hun communicatie gebruik
van schema's met een zekere oriëntatie op openheid
en conformiteit.
502
gezamenlijke ervaringen. Ook andere invloeden zijn ge-
meenschappelijk zoals informatiebronnen, gezamenlijke
kennis en tradities die aanleiding zijn tot gesprek en dis-
cussie. De intersubjectiviteit van de gedeelde ervarings-
basis en de socialiseringsinvloeden bepalen zo de gezins-
relatieschema's. Daarnaast speelt het actief aangeven
wie je bent en hoe je je relatie en interactie tot elkaar wil
zien. Zo wordt interactief gedefinieerd zich als een gezin
te ervaren en wordt er onderhandeld over de relatie met
elkaar.
Concrete gezinscommunicatie gaat dan in belangrijke
mate terug op deze ontstane schema's. Deze schema's
bevatten onder meer opvattingen over intimiteit, indivi-
dualiteit, genegenheid, de buitenwereld, gespreksoriën-
tatie en conformiteitsoriëntatie. Zij beïnvloeden de wijze
waarop iets tijdens gesprek en omgang wordt opgevat,
hoe iets wordt ervaren en onthouden, hoe iets wordt
verkend en hoe op elkaar wordt gereageerd. Intimiteit
sluit onder meer vertrouwen, respect en liefde in, indivi-
dualiteit sluit onafhankelijkheid en gelijkheid in, gene-
genheid sluit inzet en lichamelijkheid in, de buitenwereld
betreft veiligheid en kinderen.
Als centrale opvattingen die bepalen hoe communicatie
in het gezin verloopt, kwamen uit onderzoek gespreks-
oriëntatie en conformiteitsoriëntatie naar voor. Zij spe-
len onder meer een rol bij conflict en conflictoplossing
en weerbaarheid, ook in en tegenover de buitenwereld.
503
Ze liggen aan de basis van gezinscommunicatie schema's
die als kenstructuren de interne realiteit van het gezin
omvatten, en enerzijds te maken hebben met openheid
en emotionele toegankelijkheid en anderzijds met con-
formiteit. Elk schema bevat een eigen geheel van over-
tuigingen, attitudes en opvattingen over gezinsleven
en -relaties, en elk kenmerkt zich door specifieke com-
municatiegedragingen. Deze communicatieschema's zijn
cruciaal voor het gezinsfunctioneren. Ze richten de aan-
dacht, waarneming en interpretatie van expressies, ze
maken uit wat uit iets wordt afgeleid en ze zijn bepalend
voor hoeveel resultaat wordt bereikt.
De eerste overtuiging, met name de gespreksoriëntatie,
is de mate waarin het gezin een klimaat schept waarin
ieder gestimuleerd wordt tot onbegrensde interactie
over een brede waaier van aangelegenheden. Aan de bo-
venzijde van deze dimensie gaan gezinsleden vrijelijk,
vaak en spontaan met elkaar om, zonder begrenzing in
tijd en bediscussieerde onderwerpen. Deze gezinnen
spenderen veel tijd aan de omgang met elkaar en gezins-
leden hebben het over hun individuele activiteiten, ge-
dachten en gevoelens met elkaar. In deze gezinnen
wordt van gedachten gewisseld over acties en activitei-
ten die gezamenlijk worden opgenomen en wordt ge-
praat over gezamenlijke keuzes. Aan de onderzijde van
de gespreksoriëntatie dimensie interageren gezinsleden
veel minder frequent en zijn er alleen enkele onderwer-
504
pen die openlijk bediscussieerd worden met alle gezins-
leden. Er is minder uitwisseling van eigen gedachten, ge-
voelens en activiteiten. In deze gezinnen worden geza-
menlijke activiteiten minder in detail besproken en
wordt ieders inbreng niet gevraagd in gezinsbeslissin-
gen.
Verbonden met een hoge mate van gespreksoriëntatie is
de overtuiging dat open en regelmatige communicatie
essentieel is voor een prettig en bevredigend gezinsle-
ven. Gezinsleden met deze visie waarderen de uitwisse-
ling van ideeën en ouders met deze overtuiging zien re-
gelmatige communicatie met hun kinderen als voor-
naamste hulpmiddel bij opvoeding en socialisering. In te-
genstelling hiermee geloven gezinnen met lage ge-
spreksoriëntatie dat open en frequente uitwisseling van
ideeën, opinies en waarden niet nodig is voor gezins-
functioneren in het algemeen en voor opvoeding en so-
cialisering van kinderen in het bijzonder.
De tweede belangrijke overtuiging voor gezinscommuni-
catie, met name de conformiteitsoriëntatie, gaat over de
mate waarin communicatie in het gezin een klimaat van
homogeniteit van attitudes, waarden en overtuigingen
beklemtoont. Gezinnen aan de bovenzijde van deze di-
mensie kenmerken zich door interacties die een unifor-
miteit van opvattingen en attitudes beklemtonen. Hun
interactie staat in het teken van harmonie, conflictver-
505
mijding, en de wederzijdse afhankelijkheid van gezinsle-
den. Intergenerationeel kenmerkt communicatie zich
door het involgen van ouders en andere volwassenen.
Gezinnen aan het andere eind van deze conformiteits-
oriëntatie dimensie kenmerken zich door interacties die
heterogene attitudes en overtuigingen beklemtonen,
evenals individualiteit van gezinsleden en hun onafhan-
kelijkheid van hun familie. Intergenerationeel kenmerkt
communicatie zich door gelijkheid van alle gezinsleden,
zo worden kinderen gewoonlijk betrokken bij beslissin-
gen.
Verbonden met een hoge conformiteitsoriëntatie is het
geloof in wat een traditionele gezinsstructuur kan ge-
noemd worden. In deze visie zijn gezinnen samenhan-
gend en hiërarchisch. Gezinnen geven de voorkeur aan
gezinsrelaties boven relaties buiten het gezin en zij ver-
wachten dat middelen zoals ruimte en geld verdeeld
worden onder gezinsleden. Gezinnen hoog in conformi-
teitsoriëntatie vinden dat individuele planning op elkaar
moet afgestemd voor een maximale tijd samen en indi-
viduele belangen onderschikt moeten zijn aan deze van
het gezin. Ouders worden geacht de beslissingen te ne-
men voor het gezin en van kinderen wordt verwacht te
handelen volgens de wensen van de ouders. Omgekeerd
geloven gezinnen laag in conformiteitsoriëntatie niet in
een traditionele gezinsstructuur. Integendeel, geloven
ze in minder samenhangend en hiërarchisch georgani-
seerde gezinnen. Gezinnen aan de onderzijde van de
506
conformiteitsdimensie vinden dat relaties buiten het ge-
zin even belangrijk zijn als relaties binnen het gezin en
dat gezinnen de individuele ontwikkeling zouden moe-
ten aanmoedigen ook als het een verzwakking van de ge-
zinsstructuur met zich mee brengt. Zij geloven in de on-
afhankelijkheid van gezinsleden. Zij waarderen persoon-
lijke ruimte en zij achten gezinsbelangen ondergeschikt
aan persoonlijke belangen.
507
GEZINSTYPES
Naast het directe effect dat de net besproken gespreks-
en conformiteitsoriëntatie dimensie op gezinscommuni-
catie hebben, interageren deze dimensies ook met el-
kaar. Zo vormen ze samen vier gezinstypes die van elkaar
in kwalitatieve zin kunnen onderscheiden worden.
Bescher- Overeenstem-
mend mend
Conformiteits-
oriëntatie
Laissez- Pluralis-
faire tisch
Gespreks-
oriëntatie
Gezinnen met een traditioneel-overeenstemmend
schema moedigen kinderen aan om over onderwerpen
te discussiëren en hun mening te uiten. Toch worden
deze kinderen geacht uiteindelijk met hun ouders ak-
koord te gaan. Waar het klimaat in deze gezinnen leven-
dig, warm en vol van belangstelling is, blijft toch de hi-
erarchie in deze gezinnen behouden.
508
Gezinnen met een onafhankelijk-pluralistisch schema
beklemtonen communicatie en de expressie van ideeën
en meningen. Ze oefenen bovendien weinig druk uit op
hun kinderen om te conformeren met het standpunt van
de ouders. Kinderen worden in deze gezinnen aange-
moedigd hun eigen interesse te ontwikkelen, behoeften
en verlangens openlijk te uiten en persoonlijke doelen na
te streven en te bereiken.
Gezinnen met een gescheiden-beschermend schema
leggen een sterke nadruk op conformiteit van het kind
en hechten weinig waarde aan interactie. Ze trachten
een schijn van gezinsvrede en -harmonie op te houden
door onenigheid uit te sluiten.
Gezinnen met een onafhankelijk-gescheiden of laisser-
faire schema hechten weinig waarde aan interactie en
oefenen tegelijk weinig druk uit om zich te conformeren.
Ouders en kinderen streven in deze gezinnen individuele
doelen na met weinig aandacht voor de noden en ver-
langens van andere gezinsleden. Zij moedigen individua-
liteit en persoonlijke vrijheid onbedoeld aan eerder dan
via open en bevestigende interactie.
INVLOED VAN SCHEMA'S
De verschillende oriëntaties en schema's in gezinscom-
municatie hebben invloed op de ontwikkeling en het
functioneren van kinderen.
509
Zo is de gespreks- en begripscommunicatie oriëntatie
betekenisvol voor het bevorderen van de socialisatie van
kinderen, voor het verhogen van cognitief begrijpen in
zijn complexiteit, voor het bijdragen aan opinievorming
en gebruik, en doet het de zelfwaardering van kinderen
toenemen.
Zo is de conformiteits- en sociale oriëntatie betekenisvol
voor het vastleggen van de mate van autonomie en on-
afhankelijkheid van kinderen en voor de wijze van leren
kiezen en beslissen van kinderen.
Zo blijken gezinnen met communicatieschema's die ge-
spreksoriëntatie steunen, met name traditioneel-over-
eenstemmende en onafhankelijk-pluralistische, meer
geneigd kinderen te hebben die weerbaar zijn tegenover
stress. De kwaliteit van de communicatie bepaalt de
kwaliteit van de relatie ouder-kind en beïnvloedt bijge-
volg de binding met de ouder en de betrokkenheid te-
genover leeftijdgenoten. Gebrekkige ouder-kind com-
municatie gaat samen met gebruik van alcohol, drugs en
met seksueel actief zijn. Een open gespreksklimaat thuis
laat het kind toe de ouders in vertrouwen te nemen en
hen als informatiebron te zien. Open communicatie gaat
samen met met minder destructieve conflicten. Hoewel
onafhankelijke ouders meer conflicten hebben met el-
kaar dan traditionele, lukken ze er in deze conflicten op
te lossen en zo hun kinderen te leren omgaan met con-
flicten.
510
Zo blijken gezinnen met communicatieschema's die con-
formiteitsoriëntatie steunen, met name traditioneel-
overeenstemmende, geen direct negatief effect op kin-
deren uit te oefenen met hun druk tot conformeren.
Toch blijken deze kinderen het mogelijk toch moeilijk te
hebben om constructief met conflicten om te gaan. Kin-
deren uit gezinnen met een gescheiden-beschermend
schema evenwel ervaren in het gezin ernstige aanvallen
op hun zelfvertrouwen, uitgesproken verbale agressie,
weinig koestering en geringe aanvaarding bij het zich
openlijk uitdrukken. Kinderen in deze gezinnen worden
niet gevrijwaard van stress, noch kunnen ze op hun gezin
terugvallen bij stress. Het gezin staat niet model om met
conflicten om te gaan en om anderen te overtuigen.
Zo blijken tenslotte laisser-faire gezinnen hun kinderen
over te leveren aan de invloed van leeftijdgenoten. Deze
gezinscommunicatie gekenmerkt door weinig openheid
en weinig druk, is minder negatief geladen dan deze van
een gescheiden-beschermende omgeving. Toch wordt in
deze gezinnen weinig model gestaan voor de ontwikke-
ling van effectieve communicatievaardigheden.
511
SCHEMA'S IN DE PRAKTIJK
Situeer met een stip je gezinscommunicatie in de weer-
gegeven schema's : Hoe open of gesloten ben je in je ge-
zinscommunicatie naar vorm (al of niet praten) en naar
inhoud (al of niet conformeren) ?
Bescher- Overeenstem-
mend mend
Conformiteits-
oriëntatie
(inhoud) Laissez- Pluralis-
faire tisch
Gespreks-
oriëntatie
(vorm)
Meer lezen :
Fitzpatrick, M.A & Koerner, A. (2003). Family communi-
cation schemata: Effects on children’s resiliency. In S.
Dunwoody, L.B. Becker, D. McLeod & G. Kosickie (Eds.)
The Evolution of Key Mass Communication Concepts:
Honoring Jack M. McLeod, Cresskill. NJ:Hampton Press.
512
Werken aan je
gezinscommunicatie
Te onderkennen vormen en relaties in je communicatie
als ouder en jongere
Misschien heb je er als ouder of jongere behoefte of
nood aan je communicatie met elkaar te verkennen. Mis-
schien omdat ze minder vlot verloopt en gemakkelijk uit-
loopt op spanningen. Misschien omdat ze wel vlot ver-
loopt, maar je mogelijk dingen uit de weg gaat. Dingen
die je meer aan bod zou willen laten komen, omdat ze
nu weinig of geen plaats krijgen binnen je communicatie.
Bij het verkennen van je communicatie ontdek je moge-
lijk verschillende vormen, verhoudingen, patronen, rela-
Zo de communicatie tussen ouder en kind minder vlot
verloopt of oppervlakkig blijft,
kan je werken aan onderliggende communicatie
schema's.
513
ties, oriëntaties, perspectieven, regelingen, mogelijkhe-
den, verwachtingen, afspraken of scenario's die in je
communicatie naar voor komen. Met andere woorden,
het communicatieproces zoals het tussen je als ouder en
kind verloopt heeft een zekere structureel-relationele
vorm aangenomen die meer of minder bedoeld stilaan
zo gegroeid is en die enigszins regelmatig terugkerende
en voorspelbare reacties tussen elkaar insluit.
Bijvoorbeeld, als er dingen tussen elkaar worden bespro-
ken waaruit meningsverschillen blijken die mogelijk span-
ningen doen ontstaan, wordt er de voorkeur aan gegeven
ze uit de weg te gaan. Dit gebeurt omdat het behoud van
de goede verstandhouding de absolute voorkeur krijgt.
De regel in het gezin is in het belang van onze relatie is
eensgezindheid noodzakelijk en onenigheid taboe.
Deze reacties gaan terug op communicatiepatronen
welk spoor je automatisch volgt uit gewoonte of ze gaan
terug op in je hoofd opgeslagen cognitieve schema's
welk spoor je wil volgen uit voorkeur. Communicatieve
omgangswijzen uit vroegere leefverbanden als ouder
kunnen mogelijk hierbij doorwerken en een zekere her-
haling of net omkering van voorheen bewerkstelligen.
Concreet gebeurt dit onder de vorm van gelijksoortig of
juist andersom omgangsgedrag met vroeger en de vroe-
gere modellen, zoals, bijvoorbeeld, je eigen ouders en
hun omgangsgedrag. De ontstane meer gedragsmatige
patronen of meer cognitieve interactieschema's zorgen
514
onder meer voor houvast, duidelijkheid en stabiliteit, re-
gelen de verhoudingen tussen de gezinsleden en voor-
komen mogelijke spanningen en problemen.
Bepaalde gegroeide reactiewijzen treden vaak spontaan
naar voor en verlopen zo automatisch dat je je er weinig
of niet van bewust bent. Door zicht te krijgen op deze
vormgeving wordt deze meteen meer hanteerbaar. Zo
kan je door aandacht te besteden aan één of meerdere
van deze structurele facetten eventuele optimalisering
of verandering bereiken. Vooral door je te kunnen situe-
ren, je bewust te worden van alternatieven en ze voor
jezelf te zien na afweging van voor- en nadelen vanuit
wat je wil, ontstaan groeimogelijkheden.
Zo verkieslijk kan optimalisering concreet door geleide-
lijk of meer radicaal los te komen uit communicatiepa-
tronen die jezelf en verandering hinderen en ze trachten
los te laten. Deze patronen worden vaak behouden om-
wille van het automatische en ingeslepen zijn en de ver-
trouwde doch mogelijk onbevredigende veiligheid die ze
bieden.
Zo je hieraan wil werken houdt dit tevens in vanuit jezelf
bewust stapsgewijze kiezen voor en systematisch uitpro-
beren van meer kansenbiedende en bevredigende com-
municatieperspectieven. Tegelijkertijd vraagt dit dan om
een aanvaarden dat dit samengaat met tijdelijke onze-
kerheid, omwille van wat nog te verkennen is en nog niet
515
vertrouwd is. Een beluisteren en rekening houden ook
met mogelijke weerstand die je best kan overwinnen
door het samen op te nemen. Dit van zodra je er samen
aan toe bent.
Bijvoorbeeld, met elkaar praten betekent vanuit onzeker-
heid veelal praten in termen van moeilijkheden en pro-
blemen, zelden slaag je erin te praten in termen van mo-
gelijkheden en uitdagingen. Mogelijk durf je samen aan
in je praten over te stappen van wat je wil vermijden,
naar wat je wil bereiken.
Voor jezelf als ouder bieden de gezinsrelaties alzo unieke
kansen om het eigen communicatief repertorium uit te
breiden en andere kanten van jezelf naar voor te schui-
ven. Los te komen uit relatie- en communicatiepatronen
die teruggaan op individuele onbevredigende gewoon-
ten en irreële verwachtingen uit vroegere leefverban-
den, waarvan de wortels in de kindertijd zijn te situeren
en die toen misschien nodig of functioneel waren. Ge-
woonten en verwachtingen die mogelijk tot spanningen
en conflicten leiden in de huidige gezinsrelaties, omdat
ze niet samengaan of omdat je ze niet wil, of mogelijk
niet durft of weet, tot harmonie te brengen.
Zo kan het zinvol zijn het eventueel individueel als ouder
vastzitten in minder gunstige of negatieve levens- en re-
latiepatronen en er mee samenhangende communica-
516
tiepatronen te onderkennen. Dit vastzitten kan het ge-
volg zijn van een gegroeid tekortervaren waarop emoti-
oneel gefixeerd, zoals een tekort aan (zelf)-waardering,
veiligheid, aansluiting, afgrenzing, onafhankelijkheid,
zelfmanifestatie of zelfexploratie. Het belang van dit in-
zicht is dat je je mogelijk bij met deze tekorten samen-
hangende patronen neerlegt, geen verandering mogelijk
acht en herhaling zoekt of toelaat, of dat je deze patro-
nen tracht te ontlopen door ze te ontkennen of elkaar
weg te houden, of nog dat je ze gaat bestrijden door je-
zelf te overtreffen of bij elkaar bewijzen van het tegen-
deel gaat zoeken met overdreven verwachtingen. Op die
manier blijft de meer of minder bewuste fixatie op dit
tekort mogelijk bij één of beide ouders de huidige rela-
ties en het gezinsleven nu meebepalen. Op één of an-
dere wijze blijf je alzo vastzitten of -hangen aan dit on-
bevredigend negatief gevoelsgeladen minder bewust le-
vens- en interactiepatroon of meer bewust levens- en in-
teractieschema. Dit in plaats van te vertrekken vanuit
het onderkennen van dit tekortervaren of -complex en
er van los en weg te komen.
Bijvoorbeeld, als ouder wil je steeds absoluut gelijk krij-
gen. Je kan het niet hebben dat je onvoldoende gesteund
wordt. Je blijft dan maar doorpraten en op je partner en
kind inpraten totdat ze 'overtuigd' raken. Steeds meer
merk je dat er minder met je gepraat wordt en gedach-
tewisseling buiten je plaats vindt.
517
Werken aan vormen en relaties in je communicatie als
ouder en jongere
Communicatie in het gezin kenmerkt zich dus door een
zekere communicatie-structurering. De waarneembaar
aanwezige communicatiepatronen gaan terug op een
zekere mate van aanwezige al of niet geëxpliciteerde
communicatie-regeling. Zo zijn er in het gezin impliciet
of expliciet in mindere of meerdere mate communicatie-
regels aanwezig over het hoe, wie, wat, waar, wanneer,
waarover en waartoe van gesprekken. Zo kunnen er im-
pliciete verwachtingen of expliciete afspraken zijn tegen-
over elkaar die de vorm aannemen van een soort onuit-
gesproken of uitgesproken schemascripts over hoe je el-
kaar ziet, wat je van elkaar kan verwachten, waarover
wel en niet kan gesproken, door wie, in welke volgorde,
hoe en in welke omstandigheden.
Bijvoorbeeld, praten is gelijk aan enkel verwoorden van
feiten niet van gevoelens. Het is praten over de buiten-
wereld niet over de binnenwereld. Het is ontwijken van
alles wat een zwakte zou kunnen vertolken, het is ook
vermijden van alles wat een sterkte zou kunnen verwoor-
den. Je wil geen gemis of geen risico op gemis. Zo ver-
wacht je dat ieder ver van zichzelf staat en van elkaar.
Wil je aan je communicatie werken dan kan je bijgevolg
aandacht besteden aan de bewustwording en explicite-
ring van deze aanwezige verwachtingen en regels. Ze zijn
518
opgeslagen in de aanwezige gezinscommunicatie sche-
ma's bij je als ouder en kind. In de zin van praten is en is
niet, praten doe je zo en zo niet, praten doe je dan en
daarom, en dan en daarom niet. Aandacht kan je beste-
den aan deze gezinscommunicatie schema's die ieders
persoonlijke ervaring en kennis op relatiecommunicatief
vlak samenvatten als georganiseerde voorstellingen, en
omlijnen wat van en binnen de gezinscommunicatie kan
en verwacht wordt. Zoals reeds aangegeven zijn mogelijk
voor je als ouder de eerste wortels hiervan terug te vin-
den in het gezin van oorsprong in de prille kinderjaren.
Bijvoorbeeld, mogelijk houdt je schema in dat communi-
catie in het gezin gelijk is aan elkaar sparen. Als kind heb
je zoveel moeten slikken aan kritiek en persoonlijke aan-
vallen dat je dit je kind absoluut wil besparen.
Wil je hieraan werken dan kan je specifiek nagaan in
welke mate deze relatie(communicatie) schema's tussen
de gezinsleden overeenstemmen. In welke mate je de
uitdaging hebt weten te beantwoorden te komen tot
een coherente overeenstemming over hoe je zelf naar
elkaar in je gezinsrelatie communicatief of gedragsmatig
wil handelen en wil dat de ander in de gezinsrelatie naar
je toe communicatief of gedragsmatig zou handelen.
Concreet kan je nagaan in welke mate de gegroeide re-
geling momenteel relevant is en bijdraagt tot de indivi-
duele ontwikkeling van de gezinsleden en hun ontwikke-
ling als groep. In welke mate ze een ondersteuning dan
519
wel een belemmering, omwille van starheid, inhoudt
voor individuele en groepsontwikkeling. Hierbij kan je
dan nagaan hoe je ondersteuning kan bereiken via een
dynamische vooruitstrevende regeling en belemmering
kan vermijden via een afbouw van een statische achter-
haalde regeling.
Hierbij kan je letten op gemakkelijker haalbare basis-
groepsfuncties, zoals rust, veiligheid, zekerheid, gebor-
genheid en verbondenheid, via een duidelijke groeps- en
communicatie-structurering. Aandacht kan je eveneens
besteden aan moeilijker haalbare hogere groepsfunc-
ties, zoals erkenning van ieder als een op zich staand ie-
mand en stimulering van ieders eigen ontwikkeling. Zo-
dat elk een eigen identiteit als individu los van de gezins-
groep kan ontwikkelen, naast de verworven identiteit als
groepslid.
Je kan er hierbij op letten dat elk gezinslid bereid is heel
wat volgens de aanwezige regels te doen. Dit omwille
van het voortbestaan van de gezinsgroep om het vele
wat deze hem of haar te bieden heeft. Vrees voor enig
verlies op dit vlak kan leiden tot een overdreven, kramp-
achtige en statische regeling. Het gevoel de gezinsgroep
nodig te hebben schept specifieke verwachtingen tegen-
over elkaar, ook op communicatief vlak. Je kan er hierbij
voor zorgen dat hierdoor geen hinder ontstaat of een ex-
cuus gevonden wordt voor het uitblijven van een per-
soonlijke identiteitsontwikkeling. Vaak kan je het gevoel
520
hebben veel voor de groep te moeten doen of er veel
voor te moeten laten. In beide gevallen, of je nu veel
krijgt van de gezinsgroep, of er je erg voor moet inzetten
of voor moet aanpassen, steeds zal je moeilijk de groep
kunnen lossen en er veel van (terug)-verwachten.
Bijvoorbeeld, als ouder vind je dat jij de eindverantwoor-
delijkheid voor het gedrag van je kind draagt. Je vindt het
je taak naar je kind toe precies uit te leggen wat je ver-
wacht en aan te geven wat absoluut niet kan. Je kind
tracht je hierbij te volgen door zo veel mogelijk te luiste-
ren en zo volgzaam mogelijk te zijn. Het laat na van een
mening te vormen en te uiten, en van zijn eigen weg te
zoeken.
Je kan er aandacht aan besteden je communicatiegedrag
het niveau van het oorzakelijk bepaald zijn door omstan-
digheden of door elkaar en ieders gedrag te laten over-
stijgen. Je kan er voor zorgen het zo mogelijk de vorm te
laten aannemen van een kunnen kiezen om al of niet en
zò te communiceren en zich zo mogelijk bewust te wor-
den van de onderliggende keuzeregels en hun achter-
grond.
Bijvoorbeeld, je manier van praten met elkaar bestond
erin steeds de zwakke punten op te merken in wat ie-
mand zei. Iets was niet juist, of niet bruikbaar, of niet toe-
gelaten, of niet haalbaar, of niet realistisch. Ook je kind
521
had voortdurend kritiek op wat je zei. Het vond het oud-
bollig, autoritair, enggeestig, enzomeer. Tot je erachter
kwam dat praten erop neer kwam elkaar te ontwaarden
zodat je zelf sterker uit het gesprek naar voor kwam. Om
te vermijden dat iemand te sterk naar voor zou komen,
moest je voortdurend en erg uitgesproken elkaar afbre-
ken. Pas door te ontdekken dat het ook net andersom
kon, kwam je er samen uit. Door elkaar meer te volgen
en ondersteunen in wat je zei, verdween de noodzaak
zich zo sterk te profileren ten koste van elkaar.
Aandacht kan je tenslotte geven aan de evolutie door-
heen de tijd van deze impliciet of expliciet overeengeko-
men regels vervat in je communicatie- en relatiesche-
ma's, dit in functie van de evolutie van elk, de relatie, het
contextueel en referentieel kader en de ervaring van
deze evolutie. Aandacht kan je hierbij schenken aan
spanningen samenhangend met een niet aansluiten van
je schema's met evoluties in de realiteit.
Persoonlijke verkenning van vormen en relaties in je
communicatie als ouder en jongere
We weten duidelijk hoe een gesprek met elkaar verloopt.
In onze situatie weten we exact waarover we met elkaar
kunnen praten.
We weten exact hoever we in een dialoog met elkaar
kunnen gaan.
Er zijn persoonlijke zaken waarover ik niet kan praten.
522
Er zijn wederzijdse verwachtingen hoe open we voor el-
kaar zijn.
We weten precies welke woord-, lichaams-, gedrags- en
mediumtaal bij welke situatie past.
We hebben gedeelde regels over wat we kunnen laten
horen, laten zien of laten voelen en wat niet en in welke
omstandigheden.
Nu en dan staan we stil bij hoe onze gesprekken verlopen.
Ik weet wie in welke volgorde aan het woord komt.
Wie waar wanneer wat mag zeggen hoe waarover en
waartoe is geregeld.
Op één of andere manier zijn er afspraken over wat be-
spreekbaar is.
Ik weet waarover ik niet kan praten.
Ik weet waarover we slechts indirect van gedachten kun-
nen wisselen.
Tijdens een gesprek waarin iemand een afwijkende rich-
ting wil inslaan wordt op een eigen wijze gereageerd.
We weten wanneer en hoe genegenheid te uiten en te
weerhouden.
We weten precies wat we van een gesprek mogen ver-
wachten.
In een gesprek weten we wie het meest aan het woord
mag.
In een gesprek weten we wie er het meest voor het zeg-
gen heeft.
We herleiden elkaar tot ieders nut voor de groep.
We praten met elkaar in functie van wat je voor de groep
kan betekenen en van wat voor jezelf.
523
We trachten zo met elkaar te communiceren dat ieder er
individueel en samen beter van wordt.
We merken bij onszelf of bij elkaar bepaalde gevoelens
en reacties zo we onvoldoende of geen rekening houden
met bepaalde aanwezige veelal onbewuste gespreksre-
gels.
Positieve of negatieve reacties op wat iemand uitdrukt
geven aanwezige verwachtingsgrenzen aan.
Onze (communicatie)interactie is zo geregeld dat elk vol-
doende relatievoldoening weet te vinden.
In gesprek overlopen we wat al of niet een plaats heeft in
onze relatie- en communicatiecultuur of er in kan opge-
nomen worden.
In gesprek houden we ons eraan hoe iets uitgedrukt kan
worden en hoe niet.
In onze relatie zijn er regels hoe regels worden opgesteld.
We merken een zekere evolutie doorheen de tijd van hoe
met elkaar te praten.
524
De gezinsgroep
in een
ander teken
In de samenleving is er veel veranderd en verandert er
veel. Ook in het gezin als deel uitmakend van de samen-
leving is er veel veranderd en verandert er veel.
De veranderingen die zich in de samenleving voor-
doen,
zijn ook in het gezin terug te vinden.
Ook in je gezin ?
525
Concreet betekent dit dat het gezinsgebeuren steeds
meer in een ander teken komt te staan. Voorheen stond
vooral het groepsfunctioneren op de voorgrond. Dit
vroeg om zich als gezinslid in functie te stellen van de
groep. Elk lid werd op zijn gebruikswaarde getaxeerd
voor de groep. Deze gold als eenheid van functioneren.
Thans staat vooral het individueel functioneren van elk
groepslid op de voorgrond. De groep wil vooral hiertoe
een bijdrage leveren. Elk lid wordt hierbij op zijn moge-
lijke dienstbaarheidswaarde voor een groepslid aange-
sproken. Het gaat erom hoe zich voor een groepslid nut-
tig te kunnen maken als die er behoefte aan heeft en die
er voor kiest. Het groepslid geldt als eenheid van functi-
oneren.
Waar het voorheen vooral ging om de groepsbehoeften,
gaat het thans vooral om de individuele behoeften. Het
aanbod van de groep wordt hierop afgestemd, waar
voorheen het aanbod van elk individu op de groepsbe-
hoeften werd afgestemd.
Termen worden gewisseld. Waar voorheen alles in het
teken van de eenheid stond, staat het thans in het teken
van de differentiatie. Waar het voorheen in het teken
van het gemeenschappelijke stond, staat het thans in het
teken van het eigene. Waar het voorheen in het teken
van de solidariteit stond, staat het thans in het teken van
verbondenheid. Waar voorheen het principiële gold, telt
526
thans het emotionele. Waar het voorheen ging om de
onpersoonlijke realiteit, gaat het thans om je persoon-
lijke zelf. Waar het voorheen ging om het collectieve,
draait het thans om het relationele. Waar het eerder
ging om volgzaamheid, gaat het nu om persoonlijke in-
breng. Waar het eerder ging om wat je was, gaat het nu
om wie je bent. Waar je eerder ver van jezelf en de ander
stond, wordt er nu verwacht dicht bij jezelf en de ander
te staan. Zo staan ouder en kind dichter bij elkaar. Waar
eerder persoonlijke rechten weinig aandacht kregen, is
er thans meer respect voor. Waar voorheen afhankelijk-
heid gold, is er thans plaats voor autonomie. Waar voor-
heen naar de betekenis en de waarde van iets werd ge-
zocht buiten zichzelf, wordt thans de betekenis en de
waarde opgebouwd vanuit zichzelf. Waar voorheen keu-
zes werden gemaakt op basis van wat werd verwacht,
worden thans keuzes gemaakt op basis wat voor zichzelf
past.
Vooraleer in deze veranderde gezinsinhoud en -context
al te snel te oordelen en opmerkingen uit te spreken
over de gezinsgroep, kan het nuttig zijn te merken hoe
de gezinsleden elk op zich erge inspanningen doen om
rond dit nieuwe waardenpatroon hun bijdrage te leve-
ren.
Elk gezinslid krijgt thans de kans op een maximale per-
soonlijke ontwikkeling. Zo kan hij ook optimaal bijdragen
zo hij dienstbaar kan zijn. Met andere woorden, wat hij
527
kan bieden kan beantwoorden aan een behoefte binnen
de gezinsgroep. In dit geval wil hij wellicht meer dan ver-
wacht zich dienstbaar maken. Het gezinslid wil wellicht
meer dan gedacht hierbij rekening houden met het ver-
schil, het eigene, het verbondene, het emotionele, het
persoonlijke en het relationele.
Dit gegeven is voor veel gezinsgroepsleden nog vrij
nieuw. Ze worstelen nog vaak met hoe op een geperso-
naliseerde wijze invulling te geven aan dit nieuwe om-
gangspatroon. Hen te snel aanzien als enkel met zichzelf
begaan en geen sociaal gevoel meer te ontwikkelen, is
wellicht een niet met de huidige groepswerkelijkheid
overeenstemmende interpretatie. Het zelf in het cen-
trum mogen staan en voor het eerst kansen krijgen zich
als individu te kunnen ontwikkelen en hier de ruimte en
omgeving voor krijgen om een eigen leven uit te bouwen
voelt wellicht nog gemakkelijk onwennig aan. Wie hier
nog niet aan toe is, gaat dan gemakkelijk wie dit wel
deed, niet goed begrijpen en zijn omgang niet goed we-
ten inschatten. Men ziet dan nog niet in dat door de per-
soonlijke, relationele en emotionele fundamenten te
versterken meteen ook de groepsfundamenten worden
verstevigd. Het persoonlijk welzijn draagt dan het
groepswelzijn, waar er voorheen enkel oog kon zijn voor
het groepswelzijn en het persoonlijk welzijn niet aan bod
kon komen.
528
Deze meer persoonlijke, relationele en emotionele inge-
steldheid laat voor het eerst ten volle persoonlijke ge-
voelens toe. Zij het evenwel als keerzijde gemakkelijk ge-
voelens van slachtoffer zijn, of vrees hiervoor. Gevoelens
waar voor het eerst ruimte voor is. Wellicht moet nog
geleerd worden hoe op een andere wijze om te gaan met
wie iets voor je kan betekenen en wie je iets kan bieden,
zodat er persoonlijke positieve gevoelens kunnen ont-
staan en er minder gemakkelijk kans is op slachtoffer
worden.
Het gaat hier om structurele evoluties in de realiteit die
andere omgangs- en verhoudingsmogelijkheden met
zich meebrengen. Veranderingen waarbij de mentali-
teitsaanpassingen en gedragsveranderingen nog ten
dele achterwege blijven. Wellicht zal het nog enige tijd
vergen voordat het persoonlijke-emotionele-relationele
meer effectief in het centrum komt te staan. Waarbij
contacten worden gezocht als persoon met hen voor wie
men iets kan betekenen en die iets voor je betekenen.
Het gaat dan om zelf gezochte zinvolle connecties om de
betekenis en waarde die men bij elkaar kan vinden en en
om wat door zichzelf kan ondersteund. En niet zozeer
meer als onderdeel zijn om zijn gebruikswaarde. Een be-
slist niet altijd gemakkelijke opgave om zich als persoon
voor specifieke anderen te weten waarmaken. Niet altijd
als de sterke, maar als degene die zin, betekenis en
waarde kan geven aan iemands inbreng. Die met zichzelf
naar buiten kan komen, niet om te kijk te staan, maar om
529
een plaats te krijgen binnen het groter geheel dat samen
wordt opgebouwd en waarin respect is voor elkeen. Een
naar de ander gaan bij wijze van keuze en gekozen wor-
den.
Het opkomen voor zichzelf heeft hier wellicht minder te
maken met alles naar zich toehalen, maar veeleer met
een zorg niet het slachtoffer te worden en met zonodig
alsnog een plaats af te dwingen tegenover wie onvol-
doende garanties geeft om tot zijn recht te komen als
individu.
Datgene wat men iemand biedt heeft dan wellicht min-
der te maken met opoffering, maar veeleer met het ver-
rijken van zichzelf en van elkaar.
530
531
Opvoedings-
ondersteuning
als gezins-
ondersteuning
Soms vraagt opvoedingsondersteuning gezinsonder-
steuning. Ouders zouden de opvoeding wel aankunnen
maar hun situatie is ongunstig of de samenleving waarin
ze vertoeven is zo belastend voor hen dat ze er zelf niet
in slagen. Het ontbreekt hen dan niet zozeer aan eigen
kracht of vaardigheid, maar ze kan onvoldoende of niet
passend aangewend in de huidige context.
Ouders hebben, bijvoorbeeld, persoonlijke of familiale
zorgen, zoals gezondheids-, financiële of relationele zor-
gen, die hen erg bezighouden, zodat ze niet aan zorg of
opvoeding toekomen. Soms leven ze in een voor hen on-
toegankelijke of vijandige samenleving, of dit is althans
Opvoedingsondersteuning neemt soms de vorm aan
van gezinsondersteuning. Dit is omdat ouders de op-
voeding van hun kind wel zouden aankunnen, maar de
gezinssituatie het hen niet toelaat.
532
hun perceptie, zodat ze weinig of geen hulp of onder-
steuning krijgen. Ze leven dan mogelijk erg geïsoleerd of
op gespannen voet, zodat ze op anderen en voorzienin-
gen weinig beroep weten doen. Soms geeft de omge-
ving omwille van hun situatie hen erg negatieve signalen
en gevoelens. Zoals gevoelens van tekortschieten en fa-
len, van onkunde en onbekwaamheid, als niet in staat
opvoeding en zorg aan te kunnen en zelfs nog niet eens
te kunnen instaan voor zichzelf. Zo kan vastgesteld dat
in een snel evoluerende samenleving de verwachtingen
en aansluitend de verantwoordelijkheid van ouders toe-
nemen om hun kind een toekomst te bieden die mee ook
de samenleving draagt en zo een investering inhoudt in
de toekomst. Dit is vooral zo, nu in de samenleving het
besef en de aandacht toenemen dat de ontwikkeling ge-
durende de eerste duizend levensdagen een al of niet
gunstig fundament legt voor later.
Als ouder zal het dan belangrijk zijn aan zijn situatie aan-
dacht te kunnen besteden en hiertoe beroep te kunnen
doen op anderen en voorzieningen. Vooral ook het ver-
trouwen en de durf hiertoe te hebben en de garantie te
mogen verwachten dat niet op hen wordt neergeke-
ken. Belangrijk zal zijn samen te luisteren en samen te
praten en te zoeken naar optimale manieren van samen
functioneren en zo nodig mogelijk oplossingen of alter-
natieven te vinden.
Als ouder zal het ook belangrijk zijn minder geïsoleerd in
533
de samenleving te blijven staan en er meer toegang toe
te kunnen vinden, zoals, bijvoorbeeld, contact met an-
dere ouders, of deelname aan activiteiten voor gezin-
nen, of contact met diensten en voorzieningen. Bijvoor-
beeld, in een Spel- en Ontmoetingsplaats voor gezinnen.
Voor de omgeving en voorzieningen zal het belangrijk
zijn rekening te houden met de mogelijk aanwezige di-
versiteit van gezinnen, van hun vragen en behoeften en
van hun contexten om er specifiek op af te stemmen en
niet iets helemaal over te nemen.
Hierbij rekening te houden met de verscheidenheid in
gezinsidentiteiten naar, bijvoorbeeld, samenstelling,
herkomst, gender en prioriteiten en de verscheidenheid
aan leef, sociale, economische, historische, filosofisch-
religieuze en culturele contexten.
De druk voor zorg en opvoeding komt zo niet alleen op
de ouders te liggen, maar de situatie krijgt aandacht en
er is meer interactie met de samenleving. Aandacht en
interactie vanuit respect en als medestander. Niet van
buitenaf, maar participatief.
Zo komen in de opvoedingsondersteuning nieuwe vra-
gen naar voor, zoals Wie bepaalt wat het probleem is en
waar het zich situeert ?’, Wie bepaalt bij wie het pro-
bleem terug te vinden is ?’,Hoe samen kijken en zoeken
naar wat steun biedt en ondersteunend werkt ?’ en Is er
534
een vraag die om een antwoord vraagt of een probleem
dat moet opgelost worden ?
Is er onvoldoende gezinsondersteuning dan kan er een
grotere nood ontstaan aan ook opvoedingsondersteu-
ning. Is anderzijds onvoldoende opvoedingsondersteu-
ning aanwezig, dan kan de vraag naar gezinsondersteu-
ning toenemen. Door de opvoeding die minder gunstig
verloopt kan de situatie op andere vlakken minder gun-
stig worden. De spanningsvolle opvoeding leidt, bijvoor-
beeld, tot hevige discussies en twisten die de ouders uit-
eendrijft. Ook kan de positie in de samenleving verslech-
teren omdat de sociale omgeving gevraagd wordt partij
te kiezen met mogelijk meer isolatie en verdeeldheid tot
gevolg.
Er komt daarom een grote verantwoordelijkheid te lig-
gen op de samenleving om gunstige randvoorwaarden te
realiseren voor de opvoeding. Dit door te zorgen voor
optimaal welzijn en dito gezondheid voor gezinnen
welke vorm ze ook aannemen. Iets waarop gezinnen
recht hebben om de opvoeding van hun kind te kunnen
waarmaken.
In Vlaanderen kreeg dit de vorm van preventieve gezins-
ondersteuning die aanstuurt op maximale samenwer-
king tussen de verschillende actoren. Vooral wil ingezet
worden op vroegontwikkeling door preventief optimale
535
kansen te creëren voor het gezin. Zo wordt een belang-
rijke brede en integrale rol toegekend aan de 'Huizen van
het Kind' vanuit Kind & Gezin met haar dubbele focus.
Opvoedingsondersteuning doet zich dan voor als gezins-
ondersteuning en deze gezinsondersteuning wordt dan
onder meer gegeven voor opvoedingsondersteuning.
Soms evenwel wordt nog een beter resultaat behaald
wanneer tegelijk gezinsondersteuning en opvoedingson-
dersteuning worden geboden. Zo wordt op meerdere
vlakken tegelijk gewerkt en kunnen ze elkaar ondersteu-
nen.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel Ouder-
lijke vaardigheid alleen ? van deze encyclopedie.
Meer lezen :
Vandenbroeck, M. (2019). Het gezin is dood, Leve het ge-
zin. Van verdeelde naar gedeelde opvoedingsverant-
woordelijkheid. Antwerpen : Gompel & Svacina.
536
Ontstaan van
gezinsschema’s
SCHEMA’S ALS KENSTRUCTUREN
Schema's kan je omschrijven als kenstructuren die je
denken en je waarneming organiseren en richten. Ze
spelen tevens een grote rol in je emoties en je gedrag. In
het gezin hebben ze vaak een groot aandeel in hoe goed
zo een gezin functioneert, en dus ook in gezinsconflicten.
Wil je aanwezige conflicten in een gezin oplossen, dan
kan je denken aan het veranderen van betrokken gezins-
schema's.
NUT VAN SCHEMA’S
Het vermogen van een gezin om conflicten op te lossen
hangt niet enkel af van ontwikkelde communicatievaar-
digheden. Het hangt ook af van de ingebakken opvattin-
gen van de gezinsleden over individueel en gezinsfuncti-
oneren, of anders gezegd van de tot stand gekomen
Zoals gezinsleden het gezin kennen, zo reageren ze er
emotioneel en gedragsmatig naar.
537
schema's. Schema's maken zo samen met emoties en ge-
drag het gezinsfunctioneren. Schema's worden gebruikt
als sjabloon voor levenservaringen van gezinsleden en
voor hoe deze ervaringen informatief worden verwerkt.
In deze levenservaringen is de invloed aanwezig van ei-
gen denken, voelen en gedrag, maar ook van het den-
ken, voelen en gedrag van andere gezinsleden. Informa-
tief verwerken gezinsleden hun eigen denken, gevoelens
en gedrag naar elkaar toe, evenals hun ervaringen met
denken, gevoelens en gedrag van andere gezinsleden bij
interactie. Deze verwerking leidt tot de vorming van aan-
names over de gezinsdynamiek die evolueren tot relatief
stabiele schema's over het gezin.
Vóór dit schemadenken van Dattilio was er in het sys-
teemdenken bij Byng-Hall reeds sprake van 'family
scripts' en hoe deze zonodig te herschrijven (correctieve
scripts). Family scripts werden opgevat als een intern
werkmodel dat gezinsleden communiceren en delen. Ze
waren mogelijk gelinkt aan individuele ervaringen van
voorheen (replicatieve scripts). Zo wenselijk konden ge-
zinsleden ook nieuwe scripts ontwikkelen of toevoegen
(innovatieve scripts) vanuit hun samen-zijn in zich wijzi-
gende omstandigheden.
ONTWIKKELING EN GEBRUIK
Concrete gezinsinteractie kadert volgens het schema-
denken in de meer stabiele schema's die als basis dienen
voor het gezinsfunctioneren. Wanneer deze interactie
538
negatief verloopt en het denken, voelen en reageren be-
invloedt, wordt de dynamiek minder stabiel en worden
de gezinsleden steeds meer overgeleverd aan een nega-
tieve conflictspiraal. De waarneming door de gezinsle-
den van de gezinsinteractie levert de informatie voor de
ontwikkeling van hun gezinsschema's, vooral wanneer
iemand herhaaldelijk zulke interactie waarneemt. Het
patroon dat een gezinslid afleidt van zijn waarnemingen
dient als basis voor het vormen van een schema. Schema
dat vervolgens wordt gebruikt om de wereld van gezins-
relaties te begrijpen en om toekomstige gebeurtenissen
in het gezin te verwachten. Deze gezinsschema's vormen
een onderdeel van een brede waaier aan schema's die
gezinsleden ontwikkelen over de vele facetten van le-
venservaringen. Samen zorgen zij voor een efficiënt den-
ken en handelen in diverse levenssituaties.
AUTOMATISCHE GEDACHTEN EN SCHEMA’S
De aanwezigheid van opduikende automatische gedach-
ten bij gezinsleden getuigt van de aanwezigheid van ge-
vormde onderliggende overtuigingen of schema's. Zo
kan je het als gezinslid moeilijk hebben met het uiten van
negatieve emoties vanuit de opkomende gedachte dat
er in het leven geen plaats is voor emoties. Een automa-
tische gedachte die voortkomt uit de onderliggende
overtuiging of schema dat emoties gelijk zijn aan zwak-
heid en dat dit gevaarlijk tot zelfs levensbedreigend kan
zijn.
539
Of zo kan je als gezinsleden de mening zijn toegedaan
het altijd prettig te willen houden voor elkaar vanuit de
onderliggende overtuiging of schema dat discussie en
spanningen onderling leiden tot ernstige problemen en
verdeeldheid. Dit automatisch vriendelijk en vrolijk blij-
ven doen, maakt dat aanwezige problemen niet worden
aangepakt, vragen en onzekerheden blijven en een rich-
ting of uitweg voor de toekomst uitblijft. Iedereen zit zo
opgesloten in zichzelf en er wordt zo niets echt ge-
deeld. Zelfs niet het positieve, dit om elkaar een moge-
lijk slecht gevoel hierbij te besparen.
HELPEND EN VERSTOREND
Hoewel schema's helpen bij denken en handelen, liggen
ze soms aan de basis van vergissingen, vervormingen en
weglatingen bij het verwerken van informatie. Zo kan
een kind ervaren dat het enkel door zijn ouders aandacht
en genegenheid wordt gegeven op voorwaarde dat het
bepaald gewenst gedrag vertoont. Op basis hiervan kan
het kind het schema ontwikkelen dat aandacht en gene-
genheid voorwaardelijk zijn. Hoe meer deze overtuiging
rechtstreeks of onrechtstreeks wordt versterkt door zijn
omgeving, hoe meer ze verankerd raakt en hoe meer van
het kind kan worden verwacht in nabije relaties liefde te
geven en te verkrijgen op een voorwaardelijke basis. Het
kind kan dit schema toepassen in ander relaties in zijn
later leven, zoals in zijn huwelijk en zijn relaties met zijn
kinderen. Zo worden ouder-kindrelaties beïnvloed door
de relatief duurzame schema's die ouders meebrengen
540
in het gezin en door schema's die kinderen ontwikkelen
op basis van de huidige gezinsinteracties.
INDIVIDUELE SCHEMA’S EN GEZAMENLIJKE GEZINS-
SCHEMA’S
Individueel beschikken gezinsleden over hun eigen fun-
damentele schema's over zichzelf, hun leefwereld en
hun toekomst, daarnaast ontwikkelen ze schema's over
kenmerken eigen aan hun gezin van oorsprong die ver-
algemeend worden naar andere intieme relaties. Naast
deze individuele schema's zijn er ook de gezamenlijke
gezinsschema's. Het zijn gedeelde overtuigingen die ge-
zinsleden gezamenlijk hebben gevormd als resultaat van
jaren geïntegreerde interactie binnen de gezinseenheid.
Alhoewel gezinsschema's typisch gezamenlijke overtui-
gingen inhouden over de meeste gezinsfenomenen, zo-
als de dagelijkse interacties en tegenstellingen, kunnen
ze ook gaan over andere dan gezinsfenomenen, zoals
culturele, politieke of spirituele zaken. De individuele en
gedeelde schema's leiden tot gezamenlijke stabiele en
sterke overtuigingen over het gezinsleven en wat er op
betrokken is. Deze schema's dienen als sjabloon voor ge-
zinsleden in hun functioneren binnen de gezinseenheid.
De schema's geven vorm aan cognities over gezinsleden,
als mede aan emotionele en gedragsreacties. Ze kunnen
een behulpzame gids zijn voor gezinsleden in het om-
gaan met complexe aspecten van het gezinsleven, maar
wanneer ze extreem of vervormd zijn kunnen ze bijdra-
gen tot gezinsconflicten. Kern- en basisovertuigingen
541
maken deel uit van schema's, ze geven aanleiding tot
veronderstellingen, waarnemingen en persoonlijk den-
ken over het leven. Mythen kunnen uit schema's voort-
vloeien, evenals normen, verwachtingen en verklaringen
voor en over gezinsleden.
ALLEN OF NIET
Alhoewel de meeste gezinsschema's door alle gezinsle-
den gedeeld worden, kunnen individuele gezinsleden
toch afwijken van het gedeelde schema. Zodat enkel de
meerderheid van het gezin het schema voorhoudt. Ge-
zinsschema's van toepassing op het huidig gezin worden
deels gevormd door persoonlijke ervaringen en waarne-
mingen uit het gezin van herkomst en deels gewijzigd
door wat zich voordoet in de huidige gezinsrelaties. Zo
kan je als mannelijke partner opgevoed zijn met de over-
tuiging dat gezinsproblemen nooit worden besproken
met iemand van buiten het onmiddellijke gezin. Bijge-
volg kan je je ongemakkelijk voelen wanneer je vrouwe-
lijke partner persoonlijke zaken deelt met de bredere fa-
milie. Dit kan nog meer uitgesproken zijn als je vrouwe-
lijke partner opgevoed is met het idee dat het oké is per-
soonlijke zaken te delen met goede vrienden. Zo een ver-
schil in mentaliteit kan leiden tot conflicten, die op hun
beurt van invloed zijn op de schema's van de kinderen en
hun idee over het al of niet delen van gezinsaangelegen-
heden met anderen.
542
OUDERLIJKE EN KINDSCHEMA’S
Een voorbeeld van invloed van ouderlijke schema's op de
ontwikkeling van schema's van kinderen is, bijvoorbeeld,
een vader die het schema voorhoudt dat vrouwen steeds
mannen trachten te controleren en dit toepast op een
situatie met zijn vrouw die een assertief verzoek doet,
wat hij ervaart als ze probeert me opnieuw te controle-
ren. De vader kan dit schema ontwikkeld hebben in de
loop van zijn leven op basis van vroegere ervaringen, wat
nu zijn huidig denken hier en nu beheerst. Als zijn kin-
deren, bijgevolg, te maken krijgen met zulke overtuigin-
gen en omgang tussen hemzelf en zijn partner, zullen
hun zich ontwikkelende overtuigingen over mannen en
vrouwen en hun kijk op relaties sterk beïnvloed worden
door waar ze aan worden blootgesteld tijdens hun op-
voeding. Het gezin van oorsprong speelt anders gezegd
een cruciale rol in het vormgeven aan de huidige ge-
deelde gezinsschema's. Deze overtuigingen uit ieders
gezinsverleden kunnen bewust of onbewust zijn, ze kun-
nen al dan niet expliciet verwoord worden, telkens dra-
gen ze bij tot de gedeelde gezinsschema's.
ONTWIKKELING GEZINSSCHEMA’S
Gezinsschema's veranderen en ontwikkelen steeds ver-
der. Zo zijn gezinsschema's onderhevig aan veranderin-
gen als ingrijpende gebeurtenissen plaatsvinden in de
loop van het gezinsleven, zoals ziekte, echtscheiding en
dood. Daarnaast blijven schema's zich ontwikkelen over-
heen de loop van gewone dagelijkse ervaringen. Ook
543
kunnen kinderen de overtuigingen van ouders in vraag
stellen en afkeuren. Zij kunnen een tegenovergestelde
houding aannemen, zoals niet toegeven aan wat je als
ouder over iets denkt, maar net doen wat je als kind zelf
wil overeenkomstig je overtuiging.
DISFUNCTIONELE GEZINSSCHEMA’S
Zoals iemands persoonlijke schema's onaangepast en
disfunctioneel kunnen zijn, zo ook kunnen gezamenlijke
gezinsschema's onaangepast en disfunctioneel worden
en aanleiding geven tot een vervormd denken en hande-
len van de gezinsleden. Zo kunnen er gezamenlijke sche-
ma's zijn rond communicatie, zoals niet openlijk praten
en je gevoelens niet mogen tonen om niet iemand te
kwetsen. Op die manier dreigt steeds meer contact met
de realiteit verloren te gaan. Ook bestaat het gevaar dat
in contacten buitenshuis voortdurend zelfexpressie
wordt vermeden, zodat moeilijkheden kunnen ontstaan
in interpersoonlijke relaties. Bovendien ontbreekt zo de
vaardigheid te weten omgaan met gevoelsexpressie van
anderen. Zo niet alle gezinsleden deze gezinsschema's
delen, ontstaat er gemakkelijk conflict, of wordt druk uit-
geoefend om hun schema's aan te passen om ze in over-
eenstemming te brengen met de algemene gezinssche-
ma's.
SCHEMA’S EN ATTRIBUTIES
Schema's geven vorm aan attributies als afleidingen over
oorzaken van wat plaatsvindt in de gezinsrelatie. Een
544
schema impliceert ideeën over oorzakelijke verbanden,
zodat je als je een gebeurtenis nader bekijkt je vooraf be-
staande opvattingen hebt over welke factoren zoiets lij-
ken te veroorzaken. Gezinsleden geven zo verklaringen
over zowel positieve als negatieve kenmerken van el-
kaar. Bijvoorbeeld, gezinsleden kunnen hierbij de nei-
ging hebben elkaar de schuld te geven voor bepaalde
problemen en elkaars gedrag toe te schrijven aan alge-
mene en niet veranderbare trekken van elkaar. Zoals
mijn vader luistert niet naar mij, omdat hij eigenzinnig is
en weinig betekenis geeft aan wat ik zeg. Evenwel zijn
ook positieve attributies mogelijk, zoals mijn ouders vra-
gen meestal mijn mening omdat ze waarde hechten aan
wat ik zeg. Negatieve attributies kunnen een gevoel van
machteloosheid bij gezinsleden wekken, ze kunnen het
gebruik van constructief praten en het geloof in eigen
probleemoplossingsvaardigheden ondermijnen. Attribu-
ties beïnvloeden hoe gezinsleden voelen over elkaar,
hun gezinsrelatie en hun omgang in het algemeen. Ze ko-
men voort uit de onderliggende overtuigingen of sche-
ma's die gezinsleden hebben over zichzelf en elkaar.
SCHEMA’S EN VERWACHTINGEN
Naast verklaringen over elkaars voorbije gedrag, geven
schema's ook voorspellingen over elkaars toekomstig ge-
drag. Deze voorspellingen onder de vorm van verwach-
tingen over elkaars gedrag gaan terug op individuele
schema's van gezinsleden over gezinsrelaties. Deze ver-
wachtingen kunnen verregaande gevolgen hebben voor
545
de emotionele en gedragsmatige afwikkeling zowel voor
het individu zelf als voor de overige gezinsleden. Een
klassiek voorbeeld is je kind dat een schema heeft dat je
als ouder geen begrip en respect hebt voor hen. Je kind
voorspelt dan dat je gedrag niet open zal staan voor wat
het wil. Je zal geen respect tonen voor geen enkel ver-
zoek, zodat het zinloos is om ook maar iets te vragen. Je
kind is bijgevolg weinig gemotiveerd om met je te praten
en wanneer je kind zonder er over te praten beslissingen
neemt zal je mogelijk straffend reageren, wat dan weer
overeenstemt met zijn negatief schema over je. Zijn ne-
gatief schema over ouder-kind relaties wordt versterkt
en dit ontwikkelt zich tot een gedeeld gezinsschema van
ouders en kinderen die niet met elkaar kunnen praten en
elkaar alles moeten laten voelen. Dit doet zich voor door-
dat ouders eveneens ervaren dat hun inspanningen om
invloed uit te oefenen op hun kind vruchteloos zijn. Met
andere woorden, schema's geven vorm aan verwachtin-
gen die gezinsleden er toe brengen op een manier te
handelen welke zichzelf waarmakende verwachtingen
doen ontstaan die gezinsschema's versterken. Negatieve
verwachtingen kunnen zonder twijfel de richting beïn-
vloeden van gezinsconflicten. Waarbij de hopeloosheid
om verbetering in negatieve gezinsrelaties te doen ont-
staan vaak groot is. Verklaringen en verwachtingen gaan
hierbij gemakkelijk hand in hand. Het gedrag van een ge-
zinslid zien als niet veranderbaar leidt tot vaste verkla-
ringen. Deze vaste verklaringen leidt tot negatieve ver-
wachtingen over de toekomst van de relatie. Meestal
546
gaan deze negatieve keninhouden ook samen met nega-
tieve emoties als boosheid en teleurstelling. Zo kan een
kind dat weinig respect ervaart van zijn ouders, depres-
sieve gevoelens ontwikkelen.
SCHEMA’S EN AANNAMES
Veronderstellingen zijn overtuigingen als een vorm van
schema's die elk gezinslid heeft over de kenmerken van
andere gezinsleden en de relatie. Deze fundamentele
overtuigingen over elkaars eigenheid doen dienst als ba-
sis om verklaringen af te leiden over oorzaken van el-
kaars specifiek handelen. De fundamentele overtuiging
van elk gezinslid over elkaar en de relatie kan specifiek
handelen en ervaren van een gebeuren beïnvloeden.
AANNAMES EN CONFLICT
Wanneer de aannames van gezinsleden over elkaar wor-
den geschonden of verstoord, ontstaat meestal span-
ning of conflict. Zo, bijvoorbeeld, wanneer je als ouder,
je kind het belang hebben geleerd van oprechtheid, en
je er vanuit gaat dat je kind steeds te vertrouwen zal zijn.
Moeilijk is dan als je moet vaststellen dat je kind toegaf
onder druk van vrienden en het gegeven vertrouwen
schendt. Hierdoor wordt je kernovertuiging over be-
trouwbaarheid geschonden. Als je als ouder bovendien
de regel hanteert dat je kind zich op een betrouwbare
manier moet gedragen, kan je erg verstoord zijn en
hierop reageren met meer controle. Dit gebeuren kan de
kernovertuiging van je kind verstoren dat zijn ouders
547
flexibel en begripvol zijn. Hoe rigider je als ouder bent,
wat mogelijk afhangt van je persoonlijkheid, hoe meer
spanning het kan veroorzaken in je relatie met elkaar. Als
gevolg hiervan kan je kind de veronderstelling ontwikke-
len dat het niet geliefd wordt tenzij het aan alle verwach-
tingen van je als ouder voldoet. Als ouder kan je op de
teleurstelling van je kind reageren met de veronderstel-
ling over je gezag te herzien, in de zin dat je volhardend
in je toepassing van regels moet zijn, en geen enkele uit-
zondering mag toelaten wil je je kind op de juiste manier
opvoeden.
SCHEMA’S EN NORMEN
Normen zijn een vorm van schema's die gaan over ie-
mands overtuigingen over kenmerken die personen en
hun relaties zouden moeten hebben. Zo gebruiken ge-
zinsleden normen als sjabloon om te evalueren of ieders
gedrag en roluitvoering past en aanvaardbaar is. Be-
paalde van die normen kunnen doorgegeven zijn van het
gezin van oorsprong, zoals wat respectvol gedrag tegen-
over ouders inhoudt, op welke wijze je vergeving geeft,
hoe dicht je als ouder bij je kind en bij elkaar staat. Het
gaat veelal om een evoluerend geheel van regels en nor-
men die het gezinsleven sturen en teruggaan op indivi-
duele of gezamenlijke schema's van ouders over een ge-
zond gezinsleven. Ze worden meestal ingeprent in de
kinderen op jonge leeftijd. Toch kan dit variëren, afhan-
kelijk van of je kind ze in vraag stelt of zelfs de normen
verwerpt. Deze gezinsnormen kunnen gaan over hoe
548
zich tot elkaar te verhouden als gezinslid, over de in-
breng en aandeel van elk, over hoe met conflicten om te
gaan, over grenzen en privacy, en over hoe naar buiten
te treden.
SCHEMA’S EN WIJZIGING
Schema's kan je omschrijven als individuele maar ook ge-
zamenlijke kenstructuren die je denken en je waarne-
ming als gezinslid organiseren en richten. Ze spelen te-
vens een grote rol in je individuele en gezamenlijke emo-
ties en gedrag. Ze hebben vaak een groot aandeel in hoe
goed een gezin functioneert, en dus ook in gezinsconflic-
ten. Wil je aanwezige conflicten in je gezin oplossen, dan
kan je denken aan het veranderen van betrokken gezins-
schema's. Dit komt aan bod in een afzonderlijk thema-
onderdeel deze encyclopedie Wijzigen van gezinssche-
ma's.
Vul hierna in onderstaande vakken de ontwikkeling van
gezinsschema's in voor je eigen gezinssituatie :
549
550
Meer lezen :
Dattilio, F.M. (2005). The restructuring of family sche-
mas: A cognitive-behavior perspective. Journal of Mari-
tal and Family Therapy, 31 (1), 15-30.
Byng-Hall, J. (1985). The family script: a useful bridge
between theory and practice. Journal of Family Therapy,
7: 301305.
551
Wijzigen van
gezinsschema’s
SCHEMA’S ALS KENSTRUCTUREN
Schema's kan je omschrijven als kenstructuren die je
denken en je waarneming organiseren en richten. Ze
spelen tevens een grote rol in je emoties en je gedrag. In
het gezin hebben ze vaak een groot aandeel in hoe goed
een gezin functioneert, en dus ook in gezinsconflicten.
Wil je aanwezige conflicten in een gezin oplossen, dan
kan je denken aan het veranderen van betrokken gezins-
schema's.
INDIVIDUELE SCHEMA’S EN GEZAMENLIJKE GEZINS-
SCHEMA’S
Het vermogen van een gezin om conflicten op te lossen
hangt niet enkel af van ontwikkelde communicatievaar-
digheden. Het hangt ook af van de ingebakken opvattin-
Door kennis over het gezinsfunctioneren te wijzigen,
ontstaat de mogelijkheid tot minder spanning en
conflict.
552
gen van de gezinsleden over individueel en gezinsfuncti-
oneren, of anders gezegd van de tot stand gekomen
schema's. Schema's maken zo samen met emoties en ge-
drag het gezinsfunctioneren. Schema's worden gebruikt
als sjabloon voor levenservaringen van gezinsleden en
voor hoe deze ervaringen informatief worden verwerkt.
In deze levenservaringen is de invloed aanwezig van ei-
gen denken, voelen en gedrag, maar ook van het den-
ken, voelen en gedrag van andere gezinsleden. Informa-
tief verwerken gezinsleden hun eigen denken, gevoelens
en gedrag naar elkaar toe, evenals hun ervaringen met
denken, gevoelens en gedrag van andere gezinsleden bij
interactie. Deze verwerking leidt tot de vorming van aan-
names over de gezinsdynamiek die evolueren tot relatief
stabiele gezamenlijke schema's over het gezin.
DISFUNCTIONELE GEZINSINTERACTIE
Concrete gezinsinteractie kadert dan in de meer stabiele
gezinsschema's die als basis dienen voor het gezinsfunc-
tioneren. Wanneer deze interactie negatief verloopt en
het denken, voelen en reageren beïnvloedt, wordt de dy-
namiek minder stabiel en worden de gezinsleden steeds
meer overgeleverd aan een negatieve conflictspiraal.
WERKEN AAN GEZINSSCHEMA’S
Om deze conflicten om te buigen kan je werken aan de
gezinsschema's. Dit gebeurt best in stappen met voor-
eerst een schema-analyse, om dan de basis te leggen
voor herstructurering van de aanwezige schema's.
553
STAP EEN
Stap 1 houdt in het opmerken en identificeren van ge-
deelde gezinsschema’s en de gebieden van conflict en
disfunctie die hun dynamiek vinden in deze schema's in
de aandacht brengen. Bijvoorbeeld, verschil en onenig-
heid kan niet omdat openheid in praten en denken als
een bedreiging wordt ervaren. Onderliggende schema's
kunnen ontdekt op basis van indringende automatische
gedachten als uitvloeisel van onderliggende schema's en
door vanuit een uitvloeisel aan de oppervlakte in expres-
sie en interactie door te vragen naar de telkens onderlig-
gende reden voor een opgemerkt gevoel, denken en re-
ageren. Eens de schema's onderkend en benoemd wor-
den, is het noodzakelijk een zekere mate van overeen-
stemming hierover te verkrijgen onder de gezinsleden.
STAP TWEE
Stap 2 is het traceren van de oorsprong van de gezins-
schema's en hoe ze zich hebben ontwikkeld tot een in-
gebakken mechanisme in het gezinsgebeuren. Dit kan je
door terug te gaan tot de achtergrond van de ouders en
de opvoedingsstijl van hun ouders te achterhalen. Gelij-
kenissen en verschillen kan je hierbij afbakenen tussen
de ouderlijke achtergrond en de individuele schema's
van de ouders, dit om duidelijk te maken hoe ze hebben
bijgedragen aan de gezinsschema's nu. Lees meer hier-
over in het thema-onderdeel ‘Ontstaan van gezinssche-
ma's’ van deze encyclopedie.
554
STAP DRIE
Stap 3 is het bewust worden van de noodzaak van veran-
dering, waarin wordt nagegaan hoe het herstructureren
van een schema meer aangepast functioneren en meer
harmonieuze gezinsinteractie mogelijk kan maken. Van
belang is dat gezinsleden zich bewust worden dat wijzi-
ging van schema's spanning kan wegnemen en het con-
flictgehalte kan doen afnemen. Bijvoorbeeld, pas door
verschil en onenigheid te verwoorden en onder ogen te
zien, kan je er aan werken zodat ze niet langer een hin-
dernis of struikelblok vormen.
STAP VIER
Stap 4 is het wekken van erkenning en het bevorderen
van samenwerking van het hele gezin om aanwezige dis-
functionele schema's te veranderen of aan te passen. Is
er een verschil of onenigheid tussen gezinsleden over
doelen waarheen, dan kan het vinden van een gemeen-
schappelijke basis een belangrijk objectief zijn.
STAP VIJF
Stap 5 is het inschatten van de mogelijkheden van het
gezin om tot verandering te komen en het plannen van
manieren om die mogelijkheden tot verandering te opti-
maliseren. Hoe erg is een gezin in staat te komen tot
tastbare veranderingen in hun basisovertuigingen? Is ze
hiertoe bekwaam en hoe groot is de weerstand en hoe
gaat ze er mee om? Kan ze een zeker onevenwicht aan
en hoe kan een nieuw evenwicht gevonden?
555
STAP ZES
Stap 6 is het doorvoeren van de verandering met de no-
dige ondersteuning en aanmoediging. Dit kan door ge-
bruik van samenwerkingservaringen, het brainstormen
rond het wijzigen van overtuigingen, en het afwegen van
de gevolgen van wijziging van overtuigingen op gezinsin-
teractie. Belangrijk hierbij is onderkennen hoe gezinsle-
den zich anders tegenover elkaar zullen gedragen zo ze
deze gewijzigde schema's toepassen. Bijvoorbeeld, zo
open kan worden gepraat en gedacht hoe ze dan vorde-
ringen kunnen maken, dingen niet langer voor zich uit
moeten schuiven en zo moeilijkheden kunnen overwin-
nen. Bij het doorvoeren van verandering kan gezocht
hoe de nieuwe overtuiging in gedrag uit te voeren.
STAP ZEVEN
Stap 7 is het zich eigen maken van nieuw gedrag. Dit
houdt in de veranderingen uitproberen en ervaren of en
hoe het past. Oefenen als gezin is hierbij noodzakelijk om
te komen tot een blijvende verandering. Bijvoorbeeld,
het kiezen van een alternatief gedrag in overeenstem-
ming met het gewijzigde gezinsschema, het uitproberen
ervan en het nagaan welk effect het op het gezin heeft.
Dit inoefenen is de sleutel om nieuwe denkstijlen te ver-
ankeren.
STAP ACHT
Stap 8 tenslotte is het vastleggen van de veranderingen.
Dit houdt in het vastleggen van het gewijzigd schema en
556
er op aansluitende gezinsomgang als een blijvend gezins-
patroon, dit door middel van herhaalde oefening. Dit ter-
wijl gezinsleden flexibel blijven, dit met oog op toekom-
stige wijzigingen.
SAMEN OF INDIVIDUEEL
Belangrijk is dat het hele gezin hierop betrokken is, soms
evenwel dient de aandacht gericht op individuele sche-
ma's van gezinsleden die aan de basis lijken te liggen van
het merendeel van de conflicten in het gezin. Zo kunnen
de eigen automatische gedachten over gezinsconflicten
uitgedaagd worden door te zoeken naar alternatieve
verklaringen en kan de aandacht gericht op de eigen
kernovertuigingen die aan de basis kunnen liggen van de
conflicten. Hierbij kan vermeden worden enkel te focus-
sen op elkaar als aan de basis liggend van de gezinspro-
blemen.
AAN OPPERVLAKTE OF IN DE DIEPTE
Het wijzigen van schema's vraagt geduld. Gemakkelijker
is wellicht de vervormde waarneming, verklaring en ver-
wachting te wijzigen of de interactie eerder dan de on-
derliggende schema's, zoals veronderstellingen en kern-
overtuigingen. Deze wijzigingen aan de oppervlakte kun-
nen dan de toegang vormen tot meer fundamentele wij-
zigingen. Dit doordat nieuwe ervaringen als gevolg van
deze oppervlaktewijzigingen kunnen opgedaan worden,
welke bijdragen tot de wijzigingen in de diepte. Voor
557
meer ingrijpende wijzigingen, zeker wanneer uitgespro-
ken emoties opduiken, kan professionele hulp wenselijk
of noodzakelijk zijn.
Ook in het systeemdenken dat er was vóór het schema-
denken geeft Byng-Hall aan hoe er te werk kan gegaan
worden met 'family scripts'. Family scripts die parallellen
vertonen met gezinsschema's. In het gezin kan zonodig
met hulp gestreefd worden naar geïmproviseerde scripts
die toelaten flexibel met nieuwe situaties om te gaan.
Hierbij de betere aanpassingspatronen van voorheen be-
houdend en nieuwe omgangsmechanismen waar nodig
integrerend. Dit impliceert een script als bestaand mo-
del te onderkennen, vervolgens de oorsprong ervan na
te gaan en nieuwe omgangswijzen uit te probe-
ren. Byng-Hall beklemtoont hierbij dat dit vraagt om een
veilige gezinsbasis, zodat gezinsleden zich veilig genoeg
voelen om nieuwe scripts te verkennen en te durven im-
proviseren.
Meer lezen :
Dattilio, F.M. (2005). The restructuring of family sche-
mas: A cognitive-behavior perspective. Journal of Mari-
tal and Family Therapy, 31 (1), 15-30.
Byng-Hall, J. (1995). Positive framing of parenting scripts.
In J. Byng- Hall, Rewriting Family Scripts. Improvisation
and systems change (pp. 200-220). New York: The Guil-
ford Press.
558
GEZINSSCHEMA’S TOEGEPAST
Vul in onderstaande vakken voor je eigen gezinssituatie
de wijzigingen in ten voordele van meer passende gezins-
schema's. Geef aan wat je wenst te wijzigen en wat mo-
gelijk gevolg is :
559
Een gezin :
vele vormen en inhouden
Elk gezin is net weer anders.
Wie er deel van uitmaakt is telkens anders. Elk gezin
heeft een eigen vorm.
Wat is voor een gezin, en hoe iets is in een gezin, is tel-
kens anders. Elk gezin heeft zijn eigen inhouden en ge-
woonten.
Elk gezin is net weer anders, zowel in samenstelling
als naar inhoud.
Wie telt en wat telt ?
JONGERENTHEMA
560
Een gezin heeft niet langer een standaardvorm.
Wie er deel van uitmaakt kan erg verscheiden zijn. Het is
meer een gezin op maat. Het biedt alzo kansen aan elk
om zich goed te voelen en te kunnen groeien.
561
Stel zelf je gezin samen :
Vaak maak je in je leven deel uit van meer dan één gezin.
Maak nog een foto en geef aan wie deel uitmaakt van dit
gezin.
562
In elk gezin gaat het er net even anders aan toe.
Niet enkel de realiteit van het gezin - zoals de samenstel-
ling - is anders, men handelt en reageert ook anders, ook
denkt men er anders. Dit verschil merkt men vooral bij
verandering van gezin.
Geef in de foto de gewoonten en denken aan, zo kan je
de typische gewoonten en het typisch denken in elk gezin
invullen.
563
564
Zo is er het gezin van oorsprong, het verdeelde gezin, het
nieuw samengestelde gezin, het stiefgezin, het pleegge-
zin, het adoptiegezin, het eenoudergezin, het eenper-
soonsgezin, het nieuwe gezin, en zovele andere.
Telkens een gezin en toch net weer anders. Een gezin
met vele gezichten, vele wijzen en vele inhouden. Een
gezin gemaakt door wie er deel van uit maakt, zo moge-
lijk op maat, dat veel biedt, en sterk en groot maakt.
Elk gezin kenmerkt zich door een eigen vorm en inhoud.
Zoals welke vorm neemt het gezin aan, wie maakt er deel
van uit en welk zijn hun relaties onderling. In elk gezin is
er ook een eigen omgangs- en opvoedingswijze.
Daarnaast is er in elk gezin een eigen inhoud terug te vin-
den, zoals een eigen intra-gezinscultuur, met eigen
waarden, waar aan gerefereerd wordt, welke identiteit
verkozen wordt en welke doelen primeren.
Zoals specifieke vormen van het gezin zich ontwikkelen,
zo ontwikkelen zich in het gezin op termijn ook eigen in-
houden op basis van opgedane ervaringen en voort-
schrijdend inzicht.
Dit betekent dat in elk gezin de invulling van het ouder-
zijn en kind-zijn telkens weer anders is.
565
Cijfers weten ?
Je vindt cijfers er op de website van Kind en Gezin en de
Universiteit van Gent.
566
Diversiteit in het gezin
Een tijd met oog voor verscheidenheid
Lange tijd was er weinig oog voor. Voor verscheiden-
heid. Er wàs ook weinig diversiteit. Dit kwam omdat ze
weggedrukt en weggewerkt werd. Ze kwam over als sto-
rend. Er waren te weinig middelen voor. Er was al zo veel
ongelijkheid. En gelijkheid zou dit wegnemen. Door alge-
meen geldende principes en regels in te voeren zou
vooruitgang geboekt worden. Wat algemeen geldend is,
zou ook toelaten iets gemakkelijker te overzien en te be-
grijpen. Het zou bovendien meer greep en controle op
iets mogelijk maken. Alle reden om niet te focussen op
aanwezige verschillen in de realiteit.
Steeds meer is er aandacht voor verscheidenheid ook
binnen het gezin en hoe deze verscheidenheid in te
passen in het geheel.
567
Onderhuids creëerde dit streven naar eenheid met zijn
uitingsvormen als uniformiteit en gelijkheid, evenwel
spanningen. In werkelijkheid paste niemand dit pak. Wat
als model of ideaal naar voor werd geschoven, hiermee
stemde niemand overeen. Iedereen kwam noodge-
dwongen in actie om zich aan te passen. Tegelijk kwam
iedereen in deze logica in actie om wie of wat enigszins
niet overeenstemde te verplichten. Iedereen kwam zo-
wat onder druk en oefende druk uit.
Vandaag is dit juk grotendeels afgelegd. Niet de eenheid
is het vertrekpunt, maar net de verscheidenheid. Dit
wordt steeds meer in de samenleving onderkend. Niet
voor niets ligt het modernisme met geloof in vooruitgang
door wat algemeen geldend is, achter ons. Vandaag in
de post-modernistische tijd wordt noodgedwongen on-
derkend dat niet alleen de eenheid maar ook de richting
zoek is. In plaats hiervan is net het besef van versnippe-
ring en chaos gekomen. Waar voorheen kon gerekend
op de rationele realiteit, is er nu de vaststelling dat de
oplossing zal moeten komen van binnenuit. Van wat
wordt aangevoeld en gewild en van wat als betekenisvol
en werkbaar wordt gezien en ervaren. Individuen en
groepen van individuen zullen hun waarheid, hun han-
delen voor hun situaties zelf moeten invullen.
De erkenning en plaats die thans in de samenleving
wordt gegeven aan diversiteit vertoont meerdere ge-
zichten. Zo is er thans oog voor diversiteit in afkomst
568
(etnisch, religieus, filosofisch, sociaal), in gender, in ge-
aardheid, in leeftijd en voor neurodiversiteit (autisme,
AD(H)D, enzomeer).
Voor de toekomst komt daar nog bij, hoe deze verschei-
denheid in te passen in een geheel. De versnippering en
de impliciete chaos als keerzijde zijn stilaan op hun limiet
gekomen en nopen tot het zoeken hoe dit alles in te pas-
sen in het geheel. Ditmaal niet door druk en geweld,
maar door hun tegenpool ruimte en openheid. Niet om
de verscheidenheid in te perken, maar om ze een plaats
te geven en te ordenen voor wat gemeenschappelijk en
samenhangend blijkt. Zo komt het van een beweging van
één naar alles, naar een beweging van alles naar één.
Een ecologische en globalistische beweging met oog
voor inclusie.
Verscheidenheid in het gezin
Ook op gezinsniveau zijn deze bewegingen te zien. Van
eenheid naar verscheidenheid, met als vervolg hoe ver-
scheidenheid inpassen in het geheel. Best een boeiend
spektakel.
Maar nu anders, niet de gezinspuzzel is het uitgangs-
punt. Wel de puzzelstukken vormen de basis. Gekeken,
gezocht en ervaren kan worden tot welke puzzel ze aan-
leiding geven. De dynamiek komt nu van de gezinsleden
en hun eigenheden, in hun zoektocht naar raakvlakken
569
en samenwerkingsvlakken. Hierbij wordt geen afbreuk
gedaan aan de complexiteit. Verschil en verscheidenheid
is norm en tegelijk de voornaamste waarde en voor-
waarde. Gezocht wordt hoe een zo groot mogelijk ge-
heel of zoveel mogelijk verbanden te bereiken, hieraan
wordt met de beschikbare stukken gebouwd.
Gemakkelijk is dit niet altijd, maar het levert wel een
kracht en sterkte op die voordien niet mogelijk was. Dit
vanuit de erkenning die er als basis is en de groeimoge-
lijkheden die voor zijn eigenheid geboden worden. Ge-
bruik makend van wat er is en hier op voortbouwend.
Van hieruit kan het besef groeien en de ervaring opge-
daan dat verbondenheid een voordeel voor ieder kan
meebrengen en in de plaats komt van solidariteit die
voor iedereen een kost inhield.
Het gezin is een echte smeltkroes geworden. Dit is nog
meer voor nieuw samengestelde gezinnen. Van gezin-
nen maken personen deel uit die sterk van elkaar ver-
schillen en dit op vele vlakken. Ouders die in leeftijd erg
van deze van hun kinderen verschillen. Personen van een
ander geslacht die dingen anders aanvoelen en benoe-
men en andere prioriteiten en wensen hebben vanuit
andere behoeften. Personen met heel verschillende
competenties en zwakten zodat ze op verschillende golf-
lengte registreren en functioneren. Personen vaak met
570
een heel verschillend verleden en verschillende achter-
grond, personen die voorheen onbekenden voor elkaar
waren.
Door uit te gaan van het anders zijn en dit anders-zijn te
respecteren en als norm en waarde te nemen, kan ze
meteen verschijnen als kwaliteit. Door uit te gaan van de
complexiteit en haar niet onmiddellijk geweld aan te
doen door ze te ontkennen of te reduceren, kunnen ge-
nuanceerde en meerlagige wegen gezocht die niet on-
middellijk vragen om coherentie. Door verscheidenheid
en complexiteit als uitdaging te zien kan gebruik ge-
maakt van creativiteit om aan de verschillende voor-
waarden te voldoen. Door verschillen als gegeven te ne-
men kan een omgeving gecreëerd waarin plaats en orga-
nisatie hiervoor is en dit van bij de aanvang.
Groepering en ordening kan alzo groeien vanuit wat mo-
gelijk is en vanuit wat gewild wordt. Dit door het vinden
of maken van connecties. Hierbij wordt gebruik gemaakt
vanuit een aanwezige eigen dynamiek en eigen energie
van elk van binnenuit. En niet van wat van buitenaf
wordt opgelegd of toe wordt verplicht. De genuanceerd-
heid waarmee iets wordt opgevat en mee wordt opge-
gaan, kan maken zich erg begrepen te voelen en erg mee
te willen gaan en mee te werken. Doordat geen eenvor-
mige oplossingen meer worden verwacht, wordt minder
druk ervaren. Er zijn geen vooraf opgelegde eenvormige
571
idealen meer, er zijn alleen actueel aanwezige onder-
scheidene realiteiten.
Doordat coherentie niet langer norm is, kunnen niet sa-
menhangende of niet verzoenbare dingen naast elkaar
bestaan, zonder dat dit als problematisch wordt ervaren.
Eenheid en samenhang zijn niet langer norm, ideaal of
voorwaarde. Dingen kunnen naast elkaar lopen en door
elkaar. Door na te gaan waarrond het voor elk en in de
verschillende situaties draait, kan samen gezocht wor-
den waarrond het best allemaal kan draaien.
Door na te gaan waarrond het in extreme mate draait,
kan nagegaan of dit niet iets ander waarrond het zou
kunnen draaien, wegdrukt. Of meer variatie niet net dit
extreme kan wegnemen. Door meerzijdigheid en ver-
deeldheid als uitgangspunt te nemen, kan eenzijdigheid
en overwicht vermeden. Op die manier kan recht gedaan
aan de verscheidenheid en kan complexiteit in haar vol-
heid gerespecteerd. Beschikbare krachten worden aan-
gewend en versterkt. Door niet langer in deze of gene
richting uit te slaan, kan vermeden dat het ene door het
andere vervangen wordt en onderliggend net hetzelfde
is : extremiteit en probleem. Veeleer gaat het om het van
binnenuit managen van de complexiteit door het vermij-
den van exclusieve extremiteit. Dit vanuit het besef van
non-lineariteit waarin extremen elkaar raken en het be-
sef dat kleine invloeden en veranderingen grote invloe-
den en veranderingen kunnen inhouden.
572
Geen totaaloplossingen kunnen onmiddellijk verwacht,
wel deeloplossingen en oplossingen op een tussenni-
veau. Dit vanuit een zekere mate van groepering en or-
dening vanuit zelforganisatie van de samenstellende on-
derdelen. Het gezin verschijnt alzo niet langer als inhoud
die te nemen is, maar als context waarin meerdere in-
houden kunnen gevormd waaruit kan gekozen of waar-
tussen interconnectie kan ontwikkeld.
Keerzijden van verscheidenheid
Meer kunnen, brengt als keerzijde ook mee meer willen.
Dit omdat wat je wil realiteitsgewijze samenhangt met
wat kan.
Meer willen, houdt als keerzijde in meer kunnen. Dit om-
dat wat je wil behoeftegewijze samenhangt met wat kan
en je waar weet te maken vanuit de aanwezige wil.
Zo kan een zekere onvoldaanheid blijven, ook al kan er
meer. Globaal genomen is er evenwel een grotere vol-
daanheid, omdat de mogelijkheden van wat kan zijn toe-
genomen.
Grotere verscheidenheid brengt gemakkelijk meer druk.
Orde en structuur maken het gemakkelijker voor wat te
willen en hoe iets te willen. Meer verscheidenheid vraagt
om zelf na te gaan bij zichzelf wat te willen en na te gaan
in de omgeving hoe dit waar te maken. Dit vraagt een
573
zich informeren en overdenken. Dit vraagt ook om gere-
zen onzekerheid bij zichzelf onder ogen te zien en weg
te nemen. Wordt een verkeerde keuze gemaakt, dan
vraagt dit om omgaan met en verwerken van het ervaren
verlies. Door te wennen aan deze druk en onzekerheid
en tijdig stappen te zetten om ze te verminderen of weg
te nemen, kan de draaglast van buitenaf ruimschoots be-
neden de draagkracht van binnenuit blijven.
Niet enkel kan er keuzedruk ontstaan, ook kan de tijds-
druk toenemen. Om, bijvoorbeeld, meerdere keuzen te-
gelijk waar te maken. Meer mogelijkheden brengt vaak
de druk mee om meer te gaan doen. Met als risico zo
onder tijdsdruk te komen staan. Het idee dat de tijd er
voor je is, kan de valkuil dat jij er bent voor de tijd doen
vermijden. Door steeds meer tijd dan strikt nodig te
voorzien en dus reservetijd in te bouwen, kan je draag-
last gemakkelijker binnen je draagkracht blijven.
Tenslotte kan diversiteit als middel gebruikt worden om
zijn zin te krijgen. We verschillen nu eenmaal van elkaar.
Samenvattend kan gesteld dat gelijkheid en uniformiteit
artefacten zijn als gevolg van de manier van kijken en
denken. Verscheidenheid en differentiatie vormen de
werkelijkheid. Welke beide nog steeds toenemen.
Om gelijkwaardigheid te bereiken en discriminatie te
vermijden, werd in het verleden gekozen voor gelijkheid
574
en uniformiteit. Vandaag is geweten dat net verschei-
denheid en differentiatie gelijkwaardige en niet discrimi-
nerende behandeling kunnen toelaten en er voorwaarde
voor zijn.
Hoe ervaren broers en zussen diversiteit
Wat voor elk kind telt is het gevoel als waardevol te wor-
den beschouwd en als evenwaardig tegenover andere
kinderen in het gezin te worden behandeld. Dit houdt in
een nood aan voldoende aandacht vanwege de ouder(s).
Komt het kind voldoende aan zijn trekken en tot zijn
recht, dan is het minder begaan met de aandacht die an-
dere kinderen krijgen. Er is voldoende aandacht,
warmte, genegenheid en interesse in het gezin aanwezig
en niet een tekort hieraan waarbij het een ten nadele
van het andere gaat en mogelijk zo wordt ervaren. De
omgangselementen kunnen voor elk kind anders inge-
vuld worden naargelang de aanwezige behoeften. Dit re-
kening houdend met ieders leeftijd, ontwikkeling, eigen-
heid, situatie en voorkeur.
Is er een tekort of wordt onvoldoende ingespeeld op
aanwezige noden of voorkeur, dan kunnen gemakkelij-
ker negatieve gevoelens ontstaan, zoals onrechtvaardig-
heidsgevoelens, gevoel van discriminatie, verdriet, jaloe-
zie, boosheid en teleurstelling. Duiken ze meermaals op
dan kan de ouder er op letten dat verschil niet meer of
minder inhoudt, of zo wordt ervaren, maar anders en
575
meer specifiek en als meer eigen afgestemd wordt erva-
ren.
Zo kan het kind loskomen van meer of minder krijgen en
zijn en komen tot een ervaren van iets eigens en afge-
stemd te hebben of te zijn. Zo wordt de weg geopend
voor een differentieel opvoeden waarbij broers en zus-
sen niet tegenover elkaar komen staan in een of-of ver-
haal, maar samen naast elkaar in een en-en verhaal.
Verscheidenheid voor mij
Verscheidenheid is voor mij :
Verscheidenheid tref ik dan aan :
Met verscheidenheid ga ik zo om :
576
(P)referentiële opvoeding en begeleiding van a tot z. 12-
delige wetenschappelijke encyclopedie - Hove (Antw.-
België), 2023.
ISBN 978-90-802113-8-4 info@opvoeding.be
Trefw. : ontwikkeling, opvoeding, begeleiding, kind, ou-
ders
Aantal pagina’s : 6000
Uitg. : psychcom-research vzw, Hove
Hoofdredactie : Jo Franck
Illustraties : o.m. BigStockPhoto.com
DEEL 2 ENCYCLOPEDIE : van Em tot Ge
(c) copyright 2023 (info@knows.ac)
Alle rechten voorbehouden. Uit deze uitgave kan enkel iets
worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van
fotokopieën, opnamen, of op welke wijze ook, na voorafgaan-
delijke schriftelijke toestemming van de auteur.
577
Jo Franck
Psycholoog
Voorheen Lector Sociaal-Agogisch Werk Artesis Plantijn-
hogeschool Antwerpen
Redactieraadslid Sozio Vlaams-Nederlands Vakblad voor
Sociale en Pedagogische Beroepen
Hoofdredacteur E-Magazine Ontwikkeling & Begeleiding
op www.opvoeding.be
Auteur CD-ROM Pesten voorkomen kan je leren! Uitgave
Jeugd & Vrede
Auteur van ons onder meer 'Hoe zeg ik je het? Voor een
eigen communicatie-cultuur', 'Oog voor jezelf en de an-
der!' over sociaal-emotionele vaardigheidsontwikkeling,
'Probleembenadering in schoolverband‘ en ‘Referentieel
schemadenken en -handelen voor de opvoedingsprak-
tijk‘
Coaching Sociaal-Emotionele Begeleiding o.m. pestpro-
blematiek, opvoedingsondersteuning, ouderbegeleiding
Jurylid van de jaarlijks toegekende ‘De-pesten-dat-kan-
niet-prijs!’
578
Deze encyclopedie wil een ruimer en
meer systematisch vernieuwend kader
bieden om recente wetenschappelijke
inzichten en onderzoeksbevindingen
over opvoeding en begeleiding in on-
der te brengen.
Wetenschappelijk onderbouwde op-
voedingsprocessen, -mechanismen en
-contexten worden beschreven en op
een alfabetische wijze geordend. Zo is
er ruimte voor wat is, maar ook voor
wat te verkiezen is in opvoeding en be-
geleiding. Vooral het hoe van wat is en
te verkiezen is komt aan bod.
Jo Franck studeerde psychologie, crimi-
nologie en familiale & seksuologische
wetenschappen en is jarenlang interna-
tionaal actief in het sociaal-agogisch
begeleidings-, vormings- en redactie-
werk.
ISBN 978-90-802113-8-4