1
(P)referentiële
opvoeding en begeleiding
van a tot z
12-delige
wetenschappelijke encyclopedie
Deel 4 : Jo - Li
Accent op modellen en leren
Hoofdredactie: Jo Franck
2
INDEX DEEL 4 ENCYCLOPEDIE
Als jongere in de groep 11
Een groep is erg belangrijk voor een jongere. Hoe laat je
jezelf kennen ? Hoe verover je een plaats ?
Jongeren in drievoud 45
Jongeren leven in meerdere realiteiten. Wil je jongeren
begrijpen, dan is het goed hier rekening mee te houden.
Dit is zo voor individuele jongeren, dit is ook zo voor jon-
geren in groep.
Jongeren vandaag 57
Wie zijn jongeren vandaag ? Wat kenmerkt hen ? Wat
is anders en nieuw ?
Jongvolwassenen in de opvoeding 77
Jongvolwassenen vragen een heel eigen benadering in
de opvoeding. Veel verandert, wat niet ? Hoe speel je
hierop in bij wat je doet en zegt ? Wanneer vang je hier
mee aan ?
Kaderbenadering in de opvoeding 86
Als ouder bied je je kind geen leegte aan, maar een rijk-
dom aan inhouden. Zo stimuleer je je kind tot eigen in-
houden.
3
Kan het anders ? 90
Hoe kan je als ouder en jongere vermijden steeds weer
op hetzelfde uit te komen wat geen bevrediging biedt ?
Kenmerkende verschillen kinderen 98
Kinderen kunnen in aanleg verschillen van elkaar. Hoe als
ouder op deze individuele verschillen inspelen ?
Kiezen jongerenthema 109
Kiezen is niet makkelijk. Je kan best je keuze langs alle
kanten bekijken.
Hoera, ik kan kiezen ! jongerenthema 116
Als jongere kan je het gevoel ontwikkelen te kunnen kie-
zen. Dit kan door inschakeling van een meta kenniveau.
Je kan kiezen 127
Als ouder zeg je soms : 'Je kan kiezen!' Meestal bedoel
je dat er niet meer kan gekozen. Wat als je echt liet kie-
zen ?
Elk kind een ander kind 139
Elk kind is echt wel anders. Hoe zijn eigenheid tot zijn
recht laten komen ?
Aandacht voor kindbehoeften 151
Kinderen aan wiens basisbehoeften niet wordt tegemoet
gekomen, vertonen gemakkelijk klachten of problemen.
Het kind vraagt op die manier aandacht hiervoor.
4
Kindeigen benadering 163
Kinderen zijn geen volwassenen. Hier rekening mee hou-
den gebeurt in een kindeigen benadering.
Opvoeding en het kind 168
De perfecte opvoeding bestaat niet. Veel is afhankelijk
van het kind en hoe je hier bij kan aansluiten.
Kinderactiviteiten met inhoud ? 174
Soms raak jezelf en je kind in contact met elkaar uitgeput
en lijkt niets nog te lukken. Hoe vermijden dat het zover
komt en je terug invloed op elkaar verwerft ? Hoe kun-
nen kinderactiviteiten hierbij helpen ?
Mijn kind heeft angst Kinderangsten 179
Met angst hebben zowat alle kinderen te maken. Waar-
mee houdt deze angst verband ? Hoe je kind helpen om
met deze angst om te gaan ?
Kinderlijke nieuwsgierigheid 207
Het kind wil heel wat weten en begrijpen. Hoe komt het
er achter ?
Kinderrechten in ons gezin 215
Natuurlijk hebben kinderen rechten in ons gezin. Kinder-
rechten, hoe begin je eraan in een gezin ?
5
Grootouders en kleinkinderen 233
Grootouders en kleinkinderen kunnen veel voor elkaar
betekenen. Welke grootouder wil je zijn ?
Interne krachten aanspreken 248
Ontwikkeling komt niet alleen van buitenaf. Jongeren
kunnen ook zelf een aandeel hebben in hun ontwikke-
ling.
Krachten doseren 270
Zowel ouders als kind beschikken over een aantal krach-
ten. Ontwikkeling vraagt om het doseren ervan.
Krachtgerichte benadering 279
In de opvoeding komt het krachtcentrum vaak niet in het
kind te liggen. Hoe voor het kind kansen creëren om aan
kracht te winnen uitgaande van eigen kracht?
Krachtenspel in het gezin 287
In een gezin kan je als ouder of kind niet steeds alleen
iets bereiken. Vaak heb je de hulp van andere gezinsle-
den nodig.
Kwaliteiten & ontwikkeling jongerenthema 295
Kinderen moeten niet meer zonodig. Kinderen zijn ook
niet zomaar. Vandaag zijn er kwaliteiten om te ontdek-
ken.
6
Kwaliteit(en) in de opvoeding 304
Als ouder wil je kwaliteitsvol tewerk gaan. Hoe kom je tot
kwaliteit ?
Voor meer kwaliteit en kwaliteiten in de opvoeding 314
Welke kwaliteiten vinden we terug in ons gezin ? Hoe
kunnen we de kwaliteit ervan bewaken of realiseren ?
Kwaliteitsgehalte in de omgang met het kind 325
Gevoelens en behoeften zijn indicatoren voor de aanwe-
zige opvoedingskwaliteit.
Kwaliteitsgarantie voor kind bij scheiding 332
Ook al zijn volwassenen niet langer partner, ouder blij-
ven ze voor hun kind. Hoe dit ouder-zijn veilig stellen bij
het uit elkaar gaan ?
Kwetsbaarheid van je kind 343
Als ouder wil je het vermijden dat iets je kind erg kan be-
zighouden en het ongelukkig maakt.
Over anders toeschrijven en labelen 353
Als ouder wil je de realiteit van je kind begrijpen en ver-
klaren. In een latere fase zoek je middelen om met deze
realiteit optimaal om te gaan.
Lachen en humor in de opvoeding 364
Lachen en humor zeggen veel over hoe het in je gezin
aan toegaat. Lachen en humor helpen veel.
7
Leerbegeleiding 377
Hoe het leren van je kind meer optimaal weten onder-
steunen.
Optimaliseren leergedrag 404
Vaak zijn de leerprestaties van een kind niet in overeen-
stemming met zijn kunnen. Dat vind je vaak als ouder en
ook als jongere. Welk leergedrag ligt aan de basis van
deze mindere prestatie ? Wat kan je aan dit leergedrag
doen ?
Leer- en informatieverwerkingsstijlen 419
Er zijn grote verschillen in de manier van informatiever-
werking en leren en bijgevolg in opgeslagen informatie.
Een realiteitsgerichte, een toepassingsgerichte en een
voorstellingsgerichte stijl kunnen worden onderschei-
den.
Stress en (faal)angst bij kinderen met leerproblemen
429
Kinderen met leerproblemen zijn gevoelig(er) voor stress
en (faal)angst. Hoe vermijden dat dit het probleem
wordt ?
Aanleertips 459
Hoe je kind iets aan te leren bevorderen.
8
Leervormgeving 466
Schema-leren als intern gebeuren en universeel ont-
werp (UDL) als extern gebeuren sluiten naadloos op el-
kaar aan. Hoe hun complementariteit in de leervorm-
geving valoriseren ?
Schema-gebaseerde instructie 475
Schema-gebaseerde instructie omvat een algemene
methodiek om problemen op te lossen, toepasbaar in
verschillende domeinen en situaties. Het maakt hierbij
gebruik van het schemabegrip.
Effortful control of ‘gedragsleiding’ 481
Een kind ontwikkelt al heel vroeg het vermogen om zijn
waarneming en zijn reactie te oriënteren. Het helpt het
kind in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling.
Mentale leiding 487
Wat als je als ouder of als kind meer leiding wil over wat
er in je omgaat ?
Aan- en afleren in de opvoeding 495
Als je opvoeden opvat als je kind gedrag aanleren en af-
leren, hoe kan je dit dan optimaliseren.
Intergenerationeel leren 515
Hoe je denkt en hoe je reageert gaat in belangrijke mate
terug tot je gezin van oorsprong. Hoe verloopt dit
en hoe kan je hier op ingrijpen ?
9
Leren en veranderen : een emotioneel gebeuren 524
Leren en veranderen is niet iets waarin ik niet betrokken
ben. Mijn gevoelens en oordeel scheppen al dan niet
kansen om te leren en te veranderen.
Leren omgaan met veranderingen 529
Ook in het leven van een kind doen zich veranderingen
voor. Hoe het kind hier mee leren omgaan ?
Schema-leren 540
Leren is niet alleen een kwestie van kennen, maar ook
van kunnen en zijn. Op welke wijze spelen geheugen-
schema's hierin een rol ?
Schema’s en leren 555
Zelf ervaren hoe beter te leren door in te spelen op hoe
het geheugen werkt.
Teken leren 561
Bij leren gaat veel aandacht uit naar het leren reageren.
Ietwat verwaarloosd is het leren van tekens en beteke-
nissen.
Leren van elkaar, groeien door elkaar 570
Tussen ouder en kind is er geen eenrichtingsverkeer,
maar wel een tweerichtingsverkeer dat zowel fase- als
persoonseigen is.
10
Less is more, more is less 577
Als ouder voelt het gemakkelijk anders aan, maar minder
kan soms meer betekenen, meer samen en het soms
minder van je vragen.
Inhoud en vorm, leven en samenleven 587
Hoe verhouden leven als inhoud en samenleven als vorm
zich tegenover elkaar ?
Levensspoor 594
De richting en vorm die je kind aan zijn leven geeft zijn
deels onbewust en deel bewust.
Levensstijl en opvoeding 599
De levensstijl van je kind ligt vaak aan de basis van pro-
blemen. Hoe hier in de opvoeding aandacht aan beste-
den?
Lezen en schemamodel 611
Hoe komt het dat iedereen iets eigens leest en hoort van
wat wordt uitgedrukt ? Hoe misinterpretaties begrijpen
en voorkomen ? Hoe leesontwikkeling stimuleren ?
Lichaamsschema 624
Het lichaamsschema waardoor je je lichaam en zijn be-
wegingen beheerst, kent en weet in te schakelen, ont-
wikkelt zich voortdurend op basis van opgedane ervarin-
gen.
11
Als jongere in de
groep
Omgaan met nabijheid en afstand
Als jongere wil je jezelf en je omgeving leren kennen en
verkennen. Zo ben je geïnteresseerd om steeds meer
van jezelf en de omgeving te ontdekken en tot iets be-
kend of vertrouwd te maken.
Wat je van jezelf en je omgeving wil verkennen, wordt
aanvankelijk erg door je ouders bepaald. Later worden
je vrienden inspirerend voor wat je wil vernemen en
eventueel tot iets vertrouwd wil maken. Je domein van
interesse verbreedt en verdiept mogelijk steeds meer.
Een groep is erg belangrijk voor een jongere.
Hoe laat je jezelf kennen ?
Hoe verover je een plaats ?
12
Dit domein is ook zeer uitgebreid en verscheiden en
noopt vaak tot keuzes wat kennismaking en diepgang be-
treft.
Het verkennen van bepaalde domeinen wordt ook meer
of minder aangemoedigd. Of meer of minder ontmoe-
digd. De kansen tot leren kennen zijn ook zeer verschei-
den : van grote en veel kansen tot kleine en weinig kan-
sen.
Ieder ontdekt op zijn manier dat er interessante en pret-
tige terreinen zijn in de ontdekkingstocht van zichzelf en
de omgeving en dat er minder interessante en onpret-
tige domeinen zijn. Erg belangrijk is te ervaren dat een
grotere nabijheid als boeiend en aangenaam kan worden
ervaren, of juist als verwarrend en onaangenaam.
Vooral leeftijdgenoten kunnen jongeren soms aanzetten
bepaalde domeinen te betreden. Zo niet riskeert men
een reactie van bepaalde groepsleden en van belachelijk
over te komen omwille van de naïviteit en het gebrek
aan durf of zelfstandigheid om stappen te zetten.
Het is dan zaak enerzijds enige informatie of kennisma-
king te hebben zonder er te ver in te gaan, zonder een
nabijheid te zoeken die je niet bevalt en een afstand te
behouden die aangenaam blijft.
13
Ieder staat voor een hele reeks van deze keuzen tussen
nabijheid of afstand. Of anders geformuleerd keuze van
de mate van nabijheid of de mate van afstand waarbij
men zich goed voelt. Te ver in iets gaan, zowel wat din-
gen, omgang, personen, objectieven, etc. aangaat, kan
maken dat men zichzelf of de ander geweld aandoet en
aan zichzelf of de ander voorbijgaat. Of dat men tot iets
overgaat waar men nu nog niet aan toe is, onder meer
omdat de stap te groot is, zo dat gevoelens en verlan-
gens elkaar niet volgen. Voor jezelf dan zoeken welke
het ideale contact en de ideale afstand is kan erg voldoe-
ninggevend zijn.
Iemand uit je onmiddellijke omgeving bevalt je erg.
Hoever wil je in je omgang gaan ?
Wil je kennismaken, vrienden worden, misschien later
een relatie opbouwen, of een blijvende verbintenis aan-
gaan.
Elk zal op zijn manier op basis van ervaringen uitzoeken
wat hem of haar het best bevalt nu, en hoe het verder
misschien kan evolueren in de mate dat het klikt en er
aan aanwezige behoeften wordt tegemoetkomen.
Vooral je eigen behoeften en gevoelens volgen in het na-
bijheidzoeken en afstandwinnen of -houden kan erg be-
hulpzaam zijn. Zo iets je niet aanspreekt, of je enkel iets
meer wil weten om mee te kunnen praten, kan van op
14
voldoende afstand iets bekeken, informatie ingezameld,
geput uit de ervaring van anderen zonder zelf initiatief of
actief op dit vlak te moeten zijn.
Deze afstand die jongeren voldoende aanvoelen om zich
op de hoogte te stellen, kan maken dat ze niet verder in
die richting willen gaan. Voldoende afstand betekent
ook iets kunnen overzien en nog niet aangegrepen zijn
of verleid zijn door iets. Het betekent ook vanuit een ze-
kere rust en veiligheid iets kunnen beoordelen en situe-
ren met oog hebben voor gevolgen van grotere nabij-
heid.
Anderzijds zo jongeren iets prettig vinden aan iemand en
aan wat die zegt of doet, kunnen jongeren dat voor zich-
zelf voelen en op een passend ogenblik iets naar de an-
der ervan uiten en laten zien. Onder meer door aan-
dacht te geven aan wat ze waarderen bij de ander.
Jezelf laten kennen tegenover anderen
Jongeren voelen intuïtief aan dat telkens ze iets zeggen
en iets doen ze een stukje van zichzelf laten kennen en
prijsgeven. Als ze, bijvoorbeeld, iets over een situatie of
gebeuren zeggen, zeggen ze meteen iets over wat zij tof
vinden in het algemeen en wat hen wel of niet interes-
seert. Als dit aansluit bij wat anderen vinden, zeggen en
hun reactie, dan wordt dit als positief en als een beves-
tiging voor henzelf ervaren.
15
Als dit evenwel verschilt of erg ver uiteen ligt, ontbreekt
die positieve ervaring en bevestiging. En kan integen-
deel, dit ook door de andere als niet bevestigend en mo-
gelijk bedreigend ervaren worden.
Om zulke vervelende situaties voor zichzelf en de ander
te voorkomen, wordt dan vermeden kleur te bekennen
en wacht men de reactie van de ander af om die vervol-
gens meer of minder enthousiast te weerkaatsen.
Zo je iets zegt over of reageert op wat de ander zegt of
doet, kan dit iets zeggen over die ander en wat die doet,
maar kan het tegelijk ook veel zeggen over wie jezelf bent
en wat jij doet.
Zo kan iemand arrogant vinden veel zeggen over je eigen
bescheidenheid, of zo kan iemand ambitieus vinden veel
zeggen over je weinig ambitieus zijn, zo kan je kritiek veel
zeggen over je geringe tolerantie, zo kan je afwijzing veel
zeggen over je onbekendheid met iets.
Jongeren kijken vooraf dan ook veelvuldig door de ogen
van de ander welk beeld ze van zichzelf zullen oproepen.
Ze doen dit tegelijk met hun eigen strategieën die ze ge-
bruiken om iets of iemand zo nodig te bevestigen, of te
weren zo die een bedreiging zou vormen.
16
Iemand waar ik mezelf erg in terug vind, ben ik geneigd
erg aan te trekken en erbij te laten horen. Iemand waar
ik me weinig in terugvind en die integendeel een bedrei-
ging voor me vormt, ben ik geneigd meer passief links te
laten liggen en te negeren, of meer actief uit te sluiten.
Om te vermijden dat dit ook met mij zou gebeuren, zo ik
iemand zou tegenvallen of zou aanstoting geven, ben ik
bij voorbaat eerder zwijgzaam over mezelf en doe ik bij
voorbaat volgzaam, zodat de ander zich erg in me zou
terugvinden.
Zo kan iemand zichzelf erg tegenhouden door met eigen
strategieën zichzelf te benaderen, waardoor je geneigd
bent erg terughoudend te zijn en erg imitatief.
Door een boeiend iemand voor jezelf te zijn en zelf posi-
tieve strategieën te gebruiken, kan een belangrijk deel
van die vrees wegvallen. Zo kan je best met jezelf naar
buiten komen zonder slachtoffer te zijn van eigen afwij-
zings- of uitsluitingsstrategieën.
Jezelf in de groep
Groepslid zijn is geen gemakkelijke opgave. Sommigen
trachten erbij te horen door de groep naar hun hand te
zetten. Anderen laten zich bepalen en meeslepen door
de groep. Nog anderen komen voortdurend in aanvaring
met de overige groepsleden. Sommige irriteren zich aan
17
de groep. Nog weer anderen passen zich lijdzaam aan,
of ontvluchten de groep.
Een groep kan je veel bieden. Een groep kan ook veel
van je vragen. Veel is afhankelijk van de cultuur en het
klimaat in de groep. Deze cultuur en dit klimaat worden
door de groepsleden gemaakt. Deze putten hierbij vaak
uit bestaande modellen uit hun omgeving, of uit hun ei-
gen verleden of ervaren.
Belangrijk is hierbij aandacht te besteden aan het krediet
dat je binnen een groep kan verwerven. Naarmate je
meer aan de groep en haar leden te bieden hebt en er
voor kan en wil doen, zal je aan krediet winnen en zullen
anderen bereid zijn je te volgen en iets voor je te doen.
Naarmate je meer van de groep en haar leden vraagt en
er gebruik van maakt, zal je mogelijk aan krediet verlie-
zen en zullen anderen minder gemakkelijk bereid zijn je
te volgen en iets voor je te doen. Dit zal vooral zijn als
het gevoel ontstaat dat er gebruik en mogelijk misbruik
van de groep en de groepsleden wordt gemaakt. Als wat
je voorspiegelt later niet wordt ingelost of niet met de
werkelijkheid overeenstemt. Of je beloften niet uitko-
men of je voorstelling niet blijkt te kloppen. Groepsleden
kijken dan gemakkelijk naar wat je doet en niet naar wat
je voorhoudt.
Ergens wordt het tegoed bijgehouden van de groepsle-
den onder elkaar en van elk lid naar de groep toe. Dit
18
kan maken dat je in de schuld komt te staan, wat be-
schermingsreacties bij de groepsleden kan oproepen en
ook afweerreacties. Het tegoed dat je meent te hebben
ten aanzien van een bepaald groepslid maar door deze
niet wordt ingelost, wordt dan vaak aangerekend aan de
groep, zodat van andere groepsleden verwacht wordt dit
in te lossen, ook soms veel later. Op een bepaald mo-
ment kan deze opstapeling of synthese van schulden in
alle duidelijkheid naar voor treden. Belangrijk hierbij
vast te stellen is, dat dan hieraan reeds vele signalen
vooraf zijn gegaan, die blijkbaar niet werden opgemerkt
of beantwoord.
Een positieve groep is er een waarbij de rekeningen in
evenwicht worden gehouden. Wat jij de groep biedt,
wordt je op een andere manier teruggegeven. Groeps-
leden zijn vaak bereid veel te bieden of veel te laten, en
investeren veel in de groep om, zo zij er persoonlijk nood
aan hebben, de nodige aandacht en hulp te krijgen. An-
deren hebben al zoveel in een groep geïnvesteerd, er zo-
veel voor gedaan of gelaten, dat zij er niet meer los van
kunnen komen en er veel van (terug)verwachten. Con-
creet kan het evenwicht of onevenwicht tussen de
groepsleden onderkend worden aan de mate van con-
tact, van zich in elkaar inleven, van elkaar vinden, van
met elkaar rekening houden, van betrokkenheid, van wil-
len samenzijn of in de mate van elkaar ontwijken, mate
van ongevoeligheid, van conflict, van over elkaar heen-
lopen, van onverschilligheid en van afstandhouden.
19
Dit betekent niet dat groepsleden voornamelijk of
meestal iets doen om iets terug te krijgen, maar omwille
van de zekerheid dat zo dit nodig mocht blijken dit ook
zou gebeuren. Het biedt aldus een garantie en veiligheid
voor elk van hen. Het krediet dat ze verwierven kan zo
nodig aangewend worden en kan een bereidwilligheid bij
andere groepsleden scheppen. Dit krediet is vaak af te
lezen uit de waardering die groepsleden of de groep te-
genover iemand heeft.
Iemand kan om specifieke redenen veel te bieden heb-
ben en veel betekenen voor de groep en haar leden. Bij-
voorbeeld, iemand die de groep weet samen te houden.
Dit blijkt dan uit de hoge waardering en het grote krediet
dat iemand krijgt. Een zeker gevaar bestaat dan evenwel
dat die hier gebruik van maakt.
Velen doen er heel wat moeite voor om een goed
groepslid te zijn. Zo zullen ze in wat ze doen en zeggen
er zorg voor dragen andere groepsleden niet belachelijk
te maken, of zichzelf niet belachelijk te maken. Zij trach-
ten voor de ander en zichzelf gezichtsverlies te vermij-
den door in wie ze zijn, in wat ze doen en in wat ze zeg-
gen onderling te grote afstand te vermijden. Het devies
is je mag best slim, snel, handig, aantrekkelijk, enzovoort
zijn, maar 'te' waardoor je anderen of jezelf te kijk stelt
dient vermeden te worden. Dit kan vermeden door je
20
'te' ter beschikking te stellen voor de groep. Zoniet ver-
lies je aan krediet doordat je anderen voor schut zet of
doordat je jezelf voor schut zet.
Groepsleden gaan zich vaak om wat de groep en de
groepsleden hen te bieden hebben op een of andere ma-
nier hechten aan de groep. Dit maakt meteen dat ze de
groep willen laten voortbestaan en dat ze wat dit kan be-
vorderen gaan aanmoedigen en waarderen. Dit ver-
klaart meteen dat wie hiertoe een bijdrage levert aan
krediet weet te winnen. Zo merken we dat waar groeps-
leden zich gaan hechten aan de groep, de groep zich ook
gaat hechten aan de groepsleden. Zo kan je en wat je
zegt en doet een specifieke betekenis en functie hebben
voor de groep en haar voortbestaan. Zo ontstaat een
verband doordat je je verbonden voelt.
Groepen hebben er op te letten of ze daardoor niet te
veel vragen van iemand in de groep. Iemand is er dan
voor de groep, eerder dan dat de groep er is voor ie-
mand, of dat je er zo nodig bent voor elkaar.
Groepsleden kunnen zich hierbij de vraag stellen in
welke mate zij afhankelijk zijn, wederzijds afhankelijk zijn
en onafhankelijk zijn van elkaar en van de groep, of eer-
der zouden kunnen zijn. Zich hier bij tussenpozen over
bezinnen zou kunnen helpen overbodige vormen van af-
hankelijkheid of onafhankelijkheid weg te werken om zo
ieder beter tot ontwikkeling te laten komen.
21
Velen hebben erg veel behoefte om deel uit te maken
van groepen. Zij vinden er hun welbevinden, veiligheid
en erkenning. Velen ontlenen ook hun identiteit aan
groepen waarvan ze deel uitmaken. Iemand voelt zich
jongen of meisje, man of vrouw, als behorend tot die of
gene (sub)cultuur. In hun denken, voelen, willen en
doen wordt dan erg veel overgenomen aan begripsinvul-
ling en -beantwoording van deze (sub)groepen. Dit ge-
beurt deels onbewust vooral voor verbanden uit het ver-
leden, maar deels ook bewust vooral voor gekozen ver-
banden voor de toekomst. Via de groep maken ze de
dingen tot wat ze zijn. Ze voelen zich erg verwant en ver-
bonden met deze voor hen betekenisvolle groepen. Dit
schept dan de nodige relationele verplichtingen en ver-
antwoordelijkheden vanuit wat ze vinden binnen deze
groepen.
Zo een groep enkel iets van iemand vraagt maar niet be-
reid is iets terug te geven, kan men ontmoedigd geraken
en niet langer bereid zijn iets voor de groep of een
groepslid te doen, ook niet op een later moment. Het
gevaar bestaat dan dat iemand zich het recht gaat toeëi-
genen wat hij heeft moeten missen of moeten geven als-
nog op of terug te eisen en hierbij weinig of geen gevoe-
lens voor die anderen zal koesteren. Ofwel kan zo ie-
mand trachten het roer om te gooien en afstand te ne-
men van de oude groep en op een nieuwe lei willen be-
ginnen en te bieden wat men zelf nooit heeft ervaren.
Dit onevenwicht van niets meer te bieden, maar iets op
22
te eisen of te veel te willen bieden kan dan weer een ave-
rechts effect hebben.
Omgekeerd, als je anderen en de groep enkel gebruikt
voor je eigen voordeel en misbruik maakt van het je ge-
boden krediet en vertrouwen, kan je die anderen erg
ontgoochelen. Je kan dan alsnog trachten het zo goed
mogelijk terug op orde te krijgen door enerzijds in de so-
ciale omwereld tegenover die anderen je vergissing tot
uitdrukking te brengen, de gevoelens van onrecht en op-
gelopen benadeling weg te nemen en je intenties van
geen gebruik en misbruik meer te maken te bekrachti-
gen in wat je zegt en vooral doet. Anderzijds door in de
reële wereld in omgekeerde richting het anders aan te
pakken, of te herbeginnen en het gebruik of misbruik on-
gedaan te maken, te herstellen of te compenseren. Ten-
slotte, bij voorrang, om dit alles mogelijk te maken, in je
mentale wereld onderkennen dat er gebruik en misbruik
in het spel was en in te zien welke schade en welk nadeel
de ander opliep door je toedoen en hoe voor jezelf er
aan te kunnen werken dat zo iets in de toekomst voor je
zelf uitgesloten is. Door voor jezelf te ervaren dat het
anders kan en door anderen te laten ervaren dat je het
anders wil, kan stilaan opnieuw het wantrouwen van wie
je bent weggenomen worden en enig vertrouwen in je
handelen stilaan terug opgebouwd worden.
Nu en dan kan het gebeuren dat je je slachtoffer ervaart
van wat je in de groep overkomt. Dit hangt samen met
23
het gevoel onrechtvaardig te zijn of te worden behan-
deld. Aan je behoeften, verlangens en verwachtingen
werd onvoldoende tegemoet gekomen. Vaak spelen cir-
culaire processen hier een rol. Iemand kwetst je of be-
zorgt je een verlies door gebruik of misbruik van je te
maken. Hierdoor voel jij je gemakkelijk gerechtigd de an-
der ook te kwetsen of een verlies te bezorgen door hem
of haar te gebruiken of te misbruiken. Die vindt hierin
weer een voldoende argumentering om je nog negatie-
ver te behandelen zonder veel schroom of schuldgevoe-
lens vanuit het nog gericht zijn op de eigen gekwetste en
verliesgevoelens. Elk komt hierdoor in een slachtofferrol
terecht omringt door slachtoffergevoelens, die de moti-
vatie leveren voor zelfbeklag en zelfgerichtheid en die ie-
der rechtvaardigen en (ver)ontschuldigen om elkaar tot
slachtoffer te maken. Hierdoor komt men zonder dit
duidelijk te beseffen in de rol van 'dader' terecht, die ook
de ander tot 'dader' maakt. Om hierin verandering te
brengen en een omkering op gang te kunnen brengen, is
het nodig zicht te krijgen op deze negatieve spiraal
waarin rollen van slachtoffer en dader zijn langs elke
zijde elkaar afwisselen. Tegelijk dient het perspectief
naar voor gehaald van een positieve spiraal waarin 'her-
steller' en 'heler' (door het goed te maken) en 'hersteller'
en 'heler' (door de ander toe te laten het goed te maken)
langs beide zijden elkaar afwisselen. Niet steeds is de
weerslag van dit proces te vinden in dezelfde groep,
maar kan dit gebeuren tegenover andere groepen rond
hetzelfde tijdstip of later die als vertegenwoordiger van
24
de oorspronkelijke groep worden gevat. Deze groepen
vatten dan niet altijd de oorsprong en onderkennen niet
gemakkelijk de onderliggende processen.
Als jongere heb je het thuis moeilijk om je geliefd te ma-
ken, je ervaart veel onbegrip en inperking om je te be-
grenzen, waartoe je door je verzet steeds meer aanlei-
ding geeft.
Je zoekt dan maar troost en begrip in je vriendengroep,
zo iemand je daar het wat moeilijk maakt, voel jij je ge-
makkelijk gerechtigd om die het leven zuur te maken,
want zoiets doet men jou ook aan.
Als jongere is er thuis veel veranderd, je ervaart nu veel
meer begrip en er zijn na een reeks openlijke gesprekken
duidelijker afspraken gemaakt. Zo heb je iets meer goed
afgebakende vrijheid gekregen. Door je medewerking en
het respecteren van de eraan verbonden voorwaarden,
verkrijg je steeds meer ruimte die je aankan.
Je hoeft zo geen troost en begrip meer te zoeken in je
vriendengroep. Zo iemand je daar het wat moeilijk
maakt, voel je er niet onmiddellijk nood aan die het leven
zuur te maken. Er wordt met je voldoende rekening ge-
houden.
Ook kan bij het zich slachtoffer ervaren, zijn reactie hier-
tegenover zich keren tegen zichzelf, onder de vorm van
25
zelfkritiek en vormen van zelfdestructie, zoals drugge-
bruik. Op die manier keren slachtoffer- en dader-zijn
zich tegen elkaar in één persoon.
Vertrouwen wordt niet in blindheid of wantrouwen op-
gebouwd, maar vanuit voorzichtigheid en zorgvuldigheid
op basis van bevestiging en verworven krediet. Vertrou-
wen is wat je hebt te verdienen en wat je dan ook ver-
dient. Het is belangrijk dit positief segment van vertrou-
wen te nemen : vertrouwen dat vertrouwen oproept,
omdat dit de bereidheid naar elkaar toe verhoogt als te-
genhanger voor wat je krijgt. Deze wederkerigheid naar
elkaar toe verhoogt meteen ook de veiligheid tegenover
elkaar en vermindert de kansen op gebruik.
Om te vermijden in de negatieve spiraal terecht te ko-
men, kan het soms behulpzaam zijn de ander iets niet
aan te rekenen. Het recht of de rechtvaardiging om iets
te doen niet bij de ander te gaan halen, in de trant van
als jij mag, mag ik dat ook. Niet te wachten tot de ander
je tegemoetkomt, omdat het aan hem of haar is om het
in orde te brengen. Hem of haar iets te vergeven, zonder
het te moeten vergeten. Zo voel jij je niet verplicht recht
te moeten doen en blijf je toch alert voor herhaling. Zo
kan je nieuwe kansen creëren voor toenemende samen-
werking naargelang ontmoete medewerking en het zo
stapsgewijs weer heropbouwen van vertrouwen. Tel-
kenmale iets meer biedend naargelang de gunstige reac-
tie van de ander en het toegenomen vertrouwen.
26
De kloof is te groot
Jongeren ervaren soms een wereld van verschil tussen
zichzelf en hun omgeving, tussen het functioneren in de
ene groep en het functioneren in een andere groep.
Denk aan verschillen tussen meedraaien in de wereld
van de jongeren en de wereld van de volwassenen. De
afstand en de verschillen kunnen zo groot en talrijk zijn
dat een overbruggen tussen wat en hoe iets voor hen is
en wat en hoe iets voor de omringende groep is niet mo-
gelijk lijkt. Jongeren hebben dan de neiging wat voor hen
geldt tijdelijk uit te schakelen en wat en hoe iets is tijde-
lijk van die groep over te nemen. Ze trachten dan precies
in te schatten wat dan iets is in een specifieke omgeving
of groep en hoe met iets in die specifieke omgeving of
groep wordt omgegaan. Dit lukt meestal niet meteen,
maar vraagt een progressief ervaring opdoen met ge-
bruiken en gewoonten, en zich inwerken in denkpatro-
nen en denkinhouden van de omgeving of groep waarin
thans actief.
Tof zijn voor mij is .... en in die groep is tof zijn zo ....
Tof zijn doe ik zo .... en in die groep doe je tof zijn zo ....
Dit telkens weer inleven en inspelen binnen weer een
andere omgeving en groep vraagt veel soepelheid en op-
timale sociale vaardigheid. Het emotionele schiet er
hierbij vaak ietwat op over. Dit kan meteen ook de grote
beïnvloedbaarheid verklaren, omdat eigen aanvoelen en
27
denken minder aan bod komen, met zit eerder aan de
overkant dan betrokken te zijn op zichzelf. Vooral jonge-
ren uit een totaal andere cultuur of een heel verschillend
milieu zullen hiermee te maken krijgen. Zo deze vaardig-
heid ontbreekt, doet zich meteen een dubbele moeilijk-
heid voor. Enerzijds die van het grote verschil en ander-
zijds van de eigen geringe vaardigheid.
Dit telkens weer aanwenden van andere (sub)culturele
inhouden en relatiewijzen wordt aangeduid met inhoud-
en code-wisseling. Het geeft aan dat er groepsspecifieke
inhouden en codes zijn die contact, aanvaarding, begrip
en interacties vergemakkelijken, of voor jongeren kun-
nen overkomen als ervaren voorwaarde om aanvaard te
worden en om te kunnen deelnemen. De vraag kan dan
gesteld worden bij welke groep de jongere het sterkst
aanleunt en of hierin verschuivingen te merken zijn van-
uit eigen keuzen die de jongere maakt. Gelet kan hierbij
worden op natuurlijke loyaliteiten en verworven loyali-
teiten. Aandacht kan hierbij gegeven worden aan de in-
nerlijke spanningen die dit alles bij de jongere kan te-
weegbrengen.
Een jongen houdt erg veel van zijn iets jongere zus, thuis
spelen ze vaak samen en maken heel wat pret.
Onder vrienden negeert hij haar volledig, wil niet dat ze
meespeelt en maakt grapjes over haar om haar leeftijd
en meisje zijn.
28
Jongeren kunnen hierbij geholpen worden om deze wis-
selende inhouden en codes enigszins te integreren en te
overbruggen door het bieden van een hiervoor aanmoe-
digend klimaat. Jongeren ervaren zich als tegenover het
overwicht van een groep gesteld waarbij ze de neiging
hebben hoogte te nemen wat er in die groep leeft en dit
tijdelijk over te nemen. Jongeren ervaren het niet alsof
gast te zijn in een groep die je tegemoet wil komen en
die wat en hoe iets is voor hen is tijdelijk door de vingers
wil zien. Jongeren ervaren het ook niet alsof ze mee de
groep maken en mee een wezenlijke inbreng kunnen
hebben.
Er kan op gelet worden niet eenzijdig aandacht te beste-
den aan verschillen, waardoor ze worden uitvergroot,
maar aandacht te besteden aan het gemeenschappe-
lijke, waardoor wat verbindt meer op de voorgrond
komt.
Waar jongeren aanvankelijk geneigd zijn veel te ontle-
nen aan hun steeds breder wordende sociale omgeving
(gezin, vrienden, samenleving), zullen ze stilaan meer ge-
neigd zijn hun eigen weg te zoeken. De veiligheid en de
zekerheid van het samen en erbij horen, kunnen dan de
basis vormen voor het meer persoonlijke en voor wat ie-
mand past.
29
Problemen die jongeren ervaren kunnen te maken heb-
ben met het feit dat wat en hoe zij iets oppakken niet
overeenstemt met wat en hoe de omgeving verwacht.
In onze cultuur geldt dat jongeren zichzelf tot op zekere
hoogte begrenzen, en de omgeving verwacht dat zij niet
voortdurend deze toezichtsrol moet opnemen. Alloch-
tone jongeren, vooral de jongens onder hen die van thuis
uit meer vrijheid genieten, kunnen verwachten dat de
omgeving voor hen de grenzen aangeeft, hier toezicht op
houdt en hen begrenst.
Moeilijkheden die jongeren ervaren kunnen ook te ma-
ken hebben met een overeenstemming over het wat,
maar met een tegenstelling over het hoe.
Een jongere kan het wel in het algemeen en op principieel
niveau eens zijn met zijn omgeving om iets van zijn leven
te maken. De manier waarop hij dit concreet en praktisch
wil doen kan evenwel tot grote spanningen en conflicten
leiden, zeker zo de jongere, bijvoorbeeld, zijn studies wil
afbreken.
Omgekeerd kunnen jongeren het wel eens zijn over het
hoe, maar het erg oneens zijn over het wat.
Een jongere kan het wel heel prettig vinden op school,
maar voor hem of haar zijn het de vrienden wat telt, voor
30
de omgeving gaat het om de schoolprestaties en -resul-
taten.
Zo jongeren gekneld zitten tussen welke inhoud en
welke code voor hen gelden, is het vaak de context
waarin ze zich op dit ogenblik bevinden die hiervoor be-
palend is. Vertoeven ze in een gezins- of schoolcontext,
dan zullen ze zich gemakkelijk houden aan of rekening
houden met de door de volwassenen voorgehouden in-
houd en code. Vertoeven ze in een context van vrien-
den- of leeftijdgenoten dan zullen de daar geldende in-
houd en code gemakkelijker van toepassing zijn. Moei-
lijker wordt het wanneer meerdere contexten samen
aanwezig zijn. Met vrienden bij je ouders of met leeftijd-
genoten op school. Veel zal afhangen van wie zijn in-
houd en code prioritair naar voor wil schuiven en of dit
door de andere groep wordt aanvaard. Veel zal ook af-
hangen van de weten en kunnen integreren van inhoud
en code.
Voor jongeren zal het belangrijk zijn op een bepaald
ogenblik een meer eigen context te kunnen kiezen met
eigen inhoud en code, zodat ze niet langer voornamelijk
blijven denken en doen zoals anderen opleggen of voor-
houden. Dit ook wat de invulling en inrichting van het
eigen leven betreft. Deze eigen context kan een bestaan
op eigen benen zijn, of het zoeken van iemand of een
groep om een context te delen.
31
Is de keuze van de inhoud en code heel eigen, dan kan
hiervoor wellicht nog gemakkelijk ruimte gevonden wor-
den in de eigen context en groep, maar minder of niet in
de brede context en samenleving. Deze gaat hier te-
genin en werkt hiervoor remmend. Dit kan als erg inper-
kend worden ervaren. Opkomen voor zichzelf en zijn
voorgenomen leven, wie men is en wil zijn, hoe men is
en wil zijn, zullen dan veel en voortdurende inspanning
vragen.
Niet zelden worden jongeren om hun inhoud en code
uitgesloten of geweerd. Het gevaar bestaat dan dat ze
zich nog meer hieraan gaan vastklampen en enige nuan-
cering en onzekerheid hierover niet meer aandurven.
Het risico bestaat verder dat ze het naar buiten met
meer hardnekkigheid gaan verdedigen om zichzelf
staande te houden. Dat ze wegens gebrek aan sociale
erkenning bevestiging gaan zoeken bij al wie hiertoe
enige bereidheid vertoont. De weg ligt dan open voor
een nog aangescherpte, zeer fanatieke en onverzette-
lijke opstelling. Op deze wijze komen jongeren in een
vicieuze cirkel terecht, met veel negatieve gevoelens,
ook langs de kant van de omgeving. Gevoelens die elke
ommekeer nog telkens moeilijker maken.
Zulk proces kan enkel opgeheven worden door langs
beide zijden de uitsluiting op te heffen, terug te kiezen
voor de oorspronkelijke bedoeling, elkaar voldoende ga-
32
ranties te geven tot zijn recht te kunnen komen, de be-
dreiging weg te nemen, wonden te helen en hulp te zoe-
ken om de afstand te overbruggen van waar je nu staat
naar waar je wou komen.
Groepen en hun voorwaarden
Groepen hebben over het algemeen maar een relatieve
openheid. Ze stellen meestal voorwaarden voor hun
toegankelijk zijn en erbij horen. Deze voorwaarden kun-
nen minimaal zijn, maar soms ook heel talrijk. Deze
voorwaarden kunnen gaan van gezamenlijke kenmerken
(geslacht, leeftijd, ...) over gezamenlijke voorgeschiede-
nis (afkomst, cultuur, ervaringen, ...) tot gezamenlijke ge-
dachtegoed (overtuigingen, geloof, interesses, ...) en ge-
zamenlijke gedragswijzen (activiteit, normaanvaarding
en normnaleving, ...). Sommige van deze voorwaarden
kan men zich eigen maken, andere niet. Sommige van
die voorwaarden zijn stabiel, andere instabiel, ofwel vol-
doe je en dat blijft dan zo, ofwel kan je er aan voldoen,
maar er ook voortdurend opnieuw van afwijken. Aan
sommige voorwaarden beantwoord je automatisch (af-
stamming, familie, ...), je erbij horen is vanzelfsprekend.
Aan andere voorwaarden beantwoord je niet automa-
tisch (opvatting, leefstijl, gelijkwaardig, ...), je erbij horen
is dan voorwaardelijk.
33
Groepen bieden dan ook het houvast en de herkenning
van iets gemeenschappelijk. Dit vergemakkelijkt welbe-
vinden, veiligheid en aanvaarding.
Groepen kunnen anderzijds ook druk inhouden en afwij-
zing meebrengen voor wat niet gemeenschappelijk is.
Dit weerhoudt erkenning en zelfrealisatie.
Groepen kunnen met andere woorden de individuele
vrijheid en eigenheid aan banden leggen voor wie er toe
behoort. Ze kunnen ook op basis van individuele vrijheid
en eigenheid iemand de toegang tot een groep ontzeg-
gen. Groepen brengen anders gesteld een relatieve vrij-
heid en eigenheid mee. Deze begrenzing kan minimaal
zijn, maar ook omvangrijk. Zaak zal dan zijn, zowel voor
de groep als haar leden, af te wegen of de eisen die de
groep stelt opwegen tegen wat de groep te bieden heeft.
Je gedachtegoed opgeven om in een groep aanvaard te
worden is een hoge tol. Je conformeren in je handelen
aan de verwachtingen binnen een groep kan zelfverloo-
chening inhouden.
Ieder van ons heeft behoefte aan het élan van de groep,
aan de respons van de groep, aan het gedragen worden
door de groep. Sommigen gaan hierin zo ver, dat ze zich-
zelf maar iemand vinden in de mate dat ze positieve res-
pons ervaren van de omgevende groep. Ontbreekt deze
(h)erkenning van de groep en komt men alleen te staan,
34
dan voelt men zich minder. Het zelfvertrouwen en het
zelfbeeld blijken met andere woorden sterk gelinkt te
zijn aan de ervaren ondersteuning van de groep. Dit ge-
geven maakt jongeren erg kwetsbaar tegenover groe-
pen. Erbij horen houdt sociale voordelen in, maar ook
persoonlijke voordelen. Er niet bij horen betekent soci-
aal verlies, maar ook persoonlijk verlies. Jongeren zijn
dan ook veelal gemakkelijk geneigd het gemeenschappe-
lijke althans openlijk te aanvaarden om toegang te krij-
gen en niet afgewezen te worden. Een aantal van hen
ervaart dan dat hun sociale persoonlijkheid niet hele-
maal overeenstemt met hun persoonlijke identiteit. Ze
doen zich ietwat anders voor, dan ze zijn of willen zijn.
Groepen kunnen vermijden dat deze distantie van haar
leden optreedt, door verscheidenheid en individualiteit
als norm te hanteren. Jezelf zijn, minder vormelijk zijn,
meer persoonlijk zijn, kunnen dan als voorwaarde voor
toegang en erbij horen gesteld worden. Zo wordt het
personalistische het draagvlak binnen de groep. Zo
wordt ruimte voor anders zijn tot het gemeenschappe-
lijke en wat de groep tot groep maakt. Ik hoor dan echt
bij de groep als ik mezelf ben en uit, en ook aan mezelf
werk, zo dat ik mezelf leer kennen en achter mijn erva-
ren, gevoelens, gedachten en verlangens kom.
Onderzoek wijst uit dat we vooral contacten en vriend-
schappen uitbouwen met wie we iets gemeenschappe-
lijks hebben en delen. Dit betekent dat we in de praktijk
35
die voorwaarden er graag bijnemen en ze zelfs zoeken
om ons bij die of gene groep aan te sluiten. Moeilijker is
het wanneer we de groep zelf niet kunnen kiezen. We
kunnen dan wellicht iets vinden binnen de deelgroepen
die meestal na verloop van tijd in zulke groepen ontstaan
en die ook mee om die redenen opduiken. Waar men
aanvankelijk gemakkelijk kiest om de gezamenlijke din-
gen die men doet en de hulp die men elkaar biedt, kiest
men later eerder om de gezamenlijke dingen die men
uitwisselt en ervaart. Van een vriendschap in de fysieke
realiteit evolueert men zo naar een vriendschap in de so-
ciale en persoonlijke realiteit. Groepen bieden aanvan-
kelijk oefenruimte en steunruimte, later uitwisselings-
ruimte en informatieruimte, nadien terugkoppelings-
ruimte en bevestigingsruimte. Het gemeenschappelijke
wat men doet, uitwisselt en deelt gaat men mogelijk ver-
uitwendigen in kentekenen, zoals uiterlijk, kledij, enzo-
meer. Dit gebeurt als herkenningspunt, als afbakening,
als houvast of als bevestiging.
Vanuit het gemeenschappelijke dat de groep biedt, kan
en durft men zo de weg aan naar grotere autonomie, in-
dividualiteit en eigenheid en de weg naar wat anders,
onbekend en niet-vertrouwd is. Vanuit het gemeen-
schappelijke kan en durft men ook de weg aan naar
nieuwe en andere groepen die dan weer nieuwe veilig-
heid bieden.
36
Iemand zal dan gemakkelijker bij een groep komen naar-
mate hij het gemeenschappelijke vertegenwoordigt. Ie-
mand zal dan sterker in de groep komen naarmate hij of
zij iets van het gemeenschappelijke kan toevoegen of er
mede voor zorgt dat groepsleden door zijn inbreng iets
aan zichzelf weten toe te voegen.
Zo ik dezelfde gedragsstijl bij contact met een nieuwe
groep weet te delen, vind ik gemakkelijker aansluiting.
Omdat ik reeds vroeger deze gedragsstijl heb uitgepro-
beerd, heb ik reeds heel wat ervaring die ik met anderen
kan delen. Een aantal groepsleden zijn nog niet zover.
Hier meer over weten en weten hoe er mee om te gaan
via zijn inbreng, laat groepsleden toe meer in hun eigen
gedrag van deze stijl op te nemen en uit te proberen.
Zo ik met mijn reeds verworven sociale vaardigheid kan
aanvoelen welke gevoelens en behoeften leven in een
groep en ik vanuit mijn eigen doen en zijn spontaan hier
op kan inspelen of meer bewust rekening mee kan hou-
den, maak ik een geringe kans afgewezen of uitgesloten
te worden.
Groepen zullen ook gemakkelijker aan elkaar hangen zo
er aandacht is voor het gemeenschappelijke, eerder dan
voor datgene wat verdeeldheid meebrengt. Het ge-
meenschappelijke wil niet zeggen het gelijke of het-
zelfde. Het gemeenschappelijke wil zeggen het gelijk-
waardige of het evenwaardige. Ook voor de omgeving
37
geldt dit dat ze groepsleden attent kan maken op over-
eenkomsten, eerder dan uitsluitend oog te hebben voor
verschillen. Deze overeenkomsten kunnen onder meer
bestaan in de gezamenlijke activiteiten, contacten, uit-
wisselingen en ervaringen die men meemaakt.
Zo vormen we een toffe groep
Ieder van ons maakt deel uit van meerdere groepen.
Sommige van deze groepen zijn meer zakelijk en taakge-
richt. Andere zijn meer persoonlijk en leefgericht.
Steeds willen we in een groep tot ons recht komen en
willen we hiertoe de nodige kansen krijgen.
Sommigen lopen hierbij hard van stapel en imiteren suc-
cesvolle modellen uit hun onmiddellijke omgeving. An-
deren nemen een afwachtende houding aan en succes
hebben in groep lijkt hen minder belangrijk. In de eerste
groep vinden we jongeren terug die druk uitoefenen op
groepsgenoten, alsof ze de druk overnemen die volwas-
senen ook op hen uitoefenen om hen te stimuleren of
tot iets te brengen. Zowel door druk op medestanders
en tegenstanders trachten ze aan bod te komen. Zij stel-
len zich en wat ze voorstaan centraal en het is hun dan
minder gelegen hoe anderen dit ervaren en wie die an-
deren zijn. Er wordt een vorm van macht op anderen
uitgeoefend. De anderen kunnen hierop zo het hen niet
ligt reageren met actieve tegendruk of een gevoel van
38
passieve onmacht. Wie druk uitoefent voelt een tegen-
druk vaak niet passend aan en reageert hierop met nog
meer kracht, vaak meer persoonsgericht. Het gevaar be-
staat dan dat zich in zo'n omgeving negatieve groepsnor-
men ontwikkelen, zoals antipathie, vooroordeel, elkaar
uitsluiten, discriminatie, negatieve kanten bij elkaar zoe-
ken en elkaar op stang jagen, elkaar aan banden leggen.
In groepen kan het ook heel anders. Eerder dan dat de
groepsinteractie in het teken staat van druk en tegen-
druk, macht en onmacht, dominantie en afhankelijkheid,
kan de groepsinteractie in het teken staan van eerbied
en respect, eigenheid en integriteit, verschil en groei, ge-
negenheid en betrokkenheid, welbevinden en veiligheid,
recht en rechtvaardigheid. Groepslid zijn betekent dan
een open en geen opdringerige ingesteldheid. Elke vorm
van druk wordt zorgvuldig vermeden en niet aanvaard.
Elk signaal in dit verband wordt opgemerkt en beant-
woord met minder kracht op een minder persoonsge-
richte wijze. Het voordeel is dan dat zich in zo'n omge-
ving positieve groepsnormen kunnen ontwikkelen, zoals
sympathie, onbevooroordeeld-zijn, elkaar aanvaarden,
verdraagzaamheid, positieve kanten in elkaar zoeken en
aanspreken, elkaar losmaken. Jongeren kunnen hiertoe
best volwassenen ontmoeten die dit ook naar hen toe
vertolken en zo hiertoe model staan.
Onderzoek aan de Universiteit van Californië, Santa Cruz
en het Wilmington College toont aan dat jongeren die
39
kiezen een tijd op zich te zijn weten wat goed voor hen
is. Alleen zijn betekent niet zomaar isolatie of depressie
als jongeren er zelf voor kiezen. Het hoeft niet in verband
gebracht met eenzaamheid of verlegenheid. Het draagt
eerder bij aan persoonlijke groei en zelfacceptatie. Het is
positief omdat leren alleen zijn een vaardigheid is die ver-
frissend en versterkend kan uitwerken. Jongeren die een
tijd alleen doorbrengen worden ten onrechte beschouwd
alsof het hen ontbreekt aan sociale vaardigheden, of ze
worden bestempeld als 'eenling'. Het is evenwel een
vaardigheid te weten wanneer je behoefte hebt aan al-
leen zijn en wanneer je behoefte hebt aan samen zijn.
Het onderzoek onderscheidt de voordelen van alleen zijn
van de kosten van alleen zijn of isolatie. De tijd die jon-
geren kiezen om alleen te zijn kan gelegenheid bieden
voor zelfreflectie, creatieve expressie of spirituele ver-
nieuwing en zo een rol spelen in hun identiteitsontwikke-
ling en emotioneel welbevinden. Concreet kan het gaan
om je energiek voelen wanneer tijd alleen door te bren-
gen en te genieten van de stilte. Dit tegenover je onge-
makkelijk voelen als je bij anderen bent en spijt hebben
van dingen die je zegt of doet als je bij anderen bent. Jon-
geren die alleen zijn kiezen omdat ze zich afgewezen voe-
len of zich terugtrekken in een isolement, lopen een gro-
ter risico op sociale angst, eenzaamheid en depressie, en
ze hebben de neiging om een lagere mate van identiteits-
ontwikkeling, autonomie en positieve relaties met ande-
ren te ontwikkelen. Wie alleen zijn om positieve redenen
40
kiest, zoals zelfreflectie of een verlangen naar vrede en
rust, heeft niet zulke risico's.
Via sociale media houden jongeren vandaag dagelijks 24
uur met vrienden contact en wordt er weinig ervaring op-
gebouwd om constructief om te gaan met alleen tijd. Al-
leen zijn is problematischer voor jongeren die zich zorgen
maken over afgewezen worden door hun leeftijdsgeno-
ten of vrienden, of die bang zijn dat alleen zijn betekent
dat ze niet populair zijn.
De vraag is hoe jongeren alleen kunnen zijn zonder het
gevoel te hebben dat ze iets missen. Ze moeten dit alleen
kunnen zijn ontwikkelen om voordeel te behalen, zodat
het gaat om adaptieve in plaats van niet aangepast al-
leen zijn.
Introverte jongeren blijken meer behoefte te hebben aan
alleen zijn. In de maatschappij worden evenwel tekenen
van verlegenheid of introversie bij jongeren als zorgelijk
beschouwd, omdat deze jongeren niet populair zouden
zijn. Er zijn evenwel veel jongeren die volmaakt gelukkig
zijn als ze alleen zijn en genieten van hun alleen zijn en de
voordelen die het inhoudt.
Zo kan alleen zijn het welbevinden van jongeren die over-
prikkeld zijn verbeteren. Ze kunnen leren om hun gedrag
te reguleren op hun eigen manier, zonder erover te moe-
ten praten. Dit betekent dat het maatschappelijk denken
41
dient aangepast : dat tijd alleen zijn een goed moment
kan zijn en jongeren niet altijd sociaal hoeven te zijn.
Een toffe groep biedt je ruimte en dynamiek, maar ont-
neemt ze niet. Een toffe groep ondersteunt je, duwt je
naar boven, maar perkt je niet in. Een toffe groep is er
voor je en laat toe dat jij er bent voor de groep.
De vraag is niet zozeer wie neemt de leiding. De vraag is
eerder wat neemt de leiding : (over)macht, dominantie,
druk, eerbied, respect, eigenheid, integriteit, ... Wie de
leiding dan neemt staat meteen in voor wat de leiding
neemt voor de groep en elk en voor dit te weten realise-
ren. Zo iemand mag best een hele dynamiek ontwikkelen
en anderen aanspreken en bijsturen, maar telkenmale
om er voor te zorgen dat elk met respect en recht bena-
derd wordt en ook de groep en mogelijke deelgroepen
met respect en recht behandeld worden.
Heb ik gemakkelijk last van groepsdruk of van groepsaf-
hankelijkheid ?
Zoals zovele andere jongeren kan je je nu en dan, of
meer regelmatig onzeker voelen. Of onzeker voelen in
bepaalde situaties, of als bepaalde anderen in je buurt
zijn. Vooral als oude zekerheden niet meer voldoen of bij
je passen. Als je op verkenning wil gaan in een ruimere
en nieuwe omgeving, of er in terecht komt. Je wil dan
graag bij anderen steun en houvast vinden.
42
De manier waarop je over je onzekerheid heen wil komen
kan verschillend zijn. Sommigen kiezen voor druk uit te
oefenen op anderen en trachten via groepsdruk veilig-
heid te vinden : ik ben, zeg, wil, doe dit en jij moet ook zo
zijn, zoniet ... Anderen kiezen voor groepsafhankelijkheid
en trachten steun en bescherming te vinden bij anderen
door hen te volgen : jij bent zo, dus ik ben ook zo, zeg, wil,
doe dit ook. Elk verschil wordt niet getolereerd of niet
aangedurfd.
Enkel wie voldoende zelfvertrouwen heeft en voldoende
zelfzeker is kan het verschil tussen zichzelf en de ande-
ren gemakkelijk aan. Zo iemand wil dit verschil niet on-
gedaan maken bij anderen of bij zichzelf. Zo iemand kan
uitgaan van dat eventueel verschil en er ruimte aan ge-
ven. Nu eens ben, zeg, wil, doe ik hetzelfde als andere
groepsleden, omdat ik dit bij mezelf zo ervaar en vind ik
(h)erkenning bij de groep. Nu eens ben, zeg, wil, doe ik
iets anders, omdat ik dit zelf zo ervaar en vind ik geen
(h)erkenning bij de groep. Ik vind dan voldoende steun
bij mezelf en kan met dit verschil en de aanwezige af-
stand om. Ik sta immers voldoende op mezelf en ga als
autonoom iemand met ruimte voor mezelf uit van een
zeker verschil met anderen. Zo kan ik het zonder proble-
men aan en voel ik mij niet afgewezen of uitgesloten. Ik
luister en kijk naar de anderen, maar tenslotte kies ik op
mezelf. Zo tracht ik mezelf te blijven zonder de anderen
te willen verliezen en tracht ik bij de anderen te blijven
zonder mezelf los te laten of voorbij te lopen. Ik kan dan
43
meegaan zonder mijn integriteit te verliezen. Bovendien
geeft het ook de anderen ruimte niet steeds zich ver-
plicht te voelen of zichzelf te verplichten achter me aan
te lopen zonder eigen gezicht en voorkeur.
Even wat praktijk : ben ik een kei of een spons ?
Jongeren worden door hun omgeving nogal eens be-
stempeld als eigengereid en weinig open. Deze jongeren
ervaren zich in werkelijkheid vaak als heel anders, als erg
beïnvloedbaar en erg naar buiten gekeerd. Jongeren
worden geconfronteerd met een eigen informatieve en
emotionele huishouding. Kennis en ervaring die hen
kunnen helpen, willen ze graag, als ze hiermee niet over-
rompeld worden en hun integriteit niet in het gedrang
wordt gebracht. Ze stellen zich dan selectief open en bo-
vendien voorwaardelijk, voor wat bruikbaar is en voor
wat hen iets bijbrengt en niet iets afneemt. Het
kei zijn is dan niet helemaal, het spons zijn ook niet.
Jongeren kunnen evenwel door veelvuldig ongunstige
ervaringen, gekenmerkt door miskenning van wie ze zijn,
hun eigenheid verloren hebben of er van vervreemd zijn.
Met als gevolg dat ze als een spons alles opnemen of
zelfs aanzuigen wat hun leemte, hun integriteit kan vul-
len. Ze blijven dan evenwel gemakkelijk een vormeloze
massa, die zich vasthecht aan anderen uit onzekerheid
en niet vertrouwdheid, en gemakkelijk slachtoffer wordt
van invloed waarmee geconfronteerd.
44
Andere jongeren kunnen door veelvuldige aanvallen op
hun eigenheid, deze eigenheid verborgen hebben en
zich naar buiten toe verhard hebben. Zodat ze als een kei
alles afweren en zelfs weerwerk bieden om niet in een
leegte terecht te komen en om de integriteit die nog
overgebleven is niet te verliezen. Ze blijken dan een on-
toegankelijke massa, die zich distancieert van anderen
om zekerheid en vertrouwdheid te bewaren en die ge-
makkelijk slachtoffer wordt van het aan zich laten voor-
bijgaan van ontmoete invloeden.
Jongeren kunnen dan geholpen zich open te stellen voor
en toe te gaan naar wat kansen en mogelijkheden biedt,
en zich af te sluiten en afstand te winnen van wat risico's
en gevaren inhoudt. Zo kunnen ze op een passende
wijze kei én spons zijn. Een kei met een sponsstructuur
of een spons met een keistructuur ?
45
Jongeren in drievoud
Jongeren begrijpen is niet steeds eenvoudig. Wellicht
kan het helpen de complexe werkelijkheid, of beter wer-
kelijkheden te onderkennen waarin ze leven. Door elk
van deze werkelijkheden te onderkennen en de taak die
ze zichzelf in elk van deze werkelijkheid toemeten van
naderbij te bekijken, wordt veel duidelijk van hoe ze de
dingen ervaren en hoe ze er mee omgaan. Door met dit
complexe geheel rekening te houden kan beter op hen
ingespeeld worden en kunnen ze beter aangesproken
worden.
Deze verschillende werkelijkheden kunnen bekeken
worden vanuit het perspectief van één jongere. Deze
Jongeren leven in meerdere realiteiten. Wil je jonge-
ren begrijpen, dan is het goed hier rekening mee te
houden.
Dit is zo voor individuele jongeren, dit is ook zo voor
jongeren in groep.
46
werkelijkheden kunnen ook bekeken worden vanuit het
perspectief van jongeren in interactie. Elk van deze per-
spectieven toont ietwat andere werkelijkheden, indivi-
duele en gezamenlijke. Elk van hen kan nader bekeken.
1. Bekeken vanuit het perspectief van de jongere
Eenvoudig voorgesteld wonen jongeren in drie werkelijk-
heden of realiteiten. Een eerste realiteit is de fysische
omgevingsrealiteit waarin jongeren leven. Het is de
zichtbare en tastbare materiële leefomgeving waarin ze
als fysiek individu vertoeven. Op basis van de omgang
met deze fysische realiteit ontstaat een persoonlijke re-
aliteit. Dit is wat ze persoonlijk ervaren en wat zich in
hen afspeelt als reactie op de omgang of als mentale
mentale realiteit
fysische realiteit
47
voorbereiding op deze omgang. Doordat jongeren
steeds deel uitmaken van groepen, zoals de gezinsgroep,
de leeftijdsgroep, de vriendengroep waarin hun omgang
zich afspeelt, vormt zich ook een sociale realiteit.
Bij elk van deze drie realiteiten horen aansluitende we-
relden. Een wereld is wat een realiteit omgeeft en er in-
houd aan geeft. Bij de fysische realiteit hoort de fysische
wereld, waarin het reële aan bod komt : het is de wereld
van wonen, van bewegen, van rust, van eten en drinken,
van aanraken en wat tastbaar is. Van datgene wat zich
in die fysische realiteit afspeelt. Bij de mentale realiteit
hoort de psychische wereld, waarin het ervaren en het
dynamische zijn plaats vindt. Datgene wat wordt erva-
ren in contact met de fysische realiteit, of dat wat wordt
gezocht in de fysische werkelijkheid. Het is de wereld
van wat wordt waargenomen, wat wordt gevoeld, wat
wordt herinnerd, wat wordt gedacht, wat wordt ver-
langd, wat wordt gefantaseerd. Bij de sociale realiteit
hoort de sociale wereld : het is de wereld waarin de in-
teractie en communicatie plaatsvindt met de sociale om-
geving. Het is wereld waarin ook anderen thuishoren,
de wereld van de verschillende groepen waarvan jonge-
ren deel uitmaken : familie, vrienden, kennissen.
Elk van deze realiteiten vraagt om een bewonen binnen
de omringende wereld. Zo ontstaan drie levens voor de
jongere. Er is het fysiek leven als lichamelijk individu in
48
de omringende fysische werkelijkheid. Er is het psy-
chisch leven als grotendeels bewust individu in de om-
ringende psychische wereld. Er is het sociaal leven als
groepswezen in de omringende sociale wereld. Elk van
deze levens tracht de jongere te leven, in stand te hou-
den en zo mogelijk tot verdere ontwikkeling te brengen,
met de hulp van de omgeving. De levens vormen de kant
van de jongere, zoals hij in de werelden staat die beho-
ren tot de verschillende realiteiten.
In functie van de drie levens vormt de jongere drie woon-
sten. Dit is wat hij bewoont in de drie realiteiten en bij-
horende werelden. Zo is er de feitelijke woonst. Dit
vormt het fysisch territorium waarin de jongere zijn fy-
sieke integriteit tracht veilig te stellen. Zo is er de psy-
chische woonst. Dit vormt het mentaal territorium
waarin de jongere zijn psychische integriteit tracht te
handhaven. Zo is er de sociale woonst. Dit vormt het
sociaal territorium waarin de jongere zijn sociale integri-
teit tracht te bewaren. Zo zijn elk van deze woonsten
gebonden aan eigen territoria die mee zorgen voor een
zekere afgrenzing en die mee instaan voor de integriteit
van de jongere.
Om zich goed te voelen heeft elke jongere, zoals elk van
ons nood aan een fysiek territorium, een mentaal terri-
torium en een sociaal territorium. Het tijdelijk of perma-
nent ontbreken van een of meedere van deze territoria
kan heel wat onveiligheid, spanning en onzekerheid met
49
zich meebrengen. Men mist dan een plaats, herkenning
en erkenning. Als reactie hierop zal gemakkelijk intensief
en prioritair hiernaar gezocht worden. De druk en de
emoties die hiermee gepaard gaan, kunnen maken dat
enkel het eigen en het korte-termijn perspectief nog in
overweging worden genomen.
De drie realiteiten, de drie werelden, de drie levens, de
drie woonsten, de drie territoria, de drie afgrenzingen en
de drie integriteiten verwijzen naar drie onderscheid-
bare dimensies of universa die kunnen onderscheiden
worden wanneer hoogte wordt genomen van de jon-
gere. Er is de fysische dimensie die te maken heeft met
alles wat verwijst naar het tastbare, er is de psychische
dimensie die te maken heeft met alles wat verwijst naar
wat ervaarbaar is of invloed uitoefent, er is de sociale di-
mensie die te maken heeft met alles wat verwijst naar
het samengaan met meerdere individuen.
De opgave voor de jongere is elk van deze dimensies aan
bod te laten komen. Naargelang de situatie van de jon-
gere kan evenwel de ene dimensie vóór de ander prime-
ren. Welbevinden, veiligheid, aanvaarding, steun, waar-
dering en zichzelf worden dat door de jongere weer eens
meer gezocht wordt in deze dan weer in een andere di-
mensie.
Zo blijkt voor jongeren de groep van leeftijdsgenoten
(sociale dimensie) erg belangrijk en is men bang deze te
50
verliezen of tegen zich te keren. Voor het beeld dat an-
deren van je hebben en voor het behoud ervan wordt
veel gedaan, anders gedaan en veel gelaten. Geen aan-
stoot geven en zich spiegelen aan wat leeft in die sociale
realiteit is dan ook iets waar jongeren veel aan gelegen
is. De groep wordt de norm, niet de realiteit of zichzelf.
Tegelijk is er de behoefte om de eigen integriteit en een
duidelijke afgrenzing te bewaren, met voldoende open-
heid, expressie en interactie naar buiten. Bovendien wil
men de realiteit en haar feitelijkheden niet uit het oog
verliezen. Wat vaak een verwerkingsproces vraagt om
zich mentaal en emotioneel te leren verzoenen met een
realiteit die anders is dan men had verondersteld of ge-
wenst. Feiten enerzijds, omgangsvormen anderzijds, sa-
men met betekenissen, alles samen in één geheel, het
vraagt van de jongere veel vaardigheid, fysieke, emotio-
nele en sociale vaardigheid.
De opgave de drie universa te bewonen verklaart met-
een de gevoeligheid en kwetsbaarheid van jongeren.
Iets kan meegaan of tegengaan in de fysiek-materiële
leefomgeving, iets kan meewillen of spanningen veroor-
zaken op persoonlijk psychisch vlak, of nog iets kan mee-
vallen of tegenvallen in de sociale leefomgeving van de
jongere. Wat op het één vlak oké kan zijn, kan dit weer
niet zijn op het andere. Steeds zal dit om een zekere
aandacht en bekommernis vragen.
51
Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren : Dat ik als jon-
gere niet mocht meedoen, daar heb ik het persoonlijk erg
moeilijk mee, vooral ook omwille van het gezichtsverlies
in de ogen van de anderen. Ik voel nog steeds de pijn van
toen ik uit de wurggreep wist te ontsnappen, het gaf me
nochtans een heerlijk gevoel voor het eerst dit niet hulpe-
loos te hebben moeten ondergaan, vooral in de ogen van
de omstaanders merkte ik op enige sympathie voor mijn
weerbaarheid te kunnen rekenen. Dat ik in mijn opzet
slaagde, gaf me een prettig overwinningsgevoel, toch
merkte ik dat het voor sommigen moeilijk aankwam en
ze me te streverig aanmerkten.
Ook het niet in overeenstemming zijn van de drie uni-
versa kan voor de jongere heel wat spanningen teweeg-
brengen. De individuele of sociale voorstelling verschilt
dan van de realiteit en wat daar gebeurt. Ofwel spiegelt
de jongere het zichzelf of iemand anders zo voor, maar
gebeurt het in de realiteit anders. Ofwel gebeurt het in
de realiteit zo, en geeft de jongere zichzelf of iemand het
anders weer. Er is dan sprake van onjuistheid in de voor-
stelling of in de realiteit. Dit wordt niet steeds, of niet
steeds onmiddellijk ervaren. Zo dit evenwel het geval is,
dan lokt dit heel wat spanning uit en ontstaat gemakke-
lijk een conflict, dat bij interactie niet zelden uitmondt in
een breuk, vooral zo herhaling zich voordoet.
Zo kan men soms iets in orde maken in een van de drie
dimensies, maar men verwaarloost of vergeet dan het
52
ook in orde te maken of te krijgen in een andere dimen-
sie. Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren : In de
realiteit reageert men niet langer op iets, toch blijft men
zich innerlijk tegen dat iets verzetten, ook in gesprekken
met anderen geeft men niet op negativiteit hierover te
uiten. In gesprekken zegt men bereid te zijn iets te willen
loslaten, toch blijft men tegenover zichzelf het moeilijk
hiermee te hebben, in de realiteit verandert er niets in zijn
reactie. Persoonlijk voelt men zich als jongere bereid iets
los te laten, onder druk van anderen verandert er niets
aan zijn reactie.
2. Bekeken vanuit het perspectief van jongeren in
actie
Met elkaar omgaan als jongeren gebeurt in de realiteit,
vaak een gezamenlijke realiteit van zijn en leven. Hierin
kan het individueel terrein van elk gevonden, zoals hier-
voor besproken, en een gezamenlijk territorium, een in-
dividueel en samen-zijn. Bij deze territoria horen ook de
individuele en de gezamenlijke integriteit, wat en wie je
als jongere bent, alleen en samen. Deze territoria en
deze integriteit hebben een eigen structuur die histo-
risch gegroeid is en meer of minder groeibevorderend is
voor elk en voor het verband tussen elk. De uiteindelijke
gezamenlijke vormgeving kan terug te vinden zijn in de
relatie-organisatie en het relatie-klimaat.
53
Met elkaar omgaan gebeurt door wat en hoe je als jon-
gere naar elkaar toe doet. Wat je doet kan wat de ander
doet voorafgaan en juist toelaten dat deze goed op je
kan inspelen. Dit doordat je vooraf aangaf wat je wenste
of verwachtte of wat niet en vooraf de nodige regeling
voor een positieve reactie trof. Wat je doet kan volgen
op wat de ander doet en in deze reactie kan je laten mer-
ken of je dit prettig of onprettig vond, of het verder kan
of niet, of het diende bijgesteld, of je het wilde aanmoe-
digen of ontmoedigen zodat het zich al dan niet gemak-
kelijker zou herhalen. De gezamenlijke interactieproces-
sen zijn terug te vinden in de relatie-dynamiek en de re-
latie-stijl.
gezamenlijke realiteit
54
Met elkaar omgaan gebeurt ook door hoe en wat je als
jongere naar elkaar toe zegt, laat zien en laat voelen. In
je communicatie zijn bepaalde patronen te onderkennen
en gebruik je ook een eigen ontwikkelde methodiek. Dit
laat toe te overzien waar je elk en samen staat en waar
je elk en samen naar toe wil of niet. Vooral de benoe-
ming en betekenisverlening en -uitwisseling staan hierbij
centraal. De gezamenlijke communicatie-wijzen en
communicatie-inhouden zijn terug de vinden in de rela-
tie-cultuur en de relatie-context.
Zowel voor jongeren als voor volwassenen waarmee
deze jongeren omgaan, kunnen deze drie aangrijpings-
punten, met name in de realiteit, in je handelen en in je
communicatie, heel wat mogelijkheden bieden. Ze kun-
nen de interactie in een van de andere dimensies ver-
sterken en aanzwengelen. Door middel van vormgeving,
van handelen en van betekenisverlening kan respectie-
velijk in de realiteit, in de interactie en in de communica-
tie iets bereikt worden. Door meer blijvende en herken-
bare patronen van klimaat, van stijl en van context kan
ontwikkeling en groei nagestreefd worden.
Uiteindelijk zal de kwaliteit van een relatie afgemeten
kunnen worden aan het respect en ieders plaats in het
samenzijn en -leven voor de jongere, aan het niveau en
de tederheid in zijn interactie, aan de diepgang en de
openheid in zijn communicatie. Punten genoeg waar-
langs en waaraan kan gewerkt worden om het gevoel
55
van sociaal lukken en elkaar vinden te bewerkstelligen.
Het samenleven, het samendoen en het samenpraten en
de aandacht en zorg hiervoor bieden hiertoe voor de
jongere en voor de volwassene waarmee de jongere om-
gaat, volop kansen en mogelijkheden.
In de oplossing van problemen kan dan aandacht be-
steed worden aan het niveau waarop ze zich situeren : in
wat is, in wat je doet, in wat je opvat als volwassene
en/of jongere. Zo kan blijken of ze buiten je in de reali-
teit te situeren zijn, in de interactie, of binnen je te situ-
eren zijn.
Zo kan nagegaan of het oplossen op een of meerdere ni-
veaus de oplossing op een ander niveau kan vergemak-
kelijken. Bijvoorbeeld, door iets in de realiteit te veran-
deren je er als volwassene of jongere anders over gaat
denken en praten en bijgevolg anders gaat reageren.
Door eens anders te reageren er iets anders in de reali-
teit gebeurt waardoor je je gevoelens en denken erover
waaraan je uiting geeft, gaat veranderen. Door eens iets
anders op te vatten, te benoemen en er andere gevoe-
lens rond te ontwikkelen in gesprek, je daardoor iets an-
ders gaat doen dat een andere realiteit toelaat. Zo kan
je problemen aanpakken in je hoofd en de dialoog hier-
over, of in je handelen en reageren, of in de schikking,
afbakening en plaats in samenzijn en -leven. Er attent op
zijnde dat een structuur veranderen gemakkelijker kan
56
zijn dan een cultuur. Wat is, is over het algemeen ge-
makkelijker wijzigbaar dan wat je denkt.
Het één kan dus vaak gemakkelijker lijken dan het an-
dere : iets herschikken, iets herdoen of iets herzien om
iets recht te zetten, of iets schikken, iets doen of iets
zien om iets recht te maken, het één pro-actief en pre-
ventief, het ander re-actief en curatief.
Vooral zo gewoonten en vaste patronen ontstaan kan
een zekere blindheid, onverschilligheid en apathie te-
genover aanwezige moeilijkheden ontstaan. Ze verschij-
nen zelf niet meer als dusdanig, ook al blijft er een zeker
algemeen gewaarworden van onvoldaanheid, futloos-
heid of onrust. Deze vage signalen opmerken en ze ver-
sterken en specifiek met iets verbinden kan helpen om
problemen te zien, ze duidelijk af te bakenen en een be-
gin te maken met ze op te lossen.
57
Jongeren
vandaag
HET ERVAREN
Jongeren vandaag krijgen niet steeds een positieve pers.
Jongeren vandaag, zijn jongeren vandaag. Ze zijn wie ze
zijn. Ze zijn wie we ontmoeten. Ze zijn wie we in hun ont-
wikkeling hebben te begeleiden. Hun zijn is waarvan we
hebben uit te gaan. Hun zijn is waarmee we aan de slag
moeten. Hun zijn en hun persoon is die we met respect
hebben te benaderen.
Wie zijn jongeren vandaag ?
Wat kenmerkt hen ?
Wat is anders en nieuw ?
58
Jongeren vandaag, zijn jongeren vandaag in een eigen le-
venscontext met zijn eigen kenmerken, eigen mogelijk-
heden en beperkingen. Hun context is die we hebben te
verkennen en te erkennen. Hun context is hun kans en
hun uitdaging waarvan we hebben uit te gaan en waar-
mee we aan de slag hebben te gaan.
Jongeren vandaag vragen niet zozeer om een beoorde-
ling. Jongeren vragen om hen onbevooroordeeld te le-
ren kennen en ontmoeten. Jongeren vragen om de pas-
sende steun en hulp in hun levenscontext.
Volwassenen vandaag hebben gemakkelijk de neiging
naar jongeren en hun omgeving te kijken vanuit hùn
beeld van jongeren en hùn omgeving. Vanuit de jonge-
ren in hùn levenscontext die ze waren of hadden te zijn.
Volwassenen kijken dan vanuit het verschil dat negatief
wordt ervaren. Jongeren zijn niet meer, hun omgeving is
niet meer.
Jongeren zijn inderdaad anders, hun omgeving even-
eens. Zoals het alomtegenwoordig zijn van sociale me-
dia en hun belang. Jongeren zijn wel meer, hun omge-
ving is wel meer, met zowat onbegrensde mogelijkheden
en kansen enerzijds en een toenemende complexiteit
anderzijds. Dit verschil dat er is, jongeren vragen dat dit
verschil positief zou worden ervaren en niet als drukkend
of verplichtend zou overkomen, zodat stress of uitput-
59
ting kunnen worden vermeden. Het verschil is het ver-
schil, daar kan weinig aan veranderd. Het ervaren is het
ervaren, daar kan veel aan veranderd.
HET VERSCHIL : jongeren en hùn leefomgeving
MEER AANDACHT KUNNEN BESTEDEN AAN ZICHZELF EN
ONTPLOOIING VAN EEN EIGEN LEVEN
De verhoudingen tussen mensen zijn grondig gewijzigd
en wijzigen nog voortdurend. Mensen hebben een gro-
ter eigenwaardegevoel. De afstand tegenover wie een
gezagsfunctie uitoefent is kleiner geworden. Ook de druk
van groepsleden onder elkaar is kleiner geworden. Men-
sen ervaren dat wat de ander hen kan bieden partieel is,
op een bepaald vlak. Mensen voelen zich evenwaardig
op andere vlakken. Bovendien voelen zij zichzelf vra-
gende partij en niet langer afhankelijk van die anderen
op wie ze beroep doen. Mensen voelen zich veel zelf-
standiger, autonomer en zelf-actief. Het zijn anderen die
hen iets willen bieden, waarbij zij zelf kijken of het hen
past en het voor hen bruikbaar is in hun leven. Kortom,
mensen voelen zich meer, voelen zich waardevoller dan
voorheen. Dit maakt hen meteen mondiger. Ze gebrui-
ken zichzelf als begin- en eindpunt, waar alles om draait.
Ze gebruiken zichzelf om te oordelen welke richting het
moet uitgaan, wat waardevol is, wat meerwaarde biedt,
wat kan en wat niet, hoe iets kan en hoe niet. Ze gebrui-
ken zichzelf als toetssteen om te kijken wat veranderin-
gen voor hen betekenen en al dan niet het label valabel
60
kunnen krijgen zo iets tastbaars wordt ervaren. Hun zelf-
vertrouwen is in die zin erg toegenomen, hun eigen iden-
titeit is belangrijker geworden. Nooit eerder hebben
mensen zo de mogelijkheid gehad hun eigen leven uit te
bouwen en invloed op hun omgeving hiertoe uit te oefe-
nen. Nooit eerder gebruikten mensen zo hun denken om
hun leven in te richten en te oriënteren eerder dan hun
geleefd worden te ontvluchten en een zin erbuiten te
zoeken. Nooit eerder konden mensen zo aandacht be-
steden aan hun gevoelens en behoeften steeds minder
voor hun hebben, maar steeds meer voor hun zijn. Eer-
der dan hun gevoelens en behoeften te ontlopen om-
wille van het niet kunnen hebben of alsnog iets te trach-
ten te hebben. Nooit eerder konden mensen zo hun ei-
gen identiteit uitbouwen met eigen betekenis- en zinge-
ving, al dan niet samen met zelfgekozen betekenisvolle
anderen. Eerder dan een identiteit te worden opgedrukt
of betekenis- en zingeving te worden opgelegd. Niet an-
deren, zijn eigen denken, zijn dromen, een identiteit of
een ideologie als troost, maar als bouwstenen voor zijn
leven. Zo bepalen jongeren vandaag veelal zelf wat ze
voor waar aannemen en wat ze selecteren als waar, dit
uit de overdaad aan veelal digitale informatie, ook al is
die informatie niet helemaal onderbouwd of afgetoetst
aan de werkelijkheid. Zo kan fake-informatie vooral via
sociale media voor hen als juist overkomen en kan wer-
kelijkheidsgetrouwe informatie overkomen als fake.
Vooral gevoelsmatig nabije informatie (als waar om) in
61
Jongeren vandaag laten zichzelf of dingen om hen
heen minder gemakkelijk in vakjes en categorieën
stoppen. Ook al is iets of iemands identiteit zo ge-
makkelijker te achterhalen, toch heeft deze toegeëi-
gende of toegekende identiteit ook een keer-
zijde. Gemakkelijk ontstaat er dan verschil en tegen-
stelling, zodat onder meer gemakkelijker onder-
scheid wordt gemaakt en er gevaar is voor discrimi-
natie. Zo onderkennen sommige jongeren zich niet
meer op basis van geslacht en willen dit niet meer als
criterium. Ze zijn een persoon en willen niet meer
zich anders gedragen of benaderd worden. Ze willen
ook niet meer dat de omgeving wordt ingedeeld op
basis van geslacht (jongens hier, meisjes daar; jon-
gens dan en meisjes op een ander moment, kleding
of kleuren voor jongens en kleding of kleuren voor
meisjes). Ze willen niet kiezen, ze willen ook niet dat
anderen voor hen kiezen (bijvoorbeeld, hen anders
aanspreken, of anders vergoeden). Ze willen weg
van deze categorieën omdat ze er zich niet in her-
kennen en de erkenning volgens hen niet op die basis
mag verlopen. Ze willen niet kiezen en zo verlie-
zen. Ze willen enkel ten volle meetellen en gelukkig
zijn, zonder referentie naar geslacht of gender en
zonder te moeten kiezen. Jongeren noemen zich
dan binair, omdat ze vinden dat ze niet passen in de
tweedeling jongen/meisje.
de richting van waar ze zelf naartoe te willen (als waar
heen), krijgt dan waarheidsvalentie van henzelf.
62
TE ZORGEN VOOR ZICHZELF
Nooit eerder hebben mensen ook zo voor zichzelf moe-
ten instaan, omdat het anderen niet lukte, bij gebrek aan
gezag, aan middelen, aan energie, aan tijd, aan beschik-
baarheid, aan geduld, aan betrouwbaarheid, aan zeker-
heid, aan richting, aan eenduidigheid, aan overzichtelijk-
heid, aan stabiliteit, aan kansen en bruggen, ... Men
heeft geleerd voor zichzelf te zorgen en zorg te dragen,
expressief en reactief te zijn, ruimte voor zichzelf te cre-
eren, te reserveren, te beschermen en te verdedigen,
grenzen te trekken, dingen te ordenen en af te bakenen,
achter de dingen te kijken, op zichzelf te vertrouwen,
naar zichzelf en lotgenoten te refereren, contact te ma-
ken met wie iets kan bieden en iets voor hen kan bete-
kenen, ... Vooral jongeren kunnen ervaren alle energie te
moeten inzetten om zich te handhaven en waar te ma-
ken tegenover anderen, leeftijdsgenoten en volwasse-
nen, zodat nog weinig aandacht overblijft voor anderen
en het samen. Het dan kunnen beschikken over vol-
doende zelfvertrouwen, eigenwaarde en betrouwbare
relaties als vaste onderbouw kan helpen de dingen actief
vanuit eigen kracht tegemoet te gaan en voldoende
veerkrachtig te zijn wanneer met eigen kwetsbaarheden
te maken te krijgen.
DICHTER BIJ ZICHZELF EN EXPRESSIE PERSOONLIJK ERVA-
REN
Nooit eerder zijn mensen zo expressief geweest. Wat ze
63
eerder in zichzelf ervaarden, dachten, voelden, ver-
wachtten, onder meer met betrekking tot anderen,
wordt thans tot expressie gebracht. Het onderdrukken
ervan voor zichzelf en de buitenwereld is geringer ge-
worden. Gevoelens worden onderkend én gecommuni-
ceerd. Denk hierbij aan de mogelijkheden geboden door
de sociale media. Wat men eerder voelde en voor zich-
zelf hield, of zelfs voor zichzelf trachtte weg te drukken
en te ontkennen, wordt thans vertolkt tegenover ande-
ren in wat men laat horen en zien, maar soms ook in wat
men gedragsmatig laat voelen. Mensen zijn wellicht
nooit zo gevoelig geweest als nu, ook al geven ze de in-
druk van ongevoeligheid, als tegendeel. Het is daarom
wellicht dat ze gespannen geraken door veel meer waar-
mee ze te maken krijgen en dat ze geneigd zijn hieraan
expressie te geven en hierop te reageren.
WAT KUNNEN ANDEREN VOOR MIJ BETEKENEN
Dit schept een heel nieuwe situatie voor wie met hen
omgaat en gezag wil uitoefenen. Mensen vragen twee-
richtingsverkeer in communicatie en interactie, ze vra-
gen een hen beluisteren en insluiten, ze vragen een hen
tegemoetkomen, ze vragen hen meer centraal stellen, ze
vragen iets tastbaars voor hen, ze vragen zo zelf gewenst
hulp. De dienstbaarheid is eerder een aan hen, dan ze
eerder was een dienstbaar zijn van hen. Kortom, ze vra-
gen een waarde(n)volle omgang. Zij meten deze voort-
durend af en zo hier niet aan tegemoet gekomen wordt,
64
weten ze dit te verwoorden en nemen ze zonodig af-
stand. Dit kan erg consumptief, 'shoppend', verwend of
(over)assertief overkomen. Het kan ook maken dat wat
ze vragen voor zichzelf, respect en kwaliteit, ze dit ook
incalculeren op het eigen terrein van wat ze voor ande-
ren te bieden hebben. Dit zou meteen een gunstige evo-
lutie inluiden. Wat ze zelf ervaren, kunnen ze dan zelf
ook doorgeven.
PERSOONSWAARDE EN LEVEN VOOROP
Mensen buigen gebruikswaarden steeds meer om in de
andere richting. Niet wat is mijn gebruikswaarde, maar
wat is deze van wat anderen me kunnen bieden. De
vraag is wat kunnen anderen voor me betekenen, wat is
de zorg van de anderen voor me. Hierbij vraagt men
steeds meer om kwaliteit en om overeenstemming tus-
sen wat wordt voorgesteld en wat werkelijk is. Mensen
stellen steeds meer hun persoonswaarde en hun leven
voorop. Ze vragen een stevige basis van welbevinden,
veiligheid en aanvaarding, zodat ze kunnen bouwen aan
erkenning en persoonlijke groei en ontwikkeling in een
open omgeving. Sociaal-emotionele vaardigheid kan hel-
pen ook de persoonswaarde en het leven van anderen
aan bod te laten komen. Dit vraagt om een steeds meer
rekening houden met elk die net weer anders is. Een hele
opgave die als een nieuwe uitdaging verschijnt.
65
DENKEN IN TERMEN VAN KWALITEITEN
Mensen denken steeds minder in termen van wat moet
of niet mag, als wat door anderen opgelegd. Morele ter-
men en oordelen worden steeds meer omgeruild voor
wat kan of de voorkeur geniet, als wat zelf verwacht in
termen van kwaliteiten en wat door zichzelf wordt ge-
waardeerd. Kwaliteiten die in een situatie worden terug-
gevonden of aan handelen worden toegevoegd, waar-
door van een hoger, eerder dan beter gehalte.
SOCIALE KWALITEIT
Mensen vragen om steeds meer kwaliteit in hun leven,
ook sociale kwaliteit. Respect, erkenning, aanvaarding,
erbij horen, genegenheid, tederheid, ruimte en kansen.
Ook aan deze behoeften willen mensen dat in contact
met anderen wordt tegemoetgekomen. Een beslist
moeilijke opgave. De eigen gevoeligheid hiervoor en ge-
richtheid hierop kan wellicht ook anderen sensibiliseren.
Door zelf de sociale ruimte hiervoor te creëren en er mo-
del voor te staan, kunnen wellicht anderen hiervoor kan-
sen krijgen en voor uitgenodigd worden en jou kansen
geven. Mensen voelen zich steeds meer de maat om de
dingen in hun omgeving en hun leven te benoemen. Hoe
betekenisvol, voldoeninggevend of waardevol is de an-
dere en het andere voor me. Het is bepalend voor te ma-
ken keuzen en gewenste veranderingen. Het is niet lan-
ger welke stukken kreeg ik en wat kan ik er mee doen.
Het is welke stukken zoek ik en wat kunnen die voor me.
Vastgesteld kan worden dat in de samenleving steeds
66
meer geledingen en mensen bereid zijn naar deze ver-
zuchtingen te luisteren en er rekening mee te houden,
zo kunnen ze er zelf ook voordeel uit halen en van een-
zelfde kwaliteit genieten.
NIEUWE RELATIONELE CULTUUR
Duidelijker dan ooit tekent zich een niet hiërarchische
relationele cultuur af, ook in de opvoedingsrelatie ouder
en kind. Vele ouders willen niet langer dat opvoeden een
eenrichtingsverkeer is, waarbij zij bepalen en opleggen
wat al of niet kan. Ouders maken thans meer dan ooit
plaats om hun kind een plaats, ruimte en mogelijkheden
te bieden op zijn maat en zoals het kind zelf aangeeft.
Steeds minder wil men het voor zijn kind voor het zeggen
hebben, maar wil men er voor het kind zijn, aanwezig of
beschikbaar. Bekommerd als ze zijn vanuit deze luister-
cultuur, wensen ze niet langer neen te zeggen aan hun
kind, maar zo het kan ja. Hun onzekerheid maakt even-
wel dat ze dit ja niet steeds of weinig laten vergezeld
gaan met het hoe van dit ja, waaraan het kind behoefte
heeft. Hun ijver maakt ook dat ze wellicht de balans soms
omdraaien en het kind alleen laten uitzoeken en uitma-
ken wat hoe moet. Hierbij onderschatten ze gemakkelijk
hun eigen invloed en overschatten ze mogelijk de zelf-
redzaamheid van hun kind en de geringe nood aan steun
en hulp.
67
Toch is deze evolutie in relationele cultuur uitermate
gunstig en kan deze nieuwe sociaal-emotionele perspec-
tieven bieden voor later. Ook binnen andere gehelen ge-
richt op ontwikkelingsbegeleiding zal steeds harder de
behoefte en vraag doorklinken naar een andere relatio-
nele cultuur, dit zal een grotendeels herdenken vragen
van het huidig opvoedings- en onderwijsbegrip en aan-
sluitende invulling.
GROTERE WEERBAARHEID
Een niet te veronachtzamen bijkomend element van
onze eigen alertheid, het niet nemen wat ons niet ligt of
voor ons niet kan, van onze betrokken weerbaarheid is
dat we meteen model staan voor jongeren. Ongemerkt
nemen ze een vergelijkbare alertheid en reactiebereid-
heid in acht voor wat hen niet ligt of voor hen individueel
of groepsmatig niet kan. Niet enkel anderen zeggen wat
mag, ook ik bepaal steeds meer mee wat kan. Meteen
alles samen een hele uitdaging aan cultuurverbreding
voor de toekomst.
Zo groeit bij een toenemend aantal jongeren het be-
wustzijn dat iedereen gelijk moet zijn en gelijk moet be-
handeld worden. Iedereen moet gelijke rechten heb-
ben, gelijke kansen krijgen en een gelijk welbevinden
kunnen ervaren. Deze jongeren willen discriminatie op
alle vlakken bannen, zo ook in taalgebruik. Foute voor-
stellingen en categorieën moeten eruit. Dit bewustzijn
en deze actie wordt met de ietwat geladen term woke
68
aangeduid. Niet langer de dominante groep heeft iets
voor te stellen en het beleid moet dit garanderen. Dit
vraagt een andere invulling van begrippen, van gedrag
en van de realiteitscontext.
MINDER DRUK
Steeds minder is men geneigd in te gaan op druk van wie
ook. Steeds meer is men geneigd uit te gaan van zichzelf,
enkel als die druk verschijnt als voorstel, aanmoediging,
weg en stimulans zal men hier gemakkelijk en mogelijk
graag gevolg aan willen geven. Dit betekent voor de an-
der steeds minder kans baas te spelen, maar op vraag of
zo hieraan behoefte de leiding te nemen voor. Steeds
meer zal men bij samenwerking, overleg en (conflict)-op-
lossing nagaan of de één of de ander geen (over)macht
uitoefende en pas akkoord gaan als een gevoel van ge-
bruik of misbruik, of nadeel of slachtoffer zijn ontbreekt
en men zelf het gevoel kan hebben zich te engageren
met medewerking en ondersteuning van anderen. Men
verwacht hierbij steeds meer dat anderen eerst aange-
ven welk engagement zelf tegenover hen te willen aan-
gaan en of ze dit kunnen garanderen. Dit alles omdat
men intuïtief aanvoelt juist dan de grootste wederzijdse
betrokkenheid en inzet te mogen verwachten omdat ie-
der zich partner ervaart en niemand kan terugvallen op
een machtspositie of een reactie ertegenover.
Ook vanuit zichzelf is er minder druk aan iets te moeten
69
beantwoorden. Zo heeft men geleerd met een zeker on-
gemak te leven, alhoewel men er zich van bewust is : on-
zekere toekomst, instabiele relatie, klimaatzorgen. Ook
is er minder druk op zichzelf om oké te zijn. (Even) niet
oké zijn kan ook : het niet meer weten, suïcide gedach-
ten, genderdystrofie, emotionele instabiliteit. Er is een
meerkleurenpalet extern en intern. Wat wordt gedeeld
is meer nabij, met een zeker naturel, niet perfect, zelf
realiseerbaar.
EIGEN ENGAGEMENT EN VERANTWOORDELIJKHEID
Ook deze evolutie hoeft niet onmiddellijk te verontrus-
ten. Integendeel, naar jongeren toe liggen hier kansen
verscholen om uit te gaan van henzelf en hen aan te
spreken, hen te laten uitgaan van henzelf, hen rechten
op hun maat te geven en hen tegelijk toe te laten eigen
verantwoordelijkheden te ontdekken. Zo wordt een en
ander niet meer uitgevoerd omdat men zich verplicht of
gedwongen voelt, of omdat het opgelegd wordt, of ver-
wacht wordt door groepsgenoten. Maar omdat men er
zelf voor staat, zelf voor kiest en zelf met mogelijke min-
der gunstige gevolgen geconfronteerd wordt, óf resul-
taat weet te behalen. Zo kunnen lukervaringen steeds
meer vertrouwen wekken in eigen mogelijkheden en
kunnen, en stilaan een besef van vat hebben op en een
gevoel van zelfcontrole wekken. Dat jongeren in die zelf-
sturing niet onmiddellijk lukken, hoeft geenszins te bete-
kenen dat hen hiervoor geen oefenkansen geboden wor-
den. Zelfsturing waar en voor zover mogelijk, structuur
70
en begeleiding waar en voor zover nodig. Vooral met sti-
mulering van de eigen affectieve betrokkenheid, vertrek-
kend vanuit zichzelf, vanuit eigen gevoelens en behoef-
ten en terugkomend bij zichzelf, welke gevoelens wor-
den opgewekt, welke behoeften blijven of worden be-
antwoord. Hierbij kunnen jongeren ervaren dat het oké
is even niet oké te zijn en het even allemaal niet meer te
weten. Iets waarbij ze niet (langer) hoeven uit te gaan
van evidenties. Vanuit de vertrouwdheid met de eigen
innerlijke leefwereld kan wellicht de leefwereld van de
ander beter aangevoeld worden. Vanuit het kunnen le-
zen van wat in jezelf omgaat, beter kunnen lezen wat er
in de ander omgaat.
Niet enkel prestaties en lukken zijn nu belangrijk (als
waarneembaar en ervaarbaar), ook de onderliggende af-
fectieve dynamiek aan de basis is even essentieel (als
voelbaar en motiveerbaar). Waar het eerste draait rond
gelukkig zijn, draait het tweede aan de basis, rond graag
leven. Het eerste komt uiterlijk tot uiting en manifes-
teert zich in resultaten, het tweede is onderliggend aan-
wezig en manifesteert zich als innerlijk aanzet. Het eerst
kan extern motiverend werken, het tweede intern moti-
verend. Het eerste is het mogelijk gezochte eindpunt,
het tweede het vertrekpunt als mindset.
SOCIALE OEFENRUIMTE
Iets leren, ervaring opdoen vraagt om een leeromgeving,
in casu een sociale omgeving. Niemand wordt immers
71
sociaal en zelfvaardig geboren. Het vraagt om een soci-
ale omgeving waarin best iets te leren valt. Niet enkel
van wat en hoe iets kan. Ook van waar men voor staat
en welke moeilijkheden en problemen kunnen worden
ontmoet en hoe zich hieruit te redden. Een sociale om-
geving met voldoende mogelijkheden en kansen die je
sociaal-emotioneel vaardig maakt, maar ook kundig of
competent. Een betrokken omgeving niet zozeer vanuit
eigen belangen en verwachtingen, maar voor de belan-
gen en verwachtingen van wie beroep op haar doet. Zo
kan wat sociaal ingewikkeld is ontwikkeld. Zo wordt je
omgang meteen een toegang.
Steeds meer verschijnt naast de reële sociale oefen-
ruimte de virtuele sociale oefenruimte online. Deze is
meer omvattend, losser van aard (connectie eerder dan
verbinding of verweving), meer anoniem, meer directer,
meer labiel, minder zeker, minder gegarandeerd, met
meer kansen maar ook met meer risico’s. Ze vraagt een
eigen manier van in sociale interactie staan en een ont-
wikkelende eigen sociale vaardigheid om zijn weg te vin-
den en zich te handhaven. Zo is vaak voldoende veilig-
heid en afstand houden een van de uitdagingen.
BETEKENIS EN DIENSTBAAR ZIJN VAN ZICHZELF
Niemand van ons kan in de toekomst kijken. Nochtans
kan een zeker idee hebben over verdere ontwikkelingen
en evoluties nuttig zijn voor de ontwikkelingsbegeleiding
van jongeren, de volwassenen van morgen. Jongeren
72
vandaag krijgen immers te maken met meer diverse fy-
sieke contexten, persoonlijke relaties en mentale en di-
gitale netwerken die mogelijkheden scheppen maar ook
risico's inhouden.
Grosso modo zijn er aanwijzingen dat we op een of an-
dere manier evolueren van een 'machtscultuur' naar een
gelijkheidscultuur om in de toekomst uit te komen in een
dienstbaarheids- of 'service'-cultuur. Niet iets of iemand
die oplegt wat en hoe iets moet, over samen uitzoeken
wat en hoe iets moet, naar tegemoetkomen aan wat en
hoe iets voor iemand moet. Steeds duidelijker tekent
zich de tendens af van hoe kan mijn brede omgeving
dienstbaar zijn voor me, een meerwaarde voor me in-
houden en betekenis en zin geven aan mezelf, zodat ik
meer kan hebben, meer kan kunnen en meer kan zijn.
Zoals ikzelf dienstbaar ben, een meerwaarde beteken en
betekenis en zin geef aan mijn brede omgeving zodat ze
meer kan hebben, meer kan kunnen en meer kan zijn.
Door het betekenis geven van de brede omgeving aan
me geeft ze ook betekenis aan zichzelf, zoals ikzelf door
het betekenis geven aan de brede omgeving ik ook bete-
kenis geef aan mezelf.
Eenvoudig gesteld: hoe maakt iets of iemand zichzelf
nuttig of zinvol (in een tijd en omgeving waarin veel en
velen overbodig of zinloos lijken). Hoe herkenbaar dit al-
les ook klinkt toch is de relationele dynamiek een heel
andere. Met name van anderen die iets voor mij bepalen
73
of ik die iets voor de andere bepaal naar anderen die iets
voor mij betekenen en ik die iets voor anderen beteken.
Herhaalt zich de geschiedenis ...
Jongeren zijn onder invloed van de sociale media zo sterk
betrokken in het zich waar maken en betekenisvol zijn
voor anderen, dat ze druk ervaren die de vorm aan-
neemt van YOLO (You Only Live Once) en FOMO (Fear of
Missing Out) of van FOBE (Fear of Being Exclu-
ded). FOMO met een link naar bindingsangst als angst
om te kiezen en FOBE en YOLO met een link naar verla-
tingsangst als angst om iets op te geven of te moeten
loslaten. Het feit dat het om onzekerheid en angst gaat
wijst erop dat ze niet willen mislukken of afhaken. Zich
waarmaken en tot zijn recht komen wordt de laatste tijd
steeds meer een digitale opgave. Best niet makkelijk re-
kening houdend met de instabiliteit van de sociale me-
dia, die je het ene moment steunen en het andere mo-
ment zich tegen je kunnen keren. Het kan hen een boost
geven om zichzelf steeds meer te profileren op een ma-
nier die door anderen wordt aanvaard en ondersteund
en zo aan betekenis voor anderen en zichzelf te winnen.
Hen interesseert hierbij wat anderen voor hen kunnen
betekenen, zodat ze tot hun recht kunnen komen en zich
kunnen waarmaken. Wat concreet en praktisch kan ge-
beuren of veranderen in hun leefomgeving en liefst in
een snel tempo. Sneltempo, zoals ze snelle virtuele actie
kennen via de hun vertrouwde sociale media en snelle
74
reële actie ervaren vanuit de veranderde opstelling kind
en volwassene. Wat de onderliggende gedachten of het
omringend kader is, is voor hen secundair of minder re-
levant. Als er maar actie en resultaat is in de praktijk. De
gewenste realiteit is dan belangrijker dan de gewenste
visie. Wat anderen hiervoor voor hen betekenen is wat
telt om tot de gewenste leefomgeving voor hen te ko-
men. Leefomgeving die hen tegemoetkomt en waarin ze
zich kunnen realiseren.
Bij dit alles kan vastgesteld dat de werkelijkheid waar-
mee jongeren te maken krijgen bovendien continu in
verandering is. Zo neemt het aandeel van de digitale we-
reld continu toe en wint deze voortdurend aan betekenis
en belang. Communicatie wordt online directer, ruimer
en dieper. Tussenschotten vallen weg. Online dringt de
buitenwereld meer naar binnen en de binnenwereld
meer naar buiten. Online wordt alles ook versterkt door
echo's zoals van twitter en dooft alles snel uit door over-
stemming zoals door overvloed aan digitale berich-
ten. Online wordt tevens alles minder stabiel door aan-
geboden verandering, variatie en tegenstelling. Online
wordt alles onduidelijker, verwarrender en dreigender
als onmiddellijke en voortdurende afspiegeling van de
onduidelijke, verwarrende en dreigende realiteit. Online
is er een snelle afwisseling van alles of niets. Online
wordt alles gemakkelijk meer extreem en uitvergroot,
om gehoord en gezien te worden. Online vervaagt alles
door omvangrijke inbreng van grotere variëteit, zoals,
75
bijvoorbeeld, toenemend gebruik van begrippen zoals
queer wat staat voor gender- en geaardheidirrelevant.
Online wordt uiteindelijk reëel virtueel en virtueel reëel.
Volgens de bekende Franse filosoof Alain Badiou in zijn
werk 'La vraie vie' zijn de jongeren vandaag, omdat ze de
vrijheid en de mogelijkheid hebben, niet langer gebon-
den aan traditie. Maar wat te doen met deze vrijheid en
hun nieuwe (omzwervings)mogelijkheden. Jongeren
moeten voor hem hun eigen vermogen ontdekken voor
een echt leven, een intense gedachte die de nieuwe we-
reld bevestigt die ze willen creëren. Het echte leven gaat
over het ontsnappen aan het zoeken naar onmiddellijke
behoeftebevredigingen of aan het succes nastreven op
lange termijn binnen een bestaande wereld, zo stelt hij.
Jongeren moeten volgens hem uitvinden waar ze toe in
staat zijn voor een echt creatief en intens leven. Ze moe-
ten teruggaan naar hun eigen kunnen.
76
77
Jong-
volwassenen
in de opvoeding
Wat verandert, wat blijft
Als ouder ondergaat je relatie met je kind grote verande-
ringen zodra het kind volwassen is. Toch kan je volwas-
sen kind nog financieel van je afhankelijk blijven. Het stu-
deert nog, of heeft nog geen volwaardig werk. Zo is het
genoodzaakt bij je als ouder te blijven wonen. Heel wat
jongeren blijven ook thuis wonen zolang ze nog geen sta-
biele relatie hebben.
Maar ook emotioneel kan het volwassen kind nog afhan-
kelijk blijven. Het kind is nog erg aan je gehecht. Zonder
je mist het veel. Om zich op zijn gemak te voelen heeft
het je nodig. Thuis komt het volledig tot rust en tot zich-
zelf. Daar kan het even op zich terugplooien en energie
Jongvolwassenen vragen een heel eigen benadering
in de opvoeding. Veel verandert, wat niet ? Hoe
speel je hierop in bij wat je doet en zegt ? Wanneer
vang je hier mee aan ?
78
opbouwen. Daar ervaart het doorgaans onvoorwaarde-
lijke acceptatie en genegenheid en voelt het zich begre-
pen en gesteund.
Vaak ervaren ouders ook een executieve afhankelijkheid
van hun kind, waar je net anders zou verwachten. Zo
bleek uit een recent Amerikaans onderzoek dat slechts
8% van de ouders ervan overtuigd was dat hun ouder
kind zelf een afspraak kon maken met een arts. Slechts
25% dacht dat hun kind de juiste dosis vrij verkrijgbare
medicijnen wist. Ongeveer 41% verwachtte dat hun kind
gezond voedsel zou eten. Ongeveer 46% dacht dat hun
kind geld zou besparen voor de toekomst. Slechts de
helft geloofde dat hun kind kon zorgen voor eerste hulp
bij een lichte verwonding. Ongeveer 65% dacht dat hun
kind voldoende slaap had om zijn gezondheid te behou-
den.
Veel ouders staan er niet bij stil hun zorg af te bouwen
en blijven zowat alles regelen voor hun kind. Soms doen
ze dit uit gewoonte ook als hun kind het zelf zou kunnen,
soms omdat ze denken dat hun kind dit nog niet kan, of
niet zelfstandig kan. Veelal vinden ze hun aandeel zelf
geen probleem, maar kunnen ze evenwel onbewust de
ontwikkeling van hun kind vertragen. Hun volwassen
kind blijft zo steken in oude gewoonten en kan geen er-
varing opdoen die moet leiden naar meer zelfstandig-
heid en eigen verantwoordelijkheid.
79
Wat doe je, wat doe je niet
Toch geven de meeste ouders (87%) aan dat ze denken
voldoende te doen om hun kind voor te bereiden op la-
ter. Zo zeggen ze dat ze hun kind helpen voorbereiden
op onafhankelijkheid door hen meer keuzes te laten ma-
ken (86%), door hen te verplichten bepaalde taken zelf
te doen (74%) en door niet langer dingen voor hen te
doen (65%).
Als ouder zit je mogelijk nog in de zorgmodus vanuit de
voorstelling van je kind alsnog hulpbehoevend. Tegelijk
maakt de hechtingsrelatie met je kind het moeilijk het los
te laten. Het kind kan niet zonder je, maar jij kan ook niet
zonder het kind.
Het zal wennen vragen aan de nieuwe realiteit : je vol-
wassen kind dat op eigen benen kan staan en je niet lan-
ger echt nodig heeft. Je kind als iemand met een eigen
identiteit die autonomie verworven heeft en los van je
kan bestaan.
Recent werd de notie 'emerging adulthood', in het
Nederlands opkomende volwassenheid, voorgesteld
als afzonderlijke overgangsperiode tussen adoles-
centie en jongvolwassenheid in de leeftijd van 18 tot
25 jaar. Ze zou alleen voorkomen in culturen die voor
jongeren een langdurige periode van onafhankelijke
rolverkenning mogelijk maken. Demografisch, sub-
80
Lukt dit alles niet spontaan, dan kan je het aanmoedigen
tot zelfstandigheid en stimuleren tot eigen initiatief ne-
men. Ook kan je je kind minder afschermen voor de rea-
liteit, zodat het vanuit eigen ervaring eigen verantwoor-
delijkheid weet te verwerven.
Vaak wordt als reden voor blijvende afhankelijkheid van
het kind aangegeven dat ze niet volwassen genoeg zijn
(24%), niet genoeg tijd hebben om meer verantwoorde-
lijkheid op te nemen (22%), of niet genoeg weten om
hun eigen zaak te regelen (14%). De oorsprong wordt
jectief en in termen van identiteitsverkenning zou ze
een afzonderlijke ontwikkelingsperiode vormen om
zichzelf te vinden en zijn weg te vinden in een steeds
complexer en verscheidener wordende samenle-
ving. Het is tegelijk een periode van veel onduidelijk-
heid en onzekerheid, maar met veel kansen op ont-
wikkeling en veel mogelijkheden. Opkomende vol-
wassenen zijn op weg naar stabiliteit en verantwoor-
delijkheid dragen, maar tijdelijk nog niet. Ze houden
nog vast aan hun vrijheid, onafhankelijkheid en spon-
taniteit en willen zelf hun richting zoeken en eigen
keuzes maken met zichzelf en niet hun omgeving als
richtbaken. Geleidelijk aan opent zich de focus op
anderen nadat ze uitgezocht hebben wat ze wel of
niet willen. Emerging adulthood maakt dat de ont-
wikkeling in leeftijd is opgeschoven.
81
alzo bij de jongvolwassene gelegd. Wellicht is er een cir-
culair proces in het spel. Het is niet genoeg vaardig om
zelfstandig te zijn of beschikt niet over de nodige midde-
len. Als ouder neem je het dan over van je kind en spring
je voor het in, zo vorm je evenwel een rem op zijn zelf-
standigheid en kan het niet genoeg leren en ervaring op-
doen. Zo vond ongeveer een kwart van de ouders dat zij
zelf de belangrijkste barrière vormden voor het onafhan-
kelijker worden van hun kind. Ongeveer 19% vond het
gemakkelijker als ze alleen voor taken zorgen in plaats
van het aan hun kind over te laten en nog eens 7% vond
dat ze gewoon niet nadenken over hoe hun kind meer
verantwoordelijkheid te kunnen geven.
Wat zeg je, wat zeg je niet
Mogelijk praat je kind minder of niet langer met je. Vrien-
den en leeftijdsgenoten worden in ruil als gesprekspart-
ner en steun verkozen. Toch kan je op de achtergrond
altijd beschikbaar blijven om te praten en in de eerste
plaats te luisteren. Onderzoek van de University of Cali-
fornia - Los Angeles suggereert dat jongvolwassenen nog
de neiging blijven hebben hun ouders boven hun vrien-
den te stellen. Als ze gedwongen worden een beslissing
te nemen die een ouder of een goede vriend ten goede
komt, kiezen ze eerder voor de ouder. Ouders bleken
een blijvende impact te hebben op hun kind en hun be-
sluitvorming als ze volwassen worden. Dit was zo, ook al
ervaarden ze gemiddeld dat hun relaties met vrienden
82
sterker waren. Mogelijk hadden ze het gevoel het aan
hun ouders verschuldigd te zijn voor geboden hulp.
Je zal zeker niet met alles wat je volwassen kind zegt en
doet blij zijn en zomaar akkoord gaan. Zoals, bijvoor-
beeld, zijn (vrije)tijdsbesteding, zijn levensstijl, zijn mid-
delengebruik, zijn studies of werk, of het feit dat het nog
geen plannen heeft om het huis te verlaten en hoe het
verder moet. Je kan hier dan met je kind over praten om
het na te laten denken en overwogen keuzes te maken.
Ook kan je grenzen aangeven van wat wel en niet voor je
kan en zonodig hoe het wel kan. Vooral het in contact
blijven met je kind is hierbij noodzakelijk. Ook kan je je
voorkeur uitspreken en je kind steunen bij verandering.
Bij dit alles zal je je volwassen kind meer als een gelijke
beschouwen in een samenleefrelatie en minder als in
een hiërarchische verhouding zoals in een opvoedings-
relatie.
Over het algemeen kan je kind zijn plan trekken, maar nu
en dan heeft het toch behoefte aan iemand die het weet
op te vangen wanneer nodig, zoals wanneer voor een
probleem of een nieuwe uitdaging gesteld.
Wat nu, wat vroeger
Ouders kunnen complexere taken opsplitsen in kleinere
stappen, om ze hun kind te laten eigen maken. Hierbij
83
kunnen ze de moeilijkere delen op zich nemen en tegelijk
uitleggen wat ze doen.
Belangrijk is als ouder niet van het kind te verwachten
dat ze het bij een eerste poging goed doen, omdat dit
zeer ontmoedigend kan werken.
Het kan het onbekende of de onzekerheid zijn die een
kind ervan weerhoudt om iets zelf te proberen. Ze krij-
gen te maken met angst en het ontbreekt hen aan zelf-
vertrouwen. Best is te overlopen met hen hoe het ging,
hun gevoelens te valideren en samen opties te zoeken,
zodat ze het opnieuw kunnen proberen en kunnen leren
van gemaakte fouten.
Jongvolwassenen kunnen vandaag heel wat onzekerheid
ervaren en tegelijk druk. Vaak is het voor hen moeilijk
keuzes te maken door keuzestress. Ze blijven zoeken uit
angst foute keuzes te maken en ongelukkig te worden.
Soms durven ze helemaal geen keuze te maken, wat op
termijn ook weer een keuze is.
Hierdoor is het belangrijk hen tijdig op weg te helpen
naar zelfstandigheid toe en niet plots alles te verwachten
en aan hen over te laten wanneer volwassen.
Een volwassen kind zal er veelal stapsgewijs aan denken
zijn thuis te verlaten zo er een aantal zaken op orde zijn,
zoals een eigen inkomen of een stabiele relatie. Thuis
84
wordt minder verlaten omwille van de minder gunstige
leefkwaliteit. Integendeel kan het thuis wonen meer
comfort bieden, zoals geen vaste kosten, regelmaat, ze-
kerheid en stabiliteit, gezelschap. Waar voorheen de ou-
derlijke woonst werd verlaten omwille van de vele eisen,
de geringe vrijheid en een grote hoeveelheid druk, is dit
vandaag vaak omgekeerd.
Ook een andere evolutie is dat de jongvolwassene soms
terugkeert naar huis na een tijd zelfstandig te hebben
geleefd. Dit kan, bijvoorbeeld, om financiële redenen of
omdat een relatie ten einde loopt. Of nog omdat de al-
leenzorg de jongvolwassene nog te zwaar uitvalt bij ge-
brek aan vaardigheid en ervaring.
Dit blijven inwonen van de jongvolwassene heeft voor de
ouder(s) ook vaak een aangenaam voordeel. Er is ie-
mand in huis, iemand waarop zo nodig in zekere mate
beroep kan worden gedaan. Voor bepaalde vragen of
opgaven kan je bij hem of haar terecht, bijvoorbeeld, iets
digitaal of iets praktisch. Zo ontstaat er een win-win si-
tuatie voor beiden. Dit zorgt ervoor dat ouders weinig
geneigd zijn hun kind helemaal los te laten en aan te spo-
ren zelfstandig te wonen. Door ook een zeker aandeel
van de jongvolwassene te verwachten kan je vermijden
in een zuivere en eenzijdige gebruiksrelatie terecht te
komen.
85
Dit samenleven met jongvolwassenen creëert voor ou-
ders een nieuwe zowat veralgemeende situatie nu zowat
tweederden van de jongvolwassenen nog blijkt in te wo-
nen. Het beïnvloedt in belangrijke mate hun leven.
86
Kaderbenade-
ring in de op-
voeding
De kaderbenadering in de opvoeding houdt in het bie-
den van en het stimuleren tot een voldoende ruim in-
houdelijk kader met betrekking tot richting en inhoud
van het eigen leven van het kind.
Vanuit een geboden inhoudelijk kader wordt het kind
gestimuleerd tot de ontwikkeling van een eigen inhou-
delijk kader.
Het aangeboden kader wil het kind de mogelijkheden
hiertoe bieden.
Als ouder bied je je kind geen leegte aan, maar een
rijkdom aan inhouden.
Zo stimuleer je je kind tot eigen inhouden.
87
Tot deze kaderbenadering behoren het aanreiken als
ouder :
. van mogelijkheden en
alternatieven,
. van doelstellingen en
waarden,
. van invalshoeken en
attitudes,
. van eigen mentaal
beeldkader voor het kind,
. van kansen hiertoe.
Typerend voor de kaderbenadering is :
[Waarden en attitudes aanreiken.]
[Levensplan helpen opstellen.]
[Het kind leren andere facetten en mogelijkheden in
zichzelf te onderkennen.]
[Het kind mogelijkheden en alternatieven aanwijzen.]
[Resultaten op termijn van kindgedrag aanwezig stel-
len.]
[Bijbrengen van het begeleidend mentaal aanwezig stel-
len van gedragssituaties.]
88
Ontwikkelingsgericht zijn er als opvoeder verschillende
benaderingswijzen mogelijk. Ze dragen elk op hun ma-
nier bij om een ontwikkelingsgunstige omgeving te
scheppen.
De kaderbenadering is één van deze ontwikkelingsgun-
stige benaderingswijzen.
Als ouder geef je impliciet veel inhouden aan het kind
door. Inhouden van wat iets is, van hoe iets is, van wan-
neer en waar iets is.
Het denken en doen van het kind bevat impliciet ook veel
inhouden. Inhouden van wat iets is voor het kind, van
hoe iets is voor het kind, van wanneer en waar iets is
voor het kind.
Veelal ben je als ouder, of als kind weinig bewust hier-
van.
Bij ervaren problemen kan het evenwel een interessant
idee zijn achter deze inhouden te komen. Ze kunnen de
ervaren moeilijkheden helpen verhelderen. Ze kunnen
tevens aangrijpingspunten bieden om aan ervaren moei-
lijkheden te werken.
89
Als ouder kan bij je het idee leven je kind te behoeden
voor wat risicovol is en het je taak is het kind bijgevolg te
begrenzen.
Je kind heeft je zo niet bekeken. Voor hem of haar ben
je degene die toegang tot de bredere omwereld mogelijk
maakt en wat risicovol is wegneemt.
Het kind verwacht dan meer van je. Jij als ouder ver-
wacht iets anders van je kind.
Ieders overtuigingen kunnen dan voor de nodige span-
ningen zorgen.
Zicht hebben op je eigen overtuigingen en op de overtui-
gingen van je kind over je, kunnen dan een basis vormen
om beter op elkaar in te spelen. Onder meer door ieders
overtuigingen te verhelderen en eventueel bij te sturen.
Vanuit een kaderbenadering bied je als ouder het kind
geen leegte aan, maar een rijkdom aan inhouden.
Deze inhouden vormen het uitgangspunt voor het kind
zelf tot een rijkdom aan inhouden te komen.
90
Kan het anders ?
Als ouder ben je vaak betrokken op iets in de omgang dat
niet naar wens verloopt. Je zou willen dat je kind anders
reageerde of deed. Je zou ook soms willen dat jezelf an-
ders kon reageren of kon doen. Veranderen lijkt echter
niet zo gemakkelijk. Veelal val je terug op de gekende
omgang die je nu net wou vermijden.
Dat je kind of jezelf op een bepaalde wijze handelt of re-
ageert heeft te maken met cognitieve schema's die je
kind activeerde bij zichzelf (bijv. vriendelijk zijn) of die jij
activeerde bij je kind (bijv. open zijn). En met cognitieve
schema's die jij bij jezelf activeerde (bijv. luisterbereid
zijn) of die je kind activeerde bij je (bijv. geduldig zijn).
Vaak zijn deze geactiveerde schema's gunstig. In die ge-
vallen verloopt het gesprek meestal vlot en constructief.
Nu en dan zijn de geactiveerde schema's evenwel on-
Hoe kan je als ouder en jongere vermijden steeds
weer op hetzelfde uit te komen wat geen bevredi-
ging biedt ?
91
gunstig. Zoals, bijvoorbeeld, je kind dat bij zichzelf on-
vriendelijk zijn activeert en jij die bij je kind gesloten zijn
activeert. Aansluitend jij die bij jezelf, bijvoorbeeld, niet
luisterbereid zijn activeert en je kind dat je ongeduld op-
wekt. Het zal duidelijk zijn dat deze mix veel spanningen
met zich zal meebrengen, waarbij ieder bij zichzelf of bij
elkaar de basis vindt of legt voor verdere ongunstige es-
calatie. Bijvoorbeeld, erge onvriendelijkheid gekoppeld
aan gesloten zijn aan de kant van je kind, met aan je kant
minieme luisterbereidheid en ongeduld, wat weinig con-
structiefs kan opleveren.
Wil je hierin verandering brengen, dat zijn er verschil-
lende mogelijkheden. Een eerste voor de hand liggende
mogelijkheid is te trachten bij je kind of bij jezelf een an-
der schema te activeren, of je kind toe te laten bij zich-
zelf een ander schema te activeren, of nog je kind zo in
beweging te krijgen dat het je kan toelaten een ander
schema te activeren. Het spreekt voor zich dat het
meestal de omgekeerde schema's zijn van waarin je was
terecht gekomen. En in het voorbeeld dus de eerste
reeds eerder vermelde gunstige schema's van vriende-
lijkheid en openheid aan de kant van het kind, en luister-
bereidheid en geduld aan je kant. Wellicht kunnen je
luisterbereidheid en geduld het kind toelaten bij zichzelf
vriendelijkheid en openheid te wekken. En kan omge-
keerd als het kind er toe kan bewogen zo te zijn, kan het
je toelaten luisterbereid en geduldig te zijn. Vaak even-
wel kan vastgesteld wat je of je kind activeert in jezelf
92
een sta in de weg is, eerder dan een toegang is voor wat
je bij je kind wil gewekt zien. Dus een ander schema wek-
ken of laten wekken kan een nieuwe mogelijkheid bie-
den.
Een tweede mogelijkheid is een schema dat geactiveerd
wordt en dat op zich gunstig is te optimaliseren. Nu en
dan kan vastgesteld dat, bijvoorbeeld, vriendelijkheid en
openheid enerzijds en luisterbereidheid en geduld an-
derzijds niet volstaan voor een vlotte en constructieve
omgang. De inhoud dan is niet passend. Het minder gun-
stig zijn van de inhoud kan dan betrekking hebben op
hoe iets wordt opgevat, of op hoe iets in de praktijk
wordt omgezet, of nog op de situaties waarin iets wordt
toegepast. De vriendelijkheid van je kind kan, bijvoor-
beeld, betekenen dat je kind vindt alles te moeten ac-
cepteren, dat het je nooit tegenspreekt om je niet te ont-
stemmen of om geliefd te kunnen blijven en dat het
vriendelijk blijft ook al doe je onhebbelijk. Je kind kan dan
geleerd deze inhouden bij te sturen. Vriendelijk zijn is
niet zomaar per definitie alles accepteren, is opkomen
voor iets zonder het contact met elkaar te willen scha-
den, is vriendelijk zijn zo het kan. De luisterbereidheid
van je, als ander voorbeeld, kan betekenen alles accep-
teren wat je wordt verteld, nooit aangeven hoe iets op
je overkomt en nooit afzien van te luisteren. Je kan dan
zelf leren deze inhouden bij te sturen. Luisterbereidheid
betekent niet zomaar met alles akkoord gaan wat je
wordt verteld, is aangeven waarmee je het zelf moeilijk
93
hebt en welke gevoelens het in je oproept, en is luisteren
zolang je niet wordt aangevallen.
Door deze schema's te veranderen kan wellicht op een
meer vlotte en constructieve wijze met elkaar omgegaan
worden, wat tegelijkertijd ieder tot zijn recht doet ko-
men en meer garanties biedt op het ontwikkelen van een
gezonde band. Dus schema's veranderen of bijsturen
kan een nieuwe mogelijkheid bieden.
Hiervoor gaven we al aan dat een schema soms een gun-
stige kleur of vorm kan krijgen. Dat de inhoud niet steeds
stabiel is en er soms ook tijdelijk enigszins anders kan uit-
zien. Deze kleur of het accent waarmee een schema ge-
tooid wordt kan dan te maken hebben met of draaien
rond iets wat je wil doordrukken, iets dat je wil verkrij-
gen, iets dat je wil vermijden of iets dat je wil bereiken.
Bijvoorbeeld, de vriendelijkheid van je kind kan een
dwingende inhoud krijgen. De zeldzaamheid ervan
maakt dat je deze vriendelijkheid nu zeker niet ongedaan
wil maken en je luisterbereid bijzonder groot wordt. De
vriendelijkheid van je kind kan ook een vragende vorm
aannemen. Tegen zulke vriendelijkheid kan je niet te-
genin gaan, zo kinderlijk spontaan. De vriendelijkheid
van je kind kan ook een buffer vormen tegen je om niet
op iets door te gaan. De lach en humor van je kind hou-
den je af. Tenslotte kan de getoonde manier van vrien-
delijk zijn een manier zijn om je gezonde luisterbereid-
heid en geduld mogelijk te maken, zonder druk, zonder
94
verleiding of zonder afleiding. Deze kleur hangt samen
met de momentele opstelling of de meer blijvende ver-
houding van je kind naar je toe.
Of omgekeerd van jezelf naar je kind toe. Zo kan je luis-
terbereidheid de vorm aannemen van alles te willen te
weten komen, of de vorm van je gaat me toch alles willen
vertellen en niets achterhouden, of de vorm van de focus
bij je kind te leggen zodat jezelf weinig kleur hoeft te be-
kennen, het gaat om jou niet om mij, of tenslotte de ge-
zonde vorm van hoogte te willen nemen van je kind om
passend te kunnen reageren, zonder druk, zonder verlei-
ding, of zonder afleiding. Ook hier kan deze vorm vanuit
je kind gewekt of meer vanuit je zelf geactiveerd.
Zo kan op zijn beurt de vorm bij je kind vanuit jezelf of
meer vanuit het kind zelf geactiveerd. Zo kan een willen
doordrukken, een willen verkrijgen of vermijden active-
ren als bescherming of ook een doordrukken als weer-
werk. Zo kan ook een willen bereiken een willen bereiken
activeren of toelaten.
Deze vorm of kleur waar te nemen bij een geactiveerd
schema, is vaak ook terug te vinden in andere schema's.
Bijvoorbeeld, in de vorm van openheid bij je kind of in de
vorm van je geduld bij je, bijvoorbeeld. Deze vorm of
kleur verwijst met andere woorden naar een geacti-
veerde kant of deel bij je kind of jezelf. Kant of deel dat
meerdere schema's mee geactualiseerde vorm geeft. Zo
95
worden telkens andere relationele kanten van de sche-
ma's geactiveerd : de opleggende, de vragende, de ver-
mijdende of de nastrevende kant. Meteen vinden we
een derde wijze om tot een meer gunstige omgang te
komen, welke kant je van iemand activeert. Deze kant
vormt op zich een basisschema dat eenzelfde kant bij
meerdere schema's kan activeren.
Schema's kunnen dus samen geactiveerd en elkaar zo
beïnvloeden dat bepaalde kanten ervan worden gewekt.
Activeer je bij elkaar niet de aanvallende, de hulpeloze,
de vluchtende, maar de actieve kant, dan kunnen tegelijk
meerdere geactiveerde schema's een gunstige expres-
sievorm aannemen. Naast een actieve vriendelijkheid
kan ook een actieve openheid opgemerkt. Naast een ac-
tieve luisterbereidheid kan een actieve geduldigheid be-
houden. Anders geformuleerd zien we een samengaan
van twee schema's, bijvoorbeeld, deze van luisterbereid-
heid en deze van een positief actief nastreven. Samen-
gevat betekent dit dat delen van een cognitief schema
activeren, of cognitieve schema's combineren twee
nieuwe mogelijkheden vormen.
Voor de vier vermelde wijzen van hoe het anders kan, zal
wellicht de moeilijkheid zijn er zelf toe te komen of el-
kaar toe te laten ertoe te komen. De nodige ervaringen
met gunstig gevolg zullen hiertoe dienen geboden. Ook
de nodige ruimte om deze gunstige gevolgen te kunnen
ervaren zal moeten voorzien worden.
96
Zo kan je er voor jezelf voor kiezen, of je kind helpen er
voor te kiezen, of nog er samen voor kiezen om een an-
der schema, bijgestuurde schema-inhoud, ander deel of
kant van schema-inhoud, of nog andere combinatie van
schema's te activeren. Dit kan je afspreken op de achter-
grond, en nadien opnieuw opvolgen wat lukte, wat nog
niet lukte, wat minder bruikbaar was, of wat best kan bij-
gestuurd. Ook wat op zich lukt, maar misschien minder
bruikbaar of gunstig is voor een vlot en constructief sa-
menspel.
Geef hierboven in de witte vakken één of meerdere cog-
nitieve schema's aan die je gemakkelijk wekt of die wor-
den gewekt en waaraan je wil werken.
Geef vervolgens in de bijpassende vensters aan wat je
hieraan wil veranderen.
97
Voorbeeld :
cognitief schema : discussie
Te veranderen :
schema ? overleg
inhoud ? elkaar laten uitpraten
deel ? niet alleen aan het woord,
niet woordeloos,
niet oppervlakkig,
van onderwerp veranderend,
wel om beurt en terzake
combinatie ? wederzijds rustig argumenteren
98
Kenmerkende ver-
schillen kinderen
Individuele verschillen en aanleg
Het is niet iets om de nadruk op te leggen. Toch kunnen
ouders wanneer ze kijken naar het gedrag en vooral de
gedragsstijl van hun kind zowat van bij het prille begin
verschillen opmerken met andere kinderen, met een
broertje of een zusje, of met andere kinderen van de-
zelfde leeftijd buiten het gezin.
Je kan als ouder deze opgemerkte individuele verschillen
willen negeren, of er tegen in gaan, om ze te willen ver-
anderen of ongedaan te maken. Je kan er ook mee reke-
ning trachten houden en de omgang met het kind hier-
aan trachten aan te passen. Het gaat hierbij niet zozeer
Kinderen kunnen in aanleg verschillen van elkaar.
Hoe als ouder op deze individuele verschillen
inspelen ?
99
om verschillen in wat het kind doet, of waarom het iets
doet, maar om het hoe van zijn gedrag. Dit is de eigen
kenmerkende wijze waarop het kind zijn interne wereld
en de buitenwereld ervaart en er op reageert. Kinderen
zijn nu eenmaal niet gelijk en hier kan best rekening mee
gehouden worden. Kinderen vertonen een wijde variatie
in hoe ze de omwereld benaderen en er op reageren.
Een deel van deze individuele verschillen wordt toege-
schreven aan de aanleg van het kind, een ander deel aan
de ervaringen die het kind opdoet en aan de omgang
met je. Of wat in aanleg gegeven is ook tot uiting zal ko-
men en in welke mate, zal veel afhangen van die opge-
dane ervaringen en je omgang. Alle redenen om hier
aandacht aan te besteden voor een gunstige ontwikke-
ling van je kind.
Je eigen gedragsstijl kan beter passen bij je kind, zodat
een kenmerk minder, of minder uitgesproken tot uiting
komt. Je gedragsstijl kan ook minder passen bij je kind,
zodat een in aanleg aanwezig kenmerk sterker tot uiting
komt en op termijn zich mogelijk als moeilijkheid of pro-
bleem aandient. Mogelijk wordt je gedragsstijl mee uit-
gelokt als reactie op je kind en zijn gedrag, en bevestigt
of stimuleert zo bepaalde kenmerken van de gedragsstijl
van het kind. Het is goed hier als ouder rekening mee te
houden om zo niet in een bepaalde ongunstige interac-
tiespiraal terecht te komen, waardoor je door je reactie
of tussenkomst net uitkomt bij wat je wou vermijden.
100
Type kinderen
Basisonderzoek naar aanlegkenmerken is gebeurd door
Thomas & Chess (1977, Temperament and Develop-
ment). Dit leidde tot het onderscheiden van drie type
kinderen. Ook al vertoonden alle kinderen op sommige
momenten hetzelfde gedrag, toch waren bepaalde kin-
deren meer geneigd sommige gedragswijzen meer te
vertonen. Zij vonden dat ongeveer 60 % van de kinderen
in één van volgende drie groepen valt :
Het makkelijke kind toont regelmatig eten, slapen en
ontlasting, toont een positieve benaderingsreactie in
nieuwe situaties, kan frustratie aan zonder veel drukte
te maken. Het past zich snel aan verandering aan, zoals
andere voeding of een nieuwe omgeving. Het vertoont
meestal een goede stemming en glimlacht vaak. De
meeste problemen die dit kind vertoont ontstaan wan-
neer het in situaties wordt geplaatst die een andere re-
actie vragen dan gewoon.
Het moeilijke kind is onregelmatig in eten, slapen en ont-
lasting. Het toont geen toenaderingsreactie in nieuwe si-
tuaties. Het zal gemakkelijk en luid wenen of woede-aan-
vallen krijgen bij frustratie. Het past zich slechts lang-
zaam aan nieuwe situaties aan en vereist meer tijd om
aan ander voedsel of een nieuwe omgeving te wennen.
Het vertoont vaak negatieve en uitgesproken stem-
101
mingsexpressies. De meeste problemen die dit kind ver-
toont hebben te maken met omgangswijzen en ver-
wachtingen vanuit de omgeving. Wanneer plots gecon-
fronteerd met een nieuwe situatie, is het gemakkelijk
van slag en geneigd weigerachtig of met verzet te reage-
ren.
Het langzaam startende kind toont een zekere regelmaat
in eten, slapen en ontlasting. Het toont een negatieve,
maar milde negatieve reactie in nieuwe situaties, die kan
overkomen worden bij herhaalde presentatie. Het past
zich moeilijk aan nieuwe situaties aan. Het is afwachtend
en komt slechts langzaam op gang, zonder uitbundig-
heid. Problemen die dit kind vertoont variëren naarge-
lang andere kenmerken die het vertoont, het hem of
haar moeilijker maken.
Er zijn met andere woorden tempo, gradatie en afbake-
ningsverschillen in opnemen van, reageren op en zich
aanpassen in situaties. De vraag kan gesteld hoe open en
toenaderend of nabij staat het kind tegenover de buiten-
wereld of hoe gesloten en afwerend of afstandelijk staat
het tegenover die buitenwereld. Hoe erg is de binnen-
wereld nog vrij en in rust, of reeds bezet en in actie. Hoe
snel kan een wissel optreden in die binnenwereld ? Hoe
erg is het kind geneigd tot die wissel ? Hoeveel verschil
kan het aan tussen buitenwereld en binnenwereld ? Is
de buitenwereld prominent, of is dit de binnenwereld ?
102
Inspelen op individuele verschillen
Door in de omgang met het kind rekening te houden met
deze kenmerkende verschillen in tempo, gradatie en af-
bakening kan meer passend op de aanleg van het kind
ingespeeld worden. Dit zonder de keerzijden ervan tot
expressie te laten komen. Bijvoorbeeld, plotse, onver-
wachte en onvertrouwde veranderingen kunnen een
verzets- en afwerende emotionele reactie uitlokken bij
bepaalde kinderen. Door moeite te doen om tijdig, aan-
gekondigde en reeds vertrouwd gemaakte veranderin-
gen stapsgewijs in te voeren kan het kind ook mentaal
en emotioneel volgen en zich blijven openstellen en na-
bijheid en toenadering vertonen. Buitenwereld en bin-
nenwereld kunnen hierbij best hand in hand gaan. Zo
wijst onderzoek uit dat aanlegkenmerken bepalend kun-
nen zijn voor het ontstaan van probleemgedrag bij be-
paalde disciplineringswijzen van ouders.
Ouders van kinderen die de neiging hebben erg gevoe-
lig te zijn en die als moeilijk overkomen, kunnen op vol-
gende wijze op hun kind inspelen :
° biedt het kind activiteiten die rustgevend zijn, zoals
vertellen, massage, warm bad en waterspelen;
° herken tekenen die aangeven dat de intensiteit van
iets en de bijhorende spanning toenemen;
° help het kind zelf deze tekenen van intensiteit en
spanningstoename opmerken;
° wend humor aan om de spanning te verminderen;
103
° leer het kind van een rust- en adempauze in te lassen
om zichzelf tot rust te brengen;
° vermijd van te krachtig te reageren, verkies rustige,
duidelijke en korte feedback;
° tracht zo kalm en geduldig mogelijk te blijven, en
koester niet te hoge verwachtingen tegenover het
kind.
Ouders van kinderen die de neiging hebben ongevoelig
te zijn voor je appèl en als trage starters overkomen,
kunnen op volgende wijze op hun kind inspelen :
° zorg voor duidelijke terugkerende patronen;
° bereid het kind voor door afwijkende plannen vooraf
te bespreken;
° verwittig tijdig voor de overgang van de ene activiteit
naar de volgende;
° geef tijd om de ene activiteit te beëindigen vooraleer
de andere te beginnen;
° wees bewust van het aantal veranderingen en beno-
digde overgangen en beperkt ze tot een minimum;
° geef zoveel tijd als nodig is, zonder druk aan te wen-
den;
° schenk aandacht aan tekenen van overstimulatie.
Aanlegkenmerken
Aan de basis van de groepering in type kinderen werd in
hetzelfde basisonderzoek van Thomas & Chess een ne-
gental aanlegkenmerken gevonden :
104
° activiteitsniveau : dit is de mate van actief zijn van het
kind in het algemeen. Zit het kind niet stil ? Is het moei-
lijk het kind te verluieren om die reden ? Is het kind blij
van te zitten en rustig om zich heen te kijken ? Of heeft
het moeilijkheden met stilzitten ? Is het kind voortdu-
rend in beweging ? Of verkiest het kind zittende rustige
activiteiten ?
° afleidbaarheid : de mate van concentratie en aandacht-
geven voor een activiteit waarvoor niet onmiddellijk in-
teresse. Hoe gemakkelijk interfereren externe prikkels
met aanwezig gedrag. Is het kind snel afgeleid door ge-
luid en licht terwijl het drinkt ? Is het kind gemakkelijk te
troosten wanneer opgewonden door het aanbieden van
een andere activiteit ? Wordt het kind gemakkelijk afge-
leid wanneer het iets vertrouwds doet ? Hoge afleid-
baarheid wordt als gunstig ervaren wanneer het kind ge-
makkelijk van een ongewenst gedrag kan loskomen en
ongunstig ervaren wanneer het belet iets af te werken.
° emotionele intensiteit : is het energieniveau van een
reactie, positief of negatief. Reageert het kind krachtig
en luid op alles, ook relatief kleine gebeurtenissen ?
Toont het kind plezier of uitgesproken onrust en drama-
tiek ? Of wordt het kind stil wanneer opgewonden ? Dit
kind bewerkstelligt meer het vinden van bevrediging.
Het kan dieper iets aanvoelen en meer opluchting verto-
nen in verhouding tot andere kinderen. Het kind kan erg
uitputtend zijn voor zijn omgeving.
105
° regelmaat : refereert naar de voorspelbaarheid van bi-
ologische functies als eten en slapen. Heeft het kind hon-
ger en slaap op voorspelbare tijdstippen ? Of is het kind
onvoorspelbaar op vlak van eetlust en moeheid ?
° prikkelgevoeligheid : is de mate van gevoeligheid voor
fysische prikkels. Hoeveel stimulatie (geluid, smaken,
aanraking, temperatuurverschil) is nodig om een reactie
van het kind uit te lokken ? Reageert het kind positief of
negatief op specifieke geluiden, of hun intensiteit ?
Heeft het kind een uitgesproken voorkeur voor bepaald
voedsel, of eet het zowat alles ? Reageert het kind posi-
tief of negatief op contact met sommige kledingsstof-
fen ?
° sociabiliteit : is de mate van toenadering of terugtrek-
king in een nieuwe situatie of tegenover onbekenden.
Zoekt het kind toenadering in nieuwe situaties en tegen-
over nieuwe personen ? Of vertoont het kind aarzeling
of weerstand in de buurt van nieuwe situaties of men-
sen ? Blijft het kind dicht bij vertrouwde personen ?
° aanpasbaarheid : is hoe gemakkelijk het kind zich aan-
past aan overgangen en veranderingen, zoals het over-
schakelen op een nieuwe activiteit. Heeft het kind moei-
lijkheden met veranderingen in routines ? Heeft het kind
lange tijd nodig om zich goed te voelen in nieuwe situa-
ties ? Merkt het snel veranderingen op en is het er ge-
voelig voor ?
106
° doorzetting : is hoe lang het kind volhoudt met een ac-
tiviteit wanneer er obstakels zijn. Werkt het kind door als
het kind moeilijkheden ervaart ? Kan het kind wachten
om zijn behoeften te kunnen voldoen ? Reageert het
kind erg wanneer onderbroken bij een activiteit ? Roept
het kind zijn omgeving ter hulp ?
° stemming : als neiging om op de buitenwereld te rea-
geren voornamelijk op een positieve of negatieve wijze.
Focust het kind op de positieve kanten ? Is het kind voor-
namelijk in een positieve stemming ? Of focust het op
de negatieve kanten ? Is het kind over het algemeen ern-
stig, analyseert en evalueert het situaties grondig ?
Recentelijk werd veel onderzoek gedaan naar het
aanlegkenmerk gedragsremming. Vooral werd nage-
gaan wat haar invloed was op latere leeftijd. Gedrags-
remming uit zich in voorzichtig, onzeker en afstande-
lijk gedrag vooral in een niet vertrouwde omgeving.
Bij kinderen met gedragsremming als aanleg voor-
spelde het een gereserveerde persoonlijkheid op vol-
wassen leeftijd.
Het lijkt een stabiele aanleg met een grotere kans op
beperkte sociale omgang en onzeker reageren later.
Het resultaat is een meer gereserveerde persoonlijk-
heid en een beperkt aantal emotionele relaties en
contacten met vrienden en familie. Dit is waar de
voorkeur aan wordt gegeven zonder dat dit als pro-
107
Als ouder kan je veelal niet zozeer iets doen aan de aan-
leg om op een bepaalde wijze met iets om te gaan. Zoals,
bijvoorbeeld, expressief wenen wanneer iets niet ver-
loopt zoals verhoopt. Of, bijvoorbeeld, overdreven actief
zijn.
Wel kan je in je reactie met die aanleg rekening houden.
Ook kan je het kind helpen met zijn aanleg om te gaan.
Je reactie kan je hierbij dan tot hulp maken voor het kind.
Vooral kan je er op letten niet emotioneel te reageren
omwille van de eigenheid van je kind. Je kan trachten er
rationeel mee om te gaan en je kan trachten er mee om
te leren gaan. Eerder dan teleurgesteld of boos te zijn en
strafferig te reageren, kan je hoopvol zoeken naar de
beste omgangswijze voor jezelf en voor je kind. Zo kan je
je kind helpen een positief zelfbeeld en zelfwaardege-
voel te ontwikkelen, eerder dan aan de basis te liggen
van een negatief zelfbeeld en veel zelftwijfel en -kritiek
omwille van een bepaalde aanleg en de expressie ervan.
voorkeur aan wordt gegeven, zonder dat dit noodza-
kelijk als problematisch wordt ervaren.
Het wijst op biologisch individuele verschillen of aan-
leg in de manier waarop emotioneel en gedragsmatig
wordt omgegaan met de omwereld. Dit blijkt samen
te gaan met verschillen in neurologische processen.
108
Bijvoorbeeld, je kan rustig trachten reageren op de uit-
gesproken gevoeligheid van je kind. En je kan je kind le-
ren dat het gemakkelijk overgevoelig op iets reageert en
vervolgens trachten met dit gegeven rekening te hou-
den, om zo minder extreem gevoelig iets op te pakken
en op deze gevoeligheid minder extreem te reageren. Ik
weet dat ik gemakkelijk ween en in paniek ben. Ik hoef
niet steeds iedereen in die mate te alarmeren. Ik doe dit
gemakkelijker en meer dan andere kinderen, ik kan mis-
schien van hen leren.
Een aanlegkenmerk is geen synoniem voor een stoornis.
Zo zijn het activiteitsniveau, afleidbaarheid en doorzet-
ting normale aanlegkenmerken, maar zijn hyperactivi-
teit, onaandachtzaamheid en impulsiviteit mogelijk teke-
nen van de ontwikkelingsstoornis ADHD. ADHD vraagt
verder specifiek gedurende minstens zes maand ken-
merkend gedrag op twee of meer vlakken.
Herkennen bij je kind
Stip aan wat je bij je kind herkent :
109
Kiezen
Nooit eerder heb je als jongere zoveel keuzemogelijkhe-
den gehad. Nooit eerder heb je als jongere door dit aan-
bod meteen ook zoveel keuzes moeten maken.
Als jongere tracht je wel eens niet te moeten kiezen of je
keuzes uit te stellen. En zo niets te moeten missen en
van alles te kunnen genieten.
Als jongere maak je naar het aanvoelen van je omgeving
soms te gemakkelijk keuzes en te snel.
Kiezen is niet gemakkelijk.
Je kan best je keuze langs alle kanten bekijken.
JONGERENTHEMA
110
Soms merk je dat je je keuzes niet volhoudt en verkiest
op basis van wat je ervaart een andere keuze te maken.
Soms geef je de voorkeur aan keuzes op korte termijn.
Een keuze heeft heel wat implicaties, zo stel je vast. Het
betekent ook dat de andere keuzemogelijkheden wor-
den losgelaten. De kansen die zij inhielden, blijven met-
een achterwege.
Aan keuzes maken zijn heel wat kanten
Als jongere word je vaak voor een keuze gesteld, wat te
kiezen hier en nu of welke verdere richting uit te gaan.
Of je wordt met een moeilijkheid geconfronteerd, of met
een onbevredigende situatie.
111
Je kan dan een keuze maken of een oplossing zoeken.
Vooraleer deze uit te voeren kan het nuttig zijn ze eens
van alle kanten te bekijken. Zo kan je je een beter idee
en beeld vormen. Zo kan je ook ontdekken of wat je kiest
of zoekt tegemoet komt aan jezelf. Of je zult uitkomen
bij wat je verhoopte en wat dit allemaal vraagt. Of wat je
verkoos een deel wordt van het probleem of een ele-
ment vormt van de oplossing. Ook van wat los te moeten
laten en op te geven.
Je kan dan jezelf helpen door een swot-analyse uit te
voeren. Swot staat voor naast elkaar aandacht besteden
aan strengths, weaknesses, opportunities en threats. In
het Nederlands, opeenvolgend aandacht voor sterkten
en voordelen, zwakten en nadelen, mogelijkheden en
kansen, risico's en gevaren. Je kan zo een analyse uitvoe-
ren voor wat je keuze of oplossing inhoudt voor je op ra-
tioneel-reëel vlak, op emotioneel-verhoudingsvlak en op
dynamisch-behoeftematig vlak. Je kan deze drie vlakken
bekijken voor jezelf, maar ook voor de anderen die op je
betrokken zijn, of nog voor het geheel van je beiden. Je
kan dit alles bekijken op kortere termijn, maar ook op
langere termijn.
Zo krijg je een mooi overzicht in beeld en kaart gebracht,
dat je toelaat je keuze of oplossing te onderbouwen en
te bevestigen. Maar ook vast te stellen waar de nega-
tieve aspecten zich bevinden van je keuze of oplossing,
zodat je kan zoeken ze erin weg te werken. Maar je ook
112
toelaat te beslissen van je keuze of oplossing beter los te
laten en te opteren voor een andere keuze of oplossing
die deze mindere kanten niet in zich houdt. Door zo een
analyse kan je ook beter zicht krijgen op wat voor je be-
langrijk en waardevol is, zo kan je jezelf beter leren ken-
nen en zo uitvinden waar je heen wilt.
Zo riskeer je ook niet enkel oog te hebben voor de plus-
punten, maar geef je ook aandacht aan de minpunten,
zoals de mogelijke neveneffecten. Zo schenk je niet en-
kel aandacht aan de resultaten maar ook aan de gevol-
gen. Zo ben je ook correct voor jezelf en voor anderen
bij communicatie. Zo behoud je een realiteitsgerichte
no-nonsense opstelling, zonder de dingen op iets vast te
pinnen. Zo kom je tot een perspectieven opstelling, met
niet enkel wat was en is of de sterkten en zwakten, maar
ook met wat kan of de kansen en bedreigingen.
113
een voorbeeld :
op mezelf blijven
biedt me wel een dosis vrijheid (+)
maar betekent me nu en dan eenzaam voelen (-)
hierdoor ontsnap ik aan mijn angst voor verlating en
scheiding (->)
maar houd ik mijn bindingsangst in stand (<-)
nog een voorbeeld :
genotsmiddelen
bieden me best wel een beter gevoel (+)
maar kosten me wel heel wat geld (-)
ze laten me toe gemakkelijker contact te leggen (->)
ik vrees evenwel er afhankelijk van te worden en niet zon-
der te kunnen(<-)
114
Op die manier kan je ook voorgestelde keuzen en oplos-
singen van anderen naar je toe bekijken. Zo laat je je niet
enkel leiden door een gunstige voorstelling van sterkten
en mogelijkheden, maar vraag je ook aandacht voor
zwakten en risico's. Hierbij kan je dan eventueel vaststel-
len dat de ander deze laatste voor je achterwege laat of
verbergt en dat je die dan beter zelf vooraf kan invullen.
Zo krijg je je eigen mogelijke keuzen en oplossingen,
mooi naast die van zo veel mogelijk anderen. Zo heb je
stilaan keuze te over.
Aandacht kan je er aan schenken bij voorkeur niet eerst
tot een definitieve keuze of oplossing te komen en ze
dan te onderbouwen met pro's en contra's. Maar uit-
gaande van je beeldvormende analyse te komen tot een
keuze of oplossing.
Zo je dit samen met anderen doet kan wellicht op meest
medewerking gerekend worden zo ieder evenwaardig
aan dit proces kan deelnemen en niet enkel aandacht
wordt besteed aan wat meevalt, maar ook evenwichtig
de keerzijde wordt bekeken.
Bij keuzes kan je je goed voelen, ze kunnen gepaard gaan
met een prettig denken. Bij keuzes kan je je ook minder
goed voelen, ze kunnen gepaard gaan met een onprettig
denken. Niet steeds kan je zomaar achterhalen waar
deze gevoelens en gedachten vandaan komen. Een
SWOT-analyse kan je hierbij helpen.
115
116
Hoera, ik kan kiezen !
Wat het
metacognitief niveau
voor je kan doen
Hoera, ik kan kiezen !
Niet samenvallen met wat is, niet samen-
vallen met jezelf, niet samenvallen met
wat je doet. Beschikken over een hoger of
metaniveau. Kunnen weten wat is, kunnen
kennen van jezelf, kunnen benoemen wat
je doet. Op dit cognitief tussenniveau van
weten, kennen en benoemen, andere mo-
gelijkheden kunnen weten, kennen en be-
noemen. Dit vanuit een hoger niveau. Dit
meta ken- of cognitief niveau laat toe voor-
aleer iets om te zetten in het reëel niveau
en te doen langsheen het tussenniveau te
lopen en daar in de galerij van mogelijkhe-
den degene te zoeken met de meeste mo-
gelijkheden.
meta
bete-
kent op
een ho-
ger of
tussen-
niveau
cognitief
bete-
kent
kennen
of we-
ten
Als jongere kan je het gevoel ontwikkelen te kunnen
kiezen.
Dit kan door inschakeling van een meta kenniveau.
JONGERENTHEMA
117
Op deze wijze kunnen automatische keuzes en verbin-
dingen, als wat je met wat in verband brengt, worden
omgevormd tot bewuste keuzes en gewilde verbindin-
gen en betekenissen. Dit mogelijk vanuit een ervaren dat
wat zich automatisch aandient, niet de gewenste resul-
taten oplevert en niet bijdraagt tot het bereiken van de
aanwezige doelen. Op deze wijze kan ofwel wat je na-
streeft gewijzigd, ofwel het wat, hoe, waar, wanneer, of
wie gewijzigd als betekenis. Zodat meer resultaat kan be-
komen worden.
een voorbeeld :
Ik heb graag dat anderen met me rekening houden. Ik
tracht dit doel te bereiken door achter anderen aan te lo-
pen en hen voortdurend te herinneren aan mijn bestaan
en mijn voorkeur. Ik kan trachten dit schijnbaar overdre-
ven doel los te laten en er naar te streven dat sommige
anderen enigszins en op specifieke terreinen met me re-
kening houden. Ik kan ook trachten voorop te lopen in
plaats van achter de anderen aan. Door het voortouw te
nemen is het aan hen om voor zich op te komen en mij bij
te sturen.
Meer weten
Dit weten van wat is voor ons kan uitgebreid naar wat is
voor de ander. Het weten wie we zijn, kan uitgebreid
naar wie de ander is. Het weten wat we doen, kan uitge-
breid naar wat de ander doet. Ook op dit tussenniveau
118
van weten, kennen en benoemen voor de ander, kunnen
dankzij het metaniveau andere mogelijkheden voor wat
voor de ander kan zijn, wie hij kan zijn en wat hij kan
doen onderkend worden en verkozen worden. Van hier-
uit kunnen dan signalen naar de ander gegeven worden
met het oog op wat voor die is, wie die is en wat die hoe
doet.
Dit weten wat voor me is en wat voor de ander, kan uit-
gebreid naar wat voor ons samen is. Het weten wie ik
ben en wie de ander, kan uitgebreid naar wie we voor
elkaar zijn. Het weten wat ik doe en wat de ander doet,
kan uitgebreid naar wat we naar elkaar toe doen. Ook op
dit tussenniveau van gezamenlijk weten, kennen en be-
noemen voor de bestaande relatie, kunnen dankzij het
metaniveau andere mogelijkheden voor wat voor ons
kan, wie we voor elkaar kunnen zijn en wat we voor el-
kaar kunnen doen, onderkend worden en verkozen wor-
den. Op die wijze kunnen automatische relatiekeuzes
en -verbindingen worden omgevormd tot bewuste rela-
tiekeuzes en gewilde verbindingen. Dit mogelijk vanuit
een ervaren dat wat zich automatisch aandient niet de
gewenste resultaten oplevert en niet bijdraagt tot het
bereiken van de aanwezige relatie-objectieven. Op deze
wijze kunnen ofwel de doelen gewijzigd, ofwel het wat,
hoe, waar, wanneer, of wie gewijzigd, zodat meer resul-
taat kan bekomen worden.
119
Het verhelderen van een bestaande relatie kan vaak
door vanuit het wat, wie en hoe van een relatie, het on-
derliggend relatie-objectief te achterhalen. Zo kunnen
verschillende soorten van relaties onderkend worden.
Gaat het om een afhankelijkheidsrelatie, een vertrou-
wensrelatie, een liefdesrelatie, een zakelijke relatie, een
autoriteitsrelatie, een verkenningsrelatie, een samen-
werkingsrelatie, enzomeer. Ook een samengaan van en-
kele van deze relatietypes in één relatie is mogelijk. Van-
uit deze vaststelling kan dan nagegaan worden of dit ge-
vonden objectief ook het gewenste objectief is. Of kan
nagegaan of het objectief oké is, maar het in de uitvoe-
ring niet bereikt wordt, of er van afgeweken wordt.
120
een voorbeeld :
Een relatie van twee jongeren kan voor hen
de vorm aannemen van een verkenningsrela-
tie zonder vaste plannen.
De vraag kan gesteld of elementen uit andere
relatievormen, zoals een autoriteitsrelatie,
hier een plaats hebben. De tijdelijkheid en de
vrijheid binnen deze relatie blijken dan in het
huidig stadium essentieel te zijn met het oog
op het garanderen van een verkenningsrela-
tie. Op een later moment zo beiden hieraan
toe zijn kan dan gekozen worden voor een an-
dere relatievorm.
Wat is, wie elk is, wat elk doet binnen de re-
latie kan dan in verhouding gebracht worden
met het huidig door beiden ervaren en aan-
vaard relatieperspectief.
nog een voorbeeld :
De relatie volwassene-jongere vormt in de re-
gel een afhankelijkheidsrelatie en een ver-
trouwensrelatie met het oog op de ontwikke-
ling van de jongere.
De vraag kan terecht gesteld of dat van deze
relatievorm afwijken, zoals bij verwaarlozing
of misbruik, niet een ernstig probleem doet
verschil-
lende re-
latiety-
pes :
afhanke-
lijkheids-
relatie,
vertrou-
wensre-
latie,
liefdes-
relatie,
zakelijke
relatie,
autori-
teitsrela-
tie,
verken-
ningsre-
latie,
samen-
wer-
kings-
relatie,
enzo-
meer.
121
ontstaan, omdat het de vertrouwensrelatie in het ge-
drang brengt en de afhankelijkheidsrelatie doet toene-
men.
Op basis van deze vaststellingen kunnen dan de zich op-
dringende wijzigingen aangebracht worden.
Geen slachtoffer
Het beschikken over dit metaniveau, maakt dat we niet
samenvallen met wat is of met wat we hierover weten,
maar de mogelijkheid hebben wat is onder de loep te ne-
men. Wijzigingen of veranderingen aan te brengen, zo-
wel aan de objectieven, als aan hun uitvoering. Hierdoor
beschikken we over een observatie- en een sturingsmo-
gelijkheid. We kunnen volgen of we binnen onze per-
spectieven blijven en bijsturen, maar we kunnen tevens
onze perspectieven wijzigen en op dit niveau bijsturen.
Zo behouden we voldoende vrijheidsgraden en hebben
we meerdere beslissings-, keuze- en zijnsmogelijkheden.
Dit maakt dat we niet zomaar slachtoffer zijn van ons
handelen, maar dat wij bij problematisch handelen op
elk moment in staat zijn, zo we willen, tot overzien en tot
ingrijpen. Problematisch handelen, zoals elk handelen,
ontstaat niet zomaar uit het niet. Er gaan gebeurtenissen
en processen aan vooraf, waarop we telkenmale kunnen
ingrijpen wanneer we willen. Door zicht te krijgen op die
gebeurtenissen en processen en op de impliciete keuzes
122
en beslissingen die erbij gemaakt worden, kan stilaan
meer controle verworven. Gebeurtenissen en situaties
kunnen worden vermeden en bij de processen kan zo ge-
wenst een negatieve beslissing worden genomen of een
andere keuze worden gemaakt, onder meer door de ne-
gatieve gevolgen onder ogen te zien. Zodat het gedrag
niet tot stand komt of een andere richting uitgaat. Willen
we toch uiting geven aan wat bij ons leeft, dan kunnen
we leren hoe dit best te doen zonder in problemen te
geraken.
een voorbeeld :
Iets eindigt telkens in gebruik van geweld.
Wanneer telkens iets eindigt in geweld, kunnen zulke si-
tuaties worden ontweken en kan door het denken, het
voelen en het zich voorstellen vooraf bij te stellen, anders
worden gereageerd. Willen we op een of andere wijze
iets uiten of een objectief bereiken, dan kunnen we dit op
een sociaal vaardige en niet problematische wijze.
Dit betekent dat iemand niet het slachtoffer dient te
worden van zijn eigen gedrag en de situationele en dy-
namische gedragsprocessen die hieraan vooraf gaan. Ie-
mand kan leren, zonodig met de hulp van anderen, vat
en controle te krijgen op elk van deze opeenvolgende
elementen in het inhoud en het vormgeven aan zijn ge-
drag.
123
Meer zelf sturen
Vooral sommige jongeren merken meegesleept te wor-
den door hun eigen impulsieve reactie, door situaties en
gebeurtenissen, door hun innerlijk krachtenspel. Ze mer-
ken nadien ergens uit te komen waar ze zichzelf niet
goed bij voelen en wat helemaal niet hun voorkeur, hun
bedoeling of hun idee was. Het gaat dan allemaal te snel
en te vlot, als meegesleurd of gesleept door
de stroom van aanwezige krachten. Alles
gaat vlot en vanzelf alsof gedragen, maar
niet gestuurd door zichzelf. Eerst komt het
handelen, pas dan het beeld, en het zicht
erop.
Aan jongeren kan dan geleerd worden eerst
een stopmoment in te bouwen. Vervolgens
een beeld-, voel- en denkmoment. Pas als
die voldoende ingevuld zijn een expressie-
en actiemoment en niet zozeer een reactie-
moment. Bij voorkeur in de zin van wat wil
ik zelf ook, eerder dan wat lokt iets of ie-
mand uit.
Aan deze jongeren kan geleerd worden hun
handelen te sturen door pas iets te doen zo
ze zichzelf hiertoe vooraf een verwoorde
opdracht geven. En niet de situatie, de an-
een
stop-
mo-
ment
een
beeld-,
voel- en
denk-
mo-
ment
ver-
woorde
op-
dracht-
mo-
ment
expres-
124
deren, de groep, de aanwezige verwachtingen, opdrach-
ten, eisen, bevelen of vanzelfsprekendheden het te laten
overnemen.
Volwassenen kunnen hen hierbij helpen
door in een eerder neutrale of zo moge-
lijk relevante gedragssituatie, eerst
luidop te spreken voor de jongere en de
nodige instructies te geven. Vervolgens,
nadat dit eerste lukt, de jongere luidop
voor zichzelf te laten spreken en zichzelf
de nodige opeenvolgende instructies te
laten geven. Zo dit weer voldoende lukt
de jongere te laten oefenen met innerlijk
voor zich te spreken en zichzelf de nodige
opeenvolgende instructies te geven. De
jongere kan hierbij geleerd worden zijn
terugkoppelkringen voldoende kort te
houden zodat het zien-luisteren-denken-
doen voldoende voeling kan houden met
de aanwezige realiteit.
Zo kan via innerlijke spraak een stapsgewijze eigen en
verwoorde sturing en controle ontstaan. Vooral de ver-
woorde sturing moet zorgen voor de nodige bewustheid,
de nodige keuze- en beslissingstijd, de nodige tussen-
stappen en de nodige persoonlijke betrokkenheid.
luidop
spreken
voor de
jongere
luidop
spreken
van de
jongere
voor zich-
zelf
stil spre-
ken van
de jon-
gere voor
zichzelf
125
Zo is het handelen niet langer prikkelge-
stuurd, door momentane prikkels die van
buiten of binnen komen, maar wordt het in-
formatiegestuurd. Ik bouw informatie op uit
de aanwezige prikkels en zoek ze zonodig
actief zelf en wendt deze informatie aan om
mijn handelen in te vullen. Ik kan dan wat
gebeurt en wat ik doe in de realiteit op men-
taal vlak dubbelen, volgen en sturen via ge-
dragsmonitoring en -oriëntatie. Ik kan zo de
aanwezige processen zelf bewaken en stu-
ren.
prikkel-
ge-
stuurd
infor-
matie-
ge-
stuurd
126
Zelftest
Kan je kiezen ?
Hoe kom je aan keuzemogelijkheden ?
Weet je meer ?
Hoe kom je meer te weten ?
Ben je geen slachtoffer ?
Hoe kan je voorkomen slachtoffer te worden ?
Kan je jezelf sturen ?
Hoe kan je jezelf sturen ?
127
Je kan kiezen
Keuze als engagement
Een kind is soms moeilijk tot een bepaald handelen te
bewegen. Dit kan komen omdat het kind niet vanuit zich-
zelf overtuigd is en zelf geen motieven vindt om zo te
handelen. Dit kan ook komen omdat de druk die het van
je ervaart bij het ontbreken van eigen aansporing een
omgekeerde uitwerking heeft. In plaats van iets te doen
omdat jij overtuigd bent van het nut of belang, gaat het
kind hiertegen in. Bijvoorbeeld, omdat het je druk niet
Als ouder zeg je soms: ‘Je kan kiezen!’
Meestal bedoel je dat er niet meer kan gekozen wor-
den.
Wat als je echt liet kiezen.
128
neemt, of door zijn weigering wil duidelijk maken dat hij
zo niet aangespoord wil worden en herhaling wil trach-
ten voorkomen door je te ontmoedigen.
Dit gevoel van druk kan je voorkomen door het kind keu-
zes aan te bieden. Zo krijgt het kind de mogelijkheid van
te kiezen. Hij of zij kan zo, maar ook zo, iets anders. Door
keuzes aan te bieden spreek je je kind aan. Je loopt het
niet voorbij. Je legt niets op.
Door het te laten kiezen vraag je meteen om een enga-
gement voor zijn keuze. Neen, dit of zo niet. Ja, dit of zo
wel.
Eigen keuze
Een andere situatie is dat het kind spontaan kiest voor
de meest voor de hand liggende reactie. Het kind rea-
geert dan mogelijk automatisch of impulsief op een situ-
atie. Zijn reactie wordt dan mogelijk uitgelokt of bepaald
door de situatie zelf, en niet door hem- of haarzelf. Het
kind reageert, bijvoorbeeld, met onvriendelijkheid wan-
neer men het onvriendelijk benadert. Of het kind loopt
bij wijze van regel voorbij alles wat een zekere inspan-
ning vergt. Of het kind tracht te ontsnappen aan alles
wat een mislukking voor hem of haar zou kunnen inhou-
den.
129
De inbreng van het kind zelf ontbreekt dan. De realiteit
of aanwezige gewoonten bepalen dan zijn reactie. Er is
geen denkmoment dat het kind tot een ander gedrag
zou kunnen bewegen.
Ouders kunnen dan een kind tot iets anders bewegen
door een keuze voor te stellen. Onmiddellijk reageren
zoals zowat gewoon, of eerst zoeken naar de best moge-
Recent onderzoek aan de Ohio State University laat
zien dat vaak niet de meest optimale keuze met het
meeste kans op succes wordt gemaakt op basis van
aanwezige kennis. Andere gemaakte keuzes kunnen
bijgevolg niet toegeschreven worden aan het niet
kennen van een betere oplossing. Er wordt eerder
gekozen op basis van een 'onderbuikgevoel', een ge-
woonte of wat de vorige keer werkte in plaats van op
wat werd geleerd.
Er is een spanning tussen handelen vanuit een statis-
tisch perspectief en vanuit wat de laatste tijd goed
ging. Het kost waarschijnlijk meer mentale energie
en planning om altijd beslissingen te nemen op basis
van kennis. Ook zijn de voordelen van de beste stra-
tegie niet altijd even duidelijk als succes met slechts
een klein percentage toeneemt.
130
lijke respons. Vervolgens de keuzemogelijkheden tegen-
over elkaar afwegen en tenslotte een bewuste keuze
maken.
Niet altijd zal het kind een andere mogelijke reactie kun-
nen bedenken die aansluit bij wat het kind zelf voelt,
denkt en wil. Als ouder kan je dan hierbij helpen door zelf
een of enkele andere reactiemogelijkheden voor te stel-
len en je kind of samen met je kind dan te laten zoeken
naar mogelijke argumenten voor deze of gene reactie,
naar wat aansluit bij hem- of haarzelf, zijn gevoel, den-
ken en verlangen.
Veilige keuze
Kinderen die erg drempelend zijn, kan je voor de keuze
stellen alles te houden zoals het is, kiezen voor het ge-
kende, kiezen voor gewoonte, of kiezen voor het andere,
kiezen voor het nog ongekende, kiezen voor het niet ge-
bruikelijke.
'Je kan bij mama blijven, dan moet je geduld hebben
want ik praat nu even met mijn vriendinnen. Of je kan tot
bij die kinderen gaan, dan ontdek je misschien nieuwe
speelkameraadjes.'
Soms krijgt het vertrouwde en gebruikelijke snel en ge-
makkelijk de overhand. Herkenbare en voorspelbare din-
gen worden dan in het kind geactiveerd, samen met een
131
gevoel aan veiligheid. Dit kan het kind er gemakkelijk toe
brengen zich hiertoe te beperken.
De nieuwsgierigheid van het kind kan evenwel ook geac-
tiveerd, samen met de behoefte er bij te horen en niet
uitgesloten te zijn. Deze behoeften van het kind kunnen
zo mogelijk aangesproken om voorbij zijn eerste veilige
keuze te komen. Vooral ook zo zijn tweede keuze ook als
veilig kan overkomen, lukt dit wellicht gemakkelijker.
Stap voor stap zetten, kan hierbij helpen. Eerst even
wennen aan de nieuwe situatie, veilig bij mama, vanuit
de gewonnen veiligheid voorzichtige stappen zetten tot
bij de andere kinderen.
Sommige kinderen blijven het moeilijk hebben zolang
mama in de onmiddellijke buurt is haar te lossen en blij-
ven een afhankelijk kindgedrag tonen. Zodra de afstand
groter is, of mama uit het onmiddellijk blikveld is, kan ge-
makkelijker een ander meer onafhankelijk gedrag bij het
kind geactiveerd. Zolang mama in de buurt, blijft een
'kind-zijn'-schema geactiveerd. Zodra mama uit de buurt
kan een 'groot-zijn'-schema geactiveerd. In het eerste
schema komt vooral kwetsbaarheid aan bod. In het
tweede schema wordt vooral weerbaarheid aangespro-
ken.
Keuze voor veiligheid
Een kind kan naar buiten toe de indruk willen wekken dat
132
alles goed met hem of haar gaat. Zo maakt het anderen
niet ongerust. Zo lukt het er misschien voor een tijdje in
ook zichzelf niet ongerust te maken. Het stapelt dan zijn
gevoelens op en verbergt ze. Het risico is dat het kind
zich afschermt en isoleert. Het kind kan zich dan niet be-
grepen of miskend voelen. Het kind ervaart dan weinig
respect en zelfrespect. Het kind verliest alzo aan sponta-
niteit omdat zijn moeilijkheden niet echt aangepakt wor-
den en hem of haar voortdurend of herhaaldelijk bezig
houden.
Het kind kan evenwel geholpen worden zich te uiten zo
pijnlijke gevoelens te ervaren bij een probleem. Zo kun-
nen anderen gealarmeerd worden en zich betrokken
voelen. Zo kan het kind zelf wakker geschud. Het kind
kan dan aanwezige gevoelens ontladen en ze delen met
de omgeving. Het kind kan zich dan openstellen en er bij
blijven horen. Het kind kan zich zo begrepen en gesteund
voelen. Het ervaart dan respect en zelfrespect. Het kind
kan alzo een belangrijk deel van zijn spontaniteit hervin-
den omdat er aandacht is voor zijn moeilijkheden, zodat
ze kunnen opgelost of overwonnen.
Het kind kan duidelijk gemaakt steeds de keuze te heb-
ben zo het met een probleem te maken krijgt en pijnlijke
gevoelens ervaart, hierover met zijn omgeving te kunnen
praten. Ook al voelt het aan alsof de omgeving niet kan
helpen, of misschien wel op een zelf niet gewenste ma-
nier zou reageren.
133
Vooral zo het kind het gevoel heeft beter niets te zeggen,
mogelijk omdat het zo door de omgeving gevraagd werd,
kan het gunstig zijn te praten. Het is dan misschien niet
loyaal aan wie het kind onder druk zet, maar loyaal aan
zichzelf en wie het goed meent met het kind.
Keuze voor verandering
Een kind kan steeds op eenzelfde wijze reageren ook al
lukt het zo niet wat het wou. Het vervalt steeds tot het-
zelfde en leert niet uit wat niet werkte. Het kind leert ook
niet van anderen, van wat bij hen wel werkte en lukte.
Het kind neemt hen niet tot succesvol model. Het blijft
in kringetjes draaien, het kijkt steeds op dezelfde wijze
naar dezelfde situatie en reageert steeds op eenzelfde
wijze. Het weent, bijvoorbeeld, omdat het niet mag mee-
doen.
Het kind kan dan geholpen nieuwe reacties te bedenken,
of er naar te vragen. Het kind kan dan telkens vooraf
overlopen wat het in dat geval zelf zal voelen en wat de
omgeving dan zal voelen. Het kind kan hierover ook pra-
ten en zo tot gedragsuitbreiding trachten komen. In
plaats van wenen, bijvoorbeeld, zeggen hoe het zich
voelt zo het wordt uitgesloten. Een ander groepje zoe-
ken, bijvoorbeeld, om mee te spelen. Zelf met een spel
beginnen, bijvoorbeeld, en medespelers zoeken en uit-
nodigen.
134
Het kind kan ook tot gedragsuitbreiding komen door uit
te gaan van wat wel lukt of al lukt en hier op voor te bou-
wen en te steunen voor wat nog niet lukt. Het merkt dat
het thuis wel mag meedoen, bijvoorbeeld, maar op
school niet. Thuis durft het sneller iets zeggen, en vooraf
reeds aangeven wat het wil. Op school durft het weinig
te zeggen, en pas als het eigenlijk al te laat is. Zo kan je
het kind laten ontdekken dat tijdig en duidelijk zeggen
wat je wil, zonder het op te leggen, meest kans maakt.
Keuze voor rechten
Een kind kan kiezen zich bij de huidige, mogelijk onbe-
vredigende situatie neer te leggen. Of het kind kan kie-
zen voor iets op te komen wat het zelf verkiest en het
meer tot zijn recht laat komen, het meer kansen biedt en
meer welbevinden toelaat.
Zo kan het kind kiezen om verandering te willen, iets te
doen ophouden of te beginnen, grenzen aan te geven of
te herstellen, iets te weerstaan of aan te vechten, iets te
bereiken of te overwinnen, iets te houden of te doseren,
iets te uiten of te ondernemen, iets te verdedigen of vol
te houden.
Kiezen voor eigen rechten, kansen en welbevinden
vraagt vaak hier aandacht voor vragen en appèl hiervoor
doen op de omgeving. Omgeving die dit mogelijk ook in
principe wil, maar er niet of onvoldoende toe komt.
Deels omdat de aandacht hiervoor ontbreekt, deels ook
135
omdat hierdoor meer inspanning wordt gevraagd en
mogelijk de eigen impact in zekere mate afneemt.
Bij het opkomen voor zijn rechten, kansen en welbevin-
den kan het kind aandacht vragen voor zijn integriteit.
Voor zijn lichamelijke, zijn emotionele, zijn sociaal-cultu-
rele en zijn ruimtelijke integriteit. Zijn lichaam, zijn ge-
voelens, zijn mening, zijn gebruiken, zijn waarden, zijn
leefruimte zijn van hem of haar. Ongewenst of onge-
vraagd kan geen toegang of geen dominantie aanvaard.
Meervoudige keuze
Een kind kan kiezen voor iets dat tegemoet komt aan één
element. Bijvoorbeeld, het kost weinig moeite. Een kind
kan ook kiezen voor iets dat tegemoet komt aan meer
dan een element. Bijvoorbeeld, het kost weinig moeite
en het is tevens de moeite waard. Een kind kan ook kie-
zen voor iets dat tegemoet komt aan zoveel mogelijk ele-
menten. Bijvoorbeeld, het kost weinig moeite, het is de
moeite waard en het komt tegemoet aan wat elk de
moeite waard vindt.
Een kind leren kiezen in functie van zoveel mogelijk ele-
menten of kwaliteiten, kan maken dat het voorbij de
eerst voor de hand liggende keuze komt en uiteindelijk
kiest voor iets wat optimaal een antwoord biedt vanuit
verschillende invalshoeken.
136
Voor het kind is het vaak moeilijk die verschillende in-
valshoeken te kennen. Als volwassene kan je het kind op
het spectrum van invalshoeken attent maken. Wat bete-
kent het op zich, voor je, voor je omgeving, voor nu, voor
later. Wat biedt het op zich, voor je, voor je omgeving,
voor nu, voor later.
Kiezen voor jezelf
Soms is in de werkelijkheid geen verandering mogelijk.
Steeds of herhaaldelijk ontmoet je kind eenzelfde per-
ceptie van hem of haar en eenzelfde reactie tegenover
hem of haar. Steeds of herhaaldelijk komt het kind zelf
tot eenzelfde perceptie van zichzelf en eenzelfde reactie
tegenover zichzelf, ingegeven door de omgeving. Alsof
het kind geen keuze zou hebben.
Ook al kan het kind de aangetroffen percepties en reac-
ties niet wijzigen, toch kan je het kind helpen hiermee
anders om te gaan. Het aan het kind voor te stellen deze
perceptie of reactie te volgen als onvermijdelijk, terecht
en het zo voor het kind te laten verpesten, ofwel deze
perceptie en reactie voor rekening te laten van de om-
geving, ze als gemakkelijk voorkomend op te merken, dit
jammer te vinden omdat ze niet automatisch terecht zijn
en het voor zichzelf als kind niet te laten verpesten. Het
kind kan zich door de aanwezige perceptie en reactie he-
lemaal laten opslorpen en zijn eigen perceptie en reactie
in functie hiervan stellen. Het kind kan ook de aanwezige
137
perceptie en reactie als één gegeven ervaren, maar daar-
naast andere dingen stellen. Zoals er is meer dan die per-
ceptie en reactie. Er zijn de mogelijkheden die ik heb. Er
zijn ook mijn behoeften. Er is ook hoe ik me graag wil
voelen. Er is ook waarvan ik droom, of wat ik verkies. Het
kind kan geholpen zich ook door die elementen te laten
leiden. Laat ik toe dat de omgeving het me moeilijk
maakt voor wat ontbreekt, of kies ik ervoor te genieten
voor wat er is, wat kan en wat ik wil en verkies.
Door anders naar wat je ontmoet te kijken op een eigen
wijze die rechten, kansen en welbevinden voor jezelf
creëert of toelaat en anders te reageren in functie van
jezelf en je rechten, kansen en welbevinden, blijken toch
mogelijkheden te bestaan. Zo kan het kind kiezen. Zo
kiest het kind voor zichzelf.
Keuzetest (antwoord met is zo of is niet zo)
Ik kan niet tot een keuze komen :
Ik kies voor de eerste de beste respons :
Ik bouw een keuzemoment in :
Ik kies veiligheid te behouden :
Ik kies veiligheid te zoeken zo onveilig :
138
Ik kies voor verandering zo geen effect :
Ik verkies meerdere mogelijke responsen en effecten te
overlopen :
Ik kies voor mijn rechten, kansen en welbevinden :
Ik kies voor optimale meervoudige respons :
Ik kies voor mezelf zo geen andere kans :
139
Elk kind een ander kind
Uniform
De tijd ligt ver achter ons dat elk kind op eenzelfde wijze
uniform werd behandeld. Of dat er moeite voor werd ge-
daan het kind uniform te maken. Socialiseren werd dit
genoemd. Het kind werd zowat zijn eigenheid afgeno-
men en diende te zijn zoals alle andere kinderen. Dit be-
tekende zoveel als het kind diende zichzelf te verlooche-
nen, niet langer te luisteren naar wat er in zich omging
aan gevoelens, gedachten en verlangens. Het diende
zich te spiegelen aan de anderen, te luisteren naar hen,
en hun gevoelens, gedachten en verlangens overnemen
en ze zich eigen maken. Sommige kinderen dienden op
Elk kind is echt wel anders.
Hoe zijn eigenheid tot zijn recht laten komen ?
140
de toppen van hun tenen te lopen tijdens hun ontwikke-
ling, anderen kwamen niet tot hun recht bij gebrek aan
uitdagingen.
Ongelukkig
Geen wonder dat veel kinderen ongelukkig waren of
werden. Ze moesten worden wie ze niet waren. Dit uitte
zich dan ook veelal onder de vorm van kinderen die on-
der druk kwamen te staan en die onder de overdruk
waaronder ze gebukt gingen reageerden met veel rem-
mingen en passieve vijandigheid. Ze trachten hun inner-
lijke spanningen te overwinnen met veel zelfkritiek, dit
met een negatief zelfbeeld, een gering eigenwaardege-
voel en een ontbreken van voldoende zelfvertrouwen
tot gevolg. Ze trachten hun externe spanningen te boven
te komen met veel verborgen kritiek, passief verzet, ge-
ringe luisterbereidheid, dit met onbereikbaarheid en af-
standelijkheid tot gevolg. Veel kinderen zagen er weinig
vrolijk uit : het spontane, speelse, kinderlijke werd veelal
onder regels bedolven. Veel kinderen werden voortge-
dreven onder eisen, verwachtingen, geboden en verbo-
den. Ze liepen gemakkelijk in de lijn, dat wel. Ze zouden
anders zichzelf een slecht gevoel aangemeten hebben :
schuld, schaamte, angst, teleurstelling in zichzelf.
141
Zichzelf
Vandaag zien we kinderen die meer zichzelf zijn. Die ver-
trouwd zijn met hun eigen ervaren, hun gevoelens, hun
denken en hun verlangens. Die dit gebruiken in hun om-
gang met hun omgeving. Een omgeving die steeds meer
leert dat hier niets fout mee is. Een omgeving die steeds
minder ook in de omgang met het kind uitgaat van een
beoordeling, maar uitgaat van waardering. Het kind, zijn
gedrag, zijn denken, zijn voelen of zijn verlangens zijn
niet goed of fout. Ze zijn wat ze zijn. Ze zijn er gelukkig
als middelen en mogelijkheden om te zijn en te kunnen
zijn op eigen maat. Ouders willen ze eerder aanmoedi-
gen dan ontmoedigen. Heb je al eens geprobeerd ? Heb
je al eens nagedacht ? Heb je al eens naar jezelf geluis-
terd ? Heb je zelf al uitgezocht wat je wil ?
Praten
Komt een kind er zelf niet uit, dan kan je het voorstellen
eens met je te praten. Of eens ten rade te gaan bij
vriendjes, bij leeftijdgenoten, zich eens te informeren bij
volwassenen, waarvan het kind denkt dat die het kunnen
helpen. Anderen die het niet van het kind overnemen,
maar beginnen met tonen van loyaliteit, met in vertrou-
wen genomen te kunnen worden, die niet hun kijk of vi-
sie opleggen. Maar die uitgaan van het eigen ervaren en
het eigen denken van het kind en samen zoeken hoe dit
te kunnen versterken en aanvullen. Die vragen wat het
142
precies wil weten, die vertellen hoe zij het zouden zien
en er op reageren, zonder ook maar te verwachten dat
het kind net zo zou doen. Die steun en verheldering ge-
ven bij het proces dat het kind doormaakt. Die aangeven
zich ten dienste van het kind te willen stellen. Die aan-
spreekbaar en bereikbaar zijn. Die bereid zijn tot infor-
meren, helpen en ondersteunen. Die kracht aan het kind
willen toevoegen. Hoe hun denken en voelen dit van het
kind zou kunnen versterken. Die sterkte aan het kind wil-
len bieden door een omgeving te zijn waarop het kind
kan terugvallen en van waaruit het telkens kan uitgaan.
Sara vertelt - Ik wilde voor mijn kind absoluut af van het
kleinkindgevoel dat ikzelf in mijn jeugd heb gehad. In con-
tact met volwassenen werd ik voortdurend geconfron-
teerd met de ervaring dat wat in mij omging niet zo be-
tekenisvol was dan als wat in henzelf omging. Soms vul-
den ze in mijn plaats in wat ik voelde of zou moeten voe-
len. Ik was dan ook een heel onzeker iemand, ook nu nog
moet ik bevechten dat wat ik denk valabel is en dat ik
recht heb op zelf iets te willen.
Daarom vind ik het zo belangrijk dat mijn kind niet alleen
vertrouwd is met wat zich in haar afspeelt, maar dat ze
hier een prettig gevoel bij heeft. Niet iets dat weinig zou
voorstellen.
Dit wil evenwel niet zeggen dat ze zomaar haar zin krijgt.
Wel dat ze een eigen stem heeft die haar het recht geeft
143
haar eigen gevoelens en wensen te uiten. Hierover kan ze
met ons praten om te zien wat kan. Ook al is ons ant-
woord neen, we zullen haar echter nooit onzeker maken
door opmerkingen over wat er bij haar leeft.
Dit betekent ook niet dat zij ons dan maar moet opleggen
wat te denken en te willen. Door ons niet drukkend model
staan, zien we dit bij haar ook niet verschijnen.
Ouder
Geen volwassenen die het van het kind overnemen en zo
helpen dat het kind er een slecht en zwak gevoel aan
overhoudt. Een gevoel dat hen stilaan en steeds meer
brengt tot afhankelijkheid en zelftwijfel. Geen volwasse-
nen ook die steeds maar het kind involgen als gemakke-
lijkste weg, maar hierdoor hun kind zwakker maken om
in de werkelijkheid te functioneren. Het kind voelt zich
dan wel voldoende krachtig en sterk zolang de omgeving
zich plooit. Zodra evenwel het kind in de bredere werke-
lijkheid komt, geraakt het in conflict en ontbreekt enige
weerbaarheid en vaardigheid hiermee passend om te
gaan. Geen volwassenen die in hulpeloosheid het snel en
stilaan definitief opgeven met hun kind. Die vluchten in
desinteresse, koelheid en afstand, maar zo ook het kind
achterlaten in hulpeloosheid en zwakte. Zodat alles af-
gesloten en ontoegankelijk overkomt, zo dat de nodige
inzet en het noodzakelijk vertrouwen bij het kind niet
worden gewekt.
144
Mogelijkheden
Elk kind komt in andere situaties terecht met een andere
eigenheid. Niet steeds zijn de uitdagingen voor het kind
even gemakkelijk. Niet altijd is het kind vanuit zichzelf
voldoende gewapend om deze moeilijkheden en opga-
ven aan te kunnen. Ouders kunnen dan helpen de be-
schikbare mogelijkheden en middelen waarover het kind
zelf beschikt te laten toenemen. Door kansen hiervoor te
bieden, door ontwikkeling hiervan mogelijk te maken,
door oefengelegenheden te geven, door het volgend,
stimulerend en steunend samen uit te proberen. Door
de sterke kanten aan te spreken, door de zwakke kanten
uit de schaduw te halen. Door voor de zwakke kanten
kracht toe te voegen zodat het kind het zonodig ook eens
anders kan proberen. Dit alles op maat van het kind.
Eigen verhaal
De standaardverhalen voor het kind, zijn ontwikkeling en
zijn leven hebben afgedaan. Steeds meer is er ruimte
voor het eigen verhaal van het kind. Niet het verhaal
waar ouders van droomden, maar het verhaal wat het
kind graag zou hebben dat zijn verhaal was. Een verhaal
vanuit het kind, op eigen maat, met eigen accenten, zich
inpassend in de omgeving en de groep, zonder zichzelf
te verliezen, zonder te verliezen aan sterkte en kracht,
maar er juist sterkte en kracht te vinden. Een omgeving
die passend is voor het kind. Groepen die passen bij het
145
kind en die het kind mee passend weet te maken. Waarin
het een eigen aandeel, eigen kansen en welbevinden
weet te vinden. Geen groepen die het kind van zichzelf
vervreemden, maar die het thuis laten komen bij zich-
zelf. Groepen waarin ieders eigenheid en anders zijn
wordt gerespecteerd. Dit omdat er eenvoudig van uit
wordt gegaan. Niet iedereen hetzelfde, maar iedereen
anders. Waarin dit de standaard is. Vanuit dit verschil kij-
ken naar wat overeenstemt, en zo zoeken naar wat al-
leen en naar wat samen. Zonder dat het drukkend of ver-
stikkend werkt, maar zo dat het kracht en sterkte geeft.
Zo kunnen kinderen ook elkaar aanvullen vanuit eigen
kracht en sterkte.
Evenveel
Door dit oog hebben voor verschil kan vermeden dat het
uniforme het haalt over diversiteit en zo kan bekomen
dat diversiteit het uniforme minder drukkend en minder
vervreemdend maakt. Elk kind kan dan evenveel kansen
krijgen, evenveel rechten ervaren en zich even wel be-
vinden.
Aandacht
Ouders vandaag willen heel veel investeren in hun kind.
Investeren opdat hun kind niet zou onderdoen tegen-
over andere kinderen. Ouders hebben vandaag de mo-
146
gelijkheden en de middelen om zich hier op toe te leg-
gen. Maar ook aandacht hiervoor. Investeren ook opdat
hun kind zich ook zou weten waarmaken en zich goed
zou weten voelen. Aandachtspunten merken ouders
sneller op en ze willen pijnpunten zo mogelijk voor zijn.
Hun kind hoeft zich niet onnodig zwak en hulpeloos te
voelen. Ze willen hun kind dit besparen.
Hulp inroepen
Lukt het hun kind ondanks niet, dan gaan ze op zoek naar
een mogelijke verklaring. Ze wenden zich hiertoe tot be-
schikbare diensten en deskundigen. Op die manier luk-
ken ze erin meer te weten te komen over hun kind en
zijn ervaren moeilijkheden in zijn ontwikkeling. Tegelijk
kan hen dit ontlasten dat de oorsprong bij hen zou lig-
gen. Aan deskundigen om dit professioneel op te pakken
en de ouders evenwichtig te informeren zonder zomaar
in het verhaal van de ouders mee te gaan. Aan verwijzers
ouders niet onder druk te zetten en hen of hun kind met
een probleem te confronteren waarbij de geboden op-
lossing niet afdoende blijkt te zijn. Op die manier kan
voor het kind dan tijdig de passende hulp en begeleiding
geboden, zodat het kind zo weinig mogelijk hinder in zijn
ontwikkeling ondervindt. Ook hier zullen ouders ontdek-
ken dat hun kind heel eigen is en het om een eigen om-
gang en begeleiding vraagt. Tegelijk kunnen ze ervaren
dat hun kind net een ander kind is. In de eerste plaats
een kind, net als een ander kind. En in de tweede plaats
147
met zijn eigen mogelijkheden en beperkingen. Een kind
dat om aandacht vraagt voor wat het is, en niet enkel
voor wat het niet is. Elk kind vraagt om aandacht voor
wat het kan, voor wat het lukt. Wat er is, is dan aan-
spreekbaar en kan als basis en uitgangspunt gebruikt. Zo
kan het kind ervaren een aandeel te krijgen, waaruit
kracht en sterkte kan voortvloeien, en niet iets te moe-
ten onderkennen en aanvaarden als confrontatie. Zo
wordt het kind ook niet als probleem geduid, met zich-
zelf als oorsprong. Maar wordt het kind benaderd als op-
lossing, met zichzelf als (hulp)middel. Zo kan het kind er-
varen dat het veel meer is dan de problemen die het on-
dervindt in zijn ontwikkeling.
Inclusie
Veel zal ook afhangen van een passende benadering van
het kind met zijn eigenheid. Door een kindspecifieke om-
gang kan wellicht voorkomen dat het kind te veel in bot-
sing komt of dat er te veel afstand ontstaat. Door als om-
geving hier aandacht voor te hebben dat elk kind vraagt
om een eigen benadering om het aan te weten spreken,
kan je een meer inclusieve omgeving creëren. Zo kan er-
varen dat een probleem mogelijk ook maar actief wordt
bij een bepaalde benadering of in een bepaalde situatie.
Daarom kan de voorkeur gegeven aan een omgeving
waar plaats is voor iedereen in zijn eigenheid en anders-
zijn. Waarin door een specifieke benadering het kind
148
passend wordt aangesproken, zodat het kind wordt be-
reikt eerder dan het probleem waarmee te maken.
Waarin ook de situatie en de omgang wordt aangepast
en afgestemd op het kind als een vanzelfsprekend en in-
gebouwd iets, en niet enkel het kind wordt aangepast en
afgestemd op de situatie en omgang via behandeling en
begeleiding.
Lisa vertelt - Alleen al door het verschil in leeftijd vragen
onze kinderen om een eigen benadering. Ook weten we
hoe we elk best benaderen om hen, bijvoorbeeld, luister-
bereid te maken. Kim vraagt om een zachte benadering
met tijdige aankondiging van wat je van haar wil. Jeroen
is eerder van het robuuste type. Slechts eenmaal precies
zeggen waar het op staat. Geen kinderachtig gedoe,
geen gezeur. Net op het moment dat het moet gebeuren.
Kort en krachtig, to the point, terzake zeggen wat moet
gebeuren. Niet hoe. 'Dit zoek ik zelf wel uit', zegt hij dan
ook zichzelf geruststellend. Dan is er nog Koen. Die gedijt
het best in enige drukte. Stilzitten is er voor hem niet echt
bij. Hij is ook steeds actief. Buiten spelen. Ruimte krijgen.
Niet overal voor moeten uitkijken, ook binnen. Dit bete-
kent niet dat wij hierin meedoen. Een beetje orde en re-
gelmaat weten hem net voldoende te temperen. Best
vraag je hem een ding tegelijk en zie je er op toe hoe het
verloopt. Tegelijk spoor je hem aan dit ook voor zichzelf
te doen : eerst kijken en denken, pas dan iets doen. Jezelf
blijven volgen terwijl je iets doet.
149
Realiteit
Door uit te gaan van diversiteit kan gemeenschappelijk-
heid aantrekkelijk verschijnen. Door andersom uit te
gaan van uniformiteit kan diversiteit als probleem naar
voor komen. Welk uitgangspunt te kiezen is de vrijheid
van elk. Het maakt evenwel een wereld van verschil. Zo
is er meer oog voor de realiteit van het kind van waar
wordt uit gegaan. Realiteit van mogelijkheden en beper-
kingen zoals in contact met de realiteit tot uiting komt.
Realiteit ook van het persoonlijk ervaren wat voor het
kind welbevinden inhoudt en wat niet waar het kind best
voor zichzelf rekening mee houdt. Zo is er meteen ook
meer aandacht voor het persoonlijke van het kind en het
emotionele in het kind. Dit kan dan voor het kind mee de
leidraad vormen voor de antwoorden die het voor zich-
zelf weet te vinden met beschikbare hulp en steun van
de ouders en omgeving.
Ruimte
Omgeving die minder principieel, feitelijk of relationeel
oplegt of verwacht wie en hoe het kind moet zijn en zich
heeft te ontwikkelen. Dit omdat ook in die omwereld
meer mogelijkheden en meteen minder eenduidigheid is
van wat de richting en weg is. Ook daar heeft de diversi-
teit zijn intrede gedaan. Diversiteit die het overneemt
van de uniformiteit. En die meteen meer ruimte biedt
aan het kind om tot zijn recht te komen, op zijn manier
150
met zijn mogelijkheden. Een omgeving die zich minder
als uniform opdringt tot een inperkend samen, maar uit-
nodigt tot een verscheidenheid die horizon verruimende
netwerkvorming mogelijk maakt.
151
Aandacht
voor kindbehoeften
Opkomen voor behoeften
Kinderen vragen om aandacht voor hun behoeften.
Wordt aan hun behoeften geen aandacht geschonken,
dan vertonen kinderen gemakkelijk klachten of proble-
men.
Op een of andere wijze voelen kinderen aan dat hun be-
hoeften belangrijk voor hen zijn. Dat het tot op zekere
hoogte voldaan worden aan hun behoeften, veel voor
hen betekent. Veel betekent voor hoe ze zich voelen.
Kinderen aan wiens basisbehoeften niet wordt tege-
moet gekomen,
vertonen gemakkelijk klachten of problemen.
Het kind vraagt op die manier aandacht hiervoor.
152
Kinderen willen overeenkomstig zelf actief veel moeite
doen opdat door de omgeving mee aan hun behoeften
zou worden voldaan. Ze willen een gedrag en omgang
vertonen die garandeert dat volwassenen aan hun be-
hoeften tegemoet komen.
Ouders spelen hier bewust of onbewust op in wanneer
ze van hun kind iets willen bekomen. Voldoet het kind
niet aan bepaalde verwachtingen dan neigen ze soms op
een manier te reageren die de beantwoording aan de
behoeften van hun kind voor korte tijd in meer of min-
dere mate op de tocht zet.
Veel ouders zijn zich niet bewust van dit gebeuren en zijn
soms verwonderd van de reactie van het kind dat niet
volgt. Het kind tracht door zijn onverwachte reactie het
tegemoetkomen aan de onderliggende basisbehoeften
veilig te stellen.
Beantwoording essentieel
De beantwoording aan de basisbehoeften door de on-
middellijke omgeving is voor het kind essentieel.
Hier als ouder op ingrijpen om het kind bij te sturen,
brengt emotioneel heel wat in beweging.
Het kind is geneigd in de eerste plaats hiertegen in te
gaan, eerder dan te doen wat je wil.
153
Elsie haar basisbehoefte
We begrepen maar niet waarom Elsie (7 jaar) geen ge-
volg gaf aan wat we vroegen wanneer haar vriendin in
de buurt was.
Op andere momenten wanneer ze alleen was hield ze on-
middellijk op met rondlopen of springen.
Pas veel later ontdekten we ook de regelmaat. Was haar
vriendin er, dan was ze weinig geneigd in te gaan op wat
we vroegen. Was ze alleen, dan kwam ze gemakkelijker
tot wat we vroegen.
Nog later ontdekten we de reden waarom ze anders rea-
geerde. Ze wou voor haar vriendin niet zwak overkomen.
Ze wou ook voor de ogen van haar vriendin niet verne-
derd worden. Ze wou niet gewezen worden op iets wat
niet kon en dan publiekelijk moeten inbinden.
Waaraan behoefte als kind
Als ouder kan je aandacht besteden in welke mate je re-
actie tegemoet komt aan de basisbehoeften van het kind
of er tegen ingaat. Ga je tegen een of meerdere basisbe-
hoeften van het kind in, dan kan je letten op de mate
waarin, op de duur ervan en op de frequentie ervan.
154
Vooral van een meer uitgesproken en langer en meer
voorkomend niet beantwoorden aan de basisbehoeften
mag een negatiever gevolg of meer uitgesproken reactie
van het kind verwacht worden. Reactie die niet steeds
naar buiten, naar de omgeving wordt gericht, maar soms
ook naar binnen, naar zichzelf toe als kind. Het kind heeft
het moeilijk met de omgeving, of het kind krijgt het
moeilijk met zichzelf. Het gelooft minder in zichzelf, twij-
felt meer aan zichzelf en stelt zichzelf meer in vraag.
Basisbehoeften die kunnen onderkend zijn :
. de behoefte aan lichamelijk welbe-
vinden : draagt de communicatieve en
gedragsinteractie ouder-kind bij aan het
gevoel van welbevinden van het kind,
op welke manier wil het kind door zijn
doen of laten hiertoe bijdragen,
brengt de interactie dit welbevinden
in gevaar, en op welke manier;
. de behoefte aan veiligheid : hoe draagt
de wederzijds omgang ouder-kind bij
tot een veiligheidservaren, hoe wil het
kind hiertoe bijdragen zodat het veilig-
heidservaren mogelijk wordt of niet
in gevaar wordt gebracht, hoe en door
wat zou dit veiligheidservaren in het
gedrang kunnen gebracht worden;
155
. de behoefte om er bij te horen en
geliefd te worden : draagt je interactie
hiertoe bij, wat doet het kind om
een relatie mogelijk te maken waarin
erbijhoren en liefde aanwezig zijn, op
welke manier zou dit in het gedrang
kunnen komen;
. de behoefte aan erkenning en waar-
dering : leidt je omgang met je kind
tot erkenning en waardering van je
kind, of ontbreken ze of zet het ze
op de tocht, hoe tracht het kind zich te
garanderen van erkenning en waar-
dering;
. de behoefte aan zelfbepaling en zelf-
realisatie : vermeerdert je omgang
met je kind de autonomie en groei
van het kind, of krijgt het kind het
gevoel minder kansen en mogelijk-
heden te krijgen, krijgt het het gevoel
weinig inbreng te hebben en dat alles
voor hem of haar bedacht en geregeld
wordt, hoe tracht het kind bij te
dragen tot zijn zelfgroei.
156
Jonas zijn basisbehoeften
Jonas (8 jaar) slaat bleek uit. Zijn maag krimpt in elkaar.
Zijn adem stokt. Neen, denkt hij. Ik wil niet opnieuw be-
schuldigd worden iets stukgemaakt te hebben. Het viel
echt per ongeluk uit mijn hand. Maar reeds de derde
maal deze week. Hij vreest dat niemand hem nog zal ge-
loven. Hij wou het enkel vasthouden. Zeker niet stukma-
ken. Hij voelt zijn hart kloppen tot in zijn oren. Misschien
kan hij het maar beter opruimen, dan lijkt het minder erg.
Pas dan merkt hij hoe hij schudt en beeft.
Jonas is gewoon bang voor de reactie van zijn ouders. Hij
is bang voor de verwijten en beschuldigingen. Hij is bang
om te praten, om het te zeggen wat er gebeurd is en hoe
dit gekomen is. Hij verkiest dan ook van te zwijgen. Liefst
van al zou hij uit de buurt willen blijven. Zo hoopt hij de
confrontatie te ontlopen. Door buiten te gaan spelen
hoopt hij te ontsnappen.
Jonas is bang dat als hij zo verder gaat zijn ouders niet
langer echt van hem zullen houden. Hij is vooral bang dat
de verstandhouding zoek zou gaan. Dat door de opeen-
volging van misverstanden afstand zou ontstaan en à la
limite misschien wel uitsluiting. Hij hoopt dat hij niet weer
naar zijn kamer zou worden gestuurd, of te maken zou
krijgen met stiltes vanuit de aanwezige boosheid bij zijn
ouders. Het liefst zou hij alles openlijk willen bekennen en
157
beloven het goed te maken, als ze maar niet met kilte en
afstand zouden reageren.
Jonas belooft te bewijzen dat hij aandachtig zal zijn en
bereidwillig om geen nieuwe dingen stuk te maken. Jonas
tracht zijn ouders ervan te overtuigen hun vertrouwen
waardig te zijn. Vooral zou hij het erg vinden mocht het
genoten krediet door het nieuw gebeuren te niet zou
gaan.
Jonas wil best wel moeite doen om zelf moeilijkheden te
voorkomen. Hij denkt er over na hoe hijzelf meer vooruit
zou kunnen zien, zodat hij minder risico zou lopen op het
ontstaan van problemen. Misschien moet hijzelf maar
naar zijn ouders stappen om hen in te lichten over het
accident dat is gebeurd, laten merken dat het hem spijt
en duidelijk maken wat hijzelf wil doen om het terug in
orde te maken en herhaling in de toekomst te vermijden.
Bronnen behoefte-tegemoetkoming
Er is de behoefte tegemoetkoming door ouders of om-
geving.
Er is de behoefte tegemoetkoming door kind zelf.
Er is het veilig stellen door het kind van zijn behoefte te-
gemoetkoming door de ouders of omgeving.
158
Er is de reactie van het kind tegen het in gedrang bren-
gen van behoefte tegemoetkoming door ouders of om-
geving.
Merel haar resultaten
Merel (14 jaar) is een bezige bij.
Haar ouders weten haar te waarderen voor haar school-
prestaties.
Merel doet er zelf alles aan om goede resultaten te beha-
len.
Ze doet er ook alles aan om deze waardering van haar
omgeving te verdienen.
Toen ze in het laatste trimester van vorig schooljaar iets
minder presteerde en haar ouders haar hierop attent
maakten, reageerde ze erg tegen het gebrek aan geloof
in haar en haar leermogelijkheden.
Van binnenuit of buitenaf
Zekerheid over je als volwassene tracht het kind van bin-
nenuit te bereiken, door je gezag te volgen en aan je ver-
wachtingen zo goed mogelijk te beantwoorden.
159
Lukt dit niet omdat je meermaals tegen je kind ingaat,
dan kan het kind door zijn moeilijk gedrag protesteren
tegen deze vorm van interactie tussen je en je kind. Dit
moeilijk gedrag heeft dan niet zozeer iets te maken met
concreet verzet van je tegen bepaald gedrag van je kind,
maar heeft te maken met je opstelling en houding tegen-
over het kind wat het niet neemt.
Door zijn reactie plaatst het kind zich dan buiten de con-
crete interactie met je en reageert vanuit een meta- of
bovenpositie tegen je opstelling.
Veiligstellen bronnen behoefte tegemoetkoming
Een kind wil vaak veel inspanning doen om door zijn ge-
drag zijn behoefte tegemoetkoming veilig te stellen.
Een kind wil vaak ook veel inspanning doen om in het al-
gemeen zijn bronnen van behoeftebevrediging veilig te
stellen. Het is het kind erg gelegen aan een omgeving die
kan instaan voor zijn behoefte tegemoetkoming. Het wil
veel voor zijn omgeving doen, ze zonodig blindelings en
onvoorwaardelijk volgen, zo zijn bron van behoefte te-
gemoetkoming maar veilig is gesteld.
Zet de omgeving zijn behoefte tegemoetkoming op de
helling en vooral zet ze zichzelf als bron voor behoefte
tegemoetkoming op de helling dan kunnen erge reacties
van het kind verwacht.
160
Je behoeften en deze van je kind
Als ouder kan je nagaan hoe je eigen behoeften en deze
van het kind te verzoenen. Hoe je vragen aan en ver-
wachtingen tegenover het kind beantwoord te krijgen
op een manier die mee tegemoet komt aan de behoef-
ten van het kind.
Hoe bijvoorbeeld neen te zeggen tegen je kind zonder
dat ingegaan wordt tegen zijn basisbehoeften. Zo zou je,
bijvoorbeeld, je waardering voor je kind kunnen uit-
spreken zo het zich zonder gemor schikt naar je weige-
ring.
Als ouder kan de behoefte aanwezig zijn je kinderen op
een gelijke wijze te behandelen dit van uit een gelijk-
heidsdenken en een vrees niet enkel onderscheid te ma-
ken, maar ook te discrimineren. De actuele aanwezige
behoeften kunnen echter verschillen per kind, mogelijk
samenhangend met de ontwikkelingsfase waarin elk
kind zich bevindt. Kinderen ervaren evenwel doorgaans
het verschil in omgang als positief en niet als niet wen-
selijk. Vooral zal dit afhangen van de gelijkwaardigheid
die elk kind ervaart, en of het kind dus ervaart niet on-
eerlijk te worden behandeld. Een differentiële benade-
ring en reactie kan juist helpen om aan de verschillende
behoeften van elk kind optimaal tegemoet te komen.
Tot ieders voldoening.
161
Eigen behoefte tegemoetkoming
Zo mogelijk kan je je kind aanspreken om zelf een reactie
te zoeken tegenover je verzoek die tegelijk tegemoet-
komt aan zijn basisbehoeften.
Hoe zou je iets concreet kunnen oppakken zodat je je te-
gelijk goed zou voelen, veilig en ondersteunt, zonder er-
kenning en waardering te verliezen, op een zelfbepaalde
manier die je verder brengt.
Wat zou je kunnen doen zodat we je hierbij kunnen hel-
pen en steunen en kunnen bijdragen om tegemoet te ko-
men aan je basisbehoeften, of ze althans niet in gevaar
brengen.
Bereidwilligheid en energie wekken
Een kind is vaak bereid erg veel te doen en erg tegemoet-
komend te zijn voor behoeften waarvoor het aangewe-
zen is op volwassenen, zoals hulp, steun, begrip, stimu-
lering, instemming, respect, bevestiging, waardering, be-
wondering, belangrijkheid, nuttigheid, invloed, controle,
vooruitgang, autonomie, groei, competentie, ontplooi-
ing, zelfbepaling, excellentie, ...
Het kind aanspreken op een manier waarin tegelijk aan
die behoeften tegemoet gekomen wordt schept bereid-
willigheid bij het kind en maakt energie vrij.
162
Zo voorkom je als ouder iets aan je kind te vragen of je
kind te begrenzen en tegelijk niet tegemoet te komen
aan zijn basisbehoeften. 'Dat je dit niet doet, vind ik heel
flauw van je.' 'Wil je hier mee ophouden, je stelt me erg
teleur.' 'Kan je dit nog steeds niet alleen.' 'Moet je nu
echt alles worden gezegd.'
163
Kindeigen bena-
dering in de op-
voeding
De kindeigen benadering in de opvoeding houdt in als
ouder het kindperspectief innemen. Het betreft hier de
eigenheid van het kind aan bod laten komen in de peda-
gogische relatie ouder - kind.
Uitgangspunt is dat een kind geenszins een volwassene
in het klein is, maar iemand wiens ontwikkeling nog
volop aan de gang is.
Zo vraagt deze benadering om rekening te houden met
een zekere fragiliteit van het kind, met mogelijkheden
die nog moeten ontplooid worden, met een eigen vraag
van het kind naar veiligheid, aanvaarding, begrip, koes-
tering, aanpassing, hulp en stimulerende omgeving, met
Kinderen zijn geen volwassenen.
Hier rekening mee houden gebeurt in een kindeigen
benadering.
164
een appèl van het kind op au serieux nemen, op kansen
bieden en op aanmoedigen eigen stuurvermogen.
De kindeigen benadering houdt in het inspelen op het
typisch functioneren verbonden aan de verschillende
ontwikkelingsfasen. Het spreekt voor zich dat hier een
dynamische, evoluerende benadering aangewezen is,
aangepast aan de behoeften en verworvenheden van
het opgroeiend kind. Waar een kind graag de leiding bij
je legt en bijgevolg ook de verantwoordelijkheid, wil een
jongere steeds meer zelf de leiding nemen over zijn le-
ven, en meteen ook de verantwoordelijkheid. Het kind
rekent hiervoor op je dat je het opneemt om het nadien
steeds meer los te laten.
Een kind heeft opeenvolgend behoefte aan lichamelijk
welbevinden, zich veilig voelen in zijn onmiddellijke om-
geving, ergens bijhoren en zich aanvaard voelen door an-
deren. Dit vooraleer er sprake kan zijn van een meer
prestatiegericht handelen samen met anderen en een
kunnen ontplooien van zijn mogelijkheden. Pas als voor
het kind een vorige behoefte voldaan is, komt een vol-
gende meer op de voorgrond.
Een kindeigen benadering impliceert bijgevolg voor de
ouder zorgen dat het kind zich lichamelijk wel voelt, zich
veilig voelt en zekerheid ervaart in zijn omgeving, zich
opgenomen, aanvaard en geliefd voelt, zich gewaar-
165
deerd weet om wat het leert en doet, en tenslotte kan-
sen krijgt om uit te groeien en zichzelf te realiseren. Zo
omvat een kindeigen benadering onder meer de levens-
veiligheidsbenadering en geborgenheidsbenadering als
ouder in de omgang met het kind.
De levensveiligheidsbenadering in de pedagogische rela-
tie bedoelt het bieden van een omgeving en een klimaat
waarin het kind zich fysiek wel en veilig kan voelen en
waarin bedreiging, geweld, angst en onzekerheid wor-
den geweerd.
166
De levensveiligheidsbenadering impliceert een kind-
vriendelijke eigen plaats geven aan het kind waar het
zich veilig en voldoende beschermd weet.
De geborgenheidsbenadering in de pedagogische relatie
bedoelt het bieden van aandacht, genegenheid, affectie
waardoor het kind zich opgenomen, aanvaard en ver-
bonden gaat voelen en er contact, solidariteit en relatie-
vorming mogelijk is en het kind tot zich hechten en in-
passen bereid is.
De geborgenheidsbenadering omvat een warme en lief-
devolle interactie die het gevoel bewerkstelligt er on-
voorwaardelijk volwaardig bij te horen, het vertrouwen
te genieten en in de mate van behoefte aan geholpen te
worden.
Ontwikkelingsgericht zijn er als opvoeder verschillende
benaderingswijzen mogelijk. Ze dragen elk op hun ma-
nier - als lagen, dimensies of kwaliteiten - bij om een ont-
wikkelingsgunstige opvoedingsomgeving te creëren.
De kindeigen benadering draagt op haar manier bij aan
de kwaliteit van de opvoeding.
167
Typerend is :
> Kijken en luisteren naar wat er bij kind leeft.
> Herkennen van gevoelens bij kind.
> De eindverantwoordelijkheid voor het stellen regels
als opvoeder opnemen met inspraak van kind.
> Creëren van een open klimaat met open
communicatie.
> Kind laten aanvoelen dat het met moeilijkheden en
problemen bij je terecht kan.
> Klimaat creëren waarin kind zich niet steeds hoeft te
bewijzen.
> Rekening houden met de mogelijkheden en
begrenzingen die kind heeft.
> Haalbare verwachtingen naar kind toe formuleren.
> Tegemoetkomen aan de behoeften van kind zich nu en
dan eens volledig uit te leven.
> Oog hebben voor spanningen bij kind.
> Spanningen bij kind trachten weg te nemen.
> Beeld van kind regelmatig bijsturen.
> Innerlijk stuurvermogen van kind stimuleren.
> Benaderen van kind op zijn eigen wijze.
> Luisteren naar (hulp)vraag van kind.
> Kleinerende en vernederende opmerkingen
vermijden.
> De situatie kindvriendelijk aanpassen (herkenbaar,
overzichtelijk, begrijpbaar, inperken, verruimen) zodat
ongewenst gedrag wordt vòòrkomen.
> Het kind ernstig nemen.
168
Opvoeding
en het kind
Aansluiten bij het kind
De perfecte opvoeding bestaat niet. Veel is afhankelijk
van het kind. Of aan zijn opvoedingsvraag wordt tege-
moetgekomen door de ouders met hun opvoedingsaan-
bod. Deze opvoedingsvraag kan bovendien erg verschil-
lend zijn naargelang de concrete leefsituatie van het
kind. Bijvoorbeeld, of zijn ouders al dan niet samen zijn,
of het kind geadopteerd is, of een pleegkind is. Deze op-
voedingsvraag kan ook verschillen in de tijd. Bijvoor-
beeld, gaat het nog om een kind en is het nog erg afhan-
kelijk, of gaat het om een jongere en is het op weg naar
zelfstandigheid.
De perfecte opvoeding bestaat niet. Veel is afhanke-
lijk van het kind en hoe je hier bij kan aansluiten.
169
Grote verschillen
Dit maakt dat er grote verschillen zijn tussen kinderen in
wat ze nodig hebben in de opvoeding.
Zo is geweten dat sommige kinderen slecht reageren op
stressvolle interacties met hun ouders. Confrontaties bij
conflicten kunnen, zo blijkt uit onderzoek van de Univer-
siteit van Georgia, het vermogen van stressgevoelige kin-
deren verminderen om met stressvolle situaties om te
gaan en de kans verhogen tot het ontwikkelen van pro-
bleemgedrag. Zo kan schreeuwen, dreigen en straffen,
maken dat kinderen op termijn niet leren hun emoties
zelf te reguleren, zelf problemen op te lossen en goede
beslissingen te nemen. Ze kiezen eerder voor emoties
die geen begrip door hen toelaten en voor verzet of te-
genwerking, wat medewerking verhindert.
Voor zeer reactieve kinderen kunnen ouders beter voor-
komen van te schreeuwen of hun kind met straf te be-
dreigen. Ze kunnen beter hun opvoedingsstijl zo nodig
aanpassen. Zo is krachtig en strikt ouderschap voor hen
minder geschikt. Het kenmerkt zich door streng en vast-
beraden zijn. Als ouder ben je ernstiger en sta je erop
dat iets precies verloopt zoals je vraagt. Word je niet in-
gevolgd dan neig je gemakkelijk en snel te straffen. Het
stressgevoelige kind komt dan gemakkelijk en snel in de
170
ban van zijn emoties en weet geen uitweg meer te vin-
den, waardoor de problemen aanhouden of op termijn
nog toenemen.
Kindbehoeften
Naarmate ouders meer hoogte weten te krijgen aan wat
het kind behoefte heeft om te groeien en zich te ontwik-
kelen, zullen ouders in staat zijn hun aanbod aan te pas-
sen en af te stemmen. Dit is een blijvende opdracht voor
de ouder omdat de behoeften van het kind continu in
evolutie zijn. Wordt er aan de behoeften op een bepaald
moment niet of onvoldoende tegemoet gekomen, dan
kan het kind hierin blijven vasthangen.
Een duidelijk voorbeeld is hier de behoefte van het kind
om zich te hechten op een veilige manier. Lukt dit niet
dan blijft het kind vasthangen in een onveilige hech-
ting. Het kind klampt zich vast om alsnog iemand voor
zich te hebben, of het kind houdt liever zelf afstand om
niet de afstandelijkheid te moeten ervaren, of het kind
wisselt continu tussen hoop en wanhoop. Ook in latere
relaties als partner of ouder kan zijn ontstane manier van
in relatie staan hier nog verder doorwerken, met bijvoor-
beeld, bindings- of verlatingsangst tot gevolg. Het kind
niet toelaten zich te hechten door een tekort aan sensi-
tiviteit en responsiviteit laat het kind alzo met een grote
leemte en tekort achter.
171
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen Aan-
dacht voor kindbehoeftenen ‘Voor een veilige hechting
van deze encyclopedie.
Uitgaan van het kind
Ouders hebben vaak de neiging om in de opvoeding uit
te gaan van een aantal ideeën en opvattingen om zo
goed mogelijk op te voeden en zo weinig mogelijk fouten
te maken. Mogelijk ook kunnen ouders vanuit hun verle-
den of door omstandigheden op een of andere manier
opgeslorpt worden door zichzelf of eigen besognes.
Vergeten wordt dan soms voldoende uit te gaan van de
gevoelens en behoeften van het kind die het meestal
toont in zijn gedrag, zoals zich vastklampen, zich afslui-
ten of blokkeren. Of nog in het geen vat weten krijgen
op zichzelf en zo overspoeld te worden door emoties of
geen oplossing of uitweg te vinden.
Maar ook de eigen wijze van informatieverwerking en
kennisbeheer van het kind in interactie met zijn omge-
ving laten grote verschillen tussen kinderen zien. Be-
langrijk is als ouder ook hiermee rekening te houden en
er passend op in te spelen.
Zo verkiezen, bijvoorbeeld, sommige kinderen het ver-
trouwde en wat ze gemakkelijk herkennen. Ze voelen
zich gemakkelijk overbelast als te veel verandert en niet
172
aan hun verwachtingen beantwoordt. Andere kinderen
hebben daarentegen gemakkelijk te maken met verve-
ling en zijn voortdurend uit op iets nieuw om te verken-
nen. Pas als iets nieuw te ontdekken valt, wat ze nog niet
kenden, functioneren ze optimaal. Zo willen de eerste
kinderen alles zo veel mogelijk assimileren, terwijl de
tweede uit zijn op accommodatie. Dit vraagt als ouder op
een heel andere manier het kind in contact te brengen
met wat vertrouwd en nieuw is in een situatie. Meer
hierover lezen kan in het thema-onderdeel Kinderen
met informatieverwerkingsproblemen’.
Dit betekent dat zowel het affectief-dynamische (gevoe-
lens en behoeften) als het cognitieve (informatieverwer-
king en kennis) vragen om een heel eigen benadering
van ouders in de omgang met hun kind.
Uitgaan en aansluiten bij het kind in de praktijk
Hoe voldoende hoogte weten krijgen van je kind ?
Hoe in de geboden opvoeding trachten aan te sluiten bij
je kind ?
173
Hoe in de geboden opvoeding letten op de gevoelens, be-
hoeften en kennishantering van je kind ?
In welke mate zou dit je kijk op opvoeden veranderen ?
Welke aanpassingen zou dit voor je opvoeden inhou-
den ?
Meer lezen :
Gibson, L. C., Limonard-Harkink, J., & Gibson, L. C.
(2020). Ongezien opgegroeid: Herstel na een jeugd met
narcistische, afwijzende of afstandelijke ouders. Amster-
dam : Boom.
174
Kinderactiviteiten
met inhoud ?
Een kind speelt best wel uit zichzelf. Nu en dan heeft het
je hulp en steun nodig. Wat doen om het kind op het
goede spoor te krijgen ? Met wat kan je rekening hou-
den ?
Een kind is als een balans of 'evenwichtstoestel'. Het
vraagt om evenwicht behouden, vaak met behulp van de
omgeving. Zo kan je opletten voor een teveel of een te-
weinig beweging, activiteiten, verwachtingen, digitale en
sociale media en kan je aandacht geven aan voldoende
en tijdige afwisseling. Soms kan je kind iets moeilijk los-
laten en afstand nemen en heeft het een duwtje in de
rug nodig.
Soms raak jezelf en je kind in contact met elkaar uit-
geput en lijkt niets nog te lukken. Hoe vermijden dat
het zover komt en je terug invloed op elkaar ver-
werft ? Hoe kunnen kinderactiviteiten hierbij hel-
pen ?
175
Gezamenlijke en individuele spelactiviteiten kan je afwis-
selen, naargelang behoefte van het kind en zijn omge-
ving.
Je kan je afvragen waar kinderactiviteiten om kunnen
draaien, wat ingrediënten kunnen zijn van kinderactivi-
teiten : uitnodigend, aantrekkelijk, kindvriendelijk, ver-
halend, ontdekkend, boeiend, onderhoudend, ... Zono-
dig kan je deze ingrediënten toevoegen of selecteren of
kan je wat niet nodig is weghalen.
Ook kan je stilstaan bij waar om heen kinderactiviteiten
kunnen draaien, of met welk doel of welke richting, zoals
ervaring opdoen waaruit ze zelf kunnen leren, meer en
beter weten, meer en beter kunnen, meer en beter se-
lecteren en situeren, groot en zelfstandig worden, meer
durven, meer zekerheid, meer delen.
Zo draait het niet of niet enkel om leuk of plezant, maar
bijvoorbeeld, ook rond van wat leer ik het meest, wat
helpt bij het groot worden, wat helpt voor later, hoe
weet ik meer dan omgeving, geheime weetjes, achterha-
len wat liever niet en bij voorkeur wel.
Kinderen spelen vaak samen, hierbij kan het draaien om
elkaar uitdagen en overtreffen. Bijvoorbeeld, om ter
meest of om ter beste spelletjes. Kinderen willen immers
graag lukken of winnen. Het eerste geeft zelfvoldoening
en bevestiging, het tweede bevestiging door omgeving.
176
Hierbij kan het ook gaan om samenwerken of elkaar hel-
pen. Bijvoorbeeld, wat samen meer, wat beter, wat
moeilijker is aankunnen, wat vraagt meer inspanning,
meer volhouden en levert bij lukken meer op en geeft
meer voldoening.
Om te vermijden dat een activiteit snel stilvalt kan je
taakspanning creëren, zoals zoeken tot gevonden, ma-
ken tot af, beginnen tot stoppen, plannen en uitvoeren.
Iets wat reageert en het gevoel geeft van invloed of con-
trole, kan een activiteit draaiende houden.
Een spelactiviteit kan stilvallen bij verveling of bij te veel
stress en spanning. Bij verveling kan je het tempo ver-
snellen, meer afwisseling voorzien, het volume vermeer-
deren, het meer spannend maken.
Bij stress en spanning kan je het tempo vertragen, min-
der verandering inbouwen, volume verminderen, meer
tijd voorzien, meer ruimte, minder verlies, spanning en
druk verminderen, bijvoorbeeld, tijdig pauzeknop indu-
wen, of afleiden.
Ook kan je letten op het perspectief bij een kinderactivi-
teit. Zo het kind laten kiezen voor hier en nu of voor daar
en later, zoals gemakkelijkste of moeilijkste, wat het
kortste duur of het langste duurt, wat herhaling of wat
177
nieuw. Kind hiertoe uitdagen of zichzelf te laten uitda-
gen.
Ook stapsgewijs werkt stimulerend, zo kan elk tussenre-
sultaat telkens aansporen tot een volgende stap en suc-
ces.
Werkt iets afremmen of doen ophouden niet, dan kan je
kiezen voor eens versterken, bijvoorbeeld allemaal sa-
men schreeuwen, allemaal eens rondhuppelen.
Als je kind doet of wil doen wat je vraagt, kan je vol-
doende ruimte en zelfstandigheid bieden.
Je kan een zekere structuur en ordening voor kinderacti-
viteiten gedurende de dag voorzien als houvast en ter
oriëntatie. Best niet te rigoureus, dwingend, verplich-
tend of spanning creërend. Met voldoende afwisseling.
Zo kan je inspanning en ontspanning afwisselen.
Zo mogelijk routines en gewoonten als houvast en om-
wille van het duidelijke aanhouden. Zo niet te veel of te
plots verandering. Dringt verandering zich toch op, kan
je je kind en jezelf als ouder de nodige tijd geven om te
wennen.
Je kan bij de kinderactiviteiten ook steeds een verhaal
introduceren of de activiteiten in een verhaal opnemen.
178
Je kan kinderactiviteiten verkiezen waarbij je kan steu-
nen en helpen, eerder dan waar je tegenin moet gaan en
doen ophouden.
Voor succes van een kinderactiviteit is eerst nieuwsgie-
righeid wekken een belangrijke motivator.
Gebruik kan je maken van wat werkt en lukt om wat nog
niet werkt of niet lukt te bereiken.
Kinderactiviteiten kan je ook best doseren in tijd en
ruimte.
Naast interesse voor het nieuwe en uitdagende, houden
kinderen ook wel het vertrouwde en herhaling binnen
hun comfortzone. Zo kan je nieuw en vertrouwd afwis-
selen, of met elkaar combineren.
179
Mijn kind
heeft angst -
Kinder-
angsten
Verschillen in angst
Het ene kind zal sneller en meer angstig zijn dan het an-
dere kind. Zo zijn er verschillen tussen kinderen in angst-
gevoeligheid. De angst kan voor sommige kinderen in-
tenser zijn dan gemiddeld en moeilijker los te laten zijn,
zodat ze langer aanhoudt. Zo zal het meer inspanning
kosten om te kalmeren en tot rust te komen. Het is
angst die ook gemakkelijker en veelvuldiger opduikt.
Deze verschillen in angstgevoeligheid kunnen te maken
hebben met kwetsbare aanleg, of met eigen ervaringen,
zoals bedreigd geweest zijn door een hond, of ooit ver-
loren gelopen zijn. Ook beide invloeden, aanleg en erva-
ring, zijn mogelijk, zoals een angstgevoelig kind dat te
Met angst hebben zowat alle kinderen te maken.
Waarmee houdt deze angst verband ? Hoe je kind
helpen om met deze angst om te gaan ?
180
maken krijgt met angsten van een ouder. Zo kan ook de
angstgevoelige ingesteldheid van de ouder een rol spe-
len, zoals snel ongerust zijn als ouder, situaties angstig
inschatten en vertalen, of het kind willen overbescher-
men.
Nu en dan in specifieke situaties kent elk kind een zekere
angst. Dit is op zich gunstig. Het waarschuwt voor ge-
vaar en dreiging en maakt sneller ontkomen of ontwijken
mogelijk.
Angst hebben is normaal voor elk en hoort er vaak
bij. Het maakt je meer alert en voorzichtig. Minder gun-
stig is het wanneer angstgevoel en -reactie niet in ver-
houding zijn tot de aanleiding of wanneer een aanleiding
ontbreekt.
Angst is soms fase eigen en dan mogelijk voorbij-
gaand. Zoals voor een kind dat nog geen of onvoldoende
onderscheid weet te maken tussen realiteit en fictie, of
een rijke fantasie ontwikkeld heeft, of zich erg focust op
reële gevaren en risico's die er steeds en overal wel in
zekere mate zijn. Angst is zo leeftijd- en ontwikkelings-
gebonden.
Nemen uitzonderlijk angsten een extreme vorm aan en
komen ze overmatig voor, dan kan het kind een angst-
stoornis ontwikkelen. Angst ontregelt dan het denken,
181
samen met piekeren en negatieve zelfwaarneming, ver-
stoort de gevoelens, samen met onzekerheid en gering
zelfvertrouwen en heeft gevolgen voor het gedrag, zoals
ontwijken en zich isoleren.
Angsten kunnen zich 's nachts voordoen als nachtmer-
ries gekenmerkt door nare dromen die nadien worden
herinnerd, of als nachtangsten tijdens de diepe slaap
met angstige reacties die nadien niet worden herinnerd.
Angst als situatiegebonden
Kinderangsten zijn meestal gelinkt aan een concrete si-
tuatie die de angst uitlokt en door het kind als bedrei-
gend wordt ervaren. Dit kan gaan van insecten (zoals
spinnen), ongedierte of honden over ingebeelde mon-
sters, spoken of schaduwen, over vreemden, inbrekers
en donkerte, tot onverwachte geluiden of gebeurtenis-
sen (onweer, natuurramp, ongeval, verlies, pandemie),
of evenwichtsverlies, vallen en pijn, geïsoleerde situaties
(alleen in bed, verloren gelopen, klem zitten) en sociale
situaties (vreemden, onbekenden, pesters).
Het niet-vertrouwde, onbekende, onverwachte, onvoor-
spelbare, oncontroleerbare, onduidelijke, onzekere en
geïsoleerde spelen meestal een rol. Vaak gaat het om
angst voor de toekomst en voor hoe het verder moet.
182
Sommigen kinderen hebben weinig of geen problemen
met situaties die nieuw of onvoorspelbaar zijn en een ze-
kere mate van onzekerheid inhouden. Ze zijn flexibeler,
meer aanpasbaar en zijn niet bang van onduidelijkheid.
Anderen verkiezen vertrouwde of voorspelbare situaties
die prettiger aanvoelen en trachten onzekerheid te ver-
mijden. Ze geven de voorkeur aan uitgesproken zeker-
heid, stabiliteit, herhaling, structuur, houvast, herken-
baarheid, grenzen, normen en regels zodat dingen voor-
spelbaar worden. Ze blijven weg van wat onzekerheid
inhoudt of vertonen uitstel- of vermijdingsgedrag om
angstige onzekerheid te ontlopen.
Ouders trachten vandaag voor hun kind gemakkelijk een
voorspelbare en beschermende realiteit aan te bieden
die hun kind toelaat een prettig gevoel te behouden om-
wille van de geboden zekerheid, weg van onzekerheid en
angst. Het kan evenwel belangrijk zijn het kind te leren
dat ook onzekere situaties telkens een aantal opties en
mogelijkheden inhouden. Zoals bij een zeker risico dur-
ven nemen, een uitdaging aangaan, onzekerheid tolere-
ren, grenzen verleggen van wat aan te kunnen en nog
oké te vinden. Zo kunnen stappen gezet van de ver-
trouwde comfortzone richting de te verkennen ontwik-
kelingszone.
Ook kan het belangrijk zijn te onderkennen dat stress en
angst mogelijk gelinkt zijn aan sociale omstandigheden,
183
zoals spanningen en conflicten, onenigheid en echt-
scheiding, armoede en geweld in de buurt.
Meer lezen over angst in sociale situaties kan in het
thema-onderdeel 'Overheen sociale angst' van deze en-
cyclopedie.
Hoe angst opmerken
Het kind kan zijn angst verwoorden. Het is evenwel niet
voor elk kind even gemakkelijk om zijn gevoelens te on-
derkennen en te communiceren. Het zal dan eerder
overmatig reageren op bepaalde situaties, gebeurtenis-
sen of veranderingen, zoals huilen, iets weigeren of in
crisis geraken. Een plotselinge gedragsverandering kan
ook een angstteken zijn, zoals geïrriteerd, prikkelbaar,
verdrietig, geblokkeerd of bezorgd zijn. Het angstige
kind kan ook een constante behoefte hebben om gerust-
gesteld te worden en dicht bij zijn ouders te zijn. Het
trekt zich mogelijk terug in zichzelf, gaan niet langer om
met andere kinderen en probeert nieuwe situaties te
vermijden.
Neurobiologische onderbouw van angst
De amygdala is een hersenstructuur die instaat voor het
ontcijferen van prikkels die het lichaam en de persoon
bedreigen. De activering ervan brengt eerst een cascade
184
van emotionele reacties teweeg, zoals zweten, spiercon-
tractie en versnelling van de hartslag. Hierna wordt via
de sensorische cortex visueel en auditief een weergave
van het beangstigende gemaakt en is er een voorberei-
den op vlucht, blokkering of verdediging als gedragsre-
actie. De hippocampus als structuur van de hersenen
die een centrale rol speelt in het geheugen wordt vervol-
gens via de amygdala in staat gesteld om de angstemo-
ties verbonden aan een ervaring op te slaan en te ont-
houden. Zo kan in de toekomst sneller worden gerea-
geerd op wat angstig maakt.
Erkenning van kinderangst als ouder
Belangrijk voor het angstige kind zal zijn als ouder zijn
angst ernstig te nemen en niet weg te lachen. Het kind
niet als zwak, kinderlijk of te oud ervoor te bestempe-
len. De aanwezige angst niet te bagatelliseren of als on-
zin af te doen, of erover te discussiëren, of het kind niet
zorgeloos gerust te stellen. Zo verhinder je het kind te
voelen wat het voelt en geef je aan verwonderd te zijn
mocht het kind toch bang zijn. Bijvoorbeeld, ik wist niet
dat je daar bang voor was.
Belangrijk ook zal zijn zichzelf als ouder niet voor te doen
als nooit geen angst kennend en voor niets, omdat niets
het volgens je nodig zou maken. Zo kan je als ouder ver-
mijden het kind gerust te stellen in woorden die niet van
het kind zijn, of alles te minimaliseren, zodat het kind
185
denkt te gevoelig te zijn en te zwak. In het beleven van
het kind is de angst reëel ook als is ze in werkelijkheid
mogelijk irreëel. De erkenning kan je verwoorden als : ik
merk dat je het moeilijk hebt, of ik zie dat je het niet zo-
maar aandurft.
In plaats van angst weg te wuiven of te onderschatten
kan je knuffels geven en kalmerende woorden gebruiken
om het kind te helpen zich veilig te voelen. Of veilige
routines gebruiken zodat het de angst aankan of de
angst niet optreedt. Zoals nog even bij je kind blijven in
nieuwe situaties. Zo kan het kind zich veilig en geliefd
voelen. Of nog kan je veiligheidssignalen gebruiken. Dit
kan een persoon zijn, een knuffeldier, muziek of een ver-
haal dat synoniem is met de afwezigheid van gevaar of
dreiging. Naast muziek die ervaren wordt als bedreigend
kan je in de plaats muziek aanbieden die een niet bedrei-
gende toonvorm inhoudt. Deze veiligheidssignalen zou-
den een heel ander hersennetwerk activeren dan bij
angstige signaalvormen.
Vandaaruit kan je het kind helpen langzaam zijn angsten
onder ogen te zien en ermee om te gaan. Met je erken-
ning en tegelijk steun kan je helpen zich begrepen, er-
kend en gesteund te voelen en zo veiligheid te ervaren
en vertrouwen, durf en moed te vinden.
186
Inhoud praten
Als ouder kan je de opduikende angst bij je kind laten
verwoorden en erover praten zonder onmiddellijk oplos-
singen aan te reiken. Hierbij kan je vragen de angst con-
creet te maken, zoals situatiespecifiek, waar en wan-
neer.
Je kan praten op een rustig moment, of op het moment
zelf ter geruststelling, of nog het kind eerst tot rust laten
komen. Dit is vaak een voorwaarde om het kind te kun-
nen bereiken.
Bij het praten kan je informatie en uitleg geven over
waar je kind angst voor heeft. Dit neemt heel wat onze-
kerheid weg. Bijvoorbeeld, je bent bang omdat je het
nog niet kan, mits voldoende proberen en oefenen kan
je het en verdwijnt je angst. Een kind kan zo zelf leren
redeneren of angst reëel is.
Je laat met samenpraten merken het kind niet alleen te
laten met zijn angst. Het samenpraten laat ook toe emo-
tioneel te connecteren met het kind en zo zich veilig te
voelen, (h)erkend en geborgen : samen met angst en sa-
men overheen angst.
Met zijn angst geeft het kind aan zich zwak te voelen, het
ervaart te weinig kracht en er wordt te veel verwacht van
hem. Angst houdt communicatief een vraag in naar
187
hulp. Het kind rekent niet op zichzelf. Het neemt liever
afstand en gaat de situatie liever uit de weg.
Als ouder kan je daarom beter niet te veel nadruk leggen
op de angsten van je kind, maar eerder op zijn sterke
punten. Dit voorkomt dat de angsten van het kind een
manier worden om je aandacht en hulp te vragen. Bij-
voorbeeld, zo kan je beter niet in termen van angsten
praten, maar in termen van wat wel lukt en het kind wel
aankan, of nog net niet lukt en nog net niet helemaal zelf
aankan.
Veilige context bieden
Als ouder kan je vermijden je kind te belasten met je ei-
gen angst. Belangrijk is ook je kind zeker geen angst aan
te praten om het van iets te weerhouden. Beter is model
te staan van hoe jezelf omgaat met wat je bang
maakt. Zo kan je bij wat je beangstigt trachten zo rustig
mogelijk te blijven en je angst niet te belasten met wat
je denkt. Verkieslijker is gedachten en gevoelens te acti-
veren die je angst verminderen of wegnemen.
Een recent Amerikaans onderzoek suggereert dat het
veranderen van de interpretatieve stijl van ouders hun
kind kan helpen minder angstig te zijn. Ouders kunnen
de neiging vertonen om ambigue situaties als bedrei-
gend te interpreteren. Ze kunnen deze neiging aan hun
kind doorgeven, wat het angstig kan maken of zijn angst
188
kan doen toenemen. Het kan helpen ouders te leren si-
tuaties meer als positief of neutraal te interpreteren, zo-
dat hun interpretatie vertekening kan verminderen en zo
hun angst. Dit kan vermijden angst bij het kind op te roe-
pen of te versterken. Onderzoek toonde reeds meer-
maals aan dat kinderangst kan voorspeld en in stand ge-
houden door angst die ouders tonen. Dit kan mogelijk
een genetische basis hebben. Of ouders kunnen angst
doorgeven bij middel van meerdere angstbevorderende
gedragingen. Ouders zouden zo een interpretatiebias
kunnen vertonen waarbij zij de neiging hebben om am-
bigue informatie op een bepaalde manier te interprete-
ren. Hier op een negatieve wijze. Deze negatieve inter-
pretatiebias kan volgens het model van Ollendick en Be-
noit ertoe leiden dat ouders ambigue situaties in hun ei-
gen leven en in de omgeving van hun kind als bedreigend
ervaren. Deze bedreigende interpretatie van omge-
vingssituaties kan leiden tot angstbevorderend opvoe-
dingsgedrag. Ouders brengen dan een vooroordeel over
de interpretatie van situaties als bedreigingen, over op
hun kind. Iets wat op zijn beurt angstig gedrag bij het
kind kan versterken.
Zo kan het kind door toedoen van de ouders gefocust ra-
ken op gevaren en bedreigingen van een opdracht of ac-
tiviteit, zodat het zeer remmend of ontwijkend gaat rea-
geren. Door ouders te leren deze negatieve interpreta-
ties achterwege te laten, kan het kind situaties gemakke-
lijker op een positieve of neutrale wijze ervaren en ze
189
meer open tegemoet gaan. In het onderzoek werd hier-
voor ter ondersteuning van de ouders de app Habit-
Works ontwikkeld, die door ouders als nuttig, gebruiks-
vriendelijk, bevredigend en erg bruikbaar werd ervaren.
Stress en angst van de ouder kan het kind verontrusten.
Ze worden door het kind gemakkelijk opgemerkt. Zo kan
de angst van de ouder op het kind worden overgedra-
gen. Om dit te vermijden kan het dan ook belangrijk zijn
als ouder te trachten zijn ervaren stress en angst te be-
heersen. Iets wat ook als model kan fungeren voor het
kind. Angst heeft vaak te maken met wat voorligt of zou
kunnen gebeuren en het zorgelijk denken hierrond. Zo
kan je trachten in het heden te blijven en je angst door
je denken niet te laten toenemen. Zo kan je ook grenzen
stellen aan wanneer, waar en hoe je je bezighoudt met
wat angst uitlokt. Ook kan je als ouder leren stress te
tolereren en uitzoeken hoe om te gaan met situaties van
onzekerheid of twijfel. Zo geef je het kind toestemming
om die gevoelens te hebben, ze te uiten, te beheersen
en te beheren, zonder er door op gefixeerd te raken,
overspoeld te worden, of voor op de vlucht te slaan. Ook
kan je als ouder mogelijk proberen een pauze in te las-
sen, tijd voor jezelf te nemen en stressverlichtende acti-
viteiten te zoeken.
Als ouder kan je aan je kind de garantie geven zo nodig
bereikbaar en steeds beschikbaar te zijn en zich begre-
pen te laten voelen. Bijvoorbeeld, het kind niet onbege-
leid confronteren met beangstigende videobeelden,
190
maar helpen ze te laten bezinken en verwerken. Het
kind helpen onderscheid te maken tussen het reële en
het imaginaire. Zonder het te overbeschermen, want dit
kan net het vertrouwen in zichzelf en eigen (aan)kunnen
doen afnemen.
Modellen aanreiken
Als ouder kan je met je kind angstige situaties voor- en
naspelen. Ook kan je naar modellen zoeken over hoe an-
dere kinderen omgaan met wat angst teweegbrengt. Als
ouder kan je het kind helpen rolmodellen te leren ken-
nen door verhalen voor te lezen over kinderen die bang
zijn en hun angsten uiteindelijk overwinnen. Of door het
kind een boekje te laten lezen of een video te laten be-
kijken over hoe angstige kinderen omgaan met angst en
ze overwinnen en hier hun verhaal over doen.
Samen oplossingen bedenken
Hulpmiddelen en middelen zoeken
Het zoeken en vinden van oplossingen vraagt het open-
staan om eraan te werken en voorstellen te verkennen.
Hiervoor kan je eerst nagaan wat het kind bang maakt en
wat de eraan verbonden situatie is. Bijvoorbeeld, zijn het
schaduwen en is het kind alleen en in het donker.
Je kan dan de vraag stellen wat het kind nodig heeft of
191
wat kan helpen om het aan te durven en welke situatie
hiertoe nodig is of kan helpen.
Zo kan angst in bed mogelijk vermindert met een nacht-
lampje, een knuffel in bed, de deur open, huiselijke ge-
luiden vanuit living en een telecom, ook een huisdier zou
kunnen helpen. Een poster van een lievelingsdier of fa-
voriete superheld kan een gevoel van bescherming bie-
den. Het ingebeelde monster en spook kan je ook
vriendje met je kind laten worden, samen laten dansen,
of je kind bescherming laten bieden. Zo krijgt het mon-
ster of spook het label lief en vriendelijk en wordt het
positieve eigenschappen of kenmerken toegekend, zoals
speels, schattig, knuffelbaar.
Onderzoek aan Yale University laat zien dat het gebruik
van een veiligheidssignaal, zoals muziek, een persoon of
knuffel dat de afwezigheid van dreiging voorstelt, heil-
zaam kan zijn tegen angst. Een voorwerp, symbool of ge-
luid dat nooit geassocieerd werd met onveiligheid blijkt
angst te kunnen verlichten via een heel specifiek hersen-
netwerk. Het is een ander neuraal netwerk dan bij bloot-
stellingstherapie, waar iemand aan wat angst opwekt
wordt blootgesteld. Het eerste triggert veiligheid, het
tweede triggerde aanvankelijk angst, maar roept door
blootstelling niet langer angst op. Dit door therapie ge-
vormd veiligheidsgeheugen moet in het tweede geval
evenwel nog steeds concurreren met het eerdere drei-
gingsgeheugen.
192
Veilig in je hoofd als kind
Storende gedachten die zich voortdurend herhalen in
het hoofd van je kind kan je helpen stilzetten. Dit kan
door ze te laten passeren en te kijken naar het verdwij-
nen ervan. Gedachten verdwijnen spontaan wanneer ze
niet worden vastgehouden. Alsof een filmpje afloopt.
Je kan je kind zijn aandacht trachten richten op zijn
ademhaling en je kind uit zijn hoofd laten stappen naar
zijn lichaam toe.
Om het niet meer rond nare gedachten te laten draaien,
kan je samen oefenen met leuke gedachten beden-
ken. Zoals aan iets prettig en veilig denken.
Verdwijnen de angstige gedachten niet meteen dan kan
je het kind leren dat gedachten maar gedachten zijn zon-
der dat ze meteen of steeds overeenstemmen met de
realiteit. Ook kan je leren kritisch te zijn over eigen ge-
dachten en ze af te toetsen in de realiteit.
Onderzoek wijst uit dat gedachten gevoelens voe-
den. Denkt een kind, bijvoorbeeld, dat een situatie ge-
vaarlijk of bedreigend is, dan zal het zich gemakkelijk
angstig voelen. Door aan gedachten te sleutelen kan
alzo de angst worden weggenomen. Angst als gevoel zal
dus mogelijk samenhangen met een beangstigend den-
193
ken. Door dit onder ogen te zien kan een gevoel of ge-
dachte in zijn hoofd ervaren worden als niet overeen-
stemmend met de realiteit en zo ze niet toeëigenen. Het
gevoel van dreiging houdt daarom nog geen reële drei-
ging in. Zo kan het, bijvoorbeeld, de irreële monsters en
spoken in zijn hoofd wegjagen en knuffels en feeën ver-
welkomen.
Dus je kan het kind leren vermijden van met zijn denken
zijn angst te doen toenemen. Het zijn dan niet helpende
gedachten. Beter is deze gedachten leren weglaten. Zo-
nodig het kind leren zoeken naar helpende gedachten
die zijn angst doen afnemen. Dus zich niet angstig den-
ken, maar zijn denken zo gebruiken dat het zijn angst
helpt wegnemen. Het denken ook niet laten kleuren
door angst, zodat het verwordt tot een angstig denken,
beter denken en voelen uit elkaar houden, zo wordt zijn
denken niet gekleurd en ondergraven. Dit betekent on-
gunstige invloed van denken op angst loslaten, maar ook
omgekeerd ongunstige invloed van angst op denken los-
laten. Zo kan je kind de wederzijdse ongunstige invloed
van denken en angst doorbreken.
Je zou het kind ook kunnen voorstellen om angstige
woorden op een bord te schrijven in dezelfde kleur als
het bord, zodat ze verdwijnen. Of ze in een doos te stop-
pen, zodat ze weg zijn.
Je zou het kind kunnen bijbrengen om de intensiteit van
194
zijn angstgevoelens en -gedachten te verminderen, zo-
dat ze hem niet overspoelen of in hun greep houden en
hem verlammen. Zo zou het er gemakkelijker naar kun-
nen kijken en evenwichtiger op kunnen reageren. Het
draait dan misschien nog voor een deel om angst, maar
er komt plaats om het rond iets anders te laten draaien,
zoals veiligheid en zorgeloosheid.
Eigen inbreng kind
Moedig je kind aan iets te ondernemen en angst niet zo-
maar passief te ondergaan. Je kan je kind leren dat angst
voorbijgaat. Je kan je kind leren om voor zijn angsten zelf
oplossingen te vinden. Als je kind, bijvoorbeeld, bang is
in het donker, kan je het eerst leren om het licht aan te
steken.
Gelukkig hebben kinderen ook heel wat mogelijkheden
om zelf hun angsten de baas te blijven, bijvoorbeeld,
door troost te zoeken bij een vertrouwde knuffel. Als je
weet hoe je kind in een bepaalde situatie zijn angst on-
der controle weet te houden, kan je het misschien hel-
pen om dit hulpmiddeltje ook in een andere situatie te
gebruiken.
Je kan je kind leren meer leiding en controle over zichzelf
te zoeken. Het kan zich de vraag stellen : wie heeft de
leiding : ikzelf of mijn angst ? Wie wil ik dat voorop staat:
195
ikzelf of mijn angst ? Laat ik angst toe het voor me ver-
pesten, of laat ik angst niet toe om me tegen te houden.
Je biedt je kind zo een meer krachtgerichte omgang aan:
ik durf en kan het aan, ik probeer, ik blijf, ik loop niet
weg. Ik focus op wat ik kan en ga uit van wat ik kan. Bij-
voorbeeld, ik probeer het aan te durven, ik beloon me-
zelf voor durf en oefenen, ik probeer het angstprobleem-
pje op te lossen, in het begin heb ik nog een beetje angst
omdat het nog niet vertrouwd is. Ik probeer als kind po-
sitieve gedachten te hebben als angst dreigt. Bijvoor-
beeld, Ik kon het gisteren alleen aan, het lukt me dus
vandaag ook wel. Ik probeer stap voor stap, het hoeft
niet in eenmaal. Ik probeer eerst zelf, zo nodig doe ik
beroep op anderen. Angst is mijn eerste reactie, ik pro-
beer een andere.
Je kan het kind laten proberen niet in zijn angstige ge-
dachten te blijven steken, maar ze om te buigen naar
helpende gedachten. Bijvoorbeeld, angst voor zichzelf
formuleren als een oplosbare en voorbijgaande moeilijk-
heid, niet als een onoverkomelijk probleem.
Je kan angst voor het kind omschrijven als iets waarop
het intern vanuit zichzelf invloed kan hebben en niet als
een probleem van buitenuit zonder invloed erop. Angst
ook niet als blijvend maar angst als variabel, nu eens wel,
dan niet, nu meer, dan minder. Op deze manier blijft het
kind niet steken in zijn angstige gedachten, maar kan het
deze ombuigen naar helpende gedachten.
196
Je kan het kind helpen zijn zorgen en angst om te zetten
in wat het zou kunnen doen. Zo kan het kind zijn aan-
dacht verleggen van wat fout dreigt te lopen, naar wat
zou kunnen helpen als oplossing. Zo kan het kind het ge-
voel hebben iets niet zomaar te moeten ondergaan,
maar weerwerk te kunnen bieden.
Druk helpen verlagen
Een kind kiest bij angst gemakkelijk voor de vlucht of het
vermijden ervan, omdat de angst te groot is. Zo neemt
het evenwel voor zichzelf de kans weg om te leren dat
vluchten of vermijden niet hoefde, omdat wat het
vreesde niet gebeurt, of omdat het dit toch zouden aan-
kunnen zo het gebeurde. Nu leert het weg te vluchten
en te vermijden, wat telkens wordt bevestigd omdat er
dan niets gebeurt waarvoor angst.
Als ouder kan je verkiezen zelf rustig te blijven als model
om de druk te verlagen. Ontspannen zijn neemt span-
ning weg en laat ruimte voor iets nieuw en anders. Lukt
dit niet helemaal dan kan je de situatie eerder als onpret-
tig voor je definiëren.
Ook kan je het kind vertrouwd maken met enige span-
ning en angst als een normaal gegeven behorend bij ie-
dere situatie of gebeuren. Wat zou het ergste kunnen
zijn en dan. Bijvoorbeeld, laat het kind zijn angst dose-
ren, bijvoorbeeld, op een schaal van 1 op 10. Vraag het
197
kind hoe groot zijn angstcirkel is en in welke mate het
deze zou willen verkleinen.
Hierbij kan je angstige verwoordingen vermijden en
spreken van wat rust en veiligheid bevordert. Bijvoor-
beeld, niet je hoeft niet bang te zijn, maar wel zo kan je
je veilig en geborgen voelen, of je reageert niet bang
maar je ageert eerder voorzichtig.
Of je kan je kind helpen niet langer foute, niet helpende
verhalen te vertellen over zichzelf die het angstig ma-
ken. Maar te zoeken naar een positief verhaal waar het
van droomt en wat hiertoe nodig is.
Tevens kan je het kind vertrouwd maken en laten wen-
nen aan enige angst en het hierbij aanmoedigen en on-
dersteunen. Het kind is meer dan het angstige kind. Er
is ook het zelfzekere kind, het vertrouwen zoekende
kind, het lerende kind, het kommerloze kind of het ge-
borgen kind. Hier de aandacht van het kind op richten
en andere mogelijkheden voor het kind opentrek-
ken. Zoals welk ander deel in zichzelf kan het aanspre-
ken, welke andere kant kan het activeren ?
Vaardigheid helpen ontwikkelen om met angst en ang-
stige situaties om te gaan
Zo kan je het kind bijbrengen hoe zijn angst even te kun-
nen opbergen, of op pauze te zetten. Of hoe van een
198
eerste gevoel over te kunnen stappen naar een tweede
gevoel. Zo kunnen kiezen tussen angst of durf en een
zekere vrijheid en controle verwerven. Zo het oude ang-
stige synthesegevoel te kunnen loslaten en plaats te ma-
ken voor een nieuw weerbaar gevoel.
Zo kan je het kind helpen hoe zelf het spoor van weg van
in te wisselen voor het spoor van op weg naar. Zo weg
van angst naar op weg naar veiligheid. In plaats van te
vluchten van angst, ze leren onder ogen te zien en er le-
ren mee om te gaan. Bijvoorbeeld, wel wat bang maar
zich niet laten weerhouden of domineren. Toch doen
wat zelf te willen.
Ook kan je het kind helpen hoe zelf zo dicht mogelijk te
geraken tot waarvoor nu nog angstig zonder het kind te
dwingen. Het kind leren zien wat te kunnen doen. Te
ervaren wat werkt en zo zekere controle te verwer-
ven. Niet weerloos te zijn en voort te bouwen aan een
zekere oplossing, vanuit wat reeds werkt. Zich zo niet la-
ten afschrikken of wegjagen. Het idee is hierbij niet om
te leren hoe alle angsten volledig uit de wereld te hel-
pen, maar om ze beheersbaar en leefbaar te maken. Uit-
eindelijk zal deze vertrouwdheid de angst dan kunnen
wegnemen.
Het kind zo mogelijk helpen hoe voorbij zijn angst veilig-
heid te kunnen vinden. Bijvoorbeeld, ook al ben ik als
199
kind bang van het water. Als ik leer zwemmen en vol-
doende oefen in het nu nog onveilige water, hoef ik niet
langer bang van water te zijn, omdat het nu veilig aan-
voelt sinds ik kan zwemmen. En dit ook vooraf te besef-
fen : ik moet voorbij mijn angst zien te geraken om vei-
ligheid te vinden, even uit mijn comfortzone om mijn
comfortzone te kunnen uitbreiden.
Een kind kan gezien worden als alle eigenschappen, ge-
voelens en reacties in zich hebbend. In bepaalde situa-
ties kunnen deze door het kind worden aangesproken of
van buitenaf geactiveerd en kunnen ze tot uiting komen
in bepaalde situaties. Welk innerlijk deel van het kind
wordt aangesproken of geactiveerd in een als angstig er-
varen of alzo voorgestelde situatie ? Een kind kan poten-
tieel gevoelens van angst maar ook van veiligheid ont-
wikkelen, het kan vluchten of een situatie trotseren. Een
bepaalde benadering van buitenaf of een zelfbepaald ob-
jectief of denken kan maken dat het rustig en vol vertrou-
wen blijft. Een andere benadering of objectief en denken
had onveiligheid, angst en vluchten kunnen oproepen of
aanspreken. Kenmerken, gevoelens en reactie kunnen
ook gezien worden als niet wat in het kind zit, maar tus-
sen het kind en zijn omgeving. Het is maar welke worden
geactiveerd. Welke uiterlijke kant van het kind wordt ge-
wekt. Angstigheid of veiligheid, een situatie ontvluchten
of met vertrouwen aanpakken ? Deze komen enkel tot
leven in de actuele interactie van het kind met de omge-
200
ving. Mogelijk worden deze kenmerken van buitenaf ge-
activeerd of activeert het kind deze zelf in zijn interactie
met de omgeving.
Het kind kan dan geholpen niet zijn angstig deel of ang-
stige kant aan te spreken en op te roepen, maar te ver-
kiezen zijn veilig en ontspannen deel of kant naar voor te
roepen. Ook als ouder kan je hierbij helpen zijn angstig
deel of kant niet te activeren, maar te zoeken hoe je zijn
veilig en ontspannen deel of kant kan oproepen. Bijvoor-
beeld, niet voortdurend wijzen op gevaren of het kind
wijzen op wat onbekend en niet vertrouwd is, maar het
kind wijzen op wat het kan bereiken als het doorzet of
dat het vorige maal ook lukte van kalm te blijven.
Ondersteuning
Een heel bruikbare vaardigheid is zelfregulatie. Zelfregu-
latie is de vaardigheid om vat te krijgen op eigen emo-
ties, behoeften en gedrag en ze te sturen. Voor het kind
vraagt deze stapsgewijze ontwikkeling van zelfregulatie
tijd, oefening en ruimte om uit te proberen en ervarings-
gericht te leren.
Ouders helpen hun kind buiten de comfortzone te tre-
den ook al voelt het zich enigszins ongemakkelijk. De ou-
ders bieden oefenkansen om over moeilijke situaties
heen te komen. Dit is vaak een hele opgave voor ouders,
omdat ze hun kind willen beschermen en behoeden voor
201
onheil en geneigd zijn zelf gemakkelijke oplossingen aan
te bieden. Deze snelle en overdadige hulp kan op dat
moment helpen, maar kan het op langere termijn moei-
lijk maken om rustig te blijven en zichzelf in de hand te
houden in moeilijkere situaties.
De geboden steun neemt idealerwijze de vorm aan van
het kind voorzichtig te begeleiden tot het in staat is zelf-
standig met de moeilijkere situatie om te gaan. Zo kan
je overleggen over hoe samen te werken om te helpen
iets meer te durven en het punt te bereiken waarop het
de angst zelf kan beheersen. Zo kan je samenwerken met
het kind om redelijke doelen te stellen en na te gaan
welke stappen hiertoe nodig zijn. Tegelijk kan je werken
aan meer zelfvertrouwen en zelfzekerheid van het kind.
Als ouder werk je bewust of onbewust naar zelfregulatie
van het kind toe. Voor wat het kind zelf nog niet kan, zorg
je als ouder aanvankelijk door co-regulatie. Co-regulatie
die het kind helpt en ondersteunt om steeds meer zelf-
regulatie te weten ontwikkelen. Vooral de wijze waarop
iets kan of lukt zal aandacht krijgen bij co-regulatie, dit
om het kind te helpen de weg te vinden naar zelfregula-
tie. Hoe jonger het kind hoe meer co-regulatie nodig zal
zijn, hoe ouder hoe meer zelfregulatie vanuit het kind
mogelijk wordt. Hoe jonger het kind hoe belangrijker ook
de co-regulatie, dit om te vermijden dat het kind een
stap of facet in zijn ontwikkeling mist met gevolgen voor
later. Hoe ouder het kind wordt hoe meer naar zelfre-
202
gulatie toe kan gewerkt. Zoals hoe zelf omgaan met er-
varen emoties, hoe zich te wapenen tegenover risicosi-
tuaties en hoe ontmoete problemen tegemoet te gaan
en weten op te lossen.
Stapsgewijs
Best kan de angst verdeeld worden in kleinere zor-
gen. Vervolgens kunnen de nodige stappen geformu-
leerd worden. Door dit samen met het kind te doen zal
het een grotere bereidheid en inzet vertonen. Gezocht
kan worden naar stappen die nog voldoende veilig en
comfortabel aanvoelen op weg naar, zodat de vlucht- of
vermijdingsreflex niet wordt geactiveerd. Is het kind, bij-
voorbeeld, bang voor honden, dan kan eerst samen naar
plaatjes van honden gekeken worden. Vervolgens kan
het kind proberen eerst een vertrouwde kleine hond te
aaien en vervolgens een grotere.
Als kind hoef je stilaan niet langer angst te ontvluchten
of te ontkennen, of angstig te zijn voor angst. Door angst
onder ogen te zien en andere gedachten en gevoelens te
activeren en te selecteren kan je komen tot een andere
kijk, die je op weg helpt. Het is dan niet langer de angst
die je tegenhoudt, maar het is jezelf die je vooruitduwt
en je kracht geeft op weg naar veiligheid, weerbaarheid
en zorgeloosheid.
203
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen 'Men-
tale leiding', 'Schema emotie', ‘Stress centraal’, Contain-
ment en holding in de opvoeding’, 'Grootte kader en lei-
ding Kleiner of groter kader ? Minder of meer leiding
over?', 'Welke delen en kanten aanspreken ? en Van co-
regulatie tot zelfregulatievan deze encyclopedie.
Angst als adolescent
Je kind kan ook als adolescent te maken krijgen met
angst. Angst die mogelijk gelinkt is aan sociale stresso-
ren in contact met leeftijdsgenoten. Leeftijdsgenoten
die hem mogelijk pesten, of die hem afwijzen of uitslui-
ten, of met wie het gemakkelijk tot conflict komt. Het
niet weten hoe positieve relaties met leeftijdsgenoten
op te bouwen kan heel wat spanning en angst teweeg-
brengen.
Onderzoek aan de Universiteit van Illinois laat zien dat
niet alle jongeren om dezelfde reactie vragen van ouders
in het begeleiden en coachen van het kind. Ouders kun-
nen als sociale coaches ofwel ondersteuning en advies
bieden door specifieke suggesties te doen om uitdagin-
gen het hoofd te bieden en hen aanmoedigen om ac-
tieve, betrokken copingstrategieën te gebruiken, zoals
hoe problemen oplossen, hulp zoeken of nadenken over
de situatie op een minder bedreigende of negatieve ma-
nier. Ofwel kunnen ouders de autonomie van de jongere
net aanmoedigen om het hem zelf te laten uitzoeken,
204
zelf oplossingen te bedenken en ze zelf actief uit te pro-
beren. Laagreactieve jongeren letten mogelijk niet of
onvoldoende op signalen bij stressvolle of uitdagende
ervaringen met leeftijdsgenoten, met mogelijk onver-
wachte, niet-normatieve of ongepaste reacties tot ge-
volg. Ze blijken vooral behoefte te hebben aan ouders
die hen specifiek advies geven over het omgaan met
stressvolle en uitdagende situaties met leeftijdsgenoten.
Bij hoogreactieve jongeren blijkt dit minder nuttig. Ze
blijken eerder behoefte te hebben aan ouders die kun-
nen herkennen dat hun kind de puberteit ingaat en op
zoek is naar meer autonomie en onafhankelijkheid. Ze
zetten eerder een stap terug en laten hun kind weten het
op een eigen manier te doen, waarvan het denkt dat dit
het beste is of wat voor hem werkt. Zelfredzame sugges-
ties werken voor hen het best. Zo is er als ze angstig of
gestrest zijn geen druk om het probleem te moeten aan-
pakken, wat zelfs meer angst kan veroorzaken. Het blijkt
gunstiger te zijn als ouders hen meer ruimte en tijd ge-
ven om op hun eigen manier door de situatie heen te ra-
ken.
Toegepast
Hoe angstig is je kind ?
Aan welke situatie(s) is de angst van je kind verbonden ?
Hoe belangrijk is interpretatie in de angst van je kind ?
205
Aan wat kan je angst bij je kind opmerken ?
Hoe kan je als ouder erkenning bieden aan de angst van
je kind ?
Welke inhoud geef je aan het praten met je kind over
angst ?
Hoe probeer je een veilige context voor je kind te cre
eren ?
Welke modellen reik je aan je angstig kind aan ?
Hoe bedenk je samen oplossingen ?
Welke hulpmiddelen en middelen zoek je samen ?
Hoe help je je kind zich veilig in zijn hoofd te voelen ?
Hoe stimuleer je de eigen inbreng van je kind ?
Hoe help je de druk voor je kind te verlagen ?
Op welke wijze help je je kind om vaardigheid te ontwik-
kelen in het omgaan met angst en angstige situaties ?
Hoe tracht je je kind ondersteuning te bieden ?
206
Hoe is de verhouding co-regulatie (ouder-kind) en zelfre-
gulatie (kind) voor angst ?
Hoe ga je als ouder stapsgewijs tewerk ?
Naar wat streef je samen met je kind ?
Meer lezen :
Glazemakers, I. (2016). Slaap zacht!: De weg naar een
goede nachtrust voor kinderen n hun ouders. Tielt :
Lannoo.
207
Antwoorden graag
Kinderlijke
nieuwsgierigheid
Je kent het wel: kinderen die je de oren van je kop vra-
gen. Kinderen die maar blijven doorvragen, soms het
gekste en onverwachtste eerst. Elk antwoord lokt een
nieuwe vraag uit. Tot je je partner inschakelt en die het
ook finaal opgeeft. Je vraagt je luidop af waar die kinder-
lijke nieuwsgierigheid voor dient, of ze niet wat overdre-
ven is. Wat het kind er aan heeft. Of het zelfs geen ma-
nier is van om aandacht vragen.
Bij nader toezien kom je achter de vragen die je kind
stelt: wat en hoe zijn hoogvliegers. Maar ook wie, wan-
neer en waar. Soms kent het kind een hele periode met
waarom-vragen: waarom, en je antwoord steevast ge-
volgd door waarom.
Het kind wil heel wat weten en begrijpen.
Hoe komt het er achter ?
208
Wat je kind op zo'n moment doet is zijn persoonlijke da-
tabank vullen. Om dingen beter te leren kennen, maar
ook om beter op dingen te kunnen reageren en er mee
om te kunnen gaan. Vooral ook te weten wanneer en
waar, bij wie of tegenover wie dingen te kunnen ver-
wachten. Meer technisch gezegd, is je kind volop bezig
met begripsinvulling: wat houdt iets in, met gedragsin-
vulling: hoe kan je op iets reageren en er mee omgaan,
en met contextinvulling: waarom doet zich iets voor.
Een voorbeeld ter verduidelijking: een kind wil graag het
onderscheid leren tussen een speelgoedkonijn en een
echt levend konijn zoals in opa's hok. Het ene konijn is
bewegingsloos, het ander één en al beweging (het wat).
Het ene konijn kan je overal meenemen, het andere ko-
nijn mag je niet uit zijn hok laten (het hoe). Het ene konijn
kan je verwachten in huis, het ander konijn in een hok
wanneer op bezoek bij opa of in een kinderboerderij (het
wanneer, waar, wie of waarom).
Naarmate het kind meer ervaring opdoet wordt het wat,
het hoe, het wanneer, waar en wie meer gevuld en bij-
gevolg preciezer. Het laat het kind toe in de passende
context snel iets te herkennen en nauwkeurig te kennen
en aansluitend passend te reageren en precies met iets
om te gaan. De opgedane kennis op basis van eigen er-
varing of op basis van verkregen antwoorden liggen op-
geslagen in geheugen- of cognitieve schema's. Ze hou-
209
den alle informatie over iets nauwkeurig bij en verwer-
ken ze tot pasklare en beste gebruiksmogelijkheden. Ze
vormen mentale modellen die bestaan uit netwerken
van gerelateerde informatie opgeslagen in het langeter-
mijngeheugen.
Zo worden in een bepaalde context bepaalde geheugen-
schema's als het ware klaargezet voor gebruik. Zo zal het
kind in opa's tuin verwachten konijnen en kippen te zien.
Zo ook zal het kind op de kinderboerderij verwachten
naast konijnen en kippen ook geiten en een ezel aan te
treffen. Eens iets herkend, zal het kind door zijn opgesla-
gen kennis gemakkelijker dingen opmerken, dingen die
het al wist, maar ook dingen die anders zijn en nieuwe
aandacht vragen. Door zijn opgeslagen know-how over
hoe met iets om te gaan, weet het kind wat het moet
nalaten en wat het wel kan. Zo weet het kind dit aan te
wenden in zijn reactie, maar weet het ook te ontdekken
wat ook nog niet kan of wat ook nog wel kan.
Geheugenschema's worden zo aangewend voor gebruik,
maar ook voor aanvulling en bijsturing. De ervaringen
met het eigen gebruik en de mogelijk gekregen antwoor-
den en reacties worden dan weer toegevoegd, zodat het
gebruik voor de toekomst up-to-date blijft en steeds de
best mogelijke omgang aangeeft.
Onderzoek wijst uit dat de wanneer-, waar- en wie-vra-
gen die kinderen stellen, bedoeld zijn om een antwoord
210
te vinden op het waarom van iets. Deze vragen helpen
kinderen een verklaring te vinden voor een bepaald iets
of een bepaalde reactie welke ze menen op te merken.
Voor een kind is vaak belangrijk te weten wanneer, waar
en bij wie iets zich voordoet. Zo komt het kind erachter
of iets of een reactie te wijten is aan dat iets, of te wijten
is aan wie met dat iets te maken krijgt, of nog te wijten
is aan de omstandigheden waarin iets zich voordoet.
Heeft iets te maken met dat iets zelf, of met zichzelf, of
met omstandigheden. Ligt de verklaring bij dat iets, bij
zichzelf of bij de omstandigheden. Zo weet het kind
welke de context is waarin iets zich voordoet.
Vat iedereen iets op dezelfde wijze op en reageert ieder-
een gelijkaardig, dan zal het kind de oorsprong situeren
bij dat iets. Vat het kind altijd iets zo op en reageer het
steeds zo, dan situeert het kind de oorsprong wellicht bij
zichzelf. Is relevant waar iets zo wordt opgevat en wordt
niet overal zo gereageerd, dan wordt de oorsprong wel-
licht in de situatie gesitueerd. Meteen wordt duidelijk
waarom die overvloed aan vragen zich bij het kind voor-
doet: het waarom weet het kind te achterhalen via uit-
sluitingsvragen als wie, wanneer en waar. Hierover gaat
het covariatie-model van Kelley.
Al deze vragen voorkomen dat het kind met een vreemd
gevoel in een situatie zou worden geconfronteerd. Niet
te weten wat iets inhoudt omdat het er geen aanwijzin-
gen voor heeft, en niet te weten hoe te reageren en met
211
iets om te gaan. Deze vragen moeten ook voorkomen
dat het kind gemakkelijk met angst en ontreddering zou
te maken krijgen.
Geheugenschema's worden al van bij de geboorte opge-
bouwd. Zuigelingen vanaf vijf maanden kunnen vrien-
den van niet-vrienden onderscheiden op basis van hun
gelach, zo blijk uit recent onderzoek van de universiteit
van New York. Een kind is bijgevolg heel vroeg in staat de
aard van sociale relaties te dedecteren op basis van ge-
voeligheid voor stem signalen. Het is een van de vroeg
ontwikkelde instrumenten die jonge kinderen gebruiken
om de complexe sociale wereld te begrijpen en er zich in
te bewegen. Via de beoordeling van akoestische ken-
merken weten jonge kinderen de sociale relaties tussen
mensen te ontdekken en te onderscheiden.
Jonge kinderen willen ook onder meer achterhalen hoe
die volwassenen eruitzien en hoe je op hen reageert.
Wat hen onderscheidt van poppen en dieren en hoe je
op deze laatsten reageert. Vanaf de leeftijd van één jaar
krijgen deze schema's ook een naam, zoals mama en
papa, pop en poes, als onderdeel van het wat. Mogelijke
en onmogelijke vragen wisselen elkaar af. Zo heb je als
ouder vaak de indruk dat waarom-vragen die rondom de
leeftijd van drie jaar veelvuldig voorkomen, vooral als be-
doeling hebben je te vragen om door te vertellen, zodat
de schema's kunnen worden gevuld. Ze helpen niet en-
kel de omwereld te kennen maar ook beter te begrijpen,
212
met name hoe dingen op elkaar inwerken en wat aan de
oorsprong van iets ligt. Zo helpen de antwoorden die kin-
deren krijgen bij de geheugen-, taal- en denkontwikke-
ling.
Een sterke voorkeur voor nieuwigheid ontstaat in de kin-
dertijd en komt voor in het hele dierenrijk. Nieuwigheid
kan fungeren als een intrinsiek beloningssignaal dat de
efficiëntie van verkenning enorm verhoogt en het leren
versnelt, met name in situaties waarin externe belonin-
gen moeilijk te verkrijgen zijn. Menselijke zuigelingen
vertonen sterke voorkeuren voor stimuli en situaties die
anders zijn dan diegene die ze eerder ontmoetten,
zelfs wanneer er geen directe beloningen aan verbonden
zijn. Nieuwheid is anders gezegd aantrekkelijk voor de
hersenen.
Nieuw onderzoek van Leuvense wetenschappers heeft
ontdekt dat als iets nieuw is, het sneller wordt geleerd
dankzij de neurotransmitter dopamine in de hersenen.
Zo iets nieuw is voor iemand, dan komt er dopamine vrij
wat zorgt voor associatief leren. Nieuwe onbekende in-
formatie activeert met name het dopamine-systeem in
de hersenen wat de leerprocessen gunstig beïnvloedt.
Uit ander Brits onderzoek blijkt het belang van novelty-
based learning (nieuwheid-gebaseerd leren). Er zou een
voorkeur zijn voor nieuwe informatie omdat dit toelaat
zich een beter en meer geheel beeld te vormen van de
omgeving en mogelijke interacties, zodat steeds beter
213
en met meer resultaat met iets zou kunnen omgegaan
worden. Het bredere doel zou zijn om nieuwigheidsin-
formatie flexibel te generaliseren. Dit generaliseren
zorgt ervoor dat jonge kinderen in staat zijn tot meer
complex gedrag op basis van beperkte ervaring. Nieuw-
heid-gebaseerd leren speelt in een aantal situaties een
cruciale rol in verkennen en leren, vooral wanneer be-
loningsleren minder mogelijk is of onvoldoende verken-
ning toelaat terwijl dit net belangrijk is voor het leren en
het passend weten reageren. Het onderzoek naar
nieuwheid-gebaseerd leren kadert in de ontwikkeling
van artificiële intelligentie, om leerprocessen en respon-
sen te optimaliseren.
Als ouder kan je best antwoord geven op vragen die het
kind stelt, zonder te overdrijven. Uiteindelijk zal het kind
niet alles verwerken, maar er juist die elementen uit ha-
len waar het kind aan toe is. Vermeden dient te lachen
met een te gekke vraag, het kind kan zich hierdoor niet
au serieux genomen voelen en mogelijk afgeremd wor-
den nog openlijk vragen te stellen. Best kan je in je ant-
woord zo dicht mogelijk bij de vraag blijven. Je kan zo
trachten antwoorden dat de vraag van het kind vol-
doende beantwoord wordt op zijn niveau. Dit voorkomt
verder doorvragen. Het kind weet dan wat het wou we-
ten. Zo nodig kan je vooraf informeren wat het precies
wil weten, zo voorkom je iets te antwoorden wat het
kind al weet. Zo nodig kan je je vooraf ook afvragen wat
214
het kind eigen wil met zijn vraag. Wil het kind een beves-
tiging en uitleg van wat is, of wil het via zijn vraag een
appèl op je doen om iets te veranderen. Bijvoorbeeld, bij
waarom iets zo is of moet gebeuren. Zoals waarom het
moet gaan slapen of opstaan.
Aan welke vragen is je kind toe :
begripsinvulling : wat ?
gedragsinvulling : hoe ?
contextinvulling : wanneer ? waar ? wie ? waarom ?
215
Kinderrechten
in de opvoeding
Kinderrechten en ons gezin
Kinderrechten in ons gezin ? Natuurlijk hebben kinderen
rechten in ons gezin. Soms lijkt het wel of zij alleen rech-
ten hebben. We houden helemaal rekening met hen. We
schikken ons zo veel mogelijk, zodat ze helemaal tot hun
recht kunnen komen. Enkel als echt iets niet kan, leggen
we beperkingen op. We zijn helemaal mee. Kinderrech-
ten ? Dat is ons gezin.
Kinderrechten ? zei je. En ons gezin ? zei je Hoe je eraan
begint ? zei je.
Natuurlijk hebben kinderen rechten in ons gezin.
Kinderrechten, hoe begin je eraan in een gezin ?
216
De plaats van kinderrechten in het gezin
Als kinderrechten worden bedoeld, dan heeft men het
over het kind en zijn ontwikkeling. Kinderrechten moe-
ten een houvast bieden om het kind en zijn ontwikkeling
zoveel mogelijk tot zijn recht te laten komen. Ze moeten
helpen verduidelijken wanneer een kind en zijn ontwik-
keling mogelijk in gevaar komen, schade ondervinden of
geweld worden aangedaan door de situatie, de omgang
met het kind of het denken over het kind. Welke kinder-
rechten dan niet aan bod komen, of in het gedrang ko-
men.
Natuurlijk zullen zowat alle ouders alles in het werk stel-
len om gevaar, schade of nadeel voor het kind en zijn
ontwikkeling te vermijden. Ook al is de bedoeling van de
ouders positief, toch kan het soms niet verhinderen dat
ze ongunstig inwerken op het kind en zijn ontwikkeling.
Ouders zijn zich hiervan niet steeds bewust. Om dit te
vermijden, kan uitgegaan van de kinderrechten die de si-
tuatie bekijkt vanuit het kind.
Kinderrechten worden vaak geassocieerd met iets wat
elders nog niet gegarandeerd is voor kinderen. Ergens in
het buitenland, in één of ander regime. Kinderrechten
worden minder geassocieerd met iets wat ook in de on-
middellijke omgeving kan aangewend in de kleinste leef-
eenheid, het gezin. Toch kunnen ook hier kinderrechten
aangewend om een garantie te bieden voor het kind en
217
zijn ontwikkeling. Als ouder kan gekeken in welke mate
en op welke manier kinderrechten reeds aan bod komen
in het eigen gezin. Dit kan dan als uitgangspunt aange-
wend om te zoeken wat verder te kunnen doen op welke
manier, om kinderrechten nog meer in het gezin aan bod
te laten komen.
Wat betekenen kinderrechten voor het kind
Kinderrechten kunnen kinderen heel wat garanties bie-
den. Zo wordt er, bijvoorbeeld, in de kinderrechten erg
veel aandacht besteed aan de integriteit van het kind.
Dat deze niet in het gedrang zou komen of geweld zou
worden aangedaan, welke de bedoelingen van de omge-
ving ook moge zijn.
Ook is er veel aandacht voor het gebruik en misbruik van
het kind enerzijds, en voor de miskenning van en het ge-
ring respect voor het kind anderzijds, zodat het kind
geen slachtoffer zou worden.
Er wordt uitgegaan van de grote kwetsbaarheid van het
kind en hoe het kind terzake kan beschermd worden.
Vooral de plaats die het kind in zijn omgeving krijgt toe-
bedeeld en de waarde die aan het kind wordt gehecht
zijn hierbij van groot belang.
218
Implicaties van kinderrechten voor ouders
Ouders willen vaak wel aandacht geven aan kinderrech-
ten, maar vrezen dat zodra je kinderen te veel rechten
geeft, ze hiervan gebruik en misbruik zullen maken en
hun omgeving vervolgens gaan miskennen en respect
hiertegenover gaan verliezen. Ouders denken dan aan
hun grote kwetsbaarheid en hoe ze zichzelf terzake kun-
nen beschermen. Vooral de plaats die ouders zich toe-
bedelen en de waarde die ze aan zichzelf hechten zijn
hierbij van groot belang.
Kinderrechten en engagement
Voor ouders zal het er in dit verband op aankomen hun
kind aan te spreken, welk rechten je het als kind wil toe-
kennen en te overleggen hoe het met deze rechten kan
omgaan, welke verantwoordelijkheden dit inhoudt zodat
het er geen gebruik of misbruik van maakt ten koste van
zijn omgeving en dus ook van zijn ouders, die zich dan
mogelijk miskend en niet gerespecteerd voelen. 'We wil-
len met je mening rekening houden, maar je moet er dan
wel even en vooraf over nadenken en het vanuit meer-
dere gezichtshoeken bekijken, ook de onze.' 'We willen
je best vertrouwen en we gaan hiervanuit, maar dan
moet je wel te vertrouwen zijn.'
Het toegekende recht is dan niet meer vrijblijvend, maar
engageert het kind vanuit de aangeboden participatie.
219
Het kind wordt mee betrokken en wordt gevraagd zich
betrokken te voelen voor ieder met wie het te maken
krijgt.
Kinderrechten en de verhouding tot de ouders
Een recht is dan geen vrijblijvend speeltje, maar houdt
meteen een opdracht in, het recht aan te wenden voor
de eigen ontwikkeling en ervoor te zorgen dat hiermee
geen onrecht aan de omgeving wordt aangedaan. Zodat
een win-win situatie ontstaat.
Ouders wensen het niet langer alleen voor het zeggen te
hebben en ver boven hun kind te staan, ouders wensen
het ook niet langer alleen aan hun kind over te laten en
buiten hun kind te staan, ze willen graag samenspraak en
dicht bij hun kind staan. Ze willen niet langer hun kind
klein en zwak houden - vanuit een autoritair denken -, ze
willen ook niet dat hun kind overheerst - vanuit een anti-
autoritair denken -, ze kiezen er resoluut voor hun kind
groot en sterk te maken zoals zij ook groot en sterk zijn
en wensen hier kansen voor te creëren zonder het risico
te lopen dat het uit de hand loopt. Hiertoe hebben ze de
medewerking van hun kind nodig. Medewerking die ze
hopen te krijgen door hun kind aan te spreken en het zo-
veel mogelijk mee te laten participeren en engageren,
zodat weerstand en tegenstand zoveel mogelijk wordt
voorkomen. Het is dan niet de ouders tegenover het
kind, maar ouders en kind samen. Het is inderdaad dan
220
zo dat ouders overkomen als meer beïnvloedbaar, toch
betekent dit helemaal niet dat ze geen invloed meer zou-
den hebben. Doordat de relatie met hun kind wellicht
beter is, zijn kinderen van hieruit wellicht gemakkelijker
bereikbaar en sneller geneigd tot inschikkelijkheid en
zelfbegrenzing.
Mythen rond kinderrechten
Aan bod laten komen van rechten heeft minder van doen
met vrijheid en verlies aan gezag dan gemakkelijk wordt
gedacht. Het heeft wellicht meer te maken met gelimi-
teerde vrijheid en winnen aan gezag. Rechten wordt ge-
makkelijk op een oneigenlijke wijze in verband gebracht
met zelfstandigheid en verdwijnen van gezag. Het heeft
eerder te maken met betrokkenheid en winnen aan ge-
zag. Door rechten te verbinden aan groeikansen en -en-
gagement houdt het wellicht meer garanties is dan mo-
menteel aangevoeld of verondersteld.
Ouders vrezen gemakkelijk dat het toekennen van rech-
ten, zoals ze meer doen na de kindleeftijd van hun kind,
hen voor een moeilijker situatie zal plaatsen. Niet alleen
vrezen ze voor de grotere invloed van hun kind, maar
vooral ook van met wie hun kind omgaat, vrienden en
leeftijdsgenoten. Als ouder kan je ook jezelf en je kind al
vroeg vertrouwd maken met dit recht op vrienden.
Vrienden zijn wie geen gebruik of misbruik maakt, of wie
je kind niet miskent, maar wel respecteert. Door je kind
221
hier tijdig mee vertrouwd te maken, kan voorkomen dat
hij of zij rechteloos komt te staan tegenover vrienden, en
zich te afhankelijk en weerloos voelt. Wellicht komt het
er op aan je kind te leren goed met anderen te kunnen
opschieten, maar tegelijk toch een zekere autonomie en
eigenheid te kunnen behouden.
Kinderrechten aan bod laten komen in ouderhandelen,
in opvoedingssituatie en in opvoedingsdenken
Als ouder associeer je rechten die je aan je kind wil toe-
kennen veelal met een handelen tegenover je kind, min-
der verbind je het aan een opvoedingssituatie of aan je
denken over je kind en de gegeven opvoeding. Vandaag
weten we dat naast je handelen (stimuleer je je kind om
222
vrienden te maken en contact te onderhouden, bijvoor-
beeld), ook de geboden opvoedingssituatie en -structuur
(kan je kind naar vrienden, kunnen vrienden naar je kind
toe, bijvoorbeeld) en je opvoedingsdenken (hoe waarde-
vol vind je vrienden, vind je dat vrienden een meer-
waarde voor je kind kunnen of moeten bieden, bijvoor-
beeld) een niet onbelangrijke rol spelen.
Afzonderlijke rechten voor het kind ?
Kinderrechten zijn ontstaan op het moment dat men het
kind is gaan onderscheiden van volwassenen, het kind
niet langer als een volwassene in het klein, maar iemand
wiens ontwikkeling moest gegarandeerd worden. Van-
daag wordt steeds meer aangevoeld dat kinderen geen
bijzondere rechten behoeven, maar dezelfde rechten als
volwassenen. De positieve discriminatie die op een be-
paald moment werd ingevoerd, wordt thans gemakkelijk
aangevoeld, als het kind minder rechten of andere rech-
ten toebedelen. Er wordt dan ook steeds meer gepleit
om het kind dezelfde rechten toe te kennen als volwas-
senen. Ook dit heeft zijn weerslag binnen het gezin.
Geen 'aparte' behandeling meer van het kind, maar een
'inclusieve' behandeling. Geen in de plaats meer van het
kind, maar plaats voor het kind. Voor ouders kan dit een
hele mentale omturning betekenen, omdat ze gewoon
waren aan het omgekeerde, van wat ze als kind zelf heb-
ben ervaren.
223
Niet mag mijn kind mee kiezen of van wanneer, maar
waarom zou mijn kind niet mee mogen kiezen en zou dit
pas vanaf een bepaalde leeftijd kunnen. Hoe goed be-
doeld deze bescherming ook was, thans wordt ze steeds
meer ervaren als een 'betutteling' en een 'onmondig'
houden. Ook een kind kan op zijn manier aanvoelen wat
het wil, misschien is alleen de expressie moeilijker en is
het moeilijker een eigen voorkeur te onderscheiden van
een voorgehouden voorkeur door anderen. Wellicht
kunnen ouders hierbij helpen en er voor zorgen niet hun
voorkeur op te dringen.
224
Plaats een recht in de ruimte hierna. Geef aan wat je
reeds doet en hoe. Geef aan wat je nog zou kunnen en
hoe nog, om het recht nog meer aan bod te laten komen.
225
Een kinderrecht aan bod laten komen, houdt een heel
proces in, het vormt een hele af te leggen weg van waar
reeds uitgekomen en hoe verder door te gaan.
_____________________________________________
_____________________________________________
Wat doen we reeds ?
Hoe doen we het reeds ?
Wat kunnen we nog verder doen ?
Hoe kunnen we het verder nog doen ?
226
Illustratie recht op begrip
Dat kinderrechten aan bod laten komen niet zo eenvou-
dig is, kan geïllustreerd aan de hand van volgend voor-
beeld. Hier bekeken vanuit het gezichtspunt van de jon-
gere in het gezin. Jongeren kunnen nu en dan wel eens
erg onvriendelijk tot meer brutaal reageren. Als ouder
kan je het hier erg moeilijk mee hebben, omdat je meent
toch reeds duidelijke stappen gezet te hebben om via
overleg je kind tot iets te bewegen. Je kan dan moeilijk
accepteren dat je kind door zijn geprikkelde reactie druk
probeert uit te oefenen. Je wenst dit dan ook duidelijk
en krachtig af te wijzen als niet acceptabel. Wanneer ou-
ders op dit gedrag reageren door niet enkel het gedrag
af te keuren maar ook de diepere en meer persoonlijke
oorsprong hiervan afwijzen, kunnen jongeren zich even-
wel erg gekwetst voelen.
Ouders willen wel eens invloed uitoefenen door de me-
ning die aan de basis van een gedrag ligt in vraag te stel-
len, af te wijzen of af te keuren. Soms grijpen volwasse-
nen naar de aanwezige gevoelens als niet geligitimeerd
of naar de onderliggende behoeften als niet aanvaard-
baar.
227
Een voorbeeld : aandachtspunten recht op begrip
Een onvriendelijke reactie van de jongere in wat die zegt
of doet kan teruggaan op de persoonlijke mening van de
jongere onrechtvaardig of onbillijk behandeld te zijn. De
neiging kan dan bestaan als ouder deze overtuiging aan
te vallen en de ervaring te betwisten. Bijvoorbeeld, door
zijn eigen mening op te dringen en de mening van de jon-
gere als zijn mening niet te aanvaarden, maar te weer-
leggen met tegenargumenten, of door voor de jongere
te bepalen wat die in werkelijkheid denkt in plaats van
wat die denkt te denken. Men erkent dan niet het recht
van iemand op zijn eigen mening, wat weerstand bij de
jongere kan oproepen, die het mogelijk ook ervaart als
beschouwd te worden als nog niet in staat een eigen me-
ning te vormen en te hebben.
Dezelfde geprikkelde reactie kan ook voortkomen uit op-
gewekte spanningsgevoelens, mogelijk samenhangend
met de mening van onheus te zijn benaderd. De neiging
kan dan bij volwassenen bestaan om deze gevoelens aan
te vechten, ze af te keuren of af te wijzen. De jongere
mag zich zo niet voelen, moet zijn gevoelens opbergen.
Of de jongere voelt, zo laat men uitschijnen, zich in wer-
kelijkheid niet zo, maar zo. De gevoelens worden moge-
lijk aangevallen, geïnvalideerd, genegeerd of ontvlucht.
Ook de uitingen en tekens van deze gevoelens worden
onderdrukt of teruggedrongen. Ik wil dit niet meer zien
228
of horen. Doe niet zo schreeuwerig, opgewonden, onze-
ker, angstig, flauw, somber. Het bestaansrecht bij agres-
siviteit van gevoelens van irritatie, boosheid, woede of
haat wordt afgewezen. Waar met onmacht door de jon-
gere op wordt gereageerd, omdat op deze druk of eis in-
gaan aan zijn mogelijkheden ontsnapt. De gevoelens zijn
nu eenmaal opgekomen en feitelijk aanwezig.
Dezelfde opgewonden reactie kan tenslotte ook ont-
springen aan opgewekte behoeften om op te komen
voor zichzelf en zich te verdedigen. De neiging kan dan
bij volwassenen bestaan om deze behoeften als niet le-
gitiem te aanvaarden. Tegenover je omgeving verwach-
ten we een andere opstelling, wij staan in voor je behoef-
ten en wat jij wil is niet terzake en zal zich gemakkelijk of
op termijn tegen je keren. Of in werkelijkheid heb je
nood, zo dringt men op, aan wat anders dan je jezelf
voorhoudt. De jongere wordt het recht ontzegd op eigen
behoeften om tot zijn recht te komen en wordt ontzegd
voor eigen rechten op te komen. De latent aanwezige
behoeften zijn evenwel nu eenmaal opgewekt en reëel
werkzaam.
Recht op eigen gedachten, gevoelens en behoeften
Vastgesteld kan worden dat het in die gevallen als ouder
veelal de bedoeling is het gedrag en vooral de gedrags-
wijze bij te sturen, zodat de verpakking van de onderlig-
gende boodschap meer aanvaardbaar wordt en er meer
229
rekening mee gehouden kan worden. Maar dat om deze
bedoeling waar te maken veelal gekozen wordt om de
onderliggende boodschap zelf aan te pakken en deze
niet meer te willen beluisteren.
De onderliggende mening, gevoelens en/of behoeften
worden dan verworpen, genegeerd of afgenomen. Hier-
door wordt een belangrijke kans gemist de oorsprong
van het niet aanvaard gedrag alsnog te ontdekken. Zodat
door de oorsprong te kennen alsnog het gedrag kan be-
invloed of veranderd worden. Wat bovendien vooral ge-
mist wordt zijn de spontaan opgewekte mening, gevoe-
lens en behoeften onder ogen te zien en hierdoor erken-
ning te geven aan de jongere. Door dit persoonlijke in-
terne af te wijzen, af te breken of af te keuren blijft nog
weinig kans over op medewerking voor het gedragsma-
tige externe, waar het in feite om te doen was. De ma-
nier waarop je iets zegt of doet daar hebben we het
moeilijk mee, eigenlijk niet zozeer met je mening, gevoe-
lens en behoeften, zo deze maar vorm krijgen in aan-
vaardbaar handelen en aanvaardbare expressie. Het
wat, je persoon was eigenlijk oké, wat je waardeert, wat
je voelt, wat je wilt gaat eigenlijk jou aan. Het hoe, je ge-
drag daar willen we op reageren, daar zouden we graag
verandering in willen zien.
Maar ja om je alternatieven te kunnen aanwijzen, moe-
ten we je je mening, gevoelens en behoeften laten waar
230
je reactie aan ontsprong en dit hebben we (nog) niet ge-
daan. Je mening, gevoelens en behoeften zijn de dans
niet ontsprongen. We hebben je mogelijk niet alleen hun
inhoud ontnomen, maar ook nog het recht op het heb-
ben van een mening, gevoelens en behoeften in het al-
gemeen. Eerder dan ze te aanvaarden en ernstig te ne-
men, ze te beluisteren en te delen, er iets van op te ste-
ken en van te leren, er vanuit te gaan om ze te specifi-
eren, te nuanceren, te situeren, te verbinden, te hante-
ren en er aan toe te voegen en nadien als terugkoppeling
te gebruiken. Ook het uiten van je mening, je gevoelens
en je behoeften hebben we afgestraft en ontmoedigd.
Eerder dan je te helpen ze op de passende wijze te uiten
en te signaleren, waarbij uiten en communiceren nog
geen ingaan of erop reageren is.
Volwassenen kunnen soms, zonder er zich van bewust te
zijn, de grenzen van jongeren schenden en schade toe-
brengen. Het gaat dan niet zozeer om de fysieke gren-
zen, maar om de mentale en sociale grenzen. De leefwe-
reld van jongeren wordt binnengedrongen, zo ervaren
jongeren het althans gemakkelijk in die situatie zo, en de
inhoud en vormgeving worden aangepakt. Een reëel ri-
sico is dan dat jongeren als gevolg hun grenzen afsluiten
of erger ophouden zelf een mening, gevoel of verlangen
te ontwikkelen. Dit leidt mogelijk tot een zich isoleren of
in het tweede geval tot een zich afhankelijk opstellen van
zijn omgeving. Volwassenen zelf missen dan een kans
231
een zekere diepgang in de dialoog met jongeren te be-
reiken en een gedachte-, gevoelens- en behoefte-uitwis-
seling mogelijk te maken. Meestal niet beseffend hoe ze
dit mee bewerkstelligen en het dan maar gemakkelijk-
heidshalve toeschrijven aan de persoonlijkheid van hun
kind.
In het verder in de opvoeding integreren van kinderrech-
ten kunnen ouders aandacht besteden aan deze ge-
dachte-, gevoelens- en behoefte-uitwisseling. Hierbij
kunnen ze wellicht vaststellen dat wanneer ook zij zelf
hun gedachten, gevoelens en behoeften uitwisselen, ze
wellicht dichter bij elkaar weten komen en zo gemakke-
lijker in hun reactie op elkaar kunnen inspelen.
Wil je nog verder werken aan de integratie van kinder-
rechten in je gezin, dan kan je aandacht besteden aan de
integriteit en eigenheid van je kind en dit in de verschil-
lende levenssferen :
. fysieke integriteit en ontwikkeling :
met aandacht voor zijn gezondheid, zijn verzor-
ging, zijn voeding, zijn leeftijd, ...
. psychische integriteit en ontwikkeling :
met aandacht voor zijn gedachten, zijn gevoe-
lens, zijn behoeften, zijn voorkeuren, zijn reactie-
wijzen, ...
. sociaal-relationele integriteit en ontwikkeling :
232
met aandacht voor zijn relaties, zijn vrienden, zijn
banden, zijn privacy, ...
. materieel-contextuele integriteit en ontwikkeling :
met aandacht voor zijn plaats, zijn spullen, zijn
omgeving, zijn verhoudingen, ...
. juridisch-maatschappelijke integriteit en ontwikke-
ling :
met aandacht voor zijn rechten, zijn vrijheden,
zijn keuzemogelijkheden, zijn verdediging, ...
. cultuur-filosofische integriteit en ontwikkeling :
met aandacht voor zijn opvattingen, zijn waar-
den, zijn gewoonten, zijn gebruiken, zijn geloof, ...
Door aandacht en zorg hiervoor als ouder en door aan-
dacht en zorg hiervoor bij het kind te wekken, kan wel-
licht het perspectief van hier en nu aangevuld met dit
van daar en later.
233
Omgaan
met kleinkinderen
Recente bevraging laat zien dat het belang en aandeel
van grootouders in de opvang van hun kleinkinderen
toeneemt. Meer ouders werken beide en er zijn meer
éénoudergezinnen. De gezondheid van grootouders laat
het langer toe.
Grootouders en kleinkinderen zijn complementair aan
elkaar. Grootouders kunnen erg betekenisvol zijn voor
kleinkinderen en kleinkinderen zoeken naar betekenis-
sen : wie, wat, hoe, waar en wanneer. Grootouders wil-
len betekenisvol zijn voor hun kleinkinderen en kleinkin-
deren kunnen veel voor hun grootouders betekenen.
Grootouders en kleinkinderen kunnen veel voor elkaar
betekenen.
Welke grootouder wil je zijn ?
234
Grootouders kunnen ook erg betekenisvol zijn voor hun
kinderen als ouder. Ze bieden veelal niet enkel prakti-
sche hulp, maar ook extra steun en zo nodig een opvang-
net. De ouder kan op iemand terugvallen en nieuwe
energie opdoen. Grootouders kunnen voor hen een toe-
gevoegde waarde inhouden, vooral wanneer grootou-
ders het niet van hen willen overnemen of het voor hen
willen invullen.
Grootouders en kleinkinderen kunnen dus heel wat voor
elkaar zijn en veel voor elkaar betekenen. Grootouders
en kleinkinderen voelen zich vaak tot elkaar aangetrok-
ken. Een kleinkind is iets anders dan een eigen kind. Men
voelt zich meer op zijn gemak en meer ontspannen in de
omgang met zijn kleinkind. De opdracht is minder groot,
men voelt zich veiliger want men staat er niet alleen voor
en men kan terugvallen op zijn eerdere ervaring. Ook
een kleinkind kan zich op zijn gemak voelen en erg ont-
spannen zijn in de omgang met de grootouder. De groot-
ouder wordt minder gemakkelijk aangevoeld als een op-
voeder die strikt is, maar meer als een lieftallig iemand
die aandacht geeft. Tussen beiden is veelal gemakkelijk
een win-win situatie aanwezig. Voor beiden betekent het
gezelschap in een vriendschappelijke context met een
aan beide kanten ervaren soepelheid en respect.
Dit zijn de mogelijkheden. Hoe grootouders dit invullen
is een persoonlijke keuze en opgave. Veel hangt af van
eigen behoeften en voorkeur. Veel hangt ook af van het
235
appel dat op hen wordt gedaan. Aan grootouders om ei-
gen voorkeur en vraag van de omgeving te weten ver-
zoenen. Waar voorheen grootouders de zorg voor de
kleinkinderen als vanzelfsprekend beschouwden, heb-
ben vele grootouders thans een rijk gevuld persoonlijk
en sociaal leven. De continue vaste zorg voor een klein-
kind betekent dan meteen een moeten inleveren van dit
leven of keuzes moeten maken. Veel grootouders verkie-
zen eerder een aanvullende rol op niet continue basis.
Wanneer de voorziene kinderzorg uitvalt of niet mogelijk
is, bijvoorbeeld wegens ziekte, springen de grootouders
in, liefst zo dit vooraf kan afgesproken worden. Op die
manier blijft de belasting en inspanning binnen perken.
Vooral belangrijk is dat men zich niet verplicht voelt, of
onder druk gezet weet, dat men er zelf voor kiest, dat
men zelf de grenzen kan opgeven van wat wel en wat
niet. Zoniet verliest men alle vrijheid en ontsnapt de taak
aan wat men voor zichzelf haalbaar en verkieslijk acht.
Door een vrij gekozen engagement dat wijzigbaar is, zal
men het ook gemakkelijk volhouden en kunnen waarma-
ken. Zoniet ontstaan er gemakkelijk spanningen en zal
achteraf indirect mogelijk blijken dat men met zichzelf
geen rekening heeft gehouden (ziekte, overspan-
ning, ...). Sommige grootouders zien zichzelf helemaal
niet in een verzorgende rol, ook niet vervangende, en
willen enkel in een amicale sfeer met hun kleinkinderen
te maken hebben. Ook in het engagement als grootou-
der kan best naar een win-win situatie gezocht, zonder
236
gebruik of misbruik. Openlijk hier als ouders en grootou-
ders over praten welke omgang met het kleinkind te wil-
len is wellicht de beste strategie. Zoniet bestaat het ge-
vaar dat grootouders afstand houden omdat ze zich in
het jonge gezin niet willen mengen, terwijl de jonge ou-
ders de grootouders niet willen claimen. Terwijl de
grootouders zo graag meer contact wilden met het klein-
kind en de ouders ook graag hun kinderen meer aan de
grootouders wilden toevertrouwen. Nu en dan blijkt dat
kinderen inwonen bij hun ouders en zo grootouders ook
continu met de kleinkinderen en de zorg hiervoor te ma-
ken hebben. Dit is mogelijk zo bij echtscheiding, tiener-
moeders zonder partner, drugsverslaafde ouders, en an-
dere problematische leefsituaties ouders.
Vele stereotypen in verband met grootouders verdwij-
nen stilaan. Dit is omdat ze niet langer overeenstemmen
met de werkelijkheid en omdat er heel wat individuele
verschillen zijn. Zo, bijvoorbeeld het idee, dat grootva-
ders niet met kleinkinderen en hun verzorging zouden
weten omgaan. Of het beeld van grootouders die hope-
loos achterop lopen en kleinkinderen te hard zouden
aanpakken. Wat wel is, is dat grootouders door de latere
kinderwens van hun kinderen steeds langer moeten
wachten op de geboorte van hun kleinkind en zo ouder
zijn in leeftijd. Wat anderzijds ook geldt, is dat door de
toename van de gemiddelde levensverwachting groot-
ouders ook hun kleinkinderen vaak als jongeren en vol-
237
wassenen kennen en ze ook te maken krijgen met ach-
terkleinkinderen. De beste manier om deze stereotypen
te doen verdwijnen is in zijn eigen handelen en in zijn ei-
gen overtuiging te laten zien een heel andere grootou-
der te zijn, die beantwoordt aan zichzelf, maar geenszins
aan wat anderen ongenuanceerd denken.
Grootouders en kleinkinderen doen vaak erg veel moeite
om een fijne tijd met elkaar door te brengen. Kinderen
gaan van nature graag om met hun grootouders, zeker
als er van begin af voldoende regelmatige contacten wa-
ren en de contacten aangenaam waren. Grootouders
houden ervan hun kleinkind te zien en er mee bezig te
zijn. Ze pakken er zo mogelijk ook graag mee uit. Beiden
genieten van de wederzijdse aandacht en attenties die
ze van elkaar krijgen en delen dit graag met de buiten-
wereld. Dit betekent vaak een actieve inbreng van de
grootouder. De grootouder als speelkameraad, als ge-
sprekspartner, als helper, als leverancier, als bewonde-
raar. Waar voor het kleinkind geldt hoe meer hoe liever,
zal de grootouder de grenzen in het oog willen houden.
Goede gewoonten creëren is dan de boodschap, met nu
en dan een uitzondering als toetje.
Nu en dan zal de grootouder ook in de rol van vervan-
gende opvoeder terecht komen. Niet zozeer als je op be-
zoek gaat, of als kleinkinderen samen met de ouders op
bezoek komen. Maar wanneer je voor hen zorgt wan-
neer de ouders er niet zijn, bij je kinderen of bij je thuis.
238
Of als je er mee op uitstap gaat, of met hen elders ver-
blijft op een vakantiebestemming, bijvoorbeeld. Waar je
bij bezoek de opvoedkundige taak aan de ouders kan
overlaten en op de ouders kan beroep doen zo er gerea-
geerd of gehandeld moet worden, ligt dit anders zo jij
voor je kleinkinderen alleen instaat. Er zijn dan verschil-
lende keuzemogelijkheden. Je kan er voor opteren dat
de gewoonten en regels gelden van waar het kind ver-
toeft. Jouw manier van doen bij jouw thuis of buitens-
huis. De manier van doen van de ouders bij hen thuis. Je
kan ook er voor kiezen dat in de omgang met jou, waar
ook, jouw regels gelden. Sommige grootouders passen
dit ook zelfs toe wanneer de ouders aanwezig zijn. Hoe
ook, belangrijk is evenwel dat voor het kind duidelijk is
wat van hem of haar wordt verwacht, wat kan en hoe,
en wat niet kan waar en wanneer. Het kind pikt dit
meestal ervaringsgericht op uit de expressies en reacties
van de volwassenen. Kinderen zijn heel gevoelig om
geen verlies te lijden en doen en laten hier veel voor,
soms onder enig tijdelijk protest. Zo deze verschillende
omgangswijzen blijvend zijn en niet voortdurend door el-
kaar worden gegooid of veelvuldig worden overtreden
door de volwassenen zelf, leert het kind snel dat tegen-
over die persoon, of op die plaats, of bij die aanwezig-
heid van personen, of wanneer hoe wat kan en wanneer
hoe wat niet kan. Belangrijk hierbij is dat volwassenen,
de ouders en de grootouders, elkaar hierbij steunen.
'Van oma en opa mogen we niet met de voeten in de ze-
tel, niet bij hen, maar ook niet thuis, ook niet als ons
239
mama en papa erbij zijn. Dit doen we dan ook niet, ook
al zeggen ons mama en papa er niets van als oma en opa
er niet zijn.' 'Oma en opa zeggen wel eens dat ze het niet
goed vinden dat de TV opgaat als we van school thuisko-
men. Bij hen moeten we eerst ons huiswerk maken,
maar thuis vinden ze dat mama en papa dit moeten uit-
maken en ze daar niet in willen tussenkomen.'
Sommige grootouders kiezen ervoor op de momenten
dat ze instaan voor hun kleinkind echt opvoedkundige
principes te hanteren, ideeën, waarden en normen naar
voor te schuiven en in de omgang ook echt toe te passen
en over te brengen. Andere grootouders stellen zich
pragmatischer op en laten meer hun hart en gevoelens
spreken. Ze vinden dat de echt opvoedkundige taak de
ouders toebehoort.
Grootouder worden is iets dat men in de eerste plaats
zelf moet leren. De komst van een kleinkind verandert
heel wat in het eigen beleven. Het verandert de eigen
identiteit in die van grootouder, oma of opa. Het houdt
de opbouw van een nieuwe relatie met het kleinkind in
en een nieuwe manier van zich verhouden, als grootou-
der. Ook de relatie en de verhouding tot de eigen kin-
deren wijzigt, alsof een hoofdstuk wordt afgesloten en
een tegelijk een nieuw hoofdstuk wordt geopend, van
ouder naar hulpouder. Hier zich mentaal op trachten in
te stellen, mede door naar modellen te kijken in zijn om-
geving of in eigen verleden, zoals bij eigen ouders en
240
mede door erover te praten zo mogelijk met partner en
met de kinderen, kan helpen om deze nieuwe stap vol-
doende voorbereid te zetten. Van bij de geboorte van
het kleinkind kan getracht dit waar te maken vanuit een
positieve ingesteldheid en zo een deel te worden van het
leven van het kleinkind.
Wat je best kan vermijden :
. is de rol van de ouders te willen overnemen en te willen
bepalen hoe de opvoeding eruit dient te
zien, en zo mogelijk in een discussie terecht te komen
met de eigen kinderen;
. het eigengereid te willen aanpakken, zonder overleg of
akkoord van de ouders;
. niet in het heden of de toekomst stappen, en vast blijven
zitten aan het verleden;
. het anders zijn nu niet willen onderkennen als gegeven
en misnoegd zijn over het anders zijn nu
en in de omgang de klok willen terugdraaien;
. te veel in vraag stellen van het handelen van de ouders
en de kleinkinderen en hun omgang
. je kleinkind en de ouders al te veel opzadelen met je ei-
gen aanpassingsprobleem;
. absolute uitspraken doen waar niemand echt wat aan
kan veranderen, zoals voorheen was
alles beter, alles gaat erop achteruit, ...
241
Wat je beter kan :
. een draagvlak vormen waarop zonodig een beroep kan
gedaan worden;
. affectie en genegenheid ter beschikking stellen (houden
van, ...);
. advies geven zo gevraagd, zonder iets op te leggen of
involgen te verwachten;
. geen beoordelende of kritische ingesteldheid;
. steun en verzoener zijn waar nodig;
. model staan voor omgang vanuit ervaring en wijsheid;
. eens niet stereotiep uit de hoek komen.
Als grootouder krijg je niet alleen te maken met kin-
deren, maar ook met jongeren en volwassenen. Voor
jongeren kan je een toevluchtsoord vormen, waar ze te-
recht kunnen zo het thuis minder gaat, of om tot rust te
kunnen komen, of om met iemand te kunnen praten die
minder betrokken is, of om hun grenzen te verruimen, of
voor een onbekommerd moment, of om eens in de wat-
ten gelegd te worden en alle aandacht te krijgen. Een
plaats of een persoon waarbij ze zich veilig voelen, ge-
borgen en begrepen. Je kan hen zo helpen en steunen
om eruit te geraken en opnieuw om te gaan met hun ou-
ders en rekening te houden met hun reacties. Je kan ook
de ouders helpen en steunen om met deze opgroeiende
en veranderende jongeren om te gaan. Veelal volstaat
het te willen luisteren, er te willen zijn en liever niet te
willen reageren of ingrijpen. Ze komen er zelf wel uit. Als
242
ze tot rust kunnen komen, kunnen overzien en relative-
ren, en misschien een paar goede ideeën en wijsheid
kunnen opdoen.
Je levensverhalen zijn misschien minder welkom, maar
kunnen toch voor de jongere iets betekenen voor het op-
nemen van zijn eigen leven. Ook jij kan iets leren van hun
leven en interesses. Ze kunnen er mee voor zorgen dat
je mee bent en er voor hen wil zijn. Ze kunnen vermijden
dat je je laat gaan en zo schakels mist. Ze brengen nieuw
leven binnen. Ook dan kan een win-win situatie uit de
omgang voortvloeien.
Vandaag ziet men dat de communicatiewijzen en inter-
actievormen voortdurend wijzigen. Waar door de terug-
lopende mobiliteit het elkaar ontmoeten van grootouder
en kleinkind in de werkelijkheid moeilijker wordt, ziet
men dat de mogelijkheden om elkaar virtueel te ont-
moeten steeds maar toenemen (gsm, sms, Internet, e-
mail, chatten, ...). Kleinkinderen kunnen grootouders
hierbij een grote dienst bewijzen door samen de moge-
lijkheden hiervan te ontdekken. Al spelend en oefenend
kan iets waar best tijd voor genomen wordt en wat ge-
leerd moet worden, ontdekt en verkent. Steeds meer
gaan grootouders die hier voor open staan de uitdaging
aan. Eens de drempelvrees overwonnen, ontdekken ze
stapsgewijs hoe gebruiksvriendelijk een gsm en een
computer is. Dat er zeker van alles kan mislopen, maar
niets stuk gaat. Dat zich vergissen en iets fout doen mag,
243
maar dat er steeds herstel en een oplossing mogelijk is.
Het is iets dan men gewoon moet doen in de praktijk,
geholpen door een enthousiast en geduldig iemand. Je
kleinkind is hier wellicht de gedroomde coach en toever-
laat. Zo zend je e-wenskaarten naar elkaar voor je het
weet. En waarom de naar je gemailde huistaak van je
kleinkind niet eens nazien en virtueel correcties of aan-
dachtspunten terugmailen. De lettergrootte kan je uit-
vergroten naar wens. Ook als je zelf minder mobiel
wordt, blijft alzo voor lange tijd een handige contact- en
communicatiemogelijkheid. Je kleinkind op je computer-
scherm en jij op dit van je kleinkind en dan maar aan vi-
deoconferencing doen, zolang je wil zonder extra kos-
ten.
Als grootouder kan je nu reeds model staan voor je klein-
kind en de grootouder zijn die je zou willen dat je klein-
kind was. Zo geef je overheen de generaties het beste
van jezelf door voor een levenslang genot van elkaars
aanwezigheid en nabijheid. De vervreemding en de af-
stand van generaties is helemaal geen wetmatigheid. Ze
is trouwens niet iets dan door één kant wordt bepaald.
Door je aanwezigheid en je engagement in de omgang
met je kleinkind, kan je mee zorgen voor een elkaar ont-
moeten en bevestigen, eerder dan een elkaar ontlopen
en missen.
244
Uit Amerikaans longitudinaal onderzoek blijkt dat zo-
wel grootouders als (volwassen) kleinkinderen genie-
ten van elkaars aanwezigheid. Het draagt voor bei-
den bij aan hun mentaal welzijn. Ze vinden bij elkaar
emotionele betrokkenheid en steun en praktische
ondersteuning. Grootouders willen hierbij niet enkel
hulp krijgen, maar ook hulp bieden.
Uit onderzoek aan Emory University blijkt dat oma's
erop gericht zijn om te voelen wat hun kleinkinderen
voelen wanneer ze met hen omgaan, dit meer dan
opa's. Zo zullen oma's als hun kleinkind lacht, de
vreugde van het kleinkind voelen. En als hun kleinkind
huilt, zullen ze de pijn en het verdriet van het kind
voelen. Uit het onderzoek blijkt duidelijk de active-
ring in hersengebieden die verband houden met
emotionele empathie. In contact met hun volwassen
kinderen blijkt in tegenstelling hiermee bij oma's cog-
nitieve empathie aanwezig te zijn.
Ook nieuw onderzoek in Groot-Brittannië laat zien
dat grootouders bijdragen aan het welzijn en geluk
van hun kleinkinderen. Grootouders blijven heden vi-
taler en worden vaker betrokken bij de zorg voor hun
kleinkinderen. Naarmate grootouders meer betrok-
ken zijn, is het welzijn van kleinkinderen hoger. Deze
blijken minder emotionele en gedragsproblemen te
hebben. Ze hebben ook minder moeite met zich aan-
passen aan nieuwe situaties. De nauwe band tussen
245
Een kleinkind is een verrijking voor een grootouder,
een grootouder is een verrijking voor het kind. Het is
belangrijk dit niet uit het oog te verliezen of zelf in ge-
vaar te brengen.
passen aan nieuwe situaties. De nauwe band tussen
grootouders en kleinkinderen zorgt ervoor dat de ge-
volgen van negatieve gebeurtenissen in hun leven ge-
ringer zijn, zoals bij scheiding van de ouders.
Uit nieuw onderzoek in eigen land blijkt dat kinderen
die hun oma en opa regelmatig zien, het meest posi-
tief denken over ouderen. Zo bleken kinderen van 10
tot 12 jaar die hun ouders minimaal wekelijks ont-
moeten, ouderen in een zonnig daglicht waar te ne-
men. Dit was niet zo als hun grootouders gezond-
heidsproblemen hadden. Was de band met grootou-
ders niet goed, dan bleek er meer stereotypering. De
kwaliteit eerder dan de frequentie was belangrijk
voor het beeld dat kinderen van hun grootouders
hebben. Voor hen zijn grootouders het eerste en
meest frequente contact met ouderen.
246
Wie ben je als grootouder :
Wie wil je zijn als grootouder :
Wie wil je niet zijn als grootouder :
Wat waardeert je kleinkind in je :
Hoe tracht je hieraan tegemoet te komen :
Wat kan je als grootouder en kleinkind voor elkaar bete-
kenen :
247
Wat kan hiertoe bijdragen :
248
Interne
krachten aanspreken
Objectieven stellen
Als ouder heb je gemakkelijk de neiging duidelijke ver-
wachtingen naar je kind toe te formuleren. Deze ver-
wachtingen gaan meestal terug op objectieven die jij
voor je kind stelt. Het kan evenwel een goed idee zijn het
kind ook zelf objectieven naar zichzelf toe te leren for-
muleren. Veelal zijn er bij het kind ook reeds spontane
impliciete objectieven aanwezig, het kan een goed idee
zijn deze samen met het kind te verhelderen. Onderzoek
wijst uit dat een kind zich niet enkel ontwikkelt op basis
van zijn aanleg en de stimulansen die het ontvangt van
de omgeving, maar ook bij middel van zijn persoonlijke
inbreng, dank zij zijn te activeren eigen mentale kracht.
Ontwikkeling komt niet alleen van buitenaf.
Jongeren kunnen ook zelf een aandeel hebben in hun
ontwikkeling.
249
Het kind laten ontdekken of bijbrengen voor zichzelf ob-
jectieven te stellen en te formuleren hoe ze te bereiken.
Dit stippelt meteen een richting en weg uit voor het kind.
En het kind bijbrengen hoe spontaan aanwezige objec-
tieven meer bewust te worden. Dit maakt de gevolgde
richting en weg meer helder.
een voorbeeld :
een objectief voor me als kind is ................
................
................
Ik zoek voor mezelf als kind drie inhoudelijke omschrij-
vingen van een objectief voor me, zowel in termen van
wat is het wel en wat is het niet, wat hoort er bij en wat
hoort er niet bij.
mijn gekozen objectief als kind bereiken doe ik zo
................
................
................
Ik zoek voor mezelf drie manieren om mijn gekozen ob-
jectief te bewerkstelligen, zowel in termen van hoe wel
en hoe niet, wat hoort er bij en wat hoort er niet bij.
Een kind maakt zoals iedereen keuzen voor zichzelf over
wat en hoe. Soms zijn kinderen zich hier weinig of niet
250
van bewust, maar uit wat en hoe ze iets zeggen en doen
blijken de onderliggende keuzen.
Een kind kiest gemakkelijk zo te doen wat de onmiddel-
lijke omgeving wil dat het doet. Het wordt vooral door
zijn ouders hierbij geholpen keuzen te maken. Naarmate
het kind ouder wordt kiest het meer te doen wat het zelf
verkiest. Sommige jongeren hebben het moeilijk dit voor
zichzelf uit te zoeken en spiegelen zich dan aan relevante
anderen uit hun omgeving bij wie ze steun en houvast
vinden. Veelal kiest het kind dan onbewust voor wat ie-
mand met wie het zich identificeerde, voorop stelt.
Het kind kan al doende stilaan geleerd eigen sterkte en
kracht te ontwikkelen om te kiezen voor wat bij zich past
en waar het zich goed bij voelt.
Het kan een goed idee zijn zo een kind helemaal niet
weet wat en hoe, ook niet in samenspraak met je als ou-
der, het even halt te laten houden en hier tijd en ruimte
voor te maken. Zo kan het mogelijk helpen het kind zijn
ogen te laten sluiten en zich voor te stellen waar het op
een bepaald gebied heen wil en op welke wijze. Wat en
hoe het niet wil, springt dan gemakkelijk naar voor, zeker
zo dit is wat het thans in de realiteit uitvoert. Een andere
mogelijkheid is iets uit te vergroten en te letten op wat
de uitvergrote implicaties en consequenties zijn.
251
Zo een kind in zijn gedrag vastloopt en het de nodige
energie en kracht ontbreekt, gaat men veelal op zoek
naar de oorzaken voor de gevolgen die het ervaart.
Veelal gaan men voorbij aan de objectieven die bij het
kind aanwezig zijn en de middelen die ertoe leiden. Zich
bewust worden van aanwezige inperkende en risicover-
mijdende objectieven bij het kind en ze bijstellen tot on-
dersteunende en kansenbiedende objectieven kan in
deze context oplossings- en groeimogelijkheden bieden.
Belangrijk hierbij is het kind duidelijk te maken dat zo een
situatie onbevredigend is, er steeds verandering moge-
lijk is. Dit door te trachten van op een afstand zijn situatie
te overzien en bewust te worden dat ze samenhangt met
het keuze-objectief hierin door te gaan. Zich vervolgens
bewust te worden dat een andere keuze mogelijk is en
dat hieruit andere objectieven kunnen voortvloeien. Ob-
jectieven die een andere situatie kunnen bewerkstelli-
gen.
een voorbeeld :
Een kind is in een groepje terecht gekomen die het regel-
matig onder druk zet om iets te doen dat hem of haar
niet ligt. Als kind kan je dan het idee hebben dat hierin
weinig verandering mogelijk is en het niet van je afhangt
dat je vrienden zo zijn. Het kind kan evenwel duidelijk ge-
maakt op elk moment te kunnen kiezen aansluiting te
zoeken bij een ander groepje en zo een begin te maken
zich niet langer slachtoffer te voelen van ervaren druk.
252
De gevoelens en de verlangens van het kind hierbij op
elkaar afstemmen kan erg behulpzaam zijn. Zo het kind
zich niet goed voelt bij iets zijn verlangens bijstellen. Zo
het zich goed voelt bij iets zijn verlangens hierop afstel-
len, ze hierop laten aansluiten en ze samen mee laten
groeien.
Ook de gedachten en opvattingen van het kind weten af-
stemmen op zijn verlangens kan het vooruithelpen. Vaak
verlangt het kind naar iets of naar verandering. De wijze
waarop het dan over iets denkt houdt het dan mogelijk
tegen om de nodige stappen te zetten. Nagaan welke ge-
dachten het kind dan tegenhouden om wat het wil, te
bereiken, kan dan behulpzaam zijn. Zo kan gesteld dat
ieder kind gelukkig wil worden. Er kan dan nagegaan
welke gedachten iemand concreet tegenhouden om het
te worden en of deze gedachten terecht of onterecht
zijn.
Ook zo een kind problemen ervaart kan het belangrijk
zijn samen met het kind als objectief te nemen iets te
ondernemen om een ervaren probleem te verhelpen en
samen met het kind voor zich te formuleren hoe het dit
objectief kan bereiken. In plaats van het objectief als ne-
gatief te formuleren, wat te verhelpen en hoe hierbij te
werk te gaan, kan een objectief ook of in een tweede
fase positief geformuleerd worden, wat te bereiken in de
plaats en hoe dit aan te pakken.
253
een voorbeeld :
Een kind wordt gemakkelijk onzeker in contact met ande-
ren, de spanningen die dit met zich meebrengt maken dat
het weinig aanweet of aandurft.
Het kind kan als objectief nemen dit onzeker worden te
willen verhelpen.
Het objectief waar met het kind toe te komen kan dan
zijn :
.. niet onzeker worden als ik naar anderen toe ga ..
.. niet gespannen worden als anderen naar me toeko-
men ..
.. geen hinder meer te hebben van onzekerheid en
spanningen in contact met omgeving ..
of meer positief geformuleerd
mijn objectief als kind is :
.. rustig blijven bij contact met anderen ..
.. mij laten aansteken door het ontspannen zijn van
anderen ..
.. achterhalen wat me rustig en zelfzeker maakt ..
mijn objectief bereiken doe ik zo :
..ik tracht zoveel mogelijk anderen beter te leren ken
nen, als ik hen beter ken, voel ik me meer op mijn
gemak ..
254
..ik stel me voor dat een contactname rustig en vlot zal
verlopen ..
..ik herinner me de keren dat het goed lukte, om een
aankomende contactname te bekijken ..
Door met de onmiddellijke omgeving hierover te praten
wordt het meteen misschien een uitdaging die het kind
aangaat om het ten aanzien van de omgeving waar te
maken. Het kan dan de vorm aan nemen van een op-
dracht, taak of verantwoordelijkheid. Eventueel als iets
dat ook de omgeving van het kind verwacht. Dit creëert
een taakspanning en meteen een dubbele motivatie :
het kind wil het zelf en de omgeving wil het voor en van
het kind.
Objectieven activeren
Door het kind voor zich objectieven te leren formuleren,
samen met de weg er naar toe, weet het kind richting en
inhoud te geven aan zijn handelen en meer in het alge-
meen zijn toekomstig leven.
Om deze objectieven op de gekozen manier te bereiken
staan het kind schema's ter beschikking die het in de
loop van zijn ontwikkeling zelf mee inhoud en vorm
geeft. Het zijn op basis van verkregen informatie en op-
gedane ervaring zelf ontwikkelde 'programmaatjes' die
mee zijn handelen inhoud en vorm geven in de gekozen
richting.
255
Schema's zijn er niet zomaar, ze worden geactiveerd, in-
geschakeld en bruikbaar gesteld voor objectieven die be-
tekenisvol en relevant voor iemand zijn.
Niet steeds is het kind bewust van het waarheen van zijn
handelen. Er zijn dan impliciete objectieven aanwezig.
Het kind weet dan in feite niet echt waarom het iets
doet, heeft dit niet voor zichzelf verwoordt. Het vindt
evenwel dat het iets zo moet doen, dat dit zinvol en ter-
zake is.
een voorbeeld : het schema vriend
Een vriend is mogelijk voor je kind iemand met wie het
contact onderhoudt, die het regelmatig opzoekt en waar-
mee het positief omgaat.
Zo je kind bijgevolg met iemand contact onderhoudt,
hem of haar regelmatig opzoekt en positief benadert, is
zijn bedoeling iemand tot vriend te maken of te houden
en zijn vriendschap tot expressie te brengen en te laten
blijken. Dit is de impliciete bedoeling die achter zijn ex-
pressie schuilgaat. Het is de binnentaal achter de buiten-
taal.
Zo het kind voor zich expliciete objectieven formuleert,
die het overdacht en verwoord heeft en waarvan het
zich ten volle bewust is dan zijn ze richtinggevend en ex-
pressie- en gedragsbepalend. Ze doen het kind dan kie-
zen voor hiervoor behulpzame cognitieve schema's.
256
een voorbeeld : het schema zich voorstellen
Een kind komt in een nieuwe omgeving terecht en wil er
zo snel mogelijk vrienden maken. Het tracht dan contact
te leggen met andere kinderen en zichzelf te laten opmer-
ken. Het kiest voor de relatiewijze zich present stellen en
stapt naar de andere kinderen toe en stelt zichzelf voor
als mogelijke speelkameraad. Het kind zoekt alzo con-
tact-, gemeenschappelijke en vergelijkingspunten met
andere kinderen.
Opdat de door het kind gekozen expliciete objectieven
niet abstract of te algemeen zouden blijven, kunnen ze
samen met het kind vertaald worden in meer praktische
en concrete objectieven, onder de vorm van wat- en
hoe-invullingen, die samen de inhoud uitmaken van de
kindeigen cognitieve schema's.
Wat de gevonden impliciete objectieven van het kind be-
treft, kunnen ze samen met het kind vanuit aangetroffen
wat- en hoe-invullingen van een concreet en praktisch
niveau vertaald worden naar meer algemene en ab-
stracte objectieven. De invullingen kunnen dan gezien
worden als teken van een specifiek onderliggend objec-
tief.
Als algemene en abstracte objectieven kunnen onder-
scheiden worden de overtuigingen van het kind en zijn
doelstellingen. Als concrete en specifieke objectieven
kunnen onderscheiden worden de plannen van het kind
257
en de aan te spreken bronnen of hulpmiddelen in zijn
omgeving en bij zichzelf. Zo kunnen omgevingssituaties
worden tot doelgerichte structuren en kunnen eigen
vaardigheden, verworvenheden, energie en tijd geacti-
veerd worden.
Hoe praktischer en concreter objectieven met het kind
kunnen vertaald worden, hoe meer hanteerbaar en
werkbaar ze worden. Zo kan de nodige spanning ont-
staan tussen wat gezocht wordt en wat reeds aanwezig
is. Spanning die de nodige dynamiek kan leveren om de
nog aanwezige afstand te verminderen of de reeds aan-
wezige overbrugging aan te halen. Hoe meer en dichter
iets in het objectief van het kind komt, hoe meer dyna-
miek ontstaat. Zo kunnen door de afstand tot iets te ver-
minderen of door het contact te versterken, zowel door
het kind zelf of met behulp van zijn omgeving, doelge-
richte krachten worden vrijgemaakt. Zo worden potenti-
ele op de achtergrond aanwezige behoeften geactiveerd
en omgevormd tot actuele op de voorgrond stuwende
aandrijvingen. Zo worden algemene plannen vertolkt in
een concreet doen.
Door het kind te stimuleren zelf bepaalde schema's in
zich te activeren en het niet over te laten aan de situatie
waarin en de omgeving, kan het bepaalde objectieven
bereiken. Impliciete vervat in de schema's, maar ook ex-
pliciete waarbij de impliciete objectieven hier middel of
weg toe zijn. Op deze manier kan het kind dingen in zich
258
aan bod laten komen en het betere in zich naar boven
halen en tot ontwikkeling laten komen. Via de inhoud en
de wijze van het eigen waarnemen, herinneren, verlan-
gen, denken, voorstellen, voelen en ervaren kan het
schema's activeren en inschakelen als voertuig om iets in
zich tot zijn recht en ontwikkeling te laten komen. Iets
waaraan het kind zelf en ook anderen veel plezier en vol-
doening hebben. Uiteraard kan het kind ook bepaalde si-
tuaties en personen opzoeken waarvan het weet dat ze
schema's in hem of haar activeren die het helpen bij zijn
ontwikkeling.
Ook wat gemeenschappelijke omgang betreft, kan ge-
werkt worden aan een omgeving van betekenis- en
vormgevingen met een gemeenschappelijk draagvlak,
waarin overeenstemming en gemeenschappelijke objec-
tieven kunnen gevonden worden. Er kan getracht wat
uiteenligt, niet bruikbaar is, wat spanning meebrengt, op
een of andere manier te herkennen en te hertekenen in
een andere context waarin perspectieven aanwezig zijn.
Of wat vastgelopen is kan getracht op een andere manier
in te vullen waardoor opnieuw ruimte en perspectieven
ontstaan. Vooral haalbare gedeelde en wederzijdse ob-
jectieven kunnen gunstige perspectieven bieden voor
elk en voor de relatie. Ook individuele objectieven die
aansluiten op elkaar en op de relatie-objectieven of om-
gekeerd, kunnen een zuiver en stevig uitgangspunt bie-
den.
259
Gedeelde objectieven laten toe zich vooraf mentaal op
elkaar af te stemmen, bij de uitvoering uitgenodigd wor-
den tot samen overleggen, en achteraf tot delen van ge-
voelens en ervaringen. Zij kunnen maken dat men alzo
dicht(er) bij elkaar komt. Het ontbreken aan gedeelde
objectieven leidt vaak tot een tegengestelde ervaring.
Men komt niet tot een gedeeld begrip en niet tot een
gedeelde betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Er is
minder reden en noodzaak toe.
In (gespreks)interactie wil men vaak direct of indirect de
aanwezige objectieven, hetzij gezamenlijke, hetzij indivi-
duele - de eigen of die van de andere(n) - achterhalen.
Men tracht ze vaak af te lezen uit de ondertoon van de
(gespreks)interactie.
Meteen moge het circulair proces tussen wat is en hoe
iets is enerzijds en de objectieven er rond duidelijk zijn.
De objectieven leiden enerzijds tot wat is en hoe, omge-
keerd bepalen wat is en hoe de mogelijke objectieven er
rond.
Eigen objectieven of niet ?
Om het kind te helpen tot gedrags- en interactie-ontwik-
keling en -verandering te komen, kan het soms nuttig zijn
het even voor korte tijd te vragen een ander objectief na
te streven. De gedrags- en interactieverandering kan dan
snel optreden en zichtbaar worden.
260
een voorbeeld :
Een kind kan voor zichzelf hooggespannen objectieven
geformuleerd hebben, die ertoe leiden dat het steeds ex-
treem ernstig bezig is, op zoek naar het enig juiste en de
enig juiste weg ertoe, waardoor het uiteindelijk overbe-
last raakt.
Het kind kan voorgesteld worden even de hooggespan-
nen objectieven opzij te zetten, onmiddellijk ontstaat
ruimte voor ontspanning, met openheid voor het ver-
scheidene en voor andere mogelijke alternatieve wegen.
Jongeren streven er soms naar nauw aan te leunen bij
anderen, waarbij ze objectieven van die anderen over-
nemen om hun groeiproces te vergemakkelijken of ze la-
ten na zelf objectieven te stellen en laten dit aan ande-
ren over. Steeds zal dan mogelijk een verandering in het
doen en laten en de manier waarop merkbaar zijn, dat
mogelijk, indien extreem, de reactie ontlokt dat ze zich-
zelf niet meer zijn.
Jongeren kunnen soms ook objectieven van anderen op-
gelegd krijgen. Ook in die gevallen kan een tijdelijke ver-
andering in doen en laten en de manier waarop merk-
baar zijn. Dat mogelijk, indien extreem, de reactie ont-
lokt dat ze onder dominantie of druk van iemand staan.
In de opvoeding worden vaak objectieven beklemtoond
of prioritair gesteld door opvoeders of de objectieven
261
verschijnen als tegenspel of enige mogelijkheid vanuit de
interactie met de opvoedingsomgeving.
In de ontwikkelingsgang van een kind komen opeenvol-
gende behoeften meer op de voorgrond te staan. Dit uit
zich in de geactiveerde schema's. Zo kunnen concreet
meer centraal staan : de geactiveerde modus van het
krijgen om welbevinden te bereiken, van houden om vei-
ligheid en zekerheid te bewerkstelligen, van loslaten om
aansluiting en integratie te vinden, van geven om erken-
ning en waardering te verwerven, of van zijn om zelfrea-
lisatie te bereiken.
Soms kan een objectief te ver afliggen of te dominant
zijn. Zoals, bijvoorbeeld, het kind dat vooral of uitslui-
tend gebruik maakt van wat er nog niet is, zoals een
moeilijk bereikbaar doel, concreet bijvoorbeeld, lukken
in alles of gelukkig zijn, zo dat het daarrond (waar heen)
op een onevenwichtige wijze komt te draaien. Slaagt het
kind hierin niet of nog niet, dan kan het voorgesteld te
refereren naar wat er reeds is, zoals iets betekenis- en
waardevol, bijvoorbeeld interesse, graag leven, doorzet-
ten, zo dat het eerder daarrond (waar om) kan draaien.
Objectieven zien
Inzicht in de objectieven van het kind kunnen erg nuttig
zijn om zijn doen en laten te begrijpen.
een voorbeeld : neen betekent het is te riskant voor me
262
Een kind doet erg drukkend, kortaf en autoritair naar je
als ouder, dit vind je moeilijk om te aanvaarden, totdat je
merkt dat het zich wil behoeden voor een gevaar dat het
bedreigt.
Je kan deze inzichten ook gebruiken om een meer posi-
tieve uitleg te zoeken voor een op het eerste zicht nega-
tief doen van het kind.
een voorbeeld : neen betekent ik durf het niet aan
Een kind loopt iemand voorbij en doet alsof het die niet
kent. Dit gebrek aan interesse kan begrepen als zich beter
voelen, het kan evenwel ook betekenen dat het kind zich
minder voelt en de ander niet wil storen.
Dat objectieven zulke centrale rol spelen blijkt niet alleen
uit hun betekenis voor het eigen handelen van het kind
of het gezamenlijk handelen ouder-kind, maar blijkt ook
uit het belang om je kind zijn handelen of interactie naar
je toe te begrijpen en in te schatten. Wat gebeurt inter-
preteren we vaak vanuit de aanwezige of veronderstelde
objectieven, vandaar ook de grote moeite die we doen
om de motieven van het kind te lezen om de betekenis
te begrijpen van wat het doet, van welke schema's het
heeft geactiveerd.
een voorbeeld :
Een kind komt je opzoeken :
263
. Dit doet je groot plezier, je ervaart de moeite die het
doet, de aandacht die het geeft en de tijd die het spen-
deert als teken van vriendschap, tenminste als dat het
onderliggend gevoel en objectief is van zijn of haar
komst.
. Dit maakt je ongemakkelijk, je ervaart de moeite die het
doet, de aandacht die het geeft en de tijd die het spen-
deert als teken van je winnen voor hem of haar en je uit-
spelen tegen iemand anders, tenminste als dat het on-
derliggend gevoel en objectief is van zijn of haar komst.
Ervaren of veronderstelde positieve bedoelingen maken
ons hierbij positief en breeddenkend, ervaren of veron-
derstelde negatieve bedoelingen maken ons negatief en
enggeestig.
een voorbeeld :
Verlies of schade opgelopen ondanks de goede bedoelin-
gen van je kind maakt je begripsvol en vergevingsgezind,
het was een ongeval,
Verlies of schade intentioneel door je kind veroorzaakt
kan op geen begrip of vergeving rekenen, het was mis-
bruik of geweld.
Objectieven hebben hierbij als functie te reguleren : in
beweging te zetten, of te doen stopzetten, te selecteren
en bij te sturen, prioriteiten te bepalen en keuzes te ma-
ken, iets als gunstig of ongunstig te ervaren, te organise-
264
ren en structureren, de overstap te vormen van het ver-
leden naar de toekomst via wat hoe in het heden te on-
dernemen, te meten en te beoordelen, door te zetten en
te veranderen.
Wil je dat je kind op een positieve en aangename wijze
met je omgaat, dan kan je moeite doen opdat je kind po-
sitieve objectieven naar je toe ervaart of formuleert en
kan je er op letten hiertoe ruimte te creëren. Is je inter-
actie zo dat je kind eerder wraak of recht tegenover je
wil doen geschieden, dan kan je rekenen op min- of anti-
gedrag naar je toe. Is je interactie zo dat je kind zijn waar-
dering en tevredenheid tegenover je wil laten blijken,
dan kan je rekenen op plus- en pro-gedrag naar je toe.
Dit betekent geenszins steeds je kind in te volgen, het
betekent wel je kind begrenzen op een manier waarbij
het kind wil volgen.
Het gedrag van je kind kan moeilijk los gezien worden
van de mede door je aandeel tot stand gebrachte objec-
tieven tegenover je. Deze bij je kind aanwezige objectie-
ven naar je toe gelden niet altijd als boventoon, maar zijn
vaak aanvoelbaar als ondertoon in de interactie naar je
toe. Hierbij is het goed er ook rekening mee te houden
dat objectieven naar je toe ook eigen objectieven naar
het kind zelf toe inhouden en omgekeerd. Dat objectie-
ven van je kind naar zich toe ook specifieke objectieven
naar je kunnen inhouden.
265
een voorbeeld :
Door je te helpen, voelt je kind zich waardevol.
Opdat je kind zich waardevol zou voelen, heeft het er be-
hoefte aan je te kunnen helpen.
Objectieven aanwezig stellen
Daar objectieven nog te realiseren zijn, is waar het kind
heen wil momenteel nog niet tastbaar aanwezig. Toch
kan dit reeds virtueel aanwezig gesteld worden. Deze
voorstelling alsof reeds aanwezig en alsof elk moment in
werkelijkheid of werking te kunnen treden, kan erg sti-
mulerend werken. Vooral wanneer het resultaat dat het
kind voor ogen heeft gepaard gaat met de weg ernaar
toe en voorzien wordt van visuele details en emotionele
levendigheid. Op deze wijze ontstaat een mentale acti-
vering en ruimte voor waar het naartoe wil. Door de
waarnemingen, de gedachten, gevoelens, verlangens,
handelingen en interactie op te roepen en in te schake-
len van waar het kind heen wil kan aan kracht gewonnen.
Door de concrete visuele, auditieve en gevoelsvoorstel-
ling van waar het kind heen wil, ontstaan een mentale en
fysieke op- en instelling alsof reeds gerealiseerd. Op- en
instelling die het vervolgens kan aanspreken om dit te
realiseren.
Het kind gaat dan om met de situatie die het wenst en
met de personen erin die het verkiest. In de omgang laat
het een positieve geactiveerde virtuele voorstelling van
de situatie en de ander aan bod komen. Een voorstelling
266
die ruimte en kansen biedt, zonder overdreven of irrea-
listische verwachtingen te koesteren en zonder te hoge
druk in te houden, maar die aanwezige krachtbronnen
als vanzelf activeert. Zo kunnen het constructieve en de
mogelijkheden in de situatie en het kind zelf aangespro-
ken worden. Zo hoeft het kind zich niet blind te staren
op de tegenvallende feitelijke kenmerken en gedragin-
gen, waarop het een gebeuren en de omgeving anders
gemakkelijk vastpint. Zo kan het kind gemakkelijk via een
met gevoelens omringde concrete imaginaire voorstel-
ling, rationele met argumenten omringde principiële
weerstand weten voorbijkomen.
Ook naar zichzelf als kind en de eigen leefsituatie toe kan
vanuit een virtuele voorstelling gehandeld worden. Dit
kan door voor zichzelf de voorstelling en de daaraan ge-
koppelde waarnemingen, gedachten, gevoelens, hande-
lingen en interactie actueel te maken en voor zichzelf het
verhaal ervan en hoe ertoe te komen in woord en beeld
te beschrijven. Door een meer associatieve voorstelling
kan over logische drempels worden heen gekomen.
een voorbeeld :
Het objectief is vrienden te maken met aandacht voor me
als kind, zoals ikzelf ook voldoende aandacht aan mezelf
wil geven. Door deze virtuele voorstelling op te roepen
kan gehandeld worden naar deze attentievolle omgang
die het kind verkiest. Door te handelen in het complemen-
taire gebied dat er reëel nog niet is, wekt het kind het tot
267
leven. Hiervoor baseert het zich op het virtuele, op het
verhaal van iemand die echt vrienden met aandacht wil
en zichzelf voldoende aandacht geeft en concreet ziet
hoe hiertoe te komen en zichzelf hiervoor kansen geeft.
De gevoelsmatige voorstelling alsof mogelijk, maakt dat
de rationele drempel, van iets dat tot hiertoe nog niet
lukte of onbekend is, gemakkelijker kan genomen wor-
den.
Ook al weet het kind nog niet concreet hoe een doel te
bereiken en ziet het nog geen kansen voor zichzelf het
aan te kunnen en aan te durven, toch kan de virtuele
voorstelling van wat het wil het proces op gang brengen
van hoe ertoe te komen en wat hiervoor zelf te kunnen
ondernemen. Wat het kind dan onderneemt kan dan als
stap en overwinning of leerervaring ervaren voor iets
wat het stilaan aan het invullen is. Als vanzelf, niet steeds
bewust, is het kind dan zoekend ingesteld.
Hoe dichter het kind bij een individueel of gezamenlijk
(sub)doel komt (of kan blijven), hoe krachtiger en meer
gemotiveerd het handelen zal worden. Wat een bijdrage
kan leveren zal dan gemakkelijk naar zich toegehaald en
toegetrokken worden. Wat hiervoor een bedreiging kan
zijn loopt het risico dan mogelijk weggeduwd en uit de
weg gegaan te worden.
Door gebruik te maken van subdoelen die binnen de di-
268
recte beïnvloedingssfeer liggen, kan actief-zijn en sa-
menhang aangezwengeld worden. De einddoelen acti-
veren een aantal schema's die als subdoelen kunnen fun-
geren.
een voorbeeld :
Een kind wil graag een sport leren beoefenen. Daartoe
hoort de inschrijving in een club, de aanschaf van een uit-
rusting, de training, de wedstrijden. Het aantrekkelijk ob-
jectief competent te worden in de gekozen sport activeert
een aantal schema's die als subdoelen of stappen dienst
doen en motiveert het kind om deze soms op zich minder
aantrekkelijke stappen te zetten.
Afsluitend : Een kind is niet enkel tot op zekere hoogte in
staat te bepalen wat het van iets maakt, wat iets voor
het kind betekent, wat het bij iets activeert als schema.
Het kind is tot op zekere hoogte ook in staat te bepalen
wat het met iets doet, welke objectieven het naar zich
toe stelt, wat het voor iets activeert als schema.
een voorbeeld : zelfschema
Een kind kan wanneer het naar zichzelf kijkt zichzelf er-
varen als zeer waardevol, of het kind kan een gering ei-
genwaardegevoel hebben.
Het kind kan zijn zelfvertrouwen activeren om het beste
voor zich waar te maken, het kind kan ook zijn zelftwijfel
activeren en zo zich veilig stellen door af te haken.
269
Objectieven voor eigen ontwikkeling
De objectieven van het kind kunnen betrekking hebben
op zijn interactie met de omgeving. De objectieven kun-
nen ook betrekking hebben op zijn eigen ontwikkeling.
Op die manier kan de interactie met de omgeving meer
optimaal en bevredigend verlopen.
Kies een objectief voor de eigen ontwikkeling van het
kind :
Zelfactief
Zelfstandig
Zelfsturing
Zelfredzaam
Zelfcontrole
Zelfbepaling
Zelfvertrouwen
Zelfwaardegevoel
Zelfbewust
Zelfkennis
Zelfgevoel
Zelfcompassie
Zelfzorg
Zelfontplooiing
Zelfrealisatie
Zelfaanvaarding
Zelfverantwoordelijkheid
Zelfleiding
Zelf...
270
Krachten doseren
De ontwikkeling van aanwezige krachten
De natuur heeft ons met heel wat krachten uitgerust, zo-
dat ze er zeker op kan betrouwen, zo zouden we kunnen
stellen, dat ons iets lukt. Zo beschikken we niet alleen
over heel wat fysieke kracht. Ook beschikken we over
een mentale en een emotionele kracht. Zo kunnen we
dingen uitvoeren, dingen uitzoeken en dingen beïnvloe-
den. Dit zorgt er voor dat we aan behoeften waarmee
we te maken krijgen kunnen tegemoetkomen en dat we
doelen weten te bereiken. Het zorgt er tevens voor dat
we het gevoel hebben die dingen aan te kunnen. Dat we
het gevoel hebben dat we over een zekere reserve kun-
nen beschikken voor op momenten dat we met weer-
stand of tegenslag te maken krijgen.
Zowel ouders als kind beschikken over een aantal
krachten.
Ontwikkeling vraagt om het doseren ervan.
271
Kracht te over dus. Maar wat als we die volle kracht te
pas en te onpas zomaar gebruiken. Opgemerkt kan wor-
den dat we soms geneigd zijn deze volle kracht te gebrui-
ken uit vrees anders te weinig kracht aan te wenden. Om
niet te falen of te mislukken gaan we er heel krachtig te-
genaan. Maar soms met zo een kracht dat het net dreigt
mis te lopen.
De kracht dreigt dan geweld te worden en veel stuk te
maken of weerstand en verzet op te roepen. Krachten
moeten dan gedoseerd aangewend worden. Zodanig dat
niet te veel kracht wordt aangewend, zodat ze niet ne-
gatief of destructief wordt. Maar dat ook niet te weinig
kracht aangewend wordt, zodat ze verloren gaat en geen
resultaat boekt.
Voor kinderen en jongeren een heel leerproces hun
krachten zo te doseren dat ze het gewenste effect ople-
veren. Voor ouders een hele opdracht hun kind bij te
brengen hoe hun krachten optimaal te doseren.
Dit geldt voor de ontwikkeling van de lichaamsmotoriek.
Kinderen hebben een hele ontwikkeling te doorlopen
om hun fysieke krachten zodanig aan te wenden dat ze
passen bij de objecten waarmee ze omgaan en bij de si-
tuatie waarin deze objecten thuishoren. Hoe sterk zijn de
objecten waarmee ze omgaan, hoeveel kracht kunnen
die aan. De bal waarmee ze spelen hoeveel lichaams-
kracht kan die aan, of vraagt die. De omgeving waarin de
272
bal aangewend wordt, hoeveel lichaamskracht kan die
aan of vraagt die. Zo zal duidelijk zijn dat voor kinderen
spelen met een ballon heel anders is dan spelen met een
leren bal. Ze vraagt om andere krachten en een anders
aanwenden ervan.
Dit geldt ook voor de ontwikkeling van emoties. Kinderen
hebben een hele ontwikkeling te doorlopen om hun
emotionele krachten zodanig aan te wenden dat ze pas-
sen bij de personen en de situatie waarmee te maken en
dat ze passen bij zichzelf als medespeler tegenover die
personen in die situatie. De manier waarop boosheid te
uiten, bijvoorbeeld. Hoe ervoor te zorgen dat de bood-
schap aankomt en de juiste invloed heeft. Hoe te vermij-
den dat de boodschap niet aankomt en weerstand en
verzet oproept, zodat er reden is voor nog meer boos-
heid. Hoe er voor te zorgen niet helemaal door zijn boos-
heid overspoeld te worden, zodat elke controle erop en
op zijn gedrag niet verloren gaat.
Dit geldt ook voor de ontwikkeling van de mentale
kracht. Kinderen hebben een hele ontwikkeling door te
maken om hun mentale kracht zo aan te wenden dat ze
niet helemaal opgeslorpt raakt door iets. Maar dat ze het
overzicht behouden en enige ruimte en afstand weten te
behouden. Hoe vermijden, bijvoorbeeld, dat kinderen
helemaal in hun principes of hun wensen vastlopen, zo-
dat een breder perspectief en kader waarin ze te plaat-
sen ontbreekt. Hoe vermijden dat ze enkel nog maar zo
273
denken en nog maar zo willen en dat al het andere uit
het gezichts- en interesseveld verdwijnt.
Krachten afstemmen om weerbots te vermijden
Ouders kunnen hun kind attent maken op hun beschik-
bare en in hen aanwezige krachten. Ze kunnen hun kind
helpen aan te voelen hoe deze krachten af te stemmen
op wat aanwezig in een situatie en op de situatie zelf. Ze
kunnen hun kind helpen zelf de leiding te hebben en te
behouden over hun krachten. Ze kunnen hun kind hel-
pen ontdekken hoe deze krachten constructief aan te
wenden en hoe er voor te zorgen dat ze helpend zijn
voor zichzelf.
Niet zelden ondergaan kinderen de weerbots van de
door hen aangewende krachten. Het speelgoed ging
stuk. De klappen die ze incasseerden omwille van de slag
die ze bij onenigheid eerst uitdeelden. De hardnekkig-
heid waarmee ze zich in iets vastbeten en hen nu geïso-
leerd achterlaat. Het obsessioneel nastreven van iets dat
onbereikbaar is omwille van de eisen en verwachtingen
die ze stelden. Ouders kunnen bijgevolg hun kind attent
maken op de mogelijke weerbots van de door hen aan-
gewende krachten. Zo kunnen zij hun kind helpen bij
voorkeur vooraf aan te voelen welke die mogelijke weer-
bots zou kunnen zijn, zodat die voorkomen kan worden.
Dit door hun krachten zodanig te doseren dat deze weer-
bots niet of zo weinig mogelijk optreedt.
274
Dit doseren van krachten is niet eenvoudig. Veelal zal pas
duidelijk zijn of te weinig of te veel kracht werd aange-
wend wanneer gelet wordt op het bereikte resultaat,
welk het gevolg of het effect is van de aangewende
kracht. Als ik tegen een bal schop, komt hij dan in bewe-
ging en dit op een voldoende wijze, of gaat een raam
stuk of wordt iemand door de bal gekwetst. Als ik boos
ben op mijn vriendje, houdt hij of zij dan op, of wordt hij
of zij ook boos en dreigt die wat terug te zeggen of te
doen. Als ik overtuigd ben van iets, bijvoorbeeld on-
recht, kan ik dit dan overbrengen of loop ik dan vast in
mijn overtuiging, bijvoorbeeld ik wil met niemand meer
te maken hebben. Zo kunnen ouders hun kind helpen bij
het aandacht leren hebben voor de gevolgen en de in-
vloed van hun aangewende kracht in hun handelen. Hen
helpen ook om de samenhang te zien tussen twee ele-
menten, hoe het een het ander beïnvloedt en omge-
keerd, hoe de ene kracht een andere kracht op gang
brengt, bevestigt of afremt.
Ouders kunnen ook hun kind helpen zijn krachten te do-
seren om zo over meer energie te kunnen beschikken.
Dit omdat energie gelijk is aan de kracht aangewend over
een zekere afstand of gedurende een zekere tijd. Wordt
momentaan te veel kracht aangewend, dan is ze slechts
voor een korte afstand of korte tijd beschikbaar. Wordt
net voldoende kracht aangewend dan is ze zo beschik-
baar voor de langste afstand of de langste tijd.
275
Door kracht meer naar energie om te zetten, wordt ze
meer gedoseerd. Zo verdwijnt het mogelijke negatieve
van een plotse momentane kracht die makkelijker de
vorm aanneemt van geweld, of mogelijk die indruk wekt.
Zo kunnen ouders hun kind helpen in het ontwikkelen
van een omgaan met de dingen en de omgeving vanuit
kracht eerder dan een omgaan met kracht. In het eerste
geval ontstaat een energieke indruk waar moeilijk te-
genop te kunnen. In het tweede geval ontstaat gemak-
kelijk een gewelddadige indruk waartegen zich te moe-
ten verzetten. Vanuit kracht betekent ook de aanwezig-
heid van innerlijke steun en goedkeuring. Met kracht be-
tekent wat zichtbaar en voelbaar is aan de buitenzijde,
maar daarom nog niet noodzakelijk van binnenuit. Zo
kunnen ouders hun kind helpen in het ontwikkelen van
een innerlijke kracht die voor een draagvlak kan zorgen,
zeker op momenten waarin uiterlijke kracht niet kan of
wenselijk is en wanneer een tegenkracht van buitenaf
ervaren wordt.
Omgaan met krachten van elk
In sociaal contact kunnen ouders hun kind bijbrengen te
voorkomen dat de krachten van elk met elkaar in botsing
of conflict komen. Of dat de krachten van elk uit elkaar
vallen door de afstand die er tussen elk is.
276
Ouders kunnen hun kind helpen te zoeken hoe krachten
te bundelen. Hoe krachten, bijvoorbeeld samen te voe-
gen zodat een krachtiger geheel ontstaat. Hun kind te le-
ren zoeken hoe krachten op te tellen of te vermenigvul-
digen. Of nog hoe krachten te delen, zodat er op kan ge-
spaard.
Zo kan het kind bijgebracht aandacht te schenken aan
aanwezige krachtbronnen in de omgeving naast deze
aanwezig in zichzelf.
Omgaan met eigen krachten als ouder
Ook als ouder kan je attent zijn op het doseren van je
eigen krachten om een gunstig effect en medewerking
bij je kind te bereiken. Als ouder heb je soms de neiging
overmacht aan te wenden om je te verzekeren van de
gewenste reactie bij je kind. Maar al te veel leidt dit tot
passief verzet van je kind. Je merkt het niet altijd, maar
zonder je overdruk komt je kind spontaan tot niets. Al-
leen als je krachtig uit de hoek komt, volgt de gewenste
reactie. Je kind laat evenwel weinig enthousiasme blijken
en zo het toch nog kan ontsnappen, probeert het dit. Ei-
genlijk wil je kind niet meewerken en tracht het zich te
verzetten. Maar omdat je dit niet toelaat, rest er voor
het kind alleen nog een soort passief verzet, zoals traag
zijn, zeuren en moeilijk doen.
277
Door je kracht te doseren, kan je toch een duidelijk sig-
naal overbrengen van wat je wenst. Tegelijk laat je het
kind toe zichzelf te overhalen hierin mee te gaan. Door
je als ouder voldoende vanuit je innerlijke kracht uit te
drukken, kan je kind merken dat het uiteindelijk toch zal
moeten meewerken. Zo geef je het enige tijd om hiertoe
te komen.
Door ook op de zelfactiviteit van je kind een beroep te
doen, vermijd je dat het kind in de toekomst alleen nog
tot actie komt als je veel kracht aanwendt.
Door je kracht te doseren, behoud je steeds een zekere
reserve en overschrijd je je eigen grens niet van wat ac-
ceptabel voor je is. Zo niet riskeer je je eigen grens voort-
durend te verleggen en uit te komen in een extreem ge-
bruik van kracht. Iets wat tegelijk veel dreigt stuk te ma-
ken. Zoals de relatie met je kind die steeds meer span-
ningen vertoont, maar ook het zelfbeeld van je kind om-
dat je kind zich ervaart als tegenvallend. En uiteindelijk
ook je eigen zelfbeeld schendt, omdat je ervaart jezelf
niet te kunnen blijven en ervaart dingen te moeten doen
die je nooit vanuit jezelf zou doen.
Soms kan je als ouder verzeild raken in principieel ten
koste van alles iets te willen doordrukken. Het gevaar is
dat de kracht waarmee je dit tracht te doen elke propor-
tie mist. Je houdt dan nog weinig rekening met de men-
selijke kant van wat je wil. Je houdt dan ook nog weinig
278
rekening met de feitelijke kant van wat mogelijk is en van
wat je teweegbrengt. Wellicht veiliger is niet in dit ex-
treme verzeild te raken en van bij de aanvang in wat je
wil en wat je voorstaat het humane en feitelijke in te cal-
culeren. Zo vermijd je principieel blind te worden.
Doseren van krachten uitproberen
Zoek een voorbeeld van het aanwenden van kracht door
je kind of jezelf. Geef bij middel van een schuifbalk zoals
hieronder aan hoe kracht te doseren. Je kan schuiven
overeenkomstig je voorkeur of de situatie.
279
Krachtgerichte
benadering
Krachtgerichte benadering vanuit kindperspectief
Het blijft een moeilijke benadering. Er van uit gaan het
kind aan kracht te laten winnen en het kind zijn ontwik-
kelde kracht optimaal te laten benutten. Als ouder wil je
graag de leiding en wil je dat je kind zich naar je schikt.
Hoe krachtiger het kind is of wordt, hoe minder zeker dit
wordt, zo vrees je mogelijk.
Kracht en krachtontwikkeling bieden evenwel mogelijk-
heden en het is maar hoe het kind deze krachten aan-
In de opvoeding komt het krachtcentrum vaak niet in
het kind te liggen.
Hoe voor het kind kansen creëren om aan kracht te
winnen uitgaande van eigen kracht?
280
wendt. Zo kan het via zijn kracht mogelijk de leiding ver-
werven over zichzelf en kan het kind leren zich naar zijn
eigen leiding te schikken.
In de wetenschap is veel know-how aanwezig hoe met
dingen in het leven om te gaan, zonder dat deze know-
how het leven inhoudelijk wil invullen. Heel wat proces-
sen zijn gekend en hoe op deze processen in te kunnen
spelen of er gebruik van te kunnen maken. Bijvoorbeeld,
hoe met zijn leven om te gaan, hoe met anderen om te
gaan, hoe met problemen in het leven om te gaan, hoe
met zichzelf om te gaan. Niet om er iets uniform van te
maken, maar net om verscheidenheid en eigenheid toe
te laten. Zo zijn er voor iets meestal meerdere richtingen
en meerdere wegen en mogelijkheden. Deze leren ken-
nen en een keuze uit weten maken, kan een meer-
waarde inhouden.
Ouders zijn vaak erg geïnteresseerd en gemotiveerd om
deze know-how te leren kennen en om vaardigheid op
deze vlakken te verwerven. Vaak laten ze evenwel na
deze kennis en competentie ook voor hun kind beschik-
baar en mogelijk te maken. De kracht blijft dan extern of
mediair aanwezig, in de wetenschap of bij hen als ouder,
maar het kind zelf ontwikkelt ze niet intern. Er grijpt geen
of onvoldoende doorgave en overdracht plaats. Zo blijft
het kind afhankelijk van externe of mediaire krachten en
verwerft het geen autonomie, daadkracht en stabiliteit
vanuit interne krachten.
281
Kinderen zijn vaak vanuit zichzelf spontaan geïnteres-
seerd en gemotiveerd om hun omgeving en zijn samen-
hang te leren kennen en om te verkennen hoe hier op te
kunnen inspelen. Ze willen vaak ook krachtig worden of
aanwezige krachten benutten. Door krachten door te ge-
ven aan wie ze nodig heeft of voor wie ze nuttig kunnen
zijn, moet je zelf deze krachten niet langer hanteren. Je
kind wordt dan zelfactief. Zo kan je bovendien jezelf als
volwassene nuttig maken en ben je dienstbaar voor het
krachtig worden van je kind. Bovendien kan je ook zo je
wil samen krachtig worden, dit door je krachten te bun-
delen. Je kind verschijnt dan niet langer als zwak met een
tekort aan capaciteiten, maar als sterk met competen-
ties die verder uitbreiden.
Een krachtgerichte benadering zorgt er voor dat het kind
vanuit eigen krachtontwikkeling, progressief zelf een
aantal dingen kan opnemen. Het kind komt zo centraal
te staan. Deze benadering vermijdt het kind in een pas-
sieve rol te drukken doordat jij het als ouder actief op-
neemt. Zo worden circulaire processen vermeden waar-
bij jij aan kracht wint terwijl het kind dit niet doet of aan
kracht verliest en waarbij deze krachtvermindering je ei-
gen krachtinbreng noodzakelijk maakt of rechtvaardigt.
Omdat mijn kind het niet kan, moet ik het wel doen. Om-
dat mijn kind er niet mee bezig is, moet ik het me wel
aantrekken. Omdat mijn kind er zich geen vragen bij
stelt, moet ik bij iets wel de noodzakelijke vragen stellen.
Omdat mijn kind het niet wil, moet ik het wel willen.
282
Krachtgerichte benadering vanuit ouderperspectief
In deze benadering komt je eigen rol en je eigen aandeel
in de rand te staan, als randvoorwaarden voor de eigen
krachtontwikkeling van je kind. Het draait om je kind en
zijn duurzame krachtontwikkeling in de vorm van het
verwerven van vaardigheden en competenties die kracht
toelaten. Jij biedt mogelijkheden aan voor het kind om
eigen mogelijkheden te verwerven. Je inbreng is het ver-
werven van deze mogelijkheden voor je kind mogelijk te
maken door het aanbieden van mogelijkheden hiertoe.
Jij biedt de tijdelijke en noodzakelijke omgevende hulp,
opdat je kind tot krachtontwikkeling zou kunnen komen.
Je rol is initiërend en stimulerend, aansprekend en on-
dersteunend, overbruggend en aanmoedigend. Je zorgt
er voor dat je kind er zelf voor zorgt stappen in zijn
krachtontwikkeling te zetten. Zo veel mogelijk neem je je
rol zo op dat je kind je rol weet over te nemen. Van initi-
eren en stimuleren naar zelfinitiëren en zelfstimuleren,
van aanspreken en ondersteunen naar zichzelf aanspre-
ken en zelfondersteuning, van overbruggen en aanmoe-
digen naar zelfoverbrugging en zelfaanmoediging. Zo
ben je een tijdelijke afnemende steunbron.
Zo ontstaat stilaan een partnerschap in dit krachtenper-
spectief. Het komt niet voor je rekening. Het kind doet
de grote inbreng. Jij bent zijn bondgenoot hierbij. Samen
maak je de krachtverwerving voor je kind mogelijk. Als
twee bondgenoten die samenwerken om dit mogelijk te
283
maken. Waarbij je kind op je beroep kan doen zo het
hieraan behoefte of nood heeft. Je hoeft je op die manier
niet op te dringen. Het kind vraagt om je inbreng aan zijn
krachtverwerving. Je biedt je bijdrage binnen de vraag
van het kind.
Het uitgangspunt is hierbij steeds de reeds aanwezige
duurzame kracht. Hiervan wordt door het kind gebruik
gemaakt om een volgende stap te zetten. Elke stap
wordt generatief aangewend voor een volgende stap,
hierbij wordt wat verworven werd onmiddellijk verder
actief aangewend. Het accent komt niet te liggen op wat
ontbreekt of nog niet aanwezig is. Wel op de mogelijk-
heden die er reeds zijn om nieuwe mogelijkheden te ver-
werven. Zo maakt aanwezige kracht nieuwe kracht mo-
gelijk en opent er de deur voor. De beschikbare kracht
neemt zo in omvang toe en breidt voortdurend verder
uit. Dit vanuit een beroep doen op beschikbare krachten
en vanuit een krachtgevoel en krachtbewustzijn.
Als ouder ben je present of beschikbaar, ben je betrok-
ken en bereikbaar. Bied je je nodige kracht aan waar je
kind beroep op kan doen om zelf in duurzame kracht te
kunnen toenemen. Je legt op vraag dingen uit, zodat je
kind iets beter kan begrijpen, zoals de samenhang van
iets. Je doet dingen voor, zodat je kind kan leren van je
model. Je doet dingen samen, waarbij jij je kind aanvult
voor wat zelfstandig nog niet helemaal lukt. Je geeft aan
284
hoe iets te kunnen opdelen, zodat opeenvolgende stap-
pen kunnen worden gezet. Je helpt dingen mentaal voor
te stellen, zodat je kind zich mentaal kan voorbereiden.
Je helpt het kind uit impasses en steunt het om met iets
door te gaan, zodat zwaktemomenten kunnen te boven
gekomen worden. Je voorkomt dat je kind de richting in-
slaat van weg van gekenmerkt door ontvluchten en ver-
mijden, maar in de richting gaat van op weg naar geken-
merkt door toenadering.
Je stimuleert het kind zich bewust te worden van zijn ei-
gen krachten en er gebruik van te maken. Zo moedig je
het zelf denken aan in de vorm van zich zelf vragen stel-
len en zelf oplossingen bedenken. Zo bied je ruimte voor
eigen nieuwsgierigheid en eigen wilskracht. Zo onder-
steun je eigen initiatief en zelfactivering. Zo begeleid je
het zelfstandig onderzoeken en persoonlijk ontdekken
en ervaren van het kind. Je helpt het kind aan zelfontwik-
keling te doen en zijn eigen aandeel in zijn ontwikkeling
ten volle aan te spreken. Je maakt eigen verantwoorde-
lijkheid voor zichzelf als kind mogelijk, zoals het zich be-
wust worden van eigen ontwikkelings- en leerbehoeften.
Het kind wordt zich op die manier bewust van eigen mo-
gelijkheden, maar ook van eigen grenzen. Zo zijn zijn kan-
sen op ontwikkeling maximaal. Zo weet het kind gebruik
te maken van zijn eigen draagkracht, zonder ze te over-
schrijden.
285
Zo komt het kind ertoe steeds meer zijn bewustzijn te
vermeerderen, zijn greep en invloed te laten toenemen,
en zijn betrokkenheid en participatie aan zijn omgeving
te verhogen. Imaginair, gedragsmatig en omgevingsbe-
trokken neemt het kind verder voortdurend aan kracht
toe. Als omgeving bied je hiertoe de nodige ruimte, ge-
legenheid, (keuze)vrijheid en ondersteuning.
Krachtgerichte benadering vanuit praktijkperspectief
Geef aan waar het krachtcentrum gecentreerd is :
extern mediair intern
(wetenschap,samenleving,..) (ouders, volwassenen, ..) (kind)
Geef aan waar de krachtontwikkeling gecentreerd is :
extern mediair intern
(wetenschap,samenleving,..) (ouders, volwassenen, ..) (kind)
Geef aan waar de krachten die worden gebruikt gecen-
treerd zijn :
extern mediair intern
(wetenschap,samenleving,..) (ouders, volwassenen, ..) (kind)
286
Krachtgerichte benadering vanuit toepassingsperspec-
tief
Onderzoek wijst uit dat heel wat kinderen, ook jonge, lij-
den aan een depressie of depressieve verschijnselen ver-
tonen. Ze worden door hun omgeving overvraagt, of de
omgeving treedt zeer beschermend naar hen op, zo luidt
het. Ze stellen zelf geen doelen, of ze hebben niet te
vechten. Ze merken vooral dat ze niet voldoen aan wat
van hen wordt verwacht, ze merken ook dat ze te zwak
zijn om iets tot een goed eind te brengen. Te zwak, zo
ervaren ze, omwille van de omvattende hulp die ze krij-
gen en blijkbaar nodig hebben. Ze zijn op die manier ho-
peloos en hulpeloos.
Door kinderen te stimuleren zelf voor zichzelf haalbare
verwachtingen te formuleren vanuit hun bewustzijn van
hun mogelijkheden en hun grenzen en door hen zelfac-
tief mogelijkheden en krachten te laten ontwikkelen,
ontstaat het gevoel van perspectief en invloed te erva-
ren. Zo kunnen ze zelf merken dat iets kan en dat ze iets
kunnen. Deze vorm van zelfactivering laat toe mogelijk-
heden te zien en zelf mogelijkheden te hebben.
287
Hoe kom ik er ?
Krachtenspel in het
gezin
Sterkte en zwakte
in het gezin
Een gezin is een opvoedingsomgeving waarin erg veel in-
vloeden spelen. Wil men als kind of als volwassene iets
bereiken, iets voorkomen, of iets behouden dan kan dat
meestal niet alleen. Men heeft de hulp of de medewer-
king nodig van anderen, of men moet voorbij anderen
zien te komen, door ze te overtuigen, te 'verzwakken', of
zelfs buitenspel te zetten.
Men kan trachten aan sterkte te winnen om er te komen.
Lukt dit niet, dan kan nog steeds de omgekeerde weg be-
wandeld. Men kiest dan voor zwakte, zodat men op de
hulp van anderen kan rekenen, of zo geen bedreiging
vormt voor de andere.
In een gezin kan je als ouder of kind niet steeds al-
leen iets bereiken.
Vaak heb de de hulp van andere gezinsleden nodig.
288
Deze processen van versterken en verzwakken brengen
heel wat in beweging in het gezin. Vooral ook omdat ie-
der zich van een duurzame invloed wil verzekeren om er
te komen. Zo ontstaan verhoudingen en omgangspatro-
nen die zich afspiegelen op elk van de gezinsleden. Wie
hoort bij wie ? Wie of wat wordt erbuiten gehouden ?
Wie verschijnt als sterk ? Wie verschijnt als zwak ? Wat
wordt gebruikt om aan kracht en invloed te winnen ?
Dit krachtenspel tussen de gezinsleden is niet zonder ge-
vaar. Wie wordt uitgesloten ? Wie wordt slachtof- fer ?
Op dit samenspel zicht krijgen, maakt dat risico’s kunnen
teruggedrongen worden. Het maakt tegelijk mogelijk dat
naar andere manieren om invloed te hebben, of invloed
toe te laten kan gezocht worden. Manieren met minder
negatieve nevenwerkingen.
In het gezin verschijnen traditioneel de ouders als
'sterke(re)' en de kinderen als 'zwakke(re)'. Soms wordt
deze verhouding door elkaar gehaald, of is ze weinig re-
levant en wordt er weinig rekening mee gehouden.
Zo kan soms vastgesteld dat een of beide ouders de rol
van zwakke spelen. Dit is dan mogelijk een poging om
juist uit de positie van zwakke te komen waarin men is
terechtgekomen. 'Ik ben ziek, dus moet je me helpen. Ik
ben ziek omdat niemand om me geeft.'
289
Zo kan ook soms vastgesteld dat een of meerdere kin-
deren de rol van sterke spelen. Dit is dan mogelijk een
poging om uit de positie van zwakke te komen. 'Ik ben
koppig, dus moet je wel met me rekening houden. Ik ben
koppig, omdat niemand naar me luistert.'
De moeilijkheid hierbij is wanneer men herhaaldelijk
deze rol uitprobeert, dit op weerstand en verzet gaat
stoten van de omgeving. Men accepteert niet of steeds
minder dat iemand voortdurend ziek is. Men neemt zich
voor niet blijvend toe te geven aan iemand die onverzet-
telijk is.
Het risico hierbij is dat de zwakke of sterke nog meer in
zijn rol opgaat. Ik ben erg en blijvend ziek. Ik ben voort-
durend onhandelbaar. Het signaal naar de omgeving is
dan : wil je een confrontatie vermijden, dan kan je best
hiermee rekening houden en reeds bij voorbaat je
sterkte opbergen en ingaan op mijn gebruikte kracht. Zo-
niet word ik nog zieker of nog meer onhandelbaar.
Gezinsleden willen zich verzekeren van voldoende in-
vloed en sterkte in de gezinsgroep. Is dit niet gegaran-
deerd, of wordt hier geen of onvoldoende ruimte voor
geboden, dan bestaat het risico dat een kind of een ou-
der zich op een of andere manier hiervan tracht te ver-
zekeren. De gebruikte strategieën trachten dan kracht
en invloed te genereren, liefst met een zekere duur-
290
zaamheid. De neveneffecten van deze aangewende stra-
tegieën zijn evenwel meestal minder gunstig. Er moet
dan (te) veel kracht gegenereerd worden en dit maakt
gemakkelijk slachtoffers.
Alle redenen om ieder voldoende invloed en sterkte toe
te laten. Dit is in de realiteit niet steeds mogelijk. Op
zulke momenten en in zulke situaties ontstaat dan het
krachtenspel, omdat men in een soort strijd terechtge-
komen is. Kan in overleg geen oplossing of uitweg gevon-
den worden, dan worden vaak drukkings- of verzwak-
kingsmiddelen gebruikt.
Deze middelen worden vaak niet bewust aangewend.
Zowel wie ze gebruikt, als wie bewerkt wordt heeft hier
niet steeds zicht op.
Een eerste gebruikte strategie is deze van groepsvor-
ming. Men roept de hulp in van een ander gezinslid, ou-
der of kind, en tracht op deze wijze sterker te staan. Een
ander mogelijkheid is dat men iemand tracht te isoleren
en van de steun van groepsleden, ouder of kind, tracht
te ontdoen.
Dit is evenwel gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het is
mogelijk dat aan wie men weerwerk wou bieden, belet
dat je iemand voor je wint, of niet toelaat dat je hem of
haar isoleert en op zijn of haar beurt tracht iemand voor
zich te winnen.
291
Zo kunnen er deelgroepen ontstaan die tegenover elkaar
komen te staan, of zich van elkaar isoleren en elk op zich
gaan functioneren.
Door een of meerdere groepsleden te isoleren of uit te
sluiten tracht men afstand te creëren en dingen onzicht-
baar te maken voor elkaar en te verstoppen.
Te verzwijgen. Zo ontstaan er geheimen en gedeelde ge-
heimen die vaak spanningen creëren zo men er achter
komt. Hierdoor dreigen de deelgroepvorming en isolatie
nog toe te nemen. Tot het geheel uit elkaar dreigt te val-
len.
Een tweede strategie is waarin men het voorstelt alsof
men iets tracht te vermijden of iets juist tracht te berei-
ken of te behouden. 'Als je me gelijk geeft of akkoord
gaat, kunnen we ruzie vermijden en kunnen we tegelijk
vrede en harmonie bereiken of behouden.' Om verlies te
vermijden en winst of voordeel te bereiken of te behou-
den kan je best op iets ingaan.
Vooral en bij voorbaat wordt dit verlies of dit winnen
voorgespiegeld, zodat het verlies kan vermeden en de
winst of het voordeel kan behouden. Zo kan alles bij het
oude blijven.
'Als je niet toegeeft, dan hou ik niet meer van je.'
'Als ik mag, ben je mijn liefste schat.'
292
Het verlies of de winst is vaak iets zeer waardevol (vrede,
liefde, ...), waar men het emotioneel moeilijk mee zou
hebben moest dit verloren gaan of gemist worden. Wat
wordt bereikt of behouden verschijnt als beloning. Wat
wordt gemist of verloren wordt naar voor geschoven als
straf.
Een derde strategie is deze waarin sterkte wordt voorge-
wend. Het kan gaan om eigen sterkte. 'Dit weet of kan ik
veel beter.' Het kan ook gaan om sterkte van een ander
gezinslid. 'Daar weet jij alles van, daar heb jij ervaring
mee.'
Door zichzelf te versterken, of door het andere gezinslid
te versterken wordt getracht iets te bereiken. De ander
wordt vaak overtroeft door iemands sterkte, of voelt zich
aangesproken en gecharmeerd door de toegemeten
sterkte. Het zal van het ander gezinslid veel inzet vragen
om de voorgewende sterkte te evenaren of te overstij-
gen. 'Dit weet of kan ik nog beter.' Het zal ook veel moed
en argumentering vragen om zichzelf als niet competent
naar voor te schuiven. 'Daar weet ik niets van, daar heb
ik geen ervaring mee.'
Een vierde strategie is waarin zwakte wordt voorge-
wend. Het kan gaan om eigen zwakte. 'Daar weet ik niets
van, of dit kan ik niet.' Het kan ook gaan om zwakte van
een ander gezinslid. 'Daar weet jij niets van, of daar heb
jij helemaal geen ervaring mee.'
293
Door zichzelf te verzwakken, of door het ander gezinslid
te verzwakken wordt getracht iets te bereiken. Een an-
der wordt ter hulp geroepen, of buitenspel gezet.
Het zal van de ander veel inzet vragen om de voorge-
wende zwakte te miskennen. 'Daar weet jij wel iets van,
dat kan jezelf ook.' Het zal ook veel moed en argumen-
tering vragen om zichzelf als competent naar voor te
schuiven. 'Daar weet ik wel veel van, daar heb ik vol-
doende ervaring mee.'
Vooral in gezinnen waarin veel spanningen en veel strijd
voor komen, doen deze strategieën zich voor. Ook in ge-
zinnen waarin onenigheid uitgesloten wordt, worden
vaak naar deze indirecte en meer onzichtbare omgangs-
vormen gegrepen. Soms zonder dat men zich hiervan be-
wust is, anders zouden ze onaanvaardbaar zijn, zowel in-
dividueel als voor de groep.
Hieronder vind je een aantal afbeeldingen die de ver-
schillende strategieën weergeven. Zoek voor deze af-
beeldingen de erbij passende strategie.
De figuur links in elke afbeelding is deze die een be-
paalde strategie aanwendt. Ga na of je deze situatie her-
kent.
294
Formuleer voor jezelf mogelijke ongunstige neveneffec-
ten van deze strategie : ten koste van wat of wie.
295
Kwaliteiten
& ontwikkeling
Kinderen moeten niet meer zonodig.
Kinderen zijn ook niet zomaar.
Vandaag zijn er kwaliteiten om te ontdekken.
JONGERENTHEMA
296
297
298
299
300
301
302
Zoek zelf nog enkele kwaliteiten in je omgang met de
realiteit :
openheid
....
Zoek zelf nog enkele kwaliteiten in je omgang met je-
zelf :
echtheid
....
Zoek zelf nog enkele kwaliteiten in je omgang met ande-
ren :
flexibel
....
Zoek zelf nog enkele kwaliteiten in je deel zijn van rela-
ties :
verbondenheid
....
Zoek zelf nog enkele kwaliteiten in je omgang met je leef-
context :
engagement
....
Zoek zelf nog enkele kwaliteiten in je denken :
werkelijkheidsgericht
....
303
304
Kwaliteit(en)
in de opvoeding
Als opvoeder tracht je voortdurend zo kwaliteitsvol mo-
gelijk te handelen en zo mogelijk deze kwaliteit nog te
vermeerderen. Tegelijk besef je dat je deze kwaliteit in
het oog moet houden. Zoniet merk je dat je handelen,
vooral in moeilijke situaties, aan kwaliteit zou kunnen
verliezen.
Soms heb je het gevoel dat het in je handelen als opvoe-
der aan kwaliteit ontbreekt. Vooral als je handelen wei-
nig of niet de gewenste reactie oplevert. Je weet dan niet
wat de kwaliteit hiervan zou kunnen verbeteren.
Je kan dan de oorsprong van dit minder resultaat zoeken
Als ouder wil je kwaliteitsvol tewerk gaan.
Hoe kom je tot kwaliteit ?
305
in je momentaan handelen, of in je aanpak vanuit je per-
soonlijkheid, of nog situeren buiten jezelf, bij de con-
crete situatie of bij het kind.
Dit betekent meteen dat je verschillende aanspreekpun-
ten hebt om de kwaliteit mogelijk te herstellen of te ver-
meerderen :
. aandacht voor de kwaliteit in je handelen
. aandacht voor de kwaliteit in je opvoeder zijn
. aandacht voor de kwaliteit in de relationele omgeving
In het algemeen kunnen we stellen dat een kwaliteit aan-
dacht en zorg vraagt. Aandacht om te weten wanneer je
van kwaliteit kan spreken. Zorg om die kwaliteit ook ef-
fectief te verwerven en passend in te zetten en zo tot
meer competent handelen te komen.
Zo kan een te veel of een tekort de kwaliteit doen afne-
men. De opgave is dan de kwaliteit niet te vervormen
door een te weinig ervan of een te veel ervan.
Aandacht voor de kwaliteit in je handelen
Vastgesteld kan worden dat het effect van je handelen
als opvoeder sterk verband houdt met de kwaliteit er-
van. Een vervorming van haar kwaliteit in de vorm van
een te veel of een te weinig kan maken dat de invloed
306
ervan duidelijk afneemt en er eventueel problemen ont-
staan.
Hieronder vind je een aantal kwaliteiten die in je expres-
sie, handelen of reageren aanwezig kunnen zijn. Tracht
de kwaliteiten in het midden te plaatsen en geef links er-
van het tekort aan en rechts het te veel aan. Je kan de
trefwoorden aanklikken en verplaatsen.
Aandacht voor de kwaliteit in je opvoeder-zijn
Als opvoeder kan je vanuit je persoonlijkheid de voor-
keur geven aan een bepaalde relatiewijze tegenover een
kind. Deze relatiewijze kan beantwoorden aan wat een
kind op dat moment nodig heeft .
307
Ze kan ook hieraan niet beantwoorden omdat het hier
en nu, maar ook voor zijn ontwikkeling vraagt om een
heel andere benaderingswijze.
Opvoeders kunnen in deze gevallen vaststellen dat hun
aangewende relatiewijze weinig in beweging brengt bij
het kind. Gemakkelijk verkiezen ze in dit geval de relatie-
wijzen nog meer uitgesproken te gaan vertonen om het
gewenste effect alsnog te bekomen.
Dit leidt dan gemakkelijk tot een verkrampte vorm, die
bovendien te extreem is. Het kan bij het kind gemakkelijk
een verkrampte en gedwongen reactie uitlokken, of zelfs
het kind blokkeren of doen vluchten hiervoor.
Opvoeders kunnen op termijn deze weinig succesvolle
relatiewijze stilaan opgeven en het mogelijk meer in het
algemeen opgeven, omdat hun manier van omgang met
het kind toch geen resultaat oplevert.
Om de kwaliteit van je handelen te optimaliseren, kan
je :
. er aandacht aan besteden of je relatie-aanbod overeen-
stemt met de relatie-vraag van het kind. Ga je, bijvoor-
beeld, helpen als het kind het nu liever alleen wil probe-
ren. Ga je aandacht eisen van het kind als het kind drin-
gend zelf nood heeft aan aandacht.
308
. er aandacht aan besteden of je een passende relatie-
wijze niet in een ondermaatse of overmaatse vorm ver-
toont. Ga je, bijvoorbeeld, niet enkel de leiding nemen
over het kind, maar dit op een dominante manier doen.
Ga je de mate van leiding die het kind vraagt niet onder-
schatten en verwachten dat het kind wel helemaal de lei-
ding over zichzelf kan nemen.
Het is mogelijk dat het kind het in zijn reactie moeilijker
heeft met deze wijze van benaderd worden, dan wel met
wat je het kind vraagt of er van verwacht.
Best kan nagegaan worden of je vraag realistisch is, of
dat je relatie-aanbod passend en aanvaardbaar is voor
het kind.
Merk je op dat het kind het moeilijk heeft met je relatie-
wijze, dan kan je die zo mogelijk bijsturen. Hetzelfde op
een andere manier verwachten of je verwachting in een
meer of minder uitgesproken vorm uiten. Bijvoorbeeld,
als je het kind iets oplegt kan het weigeren omwille van
de ervaren dwang en het zich niet erkend voelen, maar
mogelijk toegeven omwille van de onderkende vraag en
het zich erkend voelen. Het kind kan ook involgen als de
vraag wat strikter wordt gesteld, of misschien wat min-
der strikt, zodat het kind ervaart dat je iets duidelijk wil,
maar niet zomaar alles wil.
309
Geef in de axenroos voor elke aangegeven kwaliteitsvolle
relatiewijze de overmaatse vervorming aan waardoor de
relatiewijze haar kwaliteit verliest. Doe dit door de ver-
vormingen onder de axenroos in de overeenkomstige
openingen te plaatsen. Op het einde van dit onderdeel
vind je het resultaat.
Vooral zo er voor langere tijd, of zo er uitgesproken span-
ningen optreden in de relatie opvoeder-kind, bestaat het
risico dat deze overdreven vormen opduiken. Zij vormen
meteen een groot risico om de relatie nadien nog te vlot
te trekken, omdat ze ofwel te weinig ruimte bieden aan
het kind ofwel te veel ruimte.
ontmoedigd
310
Er kan best naar gestreefd worden de kwaliteitsvolle re-
latiewijze zo snel mogelijk terug te herstellen en zo het
kind kansen te geven je toe te laten tot deze meer posi-
tieve en gematigde relatiewijze te komen.
Hierbij is het goed eraan te denken dat eerder dan de
relatiewijze te willen milderen, het aangewezen kan zijn
een andere relatiewijze te verkiezen, die minder belast
is door het verleden.
Bijvoorbeeld, in plaats van star aan iets vast te houden
kan misschien gemakkelijker een uitweg gevonden door
een niet realistische eis los te laten of te milderen.
Aandacht voor de kwaliteit van de situatie
Naast aandacht aan je eigen handelen en jezelf in relatie
tot het kind, kan je ook aandacht besteden aan de situa-
tie waarin je je bevindt. Je kan trachten die elementen
erin te vermijden of weg te nemen die mogelijk je eigen
reactie en optreden als opvoeder verstoren zodat de
kwaliteit ervan dreigt te verdwijnen. Deze verstorende
elementen vinden hun oorsprong in vervormingen van
de situatie waarin je je bevindt.
Door de vervorming van de situatie weg te nemen is de
kans groter voor je eigen meer kwaliteitsvol optreden.
311
Een deel van die vervorming van de situatie kan bestaan
in het handelen van het kind, of zijn manier van hande-
len.
Zo kan de aandacht gericht op het overdrevene of het
tekort in de aanwezige of zich ontwikkelende situatie en
als onderdeel hiervan op het overdrevene of het tekort
in de manier van handelen van het kind.
Zo kan een zekere mate van rust en orde een kwaliteits-
volle situatie doen ontstaan. Is er te weinig rust en te
weinig orde en kan te veel onrust en wanorde worden
ervaren, dan kan dit gemakkelijk aanleiding geven tot re-
acties die minder optimaal zijn. Is er anderzijds te veel
rust en te veel orde, wat kan ervaren worden als te veel
druk en een gebrek aan ruimte, dan kunnen ook hier
minder gunstige reacties verwacht.
Het kan dan nuttig zijn in een situatie tijdig die elemen-
ten te kunnen verhelpen die te veel onrust en wanorde
doen ontstaan, of te veel rust en orde vergen. Gelet kan
dan worden op wat als 'te' aanwezig of als 'te' overkomt.
En hierin trachten verandering te bewerkstelligen door
vermindering of wegname, of door vermeerdering of
toevoeging.
Zo kan eerder dan onmiddellijk te willen ingrijpen op het
kind en zijn gedrag, aandacht besteed aan de situatie en
312
getracht worden deze te veranderen. Biedt, bijvoor-
beeld, een situatie te weinig duidelijkheid naar wat hoe
verwacht wordt en kan, dan kan getracht worden de
grenzen van wat hoe kan meer aan te geven, zodat er
minder kans is op een situatie die te druk, wild, gevaar-
lijk, risicovol, gewelddadig, etc. wordt. Vergt, bijvoor-
beeld, een situatie te veel rust en orde, dan kan getracht
worden de grenzen van wat hoe kan te versoepelen, zo-
dat er minder kans is op een situatie die te veel stilte,
zelfcontrole, eisen, verwachtingen, begrenzing, etc. in-
houdt.
Door je tussenkomst in een situatie geef je meteen ook
aan wat je wil en hoe je het wil en wat je niet wil en hoe
je het niet wil. Via je concrete reactie hier en nu maak je
meteen duidelijk wat je ook in het algemeen, ook later
en daar wil en hoe.
Alzo tracht je de vervormde situatie zodanig te wijzigen
dat een kwaliteitsvol inspelen van je hierop meer moge-
lijk wordt.
Het voordeel van de hier weergegeven mogelijkheden
om tot meer kwaliteit te komen, is dat je ze zelf in han-
den hebt. Je kan zelf iets aan je handelen wijzigen, of aan
je relatiewijze of aan de actuele situatie. Je bent niet af-
hankelijk van het kind of zijn medewerking.
313
Het spreekt uiteraard voor zich dat je ook aan het kind
kan vragen mee te werken en zijn inbreng te doen opdat
iets vlotter zou verlopen en je band zou kunnen versterkt
worden. Zodat meer kwaliteit in je omgang en relatie
mogelijk wordt.
Kwaliteitsvolle relatiewijze > vervorming
houden > hebzuchtig
leiden > bazig
zorgen > overbezorgd
zich tonen > dweperig
opkijken > slaafs
genieten > verwend
volgen > gesloten
lossen > ontmoedigd
weerstaan > wantrouwig
aanvechten > vijandig
314
Voor meer kwaliteit
en kwaliteiten
in de opvoeding
Perfectie hoeft niet
Natuurlijk moet het niet perfect zijn. Thuis is immers je
werk niet. Het is thuis. Maar toch, het mag best toch wel
iets zijn. Je wil toch een minimale kwaliteit in je samen-
leven. Kwaliteit daar heb je iets aan. Alleen kwaliteit kost
meestal iets. Het vraagt enige inspanning. Maar de voor-
delen zijn heel duidelijk en voelbaar. Toch liever maar
kwaliteit. Ook thuis, bij je partner en je kind(eren). Kwa-
liteit biedt mogelijkheden en kansen. En daar gaat het bij
de ontwikkeling van je kind(eren) om.
Welke kwaliteiten vind je terug in je gezin ?
Hoe kun je de kwaliteit ervan bewaken
of realiseren ?
315
Een analyse van kwaliteiten
Hoe ontdek je kwaliteit en kwaliteiten ? Wat kan je daar
bij helpen ? Eerst de kwaliteiten. Hoe kom je achter kwa-
liteiten in de opvoeding van je kind ? Bied ik niet reeds
een aantal kwaliteiten in de omgang met mijn kind ?
Eerst even een analyse maken van wat er is, vervolgens
een plan van wat hieraan te kunnen veranderen en te
kunnen toevoegen.
Een sterkte/zwakte- of SWOT-analyse zou hierbij kun-
nen helpen. Deze is ontwikkeld om organisaties door te
lichten naar kwaliteiten en de ontwikkeling ervan. Ook al
is de situatie en de inhoud van een gezin heel anders,
toch kan de methodiek misschien verhelderend werken.
SWOT staat voor naast elkaar aandacht besteden aan
Strengths, Weaknesses, Opportunities en Threats. Dit
kan je in het Nederlands vertalen als opeenvolgend aan-
dacht geven aan sterkten en voordelen, zwakten en na-
delen, mogelijkheden en kansen, en tenslotte risico's en
gevaren. Je zou de Strengths en Opportunities ook be-
schermende factoren voor het opvoedingsgebeuren
kunnen noemen. En de Weaknesses en Threats risicofac-
toren waarmee af te rekenen.
Even concreet illustreren. Stel dat je in je gezin goed met
elkaar kan praten op een heel open wijze, dan is dit uiter-
aard een sterkte. Stel dat er evenwel weinig samenhang
316
is en het er eerder chaotisch aan toe gaat, dan is dit een
zwakte waarmee je wordt geconfronteerd. Stel dat je als
ouder en kind erg van elkaar houdt, dan biedt dit moge-
lijkheden om meer naar elkaar toe te groeien. Evenwel
kan uit je samen praten blijken dat je op vele vlakken lijn-
recht tegenover elkaar staat, dit kan een bedreiging vor-
men voor meer nabijheid en verstandhouding.
Als ouder kan je zo alleen, of beter zo mogelijk samen
met je partner, of nog samen met je kind zo je het hierbij
wil betrekken en het dit reeds kan, uitzoeken welke kwa-
liteiten er zijn (strengths), welke kwaliteiten ontbreken
(weaknesses), welke kunnen verworven (opportunities)
en hoe mislukken hiervan (threats) kan voorkomen.
Zo kan je voortbouwend op kwaliteiten die er reeds zijn,
zoeken hoe nieuwe kwaliteiten toe te voegen, rekening
houden met welke ontbreken en de kansen en beperkin-
gen hiervoor.
317
Een model voor kwaliteit
Dit ging over kwaliteiten. Diverse kwaliteiten die je in de
opvoeding van je kind wil aan bod laten komen. Maar
hoe bereik ik nu meer kwaliteit ? Hoe kan ik de kwalitei-
ten die er zijn tot een hoger gehalte brengen, zodat meer
kwaliteit ontstaat ? Hoe kom ik achter de kwaliteit van
de kwaliteiten ? Hoe breng ik ze tot een meerwaarde ?
Het kernkwadrantenmodel van Ofman kan hierbij be-
hulpzaam zijn. Hoewel ook deze ontwikkeld is voor orga-
nisaties, kan wellicht ook hier de onderliggende metho-
diek behulpzaam zijn.
318
Het kernkwadrantenmodel staat voor een methodiek die
toelaat kernkwaliteiten nader te analyseren, zodat de
minwaarden kunnen vermeden en naar meerwaarden
toe kan gewerkt worden. Met kernkwaliteiten worden
eigenschappen bedoeld die tot de kern van iemand be-
horen en tot uiting kunnen komen in hoe iemand is en
reageert. Kernkwaliteiten kan je ontwikkelen. Er zich van
bewust worden vormt een essentieel hulpmiddel hier-
toe.
Naast de kernkwaliteit die je voorkeur geniet en voor je
als gewoon voorkomt, onderscheidt het model de valkuil
waartoe je gemakkelijk vervalt en die als overdrijving een
te veel van de kwaliteit inhoudt, waardoor ze aan slag-
kracht verliest. Daarnaast wordt de allergie onderschei-
den waartegenover je een afkeer voelt en op een zekere
manier een tekort inhoudt van de kernkwaliteit, omdat
ze het negatief tegenovergestelde is. De allergie kan
evenwel ook omschreven als een te veel van de uitda-
ging. Uitdaging die als vierde kenmerk in het kwadrant
op een positieve manier het tegenovergestelde is van de
valkuil en het complement of de ontwikkelingsmogelijk-
heid vormt voor de kernkwaliteit. Ook al lijkt de uitda-
ging niet steeds zomaar samen te gaan met de kernkwa-
liteit, toch kan ze een belangrijke aanvulling betekenen
zo een passend evenwicht tussen beide wordt bereikt.
Even concreet. Stel dat je als ouder gemakkelijk geneigd
bent tot luisteren. Dat je spontaan hiertoe geneigd ben.
319
Het risico bestaat dan dat je gemakkelijk hierin overdrijft
en dan erg passief blijft en weinig geneigd bent te reage-
ren. Waar je een hekel aan hebt is dominant zijn en als je
partner bijvoorbeeld dominant doet zal je dit onmiddellijk
opmerken omdat het je irriteert. Waar luisteren op zich
een kwaliteit is, zal je omgeving je misschien opmerk-
zaam maken assertiviteit meer aan bod te laten komen
en voldoende te integreren in je luisteren. Als uitdaging is
er dan aandacht te besteden aan het ontwikkelen van dit
complement.
Als ouder kan je alleen, of samen met je partner, of nog
samen met je kind zo het kan, uitzoeken hoe een kwali-
teit tot een meerwaarde verder te ontwikkelen en te ver-
mijden in uitersten te vervallen en zo met minwaarden
te maken te krijgen in de omgang.
Zo kan je een aanwezige spontane kwaliteit tot meer
kwaliteit brengen en niet het risico lopen vanuit geringe
effectiviteit te overdrijven, of er van af te stappen, of nog
te vervallen in het tegendeel. Zo vermijd je dat de kern-
kwaliteit wordt gedeactiveerd, omdat je grijpt naar het
activeren van de valkuil of overdrijving, of wegvlucht van
de geactiveerde allergie of afkeer, of er uiteindelijk zijn
toevlucht toe neemt. Integendeel breng je de uitdaging
of ontwikkeling tot activering die een meerwaarde en
meer kwaliteit biedt. Zo kan je de kernkwaliteit en de uit-
daging samen in balans trachten krijgen voor de meest
optimale kwaliteit.
320
In het voorbeeld. Luisteren zonder je assertiviteit te ver-
liezen, assertief zijn zonder je luisteren te verliezen.
Het duo kwaliteit en kwaliteiten
Zo kom je terug bij het verhaal van de kwaliteiten. Meer
kwaliteit krijg je wellicht door het samenvoegen van
twee of mogelijk meer kwaliteiten. Door twee of meer
schijnbaar aparte kwaliteiten op een evenwichtige en
passende wijze samen te voegen ontstaat meer kwali-
teit. Omgekeerd kom je tot meer kwaliteiten door aan
een bepaalde kwaliteit meer aandacht te besteden en te
zoeken naar haar uitdaging of ontwikkeling. Dit omdat je
ontdekt dat de kwaliteit niet een dimensioneel is, maar
twee- of meerdimensioneel.
321
Terug naar het concrete. Wil je aan kwaliteiten winnen,
dan zal je moeten ontdekken dat het in een gesprek niet
alleen gaat over of je goed met elkaar kan praten en din-
gen op een open wijze kan zeggen, maar dat het ook de
kwaliteit van luisteren inhoudt, waarbij je misschien ont-
dekt hoe erg je van elkaar verschilt.
Wil je meer kwaliteit, dan zal je wellicht moeten ontdek-
ken dat luisteren niet alleen het gesprek uitmaakt, maar
dat je het ook moet aanvullen met assertief je uitdrukken
en dus praten.
Dus kwaliteit vraagt kwaliteiten en omgekeerd vragen
kwaliteiten kwaliteit. Door kwaliteiten samen te bren-
gen, verhoog je de kans op kwaliteit, zoals je ook door
aan kwaliteit te werken, de kans verhoogt op kwaliteiten.
Hier bestaat in de praktijk een zeker gevaar. Door aan-
dacht te besteden aan een kwaliteit bestaat in het alge-
meen spontaan het risico voor een zeker verlies aan een
andere kwaliteit. Zo bleek onder meer voor kernkwalitei-
ten dat de uitdaging ontbrak en deze best kon ontwik-
keld worden. De overdrijving van deze uitdaging bracht
echter gemakkelijk irritatie of afkeer bij je teweeg. Je zou
kunnen stellen dat je de uitdaging zou kunnen omschrij-
ven als je verlies, je keerzijde of je vermijding die spon-
taan dreigt bij aanwending van je kernkwaliteit. Alsof de
activatie van de ene kwaliteit gemakkelijk een andere
kwaliteit die complement of tegenpool is, deactiveert.
322
Even naar de praktijk. Als ouder kan je de neiging hebben
alles ordelijk te willen laten verlopen. De keerzijde kan
wellicht zijn dat er weinig ruimte is voor soepelheid. Je
ordelijk actief zijn, dooft je flexibel zijn.
Dit betekent in de praktijk dat je niet enkel voor de op-
gave staat een tweede kernkwaliteit te ontwikkelen,
maar dat het ook bewust zoeken en oefenen vergt de
twee kwaliteiten samen te activeren en wel op een wijze
dat ze elkaar niet tegenwerken. Op die manier de spon-
tane neiging tegengaand dat activering van de ene kwa-
liteit de andere kwaliteit in de schaduw stelt door deac-
tivering. Mogelijk heb je in aanleg reeds beide kwalitei-
ten in je. Het is dan welke op de voorgrond tot expressie
wordt gebracht door omstandigheden of door jezelf,
met als keerzijde dat de andere kwaliteit gemakkelijk op
de achtergrond verborgen blijft.
Om dit te voorkomen kan het mogelijk interessant zijn
naast aandacht aan de complementaire uitdaging, ook
aandacht te besteden aan een andere kwaliteit dan de
uitdaging. Een die niet onmiddellijk op een of andere ma-
nier gelinkt is aan de eerste kernkwaliteit.
In het praktijkvoorbeeld. Niet enkel orde, maar ook ge-
negenheid of betrokkenheid, bijvoorbeeld.
Zo kan je gemakkelijker loskomen van een kernkwaliteit
die je te veel gevangen houdt. Het draait te veel rond
323
orde, ook al weet je een zekere flexibiliteit hierbij te han-
teren. Door meer de focus te leggen op genegenheid of
betrokkenheid wordt de orde minder drukkend, of ver-
val je niet in te losjes worden. Een andere kernkwaliteit
staat nu op de voorgrond die minder gemakkelijk spon-
taan het risico loopt te worden gedeactiveerd.
Nog even dit. Mogelijk geef je de voorkeur kwaliteiten te
activeren die tot een bepaalde leefsfeer behoren. Je wil
goed overkomen bij je kind (sociale sfeer), bijvoorbeeld.
Mogelijk hecht je dan weinig belang aan zelfbewustwor-
ding (realiteitssfeer) of aan zelfaanvaarding (mentale
sfeer). Kwaliteiten die tot de andere twee sferen beho-
ren deactiveer je of activeer je niet. Met het oog op ver-
dere ontwikkeling kan je dan trachten te achterhalen in
welke leefsfeer je gemakkelijk actief bent, en de uitda-
ging kan je dan zoeken in de overige sferen.
Individueel of samen
Tot slot nog dit. Kwaliteit en kwaliteiten kan je toedich-
ten aan iemand, aan je als ouder of ouders, bijvoorbeeld.
Zoals hier naar voor kwam. Het gaat dan om je aanbod
als ouder en wat je van jezelf verwacht. Niet wat je van
je kind vraagt of ervan verwacht. Alhoewel je dit in prin-
cipe ook zou kunnen.
Kwaliteit en kwaliteiten kan je ook toedichten aan een
groep, aan je als gezin of koppel. Ook hier kan je nagaan
324
welke kwaliteiten typisch zijn voor je als leefgemeen-
schap en hoe hier verder aan kan gewerkt. Ook hier kan
je nagaan hoe kwaliteit te bewaken door geen overdrij-
ving of omkering en hoe ze aan te vullen en te verrijken
met andere kwaliteiten.
Jeugdverpleegkundige Ingrid Diepstraten bij de Ge-
meentelijke Gezondheids Dienst Regio Utrecht en Inkura
geeft aan dat er gemakkelijk te veel gefocust wordt op
wat niet goed gaat in de opvoeding, op aanwezige pro-
blemen en tekorten bij het opvoeden. In plaats hiervan
verkiest ze vanuit een kwaliteits- en oplossingsdenken
zich te richten op aanwezige kwaliteiten en krachten van
ouders om deze te versterken en aan te wenden. Dit
moet toelaten eigen zelfvertrouwen en mogelijkheden
te doen groeien vanuit de geboden veiligheid, zodat
weerstand en schaamte achterwege kunnen gelaten
worden. Er wordt hierbij uitgegaan van wat er is en niet
van wat ontbreekt.
Even concreet. Je gezin kan overkomen als erg gevoels-
matig betrokken en close (kernkwaliteit). Tegelijk kan je
oog hebben dat dit niet verstikkend werkt. (overdrijving)
Door oog te hebben voor een zekere onafhankelijkheid en
afstand, zonder overdrijving (allergie), kan een gezonde
identiteitsontwikkeling voor elk aan bod komen (uitda-
ging).
325
Kwaliteitsgehalte
in de omgang met het kind
Om hoogte te krijgen als ouder van het kwaliteitsgehalte
in de omgang met het kind, kan uitgegaan van het erva-
ren van het kind. Welke gevoelens bij het kind aanwezig
zijn samenhangend met het opvoedingshandelen van de
ouder(s). Aan welke behoeften dit ouderhandelen tege-
moet komt. Hoe de middelen ervaren worden die de ou-
ders in de omgang met hun kind aanwenden.
Onderstaand kruiswoordraadsel geeft enkele van deze
gevoelens en behoeften bij het kind en enkele van deze
ervaren oudermiddelen weer. Zo alles ingevuld is ver-
schijnen twee basisbehoeften van het kind.
Gevoelens en behoeften zijn indicatoren voor de
aanwezige opvoedingskwaliteit.
326
327
Kwaliteit is er naarmate in de omgang met het kind
wordt tegemoetgekomen aan de behoeften van het
kind. Deze behoeften zijn :
. levensveiligheid. Hieraan wordt tegemoetgekomen
naarmate er een omgeving en een klimaat wordt gebo-
den waarin het kind zich veilig kan voelen en waarin be-
dreiging, geweld, angst en onzekerheid worden ge-
weerd;
. geborgenheid. Hieraan wordt tegemoetgekomen naar-
mate er aandacht, genegenheid, affectie geboden wordt
waardoor het kind zich opgenomen, aanvaard en ver-
bonden gaat voelen en er contact, solidariteit en relatie-
vorming mogelijk wordt waarbij het kind tot zelfbeper-
kende aanpassing bereid is;
. gedragsrealisatie. Hieraan wordt tegemoetgekomen
naarmate er mogelijkheden en stimulansen geboden
worden tot verwerven van gedragscompetentie om zich
te kunnen bevestigen in sociale context;
. persoonsrealisatie. Hieraan wordt tegemoetgekomen
naarmate er stimulerende begeleiding wordt geboden
aan de ontwikkeling en valorisatie van de groeimogelijk-
heden en de persoonlijkheid van het kind.
328
Een omgangskenmerk en -kwaliteit is meestal niet aan-
wezig of afwezig maar in zekere mate aanwezig. Nage-
gaan kan worden in welke mate een kenmerk en kwali-
teit aanwezig is aan de hand van concrete situaties en
voorvallen. Veiligheid is niet aanwezig of afwezig maar in
zekere mate aanwezig. Aandacht is niet aanwezig of af-
wezig maar in zekere mate aanwezig. Stimulansen zijn
niet aanwezig of afwezig maar in zekere mate aanwezig.
Nagegaan kan worden of ze in voldoende mate en pas-
send aanwezig zijn voor het kind en zijn ontwikkeling.
Ditzelfde geldt voor negatieve omgangskenmerken, ze
zijn meestal niet aanwezig of afwezig, maar in zekere
mate nog aanwezig. Geweld is vaak niet aanwezig of af-
wezig, maar in zekere mate nog aanwezig. Angst teweeg-
brengen is niet aanwezig of afwezig, maar in zekere mate
nog aanwezig. Afstand is niet aanwezig of afwezig, maar
in zekere mate nog aanwezig. Onbegrip is niet aanwezig
of afwezig, maar in zekere mate nog aanwezig. Nage-
gaan kan worden in welke mate en in welke vorm ze nog
aanwezig zijn en remmend werken voor het kind en zijn
ontwikkeling.
De gevoeligheid voor de kwaliteit van een omgangsken-
merk is meestal slechts in zekere mate aanwezig. Om
zich hiervan een beter idee te vormen kunnen de rollen
ouder-kind omgedraaid worden en getracht worden alzo
aan te voelen hoe dit door jezelf wordt ingeschat. "Als je
329
niet onmiddellijk zwijgt is het afgelopen.' Dit kan gemak-
kelijk aangevoeld worden als een ernstige waarschuwing
of dreiging. De vraag is dan hoe je dit zelf zou inschatten,
of je dit oké vindt in de omgang en of je niet een meer
kwaliteitsvol alternatief kan vinden. "Als je het volhoudt
van te zwijgen kunnen we verder.' Dit kan gemakkelijk
aangevoeld worden als een uitnodiging en stimulans. De
vraag is hoe je dit zelf zou inschatten, of je dit oké vindt
en of je niet nog een meer kwaliteitsvol alternatief kan
vinden. 'Ik weet dat je ook kan zwijgen, wil je daar een
beroep op doen, zo vermijden we dat het is afgelopen.'
Dit kan gemakkelijk aangevoeld worden als een erken-
ning en beroep op je en je verantwoordelijkheid.
Op deze wijze kan progressief opgeschoven worden op
de kwaliteitsschaal in de omgang met het kind en kun-
nen negatieve omgangskenmerken stilaan verminderd
en positieve omgangskenmerken stilaan vermeerderd.
Deze kwaliteitsvolle omgang betekent geenszins een
zwakke opstelling tegenover het kind. Het betekent wel
het zoeken naar kwaliteitsvolle alternatieven en het
grensverleggen van wat niet meer kan en beter kan in de
330
omgang met hetzelfde of beter resultaat. 'Dat kan jij he-
lemaal niet.' Dit kan gemakkelijk aangevoeld als een me
bang maken en twijfel doen rijzen over mijn kunnen. 'Ik
ben bang dat jij het niet helemaal alleen kan, ik zal je hel-
pen waar nodig.' Dit kan gemakkelijk aangevoeld als be-
zorgdheid en betrokkenheid. 'Ik wil dat we het eerst en-
kele malen samendoen, dan enkele malen terwijl ik erbij
ben, dan mag je het alleen proberen als je aanvoelt dat
je er klaar voor bent.' Dit kan aangevoeld als betrokken-
heid en voorkomen dat er angst en twijfel ontstaat over
eigen kunnen van het kind.
Oplossing :
331
332
Kwaliteitsgarantie
voor kind
bij scheiding
Partner en ouder
Als volwassenen uit elkaar gaan, doen ze dit omdat de
kwaliteit van hun relatie niet langer voldoet. De relatie
levert geen bijdrage voor hun gewenste levenskwaliteit.
Integendeel ze brengt deze in gevaar.
Als ouder neem je een beslissing tot scheiden niet zo
maar. Je wil ook garanties voor je kind. Namelijk dat de
Ook al zijn volwassenen niet langer partner,
ouder blijven ze voor hun kind.
Hoe dit ouder-zijn veilig stellen bij het uit elkaar
gaan ?
333
verandering voor je kind zo weinig mogelijk verlies in-
houdt. Dat ook je kind zo goed mogelijk door de schei-
ding heen komt en zich zo goed mogelijk weet aan te
passen aan de nieuwe situatie.
Als koppel is er vaak verdeeldheid en spanning, soms re-
gelrechte strijd. Soms heeft ze te maken met herhaalde-
lijke of met ernstige botsingen. Soms heeft ze te maken
met het uit elkaar staan, het verschil en de afstand die
niet overbrugbaar lijken. Spanningen die te maken heb-
ben met de relatie veranderen dan gemakkelijk - eens
men uit elkaar wil gaan - in spanningen die te maken
hebben met de scheiding.
In deze context is er het ouderschap van beide ouders
over het kind of de kinderen. Het kind is kind van beide
ouders, de beide ouders zijn ouder van het kind. De re-
lationele toestand verandert hier weinig of niets aan. Het
kind heeft recht op en behoefte aan beide ouders. In de
huidige burgerlijke wetgeving is de nadruk komen liggen
op deze gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders
voor de opvoeding van kinderen, ongeacht de echtelijke
en/of familiale toestand. Beide ouders blijven het ouder-
lijk gezag uitoefenen ook wanneer ze niet samenleven,
tenzij de bevoegde rechter anders beslist voor het ge-
heel of een deel. Het persoonlijk contact met het kind,
ook voor wie het ouderlijk gezag niet uitoefent, is een
recht dat slechts uitzonderlijk kan worden ontzegd. Dit
omgangsrecht kan ook uitgebreid worden naar personen
334
met wie het kind een bijzondere affectieve band heeft,
zoals een stiefouder. Ook het recht op informatie over
het kind en op toezicht blijven voor de ouder die geen
ouderlijk gezag uitoefent.
Ouder en kind
Waar een relatie op een bepaald moment een einde kan
nemen, blijft het ouder-zijn voortbestaan. Vandaar dat
het erg belangrijk is, ook voor het kind, voor zijn emotio-
neel welbevinden en zijn ontwikkeling, deze ouderrol zo
goed mogelijk op te nemen en tot een zo optimaal mo-
gelijk samenwerking te komen. Dit vraagt om samen pra-
ten, om het met elkaar eens worden en om elkaar vol-
doende vertrouwen te geven.
Een gevaar bestaat hier dat relationele, zoals problemen
met verstandhouding, en persoonlijke problemen, zoals
problemen met aanvaarding en zich gekwetst voelen,
zich gaan uitwerken op het ouder-zijn.
Een gevaar bestaat ook dat het kind een betrokken partij
gaat worden in de strijd die de ouders voeren, vóór, tij-
dens, maar ook nog na de scheiding. Zo kan het kind on-
derdeel worden van de strijd in verband met verblijfsre-
geling en omgangsrecht. Of kan met het kind als wapen
getracht worden iets af te dwingen. Soms laat men als
ouder het kind delen in zijn zorgen. Men zadelt dan het
kind gemakkelijk ongewild op met onmachtsgevoelens
335
of schuldgevoelens. Vaak wil het kind helpen en mee
voor iets instaan. Het kind cijfert dan zichzelf en zijn ge-
voelens gemakkelijk weg, neemt een deel van de taken
op, biedt emotionele steun, of het geeft juist extra moei-
lijkheden om de aandacht te verleggen, weg van een mo-
gelijke scheiding.
Wellicht een beter idee is ruimte te maken voor de ge-
voelens van het kind bij de scheiding. Hoe het de schei-
ding ervaart en tracht te verwerken. Zonder het kind
evenwel te willen overbeschermen en extra toegeeflijk
te zijn, vanuit het gevoel dat het ook heel wat meemaakt
en veel moet missen. Op die manier kan de angst en on-
zekerheid van het kind weggenomen bij de vele vragen
waarmee het te maken krijgt, kan het kind zijn gemoed
luchten, kan er aandacht zijn voor de verliesgevoelens
van het kind. Zo kan het kind ook duidelijk gemaakt wat
definitief is en welke garanties het kind voor de toe-
komst kunnen geboden. Extra aandacht, troost en het
tonen van je genegenheid en liefde kunnen tegemoet
komen aan de meer dan gewone nood bij je kind. Ook je
kind begeleiden in het omgaan met de aankomende ver-
anderingen kan het erg behulpzaam zijn. Meer hierover
kan je lezen in het thema-onderdeel 'Leren omgaan met
veranderingen' van deze encyclopedie.
Soms ook bestaat het gevaar dat het kind gevraagd
wordt partij te kiezen voor de ene ouder tegen de an-
dere ouder in, zo dat een regeling kan bekomen worden
336
voor het kind die uiteindelijk gunstig uitkomt voor de be-
treffende ouder.
De tendens bestaat in dit verband om kinderen steeds
meer zelf te horen vooral voor wat hen rechtstreeks aan-
belangt, zoals rond gezags- en omgangsregelingen. Be-
langrijk als ouder is dit zo weinig mogelijk te willen beïn-
vloeden, iets wat tijdens het gesprek toch onmiddellijk
tot uiting zou komen.
Kinderen hebben materiële, psychische, sociale en per-
soonlijke behoeften. Elke ouder kan hiertoe een bijdrage
leveren. Elk kan mee instaan voor de verzorging, voor
een veiligheidsgevoel, voor een emotionele band en
voor individuele ontwikkeling van het kind.
Ouderpartner
Ook al ben je niet langer liefdespartner, toch kan het
voor elk - zowel volwassenen als kind - gunstig zijn zo je
als ouder zo optimaal mogelijk partner kan zijn, welke re-
geling rond gezag en omgang ook werd getroffen. Op die
manier kan zo optimaal mogelijk worden samengewerkt
ten gunste van het kind en zijn ontwikkeling. En kan je
elkaar steunen en aanvullen. Iets waaraan elk zeker be-
hoefte heeft. Problemen kunnen dan best op een ander
terrein worden uitgevochten of beslecht, dan op dit van
de relatie met en de opvoeding van het kind.
337
Zo kunnen best naar elkaar toe als ouder volgende situ-
aties vermeden worden :
. elkaar als ouder verzwakken : Uit vrees om zijn kind te
verliezen kan getracht in de dagelijkse realiteit elkaar
weinig kansen te geven, kan ook getracht in de voorstel-
ling van elkaar naar het kind toe een ongunstig beeld op
te hangen. Het kind wordt hierbij wel eens gebruikt als
informatiebron. 'Hoe erg het bij de andere ouder was.'
Het kind kan dan het gevoel krijgen te moeten kiezen
voor een van beide ouders, wat voor het kind omwille
van de bestaande band met elk van de ouders een on-
mogelijke keuze is. Ze willen geen van de ouders verlie-
zen en geen van hen kwetsen. Verwijten en beschuldi-
gingen tegenover elkaar kunnen dan voor het kind beter
vermeden worden. Zo kan er ruimte komen voor respect
voor je partner als ouder van je kind en kan het kind zich
vrij voelen van beide ouders te houden en dit ook te to-
nen.
. zichzelf als ouder versterken : Om de gunst van het kind
te winnen kan getracht zowel in de werkelijkheid als in
het praten over zichzelf een gunstig(er) beeld op te han-
gen. Men tracht dan elkaar te overtroeven : ook met het
materiële, met verzorging, met aandacht, met attenties,
met activiteiten, met gunsten en inschikkelijkheid. Als
kind heeft men niet altijd behoefte aan deze overdaad.
Een kind wil vaak ook zelf een inbreng doen vanuit eigen
reële behoeften.
338
. naast elkaar heen handelen : Soms kan er weinig over-
leg zijn of soms kan er weinig eensgezindheid zijn over
hoe met het kind en zijn ontwikkeling om te gaan. Het
gevaar bestaat dat elke ouder op een andere wijze met
het kind omgaat. Tot op zekere hoogte zal dit altijd zo
zijn. Ouders leggen soms heel andere prioriteiten, heb-
ben soms heel andere behoeften naar hun kind toe. Toch
kan om verwarring te vermijden binnen de aanwezige
mogelijkheden zo veel mogelijk samenspraak plaats heb-
ben en optimale overeenstemming nagestreefd. Vooral
duidelijkheid zal belangrijk zijn, ook bij een zeker ver-
schil. 'Wat waar geldt', zo weet het kind waar het aan toe
is.
. elkaar tegenwerken : Soms kan getracht obstructie te
bieden aan de opvoeding die het kind door de partner
geboden wordt. Men staat dan niet mee in voor de con-
tinuïteit in de benadering en in de omgang met het kind.
. elkaar ondergraven : Soms kan deze onenigheid uit-
monden in tegendraads doen. Als ouder zegt en doet
men net het omgekeerde van de andere ouderpartner.
Niet wordt wel, neen wordt ja, enzomeer.
. elkaar in een ongunstige positie en rol plaatsen : Soms
kan men elkaar in een onaangename opstelling plaat-
sen. De eigen toegeeflijkheid verplicht de andere ouder
tot grenzen stellen. De eigen onbezorgdheid verplicht de
andere ouder tot bezorgdheid, enzomeer.
339
. elkaar dingen ontzeggen : Soms kan men zich niet willen
houden aan de afspraakregeling in verband met de on-
derhoudsbijdrage en de verblijfs- en omgangsregeling.
Zo kan het kind contact met de andere ouder verliezen.
. elkaar dingen onthouden : Soms kan men elkaar niet
helemaal of soms helemaal niet informeren over nuttige
of noodzakelijke dingen. Zoals medische en schoolinfor-
matie.
. elkaar ontmoedigen : Soms kan men het elkaar moeilijk
maken, zodat men het op zou geven. Men doet star, stelt
voorwaarden, geeft kritiek, maakt verwijten, komt op af-
spraken en beslissingen terug, enzomeer.
. elkaar ontwaarden : Soms kan men elkaar het zo onmo-
gelijk maken en elkaar zo negatief voorstellen naar het
kind toe, dat geen enkele kans meer wordt geboden om
zijn rol te spelen. De ongunstige ervaringen en voorstel-
lingen maken dat men het inderdaad niet langer positief
kan oppakken. Men wordt gedemoniseerd, verschijnt als
beschuldigde of verdachte.
In deze context is al lang geen sprake meer van een win-
win relatie voor beide ouders. Ook het kind riskeert ver-
liezende partij te worden : onder meer omdat het een
van beide ouders zal moeten missen, omdat het zich ver-
plicht kan voelen emotioneel afstand te nemen van een
van beide ouders.
340
Communicatief gezien worden in voormelde situaties
gebruik gemaakt van gedrags-, middelen- en stiltetaal.
Gedragstaal heeft als functie het elkaar te laten voelen
in plaats van het te laten horen of zien. Middelentaal
heeft als functie een middel, wapen of persoon, in te
schakelen. Het wapen vormt vaak de regeling, of de re-
latie met het kind. De persoon vormt vaak het kind of
iemand die mee de regeling voor het kind kan bewerk-
stelligen of te niet doen. Zo wordt ook de andere ouder
vaak gebruikt in zijn niet vervullen van zijn rol. Stiltetaal
tenslotte houdt als meest extreme 'expressiewijze' in dat
elke vorm van communicatie wordt geweerd, elk respect
en vertrouwen is dan mogelijk zoek.
Wil dit soort van situaties vermeden worden, dan kan
best gekozen voor de woordtaal, voor overleg en waar
nodig ouderschapsbemiddeling, zodat een voor elk aan-
vaardbare en zo mogelijk voordelige regeling kan geko-
men worden, zeker ook voor het kind. De erkenning die
men elkaar hierbij geeft zal vaak van cruciaal belang zijn
voor het resultaat. De hierboven geschetste situaties
brengen een voor een deze erkenning in het gedrang,
met vaak een overreactie van de andere ouder tot ge-
volg. Eerder dan over te komen als onbetrouwbaar te-
genover elkaar, kan getracht een betrouwbaarheid op te
bouwen. Dit kan de basis leggen voor soepelheid en re-
delijkheid. Men kan dan als ouder op elkaar rekenen.
341
Om te vermijden mogelijk de dupe te worden en ernstig
verlies te lijden tegenover het kind, laat men zijn eigen
reactie vaak gemakkelijk bepalen door de partner. Kiest
die voor de aanval, dan gaat met gemakkelijk in de te-
genaanval. Dit heeft als risico dat de gespannen situatie
en de strijd escaleren en dat men elkaar wederzijds
kwetst. Uiteindelijk kunnen beide ouderpartners uitko-
men waar ze zelf individueel helemaal niet voor kozen.
Door uit te gaan van wie je bent en wie je zelf wil zijn als
ouder, ongeacht de ervaren tijdelijke problemen, kan
men dit op de andere partner overbrengen en zo deze
over de brug trekken voor redelijkheid, gematigdheid,
overleg, verstandhouding, delen, enzomeer. Zo ver-
dwijnt het risico op escalatie, maar komt men in het
spoor van de gematigdheid en soepelheid terecht. Iets
waar uiteindelijk ieder baat bij heeft. In de eerste plaats
ook het kind om wie het allemaal in de eerste plaats te
doen is. Zo kan de kwaliteitsgarantie voor het kind bij
scheiding waar gemaakt worden.
Als het goed gaat met en tussen de ouders, gaat het
meestal ook goed met het kind. Vandaar het belang om
als ouders een team te blijven vormen in de opvoeding
van het kind. Kinderen van wie de ouders goed samen-
werken in de opvoeding na scheiding vertonen signifi-
cant minder gedragsproblemen dan kinderen van wie
hun ouders vaak ruzie maken of elkaars gezag ondermij-
nen. De goede samenwerking geeft het kind emotionele
342
stabiliteit en zorgt ervoor zich veilig te voelen bij elk van
de ouders.
Plusouder zijn in nieuw gezin na scheiding
Plusouder zijn is niet evident. Het houdt een hele zoek-
tocht in om zijn plaats, zijn weg en de juiste evenwichten
te vinden. Dit is ook zo voor het kind in het nieuw gezin.
Aan wat aandacht en zorg besteden om kwaliteit voor
het kind te kunnen garanderen ? Meer lezen hierover
kan in het thema-onderdeel ‘Plusouder zijn in nieuw ge-
zin na scheiding’ van deze encyclopedie.
Geef zo je wil aan wat je herkent ?
Geef zo je wil aan wat je bruikbaar vindt ?
343
Kwetsbaarheid
van je kind
Je kind en zijn kwetsbaarheid
Als ouder hoop je dat je kind zal opgroeien tot een weer-
baar wezentje. Dat het een evenwichtig iemand zal wor-
den, zonder zich gemakkelijk zorgen te maken over iets.
Dat het niet opgeslorpt zou worden door iets wat het ge-
makkelijk ongelukkig zou maken.
Iets wat je mogelijk als iets van persoonlijke ervaring in
jezelf herkent. Iets wat jou mogelijk gemakkelijk bezig-
houdt, in werkelijkheid overdreven, maar waar je toch
moeilijk afstand van kan winnen of overheen kan komen.
Soms is het er al voor je aan iets begint of met iets ge-
confronteerd wordt. Het is je zwakke plek. Iets waarop
je gedrukt werd en je pijn deed. Iets waartegen je pro-
beerde in te gaan om het ongedaan te maken, of waar je
voor op de vlucht ging, maar je gemakkelijk achterna
Als ouder wil je het vermijden dat iets je kind erg kan
bezighouden en het ongelukkig maakt.
344
kwam. Of iets waar je je bij neerlegde, omdat je dacht
dat je het toch niet kon veranderen.
Je kind vertoont, bijvoorbeeld, net als jij, een opvallend
lichamelijk kenmerk, zoals overgewicht bijvoorbeeld. Of
je kind vertoont een functioneringsprobleem, het
spreekt niet vloeiend of niet duidelijk, bijvoorbeeld. Iets
waar je ooit zelf problemen mee had.
Dit wil je je kind onthouden. Niet steeds lijkt dit mogelijk.
Je merkt of voelt dan dat je kind wordt geconfronteerd
met een gevoel van gemis aan (zelf)waardering, veilig-
heid, aansluiting, afgrenzing, onafhankelijkheid, zelfma-
nifestatie of zelfexploratie. Dit gevoel van onvoldoende
waardering, veiligheid, aansluiting, afgrenzing, onafhan-
kelijkheid, zelfmanifestatie of zelfexploratie te ervaren,
komt dan gemakkelijk opzetten. Het positieve gevoel is
onvoldoende of niet als vanzelfsprekend gegarandeerd.
Je kind wordt willens nillens op het gemis betrokken of
wordt er mee geconfronteerd. Op bepaalde momenten,
in bepaalde situaties, tegenover bepaalde personen
duikt dit gevoel van tekortschieten op. Een gevoelen dat
vaak erg persoonlijk overkomt, alsof zelf tekort te schie-
ten. Je kind krijgt dan te maken met een zwakte die voor
hem of haar gemakkelijk overkomt als te maken met een
eigen zwakte. Een kwetsbaarheid die terug zou gaan op
een eigen kwetsbaarheid. Dit kan dan voor je kind dub-
bel pijnlijk overkomen.
345
Kwetsbaarheid en onderliggend schema
Zo kan bij je kind mogelijk gemakkelijk een angst om in
de steek te worden gelaten, te voorschijn komen. Je kind
is dan bijzonder gevoelig voor elk mogelijk teken van af-
gewezen te zullen worden, of alleen gelaten te zullen
worden. Zolang je kind liefde of vriendschap ontmoet, is
er geen probleem. Maar zodra er enige spanningen op-
duiken, komt deze angst snel en sterk opzetten. Je kind
kan dan erg bezorgd worden en hulpeloos, omdat het al-
leen zijn niet aankan. Je kind vreest dat op een of andere
manier aan deze, zoals aan elke persoonlijke of intieme
relatie een eind zal komen.
Je kind heeft dan meer algemeen gesproken gemakkelijk
de neiging om zijn ervaringen op een bepaalde wijze te
verwerken. Het heeft een gewoontepatroon om dingen
te zien, erover te denken en mee om te gaan. Dit ge-
woontepatroon wordt een schema genoemd. Een
schema dat in bepaalde omstandigheden wordt geacti-
veerd en het gebeuren en zijn reactie erop erg kleurt.
Kleurt vanuit een mogelijk tekort aan bevrediging van
bepaalde primaire emotionele behoeften, zoals aan ver-
zorging, bescherming, affectie, empathie, erkenning en
stimulering vanwege de omgeving.
Zo kan de kwetsbaarheid van je kind ook, bijvoorbeeld,
te maken hebben met lukken. Je kind heeft dan gemak-
kelijk het gevoel niet te slagen of niet te voldoen. Het ziet
346
zich snel als een mislukkeling. Middelmaat wordt ge-
makkelijk geassocieerd met falen. Op die manier ver-
toont het vaak angst om te mislukken en dreigt het al bij
voorbaat op te geven.
Deze kwetsbaarheidschema's liggen vaak aan de basis
van uitgesproken emoties als woede, opwinding, angst
en depressie. Zo heeft woede te maken met schema's
die gekenmerkt worden door verwijten, vernedering,
overtreden van grenzen. Zo heeft opwinding te maken
met schema's die gekenmerkt worden door onzeker-
heid, risico's, druk. Zo heeft angst te maken met sche-
ma's die gekenmerkt worden door bedreiging of vrees
om te mislukken. Zo heeft depressie te maken met sche-
ma's die gekenmerkt worden door verlies, gemis en mis-
lukken.
Omgaan met zijn kwetsbaarheid
Je kind met zijn kwetsbaarheid komt gemakkelijk in de
situatie terecht waarin deze wordt geactiveerd en ze,
vanuit het aanwezig schema er rond, wordt bevestigd.
Je kind komt, bijvoorbeeld, in een situatie waarin het
vindt dat het moet lukken, in aanraking met zijn eigen
negatieve overtuiging over zichzelf. Dit zal maken dat
het niet voluit gaat. Zo wordt zijn schema van niet weten
lukken bevestigd en blijft het intact. Het kind komt, als
ander voorbeeld, gemakkelijk in een situatie waarin het
347
anderen ontmoet, in aanraking met zijn eigen overtui-
ging over afgewezen worden 'Ik ben niet interessant.
Niemand vindt me de moeite, zeker niet zodra ze me be-
ter leren kennen.' Zo doet het weinig inspanningen om
toenadering te zoeken en komt zijn schema uit, zo dat er
sprake is van schemabevestiging.
Je kind kan anderzijds geneigd zijn, zijn kwetsbaarheid te
willen compenseren. Zodra, bijvoorbeeld, zijn schema
rond niet lukken geactiveerd is, kan het bijzonder hard
gaan werken om te compenseren voor zijn perceptie
niet te zullen voldoen en niet aan zijn verwachtingen -
perfectie te bereiken - te beantwoorden. Voor jezelf en
de buitenwereld komt je kind dan over als te opgeslorpt
door zijn werken en leren. Je kind komt dan niet gemak-
kelijk tot rust, uit vrees af te zwakken en motivatie te ver-
liezen.
Heeft de kwetsbaarheid van je kind te maken met zijn
schema verlaten te worden, dan kan het gemakkelijk
overdreven toegeeflijk zijn. Je kind is dan bang op te ko-
men voor zichzelf, uit vrees te worden afgewezen. Het
kan zijn dat het kind dan een onbevredigende vriend-
schapsrelatie tracht te behouden. Of je kind vraagt
voortdurend om bevestiging bij de ander, zonder dat het
echt gerustgesteld wordt.
348
Je kind heeft meestal zelf geen zicht op zijn kwetsbaar-
heid en ermee samenhangend schema. Schema dat fre-
quent geactiveerd wordt en het kind in actie brengt zon-
der dat het tot een blijvend resultaat komt. Zodat de
kwetsbaarheid blijft.
Een andere manier om met deze kwetsbaarheid om te
gaan is vermijden ze te activeren. In tegenstelling tot
schemacompensatie, tracht je kind bij schemavermijding
situaties te vermijden waarin zijn kwetsbaarheidgevoel
zou kunnen ontmoet worden. Zo kan je kind trachten
een prestatietaak te vermijden, of ze voortijdig zelf te
ontvluchten, door ze zelf stop te zetten. Dit om zijn
schema rond mislukken niet te wekken.
Zo kan je kind ook trachten ontmoetingen te vermijden,
of relaties zelf voortijdig af te breken. Dit om zijn schema
niet geliefd of niet aantrekkelijk te zijn, te ontlopen.
In het slechtste geval vormt het ontlopen van deze sche-
ma's en erin vervatte pijnlijke gevoelens en gedachten,
voor je kind de basis voor middelengebruik of extreem
gedrag, zoals destructief gedrag, mogelijk ook tegenover
zichzelf. Dit weglopen zorgt er zeker niet voor dat je kind
deze aan de basis liggende schema's in vraag stelt. Inte-
gendeel het vormt er een bevestiging van. Je kind lukt
niet of raakt geïsoleerd. Door evenwel steeds rondom
heen dergelijke situaties en ervaringen te lopen, komt
evenwel gans zijn doen en laten in functie ervan te staan.
349
Mama van Laura (15 jaar)
Laura kon soms extreem maaltijden overslaan. Ze moest
dan dringend ergens naartoe, of was te druk met iets be-
zig. Als we haar toch verplichtten mee aan tafel te zitten,
verdeelde ze haar eten in erg kleine hoeveelheden die ze
tergend langzaam naar binnen werkte. Elk mogelijk
commentaar van ons werd uitgesloten met op voorhand
reeds slecht gezind zijn. Op die manier trachtte ze ten
alle prijze te voorkomen een bepaald onprettig gevoel in
zichzelf wakker te maken.
Op zeldzame momenten dat dit haar niet lukte, kon je
merken dat ze toch tot eten kwam. Het was dan alsof
haar overmatig eten haar gewekt negatief gevoel over
zichzelf moest temperen. Het moest al het leed verzach-
ten dat toch al bezit van haar genomen had. Het leek een
pogen om in de aanval te gaan tegen haar obsessie, of
een vluchten in lekker en overdadig eten, als compensa-
tie voor haar gewekt hoogst onprettig gevoel over zich-
zelf.
Oorsprong kwetsbaarheidschema
Negatieve schema's ontstaan op basis van vroege erva-
ringen met de omgeving onder meer via interactie met
ouders, broers en zussen, en leeftijdgenoten.
350
Zo kunnen ouders je vergelijken met andere kinderen die
liever of beter zijn, zo kunnen ouders je laten voelen dat
je niet aantrekkelijk bent of te dik, laten merken dat je
voortdurend zeuren te maken heeft met te veel met je
jezelf bezig te zijn en met wat je zelf wil, zonder oog voor
anderen. Zo kunnen ouders je waarschuwen niet meer
met je te maken willen hebben en je je plan te laten trek-
ken, en misschien wel dreigen dat het beter is van je weg
te gaan. Zo kunnen ouders alles van je overnemen, om-
dat je traag bent of niet onmiddellijk weet hoe iets aan
te pakken, of iets durft.
Ook kunnen je broer of zus je links laten liggen of voort-
durend met je in botsing komen, zodat je aan jezelf gaat
twijfelen of een solide basis mist. Ze kunnen je domine-
ren en kritiek op je hebben, zodat negatieve gevoelens
en gedachten over je in je worden gewekt. Ook andere
kinderen kunnen deze ongunstige gevoelens en gedach-
ten aanzwengelen en versterken. Dit vooral ook omdat
hun manier van met je omgaan inhoudt dat je dingen
voor jezelf mist, zoals aanvaarding en waardering.
Voor een ander schema
Doordat bij je kind het aan zijn kwetsbaarheid onderlig-
gend geheugenschema, gemakkelijk telkens opnieuw
geactiveerd wordt, kan je kind er niet gemakkelijk aan
ontkomen.
351
Je kind helpen in het bewust worden van zijn kwetsbaar-
heidschema is één. Twee, is je kind helpen te vermijden
dat het bevestiging, of compensatie, of vermijding gaat
zoeken van dit schema. Zodat niet langer alles rond dit
schema komt te draaien, in de bevestiging, in de strijd
ertegen, of in de vermijding ervan.
Belangrijk is dat in de plaats van dit kwetsbaarheids-
chema een ander schema kan komen met een meer po-
sitieve en meer helpende ondertoon. Een kansenbie-
dend schema, dat losstaat van het negatieve schema.
Dat draait rond weerbaarheid. 'Niet ik geloof niet in me-
zelf en anderen ook al niet. Maar ik weet wat ik waard
ben en anderen kunnen dit ook ontdekken. Bovendien
gaat het niet om mezelf bewijzen, of me voor teleurstel-
ling behoeden. Ik ga uit van een oké-gevoel zonder dit
voortdurend in vraag te stellen.'
Het kan helpen te onderkennen dat je als ouder mee ver-
antwoordelijk kan zijn voor het ontstaan van het ongun-
stige schema, en mee te werken aan de opbouw van een
gunstiger schema. Belangrijk kan hierbij zijn je kind er-
varingen aan te bieden, ook buiten het gezin, die passen
in het nieuwe schema.
Ook kan het kind geholpen door duidelijk te maken dat
het vaak situaties kiest die zijn ongunstig schema active-
ren en het kind stimuleren meer op zoek te gaan naar
andere situaties die een gunstiger schema in hem of haar
352
kunnen activeren en tot opbouw kunnen brengen. Bij-
voorbeeld, geen vrienden die erg prestatiegericht zijn en
je kind gemakkelijk overtroeven, of geen vrienden die
erg koel en afstandelijk zijn en hem of haar gemakkelijk
laten vallen, misschien ook om het afgewezen worden
voor te zijn.
Kwetsbaarheid concreet
Geef voor je kind aan welke kwetsbaarheid je mogelijk
onderkent :
Gevoel geen bevrediging bij anderen te vinden
Gevoel van alleen te komen staan
Gevoel niet op anderen te kunnen vertrouwen
Gevoel van anders te zijn
Gevoel van minderwaardig te zijn
Gevoel te zullen falen
Gevoel iets niet alleen aan te kunnen
Gevoel vatbaar te zijn voor tegenslag
Gevoel van onderwerping
Gevoel van zelfopoffering
Gevoel van emotionele remming
Gevoel van tekort te schieten
Gevoel van buitengewoon te zijn
Gevoel van tekort aan zelfcontrole
353
Hoe komt het en
wat houdt me tegen ?
Over anders toeschrijven
en labelen
Als ouders problemen ervaren in de opvoeding van hun
kind gaan ze gemakkelijk op zoek naar de oorsprong hier-
van. Ze hopen door de reden van de ervaren moeilijkhe-
den in de omgang met hun kind te achterhalen meer dui-
delijkheid voor zichzelf te creëren en zo mogelijk de er-
varen problemen te kunnen oplossen.
Onderzoek wijst uit dat ouders dan ofwel denken aan
iets buiten zichzelf, aan de omstandigheden, eventueel
aan hun kind. Ofwel dat ze denken aan zichzelf, aan de
manier waarop ze omgaan met hun kind en het opvoe-
Als ouder wil je de realiteit van je kind begrijpen en
verklaren.
In een latere fase zoek je middelen om met deze re-
aliteit optimaal om te gaan.
354
den. In het eerste geval situeren ze de moeilijkheden bui-
ten zichzelf of extern, in het tweede geval in zichzelf of
intern.
Onderzoek wijst ook uit dat ouders ofwel zoeken in de
richting van iets onveranderlijk of stabiel, ofwel in de
richting van iets veranderlijk of instabiel.
Robin (9 jaar) was altijd al een druk kind geweest. Hoe-
veel moeite je ook deed om het rustiger te maken, het
haalde weinig of niets uit. Soms zag ik er mijn man in, die
kan er ook nooit eens rustig bij komen zitten. Robin is
echt wel wispelturig, dan wordt zijn aandacht weer ge-
trokken door dit, even later weer door dat. Ik trachtte
hierin verandering te krijgen door hem steeds voor de
keuze te stellen : ofwel dit, ofwel dat. Het mocht evenwel
niet veel baten. Soms had ik de neiging om het finaal op
te geven.
Als je Marisa (5 jaar) geen aandacht gaf, kon ze erg plak-
kerig worden. Ze eiste dan met alle mogelijke middelen
die aandacht op. Ik kon gewoon geen normaal telefoon-
gesprek meer voeren. Ze wilde ook iets zeggen, of ze trok
aan de draad. Was ze in de keuken, dan kon je er op re-
kenen dat ze iets omgooide. Nam je evenwel tijd voor
haar, dan kon ze heel lief en gemakkelijk zijn in de om-
gang. Het was meestal voldoende dat ze het gevoel had
dat je er voor haar was, ze kon dan zichzelf mooi bezig-
houden met een of ander spel.
355
Als ouders problemen ervaren in de opvoeding van hun
kind, gaan ze ook gemakkelijk deze realiteit benoemen.
Ze geven dan weer hoe ze deze situatie ervaren, welke
hun interpretatie, (waarde)oordeel en gevoel hierbij is.
Ze vertolken dan hoe ze over de moeilijkheden denken,
wat ze er in hun ogen van maken. Door wat het voor hen
betekent aan te geven, hopen ze meer duidelijkheid te
scheppen en te achterhalen hoe het verder moet.
Dit wordt ook wel the need for closure genoemd. Hierin
zijn grote verschillen tussen mensen. The need for clo-
sure is de behoefte aan duidelijkheid, aan een verklaring
en aan een antwoord. Deze behoefte kan gewekt wor-
den door jezelf met grote verschillen tussen mensen in
grootte ervan. Deze behoefte kan ook gewekt worden
door de verwarrende en dringende situatie.
Het risico is dat deze need for closure leidt tot eenvou-
dige en eenzijdige wijzen om iets op en aan te pakken.
Dit vanuit de behoefte 'for closure' of afronding. Het ri-
sico is ook voor een blijvende of starre omgang met iets,
welke nog weinig vatbaar is voor verandering vanuit het
afgesloten zijn. Wie een minder grootte behoefte hier-
aan heeft en wanneer de situatie minder hierom vraagt,
kan een meer gevarieerde en meer complexe duiding,
verklaring en antwoord gevonden worden. Dit omdat de
geringere need for closure meer tijd en ruimte laat.
356
Mensen met een grotere need of closure verkiezen orde
en structuur en voorspelbaarheid, willen snel beslissen
en kiezen, voelen zich niet comfortabel bij onduidelijk-
heid en zijn eerder mentaal afgesloten. Enige afstand te-
genover de behoefte en de situatie nemen, kan toelaten
tot een beter begrijpen en reageren te komen.
The need for closure verklaart ook waarom soms snel
een kenschema wordt geactiveerd. Dit kenschema biedt
meteen tegelijk een begripsinvulling (wat is het), een ge-
dragsinvulling (hoe mee omgaan) en een contextinvul-
ling (wat is de innerlijke en uiterlijke situatie).
Ouders trachten door hun labelen het gevolg voor hen
en voor de toekomst aan te geven. Met welke inge-
schatte realiteit gaan ze in de verdere opvoeding reke-
ning moeten houden.
Onderzoek wijst uit dat ouders hierbij ofwel het opvoe-
dingsgebeuren negatief of meer positief labelen. Ze er-
varen zichzelf, bijvoorbeeld, weinig competent als ouder
of net andersom. Ze ervaren hun kind als onhandelbaar,
of zó niet.
Vooral negatieve etikettering van zichzelf als ouder, of
van hun kind en zijn gedrag, kan de verdere omgang ou-
der-kind erg hypothekeren.
357
(Tom - 29 jaar) Als je regelmatig in aanvaring komt met
je kind, ga je wel eens twijfelen aan je eigen capaciteiten
als ouder. Ik denk soms dat ik niet goed met kinderen
overweg kan. Ik begrijp ze misschien niet goed genoeg.
Misschien hou ik wel te weinig met hen rekening. Ik heb
zo een idee hoe ik wil dat mijn kind is. Als het daar te veel
van afwijkt, dan reageer ik overmatig. Ik ben bang voor
hoe het verder moet, zeker als de spanningen nog zouden
toenemen.
(Iris - 32 jaar) Ik heb het er de laatste tijd erg moeilijk mee
dat Laura zo een grote mond opzet. Ik weet wel het hoort
zogenaamd bij haar leeftijd, maar dat geeft haar nog niet
het recht van haar eigen zin te doen. Stilaan krijg ik er zin
in haar helemaal haar eigen weg te laten gaan. Het haar
zelf maar te laten uitzoeken. Ik word dat eigenwijze stil-
aan moe. Ze moet dan ook niet meer te veel op mij reke-
nen.
Onderzoek wijst uit dat ouders die blijvende problemen
in de opvoeding van hun kind ervaren, eerder geneigd
zijn de oorsprong te zoeken in iets onveranderlijk. En de
oorsprong eerder buiten zichzelf situeren, en gemakke-
lijker in het kind. Hun kind is zo, daar kan je niets aan
veranderen, daar moet je je bij neerleggen en dit aan-
vaarden.
Ouders zijn hier soms lang op zoek naar, om bevestiging
te vinden dat hun kind een of andere problematiek of
358
stoornis vertoont. Op deze wijze hopen ze zich te 'ont-
schuldigen' voor een mogelijk verkeerde ouderlijke om-
gang met hun kind. Ze kunnen soms erg teleurgesteld
zijn zo deze bevestiging uitblijft of als enige allusie ge-
maakt wordt over hun mogelijk aandeel.
(Sofie - 36 jaar) Soms wou hij het in zijn broek doen van
de schrik. Op het centrum waar we aanklopten voor hulp,
wilden ze weten of we hem te streng aanpakten en hem
ongewild angst aanjaagden voor zijn resultaten op
school. Op een ander moment dachten ze dat we te flauw
met hem deden, hem overbeschermden en we mee aan
de basis lagen van de spanningen die hij ervaarde in aan-
wezigheid van andere leerlingen. Niemand die dacht dat
zijn problemen het gevolg waren van het Aspergersyn-
droom dat hij vertoonde. Dat hij onvoldoende opgeno-
men werd in de groep, omdat hij sociale situaties gemak-
kelijk fout inschatte of niet begreep.
(Jelle - 29 jaar) We hadden al lang het vermoeden dat
onze jongste mogelijk tekenen vertoonde van de aan-
dachtsstoornis ADHD. Ze was een schijnbaar onvermoei-
baar kind, wiens aandacht door zowat alles werd getrok-
ken, die door haar impulsiviteit gemakkelijk te maken
kreeg met zowat iedereen uit haar omgeving. Wat we
zegden, was zij weer onmiddellijk vergeten. Zij was vol
goede voornemens, maar het liep voortdurend anders
uit.
359
De oorsprong van de ervaren opvoedingsproblemen el-
ders kunnen situeren, kan voor ouders een hele gerust-
stelling zijn, ondanks de ervaren verwerkingsnood bij de
gestelde diagnose.
Het kan ook maken dat ze ertoe kunnen komen hun si-
tuatie anders te benoemen, minder in termen van be-
oordelen, minder in termen van een negatief oordeel.
Dit kan meer perspectief bieden voor de verdere om-
gang met hun kind.
(Bram - 30 jaar) Achteraf gezien waren we al te veel bezig
geweest met een schuldige te zoeken. Alsof of het aan de
onwil of onkunde van iemand zou gelegen hebben. We
weten nu dat het aan iets, niet iemand ligt. Dit maakt dat
er weer terug een goede band kan groeien met je kind.
Dat de afstand die was ontstaan stilaan kan omgebogen
tot nabijheid. Dat opnieuw kan getracht mekaar te vin-
den vanuit de zekerheid dat elkeen het beste wil en het
beste van zich wil geven. Dit schept een groots wederzijds
vertrouwen.
(Marjan - 27 jaar) Hoe je de eigen situatie met je kind er-
vaarde en hoe je ze benoemde, maakt het alleen maar
erger. Je dacht voortdurend in termen van falen en mis-
lukken. Het hield je tegen om ook maar enige inspanning
te doen, omdat je toch geen verandering of resultaat ver-
wachtte. Nu kunnen we stilaan denken in termen van
succes en lukken. Dit maakt het geheel veel draaglijker,
360
het geeft meer moed om de dagelijkse problemen door
te komen en er een oplossing voor te zoeken, ook al is die
niet steeds ideaal.
Eens dat ouders dit stadium voorbij zijn, is er meer open-
heid om te zoeken hoe ze best hun kind kunnen bereiken
en stimulerend mee om kunnen gaan. Het verkrampte of
wispelturige in de omgang met hun kind kan stilaan
plaats maken voor een andere en meer gerichte omgang
met hun kind. Ouders zijn dan bereid te denken in ter-
men van samenspel en wederzijdse beïnvloeding. Niet
dit, dat oorzaak is van dat, of dat, dat dit in de weg staat.
Ze durven dan gemakkelijker aan uit te zoeken hoe ze in
hun opvoedingsaanbod beter kunnen inspelen op de op-
voedingsvraag van hun kind. Ouders streven er dan naar
de kwaliteit van dit samenspel te optimaliseren.
Voor ouders kan het hierbij behulpzaam zijn in hun den-
ken en zoeken te kijken :
. of wat onveranderlijk is, niet te benaderen valt in ter-
men van wat veranderlijk;
. of wat extern wordt geduid, te benaderen alsof intern;
. of wat negatief en beperkend wordt ervaren, te bena-
deren als positief en kanseninhoudend.
Op deze wijze kunnen ze het gevoel hebben meer vat te
hebben op de omgang met hun kind. Je kind veranderen
361
is niet steeds mogelijk, maar door te kiezen voor een an-
dere benadering, kan je indirect mogelijk bij het kind iets
in beweging brengen.
(Toon - 27 jaar) Als je hem iets zei, een seconde later was
hij het alweer vergeten. Om hem dan niet bij voorbaat
voortdurend voor van alles en nog wat te waarschuwen,
kozen we ervoor hem op het moment zelf dat iets kon ge-
bruikt worden, het hem concreet te herinneren. Zo ver-
meden we hem te bestoken met ellenlange lijsten van al-
lerlei valkuilen en risico's waarvoor we hem wilden be-
hoeden. Voor situaties waar we niet bij konden zijn, had-
den we onze toevlucht gezocht tot stickers met korte, zo
mogelijk visuele boodschappen die we aanbrachten op
de plaats waar ze direct nuttig konden zijn.
(Lana - 33 jaar) We hadden gemerkt dat ze heel gemak-
kelijk driftbuien kreeg en ze kon je dan heel gemakkelijk
opwinden. Om te vermijden dat we hierin zouden mee-
gaan, verkozen we ervoor van wat haar woedeaanvallen
uitlokte zoveel mogelijk te vermijden. Niet dat we niet re-
ageerden, maar ofwel trachten we situaties die haar ge-
makkelijk buiten zichzelf deden geraken tot een mini-
mum te beperken. Concreet ging het om situaties die veel
spanning en onzekerheid met zich brachten. Ofwel
trachtten we door een rustige, niet op de spits drijvende
aanpak, met enig geduld en voldoende ruimte voor ver-
woorden van haar boosheid, haar in goede banen te lei-
362
den. We vonden het ook onze taak haar duidelijk te ma-
ken dat je iets steeds op twee wijzen kan ervaren : vanuit
een gevoel dat alles en iedereen tegenzit als regel, of van-
uit een gevoel dat dit en die nu eens niet meezitten, als
uitzondering.
(Ben - 39 jaar) We hadden altijd naar onze jongste geke-
ken als ons probleemkind. Dit kwam wellicht omdat hij
zoveel onze aandacht opeiste, terwijl net de opvoeding
van de twee oudste zo vlot was verlopen. Slechts lang-
zaam kwamen we ertoe naar hem te kijken alsof hij an-
ders was. Nog veel later lukte het ons naar hem te kijken
als zichzelf, hij was Jonas, met zijn eigen mogelijkheden
en beperkingen, net als iedereen. Het kwam er vooral op
aan hem op de juiste manier te benaderen, hem passend
aan te spreken en in je verwachtingen uit de gaan van
hemzelf en waar hij in zijn ontwikkeling stond en niet uit
te gaan van jezelf.
Ga voor jezelf na zo je problemen ervaart in de opvoe-
ding van je kind, of je in het stadium van bewustwording
zit, of in het stadium van afstemming zit.
Geef concreet aan of je in het stadium van het denken zit
vanuit je eigen invalshoek en dit aan de hand van voor-
beelden die draaien rond bezig zijn met oorsprong, ver-
antwoordelijkheid of schuld, betekenis, gevolg, inper-
king, wat vast is :
363
Geef concreet aan of je in het stadium van het handelen
zit vanuit de invalshoek van het kind en dit aan de hand
van voorbeelden die draaien rond bezig zijn met invloed,
inbreng, bijdrage, waarde, middel, kans, wat veranderlijk
is :
364
Lachen en humor
in de opvoeding
Als het lachen je vergaat
Hoe opgewekt van natuur je ook bent, als ouder bestaat
het risico dat je op bepaalde momenten in bepaalde si-
tuaties in de omgang met je kind het lachen vergaat. Dat
je vaststelt moeilijkheden te ervaren in de omgang met
je kind die je danig belasten dat je elke zin voor humor
en luchtig doen ontgaat.
Net op die moeilijke momenten, wanneer je ervaart stil-
aan elke greep op de ontstane situatie te verliezen kan
Lachen en humor zeggen veel over hoe het in je ge-
zin aan toegaat.
Lachen en humor helpen veel.
365
enige vrolijkheid en humor juist behulpzaam zijn. Zo kan
je vermijden dat de situatie verder escaleert en kan je
maken dat de eigen druk en de druk bij je kind verder
nog toenemen. Op zo een moment kan lachen en humor
zorgen voor enige ontspanning. Ontspanning die juist
weer maakt dat invloed op de situatie en elkaar kan ge-
vonden worden. Enige humor kan er ook voor zorgen om
het gebeuren niet verder uit te vergroten, maar terug in
de juiste proportie te brengen.
Dit betekent niet dat je ontstane problemen niet ernstig
zou nemen, maar wel dat je de spanning die ermee ge-
paard gaat enigszins zou trachten te temperen. Zo kan er
juist opnieuw een preciezer zicht op het probleem en
haar ernst mogelijk worden, kan er toegang zijn tot het
probleem en kan er een bereidheid bij elk teruggevon-
den om eraan te werken.
In de praktijk
Marian en Roel - 's Morgens zijn het vaak hectische toe-
standen bij ons. Het is steeds echt haasten geblazen. Al-
les is afgemeten. Alles getimed. Natuurlijk gaat er dan
wel eens iets mis. Iemands jas is zoek, of iemand komt in
alle heil terug binnengestormd nadat die reeds ver-
trokken was. Dit omdat iets over het hoofd was gezien.
Soms vergeet je iemand te wekken, of dommelt die zelf
opnieuw in. Voor je dit door hebt, is er al heel wat tijd
366
overgegaan. Dan wordt het echt wel overhaasten.
Meestal gaat dan zowat alles mis. Kleren worden fout
aangetrokken, je kind verslikt zich bij het eten, een bord
dondert op de grond, de kat raakt met zijn staart tussen
de deur, je struikelt bij het helpen.
Je kan je als ouder hierover dan druk maken. Hen verwij-
ten maken, je ergernis uiten over je verstoorde rust en
organisatie, je kan hen terecht wijzen en beginnen pre-
ken en waarschuwen. Je kan ook het grappige van wat
fout loopt trachten zien, en je bijsturen houden voor een
rustiger moment later. Dan kan je kind ook gemakkelijker
iets onder ogen zien en opnemen. Dan kan je rustiger pra-
ten en samen zoeken hoe in de toekomst herhaling te ver-
mijden.
Reactiemogelijkheden
Elke ouder heeft nu en dan behoefte aan ontspanning,
behoefte aan zijn zorgen en verantwoordelijkheden als
ouder tijdelijk achterwege te kunnen laten, behoefte aan
niet voortdurend en blijvend geconfronteerd te worden
met spanningen.
Dit komt omdat je als ouder kan merken nu en dan of
meer regelmatig geconfronteerd te worden met opvoe-
dingssituaties die niet in overeenstemming zijn met je
voorkeur of je verwachtingen. Sommige ouders stellen
dan vast zich hieraan te ergeren, anderen reageren hier-
367
op met onzekerheid, nog anderen reageren met onver-
schilligheid, of weer anderen reageren met lachen en hu-
mor.
Bij ervaren ergernis kan een opmerking of reactie van je
als ouder volgen, bij onzekerheid kan een stilstaan of ex-
tra inspanning van je volgen, bij onverschilligheid kan
een verder tolereren en geen reactie meer van je volgen,
bij lachen en humor kan een signaal van je volgen naar
je kind toe of een relativeren, distanciëren, spannings-
ontlading of evenwicht hervinden van je volgen zo naar
jezelf als ouder toe bedoeld. Een signaleren aan je kind
van wat niet in orde is op een manier die je kind niet on-
middellijk ontmoedigd, maar mogelijk je kind bereid
maakt om er mee rekening te houden en hierop te rea-
geren in de gewenste richting.
Nut van je lachen als ouder
Met je lachen en humoristisch doen, kan je als ouder ver-
schillende dingen willen bereiken. Naargelang wat je er-
mee wil bereiken zullen je lachen en humoristisch doen
ook een andere invulling krijgen.
Zijn ze spanningsontladend bedoeld, dan is er geen nood
om je kind te kwetsen of te verzwakken. Zijn ze uiting van
machteloosheid, dan kunnen ze kwetsend en verzwak-
kend van inhoud zijn. Zijn ze loslatend, dan kunnen ze
368
relativerend, verzoenend en verwerkend zijn. Zijn ze re-
latiehechtend, dan kunnen ze verbindend zijn. Zijn ze
drager van een boodschap, dan kunnen ze verduidelij-
kend zijn en ontwapenend. Zijn ze afschermend en pre-
ventief, dan kunnen ze luchtig en oppervlakkig zijn. Zijn
ze afleidend, dan kunnen niet terzake dingen in de aan-
dacht geplaatst. Zijn ze uiting van het verwachte verschil
met de realiteit, dan zijn ze geruststellend en teken van
herkenning. Zijn ze een uiting van wat je bekwam of be-
reikte, dan zijn ze vrolijkmakers en voldoening bevesti-
gend. Zijn ze een uiting van gebleven hoop, dan zijn ze
sterk makend en energiebrengers.
Hoe komen je lachen en humor over ?
Wat ook je bedoeling is met lachen en humoristisch
doen als ouder, pas wat je kind ervaart en hoe het kind
het opneemt zijn doorslaggevend. Kan je kind er ook
mee lachen ? Kan het met de humor overweg ? Begrijpt
het de bedoeling ? Welk belang hecht je kind eraan ? Als
teken of illustratie van wat ervaart je kind het ? Voelt je
kind zich geviseerd of aangevallen ?
Zo kan lachen en humoristisch doen voor je kind veel
zwaarder aankomen dan door je bedoeld. Kwetsen en
verzwakken kan immers op verschillende wijze zonder
dat je het zo bedoelt : zo kan je je kind psychisch raken,
door het te vernederen, te kleineren en op iets vast te
pinnen; zo kan je je kind ook sociaal raken, door het te
369
viseren, te ontwaarden en gezichtsverlies te laten lijden.
Vooral de ernst en de frequentie waarmee dit ervaren
wordt, kan zeer diepgaande en verreikende gevolgen
hebben.
Gedurende enkele minuten iemand vooral gezamenlijk
uitlachen kan iemand breken voor de rest van zijn leven.
Vooral als het direct gaat over zijn persoon en niet om
zijn gedrag of niet om de situatie waarin iemand ver-
keert. Het verwijt dat iemand er maar tegen moet kun-
nen gaat stilaan niet meer op. Het verwijt dat het er niet
tegen kunnen een teken van zwakte is, komt per keer en
per minuut steeds meer uit. Aangetoond is dat iemands
kwetsbaarheid, zwakte, geringe weerbaarheid, gevoelig-
heid, onzekerheid, angstigheid, gering zelfvertrouwen,
negatief zelfbeeld en zelfafwijzing toenemen. Hoe meer
aangetast, hoe meer gevoelig, hoe gemakkelijker kans
lachwekkend te zijn en om die reden te worden gevi-
seerd.
Lachen en humor als verdediging bij je kind
Enkel ergernis, verdediging, onverschilligheid en lachen
en humor bij je kind kunnen het bij een als hard ervaren
aanpak nog redden. Lachen dat steeds groener wordt,
macho doen en jezelf als kind alsnog bewijzen, dat
steeds grotere proporties aanneemt, soms tegen ande-
ren in, onverschilligheid tegenover zichzelf en zelfver-
waarlozing welke steeds toenemen, ergernis in de vorm
370
van steeds meer hekel aan zichzelf en het lachen van de
omgeving te snel af zijn door zichzelf niet ernstig te ne-
men. Ergernis nog in het wederzijds uitlachen van elkaar,
dat hopelijk ergens eindigt of stilvalt.
Als argument om te lachen en humoristisch te doen met
iets of iemand, wordt in het algemeen veelal de vrijheid
van mening en uiting ervan naar voor geschoven. Hierte-
genover staat de vrijheid van de ander dit niet te aanho-
ren en te aanzien, en zelf te reageren onder de vorm van
het voor de rekening van de ander te laten, of zich druk
te maken. Toch kan het nuttig zijn en van fijngevoelig-
heid getuigen te volgen hoe je overkomt en wat de ander
bij zich opwekt. Iedereen voelt immers intuïtief aan dat
lachen en humoristisch doen een lust kan zijn liefst voor
elk, maar ook een last kan zijn, liefst zo weinig mogelijk
voor wie ook. Zo lachen en humoristisch doen weg blij-
ven van geweld en schade berokkenen onder welke
vorm ook, dan kan iedereen er mee lachen en er voldoe-
ning aan hebben. In het ander geval, kan voor de be-
doelde boodschap wellicht een andere dan humoristi-
sche verpakking gekozen, zo niet gewelddadig bedoeld.
Zo kan ook iedereen lachen en genieten van vrijge-
maakte endorfinen.
371
Grenzen aan lachen en humor
Humor heeft inderdaad iets te maken met het verras-
send effect als iets niet voldoet aan iemands verwachtin-
gen, of met het verwacht effect als iets er al te zeer aan
voldoet en vooruit te zien is. Het verrassend effect van
het niet samenvallen van basis- en geactiveerde syn-
these-ervaringen en het herkenbaar effect van het sa-
menvallen van basis- en synthese-ervaringen laten je
dan lachen. Lachen met het niet voor de hand liggende
vanuit verwachte herkenning, of met herkenning vanuit
het verwachte met het op eerst zicht niet voor de hand
liggende.
Om elkaar lachen, soms plagerig van aard, kan best tus-
sen ouder en kind, als een soort teken van vriendschap.
Zo een goede relatie of verstandhouding ouder-kind
evenwel ontbreekt, momenteel of voor langere tijd, kan
om elkaar lachen, soms pesterig, best vermeden. Het
wordt snel een teken van onbegrip, van afstand, van vij-
andigheid of van elkaar niet mogen. Vrienden hebben bij
plagen vat op elkaar en kunnen bij verzadiging elkaar bij-
sturen en doen ophouden. Geen vrienden, doen gemak-
kelijk pesterig of ervaren iets zo, hebben weinig of geen
vat op elkaar en geraken snel verzadigd zonder het te
kunnen doen ophouden.
372
Lachen en uitgelachen worden liggen dan dicht bij el-
kaar. Een, omdat je zelf model staat, twee, omdat je ge-
makkelijk op elkaar reageert, drie, omdat je elkaar reden
en recht hiertoe geeft, vier, omdat je aanstekelijk werkt,
vijf, omdat er dan nog weinig anders overblijft.
Zo je evenwel elkaar met respect benadert is er in elk
geval een reden minder waarom niet met respect op el-
kaar te reageren.
Gezond lachen en gezonde humor
Wellicht beter dan om wie of wat te lachen, kan je altijd
gewoon lachen samen met je kind. Dit is dan natuurlijk
en niet gemaakt of niet-geforceerd, en onschuldig. Zo
weet je ook dat er geen woede, opwinding, onzekerheid
of verdriet onder schuilt, of ze niet opwekt. Zo vermijd je
met je overdreven lachen en humor jezelf of je kind neer
te halen of belachelijk te maken. Zo vermijd je ook met
je overdreven lachen en humor zelf aan geloof te verlie-
zen omdat niemand nog weet wanneer je het meent of
wanneer het slechts als grap bedoeld is. Zo maak je
ruimte vrij en geef je anderen redenen en kansen om te
lachen. Lachen wordt dan gezond of een geneesmiddel
in een warme, koesterende context. Niet een genieten
van de pijn of het verdriet van iemand, of een in gevaar
brengen of het risico lopen met de grond gelijk te maken
wat zorgzaam werd opgebouwd.
373
Door in je handelen er niet vanuit te gaan zelf perfect te
zijn en dit ook niet van je kind te verwachten. Door on-
danks de inzet van jezelf en je kind rekening te houden
met een zeker falen en tekortschieten en een gezonde
kosten-baten verhouding, kan toch met tevredenheid
teruggeblikt worden op de door jezelf en je kind afge-
legde weg en de bereikte resultaten. Ook al beantwoor-
den ze niet helemaal aan een droomvoorstelling.
Wat er is of al is, kan dan reden zijn tot tevredenheid,
aanmoediging, een gevoel van impact en lachen. Vooral
rekening houdend met je inzet en de gemerkte inzet van
je kind om er wat van te maken. Eerder dan wat er niet
of nog niet is reden is tot ontevredenheid, ontmoedi-
ging, een ervaren van machteloosheid en teleurstelling.
Lachen en humor zijn dan zelfontwapenend, eerder dan
je omgeving ontwapenend. Vooral wanneer je ergernis
alleen jezelf en je onmiddellijke omgeving irriteren, kan
je er voor kiezen te lachen om het lachwekkende van het
niet (meer) veranderbare in een situatie of gebeuren.
Vaak bereik je niet wat je had verwacht naar je kind en
jezelf toe, of bereik je net wat je niet wou naar je kind en
jezelf toe. Hier het grappige van inzien, dat iets niet lukt
of niet helemaal lukt, dat je net uitkwam bij het tegenge-
stelde, kan maken dat je hartelijk kan lachen. Soms zie je
dit samen in, soms ziet jij of je kind dit in. Het lachen van
je kind of van jezelf kan dan aanstekelijk werken voor el-
374
kaar. Iemands geactiveerde lach kan inderdaad bij de an-
der zijn lach activeren. We namen de verkeerde weg of
richting, we deden de verkeerde dingen en gebruikten
de verkeerde methode, we dachten iets te voorkomen
en het gebeurde net, we hadden iets verkeerds voor en
bleven ons te lang aan iets vastklampen. Lachen kan dan
maken gemakkelijker over het niet lukken en het ervaren
verlies heen te komen. We dachten te winnen en we ver-
loren. Maar ook het omgekeerde kan, we dachten te ver-
liezen en net wonnen we. Door de lach die dit meebrengt
kan sneller over het veronderstelde en gevreesde niet
uitgekomen verlies heengekomen.
In dialoog grapjes maken, of elkaar tekens geven als her-
kenning, of als vrolijk beseffen van het in de realiteit en
interactie deels afwijken van aanwezige voorstellingen
en verwachtingen. Dit als gezamenlijke of typisch voor
iemands ontwikkelde schema's. Dit geeft herkenning en
vrijheid en werkt ontstressend. Dit is het ideale, wat het
zou moeten zijn, of wat we zouden moeten doen en be-
reiken. We geraken echter maar zover. Als we dit on-
derkennen als realiteit en relativeren wat ervan afwijkt,
kunnen we er best vrolijk over zijn. Hoe grappig toch het
verschil tussen wat gewenst, of verwacht, of gevreesd en
wat is. Bijvoorbeeld, we willen elkaar zacht knuffelen
maar botsen hard tegen elkaar aan. Grappig toch, de be-
doeling telt, we onderkennen samen het verschil en dat
geeft herkenning en tegelijk respect en werkt ontwape-
nend. Zo ontstaat er minder druk en teleurstelling. De
375
schema's vormen onze leidraad en zijn hulpmiddel, maar
zijn geen drukkingsmiddel om hier volledig en steeds aan
te beantwoorden. We herkennen telkens het grote of
kleine verschil als normaal en best leuk. Zo zijn we best
tevreden met onhandig knuffelen, het is en blijft een
knuffel. Als teken van herkenning en vergoelijking verwij-
zen we soms extra naar het niet waargemaakte schema.
Best wel een knuffel. Of verwijzen we naar het omge-
keerde. Het was niet als knuffel bedoeld.
Lachen en humor kan soms helpen de juiste afstand of
nabijheid te creëren om iets bespreekbaar te stellen. Het
is net niet confronterend, terwijl het heel confronterend
is. De luchtige of grappige toon kan helpen om iets wat
moeilijk bespreekbaar is, omdat het zo vreemd of onge-
woon is of lijkt, zoals praten over seksualiteit, aan bod te
laten komen. Het is net niet echt, terwijl het heel echt is.
Op verkenning
Herinner je een voorval met je kind waarin je in een
steeds meer gespannen sfeer terecht kwam ?
Op welke manier kon je merken dat elke vrolijkheid, elke
lach, elke humor uit de interactie met je kind ver-
dween ?
376
Herken je enige humor of iets grappigs in het voorval,
doordat wat gebeurde net niet overeen kwam met wat je
verwachte, of doordat zich iets voordeed dat je had ver-
wacht maar net wou vermijden ? Bijvoorbeeld, je kind
deed zijn schoenen verkeerd aan, of jij wou dit net vermij-
den maar deed in je haast net hetzelfde. Of nog, jij wou
je kind verwijten maken en struikelde over je woorden, of
jij wou vermijden over je woorden te struikelen en ver-
sprak je van naam. Of je kind wou je helpen en kwam met
verkeerde boodschappen thuis, of jij gaf een lijst mee,
maar deze van vorige week. Je kind nam letterlijk op wat
je zei, maar figuurlijk bedoelde, of je kind nam figuurlijk
op wat je letterlijk bedoelde. Je kind beging opnieuw de-
zelfde vergissing, of je regeling en inperking maakten dat
je kind opnieuw dezelfde vergissing beging bij gebrek aan
alternatieven.
Ga na op welke manier enige vrolijkheid, lach of humor
de interactie met je kind ten goede had kunnen komen ?
377
Leerbegeleiding
Leerinbreng als ouder
Als ouder wil je het leerproces van je kind zo goed mo-
gelijk begeleiden. Dit is zeker geen gemakkelijke opgave.
Zo ervaar je meermaals. De vraag die gemakkelijk bij je
opkomt is hoe dit op een meer efficiënte wijze te kunnen
doen. Op een wijze met een hoger leerrendement voor
je kind. Zodat het zowel voor je kind als voor jezelf meer
aangenaam en doenbaar is.
Het leergebeuren thuis is veelal anders dan op school.
Het is meer individueel aan eigen tempo. Het is ingepast
in het leefgebeuren en als ouder sta je hooguit in voor
de begeleiding en niet de leiding.
Het kan erg belangrijk zijn voor je kind dat het ervaart
dat het zelf in eerste instantie verantwoordelijk is voor
zijn leren en dat jij in de eerste plaats dit ondersteunt in
Hoe het leren van je kind meer optimaal weten on-
dersteunen.
378
de mate dat het nodig is en zolang tot het kind dit hele-
maal zelf aankan. Zo vermijd je dat je kind deze opgave
in jouw schoenen schuift en jij voortdurend je kind moet
aansporen en blijven herinneren aan wat, hoe, wanneer
te doen. Zo kom je in een zeer ondankbare rol terecht
die vaak betekent dat je moet zeuren en erger om je kind
tot leren te bewegen.
Het leren thuis kan de vorm aannemen van huistaken die
veelal als functie hebben iets extra in te oefenen en
meer tot een kunnen te maken. Het leren kan ook de
vorm aannemen van studietaken die veelal als functie
hebben iets in te prenten en cognitief te beheersen.
Wat minder aan bod komt is dat leren thuis de vorm aan-
neemt van een voorbereidingstaak. Leren gebeurt in
stappen en fasen. Hoe meer stappen en fasen hoe beter
het leerproces. Dit omdat leren niet helemaal ineens ge-
beurt, maar met delen, waar steeds nieuwe en her-
schikte delen aan toegevoegd worden. Voorbereiden
kan inhouden verkennen wat je reeds over iets weet, zo-
dat dit terug actief wordt. Voorbereiden kan ook beteke-
nen kennismaken met en verkennen wat geleerd moet
worden.
In dit leergebeuren kunnen best meer inspannende en
meer ontspannende momenten afgewisseld worden. Zo
vraagt dit minder continue concentratie en kunnen de
379
meer ontspannen momenten als beloning ervaren wor-
den voor de geleverde inspanning. Momenten die ook
toelaten van op adem te komen en nieuwe energie op te
doen.
Sommige kinderen ervaren het leren als een zeer span-
ningsvol gebeuren, waar ze liefst zo snel mogelijk van af
willen zijn. Anderen schuiven het liever voor zich uit. Zo
trachten beiden te ontsnappen aan iets dat te veel span-
ning inhoudt.
Dit is iets wat beter kan vermeden worden. Spanning kan
immers ook angst met zich meebrengen. Onder meer
angst om te falen.
Actief faalangstigen gaan zich dan te veel inzetten als ge-
volg van hun overdreven piekeren. Een negatief denken
en voorstellen wat hen erg zenuwachtig maakt, zodat
steeds meer energie moet gebruikt om nog enige con-
centratie en leerrendement over te houden.
Passief faalangstigen willen liever uitstellen en afstand
houden om geen angst te ervaren, waardoor ze niet aan
leren toekomen en zo kansen missen om te leren en zo
het zichzelf onmogelijk maken. Sommigen proberen
zelfs helemaal niet te denken aan wat ze allemaal moe-
ten doen en leren.
380
Als ouder kan je mee zorg dragen voor het installeren
van goede leergewoonten. Zo wordt dit een automa-
tisme en moet het kind niet telkenmale kiezen en beslis-
sen wat hoe wanneer en waar te doen.
Zo kan je mee zorg dragen voor het scheppen van een
passende werk- en leersfeer. Een omgeving waarin de
leertaken een plaats en tijd krijgen.
Als ouder kan je verder ondersteunend te werk gaan. Het
kind aanmoedigen, erkenning geven, moeilijkheden mee
opvangen en je kind er mee overheen helpen. Zo krijgt
je kind het gevoel er niet alleen voor te staan en steeds
op iemand te kunnen rekenen zo nodig.
Helpen betekent niet het van het kind overnemen, zodat
het een gevoel van zwakte ontwikkelt. Het is wel het kind
zo helpen, dat het een gevoel van sterkte kan behouden
of terugvinden.
Hierbij kan je gebruik maken van scaffolding. Scaffolding
is als volwassene net de nodige hulp bieden die het kind
moet toelaten te lukken bij iets wat nog in ontwikkeling
is. Het kind kan het nog niet alleen. Scaffolding brengt
het leer- en ontwikkelingsproces op gang. Het laat via je
hulp als ouder toe dat het kind iets kan, wat het nog niet
alleen kan. Het komt er op aan je hulp zo te bieden dat
het iets met je hulp kan, zodat het de mogelijkheid en de
gelegenheid krijgt iets te leren en te verwerven.
381
Uit recent onderzoek van de universiteit van Texas in
Austin blijkt dat eenvoudige aanwijzingen van ouders die
het ontdekken van kinderen begeleiden meer leereffect
hebben. Gunstig is dat ouders hun kind aanmoedigen
om uit te leggen of om te verkennen. Het meest nuttig is
wanneer kinderen nog steeds de controle hebben en zelf
problemen mogen oplossen. Het positief effect houdt
verband met het aanmoedigen van langere, blijvende in-
teracties in de loop van de tijd. Ouders die uitleg aan-
moedigen stellen vragen, wat leren ondersteunt en ver-
tonen minder gedrag dat het leren belemmert, zoals het
oplossen van problemen voor kinderen. Ouders die hun
kinderen aanmoedigen om te verkennen helpen meer
met de activiteit bezig te zijn en tot betere oplossingen
of resultaten te komen. Zo kunnen ouders hun kind aan-
moedigen open vragen te stellen en stimuleren tot zelf-
exploratie.
(Schema)gericht leren
Leren is een proces van informatieverwerking en -hante-
ring. Hierin speelt actuele informatie zoals in het werk-
geheugen aanwezig een rol, evenals opgeslagen infor-
matie zoals geordend in het lange termijn geheugen. Le-
ren is een voortdurend vergelijken van actuele informa-
tie met opgeslagen informatie om na te gaan of je het
reeds geleerde kan aanwenden en op welke manier, of-
wel hoe je aan het reeds geleerde de nieuwe informatie
kan toevoegen.
382
Informatie ligt in het geheugen geordend en bruikbaar
opgeslagen in schema's, dit in de vorm van een aantal
verbindingen tussen informatie-eenheden. Een schema
vat het wat, hoe, waar, wanneer, tegenover wie,
waarom of waartoe samen van iets (ook een persoon) als
beste voorstelling, dit door alles wat relevant is voor iets
bij te houden op één plaats.
Informatie opgeslagen in een schema gaat over het wat
of de kenmerken van iets, ook declaratieve kennis ge-
naamd; over het hoe of de omgangswijze met iets, ook
procedurale kennis genaamd en over het waar, wan-
neer, tegenover wie, waarom of waartoe van iets of con-
ditionele kennis genaamd.
Leren is dan een continu proces van aanvullen, transfor-
meren, inschakelen en toepassen van aanwezige sche-
ma's. Kennis is bij elk van ons op een heel eigen wijze
gestructureerd en heeft een heel eigen inhoud, dit van-
uit persoonlijke leerervaringen. Wat wordt met elkaar in
verband gebracht, hoe rijk of beperkt is de inhoud.
De ervaring van een (leer)gebeurtenis wordt in het ge-
heugen opgeslagen in een neuraal circuit dat delen van
de hippocampus en andere hersenstructuren met elkaar
verbindt. Elk geheugencluster kan specifieke geheugen-
aspecten opslaan, zoals de locatie van de (leer)gebeur-
tenis of de ermee samenhangende emoties. Tot nu toe
werd aangenomen dat het geheugenoproepcircuit bij
383
herinnering gebruik maakt van het hetzelfde geheugen-
vormcircuit bij geheugen vastlegging. Onderzoekers van
het befaamde MIT toonden nu voor het eerst aan dat het
herinneringscircuit verschilt van het geheugencircuit en
er van aftakt. Aangenomen wordt dat de interactie tus-
sen beide circuits het gemakkelijker maakt het geheugen
te bewerken of bij te werken. Door aansluitend op acti-
vering van het oproepcircuit gelijktijdig het geheugen-
vormcircuit te activeren, kan er nieuwe informatie aan
toegevoegd. Zo is er naast een één op allen bij toevoe-
ging, een allen op één bij oproeping. Of een toevoeging
aan de geheugendatabank bij het leren en een samen-
brengende of afleidende oproeping vanuit de geheugen-
databank bij het herinneren.
Iets leren verloopt alleen gemakkelijk als je wat je moet
leren begrijpt. Begrijpen kan aanzien worden als het as-
simileren door een bestaand schema. Pas als je begrijpt
waarvoor bepaalde afgebeelde tekens staan kan je ze ge-
makkelijker leren.
Leren verloopt dan idealerwijze in vier fasen. Fase één,
verkennen van de leerstof en nagaan met wat je de leer-
inhouden in verband zou kunnen brengen met wat reeds
in je geheugenschema's opgeslagen is. Fase twee, begrij-
pen van de leerstof onder de vorm van het leggen van
linken met bestaande geheugeninhouden en het weten
wat ervan te moeten aanvullen en herschikken. Fase
drie, inprenten als in je geheugen vastleggen van wat
384
nieuw is door het te integreren met wat reeds eerder
was opgeslagen. Fase vier, nagaan en toetsen of wat ge-
leerd werd overeenstemt met wat moest geleerd. Of vol-
doende en op de juiste wijze iets werd geleerd en opge-
nomen in het geheugen.
Sommige kinderen beginnen bij fase vier, toetsen voor-
aleer iets te assimileren. Of bij fase drie, memoriseren
zonder iets te begrijpen. Of bij fase twee, begrijpen zon-
der te verkennen en te activeren wat reeds in dit ver-
band als kennis aanwezig. Schijnbaar gaat het dan snel-
ler, maar het tegendeel is waar. Kennis wordt minder
diepgaand opgeslagen of op een foute manier. De for-
mules of de grammatica van het ene leerjaar worden dan
zo opgeslagen alsof zij niets van doen hadden met deze
van het vorige jaar.
Bij het leren kan best uitgegaan van reeds aanwezige
kennis door ze te activeren en hier op voort te bouwen
door nieuwe kenelementen toe te voegen of aanwezige
kenelementen te herschikken als nieuwe elementen zo-
maar niet kunnen toegevoegd worden. Het eerste wordt
assimilatie genoemd, het tweede accommodatie. Zo
wordt nieuwe kennis meer diepgaand gelinkt en in het
bestaand geheugennetwerk geïntegreerd en zal ze min-
der snel verloren gaan en is ze gemakkelijker terug op te
roepen, af te leiden en zonodig te reconstrueren.
385
Het vastleggen van informatie in het geheugen wordt
bevorderd als er een verband is met een schema, de in-
formatie verankerd wordt in een bestaand schema en de
informatie wordt uitgewerkt zodat nieuwe verbindingen
kunnen worden gemaakt in het schema.
Deze manier van leren heeft het voordeel dat opgesla-
gen kennis meer wordt gebruikt, waardoor ze gemakke-
lijker toegankelijk wordt in het geheugen. Zo ontstaat
een hoger leerrendement ook al kost het meer moeite.
Zo ontwikkelt het kind stapsgewijs een dubbel van de re-
aliteit in de vorm van een geheugennetwerk waarin de
wereld begripsmatig, hanteerbaar, situeerbaar en ver-
klaarbaar ligt opgeslagen voor onmiddellijk gebruik.
Dit leerproces kan nog versterkt door als kind bij het le-
ren gebruikt te maken van wat het hoort, van wat het
ziet en van wat het ervaart.
Tegelijk kan leeractiverend worden gewerkt door wat
het te leren heeft tot uitdrukking te brengen in woorden,
het uit te schrijven en het zo mogelijk op een of andere
manier aan te wenden. Uit recent onderzoek blijkt dat
wat je leerde verwoorden voor anderen als leer- en her-
halingsmethode uitstekend geschikt is. Het helpt een ho-
ger leereffect te bereiken zowel voor wat belangrijk is,
maar ook voor details, ook al kost dit meer inspanning.
386
Ditzelfde kan ook worden bereikt door je vragen te stel-
len al dan niet schriftelijk en ze zelf te beantwoorden.
Door deze manier van leren krijgt je kind veel minder te
maken met interferentie. Dit wil zeggen, dat nieuwe
leerinhouden de oude wegdrukken zodat ze moeilijker
reproduceerbaar zijn, of dat oude leerinhouden de op-
name van nieuwe leerinhouden bemoeilijken omdat
oververzadiging optreedt.
Onderzoek wijst uit dat iets onthouden of leren meer op-
timaal verloopt zo je een link weet te leggen tussen wat
te leren is en jezelf. Dit wordt zelfreferentieel (en)code-
ren of leren genoemd. Bijvoorbeeld, soorten voedings-
middelen en je voorkeuren (motivationele link), organen
en de plaats in je lichaam (meeklinkende of associatieve
link), werking van iets en hier nadien uitleg aan anderen
over geven of zelf te willen gebruiken (hanteringslink).
Als informatie zo kan worden vastgelegd in je geheugen
dat het iets te maken heeft met jezelf en informatie hier-
over, dan verloopt dit gemakkelijker. Deze informatie
over jezelf is terug te vinden in je zelfbewustzijn, je zelf-
beeld en je zelfschema. Je zelfschema is een verzame-
ling informatie, representaties en overtuigingen over je-
zelf. Bij zelfreferentieel coderen of leren wordt het zelf-
schema gebruikt als databank waarmee linken en ver-
banden worden gelegd. Bijvoorbeeld, eten bereiden,
gaan eten of praten met vrienden over voeding kan mo-
gelijk je eigen schemakenmerk gewicht of overgewicht
387
en je voorstellingen en gedachten in dit verband over je-
zelf wekken. Informatie die iets te maken heeft met het
zelf, vergemakkelijkt het geheugen, zo blijkt.
Wat aansluit bij het zelfschema wordt gemakkelijker op-
gemerkt, krijgt meer gerichte aandacht en wordt dieper
in het geheugen vastgelegd. Informatie dus die gerela-
teerd is aan een aanwezige zelfeigen kennisstructuur is
gunstig voor geheugenopslag. Meest gunstig blijkt hier-
bij een eenvormige goed ontwikkelde kennisstructuur.
Door een netwerkvormende en verdiepende wijze van
leren wordt ook transfer gemakkelijker. Dit is kennis en
vaardigheden weten inzetten buiten de context waarin
verworven. Zo kan bij een nieuw probleem gezocht naar
bruikbare opgeslagen kennis en oplossingen, waaruit
dan de beste of meest relevante kan geselecteerd, en
vervolgens uitgeprobeerd en getoetst. Zo kan het kind
ook geholpen bij het ontwikkelen van een probleem-
schema, dit is een schema van hoe met een probleem
om te gaan en hoe reeds verworven kennis en vaardig-
heden te integreren. Zo blijkt, dat geheugeninhouden
best zo kunnen georganiseerd dat ze onmiddellijk situa-
tiepassend toegankelijk en algemeen bruikbaar zijn bij
probleemoplossing van verschillende aard.
Schemaleren is een vorm van dieper leren ('deeper lear-
ning').
388
Dit houdt volgende kenmerken in : kennis wordt bij die-
per leren geïntegreerd en verbonden en is niet gefrag-
menteerd en verbrokkeld. Er zijn cognitief schema's be-
schikbaar die de integratie van nieuwe kennis mogelijk
maken. De aanwezige kennis kan worden overgedragen
en selectief toegepast.
Nieuwe kennis kan worden ontwikkeld en gecreëerd. De
specificiteit van de kennis tenslotte wordt achterhaald
en vastgelegd.
Dit betekent heel wat voordelen tegenover niet-dieper
leren ('non-deeper learning') gekenmerkt door een ge-
brek aan integratie van kennis, geen opname van kennis
in schema's, geen overdracht of toepassing van kennis,
een begrensd zijn door bestaande kennis, geen specifici-
teit gekoppeld aan kennis.
Bij het leren worden patronen, verbindingen en relaties
gezocht tussen het nieuwe leren en voorkennis. Dit laat
deep learning toe dat voortbouwt op aanwezige voor-
kennis als basis voor dieper begrip en overdracht.
Volgens een Cordis project van de Europese Gemeen-
schap is snel leren afhankelijk van zowel nieuwheid als
voorkennis. De organisatie van kennis vereist meer dan
alleen het stabiliseren van geheugensporen binnen neo-
corticale netwerken. Het omvat ook de integratie van
verschillende geheugensporen in neurale 'schema's' die,
389
eenmaal gevormd, een grote positieve invloed hebben
op toekomstig leren.
Uit recent onderzoek blijkt dat wat nieuw is meer aan-
dacht trekt en de voorkeur kan genieten. Dit zou ver-
band houden met activering van dopamine neuronen,
waardoor het leren zou versnellen. Dit nieuwheid-geba-
seerd leren zou verkenning toelaten en het vormen van
een totaalbeeld van wat met wat verband houdt en wat
in interactie is en in welke context en welk kader. Meer
hierover lezen kan in het thema-onderdeel ‘Antwoorden
graag. Kinderlijke nieuwsgierigheid’ van deze encyclope-
die. Dit nieuwheid-gebaseerd leren kan een heel nieuw
perspectief openen voor leren en onderwijs.
Leer- en cognitieve belasting
Leren kan best een prettige bezigheid zijn in het verwer-
ven van nieuwe kennis en vaardigheden en zo als indi-
vidu te groeien en zich te ontwikkelen. Als ouder om je
kind te helpen het zo te ervaren en te blijven ervaren
door er mee de nodige voorwaarden voor te creëren.
Hierbij kan je je kind helpen de juiste balans te vinden
tussen inspanning en ontspanning.
Eerder al werd aangegeven dat leren in stappen verloopt
en dat bewerkende herhaling nuttig kan zijn om zich
leerinhouden eigen te maken. Dit komt onder meer door
de beperkte omvang van het actuele werkgeheugen.
390
Kan het werkgeheugen gebruik maken van wat is opge-
slagen in schema's in het lange termijn geheugen, dan
vermindert de cognitieve belasting van dit werkgeheu-
gen. Omdat een schema als een enkel element kan be-
handeld worden in het werkgeheugen. Is evenwel (nog)
geen geheugenschema aanwezig, dan verminderen de
substantiële mogelijkheden van het werkgeheugen voor
het leerproces. In de 'cognitive load' theorie is er aan-
dacht voor deze mogelijke cognitieve overbelasting die
het leren afremt en voor de emotionele en gedragsma-
tige gevolgen ervan, zoals spanning en weerstand. Iets
wat best kan voorkomen worden door in stappen te wer-
ken aan een eigen tempo en te laten aansluiten bij wat
reeds geassimileerd werd, zodat iets niet als helemaal
nieuw overkomt.
Volgens neurowetenschappers van het Massachusetts
Institute of Technology bevat de hippocampus van de
hersenen twee verschillende en onafhankelijke codes.
De ene coderen continu veranderingen in locatie, tijd en
sensorische input, terwijl de andere een algehele erva-
ring organiseren in kleinere stukjes die passen in reeds
bekende categorieën. De onderzoekers identificeerden
groepen van cellen die voor deze onderdelen code-
ren. Ontmoet je iemand dan codeer je, bijvoorbeeld,
voor geslacht, leeftijd, afkomst, persoonlijkheid.
Deze stukjes geheugen opgeslagen in de hippocampus
391
worden geactiveerd wanneer er zich een soortgelijke er-
varing voordoet. Ze onderscheiden zich van de opgesla-
gen neurale code die gedetailleerde herinneringen van
een specifieke locatie opslaat. Een nieuwe ervaring
wordt zo grotendeels herleid tot onderdelen die reeds
werden opgeslagen. Als je, bijvoorbeeld, iemand nieuw
ontmoet, worden categorieën als jongen of meisje, jong
of oud, uit de buurt of verderaf, open of gesloten geac-
tiveerd. De neuronen die abstracte representaties van
ervaringen uit het verleden opslaan, worden zo geacti-
veerd wanneer een nieuwe, soortgelijke gebeurtenis
plaatsvindt. De persoon die je ontmoet blijkt een jong
meisje uit de buurt, zo wist ze spontaan te vertellen. Ie-
der beschikt dus over netwerken van geheugencellen die
helpen nieuwe situaties te interpreteren en te assimile-
ren.
Deze bevindingen ondersteunen het transferleren waar-
bij je kennis die je al hebt toepast om je te helpen nieuwe
ervaringen te interpreteren of nieuwe dingen te le-
ren. Het activeren van deze kennis laat toe gemakkelij-
ker nieuwe kennis te assimileren. Ze wordt dan in een
bestaand netwerk geïntegreerd. Zo is er een lagere cog-
nitieve belasting doordat je wat je leert zo veel mogelijk
terugbrengt tot onderdelen die je reeds kent. Wat je te
leren hebt vermindert zo in omvang en het leerproces
verloopt zo sneller. Actief kan iemand aangemoedigd
eerst even te activeren wat hij rond iets weet en dit net-
392
werk in te schakelen om nieuwe kennis te verwer-
ven. Hij of zij beschikt zo reeds over heel wat 'kapstok-
ken' om nieuwe kennis aan op te hangen. In zijn brein
wordt alles zo meer geordend en is er geen grote massa
nodig om iets als geheel nieuw te moeten opslaan. Moet
je iets leren over dieren dan kan je kennis over mensen
nu op dieren toepassen. Zoals geslacht, leeftijd, afkomst
en gedragseigenaardigheid maar nu op dieren toege-
past.
Onderzoekers van het Karolinska Institutet in Zweden
hebben ontdekt dat kinderen die visueel-ruimtelijk
werkgeheugen en redeneertaken oefenen, hun wiskun-
dige vaardigheden verbeteren. Vooral de non-verbale
redeneeroefeningen blijken de rekenvaardigheden van
kinderen het meest te stimuleren. Uit het onderzoek
blijkt zo dat ruimtelijke cognitieve training wordt overge-
dragen naar schoolse vaardigheden.
Onderzoek wijst aan dat de niet-droomslaap van wezen-
lijk belang is voor het in het brein vastleggen van infor-
matie opgedaan of geleerd tijdens de dag. Slapen is dus
essentieel om wat ervaren en geleerd werd overdag vast
te leggen in het langetermijngeheugen. Nog maar pas
opgeslagen geheugenrepresentaties blijken immers nog
heel gevoelig en onstabiel tijdens de niet-droomslaap.
Dit maakt dat in onderzoek het tijdens de slaap aanbie-
den van auditieve cues van wat overdag geleerd werd,
393
dezelfde geheugenrepresentaties opnieuw kan active-
ren. Dit wordt doelgerichte geheugen heractivatie ge-
noemd. Het heeft een gunstige invloed op het reprodu-
ceren van wat voorheen werd geleerd. Het zou de her-
sengolven tijdens de niet-droomslaap versnellen en hier-
mee de gevormde geheugenassociaties versterken, zo-
dat er een betere consolidatie in het brein optreedt voor
gebruik nadien. Samengevat, houdt het in dat je best
kan letten op voldoende slaap voor je kind, omdat al of
niet met stimulatie, tijdens de slaap synaptische verbin-
dingen in het brein worden getriggerd voor verdere ont-
wikkeling en consolidatie.
Neuronen in het brein communiceren elektrochemisch
met elkaar. Zo slagen we erin te denken, te voelen, te
interageren met de omwereld en te selecteren, of wat
staat voor respectievelijk het wat, hoe, wie, waar, wan-
neer, waarom of waartoe. Het zijn meer bepaald elek-
trische ladingen die instaan voor de hersenactiviteit. Dit
maakt dat door elektrische stimulatie van buiten het
brein, invloed kan uitgeoefend op het hersenfunctione-
ren. Hersenstimulatie wordt in onderzoek en therapie
gebruikt om onder meer stemmingsstoornissen en
stress te behandelen. Ook voor aandachtsconcentratie,
probleemoplossing en geheugenopslag zijn er gunstige
effecten. Deze laatste functies situeren zich in de buiten-
rand van het brein, zodat externe stimulatie mogelijk is.
Deze stimulatie kan gebeuren met behulp van transcra-
niale (in de schedel) gelijkstroomstimulatie (kortweg
394
tDCS). In het Engels transcranial (into the skull) Direct
Current Stimulation (tDCS afgekort). Concreet gebruikt
tDCS stimulatie een zwakke elektrische stroom om de
elektrochemische activiteit van een bepaald hersenge-
bied waarop gericht te veranderen. Hiertoe worden
elektroden op de hoofdhuid erboven geplaatst. Deze
verhoogt of verlaagt de lading van omringende neuro-
nen. Zo worden signalen naar naburige neuronen ge-
stuurd, die vervolgens signalen doorzenden naar andere
neuronen. Een positieve elektrode heeft een excite-
rende invloed op de onderliggende neuronen. Hierdoor
worden de hersencellen gevoeliger. Ze gaan dan sneller
en gemakkelijker vuren en gaan zo meer informatie
overbrengen. Een negatieve elektrode doet omgekeerd
de activiteit van de onderliggende hersencellen afne-
men. Ze gaan dan minder snel en minder gemakkelijk
vuren en gaan dan minder informatie overbrengen.
Elektrische hersenstimulatie blijkt veilig en effectief om
de aanwezige hersenactiviteit tijdelijk te veranderen. Dit
kan bij mensen met hersenschade of -aandoeningen
nuttig zijn om de problematische hersenpatronen tegen
te gaan. Dit kan ook bij mensen zonder hersendysfunc-
tioneren om hun emotieregulatie, aandacht, probleem-
oplossing en geheugenvaardigheden te optimaliseren.
Hoe we de werkelijkheid begrijpen en opvatten gebeurt
via kenprocessen. Dit begrijpen vereist een combinatie
van aandacht, probleemoplossing, leren en geheugen.
395
Kenprocessen die afhankelijk zijn van verschillende her-
sengebieden waarop voor optimalisatie stimulatie kan
worden toegepast. Het gebied van de hersenen dat
moet worden gestimuleerd om deze processen te verbe-
teren blijkt afhankelijk van wat en hoe iemand leert. Zo
werd in Duitsland aangetoond dat het toepassen van
tDCS op het slapende brein het declaratieve of expliciete
bewuste geheugen bij volwassenen kan optimaliseren.
Nieuw onderzoek van de Osaka Metropolitan University
laat zien dat informatie over nieuwe ervaringen snel
wordt verkregen door deze te koppelen aan patronen
die al aanwezig zijn in de amygdala en prefrontale cortex.
Dit terwijl het cross-regionaal netwerk dat deze infor-
matie integreert, langzamer gevormd wordt omdat het
eerst op de ervaring vertrouwt. Deze onderzoeks-
bevindingen suggereren dat informatie over nieuwe
ervaringen vastgehouden wordt door koppeling aan
reeds bestaande activiteitspatronen, en dat een geheu-
gen wordt gevormd wanneer deze patronen met elkaar
worden verbonden in hersengebieden via tijdelijke sterk
toegenomen activiteit.
Een neuraal ensemble als geheel dat overeenkomt met
een bepaald geheugen, is actief tijdens zowel het
verwerven als het oproepen van het geheugen. Er wordt
hierbij aangenomen dat informatie eerst wordt opgesla-
gen in de hippocampus, naast andere gebieden, als kor-
tetermijngeheugen. Deze informatie zou vervolgens
396
tijdens de slaap overgebracht worden naar onder meer
de hersenschors als langetermijngeheugen.
Amygdala-prefrontale synchronie was al snel aanwezig
en hippocampus-prefrontale synchronie was slechts
zwak aanwezig tijdens de geheugenverwerving. Dit
terwijl beide paren significante activiteit vertoonden
tijdens de slaap na geheugenverwerving. Deze resul-
taten suggereren dat het amygdala-prefrontale netwerk
zich snel vormt tijdens de ervaring, terwijl het hippocam-
pus-prefrontale netwerk zich relatief langzaam ontwik-
kelt na ervaring.
Om overbelasting te voorkomen kan je het kind leren
aandacht te besteden aan planning en organisatie van
zijn leeractiviteiten. Zo kunnen een tijdige start, een
goede verdeling en spreiding, de nodige rust- en verwer-
kingsmomenten en het voorzien van reservetijd maken
dat steeds voldoende ruimte en tijd beschikbaar zijn.
Bij het leren is het belangrijk er rekening mee te houden
wat onder leren wordt begrepen door de leeromgeving.
Is het leren als verwerkte informatie, of leren als contact
met informatie, of leren als hoe informatie te vinden. Dit
stemt respectievelijk overeen met verwerkte informatie
opslaan in het geheugen, of informatie waarnemen, of
weten waar informatie te vinden. Dit zijn drie heel ver-
schillende leerschema's die hierbij dienen geactiveerd
397
als leerpatroon en meer of minder bewust gebruikt wor-
den door leerkrachten en leerlingen. Belangrijk is aan-
dacht te geven aan het gebruikt leerschema en na te
gaan of dit overeenstemt met de verwachting van de
leeromgeving.
Om leerstof te verwerken kan je het kind leren zich vra-
gen te stellen, wat het graag wil weten, kijken wat nieuw
en wat reeds gekend is, welke ervaring reeds met onder-
werp, voorbeelden over onderwerp te zoeken, toepas-
singen na te gaan, samen te vatten, beelden voor te stel-
len, welk filmpje of presentatie te kunnen maken, hoe
schematisch weergeven, verbanden te leggen, volgorde
te bedenken, veranderingen te verwoorden, in andere
woorden zeggen, in eigen woorden zeggen, eens een-
voudiger formuleren, in één minuut voornaamste op-
schrijven, wat is nog niet helemaal duidelijk, formuleren
hoe onderwerp je aanspreekt, op welke manier interes-
sant, eigen toepassingen zoeken, uit te leggen aan
(denkbeeldig) iemand, met iemand over onderwerp pra-
ten, met jezelf over onderwerp praten, enkele
(toets)vragen bedenken over onderwerp, wat terug te
vinden op het internet, welke (betrouwbare) sites, wat
onjuist is over onderwerp, wat je nog wil weten, welke
vragen gebleven zijn, wat denk en voel je nu bij dit on-
derwerp, wat vond je tof of prettig, welke twijfels zijn ge-
bleven, welke bedenkingen, welke houding tegenover
onderwerp, is het iets voor je, wat en hoe reeds kunnen
gebruiken.
398
Als ouder kan je in het bijzonder je kind helpen bij hoe
nieuwe stukjes informatie kunnen gekoppeld worden
aan reeds bestaande opgeslagen kennis. Schema's kun-
nen hierbij een cruciale rol spelen bij het optimaliseren
van de leerervaring en de constructie van nieuwe vor-
men van kennis. Zo blijkt dat het categoriseren van ken-
nis beter niet kan gebeuren op basis van oppervlakkige
kenmerken maar wel op basis van onderliggende proces-
sen die helpen bij probleemoplossing als passende op-
lossingsstrategie en die leiden naar diepe conceptuele
kennis. Zo kan gekomen tot diepe conceptuele kennis
over regels en processen die van toepassing zijn, proce-
durele kennis over hoe een probleem aan te pakken en
contextuele kennis over welke de voorwaarden en con-
dities zijn voor gebruik.
Belangrijk is dat nieuwe kennis geïntegreerd wordt in
reeds aanwezige kennisschema’s. Hierbij kan inzicht krij-
gen in de schema’s van het kind, dus weten hoe het
denkt belangrijk zijn, zodat deze schema’s vervolgens
stap voor stap kunnen bijgesteld worden. Door het kind
hardop te laten denken kan nagegaan of de voorkennis
oké is en waar ze moet bijgesteld worden. Vooral voor
kennis over hoe iets uit te voeren kan aandacht voor ken-
nis van de opeenvolgende stappen belangrijk zijn. Ten-
slotte kan ook kennis over de passende condities, voor-
waarden, omstandigheden en situaties reeds aanwezige
kennis vervolledigen.
399
Uit een nieuw Oostenrijks-Duits onderzoek blijkt dat bij
een leerinspanning niet steeds gekozen wordt voor de
gemakkelijkste weg, maar dat wanneer er een beloning
wordt gegeven voor een inspanningsinvestering, er later
gekozen wordt voor uitdagende taken, ook als ze geen
beloning meer opleveren. Een cognitieve inspanning
wordt dus niet als onaangenaam ervaren en er wordt
niet getracht ze zomaar te vermijden. Uitdagende cog-
nitieve activiteiten kunnen onder bepaalde omstandig-
heden als lonend en waardevol worden ervaren. Deze
bereidheid tot inspanning neemt toe, zelfs na een korte
trainingsperiode. Een aanvankelijk inspanningsafhanke-
lijke en niet prestatieafhankelijke beloning leidt ertoe
dat er nadien de voorkeur wordt gegeven aan moeilij-
kere taken die meer cognitieve inspanning vereisen.
Met een aanvankelijke beloning om de drempel over te
helpen kan dus geleerd worden te genieten van een cog-
nitieve inspanning.
Onderzoek van Rutgers University-New Brunswick laat
zien dat jonge kinderen eerder geneigd zijn om meer in-
formatie over iets te verzamelen als ze er net genoeg
over weten om het interessant te vinden, maar niet te
veel zodat het niet saai wordt. De meest stimulerende
mate van kennis zou voor een gunstige mix zorgen van
onzekerheid en nieuwsgierigheid en motiveren tot meer
leren. De invloed van het kennisniveau van kinderen is
van invloed op de informatie die ze interessant vinden
en wordt niet enkel bepaald door haar nieuwheid. Ook
400
al zijn kinderen van nature nieuwsgierig, toch is het de
moeilijke vraag hoe deze natuurlijke nieuwsgierigheid te
benutten. Niet van iets weinig weten of veel, zet aan tot
kennisverwerving. Wel een zekere mate van reeds aan-
wezige kennis stimuleert tot verder over iets leren. Min-
stens een reeds aanwezige kennis motiveert jonge kin-
deren tot leren. Kennis verwerven is dus weten voort-
bouwen op wat reeds werd verworven en geleerd. Zo
blijkt uit recent onderzoek dat zelfontdekkend leren min-
der gunstig is bij het aanleren van basiskennis en basis-
vaardigheden waarbij voorkennis ontbreekt.
Onderzoek van de Universiteit van Arkansas laat zien dat
stress tijdens het coderen van informatie leidt tot meer
herinnering aan stresserende gebeurtenissen. Informa-
tie gerelateerd aan stressvolle gebeurtenissen of situa-
ties kan beter herinnerd worden. Stresserende gebeur-
tenissen en feiten worden als informatie beter ingeprent
en later beter herinnerd. Bijvoorbeeld, wanneer een
kind iets meemaakt, iets moet vertellen of moet doen
voor een groep zal dit beter worden onthouden en later
herinnerd omdat in een groep iets meemaken of moeten
doen best stresserend kan zijn.
Dit is iets anders dan wanneer informatie wordt opgeno-
men in rustige en relaxe omstandigheden en op een
stressvol moment of in een stressvolle situatie moet her-
innerd worden. Het geheugen kan het dan laten afwe-
ten. In het onderzoek gaat het om het vastleggen van
401
wat stresserend was en daarom beter wordt vastgelegd.
Zo zal informatie beter worden herinnerd wanneer ze
gerelateerd is aan een stressvolle gebeurtenis of situatie.
Bijvoorbeeld, zoals een nare ervaring, iets totaal nieuw
of vreemd, of een spanningsvolle uitdaging. Zo zal even
uit zijn comfortzone treden bij het leren, wat een zekere
stress met zich kan meebrengen, bijdragen aan het leer-
proces.
Tenslotte blijkt op basis van onderzoek dat ook op tijd
bewegen een effectieve strategie is om leren te verster-
ken, memoriseren en herinneren te optimaliseren en
motivatie en zelfvertrouwen te ondersteunen. Zo blijkt
het gunstig dat beweging en leren verbonden zijn. Dit
gaat terug op het geconnecteerd zijn van processen in
het cerebellum, een structuur aan de achterzijde van de
hersenen, belangrijk voor de controle van beweging en
de frontale cortex, verantwoordelijk voor cognitieve
functies zoals kortetermijngeheugen en besluitvorming.
Er is aanzienlijke onderzoeksovereenkomst over een
aantal factoren die verband houden met een optimale
hersenontwikkeling bij kinderen, vooral met betrekking
tot de basis die moet worden gelegd om die ontwikkeling
te ondersteunen. Het Aspen Institute somt vijf fysiolo-
gische 'voorwaarden' op voor optimale hersenontwikke-
ling en leren: goede slaap, adequate voeding (en lage
402
blootstelling aan toxines), fysieke activiteit en lichaams-
beweging, emotioneel en sociaal welzijn en veiligheid,
en cultureel welzijn en 'ergens bij horen'. Voor leertaken
is niets mis met brein games en 'hersentraining'-pro-
gramma's, maar neurowetenschappelijk onderzoek wijst
uit dat ze niet echt overgaan op andere vaardigheden.
Door, bijvoorbeeld, veel Sudoku te spelen, word je beter
in Sudoku, maar over het algemeen word je er niet slim-
mer van.
Een van de sterkste bewijzen voor brede functionele ver-
beteringen in cognitieve taken is te vinden in onderzoek
naar fysieke training. Van de onderzoeken die werden
gepresenteerd op recente educatieve neuroweten-
schappelijke conferenties, had aërobe oefening enkele
van de grootste effecten op het algemeen cognitief func-
tioneren bij zowel kinderen als volwassenen. Alles wat
de zuurstof verhoogt tot de hersenen lijkt te helpen,
maar de dosis is belangrijk: een rekpauze van twee mi-
nuten, bijvoorbeeld, is natuurlijk niet zo effectief als een
stevige wandeling van dertig minuten.
De meeste ouders maken zich zorgen of ze het juiste
doen bij het opvoeden van hun kinderen. Maar voor de
meeste gezinnen, om kinderen gelukkig en succesvol te
laten zijn (hoe men succes ook mag meten), hoeven ou-
ders alleen maar te zorgen voor de fysieke en emotio-
nele basis. Voor een gezonde hersenontwikkeling, omvat
403
dit een gezond dieet, lichaamsbeweging, veiligheid, on-
dersteunende aandacht en aanmoediging. Hoe dit eruit
ziet, verschilt van gezin tot gezin. Dit alles in combinatie
met de juiste uitdaging vanuit de schoolomgeving.
Bron : National Association for Gifted Children (2021)
404
Optimaliseren
leergedrag
Je kent het wel, nota's in het rapport van je kind, zoals er
ook eertijds nota's in je rapport stonden. De punten wa-
ren goed, eerder goed of konden beter. Maar de schrifte-
lijke toelichting was minder. En dan nog de opmerkingen
over hoe je kind of jijzelf was op school. Aan wat nog kon
gewerkt of wat nog kon verbeterd worden.
Iets was duidelijk, de leerkrachten wisten precies aan te
geven, wat ze bij voorkeur verwachtten of noodzakelijk
vonden om een maximaal leerresultaat te behalen. Wat
Vaak zijn de leerprestaties van een kind niet in over-
eenstemming met zijn kunnen. Dat vind je vaak als ou-
der en ook als jongere.
Welk leergedrag ligt aan de basis van deze mindere
prestatie ? Wat kan je aan dit leergedrag doen ?
405
aan het leergedrag hiertoe kon of diende veranderd om
beter te scoren. En wat in de rand aan jezelf als kind.
Meestal hoort een kind dit niet graag. Het deed toch zijn
best en was blij met zijn manier van omgaan met de leer-
stof. Dit voelde comfortabel aan. En dan waren er de op-
merkingen en vaststellingen van de leerkracht om je uit
je comfortzone te halen.
Leren en leergedrag
Leergedrag kan gunstig of ongunstig zijn bij het leren.
Vandaar dat er vandaag steeds meer aandacht voor is.
Dit gebeurt in de vorm van tijd besteed aan leren leren.
Dit leren leren houdt dan een tweezijdig bijleren in : hoe
om te gaan met leerstof en hoe om te gaan met jezelf en
je leerwijze. Ze worden wel cognitieve en niet-cognitieve
vaardigheden genoemd.
Leren en leergedrag zijn beide essentieel voor een gun-
stige leerprestatie. Leergedrag maakt vaak het verschil
bij het leren. Zo kan de leerprestatie beneden de leerpo-
tentie zijn als gevolg van dit leergedrag.
Leren kan je opvatten als informatie verwerven, verwer-
ken en toepassen. Hierbij kan een onderscheid gemaakt
worden tussen inputleren en outputleren. Hoe neem je
iets op en hoe geef je iets weer. Wil je vaardiger worden
in beiden, dan kan je enerzijds aandacht besteden aan
406
leren inputleren. Dit gaat over het verwerven en verwer-
ken van informatie bij opname. Dit is van de realiteit naar
je beeld ervan, dus van buiten naar binnen. Anderzijds,
kan je ook aandacht besteden aan leren outputleren. Dit
gaat over het verwerken en toepassen van informatie bij
weergave. Dit is van het opgeslagen beeld naar de pre-
sentatie, gebruik en toepassing ervan, dus van binnen
naar buiten.
Met de aanwezige leerprocessen gaan een aantal andere
processen samen. Deze spelen zich af in de rand van
leerprocessen. Je zou ze omringende of metaprocessen
kunnen noemen. Ze kunnen gunstig of ongunstig uitwer-
ken op het leergebeuren. Deze processen worden zicht-
baar in het leergedrag.
Wat het leergedrag voor je is, hoe je het aanpakt,
waarom of waartoe, waar en wanneer is van tel. Wat dit
leergedrag is, hoe het is en in welke context, is boven-
dien persoonlijk en individueel en dus voor iedereen an-
ders. Het kan meer of minder gunstig zijn. Aan de hand
van onderstaande lijst kan je het op zijn efficiëntie af-
toetsen.
Het gunstige en minder gunstige leergedrag wordt hier
chronologisch beschreven. Eerst wordt het inputleer-ge-
drag beschreven en vervolgens het outputleergedrag.
Een aantal leergedragingen zijn zowel actief of van bete-
kenis voor input als voor output. Zoals reeds aangegeven
407
kan het leergedrag meer draaien om de leerstof of meer
draaien om jezelf.
Inputleergedrag :
Mate van nieuwsgierigheid en interesse
Mate van aanspreekbaarheid
(Leer)motivatie en -doelstelling
Aspiratie en ambitie of niet
Zich willen onderscheiden of niet
Lat voldoende hoog leggen en zo het kan verleg-
gen of niet
Zich uitdagen of routine
Concentratie versus afleiding
In de flow raken of wegdromen
Opmerkzaam of niet
Stilzitten of beweeglijk
Mate van inzet
Mate van inspanning
Mate van actief zijn (vragen stellen, antwoorden
geven, …)
Aanvangen of vermijden
Doorgaan of ontvluchten
Aanpakgedrag of uitstelgedrag
Zelfregulering (regelmaat, vaste leertijd, vaste
leerplaats of -ruimte, …)
Initiatiefname of afwachtend
Open versus gesloten
Ernstig of speels
408
Rijp, matuur of kinderlijk, immatuur
Verhelderingsgericht
Soepel of star
Hoopvol, onbezorgd denken of piekerend, zorge-
lijk denken
Ontspanning, stressontlading of spanning, stress-
toename
Gevoelens of emoties
Vertrouwen of angst, faalangst
Zelfzeker of onzeker
Sporen of storen
Snelheid of traagheid
In kring draaien of niet
Met verwachte bezig of met iets anders
Mate van inzetbaarheid executieve functies :
doelbewustheid (plan), doelgerichtheid (sturing)
en doelmatigheid (efficiëntie) of niet
Verwachte geactiveerd of iets anders
Gericht door zelf geactiveerde kenschema's of
afgeleid door zelf geactiveerde kenschema's
Mate van efficiëntie
Planmatig of improvisatie
Opdeling of niet
Fasering of niet
Mate van cognitieve belasting : dosering infor-
matie, rust- en verwerkingsmomenten
Zelfsturing of niet
High of low effect thinking
409
Relaterend of onderscheidend
Zelftoevoeging of niet
Volledig, helemaal, alle onderdelen of onvolledig
Helemaal als goed (helemaal luisteren, helemaal
lezen, helemaal onthouden, helemaal antwoor-
den, helemaal schrijven, helemaal zeggen, hele-
maal communiceren, ...) of half als goed (half
luisteren, half lezen, half onthouden, half ant-
woorden, half schrijven, half zeggen, half com-
municeren, ...)
Aanwezigheid voorkennis of niet
Activeren aanwezige kennis of niet
Ordelijk of wanordelijk
Structureren en ordenen of niet
Herkennen en herleiden of niet
Kapstokken gebruiken of niet
Linking, zoals gelijk, verband, verhouding of niet
Samenvoegen en differentiëren of afzonderlijk
en gelijk
Timing, planning of niet
Vraaggericht leren of niet
Verklaren en toeschrijven of niet
Te veel in vraag stellen of passend zich afvragen
Uitwerking of niet
Grondigheid of oppervlakkigheid
Mondje open of mondje toe
Luisteren naar elkaar of enkel naar zichzelf
410
Welk gewenst leergedrag naargelang situatie en
leerkracht of niet situationeel leergedrag
Leren na fouten, eerst proberen of ervaren dan
afleiden of niet
Foutbewust leren (een nieuwe kans hebben om
te leren zo meer zelfbewust wanneer iets fout is)
Groeimindset versus fixed of vaste mindset
Grensverleggend of behoudsgezind
Competitie of niet
Uitdaging (individueel, groep, …) of geen uitda-
ging
Verwachten of niet
Passende voorstellingen of niet
Competentie of niet
Veel fantasie of niet
Situering schools versus realiteit
Zelfmonitoring of stuurloos
Zich eigen maken of niet
Outputleergedrag
Opgave volledig en nauwkeurig lezen of niet
Alle onderdelen bekijken en beantwoorden
Eerst nadenken of impulsief reageren en ant-
woorden
Communicatie of niet (uitleg vragen, moeilijkheid
melden, …)
Expressie en weergave of niet
Taalgebruik passend of zwak
411
Schrift duidelijk of onduidelijk
Verzorgd of slordig
Zorgzaam of nonchalant
Raden of zoeken
Diepgang of basis
Volledig of niet
Rekening houden met meerdere mogelijkheden
of niet
Nauwkeurigheid of onnauwkeurigheid
Fragmentatie (deel, bijzaak, ...)
Detaillistisch (te veel, te weinig, ...)
Nazien of niet
Oordelen over leerstof en leerwijze of niet
Leren uit fouten of niet
Leren hoe wel bij fout of niet
Falen wel of niet onder ogen willen zien en bijge-
volg niet of wel voortijdig afhaken
Fouten voorkomen of niet
Niet snel tevreden of snel tevreden (voldoende,
door, zoals, …)
Doorzetten of snel opgeven
Afwerking of niet
Nakijken of niet
Appreciatie en zelfbeoordeling of niet
Zich vergelijken of niet (met norm, met anderen,
met voorheen, ...)
412
In- en Outputleergedrag
Mate van begripsleren (betekenisgericht, begrij-
pend gericht, doelbewust, ...)
Mate van operationeel leren (uitvoeringsgericht,
doelgericht, ...)
Mate van situationeel leren (oplossingsgericht,
toepassingsgericht, doelmatig, …)
Bepaalde kenmerken kunnen hierbij voor specifieke
leervakken een voordeel opleveren. Zo ontdekten on-
derzoekers van de Universiteit van Texas in Austin dat
kenmerken die verband houden met openheid, zoals in-
tellectuele nieuwsgierigheid en zelfvertrouwen, kin-
deren vaardiger maakten in rekenen en lezen, eerder
dan kenmerken die gewetensvolheid beschrijven, zoals
ijver en doorzettingsvermogen.
Het moet vooruit gaan voor Victor. De algemene instruc-
ties lezen hoort er niet bij. Ook de mondelinge toelichting
is half aan hem ontsnapt. Van zodra hij de opgave be-
kijkt, meent hij te weten wat het antwoord is. Hij heeft
weinig oog voor de verschillende onderdelen van de op-
gave. Hij schrijft alles zo snel mogelijk op voor het hem
ontsnapt. Hij heeft weinig oog voor zijn onduidelijk
schrift en voor taalfouten. Ook het noteren van de ge-
bruikte werkwijze mocht de uitkomst fout zijn veronacht-
zaamt hij. Zodra klaar met antwoorden, kijkt hij liever
niet na, dan gaat hij maar schrappen en slaat de twijfel
413
toe. Hij zit voortdurend te rekenen of hij voldoende heeft
geantwoord om de helft te halen. Spijtig dat juist ge-
vraagd werd wat hij pas gisteravond ontdekte als ook te
moeten leren. Hij had zichzelf wijsgemaakt dat het maar
bijkomstig was.
Louise kan maar niet beginnen met leren. Ze denkt voort-
durend nog veel tijd te hebben. Liefst maakt ze de oefe-
ningen in haar werkboek. Het is dat wat toch bij toetsen
zal gevraagd worden. Wat in de kaders als algemeenhe-
den staat, slaat ze liever over. Dit doet zij later wel. Zo-
dra ze de opgaven van de toets krijgt begint ze te lezen
en herlezen. Ze twijfelt lang hoe te antwoorden. Ze houdt
eraan eerst haar gedachten te ordenen vooraleer te ant-
woorden. Ze was begonnen met de moeilijkste onderde-
len en merkt te laat in tijdnood te raken. Hierdoor komt
ze erg onder druk te staan en blokkeert ze helemaal. In
haar haast vergeet ze haar naam op de toets te schrijven.
Ze blijft maar piekeren over haar mogelijk resultaat.
Optimalisering leergedrag
Effectief leergedrag is geen vanzelfsprekendheid. Het
dient geleerd te worden. Maar bovendien moet het ook
nog ingezet worden bij het leren.
Leergedrag is iets wat kan evolueren in gunstige richting
mits ondersteuning. Het kan ook ongunstig evolueren bij
414
een beoordelende benadering : beter, fout, gemis. Zulke
beoordeling wekt gemakkelijk weerstand op.
Het werken aan leergedrag vraagt een groeimindset. Dit
is een open staan voor verandering en een niet vastzit-
ten aan een fixed of vaste mindset waarin getracht wordt
binnen de eigen comfortzone te blijven uit angst voor de
realiteit en verandering. Meer hierover lezen kan in het
thema-onderdeel Omgaan met je schema’s van deze
encyclopedie.
Leergedrag wordt vaak als iets persoonlijk en privé be-
schouwd. Om eraan te kunnen werken is evenwel een
noodzakelijke openheid nodig. Openheid die vaak afwe-
zig, beperkt of aan voorwaarden verbonden is. Hierdoor
is er veelal slechts een beperkte toegang en bereidheid
om iets te veranderen.
Om het veranderingsproces gunstig te laten verlopen,
moeten een aantal stappen gezet of fasen doorlopen
worden. Dit begint bij het bewust worden van de nood-
zaak tot verandering van het leergedrag. Vervolgens hoe
dit best kan verlopen. Hierna kan dit nieuwe leergedrag
best worden ingeoefend. Waarna, mits succes, het kan
worden bevestigd, en blijvend en systematisch toege-
past. Hierbij kan best rekening gehouden met een nu en
dan terugvallen in het oude leerpatroon en de nodige
alertheid om dit te voorkomen.
415
Als volwassene kan je het kind of de jongere helpen en
ondersteunen bij het optimaliseren van zijn leergedrag.
Zo kan je het aanspreken op zijn leergedrag. Zo kan je
ook informatie zo aanbieden dan zijn leergedrag gemak-
kelijk actief kan worden. Meer hierover lezen kan in de
thema-onderdelen Leerbegeleiding' en Aanleertips' van
deze encyclopedie.
Om bewust te worden van hoe je als kind of jongere nu
een leertaak aanpakt, kan je dit verkennen in het thema-
onderdeel 'Hoe pak ik iets aan?' van deze encyclopedie.
Het kan je ook helpen inspiratie op te doen voor hoe het
anders aan te pakken. Inspiratie kan je ook vinden in het
thema-onderdeel ‘Schema’s en leren’ van deze encyclo-
pedie. Hierin kan je zelf ervaren hoe meer optimaal te
leren door in te spelen op hoe het geheugen werkt.
Ook vanuit de hoek van de leerbegeleiders kan hulp en
inbreng helpen. Zo blijkt, bijvoorbeeld, in Finland de fo-
cus van schoolse beoordeling niet te liggen op testen en
controle, maar eerder op persoonlijke groei, leren op
zich en positieve feedback. Zo wil voorkomen worden
dat kinderen zich op een bepaalde, door volwassenen
voorgeschreven manier dienen te gedragen, dit ter wille
van de beoordeling.
416
Connecties hersennetwerken en leergedrag
Hersenen hebben wellicht flexibele netwerken nodig om
goed te leren. Het vermogen van de hersenen om te
schakelen tussen connecties en ze te wijzigen kan het le-
ren stimuleren. Onderzoek gaat thans na hoe dit scha-
kelen en wijzigen van connecties in de hersenen te kun-
nen stimuleren om zo het leergedrag te optimaliseren.
Bij het vorderen van het leren kunnen verbindingen tus-
sen regio's in de hersenen veranderen. Sommige neurale
regio's maken verbinding en splitsen zich vervolgens (zie
blauw en geel netwerk) Anderen vormen nieuwe samen-
werkingsverbanden (zie rood en geel netwerk). Dit swap-
pen wordt flexibiliteit genoemd. Onderzoek van Bassett
en anderen wijst in de richting dat hersenen die het
beste leren flexibele netwerken hebben. Dit houdt in dat
ze in staat zijn om verbindingen opnieuw te bedraden
wanneer nieuwe kennis wordt aangemaakt. Sommige
hersengebieden communiceren bijna altijd met dezelfde
andere hersengebieden, andere laten grotere flexibiliteit
zien. Ze kunnen snel wisselen met welke hersenregio's
ze communiceren en netwerken opnieuw bedraden. Een
417
dergelijke netwerkflexibiliteit kan helpen bij verschil-
lende soorten leren. Netwerken zijn dus veranderlijk tij-
dens het leren. Bepaalde onderdelen worden losgekop-
peld van elkaar en sluiten zich snel aan bij nieuwe.
Zo blijkt dat sommige hersengebieden die instaan voor
taalbegrip ook het vermogen hebben om snel verbindin-
gen te vormen of te verbreken. Ook bij het leren van een
eenvoudige reeks bewegingen is er activiteit in een deel
van de hersenen dat bewegingen aanstuurt. Tegelijk is er
ook actie in hersengebieden die instaan voor visie, be-
sluitvorming, geheugen en planning. In veel situaties
houdt leren nog meer hersengebieden in. Het haalt in-
formatie uit meerdere bronnen om samen te weven.
Zelfs wanneer iemand iets heel eenvoudigs leert, sprin-
gen grote delen van de hersenen in om te helpen.
Bij het leren blijkt dat neurale paden die te zwak zijn, de
benodigde informatie niet dragen. Paden die dan weer
te veel met elkaar verbonden zijn, laten geen nieuwe in-
formatie toe of slechts in geringe mate. Het lijkt er bo-
vendien op dat verbindingen in sommige gebieden be-
langrijker zijn dan in andere. Welke ertoe doen, hangt af
van de aard van de taak. Zo blijken er verschillen in de
neurale netwerken tussen deze regio's en in grotere net-
werken die de hele hersenen omspannen.
Het leren lijkt veranderingen in netwerken en verschui-
vingen rond neurale netwerken in de hersenen te laten
418
zien. Neurale netwerken moeten informatie snel en soe-
pel kunnen verplaatsen en sommige verbindingen zijn
versterkt en andere verzwakt. Naarmate het leren vor-
dert gaan bepaalde verbindingen tussen twee delen van
de hersenen verloren. Vooreerst bleek hierbij de fron-
tale cortex van belang. Dit is de buitenste laag van de
hersenen naar de voorkant van het hoofd. Het andere
gebied was het cingulaat. Dit situeert zich in de richting
van het midden van de hersenen. Een verbinding tussen
deze hersengebieden is in verband gebracht met het
vermogen om de aandacht te richten, doelen te stellen
en plannen te maken. Dit zijn vaardigheden die belang-
rijk kunnen zijn voor de vroege stadia van leren, maar
minder of niet voor latere. Vergeleken met langzaam le-
renden, hadden snelle lerenden meer kans om deze ver-
bindingen te verliezen. En dit heeft hun hersenen mis-
schien efficiënter gemaakt.
Als je aan het leren bent, vereist het dus niet alleen een
verandering in activiteit in een enkele regio, er zijn echt
veel verschillende regio's voor nodig waarin verschuivin-
gen zich kunnen voordoen. Vandaar het nieuwe veld van
netwerkneurowetenschap om dit te onderzoeken.
Hierin worden manieren onderzocht om de flexibiliteit
van de hersenen te vergroten, vooral voor wie mogelijk
te rigide is in zijn neurale verbindingen.
419
Leer- en
informatie-
verwerkingsstijlen
GROTE VERSCHILLEN
Onderzoek wijst uit dat niet iedereen op dezelfde wijze
informatie verwerkt. Meer nog dat er grote verschillen
bestaan tussen mensen in de wijze waarop ze ontmoete
informatie verwerken. Deze verschillen komen nog het
sterkst tot uiting in de wijze waarop bewust iets wordt
geleerd, zoals in schoolverband. Hier wordt dan gespro-
ken over verschillen in leerstijl. Een aantal onderzoekers
als Pask, Kolb en Vermunt hebben zich intensief toege-
legd op het aflijnen en omschrijven van leerstijlen. Dit
Er zijn grote verschillen in de manier van informa-
tieverwerking en leren en bijgevolg in opgeslagen
informatie.
Een realiteitsgerichte, een toepassingsgerichte en
een voorstellingsgerichte stijl kunnen worden on-
derscheiden.
420
onder meer om afleidingen te maken voor het aanbod
van onderwijs in de vorm van didactische werkvormen
die beter zouden aansluiten op de vastgestelde leerstij-
len bij leerlingen in lager- en middelbaar onderwijs als
ook bij studenten op hoger onderwijsniveau.
Zowel bij de verwerking van informatie als bij de opslag
van informatie maken we gebruik van schema's als cog-
nitieve structuren. De functionele schema's en de op-
slagschema's kennen een zekere diversiteit onder men-
sen. Dit maakt dat zowel de vorm als de inhoud ietwat
verschillend kunnen zijn. De informatieverwerking en
het leren komen er zo anders uit te zien en wat opge-
leerd werd en opgeslagen werd kennen een andere in-
houd. Aan de oppervlakte kan dat bij ouder en kind of bij
leerkracht en leerling zich uiten in een minder goed af-
gesteld zijn op elkaar, een minder op dezelfde golflengte
zitten en een minder iets assimileren van elkaar. Het is
alsof andere accenten worden gelegd, alsof het voor elk
rond iets anders komt te draaien. Soms betekent dit een
moeilijk begrijpen van elkaar omdat de weg die wordt
gebruikt om dingen over te brengen niet aansluit bij de
eigen wijze om dingen te verwerken en op te slaan.
421
STIJLEN IN EEN KADER
Om de veelheid aan onderzoeksresultaten op een geor-
dende wijze weer te geven zouden we een onderscheid
willen maken tussen drie informatieverwerkings- of leer-
stijlen. Dit als kader waarin we de meeste van deze on-
derzoeksresultaten kunnen situeren. Het gaat om een
realiteitsgerichte, een gedragsgerichte en een voorstel-
lingsgerichte informatieverwerkings- of leerstijl. Deze
stijlen kunnen we zowel naar functionele vorm als naar
opgeslagen inhoud plaatsen in een gedrags- en schema-
model als omvattend kader. Op deze manier kunnen we
lokaliseren waar het voor elk van deze stijlen vooral op
aan komt wat betreft informatieverwerking en waar het
voor elk van deze stijlen vooral op aankomt wat betreft
informatieopslag.
422
In een realiteitsgerichte informatieverwerkingsstijl
wordt getracht zo dicht mogelijk bij de realiteit te blijven
en is er vooral interesse naar waar, wanneer, tegenover
wie en waarom als vorm. Er is een analytische ingesteld-
heid met veel oog voor detail en differentie. Vooral wat
iets onderscheidt en wat verandering inhoudt krijgt aan-
dacht. Kennis is gebaseerd op wat het onderscheidt en
specifiek is als uitsplitsing in zijn oneindige verscheiden-
heid. Informatieverwerking staat in het teken van op-
merken en opname en opgeslagen ervaringen en con-
cretisatie zijn aan de orde. Kennis kent een onderbouw
en gaat terug op details die het funderen (bottom-up).
Wat verworven wordt gaat vooral over de realiteit en
wordt opgeslagen op contextniveau. Er is voortdurend
sprake van serialisme bij de verwerking (Pask), accom-
modatie bij het opslaan (Kolb) en reproductiegerichtheid
bij het leren waarvoor een stapsgewijze verwerkingsstra-
tegie wordt gebruikt (Vermunt). Is er een doorschieten
van deze stijl dan kunnen mogelijk tekenen opgemerkt
worden van een autismespectrumstoornis: er is dan een
extreem uiteenrafelen zonder enige fantasie.
In een gedragsgerichte informatieverwerkingsstijl wordt
getracht tot een omzetting of toepassing te komen en is
er vooral interesse voor het hoe als procedure of ver-
loop. Er is een gebruiksgerichte ingesteldheid met veel
oog voor regels en criteria. Vooral wat iets omzet en ver-
taalt krijgt aandacht. Kennis is gebaseerd op wat iets om-
vormt en groepeert in zijn veelheid. Deze omvorming
423
kan gaan van meer concreet naar meer algemeen of net
andersom van meer algemeen naar meer concreet. In-
formatieverwerking staat in het teken van toepassen en
gebruik en opgeslagen categorieën en omzetting zijn aan
de orde. Kennis kent een onder- en bovenbouw en gaat
terug op details en gehelen die met elkaar worden ver-
bonden. Wat verworven wordt gaat vooral over gedrag
en wordt opgeslagen op toepassings- of gedragsniveau.
Er is voortdurend sprake van versatilisme bij verwerking
(Pask), convergentie en divergentie bij het opslaan (Kolb)
en toepassingsgerichtheid bij het leren waarvoor een
concrete verwerkingsstrategie wordt gebruikt (Ver-
munt). Is er een doorschieten van deze stijl dan kunnen
mogelijk tekenen opgemerkt worden van een hoge mate
van creativiteit : er is dan een grote vertaalkracht en veel
fantasie.
In een voorstellingsgerichte informatieverwerkingsstijl
wordt getracht zo dicht mogelijk tot een abstractie en
synthese te komen en is er vooral interesse naar het wat
als inhoud. Er is een synthesegerichte ingesteldheid met
veel oog voor gehelen en het gemeenschappelijke.
Vooral wat iets verbindt en wat verhouding inhoudt krij-
gen aandacht. Kennis is gebaseerd op wat het verbindt
en algemeen is als prototype in zijn eenheid. Informatie-
verwerking staat in het teken van verwerken en opbouw
en opgeslagen inzichten en abstractie zijn aan de orde.
Kennis kent een bovenbouw en gaat terug op gehelen
waartoe iets behoort (top-down). Wat verworven wordt
424
gaat vooral over voorstelling en wordt opgeslagen op be-
gripsniveau. Er is voortdurend sprake van holisme bij de
verwerking (Pask), assimilatie bij het opslaan (Kolb) en
betekenisgerichtheid bij het leren waarvoor een diepte-
verwerkingsstrategie wordt gebruikt (Vermunt). Is er
een doorschieten van deze stijl dan kunnen mogelijk te-
kenen opgemerkt worden van een hoge mate van be-
gaafdheid : er is dan een extreem construeren met veel
voorstelling.
IMPLICATIES ONDERSCHEIDEN STIJLEN
In het verleden werd vaak een voorkeursordening ver-
bonden aan deze stijlen, vooral bij het leren. Hierbij
kwam de voorstellingsstijl sterker naar voor dan de toe-
passingsstijl en deze kwam op haar beurt sterker naar
voor dan de realiteitsstijl. De reden hiervoor lag aan de
betere leerprestaties. Hierbij werd geen rekening gehou-
den met het feit dat in het verleden onderwijs meer en
beter was afgestemd op de voorstellingsstijl. Door het
onderkennen van deze verschillen in leerstijl en door het
onderwijs op basis hiervan te differentiëren liggen de
kansen thans heel wat gunstiger voor elk van de leerstij-
len. Zo wordt onderwijs thans meer parallel aangeboden
in les-, werk-, oefen- en leergroepen waarbij telkens ge-
tracht wordt meer in te spelen op specifieke leerstijlen.
Eenzelfde materie wordt dan parallel nu eens meer the-
425
oretisch (begripsniveau), meer toepassingsgericht (ge-
dragsniveau) en meer praktijkgericht (contextniveau)
aangeboden.
Het gebruik van andere functionele schema's bij infor-
matieverwerking en leren en de andere inhoud van de
opslagschema's worden steeds meer opgevat als com-
plementair aan elkaar. Ze kunnen een merkelijke verrij-
king en meerwaarde bieden omdat telkens op drie on-
derscheiden wijzen iets wordt benaderd, telkens iets an-
ders in de aandacht en in beeld komt, en er telkens op
drie verschillende vlakken en niveaus voorstellingen van
gemaakt worden. In de praktijk moet dit betekenen dat
er meer wordt rekening gehouden met de realiteit van
iets, de uitvoering van iets en de (gewenste) voorstelling
van iets. Vandaag wordt stilaan het stadium verlaten van
onbegrip, afstand, discussie en conflict om reden van
deze veelal onbewust aangevoelde verschillen. Stilaan
wordt het stadium betreden van begrip, nabijheid, dia-
loog en overeenstemming om reden van steeds meer
bewust aangevoelde aanvullingen van elkaar. Wie ont-
werpt, wie uitvoert en wie toezicht houdt, elk heeft zijn
aandeel en zijn nut, geen van hen is misbaar.
426
ONDERKENNEN EIGEN STIJL
Ga na bij welke voorstelling je jezelf kan terugvinden bij
informatieverwerking en leren :
Realiteitsgerichte informatieverwerkings- en leerstijl :
onderbouw
427
Toepassingsgerichte informatieverwerkings- en leerstijl :
onder- en bovenbouw
428
Voorstellingsgerichte informatieverwerkings- en leer-
stijl : bovenbouw
Meer lezen :
Pask, G. (1976). Styles and Strategies of Learning, British
Journal of Educational Psychology, Vol 46, 128-148.
Peterson, K., & Kolb, D. A. (2017). How you learn is how
you live: Using nine ways of learning to transform your
life. Oakland, CA : Berrett-Koehler Publishers.
Vermunt, J. D. H. M. (1997). Leerstijlen en sturen van
leerprocessen in het hoger onderwijs: Naar procesge-
richte instructie in zelfstandig denken. Lisse: Swets &
Zeitlinger.
429
Stress en
(faal)angst bij
kinderen met
leerproblemen
1. Leermoeilijkheden, leerproblemen en leerstoor-
nissen
Kinderen die leermoeilijkheden ervaren krijgen op
school en thuis vaak te maken met leerproblemen. Leer-
problemen die hun oorsprong vinden in leerstoornissen.
De moeilijkheden met leren is wat het kind persoonlijk
ervaart. De problemen met leren is waar de omgeving
het kind attent op maakt. Het is zwak in lezen, rekenen,
in ruimtelijke voorstelling, in zich concentreren. De leer-
Kinderen met leerproblemen zijn gevoelig(er) voor
stress en (faal)angst.
Hoe vermijden dat dit het probleem wordt ?
430
stoornissen zijn mogelijk verbaal, zoals bij een leesstoor-
nis (dyslexie), een spellingstoornis (dysorthografie), een
rekenstoornis (dyscalculie) of niet-verbaal, zoals bij een
niet verbale leerstoornis (NLD), of nog gaat het om een
aandachtstekortstoornis, zoals bij ADHD en ADD (respec-
tievelijk met en zonder hyperactiviteit).
Niet alle leermoeilijkheden en -problemen gaan terug op
leerstoornissen. Ze zijn dan tijdelijk van aard en hebben
dan te maken met de ongunstige omstandigheden of de
tijdelijke fysieke, mentale of sociale toestand waarin het
kind zich bevindt. Veelal evenwel zijn de ervaren moei-
lijkheden en opgemerkte leerproblemen blijvend van
aard. Ze doen zich telkens opnieuw voor, ook al doet het
kind en zijn omgeving pogingen ze te overwinnen. Ze
hebben mogelijk een neurologische basis en gaan dan
terug op een stoornis in de hersenfuncties.
Zo wijst recent onderzoek aan de universiteit van Cam-
bridge uit dat leermoeilijkheden samengaan met slechte
connectiviteit in de hersenen en niet zozeer gelinkt zijn
aan specifieke hersengebieden. Verschillende leerpro-
blemen komen niet overeen met specifieke hersenge-
bieden, zoals voorheen vaak gedacht. In plaats daarvan
is een slechte connectiviteit tussen 'hubs' of knooppun-
ten van netwerken in de hersenen veel sterker gerela-
teerd aan de problemen van kinderen. Dit blijkt zo voor
een specifieke leermoeilijkheid of stoornis, zoals dys-
lexie, dyscalculie of taalontwikkelingstoornis, of voor een
431
ontwikkelingsstoornis zoals aandachtstekort- en hyper-
activiteitsstoornis, dyspraxie, of autismespectrumstoor-
nis.
Kinderen met slecht verbonden hersenknooppunten
hadden wijdverbreide en ernstige cognitieve proble-
men. Kinderen met goed verbonden hersenknooppun-
ten hadden helemaal geen cognitieve problemen, ofwel
enkel zeer specifieke cognitieve problemen, zoals slech-
te luistervaardigheden. Vooral belangrijk is dus hoe her-
sengebieden met elkaar zijn verbonden via hubs of
knooppunten. De ernst van leerproblemen was sterk ge-
associeerd met de verbondenheid van deze knooppun-
ten tussen hersennetwerken. Ze spelen een sleutel-
rol bij het delen van informatie tussen hersengebieden.
Hersenkaart met voorbeelden van netwerken en knoop-
punten (bron : Roma Siugzdaite)
432
Deze bevindingen kunnen helpen verklaren waarom me-
dicamenteuze behandelingen, zoals gebruik van rilatine,
niet effectief zijn gebleken voor ontwikkelingsstoornis-
sen, zoals ADHD. Geneesmiddelen zijn meestal gericht
op specifieke typen zenuwcellen, zonder veel invloed te
hebben op de knooppunt organisatie van de herse-
nen. Bij ADHD vermindert het de hyperactiviteit, zonder
dat het evenwel de cognitieve problemen wegneemt.
De Universiteit van Cambridge ontwikkelde daarom het
Brain Balance-programma als niet-medisch programma
om de verbindingen in de hersenen te helpen verbete-
ren en de symptomen van leer- of ontwikkelingsstoor-
nissen te helpen verlichten. Het pakt het probleem van
verschil in connectiviteit rechtstreeks aan, eerder dan
opgemerkte symptomen te maskeren of er mee om te
leren gaan. Dit kan blijvend uitwerken op de aanwezige
leerproblemen en op het zelfvertrouwen van het kind.
Uit wetenschappelijk onderzoek bleek reeds overvloedig
dat de hersenen kneedbaar zijn. Hierdoor is verandering
en ontwikkeling van de hersenconnectiviteit mogelijk,
met gunstige invloed op opgemerkte leer- en ontwikke-
lingsproblemen.
Er zijn grote verschillen in leerstoornissen, zodat de op-
gemerkte leerproblemen en ervaren leermoeilijkheden
in meerdere of minder mate kunnen voorkomen.
433
2. Risico op stress en haar gevolgen welke signalen
inhouden en circulair de stress nog doen toene-
men
Kinderen met leerstoornissen beschikken over minder
instrumentele vaardigheden, zoals aandachtig zijn, min-
der verworven vaardigheden, zoals lezen en rekenen,
minder leervaardigheden, zoals informatie verwerken,
minder leermotivatievaardigheden, zoals vertrouwen in
zichzelf. Kinderen met leerproblemen kunnen minder
gemakkelijk beantwoorden aan verwachtingen en op-
drachten van de omgeving. Kinderen met leermoeilijk-
heden ervaren meer tekort te schieten om te beant-
woorden aan hun omgeving : luisteren niet voldoende,
wekken gemakkelijk ongeduld van omgeving, maken niet
gemakkelijk vriendjes, worden uitgelachen.
Ervaren dat je draagkracht (wat je kan) niet in verhou-
ding is met de draaglast (wat je moet) wekt per definitie
spanning. Spanning die erg kan oplopen en soms pieken
bereikt op momenten waarop het kind overvraagd
wordt. Spanning die ook niet steeds helemaal verdwijnt,
zodat een spanningstoestand ontstaat en overgevoelig-
heid voor nieuwe spanning kan teweegbrengen.
Deze stress heeft cognitieve gevolgen : de denk- en leer-
prestaties verminderen bij oplopende spanning :
434
Eens de stress te groot wordt, neemt de onrust toe, wil
het kind mogelijk op een verkrampte wijze toch nog luk-
ken en neemt de druk te grote proporties aan. Er ont-
staat remmende of zelfs blokkerende faalangst. Hier-
door verminderen snel de denk- en leerprestaties tot op
het einde van de neerwaartse spiraal een absoluut diep-
tepunt wordt bereikt. De beschikbare denk- en leerpres-
taties vallen zo goed als helemaal weg. Stress die aan-
vankelijk nog zorgde voor een positieve taakspanning
krijgt een erg negatieve uitwerking.
Aanwezige stress manifesteert zich op emotionele wijze.
Vier emotionele uitingen zijn mogelijk : bij de ervaren on-
macht kan het kind zijn boosheid uiten, zijn opwinding
435
uiten, zijn angst uiten of zijn teneergeslagen-zijn uiten.
Deze emoties kunnen zich meer direct uiten of meer in-
direct. Ze vormen signalen voor aanwezige spanningen
bij het kind.
Deze emoties zetten het kind in beweging en doen het
reageren op een eigen wijze om de ervaren leer- en
emotionele moeilijkheden te boven te komen. Vier
veelal emotioneel gekleurde reacties zijn mogelijk : extra
ertegenaan en controle herstellen verdedigend of aan-
vallend, soms uitmondend in acting-out als zich afreage-
ren; druk doen en aandacht vragen, soms uitmondend
in acting-on als niet tot rust en niet tot zichzelf kunnen
komen; zich terugtrekken in zichzelf of vluchten, soms
uitmondend in acting-in als onzeker zichzelf ondergra-
ven; of stilvallen en hulpeloos doen, soms uitmondend
in non-acting als blokkeren. De vorm die de aanwezige
spanning en angst aanneemt is door de omgeving niet
steeds als dusdanig te herkennen. Het kind lijkt brutaal,
of de clown uit te hangen, het lijkt erg afhankelijk of ge-
sloten. Soms tracht het kind op die manier de aanwezige
spanning voor de omgeving en zichzelf te verbergen.
Deze reacties en pogingen tot oplossing zijn niet steeds
geschikt en wenselijk. Het kind kan in botsing komen
met zijn omgeving, kan ziek worden, meer afhankelijk
worden, ontmoedigd raken. Ze kunnen het kind in zijn
ontwikkeling afremmen. Het kind kan een negatief zelf-
beeld ontwikkelen, zijn zelfvertrouwen kan afnemen,
436
zijn zelfstandigheid kan afgeremd, het kind kan ongevoe-
lig worden of net overgevoelig.
Nogal wat kinderen ontwikkelen psychosomatische
klachten, zoals buikklachten, eetproblemen, slaapklach-
ten, moeheid, hoofdpijn, duizeligheid, hyperventilatie,
wenerig zijn.
Uiteindelijk ontstaan motivationele problemen : zoals
niet meer willen, wat zich uit in ontsnapping- en vermij-
dingsgedrag; zoals niet meer durven, zich uitend in faal-
angst en uitstellen; zoals niet meer proberen, zich uitend
in afhaken en zich afzonderen; zoals niet meer geloven
in zichzelf, zich uitend in gering eigenwaardegevoel en
zelfvertrouwen; zoals rekenen op anderen, zich uitend
in aanleunen en zich vertoppen in de groep; zoals ten-
slotte niet meer kunnen, zich uitend in overspannen zijn
en opgeslorpt worden door zichzelf, zijn emoties en zijn
zorgelijk denken en doen.
Het gevaar bestaat dat de stress die het kind ervaart bij
het leren, niet enkel de leerproblemen van het kind nog
doen toenemen, maar ook leiden tot emotionele, licha-
melijke en gedragsproblemen. Problemen die op hun
beurt weer zorgen voor een toename van de leerproble-
men, zodat een vicieuze cirkel ontstaat die negatief uit-
werkt.
437
Waar kinderen eerder vaak te maken kregen met een te-
kort aan externe en interne verwachtingen en mogelijk-
heden (weinig of geen kansen of er niet in geloven), heb-
ben ze nu vaak te maken met een teveel aan externe en
interne verwachtingen en mogelijkheden (alle kansen
grijpen), mede aangewakkerd door sociale media. Dit
met risico op herhaaldelijke of langdurige oplopende
stress, die kan leiden tot uitgeput of opgebrand zijn
(burn-out).
3. Hoe het kind zichzelf opdraait, aandraait, weg-
draait en tegendraait
Sanne (9 jaar) keek voortdurend naar hoe ze het nu deed
vanuit haar negatieve herinneringen van voorheen. De
opgewekte herinnering van hierin niet goed te zijn wekte
haar behoefte om te vluchten nu het nog kon. Ze dacht
immers dat ze zoiets toch niet tot een goed einde zou
kunnen brengen, omdat ze het idee had dat het net iets
was waar ze niet goed in was. Zulke gedachten maakten
haar onzeker, ze voelde de angst opkomen. Angst die
haar voorstelling kleurde en maakte dat ze zichzelf in
haar verbeelding zag afgaan. Ze stelde zich voor dat ze
opmerkingen zou krijgen en dat klasgenoten haar zouden
uitlachen. Dit deed haar kippenvel krijgen. Tegelijk brak
haar het angstzweet uit en kreeg ze het op haar adem.
De paniek die haar overviel maakten dat ze geen stap
meer vooruit raakte en ze sprakeloos werd.
438
Iets wordt gemakkelijk waargenomen vanuit iets anders.
Iets zal gemakkelijk een ander iets beïnvloeden en kleu-
ren. Zo kan elk element door elk ander worden beïn-
vloed, zo kan elk element ook elk ander beïnvloeden.
Waar de elementen hier een spanningsvolle inhoud heb-
ben, kan elk element ook een spanningsverminderende
inhoud krijgen mits de passende hulp. Een bemoeilij-
kende factor is meestal dat een element niet enkel een
momentane inhoud krijgt, maar vaak ook een langer
aanwezige inhoud geactiveerd wordt. Bijvoorbeeld, niet
enkel het gevoel in dit zwak te zijn, maar in alles zwak te
zijn. Synthese-ervaringen worden dan geactiveerd, niet
alleen is er een momentaan denken, bijvoorbeeld, maar
komen gedachten naar boven.
Dit alles wat het kind toevoegt aan de leersituatie waar-
mee het al niet gemakkelijk heeft doet uitgesproken
stress en (faal)angst ontstaan. Het kind heeft het gevoel
439
tegen wat het opwekte in zichzelf niet op te kunnen, zo-
dat een herhaling van niet lukken reëel wordt.
4. Ligt niet aan mij, niets aan te veranderen
Kinderen die leermoeilijkheden ervaren riskeren hun
mislukken toe te schrijven aan hun aanwezige leerstoor-
nissen, waaraan niet zomaar iets kan veranderd worden.
Ze riskeren hun lukken toe te schrijven aan de omstan-
digheden die erg veranderlijk van aard zijn.
De locus of control wordt dan buiten hun invloedsfeer
gesitueerd. Lukken of mislukken ligt buiten hun bereik,
dit houdt het risico in dat ze weinig initiatief zullen ne-
men en weinig inspanningen zullen doen om hier iets
aan te doen. Ze houden zichzelf tegen of remmen zich-
zelf af vanuit de overtuiging dat het toch geen zin heeft
inspanningen te leveren.
Ze zijn spontaan niet zo geneigd te zien en zich af te vra-
gen hoe ze met hun leerstoornis kunnen omgaan in een
bepaalde situatie om er toch nog het beste van te ma-
ken. Ze blijven gemakkelijk steken in het vinden van ver-
klaringen voor hun zwakker presteren. Terwijl ze weinig
spontaan oog hebben voor de te ontdekken (hulp)mid-
delen om een doel - hun prestaties te verbeteren - te be-
naderen.
440
5. Wat activeren ? Wat niet activeren ? Wat de-
activeren ?
Kinderen die leermoeilijkheden ervaren activeren ge-
makkelijk in zichzelf elementen die negatief uitwerken
op hun leerprestaties. Elementen zoals net hiervoor ver-
meld. Dat, bijvoorbeeld, iets niet aan hen ligt en weinig
of niet veranderlijk is. Of ze activeren, bijvoorbeeld, hun
ontstaan minder gunstig zelfbeeld.
Je kan preventief, samen met het kind nagaan wat het
beter niet kan activeren, zoals faalangst, bijvoorbeeld.
Je kan reactief, samen met het kind, nagaan hoe iets on-
gunstig dat geactiveerd werd zou kunnen gedeactiveerd,
of althans minder actief gemaakt.
Op twee manieren kan je tewerk gaan :
. wat de omgeving kan doen om iets gunstig
in het kind te activeren en wat ongunstig is
niet te activeren, of te de-activeren. Wat
kan aan de omgeving gedaan en wat
kunnen volwassenen en groepsgenoten
doen. Bijvoorbeeld, om het kind weg van
of overheen iets wat werd geactiveerd te helpen;
. wat het kind met je hulp kan doen om iets
gunstig te activeren en om wat ongunstig is
441
niet te activeren, of te de-activeren. Wat
het kind zelf direct en indirect kan doen.
Bijvoorbeeld, hoe het anders met iets wat
werd geactiveerd zou kunnen omgaan. Zoals,
bijvoorbeeld, iets niet zomaar voor waar te
nemen, of iets niet zomaar zonder meer te
volgen, of iets niet zomaar in deze situatie
toepasselijk te achten.
Zo kan vastgesteld dat er twee groepen faalangstigen
kunnen worden onderscheiden, waarbij telkens andere
elementen actief zijn. Deze twee groepen en wat bij elk
geactiveerd wordt, zijn :
. actief faalangstigen : wekken hard werken,
activeren hun streven naar perfectie,
kunnen niet voorkomen dat continue
inspanning zonder ontspanning actief
wordt en weten de paniek die ontstaat niet
voldoende terug te dringen, willen door er
alles aan te doen, mislukken uitsluiten met
als gevolg een overpresteren;
. passief faalangstigen : wekken ongewild
hulpeloosheid en activeren angst voor
mislukking, kunnen niet voorkomen dat de
ingesteldheid actief wordt dat inspanning
geen zin heeft, weten vermijdingsgedrag,
zoals dagdromerij en spijbelen, niet te
overwinnen, zodat ze voor hun omgeving
442
als passief en ongemotiveerd overkomen,
willen door vermijdings- en uitstelgedrag
mislukken voorkomen met als gevolg
een onderpresteren.
Ook kinderen met autisme kunnen gemakkelijk uitstel-
gedrag activeren. Ze weten dan niet tijdig met hun leer-
opdrachten aan te vangen, waardoor ze gemakkelijk in
tijdnood komen. Het voor zich uitschuiven en het niet
klaar geraken veroorzaken dan gemakkelijk spanningen
die negatief uitwerken op het leerproces.
Wat geactiveerd wordt zijn geheugenschema's met een
bepaalde inhoud, met een bepaalde omgangsvorm en
met een contextypering wanneer of waarom actief te
worden. Zo is er, bijvoorbeeld, het zelfschema van het
kind met een meer gunstige of ongunstige inhoud dat op
bepaalde momenten of om bepaalde redenen actief
wordt en een zekere manier van omgaan met zichzelf
voorschrijft. Bijvoorbeeld, zichzelf verdedigen, of bekri-
tiseren.
Recent onderzoek wijst uit dat door vooruit te kijken in
een test, minder werkgeheugenbronnen worden ver-
bruikt door opdringerige gedachten. Wat zeker gunstig
is bij angstige leerlingen. Bijgevolg kunnen meer werkge-
heugenbronnen worden gebruikt voor het uitvoeren van
de test. Volgens de onderzoekers kan dit vooruitkijken
de angst verminderen en het vertrouwen vergroten door
443
relevante schema's voor het oplossen van de testopga-
ven te activeren. Kinderen hebben immers slechts een
bepaalde hoeveelheid werkgeheugen, dat ofwel wordt
opgebruikt door de taak, ofwel door interne druk, zoals
opdringerige, verontrustende gedachten en angstige ge-
voelens en verwachtingen. Vooruitkijken helpt de focus
te leggen op de taak, zo blijkt.
6. Passend activeren vanuit omgeving Welke omge-
ving ? Wat kunnen leerkrachten doen ? Wat kun-
nen ouders doen ?
De omgeving kan passende elementen trachten te acti-
veren, te voorkomen dat niet passende elementen wor-
den geactiveerd en wanneer dit toch gebeurt trachten
deze elementen te de-activeren.
Je woordenschat aanpassen
Je kan het kind oppervlakkig benaderen op omgevings-
terrein
OMGEVINGSNIVEAU
Dit is fout.
Dit is juist
Je kan het kind benaderen op zichtbaar gedragsniveau
op wat het hier en nu doet
GEDRAGSNIVEAU
444
Je deed dit fout.
Je deed dit juist.
Je kan het kind benaderen op aanwezig vaardigheidsni-
veau op wat het kan
VAARDIGHEIDSNIVEAU
Je kan dit niet.
Je kan dit wel.
Je kan het kind benaderen op persoonlijk intern denkni-
veau, op zijn momentaan denken
DENKNIVEAU
Je dacht verkeerd.
Denk nog eens na.
Je kan het benaderen op gevoels- en identiteitsniveau,
op wat iemand opvat en eigen is in sociaal- en cultureel
perspectief
GEVOELS-& IDENTITEITSNIVEAU
Niets voor je.
Moet je kunnen lukken.
Als je deze uitspraken bekijkt, kan je ontdekken dat je
negatieve uitspraken kan doen, of dat je positieve uit-
spraken kan doen. Negatieve uitspraken zullen het kind
meer treffen, positieve uitspraken zullen het kind meer
steunen. Zo kan je ook ontdekken dat je meer zakelijke
445
en meer persoonlijke uitspraken kan doen. Dat zakelijke
uitspraken minder zwaar aankomen en daardoor te ver-
kiezen zijn wanneer iets niet lukt. Dat persoonlijke uit-
spraken daarentegen meer raken, ook omdat ze als alge-
mener overkomen en daardoor te verkiezen zijn bij luk-
ken. Vermijden van iets te accentueren en aandacht
voor iets te willen trekken door het op een negatieve en
persoonlijke wijze te verwoorden. Vermijden te snel
conclusies te trekken en het kind te gemakkelijk onbe-
wust te kijk te zetten voor groep.
Van prestatiegericht naar leergericht
De vraag is wat centraal staat in het leergebeuren
en -proces van het kind. Waaromheen het draait : refe-
rentieel thans en (p)referentieel voor de toekomst.
[Niet voldoet het kind aan onze eisen, wel voldoen wij
aan de leerbehoeften van het kind. Van het kind bereikt
ons niet, naar wij bereiken het kind nog niet.]
[De manier waarop het kind iets beantwoordt of leert,
vormt het uitgangspunt om hieraan dingen toe te voe-
gen en te wijzigen die gunstiger uitwerken voor het kind.
Aan het kind wordt, bijvoorbeeld gevraagd hoe het tot
een antwoord komt bij een opdracht. Bijvoorbeeld, het
antwoordt het eerste wat bij hem of haar opkomt. Het
kind kan dan uitgenodigd worden steeds meerdere ant-
woorden te bedenken en vervolgens dit eruit te kiezen
446
waarvoor het meest redenen kan aangeven waarom het
zou kloppen. Concreet betekent dit dat wordt gekeken
naar het geheugenschema dat wordt geactiveerd om
een vraag of probleem op te lossen en hoe in dit schema
verandering kan aangebracht worden om tot een beter
antwoord of betere oplossing te komen. Zo kan, bijvoor-
beeld, ook nagevraagd welke getallenreeks wordt geac-
tiveerd bij een rekenopdracht en samen gezocht hoe
deze meer op orde te krijgen.]
[Naast wat het kind kan doen, richt je je aandacht op wat
jij kan doen :
Coaching is gecentreerd op de leerder of het kind in ont-
wikkeling en gaat over wat te leren of te ontwikkelen. Als
volwassene interesseer je je voor wat het kind moet le-
ren en hoe je je kind hiervoor kan motiveren, wat kan je
kind zelf doen.
Scaffolding is gecentreerd op je eigen inbreng en gaat
over het leren van je kind en hoe je je kind hierbij kan
helpen. Als volwassene interesseer je je voor hoe je het
leer- en ontwikkelingsproces maximaal op gang kan
brengen door een optimale tussenkomst van je, wat jij
voor je kind kan doen. Je gaat dan na wat zich in de zone
van naaste ontwikkeling van je kind bevindt en welke
hulp het kind van je hierbij nodig heeft. Je richt je aan-
dacht niet op wat het kind al kan (is reeds verworven en
447
kan het reeds zelf), of wat het kind niet kan (wat nog niet
bereikbaar is).]
[Je overtuigingen rond het kind, zijn leren en presteren
uitklaren. Ze worden meestal in je reactie en uitlatingen
vertolkt en door het gevoelig kind opgevangen. Je over-
tuigingen zo wijzigen dat ze als goed doorklinken en
goed aanvoelen voor het kind, zijn leren en zijn preste-
ren. Bijvoorbeeld, van je zit altijd te dromen, naar je bent
gemakkelijk afleidbaar. Van 'eindelijk' dat je idee van on-
vermogen van het kind verraadt, naar 'je bent er' dat je
idee van vermogen van het kind aangeeft. Wat je acti-
veert in jezelf bij het leren van je kind, wekt gemakkelijk
gelijksoortige gedachten bij het kind.]
[Opletten met negatief model staan :
Je almachtig perfectionisme dat gemakkelijk een on-
machtsgevoel bij het kind oproept. Neem je het hierbij
te snel van het kind over, dan roep je gemakkelijk een af-
hankelijkheidsgevoel bij het kind op. 'Ik kan het niet en
zeker niet alleen'.
Je onmachtige onkunde die je toont en verwoordt naar
je kind toe om het tegemoet te komen en te verontschul-
digen. 'Je eigen traag zijn, met je uitleg dat je ook als
kind bij de zwakkeren behoorde'. Dit wekt gemakkelijk
448
een herkenningsgevoel op, samen met een hulpeloos-
heidgevoel. 'Het maakt niet veel uit moeite te doen, je
kan het je beter niet aantrekken.']
[Streven naar een open en positieve leer- en groeps-
sfeer. Niet beoordelend en vergelijkend, maar accepte-
rend, helpend en steunend. Coöperatief leren voorzien,
zodat kinderen elkaar helpen en helpend ingesteld wor-
den. Niet iedereen is gelijk, maar iedereen is anders.
Wat kunnen leren van elkaar. Geen nadruk op verschil-
len, maar op ieders eigenheid en kunnen in ontwikkeling.
Vooral ook de gehele leercontext die je aanbiedt zal mee
bepalend zijn om angst om te zetten in durf en zo te ko-
men van een ongunstige dynamiek in het kind naar een
meer gunstige. Hiertoe kan je zorgen voor een rustig,
veilig, begrijpend, aanvaardend, vertrouwvol, stimule-
rend, ondersteunend en op het kind en zijn mogelijkhe-
den inspelend klimaat, zonder overbescherming en zon-
der te hoge verwachtingen (lezen, schrijven, concentra-
tie blijft teer punt). Een context waarin op de angsten
van het kind tijdig en passend wordt gereageerd, waarin
kansen en voldoende gelegenheden worden geboden op
positieve ervaringen en waarin bij aanhoudende en uit-
gesproken angsten hulp wordt gezocht. Een omgeving
waarin rekening wordt gehouden met een zekere terug-
val en waarin voldoende leer- en uitvoertijd wordt gebo-
den, wat voor het kind geruststellend kan werken.]
449
Communicatie met kind optimaliseren
Weten luisteren en zich informeren naar wat er in kind
omgaat. Angst en spanninggevoelens onderkennen en
kind aangeven hoe hiermee om te kunnen gaan. Bijvoor-
beeld, angst nauwkeuriger benoemen als taakspanning,
als in opbouw zijnde prestatie-energie, als toename con-
centratie.
Zich op de hoogte houden van de subjectieve draag-
kracht en draaglast naast de objectieve draagkracht en
draaglast.
Weerstanden leren kennen en in gesprek trachten te
overwinnen. Hoe drempels tot stappen kunnen maken.
In gesprek kind weten voorbereiden op iets. Tijdens uit-
voering weten volgen hoe het voor het kind verloopt. In
nabespreking samen overlopen wat te kunnen leren en
bijsturen voor toekomst.
Een gesprekskanaal voorzien en bereikbaar houden.
Je samenspraak met het kind trachten overbrengen naar
zelfspraak van kind. Je geloof en steun dat je naar het
kind vertolkt, het kind in gesprek met zichzelf naar zich-
zelf toe laten vertolken. Zo je communicatieve sturing
laten overgaan in een metacognitieve sturing door het
kind zelf. 'Je uitleg van eerst kijken, dan denken en pas
450
dan antwoorden en doen', overbrengen naar 'Ik kijk
eerst aandachtig, ik denk eerst na en pas als ik een op-
lossing ken en de weg ernaar toe weet, dan pas reage-
ren.'
7. Passend activeren in kind en door kind
Het kind helpen in zichzelf passende elementen te acti-
veren, te voorkomen dat niet passende elementen wor-
den geactiveerd en zo dit toch gebeurt trachten deze
elementen te de-activeren. De elementen die worden
geactiveerd worden schema's genoemd. Schema's dra-
gen en sturen het (leer- en omgangs)handelen van het
kind. Met het kind kan je nagaan wat de inhoud is van
deze schema's. Samen kan je kijken wat hierin kan ge-
wijzigd, wat kan toegevoegd, wat kan gewist, wat kan op-
gesplitst. De inhouden gaan over wat iets is (begripsin-
vulling), hoe ermee om te gaan (gedragsinvulling), wan-
neer en waarom in te schakelen (contextinvulling). Dit
alles samen wordt schemaleren genoemd (schematic
learning). Het schema-leren onderscheidt zich van tot
nu toe klassiek gekende en gebruikte leerprocessen.
Mezelf niet als drempel
[Voor een kind met leermoeilijkheden vormt zijn ongun-
stig zelfbeeld vaak een hinderpaal om moeite te doen
wanneer voor een opdracht gesteld. Het kind ervaart
zichzelf mogelijk als zwak of onbekwaam voor wat wordt
451
gevraagd, soms ook in het algemeen. Het kind gelooft
dan te weinig of niet in zichzelf en geeft dan bij voorbaat
op, zodat de overtuiging over zichzelf wordt bevestigd.
Het kind wordt dan makkelijk slachtoffer van zichzelf-
waarmakende verwachtingen. Het kind mist aan zelfver-
trouwen.
Het kind kan geholpen door niet zijn ongunstig zelfbeeld
te activeren. Het kind kan voorgesteld zichzelf bij elke
opdracht een reële en nieuwe kans te geven en niet bij
voorbaat een herhaling te verwachten. Het kind kan ge-
holpen zijn handelen en zichzelf anders te benoemen,
zijn zelfbeeld een andere invulling te geven : 'niet ik ben
dom, maar soms denk ik niet genoeg na, of soms ben ik
te vlug.' Het kind kan geleerd zijn zelfbeeld niet te kop-
pelen aan zijn prestaties : 'omdat iets niet lukt, ben ik nog
geen mislukkeling.' Het kind helpen niet te focussen op
zijn al of niet kunnen, maar op hoe iets te kunnen, bij-
voorbeeld, met de nodige oefening, hulp, uitleg, steun,
tijd, tussenstappen.]
[Andere kanten en delen van het kind weten aanspre-
ken. Niet de zwakke en kwetsbare kant, maar zijn sterke
en weerbare kant. Niet een onzeker deel in zichzelf,
maar een zelfzeker deel. Niet de kant of het deel van wat
het kind niet kan, maar de kant of het deel van wat het
kind reeds in zekere mate kan. Bijvoorbeeld, het kind
geeft niet gemakkelijk op en blijft zoeken en proberen,
het kind is een durver. Van ik kan, durf, wil, verwacht,
452
enz. niet(s), naar ik kan, durf, wil, verwacht, enz. iet(s).
Van zichzelf als criticus, naar zichzelf als bondgenoot.
Van de veiligheid van zichzelf tegen te houden en aan de
kant te blijven, naar de veiligheid van er tegenaan te
gaan en aan de overkant te raken. Het kind uitnodigen
ook de andere kant en het ander deel aan bod te laten
komen en zo een keuzemogelijkheid voor zichzelf te
voorzien.]
Anders omgaan met fouten en niet lukken
[Fouten maken mag en zijn een normaal en nuttig onder-
deel van leren. Fouten wijzen niet op zwakte, maar op
hoe je sterk kan worden. Gaat niet om aan- of afwezig-
heid van kwaliteit in wat kind zegt en doet, maar om de
kwaliteit van wat het kind zegt en doet te optimaliseren.
Niet lukken is niet gelijk aan mislukken, wat kost wat kost
moet vermeden worden door overmatige inzet of door
uitstellen. Niet lukken is lukken voor welke delen en nog
leren en ontwikkelen voor welke andere delen. Het le-
zen verloopt vrij foutloos, er kan nog geoefend om het
ritme te laten toenemen. Fouten en niet lukken specifi-
eren en verbinden aan wat nog hoe kan verworven wor-
den. Inspelen op behoefte kind aan informatie, niet aan
beoordeling.]
[Hulpeloosheid weten overkomen. Het kind niet laten
zoeken naar de oorzaak van lukken of mislukken buiten
453
of in zichzelf, in iets onveranderlijk (leerstoornis) of ver-
anderlijk (toeval). Het kind laten zoeken naar middelen
als instrumenten om doelen of tussendoelen te berei-
ken. Het kind laten ervaren dat enig verschil een groot
verschil kan maken. Een poging die aanvankelijk mislukt,
lukt na voldoende oefenpogingen.]
Niet focussen, wie neemt de leiding ?
[Het kind kan soms helemaal opgeslorpt worden door
wat spanning en angst met zich meebrengt. De opdracht
of toets lijken het kind helemaal in beslag te nemen, zijn
denken, zijn gevoelens, zijn fantasieën. Zijn tunnelden-
ken neemt dan de leiding van het kind over.
Het kind kan geholpen enige afstand te nemen. De op-
gave zit niet in het kind, maar situeert zich erbuiten. Het
kind kan uitgenodigd in zijn voorstelling het ontmoete
probleem buiten zichzelf te situeren. Samen met het
kind kan de vraag gesteld 'Wie heeft de leiding : ik of het
probleem waarvoor gesteld ? Aan het kind kan vervol-
gens de vraag gesteld 'Wie neemt de leiding : ik of het
ontmoete probleem ?'. Het kind kan alzo uitgedaagd en
uitgenodigd de leiding te nemen over zichzelf, de op-
gave, zijn denken, zijn gevoelens, zijn voorstellingen.
Vanuit dit ervaren kan het kind leren beter met zijn span-
ningen en angsten om te gaan, ze voldoende terug te
dringen en er zo mogelijk overheen te komen. De locus
of control komt dan meer in zichzelf te liggen.]
454
Van eerste naar tweede toon
[Kinderen die emotionele problemen ervaren, onder
meer spanningen en (faal)angsten, hebben gemakkelijk
de neiging te blijven steken in een eerste emotioneel ge-
kleurde ongunstige perceptie van de situatie. Vanuit
eerdere minder prettige ervaringen in gelijksoortige si-
tuaties en een hierdoor mogelijk minder gunstig zelf-
beeld en gering eigenwaardegevoel, wordt bij een
nieuwe confrontatie snel spanningen opgeroepen die
eerdere spanningsgevoelens activeren en het ervaren
vertekenen. Eerdere boosheid, opwinding, angst of te-
neergeslagen-zijn komen opnieuw te voorschijn. Op ba-
sis van dit gespannen vertekend ervaren wordt dan ge-
makkelijk reflexmatig afwerend gereageerd tegenover
de actuele situatie.
Kinderen met zulke minder gunstige percepties kunnen
geholpen worden door hen te helpen voorbij dit eerste
spontane ongunstig ervaren te komen tot bij een tweede
ervaren dat meer gunstig is. Door te gaan tot bij een
tweede ervaren wat er een is van een minder gespannen
feitelijke realiteit die meer genuanceerd is. Een ervaren
voorbij boosheid, opwinding, angst of moedeloosheid.
Op basis van dit dichter bij de werkelijkheid staand ge-
nuanceerd beeld, kan dan gekomen tot een gunstiger re-
actie tegenover de omgeving en de aanwezige verwach-
tingen. Dit houdt meteen een meer gunstige uitgangs-
punt in voor de reactie van de omgeving, die zich aange-
455
sproken voelt en iemand ervaart te ontmoeten die open
staat en aanspreekbaar is.
Aangezien de eerste emotionele angstreflex voor het
kind veelal een automatisme geworden is, zal het telken-
male opnieuw voorbij dit automatisme moeten zien te
komen om tot een tweede meer realistisch ervaren te
komen, dichter bij de omgeving en zichzelf. Een moei-
lijkheid hierbij is dat de emotionele reflex telkenmale
sneller is dan de realiteitsgebonden reactie. Het kind zal
hierbij telkenmale moeite moeten doen, geholpen door
volwassenen, totdat het nieuwe ervaren stilaan een au-
tomatisme geworden is. Zo kan het kind komen van een
verdedigende of beschermende houding naar een meer
betrokken en samenwerkende opstelling.
Het eerste ervaren, voelen, denken, zich voorstellen van
de situatie, zichzelf en zijn reageren in een situatie, zal
stilaan bewust door volgehouden inspanning vervangen
dienen te worden door een tweede nieuw ervaren, voe-
len, denken, zich voorstellen van de situatie, zichzelf en
zijn reageren.
Zo kan het kind stilaan van een weg van of tegen een si-
tuatie waarmee te maken, komen tot een weg naar of
voor de situatie waarmee het omgaat.
Omwille van het emotioneel automatisme zal de omge-
ving en het kind er voldoende lang zelf aandacht aan
456
moeten besteden ruimte te bieden aan het gunstiger fei-
telijk realisme.]
Via psycho-educatie inzicht in processen
[Het kan een gespannen en angstig kind erg helpen zo
het meer zicht krijgt op wat zich precies in hem of haar
afspeelt. Wat de spanning en (faal)angst teweeg brengt,
hoe de spanning en (faal)angst kan verminderd. Zo kan
het kind onder meer uitgelegd dat piekeren zijn nodige
concentratie vermindert. Dat piekeren angstgevoelens
opwekt die op hun beurt weer zijn concentratie doen af-
nemen. Dat hierdoor de beschikbare concentratie zo
laag wordt dat ze onvoldoende is om de opgave waar-
voor gesteld tot een goed einde te brengen. Dat het dan
ook begrijpelijk is dat het hierover dan begint te piekeren
en vervolgens angstig wordt. Door het kind uit te leggen
zijn zorgelijk piekeren, bijvoorbeeld over zijn resultaat en
de gevolgen hieraan verbonden (reactie ouders, eigen
teleurstelling), voor achteraf te houden of vooraf te
voorzien en zijn concentratie maximaal te houden voor
tijdens de opgave, kan het over de nodige mentale
kracht beschikken om met meer kans te lukken.]
457
[Het kind duidelijk maken dat het vaak drie realiteiten in
het oog houdt. Maak ik effectief geen fouten (fysische
realiteit). Voldoe ik in de ogen van mensen in mijn om-
geving (sociale realiteit). Ben ik zelf tevreden met wat ik
doe (mentale realiteit). Het kind helpen met bijvoor-
beeld niet te verwachten geen fouten te maken, maar
willen tevreden zijn met wat het bereikte, en niet te veel
te laten afhangen van de reactie van de omgeving, of die
vonden dat het voldeed. Ben ik bang te falen in de rea-
liteit (iets niet te kunnen), of voor de reacties van de om-
geving (onbegrip, vernedering), of voor de teleurstelling
van mezelf (falen en tekortschieten in de ogen van zich-
zelf).]
458
Meer lezen :
www.letop.be,
www.sprankel.be
www.balans.nl
459
Aanleertips
Timing
Voor een kind is veel nieuw en nog te leren. Vooraleer
tot actief proberen over te gaan is er vaak al een hele
periode van waarnemen en fantaseren aan vooraf ge-
gaan. Het kind ziet hoe jij iets doet en wil dit ook kunnen.
Het stelt zich voor hoe iets moet en probeert dit in zijn
fantasie en spel reeds na te doen. Op een bepaald mo-
ment is het toe aan het leren in het echt.
Zo als leren lopen, zichzelf aankleden, zich wassen en
tanden poetsen, zoals zindelijk worden, zoals leren fiet-
sen, en zo vele vaardigheden die naast rijping leren en
oefening vragen zodra mogelijk.
Hoe je kind iets aan te leren bevorderen.
460
Laten zien, horen en voelen
Laat je kind zien, horen en voelen wat je wil aanleren.
Laat door voor te doen zien wat en hoe je iets doet. Ver-
woord onderwijl stapsgewijs wat je achtereenvolgens
doet. Doe het voor terwijl je het kind gebruikt om het te
doen, bijvoorbeeld mee laat vasthouden, zodat het voelt
wat gebeurt.
Hulp bieden
Bied hulp door wat je wil aanleren te vereenvoudigen,
op te splitsen in haalbare stappen, door een deel reeds
aan te leren, door gebruik van eenvoudiger materiaal,
bijvoorbeeld spelmateriaal.
Net nodige hulp
Laat het kind zoveel mogelijk zelf doen. Begin bij wat het
kind al kan. Voor het deel wat het nog zelf niet kan, biedt
die hulp zodat het kind het met je hulp kan. Deze over-
bruggende hulp wordt scaffolding genoemd.
Voorzie oefening
Laat het kind iets meermaals doen. Dit kan na elkaar of
met zekere tussenpozen. Hierdoor kan ervaring opge-
461
bouwd en kan weggelaten wat minder bruikbaar is. Con-
centreer je op wat oefening vraagt, door wat reeds goed
gaat even achterwege te laten.
Geef aan wat nog beter kan
Geef bij de uitvoering van je kind aanwijzingen, sugges-
ties, hints en terugkoppeling. Doe dit positief : wat kan
verbeterd worden. Aangeven wat het kind kan doen
wordt coaching genoemd.
Laat verwoorden
Laat het kind verwoorden wat en hoe het iets doet en
waarom. Zo kan je de know-how van je kind nagaan,
evenals zijn redenering en strategie.
Neem op in een verhaal
Wat te leren is kaderen in een verhaal als bindmiddel en
context, wat begrijpen en kennis verwerven vergemak-
kelijkt. Wat dient geleerd kan zo vastgehecht worden
aan een betekenisvol verhaal of een geschiedenis die
reeds vertrouwd is. Bijvoorbeeld, de voorgeschiedenis
of het ontstaan van een begrip aangeven. Of de context
van een begrip schetsen.
462
Bied reflectie aan
Stel het kind vragen bij wat het doet en wat het nog kan
verbeteren en kan wijzigen. Laat het reflecteren over ei-
gen doen.
Reik uitdaging aan
Laat de complexiteit van wat aan te leren toenemen en
biedt varianten aan. Geef de kans een hoger niveau en
meer competentie te verwerven.
Iets nieuws wordt sneller geleerd omdat er dopamine
vrijkomt bij iets nieuw, zo blijkt uit recent Leuvens on-
derzoek. Iets nieuw maakt dat er dopamine vrij komt
wat zorgt voor associatief leren. Bij associatief leren
wordt een verbinding gelegd tussen een nieuwe prikkel
en een actie die al of niet gunstig resultaat ople-
vert. Deze dopamine-activering door nieuwe prikkels
beïnvloedt positief leerprocessen. Door telkens iets
nieuws in te voegen, bijvoorbeeld door iets anders voor
te stellen of aan te brengen, kan het leren versneld wor-
den.
Verdere eigen exploratie
Moedig verdere exploratie vanuit eigen initiatief aan, zo-
dat leerproces kan blijven doorgaan.
463
Zelfmotivatie vergroten
Zichzelf een doel laten stellen, stappenplan weten op-
stellen, een prettig vooruitzicht laten voorzien, een ge-
voel van kunnen en succes nastreven, zichzelf verrassen
en zo mogelijk overstijgen, geloven in leren en kunnen
leren.
Gunstige verbindingen
Hou er rekening mee dat hersenen instaat zijn tot alles
leren door het maken van verbindingen op basis van er-
varing en herhaling. Het begrip neuroplasticiteit als het
voortdurend leren van de hersenen verwijst hiernaar.
Hersenen maken hierbij zelf geen onderscheid tussen
wat beter niet zo te leren en wat wel best zo. Door het
aanbieden van de gewenste leerervaringen kan je onge-
wenste verbindingsvorming in de hersenen voorkomen.
De uitwerking in de hersenen van oefenen is meestal
specifiek. Dus kan best gekozen voor een specifieke ont-
wikkeling bij middel van gerichte oefening. Bijvoor-
beeld, leren lezen of een instrument bespelen vraagt
specifieke gerichte oefening met specifieke uitwerking in
de hersenen.
Herleiden tot wat gekend
Een recent onderzoek van het Dartmouth College in de
Verenigde Staten leert dat een kenmerk-gebaseerde
464
leerbenadering (leren via kenmerken van iets) gunstiger
is dan een voorwerp-gebaseerde leerbenadering (leren
van iets op zich). Er zijn immers minder kenmerken die
kunnen toegepast om voorwerpen te onderscheiden
dan voorwerpen zelf. Tevens worden enkel de kenmer-
ken geleerd die relevant zijn. Uit dit onderzoek blijkt ook
dat mensen neigen te vertrouwen op het leren van ken-
merken. Hierdoor zijn ze ook in staat zich sneller aan
nieuwe situaties aan te passen. Nieuwe dingen worden
bij kenmerk-leren immers herleid tot reeds gekende en
vertrouwde kenmerken. Zo kan bij het leren van fruit-
soorten vooral gelet worden op kleur, vorm, grootte om
ze te onderscheiden en ze later te herkennen.
Tussenpauzes verlengen
Nieuw onderzoek aan het Duitse Max Planckinstituut
ontdekte dat het nemen van lange pauzes bij het leren
kan helpen bij het inprenten. Het leidt tot stabielere ac-
tiveringspatronen in de hersenen. Zo bleek dat bij lan-
gere intervallen tussen leerherhalingen meer van de-
zelfde neuronen werden hergebruikt, eerder dan ver-
schillende te activeren. Hierdoor kunnen mogelijk de
neurale verbindingen bij elke leergebeurtenis sterker
worden, wat ertoe kan leiden dat kennis voor een lan-
gere tijd wordt opgeslagen. Tijdens het leren worden
neuronen geactiveerd en nieuwe verbindingen ge-
vormd. Door uitgesteld herhalen kunnen deze verbindin-
465
gen versterkt worden en wordt de geleerde kennis op-
geslagen. Deze kennis kan dan worden opgehaald door
dezelfde set verbonden neuronen te reactiveren. Na
korte pauzes schommelt het activeringspatroon in de
hersenen meer dan in vergelijking met lange pauzes. Bij
snel opeenvolgende leerfasen worden meestal verschil-
lende neuronen geactiveerd in tegenstelling van wat zou
verwacht worden. Dit maakt dat wat wordt geleerd
weer snel uit het geheugen verdwijnt. Bij langere pauzes
worden dezelfde neuronen die tijdens de eerste leerfase
actief zijn later opnieuw gebruikt, dit net andersom dan
verwacht. Dit maakt dat het geleerde langer wordt ont-
houden.
Inbreng muziek
Uit onderzoek aan de Universiteit Utrecht blijkt dat acti-
vatie van het brein kan bij middel van muziek. Het voor-
komt dat de hersenen zich gaan vervelen en het houdt
iemand alert. Muziek kan onthouden gemakkelijker en
tegelijk leuker maken. Muziek activeert een groter deel
van de hersenen in tegenstelling tot spraak. Luisteren én
lezen samen blijken optimaal te werken.
Geef voor jezelf de aanleertips aan die je het meest aan-
spreken.
Geef voor jezelf de aanleertips aan die het gemakkelijkst
bruikbaar zijn.
466
Leervormgeving
Schema-leren
Ieder van ons leert voortdurend bij. Elke ervaring ver-
werken we op een of andere manier zodanig dat een vol-
gende gelijkaardige ervaring nog vlotter en beter ver-
loopt. Hoeveel er van een ervaring blijft hangen, hangt
af van de verwerkbaarheid voor ons. Wat konden we re-
gistreren van de ervaring, konden we voor ons passend
Schema-leren als intern gebeuren en universeel ont-
werp (UDL) als extern gebeuren sluiten naadloos op
elkaar aan.
Hoe hun complementariteit in de leervormgeving va-
loriseren ?
467
met het gebeuren omgaan en hoe erg waren we geïnte-
resseerd om kennis te maken met de situatie en de om-
gang ermee.
Wat we verwerken van een ervaring voor een later nog
meer optimaal gebruik, slaan we op in kenschema's als
synthese van eerdere verwerkte ervaringen. Deze ken-
syntheses gaan om wat iets voor ons geworden is, de be-
gripsinvulling, om hoe we ermee leerden omgaan, de ge-
dragsinvulling, en om de context waarin we het aanwen-
den en toepassen, de contextinvulling. Het vormt pro-
gressief de theorievorming van wat we in de praktijk toe-
passen, de praktijktoepassing. Zo ontstaan kleine pro-
gramma's voor gebruik in de praktijk, programma's die
zichzelf bij ieder gebruik telkens updaten en optimalise-
ren voor de toekomst. Dit alles vinden we terug in het
schema-leren zoals naar voor gekomen in de schema
theory of learning, of schematic learning.
Bij het spontane leren hangt de leerwinst of verandering
van kenschema's erg af van de toevallige ervaring en de
mate waarin ze voor ons persoonlijk verwerkbaar was.
Deze mate van verwerkbaar zijn is afhankelijk van de
mate waarin de ervaring toevallig bij ons past.
Bij het intentioneel leren zal de leerwinst of verandering
van kenschema's meest optimaal zijn zo de aangeboden
ervaring optimaal voor ons persoonlijk verwerkbaar ge-
maakt is. Deze optimale mate van verwerkbaar zijn, kan
468
best bereikt zo de ervaring op zo een diverse wijzen kan
worden aangeboden dat ze voor elkeen past. Uit onder-
zoek is immers gebleken dat er grote verschillen zijn in
de manier van verwerken van aangeboden ervaringen.
Door diverse leerervaringen voor een leersituatie moge-
lijk te maken zodat ze optimaal voor elk kunnen passen,
kan aan deze vastgestelde diversiteit tegemoet gekomen
worden.
Universeel ontwerp
Om het intentioneel schema-leren te optimaliseren zijn
in dit kader de inzichten van het 'Universal Design for
Learning' (UDL) of universeel ontwerp erg toepasbaar.
Waar in dit leermodel vooral de focus ligt op hoe een
leeromgeving op een diverse wijze vorm te geven, ligt in
het schema-leren model de focus vooral op de diverse
wijze van ontwikkeling van schema's met eigen schema-
inhouden en -vormen. Welke diverse input moeten we
bieden in leersituaties en welke is de diverse output aan
cognitieve ontwikkeling.
Om niet telkens nieuwe leervormgevingen te moeten
creëren, kan overeenkomstig het Universeel Ontwerp
(UDL) best rekening gehouden worden met een zo groot
mogelijke diversiteit die in de leervormgeving geïnte-
greerd wordt, zodat ze meteen ook duurzaam wordt.
Flexibiliteit en alternatieven worden van bij de aanvang
voorzien om tegemoet te komen aan de verschillende
469
behoeften, leerstijlen en voorkeuren van elk. Het leer-
aanbod wil drempels wegnemen die nu nog vaak door
standaardisatie en uniformiteit bestaan en vervangen
door mogelijkheden en opportuniteiten rekening hou-
dend met een diversiteit aan leervragen. Daartoe wor-
den drie principes gehanteerd die volgens UDL gelinkt
kunnen worden aan drie neurologische netwerken in het
brein. Deze drie principes zijn verschillende wijzen om
leerinformatie aan te bieden, verschillende wijzen om
met leermateriaal om te laten gaan en verschillend wij-
zen om iemand zich betrokken te laten voelen.
Het eerste hiermee overeenkomende hersennetwerk is
het herkenningsnetwerk, hierin draait het om herken-
nen en opnemen van informatie. Het bevindt zich aan
de achterzijde van de hersenen. Het tweede overeenko-
mende hersennetwerk is het strategisch netwerk dat be-
paalt hoe we met iets omgaan en hoe we iets uitvoeren.
Het bevindt zich aan de voorzijde van de hersenen. Het
derde hersennetwerk is het affectieve netwerk dat uit-
maakt waarom we iets opsteken, wat het nut en belang
is van een leerervaring. Het bevindt zich in het midden
van de hersenen.
Om leerinformatie op diverse wijze aan te bieden, kun-
nen diverse wijzen van waarneming mogelijk gemaakt
worden, zoals visueel of auditief, kunnen diverse wijze
van voorstellingen mogelijk gemaakt worden, zoals in
woorden, in cijfers of in beeld, kunnen diverse wijzen van
470
begrijpen beschikbaar gesteld, zoals terugbrengen tot
wat reeds geweten, kaderen in een groter geheel, rela-
ties en overdracht aanreiken. Zo inspelend op het
nieuwsgierig kennisgericht zijn.
Om met leermateriaal op diverse wijze om te gaan, kun-
nen diverse fysieke activiteiten aangeboden als concrete
omgang, kunnen diverse expressie- en communicatiewij-
zen toegankelijk gemaakt worden via diverse kanalen,
kunnen diverse doelgerichte handelingswijzen verkend
via diverse strategieën. Zo inspelend op het strategisch
doelgericht handelingsgericht zijn.
Om leerwinst op diverse wijzen te garanderen, kunnen
diverse wijzen van interesse-activering, van inzet- en
doorzetting-activering en van zelfregulatie-activering
mogelijk gemaakt worden, zoals via eigen keuze, via sa-
menwerking, via eigen evaluatie en waardering. Zo in-
spelend op het doelbewust betrokken zijn.
Een meerlagig en meercomponenten design als vormge-
ving om te leren uitgaande van een grote diversiteit in
tegenstelling tot een eendimensionele uniformiteit,
biedt alzo voor ieder unieke mogelijkheden en kansen
voor impressie en expressie.
471
Schema-leren en universeel ontwerp
Het universeel ontwerp maakt mogelijk dat iemands
schema-inhouden progressief gevuld worden met wat
best bij hem of haar past en aansluit bij wat reeds eerder
opgeslagen was, ook rekening houdend met iemands
neurologische mogelijkheden en voorkeuren.
Zijn iemands schema-begripsinvullingen vooral visueel of
auditief, zijn ze gekenmerkt door verbindende synthesen
of onderscheidende details. Zijn iemands schema-ge-
dragsinvullingen vooral motorische automatismen, of
sturingsaanwijzingen voor persoonlijk- of gezamenlijk
gebruik, zijn ze strategisch en gekaderd in doelstellingen.
Zijn tenslotte iemands schema-contextinvullingen vooral
zelfaansturend of verwachtingen en stimulansen vanuit
de omgeving, helpen ze de drempel over om te starten
of zijn ze gefocust op doorzetting en resultaat.
Zo de inzichten van UDL rond de neurologische netwer-
ken steek houden, zou het meteen ook kunnen inzichte-
lijk maken dat de hersenen inderdaad als een geheel
zouden opereren, waarbij wat is, hoe iets is, en waarom
iets is - wat als opslag terug te vinden is in geheugen-
schema's - samen als eenheid actief zou worden.
Dit zou ook meer inzichtelijk kunnen maken waarom
sommigen het moeilijker hebben om wat is, hoe iets is
472
en wanneer of waarom iets is, in te vullen en tot een ge-
heel samen te voegen. Sommige invullingen binnen een
netwerk zouden beter of minder optimaal hebben
plaatsgehad, of de linken tussen de netwerken zouden
meer of minder optimaal tot ontwikkeling zijn gekomen.
Door een inzetten op meer diverse mogelijkheden bij het
leeraanbod zouden meer en betere leerverwerkingsmo-
gelijkheden een kans kunnen krijgen voor een grotere di-
verse groep.
Sluiten door de leervormgeving de geboden leermoge-
lijkheden aan bij de aanwezige leervraag waarneembaar
in de invullingen van geheugenschema's, dan kan er een
grotere hoeveelheid en rijkdom aan invullingen worden
onderkend. Deze hogere kwaliteit biedt iemand meer
mogelijkheden tot begrijpen, reageren en selecteren.
Alle redenen om bij het leeraanbod van bij de aanvang
met deze diversiteit rekening te houden en in alle facet-
ten van het leeraanbod en zijn omkadering te integreren.
473
Visuele weergave
Wat zich tijdens een leerproces afspeelt in de realiteit via
het universeel ontwerp als extern gebeuren en in de ken-
ontwikkeling via de schema-invulling als intern gebeu-
ren, kan visueel als volgt worden weergegeven :
474
De leerinformatie als wat, welke vanuit het universeel
ontwerp op diverse wijze wordt aangeboden, speelt zich
af in de declaratieve realiteit en dit resulteert overeen-
komstig het schema-leren na verwerking in declaratieve
schema-invulling.
Het leermateriaal als hoe, waarmee vanuit het univer-
seel ontwerp op diverse wijze kan omgegaan worden, si-
tueert zich in de procedurale realiteit en dit resulteert
overeenkomstig het schema-leren na verwerking in pro-
cedurale schema-invulling.
De leerwinst als waarom, welke op diverse wijze wordt
gestimuleerd en ondersteund vanuit de contextuele re-
aliteit, resulteert overeenkomstig het schema-leren na
verwerking in contextuele schema-invulling als eigen dy-
namiek.
Eens een kenschema tot stand gekomen is, zal dit het
verder contact met de realiteit aansturen en zal het zich
in het leerproces in de eerste plaats verder openstellen
voor invullingsvormen die reeds in het schema aanwezig
zijn, zoals bijvoorbeeld visueel, functioneel, resultaat-
minded, waarop dan verder kan worden gebouwd.
475
Schema-
gebaseerde
instructie
en leren
Gebruik van schema-gebaseerde instructie
Schema-gebaseerde instructie wordt naar voor gescho-
ven als methode voor probleemoplossing. Het werd ont-
wikkeld om onder meer wiskundige opgaven, bijvoor-
beeld vergelijkingen, die in cijfers worden uitgedrukt,
ruimer op te vatten als problemen, bijvoorbeeld als in
essentie logische redeneringen, die in woorden worden
geformuleerd. Bijvoorbeeld, problemen rond totaal,
verandering en verschil.
Het gaat bij probleemoplossing en dus ook bij onder
meer wiskundige opgaven niet enkel of zozeer om het
hoe, maar vooral om het wanneer en het waarom. Maar
ook om het wat, wat voor soort probleem is het. Het is
Schema-gebaseerde instructie omvat een algemene
methodiek om problemen op te lossen, toepasbaar
in verschillende domeinen en situaties. Het maakt
hierbij gebruik van het schemabegrip.
476
daar waarop in het onderwijs de laatste jaren wordt in-
gezet. Door de focus op probleemoplossing komt de
hele complexiteit en functionaliteit aan bod, evenals de
overdraagbaarheid en algemene toepasbaarheid.
Bij het gebruik van op schema's gebaseerde instructie
moet eerst het (woord)probleem geïdentificeerd als be-
horend tot een probleemtype en vervolgens een speci-
fiek probleemtypeschema gebruikt om het probleem op
te lossen. Bij toevoeging van de schemaverbredende in-
structie naast de schema-gebaseerde instructie, wordt
tevens vooral de nadruk gelegd op het overdragen van
kennis naar nieuwe problemen, omdat vaak dezelfde
principes van toepassing zijn.
Patroon van schema-gebaseerde instructie
Schema-gebaseerde instructie is gebaseerd op de sche-
matheorie en heeft tot doel het optimaliseren van iden-
tificatiekennis, uitwerkingskennis, planningskennis en
uitvoerende kennis. Het kan aangewend bij schema-ge-
baseerd onderwijs heel expliciet en bij schema-geba-
seerd leren impliciet.
Volgens Mayer's model voor het oplossen van proble-
men, kunnen er vier opeenvolgende fasen bij het oplos-
sen van een probleem onderscheiden worden. Dit zijn
477
probleemvertaling, probleemintegratie, oplossingsplan-
ning en oplossingsuitvoering. Elke fase vereist eigen
vaardigheden.
In de fase van probleemvertaling geven taalvaardighe-
den betekenis aan het probleem. Er moet bepaald wor-
den wat er gebeurt met bekende en onbekende infor-
matie in de aanvang. Zo wordt gekomen tot identificatie-
kennis. Dit houdt in dat soortgelijke patronen worden
herkend. Dit vraagt om het categoriseren van proble-
men in onderscheidende schema's. Het gaat om herken-
nen van het wat (declaratief).
De fase van probleemintegratiefase vereist het selecte-
ren van integrale delen in berekeningsformaat. Zo wordt
gekomen tot verdiepende kennis. Het houdt in dat rele-
vante kenmerken van de huidige probleemsituatie in het
verhaal worden geïdentificeerd en dat deze worden ge-
koppeld aan de kernkenmerken van het schema dat
werd geïdentificeerd. Het gaat om kennen van het wat
(declaratief). Hier worden expliciete instructies gegeven
over de kernfuncties van elk schema. Bijvoorbeeld, ele-
menten in het probleem identificeren en deze afstem-
men op het juiste kernkenmerk van het schema.
In de fase van oplossingsplanning moet een plan bedacht
om de oplossing te vinden. Planningskennis houdt in dat
informatie wordt gebruikt die is verkregen uit de identi-
478
ficatie- en uitwerkingskennis. Dit om een plan op te stel-
len van subdoelen om een einddoel te bereiken. Het
gaat hier om het waar en waarom (contextueel).
In de fase van de oplossingsuitvoering moeten de juiste
bewerkingen uitgevoerd om tot een juiste oplossing te
komen. Uitvoeringskennis houdt instaat zijn in om de
procedures in het plan uit te voeren. Het betekent ook
het aanwenden van zelfregulering. Dit om prestaties tij-
dens dit proces te monitoren en te evalueren. Het gaat
hier om het hoe (proceduraal).
Zo komt, bijvoorbeeld, bij schema-gebaseerd leren aan
bod alle hoeveelheden uit een wiskundig probleem halen,
passende bewerkingen selecteren en planmatig de bere-
kening uitvoeren om tot een oplossing te komen.
Het schema-proces
De globale probleemoplossing vraagt de succesvolle vol-
tooiing van telkens de vorige fase om tot de juiste uit-
voering en uiteindelijk het juiste antwoord te komen. Dit
vraagt om problemen in passende typen te categorise-
ren en vervolgens een op maat gemaakt plan toe te pas-
sen om de oplossing te vinden. Op die manier moet ge-
komen tot een juist begrip van het probleem zelf. Wat
in het verleden vaak fout liep, eerder dan dat het mis
ging bij een oplossing uitvoeren. Wat voor een probleem
479
is het, eerst dit uitklaren, en pas vervolgens dit type uit-
voeren.
Een schema is hierbij een manier om informatie te orga-
niseren of om een patroon te vinden in gekende en on-
bekende informatie. Het helpt bij het identificeren van
het type probleem. Een schema leent zich voor het op-
lossen van het probleem met behulp van een bepaald
organisatiepatroon. Dit kan, bijvoorbeeld, bij middel van
een diagram of een vergelijking om het schema te repre-
senteren.
Gegeneraliseerde kennis wordt opgeslagen in schema's
die de resultaten bevatten van afzonderlijke gevallen van
succesvolle probleemoplossing in het verleden. Het
bouwt op succesvolle ervaringen door te verwijzen naar
gegeneraliseerde resultaten in schema's. Het vertrouwt
dus op het gebruik van algemene contextuele kennis om
te worden overgedragen naar een actueel probleem. Dit
wordt ook wel schema-gebaseerd redeneren genoemd.
Onderzoek heeft aangetoond dat instructie op basis van
schema's kan werken, vooral ook bij leerproblemen.
Toepassing
In welke mate kan je de manier waarop je problemen op-
lost herleiden tot de schema-gebaseerde instructie ?
480
Wat kan de schema-gebaseerde instructie je concreet bij-
brengen in de manier waarop je problemen oplost ?
Wat zouden de voordelen voor je kunnen zijn van de fa-
sische aanpak ?
481
Effortful control
‘Gedragsleiding’
In de loop van zijn ontwikkeling ontwikkelt het kind de
mogelijkheid in interactie met zijn omgeving zijn waar-
nemingsgedrag en zijn reactiegedrag te oriënteren. Zo
ontwikkelt het kind de mogelijkheid zijn aandacht of
waarnemingsgedrag actief en doelbewust te richten of
te focussen, en te verplaatsen of te verschuiven indien
nodig. Zo kan het letten op zijn mama en wat die zegt of
doet, of zijn aandacht verplaatsen naar zijn papa die ook
op hetzelfde moment wat zegt of doet. Zo kan het kind
zich richten op zijn spel terwijl andere kinderen er door-
heen lopen. Zo ontwikkelt het kind ook de mogelijkheid
zijn reactiegedrag te oriënteren van een eerste domi-
nante respons naar een twee subdominante respons. Zo
weet het de dominante respons af te remmen en in
Een kind ontwikkelt al heel vroeg het vermogen om
zijn waarneming en zijn reactie te oriënteren.
Het helpt het kind in zijn sociaal-emotionele ontwik-
keling.
482
plaats hiervan een subdominante respons uit te voeren.
Zo kan het kind in plaats van onmiddellijk iets te doen of
te zeggen zijn beurt afwachten tot er een betere gele-
genheid toe is. Of het kind kan nog even volhouden in
plaats van te snel op te geven. Of het kind kan een ander
kind laten meespelen in plaats van het weg te duwen. Dit
wijst op cognitieve processen bij het kind die het in staat
stelt zijn gedrag te reguleren en te controleren zo de si-
tuatie er om vraagt. Effortful control laat het kind toe
een meer sociaal passende respons te tonen door zijn
initiële respons te onderdrukken.
Effortful control is een begrip dat voor het eerst gefor-
muleerd werd door Rothbart. Hiermee wordt een zelfre-
gulerende capaciteit omschreven als vorm van gedrags-
matige zelfcontrole. Het geeft de mogelijkheid aan voor
het kind om gedrag bewust te onderdrukken als vorm
van inhibitorische controle en bewust te activeren als
vorm van activatiecontrole. Het geeft tevens de moge-
lijkheid aan om aandacht doelbewust te richten en te
verschuiven als vorm van aandachtscontrole. Op deze
wijze laat het kind zien in steeds toenemende mate lei-
ding te hebben over zijn gedrag. Leiding zowel bij het
sturen van zijn gedrag bij het inschalen van een situatie.
Als leiding bij het sturen van zijn gedrag bij de reactievor-
ming. Effortful control is zo gelinkt aan het begrip execu-
tieve functies.
483
Effortful control maakt als temperamentsfactor deel uit
van het temperamentsmodel van Rothbart. Hierin wordt
vooral aandacht besteed aan in aanleg bepaalde indivi-
duele verschillen in reactiviteit en zelfregulatie. Deze
verschillen zouden teruggaan op verschillen in responsi-
viteit van de onderliggende neurale systemen. Reactivi-
teit houdt dan verband met de snelheid waarmee neu-
rale systemen worden geprikkeld, terwijl zelfregulatie
verband houdt met processen die er voor zorgen de re-
activiteit onder controle te krijgen. Reactiviteit wordt
hierbij onderscheiden in emotionaliteit, als neiging om in
reactie emoties te ervaren en tot expressie te brengen,
en activiteit als de snelheid, mate en intensiteit van den-
ken, praten en bewegen. Bij emotionaliteit wordt onder-
scheid gemaakt tussen het ervaren van negatieve en po-
sitieve emoties.
De competentie om het waarnemings- en reactiegedrag
op een actieve en vrijwillige manier te reguleren neemt
een aanvang in ontwikkeling tussen de leeftijd van zes
maand en een jaar. Deze competentie blijft zich verder
ontwikkelen over peuter-, kleuter-, latentieleeftijd tot in
de adolescentie- en volwassenleeftijd toe. Zo kan in de
loop van de peuter- en kleuterfase een sterke toename
in deze competentie waargenomen worden. Toch wor-
den grote verschillen tussen kinderen in effortful con-
trol vastgesteld.
484
Deze verschillen zouden deels te wijten zijn aan verschil-
len in aanleg als biologische factor. Deels zouden ze te-
ruggaan op prenatale zorg en opvoeding als omgevings-
invloeden. Vooral positieve opvoedingskwaliteiten van
ouders, zoals een warme en ondersteunende opvoe-
dingsstijl, zouden een gunstige invloed hebben.
Onderzoek wijst uit dat de ontwikkelde mogelijkheid tot
effortful control een gunstige invloed heeft op de ont-
wikkeling van het kind in het algemeen. Zo draagt deze
bij tot een positieve emotionele, sociale en cognitieve
ontwikkeling. Zo zouden er gunstige invloeden zijn op
het vlak van prosociaal gedrag, empatisch reageren, so-
ciale competentie, gewetensvorming en aanpassingsver-
mogen. Meteen is effortful control een goede voorspel-
ler en indicator van de algemene sociaal-emotionele
competentie van het kind. Op die manier zijn kinderen
actieve 'agents' in hun eigen ontwikkeling.
Onderzoek wijst ook uit dat een lage ontwikkeling van
effortful control een rol speelt bij de ontwikkeling van
emotionele of internaliserende en gedrags- of externali-
serende problemen. Vooral de geringe regulering van
het gedrag en emoties zou hiervoor verantwoordelijk
zijn. Zo besteden angstige kinderen erg veel aandacht
aan informatie die ze als bedreigend ervaren ook al is er
reëel geen reden toe. Hierdoor ontwikkelen ze uitge-
sproken beangstigende gedachten, met angstige reac-
485
ties tot gevolg. Zo ook werd vastgesteld dat adolescen-
ten met een laag niveau van effortful control meer risico
lopen op het ervaren van depressieve symptomen. Daar-
naast wordt een beperkt vermogen tot effortful control
ook aangetroffen bij ontwikkelingsstoornissen, zoals de
aandachtstekortstoornis ADHD en autismespectrum-
stoornissen. In de laatste groep werden evenwel grote
verschillen gevonden en niet alle kinderen vertoonden
problemen op dit vlak.
Naast de gedragsleiding of effortful control zoals be-
schreven in dit thema-onderdeel, kan ook aandacht be-
steed worden aan de mentale leiding. Waar het eerste
gaat om het oriënteren van het gedrag, gaat het tweede
om het oriënteren van mentale processen, zoals denken,
herinneren, voelen, die zich in iemands hoofd afspelen.
Je kan meer over mentale leiding lezen in het thema-on-
derdeel 'Mentale leiding' van deze encyclopedie. In de
praktijk zullen beide processen, de gedrags- en mentale
leiding, op elkaar inspelen en elkaar beïnvloeden.
Geef een omschrijving van het aandachts- of waarne-
mingsgedrag van je kind waaruit je een indruk zou kun-
nen vormen over de ontwikkeling van effortful control:
486
Geef een omschrijving van het activerend en remmend
reactiegedrag van je kind waaruit je een indruk zou kun-
nen vormen over de ontwikkeling van effortful control:
487
Mentale leiding
TE WEINIG MENTALE LEIDING
Als ouder of als kind kan je merken niet steeds helemaal
de leiding te hebben over je gedachten, je herinnerin-
gen, je gevoelens, je voorstellingen of je dynamiek. Het
is alsof wat je denkt, herinnert, voelt, wat je je voorstelt
of je dynamiek het van je overnemen en jij dit lijdzaam
ondergaat. Het ene moment voel je je een mislukkeling,
bijvoorbeeld, het andere moment ben je in euforie. Hier-
aan ontsnappen of dit voorkomen kan je niet.
Soms ben je wel bang voor je herinneringen of je voor-
stellingen, zeker wanneer ze negatief van inhoud zijn. Je
Wat als je als ouder of als kind meer leiding wil over
wat er in je omgaat ?
488
wil ze dan kwijt, of ze voorkomen. Maar dan lijk je zoda-
nig op de vlucht en ben je zo bang voor een nieuwe con-
frontatie, dat je veel uit de weg gaat. Zoals contacten en
gesprekken met je omgeving die mogelijk negatieve in-
houden in je oproepen waar je moeilijk overheen raakt.
Of taken of uitdagingen die mogelijk niet tot een goed
einde zouden kunnen worden gebracht en je daarom uit
de weg gaat.
Er moet een andere manier zijn om met opkomende din-
gen in je hoofd om te gaan, zodat je zelf meer de leiding
behoudt en je minder risico loopt van wat in je omgaat
slachtoffer te worden.
HOE MEER MENTALE LEIDING BEREIKEN ?
Zo kan je als ouder of als kind trachten wat in je omgaat
niet helemaal te blokkeren of niet helemaal weg te lopen
van wat in je omgaat, als het blokkeren ervan niet lukte.
Sommige gedachten en gevoelens zijn immers zo krach-
tig dat je ze trouwens niet helemaal kan beletten en je
er ook niet in slaagt er van weg te komen of ze te nege-
ren. Het is alsof ze je dreigen te achtervolgen, hoe veel
inspanning je ook doet om ze kwijt te spelen.
Door meer de leiding te nemen over de processen die
zich in je afspelen, door ook meer de leiding te nemen
over de inhouden die door de processen ontstaan en
489
door tenslotte ook meer de leiding te nemen over het
gebruik van de opgewekte inhouden, hoeft het beletten
of het weglopen niet langer.
Meteen werden de drie aangrijpingspunten waarover je
beschikt aangegeven, zodat wat je denkt, herinnert,
voelt, fantaseert en wil minder storend voor je zullen
overkomen.
Vooreerst kan je je denken, je herinneren, je voelen, je
fantaseren en je dynamiek als proces doseren zodat ze
minder intensief zijn. Je tempert dan deze processen zo-
danig dat wat er als gedachten, herinneringen, gevoe-
lens, fantasieën en objectieven uit zullen voortvloeien,
minder intensief zijn. Door je denken, herinneren, voe-
len, fantaseren en dynamiek minder te activeren hoop je
dat het resultaat ervan minder storend zal zijn.
Vervolgens kan je trachten je denkinhouden, je herinne-
ringen, je gevoelsinhouden, je fantasieën en je dyna-
miekinhouden als resultaat selectiever te maken. Je let
er dan concreet op dat ze minder omvattend en minder
diepgaand zijn en geeft de voorkeur aan het meer be-
perkt en meer oppervlakkig houden ervan. Zo produceer
je minder omvattende gedachten, herinneringen, gevoe-
lens, fantasieën en objectieven en zijn ze selectiever en
meer gelimiteerd.
Tenslotte opteer je ervoor een keuze te maken uit wat
490
als gedachten, herinneringen, gevoelens, fantasieën en
objectieven in je opkomt. Zodat je enkel wat je kiest, als
je gedachten, herinneringen, gevoelens, fantasieën en
objectieven beschouwt en aanwendt. De overige zijn
maar gedachten, herinneringen, gevoelens, fantasieën
en objectieven zonder dat je ze je toeëigent en je ermee
identificeert. Je valt er niet mee samen en je vat ze niet
op alsof ze de werkelijkheid weergeven. Je hoeft ze bij-
gevolg niet als van je of als echt vast te houden. Je kan
ze meteen weer loslaten als niet van je en niet echt en
bruikbaar.
VOORDELEN MEER MENTALE LEIDING
Zo behoud je meer de mentale leiding doordat de impact
van de opgewekte processen, hun inhoud en hun keuze
minder groot is. Doordat je meer mentale leiding be-
houdt kan je meteen ook meer mentale leiding bieden.
Zo kan je processen doseren en temperen, je inhouden
meer beperken en selectiever maken, en hun gebruik
meer kiezen en wat niet bruikbaar is loslaten.
Het ik van je als ouder of van je kind komt hierdoor min-
der onder druk en behoudt meer vrijheid en mogelijkhe-
den om te sturen en zich te oriënteren.
Deze mentale leiding kan je op een tussenniveau situe-
ren. Omdat het bepaalt welke mentale processen te ac-
491
tiveren, welke inhouden te produceren en welke resul-
taten te gebruiken en van toepassing te beschouwen. Je
activeert hogere mentale processen en inhouden en laat
geproduceerde inhouden weg die niet van toepassing
voor je zijn.
EIGEN PATROON MENTALE LEIDING
Zowel jezelf als ouder of je kind beschikt over een speci-
fiek patroon van intensiteit van mentale processen, om-
vang van mentale inhouden en mate van gebruik van
deze mentale inhouden. Dit patroon is voor ieder ver-
schillend. Aan de ene pool van een gradatieschaal zijn er
de laagscoorders op die vlakken, aan de andere pool zijn
er de hoogscoorders op diezelfde vlakken. Iedereen situ-
eert zich ergens op deze schaal van intensiteit van pro-
cessen, van omvang van inhouden en van involgen van
deze inhouden.
Wie ervaart te weinig leiding over intensiteit, omvang en
involgen te hebben, kan door bewustwording hiervan en
door de besproken dosering, selectie en keuze hierin
verandering brengen. Zo kan je je positie op de schaal in
de gewenste richting bijsturen.
Dit zal van jezelf als ouder of van je kind een bewuste en
actieve inbreng vragen om niet in je typisch minder wen-
492
selijk patroon te blijven steken of nadien te hervallen. Er-
varing met verandering opdoen en oefening kunnen
hierbij erg helpen.
Zodra de voordelen van het nieuwe patroon naar voor
komen, kan snel met de nodige inspanning een nieuwe
gewoonte groeien.
Door de productie, de producten en de consumptie van
mentale inhouden beter bij je te laten aansluiten zodat
je er minder door verstoord raakt, kom je bewust een
heel eind vooruit.
Zo kan het oude patroon dat verschijnt als een 'attrac-
tor', een patroon waarnaar iets of iemand tendeert, af-
gebouwd, en kan een nieuw patroon stilaan opgebouwd.
Dit kan dan als nieuwe 'attractor', als nieuw patroon of
schema waartoe je als ouder of je kind tendeert, functi-
oneren.
493
AAN JE PATROON VAN MENTALE LEIDING WERKEN
Ikzelf als ouder of mijn kind ervaar(t) te weinig leiding
over wat er in mij omgaat : ja/ neen
Ikzelf als ouder of mijn kind denk(t) erover volgende men-
tale processen meer te doseren :
mijn denken
mijn herinneren
mijn voelen
mijn fantaseren
mijn dynamiek
Ik zelf als ouder of mijn kind denk(t) erover volgende in-
houden selectiever te maken :
gedachten
herinneringen
gevoelens
fantasieën
objectieven
Ikzelf als ouder of mijn kind denk(t) erover enkel volgende
inhouden als van toepassing te ervaren :
mijn gedachte ...
mijn herinnering ...
mijn gevoel ...
mijn voorstelling ...
mijn objectief ...
494
495
Aan- en afleren
in de opvoeding
Ouders willen in de opvoeding die ze bieden hun kind
van alles aanleren. Wat minder gunstig is willen ze hun
kind afleren. Wat bijdraagt tot de ontwikkeling van hun
kind willen ze aanleren, wat de ontwikkeling afremt of in
gevaar brengt, willen ze afleren, en liefst zo snel moge-
lijk.
Zo het kind open staat om iets aan te leren en geen ex-
treme weerstand vertoont tegen iets afleren, kunnen
deze leerprocessen met meer kans op succes verlopen.
Sluit het kind zich evenwel af, dan zal dit moeizamer ver-
lopen, omdat de medewerking van het kind dan ont-
breekt. Alle reden om een goede relatie met je kind op
te bouwen waarin het aanleren en afleren zich kan af-
spelen en kan bevorderd worden.
Ouders voelen vaak intuïtief aan hoe ze iets kunnen aan-
leren, namelijk door het via hun reactie aan te moedigen.
Als je opvoeden opvat als je kind gedrag aanleren
en afleren, hoe kan je dit dan optimaliseren.
496
En hoe ze iets kunnen afleren, namelijk door het via hun
reactie te ontmoedigen of door er geen aandacht aan te
besteden. Dit thema-onderdeel wil helpen hoe je aan-
moedigen en ontmoedigen te optimaliseren, zodat je
meer effect ervaart en je ongunstige neveneffecten kan
vermijden.
Hiertoe wordt gebruik gemaakt van onderzoeksbevin-
dingen over hoe leerprocessen verlopen. Zij kunnen, bij-
voorbeeld, duidelijk maken dat je aan- en ontmoedigen
niet alleen effecten heeft op het onmiddellijk gedrag van
je kind dat toe- of afneemt, maar ook op termijn het zelf-
beeld en zelfvertrouwen van het kind positief of negatief
kan beïnvloeden. Het kind denkt gunstiger over zichzelf
en durft meer zodat het actiever wordt, of het denkt on-
gunstiger over zichzelf en durft minder, met een grotere
passiviteit tot gevolg.
Nieuw of ander gedrag kan je aanleren via belonen. On-
gunstig of ongewenst gedrag kan je afleren via straffen.
Maar niet omgekeerd. Met straffen kan je geen gedrag
aanleren, met belonen kan je geen gedrag afleren. Als je
een gedrag afleert, dan betekent dit nog niet dat meteen
een meer gewenst gedrag in de plaats komt.
Gedrag is situatiegebonden. Het doet zich voor in de
aangeleerde situatie. Of het doet zich niet langer voor in
de afgeleerde situatie. Het kind is lief in je aanwezigheid.
Het kind is niet langer flauw zo je partner in de buurt is.
497
Gedrag is ook reactiegebonden. Zo de reactie als conse-
quentie gunstig is, herhaalt het zich. Zo de reactie ont-
breekt of ongunstig is, neemt het af en blijft stilaan ach-
terwege.
Het algemeen leerprincipe is : gedrag dat een gunstig en
prettig resultaat oplevert, wordt gemakkelijker en fre-
quenter in die situatie herhaald.
Gedrag dat geen resultaat oplevert, of een ongunstig of
onprettig, wordt minder gemakkelijk en minder frequent
in die situatie herhaald.
Je respons op wat je kind doet of zegt, vormt tegelijk je
gedrag, de consequentie of het gevolg voor je kind op
wat het doet of zegt, en een onderdeel van de nieuwe
situatie voor je kind.
Een situatie waarin je meegaat met je kind, of een situa-
tie waarin je niet meegaat met je kind, of er tegenin gaat.
De situatie zal dan aanmoedigend zijn voor het gedrag
van je kind, of ontmoedigend ervoor.
Je kan op zes wijzen op het gedrag van je kind reageren.
Twee wijzen zijn aanmoedigend. Vier wijzen zijn ont-
moedigend bedoeld.
498
Als aanmoediging bij het aanleren kan je prettig gevolg
toevoegen of iets onprettigs wegnemen of doen ophou-
den.
Wil je gedrag van je kind niet aanmoedigen, dan kan je
een prettig gevolg voorkomen, of kan je de situatie wij-
zigen of wegnemen waardoor iets prettigs niet langer
mogelijk is.
Wil je gedrag van je kind ontmoedigen bij het afleren,
dan kan je een onprettig gevolg laten volgen of een pret-
tig gevolg wegnemen of doen ophouden.
Zo kan je door positieve aandacht te geven of niet langer
negatieve aandacht te geven, je kind belonen voor iets
wat je wil.
Zo kan je vermijden je kind te belonen voor iets wat je
niet wil door geen aandacht te geven en je kind zijn ge-
drag te negeren, of door het kind in een time-out situatie
te plaatsen waarin het geen aandacht kan krijgen, bij-
voorbeeld even wegsturen.
Zo kan je door negatieve aandacht, zoals opmerkingen
en kritiek bij wat je kind doet, of door je positieve aan-
dacht te doen ophouden, bijvoorbeeld niet langer be-
gripvol zijn voor wat je kind doet, je kind straffen voor
wat je niet wil.
499
Uiteraard kan je niet enkel via aanmoedigen en ontmoe-
digen gedrag aan- of afleren. Je kan er ook structureel
voor zorgen dat enkel het gewenste gedrag kan optre-
den.
Of je kan je kind vooraf informeren wat je verwacht of
stapsgewijs instrueren over hoe iets moet. Hierbij kan je
tegelijk het even voor- of samendoen.
Of je kan zonodig je kind verplichten tot iets, met zekere
druk of dwang.
Of nog kan je je kind uitnodigend en stimulerend aan-
spreken voor wat je wil.
Maak je kind duidelijk wat wenselijk en niet wenselijk ge-
drag is. Wat voor je kan in wat het doet en hoe het iets
zegt, en wat niet kan.
Leg eventueel uit waarom : wat anders het ongewenste
gevolg is, of wat het er mee kan bereiken.
Doe dit zo gewenst vooraf, voor je in een moeilijke situ-
atie belandt. Zodat je kind kan rekening houden met je
vraag en je het kan aanspreken om mee te werken.
'Je kan mee als je niets vraagt, kan je dat ?'
Als ouder wil je bepaald gedrag afleren. Daarom weet
het kind nog niet wat wel kan, of hoe iets wel kan. Om
500
dit gedrag aan te leren, kan je steeds twee of meer alter-
natieven of mogelijkheden aangeven.
Zo kom je ook niet over als de ouder voor wie weinig of
niets kan. Zo heeft het kind ook de mogelijkheid tot kie-
zen, en engageert het zichzelf voor wat het kiest.
Geef wat je wel wil aan op een eenvoudige, heldere, be-
grijpbare, handelingstoelatende en positieve manier.
Geef in de eerste plaats vroegtijdig wegen aan, zodat je
niet laattijdig grenzen moet stellen.
Geef aan wat iets is en hoe er mee kan omgegaan wor-
den.
'Dit is voedsel. Het is om te eten.' 'Jolien is je zus. Ze is
een vriendje om mee te spelen.'
Je aanmoedigend of ontmoedigend reageren op wat je
kind doet, kan best zo snel mogelijk, bijvoorbeeld, bin-
nen de seconde.
Zo is je effect het grootst. Zo ook is duidelijk in welke si-
tuatie en voor welk gedrag je reactie geldt.
Zo ook kan je reeds bekrachtigen of ontkrachten bij de
aanvang of in de loop van het kindgedrag.
501
Je kan het aanleren van gedrag ondersteunen met mate-
riële beloningen, zoals een stuk fruit of drankje, een
snoepje of geschenkje, met geld of inwisselbare punten
voor iets.
Handiger en erg gewaardeerd door je kind zijn sociale
beloningen, zoals bewonderende blik, prettige opmer-
king, zoals tof, schouderklopje of handgeklap, aandacht
of knuffel, een voorrecht. Recent onderzoek (2017) aan
de Montfort universiteit toont aan dat wanneer ouders
positieve acties van het kind belonen met prijzen en
wanneer het kind ervaart dat de ouders zijn positief ge-
drag opmerken, dit een positief effect kan hebben op zijn
gedrag en welzijn. Het gedrag werd gunstiger, de hyper-
activiteit verminderde en de aandacht nam toe. Bij re-
gelmatig gebruik van prijzen werd een aanzienlijke im-
pact vastgesteld.
Ook een activiteit waarvan je kind houdt, kan aanslui-
tend of worden toegezegd, zoals ergens heen mogen, tv-
kijken, samen spelen, fietsen.
Voor iets wat je kind niet zo snel kan aanleren of afleren,
kan je werken met een spaarkaart of puntensysteem.
Telkenmale het kind lukt, wordt ter bevestiging een punt
toegekend.
502
Zijn de punten gespaard, dan kunnen ze omgewisseld
worden tegen een verkozen beloning. Het aantal voor-
ziene punten kan best overeenkomen met weten lukken
of voldoende weten lukken.
Het systeem werkt niet alleen bekrachtigend voor aan te
leren gedrag, maar moedigt ook het kind aan het gedrag
te herhalen.
Een beloning hoeft niet groot te zijn. Een stuk appel,
even wat aandacht, iets langer buiten kunnen blijven
spelen. Wil je toch met iets groter belonen, dan kan je
werken met een spaarsysteem.
Let er wel op of het kind de beloning wel graag heeft.
Wil je reageren met iets onprettigs, dan moet het kind
het wel als dusdanig ervaren. Naar je kamer kan prettig
of onprettig zijn.
Een gedragsversterkende beloning kan van buiten ko-
men. Het kind krijgt een attentie of prettige opmerking
van zijn omgeving.
'Hé, dat heb jij goed gedaan !'
Je kan het kind ook leren zichzelf te bekrachtigen voor
wat het deed of waar het in wist te lukken. De prettige
gedachten en gevoelens kunnen zijn gedrag versterken.
503
'Hé, dat heb ik goed gedaan. Ik voel me fier over mijn
prestatie.'
Ouders zijn soms bang om veel te belonen. Ze vrezen
hun kind alzo te verwennen.
Verwennen betekent evenwel je kind toch belonen voor
wat ongunstig is. Je kind laat verwacht gedrag na of doet
net andersom en je blijft doorgaan met positieve aan-
dacht en het door de vingers zien.
Toch vrezen ouders dat het kind enkel nog iets zal doen
zo je een beloning in het vooruitzicht stelt en niets meer
spontaan of vanuit zichzelf zal doen. Of dat het iets doet
om de beloning en niet om het succeservaren en het we-
ten lukken.
Het minste wat je kan doen is dan toch feedback geven.
Aangeven wat voor je kan en oké is, en wat niet kan en
fout ging.
Je kan in plaats van een beloning in het vooruitzicht te
stellen, of een straf, zo het kind iets niet doet, het kind
wijzen op wat het waarmaakt ook voor zichzelf zo het
iets doet, of wat het mist ook voor zichzelf zo het iets
niet doet. Wijzen op de natuurlijke gevolgen, met andere
woorden.
504
Kinderen kunnen inderdaad veel leren uit de spontane
aangename of lukkende gevolgen en de onaangename
of mislukkende automatische gevolgen van wat ze doen
of laten.
Merkt het kind dit effect, dan hoef je niet nog eens met
je reactie deze gevolgen te versterken. Zo wordt het kind
minder afhankelijk van je reactie.
Zeker bij straffen kan dit als neveneffect hebben dat het
kind zijn verlies of mislukken gaat minimaliseren en al-
leen nog weerstand en boosheid gaat ontwikkelen te-
genover je, terwijl dat wat gebeurde op de achtergrond
komt.
Soms zal wanneer iets niet spontaan lukt, of niet hele-
maal lukt, of nog niet, op zoek moeten gegaan naar het
bekrachtigen van wat wel lukt.
De idee is dan wat lukt stilaan uit te breiden tot wat nog
niet lukt. Van de focus niet te leggen op wat niet lukt,
zodat je ontgoochelend en straffend zou reageren.
Het kind kan ook aangemoedigd als het merkt dat het
niet helemaal lukt en dit gelijk zou stellen met mislukken
en niet kunnen.
505
Als ouder kan je gemakkelijk geneigd zijn te reageren op
je kind en niet zozeer op zijn gedrag. Je zegt dan, bijvoor-
beeld, niet dat je kind vervelend doet maar dat het ver-
velend is.
Hierdoor zwak je dan niet zijn vervelend gedrag af, maar
bekrachtig je het zich ontwikkelend negatief zelfbeeld
van een vervelend iemand te zijn.
Maak bij twijfel dan liever duidelijk dat je niks tegen je
kind hebt, maar wel tegen een concreet gedrag dat je wil
afleren.
Als je je kind nieuw of ander gedrag wil aanleren, kan het
nuttig zijn met stappen te werken. Zoals, bijvoorbeeld,
bij het zich leren aankleden, of bij zindelijkheidstraining
Je kan dan beginnen met uitleggen, voordoen, samen-
doen, bevestigen van de eerste stap of de laatste stap.
Zo kan je kind beginnen met een goed gevoel of eindigen
met een goed gevoel. Dit lukt al.
Best kan je voortbouwen op wat het kind al kan en dit
uitbreiden. Hierbij kan je een tussenstap oefenen tot hij
voldoende wordt beheerst, dit vooraleer een volgende
aan te pakken.
506
Ook als je gedrag wil afleren, is het vaak nodig stapsge-
wijs te werken en wat niet kan een na een te doen afne-
men.
Belangrijk hierbij is niet te verwachten dat een kind plots
op alle vlakken heel anders zal doen.
Beperk hierbij duidelijk de regels en de moeilijkheids-
graad van de situatie waaraan het kind zich moet hou-
den. Bijvoorbeeld, ook in tijd.
Je kan het gewenste alternatief gedrag als middel aan-
wenden door het in de plaats te laten komen van het af
te leren gedrag. Bijvoorbeeld, iets vragen in plaats van
iets te nemen.
Om gedrag aan te leren kan je best heel concreet zijn,
zoniet weet het kind niet precies wat je wil, of komt wat
je vraagt als niet haalbaar voor het kind over.
Het kind wil dan wel meewerken, maar weet niet hoe. Of
het ervaart dat het niet weet te lukken met zijn mogelijk-
heden. Het kind kan dan voortijdig afhaken.
Communicatief kan je je kind zicht geven op de gevolgen
van zijn gedrag voor je of voor iemand anders, om zo em-
pathie bij je kind op te wekken.
507
Dit eerder dan dat je de verdediging bij je kind opwekt
en je je kind gevolgen moet leggen.
Je kan hierbij concreet zonder je mening een beschrij-
ving geven van wat je niet wil, gevolgd door je onbevre-
digd gevoel zo je kind dit doet en de reden voor dit ge-
voel in de vorm van je onbevredigde behoefte of verlan-
gen.
Vervolgens kan je concreet aangeven wat je verkiest of
vraagt in de vorm van welk gedrag, gevolgd door je be-
vredigd gevoel zo je kind dit doet en de reden van dit
gevoel in de vorm van je bevredigde behoefte of verlan-
gen.
Vermijd belonend te reageren als je kind ongewenst ge-
drag vertoont.
Als ouder reageer je vaak niet als je kind gewenst gedrag
vertoont. Bijvoorbeeld, je kind speelt mooi met andere
kinderen samen, of je kind vraagt je iets op een rustige
wijze.
Pas als het kind ongewenst gedrag vertoont, reageer je,
onder meer met aandacht. Bijvoorbeeld, je kind maakt
ruzie, of je kind roept. Het risico bestaat dan dat dit ge-
drag versterkt wordt.
508
Je kan dit voorkomen door je kind vooral aandacht en
bevestiging te geven voor gewenst gedrag. Zo blijft het
kind gemakkelijker op dit positief spoor. Zo kan je voor-
komen dat het kind op het negatief spoor terecht komt.
Zo kan je, als je kind je iets rustig vraagt, luisteren en zeg-
gen dat je begrepen hebt wat je kind wil, zonder dat je
er daarom op ingaat. Het voorkomt dat je kind gaat roe-
pen omdat je het rustig vragen negeert.
Het aan- en afleren kan je bij voorkeur in zo'n rustig mo-
gelijke sfeer laten verlopen. Dit kan je door zelf je kalmte
te bewaren.
Zo je kalmte dreigt verloren te gaan, kan je even een
adempauze inbouwen. Zo wordt verdere escalatie voor-
komen en vermijd je te handelen vanuit je emotie en niet
vanuit wat je wou bereiken.
Even iets laten rusten kan maken dat je je rede hervindt
en redelijker kan zijn.
Dit even laten rusten kan ook inhouden er eens voor
korte tijd tussenuit zijn. Een vrije avond, het even aan je
partner of iemand anders overlaten, maakt dat nadien
opnieuw kan begonnen zonder van alles mee te slepen
wat je omgang met je kind belast.
Zo kan je meteen ook met je kalmte opnieuw model
staan voor elkaar.
509
De timing in je reageren is niet onbelangrijk. Gedrag van
je kind dat je nu en dan beloont, kan heel resistent wor-
den tegen verandering.
Zo kan je bepaald gedrag van je kind negeren om het te
doen afnemen, bijvoorbeeld zeuren. Maar op een be-
paald moment reageer je toch eens, wat kan maken dat
het gedrag resistent wordt.
Als je als ouder een gedrag wil afleren door het te be-
straffen, dan kan best steeds straf volgen zo het gedrag
zich voordoet. Wordt het nu eens wel dan weer niet be-
straft, dan kan het zelfs toenemen.
Een beetje als met goktoestellen die je muntingooi ne-
geren of bestraffen door je geld in te houden, maar nu
en dan je belonen met een kleine winst. De aantrekking
om opnieuw te spelen wordt hierdoor erg groot en ver-
dwijnt niet makkelijk.
Kan je toch niet nalaten van positief te reageren, wacht
dan telkens iets langer. Het kind ervaart dan onbewust
dat ongewenst gedrag vertonen maakt dat telkens iets
langer op reactie gewacht moet worden. Het kind komt
dan in een dilemma terecht. Het wil wel ongewenst ge-
drag vertonen, maar dit maakt dat het gezochte effect
telkens langer uitblijft.
510
Bij kinderen die op een ongewenste manier je claimen,
door roepen of wenen, bijvoorbeeld 's nachts, kan je zo
een middenweg bereiken tussen helemaal niet mogen
reageren, wat je niet over je hart krijgt, en reageren
waardoor het ongewenste gedrag blijft. De moeite
waard om eens te proberen.
Straf is een krachtig middel dat best zo gedoseerd moge-
lijk wordt gebruikt. Zodat het als juiste prikkel kan dienst
doen om gedrag af te leren, en voldoende prikkelend is
om tot gedragsverandering te komen.
Geef bij voorkeur liever een korte straf die haalbaar en
involgbaar is en het kind constructief leert handelen, iets
wat inspanning kost. Of geef een straf die het kind iets
ontzegt als natuurlijk gevolg voor wat fout ging.
Zo kan je je kind iets extra laten doen voor wat het niet
deed. Zo kan je je kind voor de extra vrije tijd die het nam
deze laten afstaan bij het volgende maal weggaan.
Als ouder kan je trachten invloed uit te oefenen door re-
acties en opmerkingen die het kind onverwacht erg tref-
fen, ook al lijkt dit vaak niet zo. In het ervaren van je kind
kan dit hard aankomen. Vaak bedoelt je reactie ook het
gedrag van je kind, maar je kind pakt het mogelijk erg
persoonlijk op.
511
Zo kan je je kind uitlachen voor iets wat het nog doet,
maar kan het overkomen alsof het kind om wie het is
wordt uitgelachen. Zo kan je van je kind vragen dat het
zijn fout toegeeft en zijn schuld toegeeft, wat erg verne-
derend kan zijn, bijvoorbeeld, in de puberteit.
Zo kan je niet luisteren of niet ernstig nemen wat je kind
zegt. Of kan je voortdurend ontwaarden wat je kind
doet. Of kan je je kind afwijzen : 'Dan ken ik je niet meer.'
Ook is het uitkijken voor sociale straffen. Dit zijn straffen
die aan een kind in een groep gegeven worden. Anderen
zijn er getuige van en ze kunnen veel gezichts- en status-
verlies meebrengen voor een kind. Alhoewel soms ook
net weer een zeker aanzien en statusvoordeel.
Soms kan je vaststellen dat je reactie of straf niet wordt
opgevolgd, omdat de groep bescherming biedt of omdat
het kind nog liever je reactie negeert dan onder te gaan
in de ogen van andere kinderen.
Zo zal je vraag om onmiddellijk met iets op te houden of
iets te doen, wel gevolg krijgen zo het kind alleen is, maar
niet wanneer er andere kinderen in de buurt zijn.
Straf je kind niet voor wat het niet kan. Bijvoorbeeld, je
kind uitlachen omdat het nog niet foutloos kan spreken
of schrijven.
512
Of niet voor wat het niet durft. Bijvoorbeeld, iets laten
doen waarvoor bang, om zijn angst en weerstand af te
leren.
Of voor wat het niet weet. Bijvoorbeeld, het kind deed
iets wat het niet wist dat het niet mocht of kon.
Sommige ouders verkiezen helemaal niet te straffen.
Omdat ze dit niet prettig vinden en hun relatie met hun
kind niet willen verzwakken. Of omwille van de vele mo-
gelijke neveneffecten van straffen, zoals onzeker of ang-
stig worden, druk of agressief worden, passief of depres-
sief worden, negatief zelfbeeld en gering eigenwaarde-
gevoel ontwikkelen.
Toch merken ze niet steeds helemaal op dat in hun reac-
tie heel wat ontmoediging voor hun kind verpakt kan zit-
ten. Zich hiervan bewust worden, kan maken hier meer
doordacht mee om te kunnen gaan.
Sommige ouders gaan heel inconsistent met aanmoedi-
gen en ontmoedigen om. Nu eens zijn ze vriendelijk en
kan zowat alles. Dan weer zijn ze boos en kan zo goed als
niets.
Deze stemmingswisselingen kunnen zeer averechts op
aan- en afleren inwerken. Nu eens wordt eenzelfde ge-
drag bekrachtigd of getolereerd, dan weer wordt het af-
geremd.
513
Sommigen kinderen focussen gemakkelijk op de ont-
stemming van hun ouders. Zo geloven niet langer dat ie-
mand vriendelijk aanmoedigend is.
Andere kinderen trachten hiermee te leven door er van-
uit te gaan dat de boosheid maar tijdelijk is en niet ge-
meend en niets met zichzelf te maken heeft en met wat
je doet of zegt. Ze wachten af tot de ouder alles terug-
neemt van wat die zei of deed.
Het gedrag van deze kinderen is vaak momentaan afge-
stemd op de gevoelstoestand van de ouders.
Zoals jij als ouder via belonen, negeren en straffen je kind
gedrag aan- en afleert, zo tracht ook je kind via je belo-
nen, negeren en straffen je gedrag aan en af te leren.
Je kind zal je gemakkelijk belonen om je verwachtingen
naar hem of haar toe niet in te volgen.
'Je mag me alles vragen, als ik maar niet naar bed moet.'
Je kind zal gemakkelijk ook door je schijnbaar niet te ho-
ren je van je verwachtingen doen afzien.
'Ik hoor niet dat je me vroeg naar bed te gaan.'
Je kind zal ook gemakkelijk moeilijk doen als je bij je ver-
wachting blijft om te proberen je dit af te leren.
'Ik doe moeilijk als ik echt onmiddellijk naar bed moet.'
514
Als ouder kan je voor je al of niet houden aan je verwach-
ting liever niet laten belonen, negeren of straffen. Hier-
door kan voor het kind snel duidelijk worden dat dit pro-
beren geen zin heeft en kan het dit belonend, negerend
of straffend reageren snel achterwege blijven.
Tenslotte zal iets aan- en afleren beter lukken zo de af-
stand tussen jezelf en je kind klein is.
Hoe groter de nabijheid hoe beter dat je je kind kan aan-
voelen. Hoe meer vertrouwen je ook geniet, zodat je
kind meer bereid is tot medewerken. Hoe beter de com-
municatie ook kan zijn, zodat je beter geïnformeerd kan
zijn en je beter via praten tot elkaar kan komen.
Een geringe afstand biedt ook meer kans op een kindge-
centreerde benadering als ouder, zodat je aanleren en
afleren in functie staat van het kind en zijn ontwikkeling
en je passend kan inspelen op wat je kind al kan.
515
Intergeneratio-
neel leren
Ervaring en opslag aan de basis
Veel van hoe je vandaag denkt en hoe je vandaag rea-
geert gaat niet enkel terug op wat je vandaag in je hui-
dige situatie ervaart of verneemt van de huidige ervaring
van anderen. Veel van hoe je vandaag denkt en hoe je
vandaag reageert gaat terug op wat je voorheen in je
vroegere situatie ervaarde of vernam van de vroegere
ervaring van anderen. Je huidige situatie kan je gezins- of
samenleefsituatie zijn, of het kan je werksituatie zijn. Je
vroegere situatie kan je gezin van oorsprong zijn, of het
kan je opleidings- of leersituatie zijn. Is wat je in je vroe-
gere situatie meemaakte gunstig, dan zal dit ook gunstig
uitwerken op je huidige situatie. Is wat je in een vroegere
Hoe je denkt en hoe je reageert gaat in belangrijke
mate terug tot je gezin van oorsprong.
Hoe verloopt dit
en hoe kan je hier op ingrijpen ?
516
situatie meemaakte ongunstig, dan zal dit ook ongunstig
uitwerken op je huidige situatie. Daarnaast kunnen uiter-
aard ook gunstige of ongunstige ervaringen in je huidige
situatie gunstig of ongunstig uitwerken op het verdere
verloop van je huidige situatie.
De wijze waarop deze uitwerking gebeurt is niet enkel via
interactie en imitatie. Veel van deze uitwerking gaat te-
rug op de aanvankelijk in de vroegere situatie en verder
in de huidige situatie tot ontwikkeling gekomen kensche-
ma's, dit als synthese van de opgedane ervaringen. Het
kan hierbij gaan om ontwikkelde persoonlijke individuele
schema's, maar vooral ook om gezamenlijke gedeelde
schema's. Gezamenlijk gedeelde schema's tot ontwikke-
ling gekomen in je gezin van oorsprong of in je opleiding,
gezamenlijk gedeelde schema's mogelijk ook tot ontwik-
keling gekomen in je huidige gezins- of werksituatie. In
de praktijk blijkt dan dat deze huidige schema's erg gete-
kend worden door vroegere schema's en dat deze vroe-
gere schema's mogelijk zelfs een hinderpaal of belem-
mering kunnen vormen om tot huidige gezamenlijk sche-
ma's te kunnen komen. Vooral de intensieve en langdu-
rige interactie in het gezin van oorsprong zorgen voor so-
lide gedeelde schema's die moeilijk kunnen gewijzigd of
ongedaan gemaakt worden. Ook kan dit opgaan voor
ontwikkelde gedeelde schema's gedurende een inten-
sieve en lange opleidingsperiode. Onderzoek wijst uit dat
kinderen reeds heel vroeg op ongeveer 6 maand vooral
leren van soortgenoten, waaraan ze in werkelijkheid ook
517
meer blootgesteld zijn. Dit gebeurt voor groepering van
info en ervaringen in categorieën (bijvoorbeeld, ouder,
kind) op basis van wat overeenstemt (bijvoorbeeld,
mama & papa, broer & zus). Dit gebeurt ook voor de
opbouw van verhoudingen en verbanden tussen catego-
rieën (bijvoorbeeld, relatie ouder & kind, mama & papa,
broer & zus) op basis van nabijheid. Het kind zal hierbij
wat overeenstemt en nabij is, bij voorrang ontlenen aan
vertrouwde soortgenoten. Zo men tegen dit eenzijdige
in wil gaan, kan het kind van bij de aanvang best ook ver-
trouwd gemaakt worden met niet soortgenoten.
Dit leren van intensieve en langdurige interactie is meer
zo zo de ingeprente gedeelde schema's negatief zijn. Dit
is ook zo, zo ze onbewust zijn. In het eerste geval ont-
breekt vaak de basis om ze meer positief te maken, in
het tweede geval kan er niet tegen in gegaan worden
omdat ze niet expliciet gekend zijn. Dit omdat haar in-
houd zo vanzelfsprekend is en je ze impliciet aanwendt.
Oorsprong onaangepaste kenschema's
Onderzoek wijst op de overdracht van (vroege) on-
aangepaste schema's, zoals minderwaardigheid, af-
hankelijkheid, geringe zelfcontrole, perfectionisme,
van de ene generatie op de andere via negatieve ou-
derlijke omgang en opvoeding. Zo voorspelden moe-
derschema's een reeks dochterschema's. Tevens wa-
518
ren er hierbij aanwijzingen van een directe overdracht.
Dochterschema's werden in onderzoek geassocieerd
met opvoedingsstijlen. In het bijzonder voorspelden
een hoge autoritatieve of gezaghebbende opvoeding
lagere niveaus van dochterschema's en hoge overbe-
zorgde opvoeding voorspelden hogere niveaus van
dochterschema's. Er was geen duidelijk bewijs dat au-
toritatief of gezaghebbend ouderschap de relatie tus-
sen moeder- en dochterschema's in dit domein tot
stand bracht. De sterkste relatie voor onaangepaste
schema's van dochters was die van een te veeleisende
houding van de moeder.
Meer specifiek vertoonden schema's van moeders, als
mislukking, kwetsbaarheid voor ziekte en absolute
ernst en schema's van vaders, als mislukking, verstren-
geling en zelfopoffering bijzonder sterke verbanden
met de schema's van dochters. Voor zonen traden de
sterkste relaties op met het schema pessimisme van
moeders en kwetsbaarheid voor ziekte van vaders.
Concluderend : voorspellen ouder-onaangepaste sche-
ma's en uitgesproken opvoedingsstijl kindschema's. De
resultaten bieden dus ondersteuning voor interper-
soonlijke, intergenerationele invloeden op de ontwik-
keling van schema's. Het onaangepast zijn ervan lijkt
verbonden met een gezinsomgeving gekenmerkt door
een negatief ouderschap.
519
Gezamenlijke gezinsschema's kunnen gaan over alle-
daags aangelegenheden, maar ook en vooral over het re-
lationele, zoals de verhouding tot elkaar en zoals wie je
elk bent. Deze schema's kunnen ook gaan over wat als
context en situatie naar voor komt, zoals religie, cultuur
of samenleving. Doordat deze schema's hun oorsprong
reeds vinden in de leefsituatie van oorsprong, worden ze
doorgegeven naar de huidige leefsituatie.
Werd je, bijvoorbeeld, als kind hardhandig aangepakt,
dan bestaat het risico dat je binnen je huidige gezinssitu-
atie de eerder negatieve intergenerationeel ontwikkelde
schema's gaat activeren, zoals 'wie niet horen wil, moet
voelen'. Het risico bestaat zo dat hierdoor een gemakke-
lijke basis ontstaat voor geweld en mishandeling. Tege-
lijk wordt in het nu dan mogelijk het in het gezin van oor-
sprong gedeelde schema geactiveerd van 'ervaar je ge-
weld en tegenkanting, zet dan je gevoel op nul'. Wat het
risico nog vergroot op zich moeilijk kunnen begrenzen in
wat je doet of toelaat vanuit een meevoelen. Zo ontstaat
op basis van eerder ontwikkelde gedeelde schema's het
risico ze via je huidige interactie en je denken er rond
door te geven aan je kinderen als volgende generatie.
Niet enkel het geweldschema wordt gemakkelijk door-
gegeven en vindt gemakkelijk zijn oorsprong in het ge-
zin van afkomst, ook het slachtofferschema wordt veelal
doorgegeven vanuit het gezin van oorsprong. Zo kunnen
in het gezin van oorsprong schema's gedeeld worden als
520
afleiding van wat veelvuldig en langdurig als evidentie er-
varen wordt. Bijvoorbeeld, zoals 'als je geweld wordt
aangedaan, is het een teken dat men om je geeft', 'wil je
liefde dan moet je ook hard kunnen zijn', 'goede momen-
ten wisselen slechte momenten af'.
Schemabewustwording en -verandering
Mogelijk wil je hoe je vandaag denkt en hoe je vandaag
reageert veranderen, omdat dit niet langer bevredigend
is, of omdat je dit niet langer wenst te accepteren. Het
zal dan in de eerste plaats belangrijk zijn bewust te wor-
den van je geheugenschema's die je denken en gedrag in
specifieke situaties thans aansturen. Tegelijk zal het be-
langrijk zijn je bewust te worden van de oorsprong van
deze geheugenschema's. Belangrijk zal het dan zijn te kij-
ken hoe deze schema's zich mogelijk in je gezin van oor-
sprong hebben ontwikkeld en hoe ze op basis van wat je
er ervaarde aan denken en interactie tot stand kwamen.
Tegelijk kan dit je er toe brengen bewust te worden van
de impact van deze gedeelde schema's en van hoe ze
mogelijk verkeerde voorstellingen inhouden.
Dit bewust zijn kan je er toe brengen je schema-invulling
niet langer te accepteren en te willen zoeken naar een
andere schema-invulling. Zo je schema-inhoud te willen
reconstrueren. Tegelijk kan je in de realiteit zoeken hoe
521
de niet bevredigende situatie die paste bij je eerder den-
ken, te willen veranderen. Dit alles vanuit het besef dat
er keuzemogelijkheden zijn.
Bij mishandeling kan je er voor kiezen niet langer te kie-
zen voor geweld en voor het als vanzelfsprekend vinden
ervan. Bij het slachtoffer worden kan je er voor kiezen dit
niet langer te accepteren en er niet langer gedachten
aan te verbinden die dit toelaten en vergoelijken.
Concreet kan dit door alternatieven te zoeken voor je
denken vanuit je verleden en voor de interactie in het
heden. 'Hoor, vooraleer je moet voelen' en 'Zo je geweld
en tegenkanting ervaart, zet dan je gevoel aan' als denk-
schema's, bijvoorbeeld. Hoe je liefde en affectie kan to-
nen zonder iemand pijn of geweld aan te doen, als inter-
actie, bijvoorbeeld.
Zo zou je er tevens voor kunnen opteren in plaats van je
dader- of slachtofferschema te activeren, er voor te kie-
zen je emotieschema van weleer te activeren. Je in je ge-
zin van oorsprong ontwikkelde denkschema's ter ratio-
nalisering van je geweld of je slachtoffer-zijn zouden dan
vervangen kunnen worden door het emotieschema ont-
wikkeld in je kinderjaren. Hoe het aanvoelt slachtoffer te
zijn, wat een erge rem zou kunnen opwerpen om in de
rol van dader te kruipen of nog langer in de rol van
slachtoffer te willen figureren. Als dader zou je zo in
522
plaats van je gedeeld rechtvaardigingsschema voor ge-
weld te activeren, je persoonlijk emotieschema van ge-
weld ervaren van weleer kunnen activeren, schema dat
je erg zou doen twijfelen om door te gaan.
Zo dit zoeken naar alternatieven samen kan met mensen
die van je leefsituatie deel uitmaken, dan kan dit een be-
langrijk voordeel opleveren. Zo kan je mogelijk samen
komen tot nieuwe gedeelde schema's en gedeelde inter-
actie. Als vanzelfsprekend zal dit meestal niet gaan, dit
omdat je telkens over je eerdere schema's en interactie
heen zult moeten stappen. Maar mits volgehouden in-
spanning en het nodige geloof kan veel tot verandering
worden gebracht.
Is nog contact mogelijk met je gezin van oorsprong, dan
kunnen ook zij betrokken in dit proces van schemabe-
wustwording en -verandering. Op die manier is er op-
nieuw sprake van een intergenerationeel leren, mogelijk
ook in de andere richting. Het voordeel van dit interge-
nerationeel leren is dat de ketting van herhaling kan
doorbroken worden.
Persoonlijk intergenerationeel leren
Ga na welk intergenerationeel leren bij jezelf te kunnen
onder kennen. Een leren waarvan je je misschien tot op
heden weinig bewust was, maar waar je toch verande-
ring in zou willen brengen.
523
Welke schema-evidenties vanuit je leef- of leersituatie
van oorsprong meen je te onderkennen ?
Welke nieuwe schema's of schema-inhouden zou je in je
huidige leef- of werksituaties hier tegenover willen plaat-
sen ?
524
Leren en veranderen,
een emotioneel
gebeuren
Leren en veranderen, een emotioneel
gebeuren ?
..........................
In het dagelijks leven slaan we, zonder dat we er veel erg
in hebben, informatie op twee wijzen op. Enerzijds als
wat iets is. Anderzijds als wat iets voor ons is. Wat iets
is, is meestal als een meer rationeel gebeuren te be-
schouwen. Het laat heel wat gemeenschappelijke ken-
merken met anderen uit onze omgeving zien. Wat iets
voor ons is, - ook het hoe genoemd - is meestal een meer
emotioneel en waarderend gebeuren. Het laat heel wat
persoonlijke kenmerken van ons zien. Het wat verwijst
Leren en veranderen is niet iets waarin ik niet betrok-
ken ben.
Mijn gevoelens en oordeel scheppen al dan niet kan-
sen om te leren en te veranderen.
525
naar reële kenmerken verbonden aan de werkelijkheid.
Het hoe verwijst naar emotionele en waarderende ken-
merken verbonden aan onszelf.
Het opslaan van het wat iets is, is van belang voor de la-
tere herkenning. Het opslaan van hoe iets voor ons is, is
van belang voor de latere omgang en interactie.
Door de associaties die in ons geheugen ontstaan tussen
het wat en het hoe, is het mogelijk het hoe op te roepen
vanuit het wat : kom ik in dezelfde situatie, dan ervaar ik
weer hetzelfde gevoel en dezelfde valentie. Maar ook
omgekeerd ervaar ik weer hetzelfde gevoel of dezelfde
valentie, dan herken ik weer dezelfde situatie : via het
hoe, kan het wat weer gemakkelijk terug opgeroepen
worden.
een voorbeeld
........
Mijn vertrouwde buurt en plaats roepen bij me een veilig
en gewaardeerd gevoel op, waardoor ik open en speels
kan zijn.
- of andersom -
Uit het veilig en gewaardeerd gevoel dat ik ervaar, her-
ken ik mijn ver trouwde buurt en plaats, waardoor ik tot
open zijn en spelen kom.
Deze dubbele geheugenopslag laat ons toe situaties aan
te voelen vooraleer ze scherper te krijgen en laten ons
526
toe er intuïtief op te reageren, anderzijds laat ze ons toe
scherp en duidelijk omlijnde situaties persoonlijk, ge-
voelsmatig en waarderend te benaderen om ons dyna-
misch en gedragsmatig te oriënteren.
Leren en veranderen, best een emotioneel
gebeuren !
..............................
Hoe meer we ons betrokken voelen bij hetgeen we leren,
hoe meer kansen dat dit verandering in ons zijn en doen
zal kunnen bewerkstelligen, om zo te kunnen bijdragen
tot onze persoonlijke ontwikkeling. Hoe minder we ons
betrokken voelen bij hetgeen we leren hoe minder in-
vloed ervan op ons en onze ontplooiing zal uitgaan. Hoe
meer emotioneel we ons aangesproken voelen, hoe op-
timaler leerprocessen verlopen. Hoe meer waarde- en
betekenisvol we iets persoonlijk vinden, hoe gemakkelij-
ker we iets opnemen, verwerken, vasthouden en nadien
aanwenden.
Deze stap bij het leren weten zetten om het informa-
tieve, het emotionele en de valentiehantering met el-
kaar te integreren is een belangrijke overwinning die
emotioneel veel kan betekenen, vooral ook wanneer ze
concreet tot een verandering leidt.
Deze emotionele en waarderende betekenis wordt nog
versterkt doordat leren veelal een sociaal gebeuren is.
527
Anderen tonen hun tevredenheid en brengen die over
op ons. Of anderen tonen hun ontevredenheid of laten
hun tevredenheid achterwege en brengen dit op ons
over. Dit laat ons niet onverschillig, tenzij die onverschil-
ligheid en pantsering een trachten te ontkomen is aan te
grote emotionele beroering.
Leren en veranderen, inspelen op het
emotionele.
..........................
Leren verschijnt alzo in de eerste plaats niet als een zui-
ver rationeel en onpersoonlijk gebeuren, maar juist als
een in belangrijke mate emotioneel, zingevend en per-
soonlijk gebeuren.
Hier gunstig op weten inspelen kan heel wat kansen cre-
eren die misschien nu nog onvoldoende worden opge-
nomen. Het kan tegelijk heel wat risico's wegnemen die
thans nog te veel hinderen, afremmen of doen stilvallen.
Leren ter verandering als emotioneel aantrekkelijk en
uitnodigend, eerder dan het te ervaren als emotioneel
pijnlijk of als gevoelloos.
Leren ter verandering als zin- en waardevol, passioneel
en betrokken, eerder dan het te ervaren als zin- en waar-
deloos, niet aangesproken en niet betrokken.
528
een voorbeeld
........
Wat je ontmoet kan soms automatisch negatieve gevoe-
lens en waarde-oordelen opwekken. Gevoelens en oorde-
len waartegen je je wil verzetten omdat ze niet bij je pas-
sen in die concrete situatie. Je kan dan je gevoelens en
oordeel aanwenden - bijvoorbeeld, ze bijsturen - om je-
zelf ertoe te brengen anders naar de concrete situatie te
leren kijken en te leren er anders op te reageren en an-
ders mee om te gaan.
Even checken : Geef emotionele
kleur aan je leren
..............................
Kies een situatie of een persoon die spontaan gevoelens
en een mening in je wekken.
Ga na of deze gevoelens en dit oordeel passen in die situ-
atie, tegenover die persoon en voor jezelf.
Tracht zo gewenst verandering aan te brengen in je
waarneming en reactie zodat plaats komt voor andere
gevoelens en een ander oordeel.
Of tracht andere gevoelens en een ander oordeel in je te
wekken zodat er plaats komt voor een andere waarne-
ming en reactie.
529
Leren omgaan met
veranderingen
1. Veranderingen
Jongeren vandaag leven in een omgeving met sociale re-
laties die onder meer onder invloed van maatschappe-
lijke veranderingen en evoluties telkens anders worden.
De ervaren veranderingen in sociale relaties gelden voor
verschillende facetten ervan. Met name, voor het wie,
het wat, het hoe, het waar, het wanneer, het waarom als
het waartoe van deze sociale relaties.
. Wie deel uitmaakt van hun leefomgeving of een andere
voor hen betekenisvolle groep verandert, veelal in de
Ook in het leven van een kind doen zich veranderin-
gen voor.
Hoe het kind hier mee leren omgaan ?
530
richting van een beperkter of groter aantal personen
waarmee te maken, ook in de richting van een andere
positie en opstelling tegenover elkaar.
. Het wat van een relatie wordt anders, van feitelijkhe-
den en zich aanpassen gaat het meer richting geformu-
leerde verwachtingen waarover akkoord, met een gro-
tere variatie aan mogelijkheden, minder stereotiep en
minder herkenbaar.
. Hoe een relatie is, verandert van meer hiërarchisch, ge-
kenmerkt door dominant- en afhankelijk-zijn naar meer
gelijkwaardig en gelijk-ondersteunend, gebaseerd op
respect en recht eerder dan op macht en druk, van meer
door de buitenwereld gedirigeerd naar persoonlijk be-
paald, van onpersoonlijk-ritueel naar persoonlijk-emoti-
oneel.
. Het waar evolueert van reëel en nabij naar ook virtueel
en van op afstand.
. Het wanneer evolueert naar ander aanvangs- en slot-
moment en andere verwachtingsduur. Opeenvolgende
relaties om betere kwaliteit te bereiken of omdat de
kwaliteit niet voldeed liggen meer voor de hand.
. Het waarom evolueert van meer gebonden en verplicht
naar meer autonoom en gekozen.
531
. Het waartoe evolueert van traditie en beantwoording
aan sociaal verwachtingspatroon naar vernieuwing en
tegemoetkoming aan persoonlijke behoeften, met toe-
name van de inbreng en impact van sociale media.
Met deze veranderingen leren omgaan kan maken op la-
tere leeftijd weerbaar te zijn om met de vele veranderin-
gen die zich specifiek op oudere leeftijd voordoen om te
gaan, zoals pensionnering, verlies, ziekte, overlijden, …
2. Leren inspelen op veranderingen
Het leren inspelen op deze steeds veranderende sociale
relaties vraagt een grote competentie, een groot rea-
lisme en tegelijk gevoeligheid, en een grote soepelheid.
Vooral ook de grote verscheidenheid en het persoonlijke
tegenover voorheen het uniforme en collectieve maken
het inleefvermogen en de voorspelbaarheid moeilijker.
De kans op verschil, tegenstelling en conflict wordt gro-
ter. Telkens zal wederzijds afgetast moeten worden wat
en hoe iets voor de ander is en wat en hoe die iets wil en
zal de inspanning dienen opgebracht te worden hiermee
rekening te houden en hier op in te spelen. Dit vraagt
een grotere sociaal-emotionele vaardigheid dan voor-
heen.
In het leven van elk kind doen zich geplande en te voor-
ziene veranderingen voor : elk kind ontwikkelt zich tot
532
volwassene, dit houdt relationeel ook een aantal veran-
deringen in : van een gezinsrelatie over een vriendenre-
latie tot een partnerrelatie. In het leven doen zich moge-
lijk ook een aantal ongeplande, onvoorziene en onge-
wenste veranderingen voor : uit elkaar gaan van de ou-
ders, verandering van woonplaats, verlies van een ou-
der, ziekte, zwangerschap, nieuw gezin, ... Elk van deze
veranderingen in de werkelijkheid brengt ook emotio-
neel een grote verandering met zich mee. Hoe meer on-
verwacht dit gebeuren is, hoe meer kans dat uitgespro-
ken en negatieve emoties ontstaan.
Jongeren vertrouwd maken met veranderingen en hen
leren er positief mee om te gaan, zodat ze er minder ge-
makkelijk het slachtoffer van worden, is een belangrijk
objectief en een noodzakelijke opdracht. Als jongeren
meer gewoon zijn aan veranderingen en de vaardigheid
hebben om hier positief op in te spelen zullen ze minder
kwetsbaar zijn en mogelijk kansen leren ontdekken bij
verandering.
3. Wat je een kind kan bijbrengen om met ver-
anderingen te leren omgaan
. Veranderingen niet ontkennen, negeren of ontvluch-
ten, maar ze leren kennen, er mee rekening houden en
op leren inspelen
533
. Veranderingen niet passief ondergaan, maar er actief
voor het deel waar mogelijk mee inhoud en vorm aan
geven
. Bij externe veranderingen zorgen voor interne stabili-
teit
. Je tijdig voorbereiden op komende veranderingen (wat
ze inhouden, wat ze voor je betekenen, welke gevoelens
en behoeften ze opwekken, hoe een beter beeld krijgen
van de veranderingen en onterechte verwachtingen weg
te nemen, hoe je op de veranderingen te kunnen instel-
len, wat hiervoor te kunnen doen, met wie over te kun-
nen praten, ...)
. Je laten helpen door een vertrouwd persoon om met
veranderingen om te gaan, iemand zoeken die je mee
doorheen veranderingen kan helpen loodsen
. Je toelaten los te komen van wat was en je toelaten toe
te stappen naar wat komt
. Jezelf de nodige tijd geven om los te komen uit vroegere
situatie en jezelf de nodige tijd geven om in te spelen op
nieuwe situatie
. Geduld opbrengen en laten opbrengen voor je onge-
makkelijke gevoelens en gedachten
. Je omgeving de nodige tijd vragen los te komen uit
vroegere omgevingssituatie en de nodige tijd vragen om
in te spelen op nieuwe omgevingssituatie
. Nagaan waarin en hoe toch nog continuïteit en stabili-
teit te kunnen ervaren
. Ontdekken wat je tegenstaat bij verandering, of het een
probleem is in de situatie of een probleem is in jezelf,
534
wat het precies en concreet is en zoeken wat je aan de
omgeving kan vragen of met jezelf kan overleggen
. Waken over het behoud van een zekere soepelheid bij
veranderingen en trachten krampachtigheid te vermij-
den
. Bij verandering trachten waken over het behoud van
een zekere keuzevrijheid en je keuzemogelijkheden vol-
doende verkennen
. Veranderingen zonodig in twee stappen nemen : een
stap met tijdelijke oplossingen om weg te komen uit
oude onbevredigende situatie en een tweede stap op
zoek naar optimale bevredigende oplossing zonder over-
haasting
4. Wat je voor het kind kan doen om met verande-
ringen te leren omgaan
. het kind vertrouwd maken met het leven waar veran-
deringen een onderdeel van vormen (persoonlijke ver-
anderingen, relationele veranderingen, omgevingsver-
anderingen, veranderingen leefomstandigheden, voor-
uitgang online, impact sociale media, ...)
. er een gewoonte van maken het kind over komende
veranderingen tijdig op de hoogte te brengen en het hel-
pen zich hier op voor te bereiden
. het kind informeren zodra een verandering definitief is
(keuze, beslissing, ...), geef feiten en redenen op een
voor het kind begrijpbare wijze
535
. bij mogelijke veranderingen de periode van onzeker-
heid trachten in te perken
. het kind duidelijk maken wat veranderingen precies in-
houden en wat ze voor hem of haar concreet betekenen
en wat niet, vermijden hierbij een en ander te verteke-
nen
. het kind duidelijk maken waarover je zekerheid kan ge-
ven (aandacht, zorg, verblijf, genegenheid, ...) en waar-
over niet (wie wat, op welke manier, ...)
. alle vragen van het kind over de verandering zo beant-
woorden dat het kind zelf geen onjuiste antwoorden
voor zichzelf formuleert (oorzaak, aandeel, gevol-
gen, ...)
. ruimte bieden om te praten en te praten, gevoelens te
delen en emotionele steun te geven
. overlopen waar moeilijk mee te hebben of moeilijkhe-
den te verwachten, hoe hier samen een oplossing voor
vinden
. bij verandering aangeven wat niet lukte (relatie, ver-
standhouding, duurzaamheid, ..) eerder dan wie niet
lukte
. het kind bij veranderingen tot zo weinig mogelijk ver-
plichten (partij kiezen, afwijzen, ...)
. het kind openlijk betrekken bij keuzes die het aanbelan-
gen en die de veranderingen met zich meebrengen voor-
komen dat het kind inspanningen doet om definitieve
veranderingen alsnog ongedaan te maken
. het kind niet belasten of opzadelen met je eigen emo-
tionele problemen bij de verandering, ruimte bieden
536
voor zijn of haar emotionele problemen bij de verande-
ring
. veranderingen niet nog meer belastend maken dan ze
voor het kind op zich al zijn (niet belasten met schuldige
aanwijzen, met emotionele steun - hiertoe beroep doen
op andere personen, ...)
. voorkomen dat het kind bij verandering niet onnodig in
een loyaliteitsconflict terecht komt
. het kind de tijd gunnen om vertrouwd te worden met
een nieuwe situatie, er zich aan aan te passen en er op
te leren inspelen
. accepteren dat aanvaarden van een nieuwe situatie er-
varingen met de nieuwe situatie vergt
. aanvaarden dat omgang in de nieuwe situatie nog niet
of nog niet steeds lukt
. het kind helpen ontdekken zo tegemoet te willen ko-
men aan bepaalde behoeften of bepaalde objectieven te
willen realiseren verandering soms noodzakelijk is als
stap
. Het kind signalen leren onderkennen die aanzetten tot
verandering (gevoelens, tekorten, misbruikervaren,
druk, ...)
. Het kind leren hoe verandering op gang te kunnen
brengen (expressie, melding, aanspreken, bemiddeling,
hulp, ...)
. het kind duidelijk maken dat verandering niet steeds
verlies is, dat niet veranderen dit soms kan zijn en veran-
dering dit verlies of tekort kan helpen voorkomen
537
. het kind helpen ontdekken dat verandering een oplos-
sing toelaat en mogelijk maakt
. het kind aangeven dat verandering betekent van een
situatie van voorheen naar een andere nieuwe situatie
over te stappen en dat dit anders zijn niet noodzakelijk
minder waardevol is
. het kind helpen ontdekken dat verandering steeds met
emoties gepaard gaat (opwinding, angst, verdriet, boos-
heid, ...) die samenhangen met de ontstane spanning bij
verandering, dat angst voor deze emoties soms ge-
wenste veranderingen kan tegenhouden of bemoeilijken
. het kind leren ook in een situatie die anders is te func-
tioneren
. het kind leren functioneren in verschillende sociale en
relationele situaties en een verscheidenheid hieraan
. voorkomen dat verandering voor het kind verlatings-
angst of bindingsangst opwekt
. veranderingen weten doseren en spreiden geen onno-
dige veranderingen teweegbrengen of toevoegen
. professionele hulp inroepen zo het kind de verandering
niet aankan of niet kan verwerken
5. Continue verandering
Soms stelt men vandaag wel eens, dat alles voortdurend
in beweging en verandering is, of dat er in feite niets
meer kan veranderen omdat alles al voortdurend in be-
weging is.
538
Omdat anders gesteld vandaag weinig of niets nog vast-
ligt en evident is, of niet zomaar voor je bruikbaar of zin-
vol is, of omdat er niet zomaar zonder meer nood of be-
hoefte meer is je ergens in te passen, zul je het misschien
zelf uit willen of moeten zoeken : hoe je een en ander in
een relatie wenst in te vullen op welke manier vanuit
welk objectief. Geen begripsinhoud en gedragsvorm die
vastligt, maar wel één die los is, vrij en voor je samen
vanuit de zin die je aan je relatie wil geven. Zelf samen in
overleg uitzoeken wat je hoe waarom in je relatie wil
stoppen, hoe je wat wil vormgeven en wanneer en wat
je zonodig in je relatie wil veranderen om hiertoe te ko-
men.
6. Weerbaarheid
Hierbij volop je persoonlijke en sociale vaardigheden
aansprekend, die meer dan voorheen nodig zijn, om op
een evenwichtige en voor elk voldoeninggevende ma-
nier de relatie betekenis, vorm en inhoud te geven.
Persoonlijke vaardigheden, om een en ander voor jezelf
uit te zoeken waarom wat hoe te willen of te verkiezen
wanneer, en wat hoe niet te willen of niet te verkiezen
wanneer. Dit zal vragen om een precies zichzelf te be-
luisteren.
539
Sociale vaardigheden, om deze voorkeur en verlangens
bij elkaar te onderkennen, wat om een precies beluiste-
ren van de ander vraagt en dan samen te denken en te
zoeken hoe concreet je relatie gestalte te geven zodat
die maximaal aan elk tegemoet komt, elk tot zijn recht
laat komen en groei mogelijk maakt. Dit zal vragen om
een denken samen, en een samen doen, refererend aan
waar je samen op uit kwam als preferentieel in de fase
van je relatie waar je aan toe bent.
Vooral voor opgroeiende jongeren die volop eigen rela-
ties uitbouwen zullen deze tijdig verworven persoonlijke
en sociale vaardigheden nuttig zijn om hun eigen weg te
vinden.
Geef aan wat het voor het kind kan inhouden :
Geef aan hoe het voor het kind vorm kan gegeven :
540
Schema-leren
De inhoud van schema-leren
Recent is in het kijken naar leren en in het denken erover
het schema-leren (schematic learning, schema theory of
learning, cognitive schema theory) in de belangstelling
gekomen.
Het schema-leren gaat er van uit dat elke van buitenaf
verkregen informatie en elke eigen ervaring in de om-
gang met iets, vastgelegd wordt in het geheugen op een
gemeenschappelijke plaats, het geheugenschema. In dit
schema is er plaats voor kenmerken van wat je waarnam,
voor je gedragsreacties hiermee en voor de relevante
omstandigheden waar, wanneer, met wie, waarom of
Leren is niet alleen een kwestie van kennen, maar ook
van kunnen en zijn.
Op welke wijze spelen geheugenschema's hierin een
rol ?
541
waartoe iets zich voordeed. Eens het schema is opge-
bouwd, dirigeert het de verdere waarneming en reactie
en geeft aan wanneer en waartoe het van toepassing is.
Het leren van het kind bestaat er in dat zich ontwikke-
lende schema's geactiveerd worden om ze in en aan te
vullen. Dit activeren kan met behulp van een volwas-
sene. Of het kind kan geleerd hebben ze zelf te activeren.
Veelal worden specifieke relevante geheugen- of cogni-
tieve schema's als vanzelf actief in contact met de omge-
ving.
Nieuwe informatie van wat gezien en gehoord wordt en
nieuwe ervaringen van wat uitgeprobeerd wordt, kun-
nen dan toegevoegd worden aan de geactiveerde sche-
ma's. Zoals nieuwe situaties om eenzelfde schema te ac-
tiveren, zoals nieuwe kenmerken die het schema type-
ren, zoals nieuwe effecten waartoe een schema toegang
geeft en hoe deze kunnen bereikt worden. Uit onder-
zoek aan het Max Planck Instituut in Duitsland blijkt dat
het theta-ritme van elektrische hersengolven belangrijk
is bij deze integratie van nieuwe informatie. Dit werd
reeds bij jonge baby's vastgesteld wanneer ze iets onver-
wachts waarnemen. Dit zou kunnen impliceren dat leer-
processen reeds bij baby's zouden kunnen bevorderd
worden door visuele stimulatie van het theta-ritme.
542
Schemas kunnen voor verdere omgang en ontwikkeling
een stevige basis bieden. Deze schema's worden in pas-
sende situaties gemakkelijk geactiveerd en vormen een
verwachting van hoe een situatie zal zijn en hoe ernaar
te kijken, ze vormen tevens een verwachting van hoe ze
te waarderen en hoe erop te reageren, wanneer en
waartoe.
Komen deze in het schema aanwezige verwachtingen
niet uit, zoals uit de geboden hulp kan blijken, dan kun-
nen de schema's bijgestuurd (assimilatie), als dit hoort
ook nog bij dit schema, of veranderd (accommodatie)
worden, als dit vraagt om wijziging van dit schema of een
ander schema.
Belangrijk is als volwassene te achterhalen wat reeds aan
verwachtingen bij het kind aanwezig zijn, met andere
woorden over welke schema's het kind reeds beschikt,
en wat de inhoud is van de schema's in ontwikkeling. Van
hieruit kan dan vertrokken om op voort te helpen bou-
wen.
Wil je als volwassene aandacht besteden aan de ge-
dragsontwikkeling van je kind, dan kan je inspelen op vol-
gende drie elementen : zich eigen maken wanneer of
waarvoor iets op te pakken en te doen, zich eigen maken
wat dan op te pakken en te doen, zich eigen maken hoe
dit op te pakken en te doen.
543
Volwassenen kunnen bij elk van deze drie elementen de
nodige hulp bieden, zodat de ontwikkeling kan geacti-
veerd. Wat wordt ontwikkeld, vindt zijn neerslag in sche-
ma's die de registratie vormen van wat werd ontwikkeld,
maar die tegelijk het draagvlak bieden voor de uitvoe-
ring.
Bijvoorbeeld, wat is cool zijn, hoe doe je dat cool zijn,
wanneer kom je met je cool zijn naar buiten en wat be-
reik je met je cool zijn. Leeftijdgenoten staan hiervoor
vaak model. Als ouder kan je trachten de grenzen aan te
geven van cool zijn. Bijvoorbeeld, duidelijk te maken dat
je cool kan zijn, zonder je toevlucht te nemen tot artifici-
ele middelen of ten koste van iets of iemand.
De praktijk van schema-leren
Vul in wat aangeleerd als ouder, of geleerd als kind :
is (wat) :
Semantisch declaratief geheugen
Begripsinvulling
Wat ?
doe je zo (hoe) :
Proceduraal geheugen
Gedragsinvulling
Hoe ?
544
doe je dan (begin/betekenis) :
doe je daarvoor (einde/effect) :
Episodisch-autobiografisch
prospectief geheugen
Contextinvulling
Waar, wanneer, tegenover wie,
waarom, waartoe ?
De context van schema-leren
Leren bestaat in het ontwikkelen van schema's. Aan elk
schema worden bij het leren een aantal cognities ver-
bonden die op zich cognitieve schema's vormen.
Deze verbinding kan de betekenis hebben van of de re-
latie voorstellen van begripsinvulling (wat is het ?), ge-
dragsinvulling (hoe is het ?) of contextinvulling (waar,
wanneer, tegenover wie, waarom of waartoe is het ?).
Dit laatste, bijvoorbeeld, waarom of waartoe achterha-
len, is iets wat we bewust doen bij attribueren.
Het schema kan betrekking hebben op een object of per-
soon, het schema kan ook betrekking hebben op een ac-
tiviteit of handeling, het schema kan verder betrekking
hebben op omstandigheden of een context, het schema
kan tenslotte betrekking hebben op een kenmerk of
idee.
545
Met andere woorden, voor alles ontwikkelt een kind of
jongere schema's. Bijvoorbeeld, voor gebruiksvoorwer-
pen als een bal, voor personen uit zijn omgeving als een
vriendje en medespeler, voor activiteiten als spelen,
voor handelingen als schoppen, voor omstandigheden
als buiten, voor contexten als balspel, voor kenmerken
als competitie, voor ideeën als beste en sterkste. Zo ont-
wikkelt zich een heel relationeel netwerk rond bal en
spelen.
Het leren kan gaan in de richting van een uitbreiding van
het netwerk. Toevoegen van cognities, of concrete cog-
nities samenvatten op meer abstracte wijze, of omge-
keerd meer abstracte cognities uiteenvouwen op meer
concrete wijze. Zo ontwikkelen zich enerzijds de kern-
overtuiging voor impressie en anderzijds de automati-
sche gedachten (als wat), strategieën (als hoe) en voor-
waarden (als waar, wanneer, tegenover wie, waarom en
waartoe) voor expressie.
Het leren kan ook gaan in de richting van wijziging van
het netwerk. Meer genuanceerd of selectief.
Dit door het verwerven en verwerken van informatie en
door het opdoen van ervaring en vaardigheid in concrete
situaties en tijdens interacties.
546
De vorm van schema-leren
Anderson die de 'schema theory of learning' ontwikkelde
stelt kennis voor als een gedetailleerd netwerk van ab-
stracte mentale structuren die iemands begrip van de
wereld vertegenwoordigen. Het begrip schema werd
voor het eerst door Piaget gebruikt, maar de betekenis
wordt door Anderson uitgebreid naar het leren toe. Een
schema is alzo een intrinsieke cognitieve structuur die
helpt om alle geabsorbeerde informatie te ordenen tot
een kennisstructuur. Een kennisstructuur die op haar
beurt helpt om nieuwe dingen te leren en begrijpen.
Schema's worden altijd op basis van betekenis georgani-
seerd. Ze ontwikkelen zich voortdurend verder en op ba-
sis van telkens nieuwe ervaringen worden ze meer om-
vattend en meer specifiek. Elk schema is in andere sche-
ma's ingebed en bevat zelf subschema's. Ze worden ge-
herordend wanneer nieuwe gegevens hiertoe nopen.
Het netwerk is meer dan de som van de delen.
Recent onderzoek wijst uit dat het netwerk in de twee
richtingen kan doorlopen worden. Zoals van een bal is
rond, kan rollen en wordt aangewend bij het spel. Naar
iets dat aangewend wordt bij het spel, dan kan rollen en
rond is, vormt een bal. Dit onderzoek wijst ook uit dat
nieuwe combinaties die op zich nooit werden ervaren
kunnen aangewend. Een bal is om te spelen. Spelen kan
547
de vorm aannemen van een wedstrijd. Een bal kan aan-
gewend in het kader van een wedstrijd. Zo blijkt ook dat
een netwerk selectief kan doorlopen worden in functie
van een bepaalde context of een bepaalde zoekvraag. De
bal als wedstrijdgebeuren of als wedstrijdmiddel. Hier
komt de bal niet in zijn aspecten als relaxgebeuren en
ontspanningsmiddel naar voor. Bijvoorbeeld, aandacht
voor leder, schoppen en competitie in het kader van
wedstrijd, en aandacht voor rond, rollen en balspel in het
kader van relaxatie.
Bij het leerproces kan vanuit schemahoek aandacht be-
steed aan de vorming van zo algemeen en abstract mo-
gelijke inhouden die op zoveel mogelijke contexten en
bij zoveel mogelijk zoekvragen kunnen worden aange-
wend. Deze blijken best gevormd te kunnen worden
wanneer voldoende concrete en relevante informatie
beschikbaar is.
Het leggen van verbanden en vormen van nieuwe con-
necties kan gestimuleerd via analyse en synthese, via ka-
dering, via discussie, via toepassingsmogelijkheden, via
toepassing, via illustraties en visuele hulp.
Bij het verwerven van nieuwe vormen van kennis, kun-
nen en zijn kan best aangesloten bij wat reeds aanwezig
is in de diverse schema's, zodat hierop kan verder ge-
bouwd. Het kan nuttig zijn rekening te houden met span-
ningen die optreden wanneer nieuwe inhouden niet met
548
reeds aanwezige inhouden overeenstemmen. Ook kan
het helpen te beseffen dat diep ingewortelde inhouden
moeilijk te wijzigen zijn en er soms de voorkeur aan
wordt gegeven met inconsistenties te leven.
In dit verband wijst recent onderzoek van van Kesteren
e.a (Radboud universiteit Nijmegen) er op dat zowel aan-
wezige kennis opgeslagen in schema's als nieuwe infor-
matie niet overeenstemmend met wat aan kennis in
schema's opgeslagen is, geheugenopslag bevordert. Dit
leidt in beide gevallen tot betere herinneringsprestaties.
De aanwezigheid van eerdere kennis opgeslagen in sche-
ma's, maakt dat nieuwe aansluitende informatie beter
wordt opgeslagen. De aanwezigheid van nieuwe infor-
matie die niet overeenstemt met eerdere kennis, wordt
eveneens beter opgeslagen. Dit maakt dat zowel de gro-
tere gelijkenis als het grotere verschil met reeds aanwe-
zige kennis opgeslagen in schema's, de geheugenpresta-
ties doet toenemen. Een schema wordt hierbij opgevat
als een netwerk van neocorticale representaties die
sterk met elkaar verbonden zijn en die de informatie pro-
cessing of verwerking kunnen beïnvloeden.
Meer ontwikkelde mentale schema's laten snellere en
meer diepgaande analyse toe. Zo komt het tot vluggere
probleemoplossing en wordt leren gemakkelijker door
aanwezige kapstokken. Dit verschil in ontwikkeling van
549
schema's onderscheidt meer-deskundigen van minder-
deskundigen.
Globaal genomen bevorderen schema's dus het geheu-
gen. Het onthouden verbetert door aandacht of focus;
of zo iets deel uitmaakt van een schema of gedecodeerd
wordt; of zo iets verwerkt of geëncodeerd wordt dat het
in een schema kan ondergebracht; of zo iets verwerkt of
geëlaboreerd wordt zodat nieuwe associaties ontstaan.
Het herinneren verbetert bij herkenning bij overeen-
stemmende informatie en bij heroproepen bij niet-over-
eenstemmende informatie.
Evenwel kan niet steeds ten volle geprofiteerd worden
van reeds aanwezige voorkennis. Zo vermindert stress
bij het leren het vermogen om te profiteren van schema
voorkennis wanneer nieuwe schema-gerelateerde en
schema-verwante informatie wordt aangeboden. Zo is
de activatie van het stresshormoon glucocorticoïde
reeds voldoende om dit effect te hebben.
Gelijkaardige maar onderscheiden neurale netwerken
spelen een rol bij schema inpassing (instatiation) en
schematische invloeden op geheugen(bevorderende)
functies. Het effect kan zijn het verbeteren van nauw-
keurige geheugenverwerving, of het interfereren er-
van. Dit betekent dat specifieke neurobiologische pro-
cessen een rol spelen bij schema-gerelateerd leren.
550
Interacties tussen de ventromediale prefrontale cortex,
hippocampus, angular gyrus en unimodale associatieve
corticale zones in de hersenen ondersteunen context-re-
levante schema inpassing (instantiation) en schema-ge-
heugen(bevorderende) effecten.
De prefrontale cortex en hippocampus kunnen volgens
sommigen concurreren of volgens anderen synchronise-
ren om schema-gerelateerd leren te optimaliseren, af-
hankelijk van de specifieke operationalisatie van het
schema-geheugen.
Zo vraagt schema-inpassing om meer ventrale delen van
de prefrontale cortex en meer wijdverspreide corticale
structuren. Schema-inpassing vraagt ook eerdere pro-
cessen dan schema-gemedieerde geheugen(facilitering)
en eventueel duurzame activiteit in het netwerk.
Wederzijdse remming kan bestaan tussen prefrontaal-
gecentreerde en hippocampuscentrale geheugen(facili-
terende) processen onder omstandigheden met zeer
sterke schematische invloeden, of geen voorafgaande
kennis.
551
Matige graden van voorkennis kunnen leiden tot pre-
frontale-hippocampale interactie om overlappingen en
hun relevante contexten te ontwaren.
(A) Schema bevestiging (herstel) en inpassing
(B) Schema-gemedieerde encoding nieuwe informatie
Recent onderzoek van de universiteit van Nevada toont
het belang aan van de ACC (Anterior Cingulate Cortex)
als voorliggend hersenschorsgebied bij het decoderen
en leren. Dit ACC omvat het anterior-gebied dat betrok-
ken is bij de uitvoerende functie, de dorsale regio die be-
trokken is bij cognitieve processen en het ventrale ge-
bied dat betrokken is bij emotionele regulatie.
Over het algemeen geeft de ACC altijd een negatieve
elektrische verandering als resultaat van handelen. Het
is slechts de grootte van deze verandering die varieert
naargelang de uitkomst de verwachte is of niet en of
552
deze beter of slechter is dan verwacht. Alles wat je doet
is voorspellingen maken over wat er gaat gebeuren.
Meestal heeft het te maken met dingen zoals het ope-
nen van een ontgrendelde deur. Als je, bijvoorbeeld, met
de klink een deur opent dan voorspelt de ACC als uit-
komst dat de deur wordt geopend en je naar binnen kan.
Als de deurhendel evenwel is vergrendeld en niet open-
gaat zoals voorspeld, dan treedt er een elektrische reac-
tie op die waarneembaar is. De ACC zal dan leren van de
onverwachte uitkomst in vergelijking met de aanvanke-
lijke voorspelling. De ACC creëert in wezen verwachtin-
gen over wat er gaat gebeuren. Als het resultaat van je
acties leidt tot een uitkomst, beoordeelt je brein of dat
resultaat hetzelfde is als wat je verwachtte. Zo dit zo is
kan de waarschijnlijkheid en uitkomstverwachting be-
vestigd worden. Als de uitkomst anders is, reageert de
ACC met een grotere negatieve elektrische lading dan als
de uitkomst overeenstemt. Onze hersenen doen dit con-
stant, Wanneer je neigt te falen reageert de ACC op het
onverwachte resultaat. Met als gevolg dat je je realiseert
dat er iets niet klopt, leert van de uitkomst en eventueel
je gedrag aanpast. Het kost, zo bleek, maar enkele op-
eenvolgende onverwachte gebeurtenissen vooraleer
cellen veranderen conform de tegenovergestelde voor-
spelling. Dit treedt op als de neuronen in de ACC ver-
schuiven van de verwachte codering naar de werkelijke
uitkomsten.
553
Bij het leren kunnen globaal genomen twee klassen van
modellen waargenomen worden van structurele veran-
dering in de hersenen die samengaan met de cognitieve
(leer)ontwikkeling. De eerste bestaat uit een ervarings-
afhankelijke structurele uitwerking binnen een hersen-
gebied waarbij tijdens het leren eenheden en verbindin-
gen worden toegevoegd of verwijderd. De tweede be-
staat uit de geleidelijke integratie van verschillende her-
sengebieden op basis van het samengaan van ervarings-
afhankelijke en rijpingsfactoren.
Algemeen wordt vastgesteld dat kinderen sneller leren
dan volwassenen. Denk, bijvoorbeeld, aan een nieuwe
taal of een nieuwe omgeving leren verkennen. Nieuw
Duits-Amerikaans onderzoek komt erachter dat dit te
maken heeft met GABA of gamma-aminoboterzuur een
stof in de hersenen waarvan op bepaalde momenten
meer aanwezig is als bij volwassenen waarbij de concen-
tratie constant blijft. Er wordt een boost in GABA merk-
baar tijdens en onmiddellijk na het leren. Daardoor kun-
nen kinderen gemakkelijker nieuwe hersennetwerken
aanmaken waarin ze de nieuwe informatie en vaardighe-
den in onder kunnen brengen. Dit verloopt dankzij GABA
als hersenboodschapper dat nieuw geleerd materiaal
snel en efficiënt stabiliseert. Zo wordt dat niet wordt
verstoord door later leren. Dit houdt een stimulans in
voor volwassenen kinderen maximale kansen te geven
om nieuwe informatie en vaardigheden te verwerven.
554
Tot slot, volgens de cognitieve schema theorie (CST)
waartoe de reeds vermelde Anderson kan gerekend,
worden bij het leren drie soorten schema's gevormd. Dit
zijn geheugenobjecten, cognitieve velden en mentale
modellen. Geheugen-objectschema's vormen de neer-
slag in het geheugen van preconcepten die worden ge-
bruikt bij het interpreteren van gebeurtenissen. Cogni-
tieve velden vormen situationeel geactiveerde precon-
cepten bij mentale modelvormingsprocessen. Mentale
modellen tenslotte vormen specifieke organisaties van
geheugenobjecten voor specifieke gebeurtenisinterpre-
taties.
Bijvoorbeeld, leren dat ogen, oren, mond, neus en huid
(objecten) bij dieren (cognitief veld) de basis vormen voor
waarneming (mentaal model).
Meer lezen :
Gilboa, A. & Marlatte, H. (2017). Neurobiology of sche-
mas and schema-mediated memory. Trends in Cognitive
Sciences.
555
Schema’s en leren
Zelf ervaren hoe beter te leren
door in te spelen
op hoe het geheugen werkt.
556
557
558
559
560
561
Teken leren
In het verleden is er veel aandacht geweest voor wat een
bepaalde reactie uitlokt bij iemand. Wie of wat was ver-
antwoordelijk voor een bepaald gedrag. Wat deed ie-
mand naar een bepaald kind toe dat het zo reageerde.
Wat was er aan de hand dat het kind tot dit gedrag
bracht. Wat had het kind eerder ontmoet en eruit ge-
leerd dat het kind tot dit handelen bracht. Er werd vooral
gezocht naar wat het kind in zijn omgeving ontmoette
dat het stimuleerde om tot een bepaalde specifieke res-
pons te komen.
Bij leren gaat veel aandacht uit naar het leren reage-
ren.
Ietwat verwaarloosd is het leren van tekens en bete-
kenissen.
562
Zo kon het samengaan van twee prikkels ervoor zorgen
dat de prikkel die samengaat met een meer oorspronke-
lijke ervoor zorgt dat die geleerde prikkel ook reeds de
reactie bij het kind uitlokt.
Bijvoorbeeld, het zien van de moeder doet het kind naar
de moeder lachen en toelopen. Het horen van de moeder,
haar stem of stap, kan bij het kind ook reeds deze reactie
bewerkstelligen. Haar horen is de voorbode van haar zien
en lokt nu ook de toenaderingsrespons bij het kind uit.
Zo kan een prikkel ook reeds in verband gebracht met
een gewenst gevolg en daardoor de kans verhogen dat
een reactie optreedt die dit gevolg bewerkstelligt.
Bijvoorbeeld, mama kan de pijn wegnemen, dit maakt
dat zodra ik pijn heb ik de duidelijke voorkeur laat blijken
voor mijn mama zodat de pijn kan verdwijnen. Iemand
anders kan mij niet helpen en troosten.
Deze prikkel-reactie koppeling en wat deze tot stand
brengt, zoals bijvoorbeeld een samengaan van prikkels
of een gewenst gevolg, laten het aanleren en tevoor-
schijn komen van gedrag voor een groot deel verklaren.
Het laat evenwel niet toe alle geleerd gedrag te verkla-
ren. En zelfs is het onbegrijpelijk dat waar je verwacht
dat op basis ervan bepaald gedrag zou optreden, dit niet
gebeurt.
563
Dit maakt dat naast dit prikkel-reactie leren er minimaal
nog een ander leren is. Dit is het teken leren. Ooit was
hiervoor belangstelling (Tolman, 1948), maar deze ging
verloren. Thans is er hernieuwde belangstelling voor.
Het is het leren dat bepaalde tekens verwijzen naar be-
paalde betekenissen. Betekenissen die een meer globaal
beeld inhouden en oproepen, met hieraan gekoppeld
bepaalde reactiemogelijkheden, waaruit kan gekozen
naargelang iemand bepaalde doelen beoogt en rekening
houdend met de verwijzende inhoud van de aanwezige
tekens. De reactie die iemand vertoont is dan gekoppeld
aan de totale gestalt die bij iemand op basis van de te-
kens wordt opgeroepen. Men spreekt dan van sign-ge-
stalt, of teken-betekenis, of nog teken-propositie, of te-
ken-voorstel(ling), of teken-doel koppeling. Dit leren van
het verband van welke gestalt, welke betekenis, welke
propositie, welk(e) voorstel(ling) of welk doel je koppelt
aan welk opgemerkt teken is individueel bepaald. Elk
kind leert op zijn manier, mogelijk erg beïnvloed door
zijn omgeving, inhoud toekennen aan ontmoete tekens.
Bijvoorbeeld, nieuwe tekens kunnen de betekenis krijgen
van uitnodigend of bedreigend naargelang het kind en
zijn voorgeschiedenis. Deze nieuwe tekens kunnen het
beeld oproepen van gevaar en leiden tot het voorstel vol-
doende afstand houden of wegvluchten naargelang het
doel is veiligheid behouden of veiligheid herstellen en re-
kening houdend met de mate van onbekend of onver-
trouwd zijn met de tekens.
564
Het gedrag dat het kind vertoont en leert is bijgevolg vol
van betekenis. Het is betekenisvol gedrag waardoor het
kind iets tracht te bereiken, of tracht te ontvluchten of
vermijden. Het maakt hiertoe keuzes op bepaalde pun-
ten of momenten en tracht dit te doen door het op zijn
best in beeld of kaart brengen van de omgeving en situ-
atie onder de vorm van samenhangen en wegen. Zo is er
voortdurend een toename en verbetering op het vlak
van toenaderingsleren, vluchtleren, vermijdingsleren,
keuzeleren en latent (beeld)leren. Op elk moment ver-
toont het kind het beste wat kan bereikt voor een be-
paald beoogd doel en in een bepaalde situatie.
Door het teken-leren leert het kind verband te leggen
tussen een bepaald teken en een betekenis, tussen een
bepaald teken en een beeld gevormd door een geheel
van gekoppelde tekens, tussen een bepaald teken en
een middel tot een doel, tussen een bepaald teken en
een doel in een bepaalde context.
Prikkel-reactie leren en teken-leren met elkaar vergele-
ken. Dit teken-leren is vooral een leren op cognitief ni-
veau en minder op gedragsniveau. In die zin is het een
belangrijke aanvulling op het prikkel-reactieleren dat
zich afspeelt op ervaringsniveau en niet op het niveau
van informatie en de verwerking ervan.
565
Het teken-leren is ook niet een registreren (perceptie) en
reageren (respons), maar vooral een voorstelling (repre-
sentatie) en voorstellen ('propositionaliseren(d)').
Door het teken-leren verschijnt de omgeving als vol van
tekens voor iets, naar iets of weg van iets, voor wanneer
of waarom iets. Het kind leert van die tekens gebruik ma-
ken als aanwijzer en verwijzer. Welke betekenis naar
voor treedt, bepaalt zijn gedrag, niet de teken bepaalde
respons. Het kind leert flexibiliteit biedende betekenis-
sen en niet zozeer vaste reacties.
Teken-leren bepaalt de waarschijnlijkheid en belangrijk-
heid van wat verbonden. Verwijst een bepaald teken
steeds naar een bepaalde situatie dan neemt de waar-
schijnlijkheid van het verband toe. Is een bepaald teken
verwijzend naar een bepaald middel om een bepaald
doel, bijvoorbeeld veiligheid, te bereiken, dat wordt het
concreet gedrag als middel tot veiligheid als doel belang-
rijker.
Teken-leren laat toe te leren buiten een context van on-
middellijk effect of bevrediging. Ook de toepassing van
het geleerde vraagt niet onmiddellijk om resultaat. Van-
daar de naam ook van latent leren als synoniem.
Een voorbeeld als illustratie van het onderscheid tussen
beide leervormen : Als ik als kind gevallen ben en ik zie of
hoor mijn mama niet, dan raak ik in paniek en begin erg
566
hard te huilen. Er is niemand om mijn pijn weg te nemen.
Dit is wat prikkel-reactieleren voorstelt.
In de praktijk kan je vaststellen dat dit niet steeds opgaat.
Als een kind pijn heeft en mama is er niet, kan een kind
vanuit zijn doel pijn te laten wegnemen op zoek gaan
naar tekens die kunnen helpen. Lopen naar een volwas-
sene als middel kan vanuit het beeld dat het kind zich op
basis van gelijkheidstekens gevormd heeft over volwas-
senen en zijn mama. Andere volwassenen iemand als
mama. Dit is wat het teken-leren voorstelt. Volwassenen
in de verworven betekenis van personen die kunnen hel-
pen. Naar volwassen lopen als betekenisvol middel om
pijn te bestrijden als betekenisvol doel.
Een laatste voorbeeld, Ben ik moe dan moet ik mijn bedje.
Mijn bedje is liggen en als vanzelf inslapen. In mijn bedje
liggen laat mij uitrusten waar ik aan toe ben. Dit volgens
het prikkel-reactieleren.
Ben ik moe dan kan de zetel in de wagen voor mij ook de
betekenis krijgen van slaapbank. De zetel past als teken
in mijn behoefte-doel uitrusten. Liggen past als middel-
teken voor uitrusten. De zetel verwijst als teken naar de
door mij toegewezen betekenis van bedje of lig-object.
Dit volgens het teken leren.
567
Teken-leren uitproberen.
Wat leren ?
Geef een teken in.
Geef telkens concreet weer :
Wat dit voor je betekent ?
Welk gedragsmiddel het voorstelt ?
Voor welk gedragsdoel je het kan aanwenden ?
568
Teken leren kan erg nuttig zijn. Het laat toe tot soepele
gedragspatronen te komen vanuit eigen objectieven.
Niet een vast reactiepatroon door de omgeving uitge-
lokt. Het kind leert betekenissen ontdekken, leert keuzes
te maken, leert contexten te kennen. Het kind leert iets
te benoemen vanuit de relevantie voor zichzelf, leert we-
gen te kennen die leiden naar objectieven voor zichzelf.
Zo bouwt het kind progressief een zinvolle en betekenis-
volle wereld op vanuit de realiteit die het ontmoet. Een
wereld die hanteerbaar is en waarin het handelend iets
weet te bereiken. Een wereld die tegemoet komt aan het
kind en waarin het kan groeien. Hierdoor kan het kind
569
een grotere autonomie weten bereiken, met een gerin-
gere afhankelijkheid van zijn omgeving. Zo kan het kind
weerbaarder worden en is er een geringer risico op
kwetsbaarheid.
570
Leren van elkaar,
groeien door elkaar
Onderzoek wijst uit dat niet alleen je kind in ontwikkeling
is, maar dat jij als ouder dit ook bent. Je ontwikkelt je aan
elkaar, de een als kind, de ander als ouder. Je ontwikkelt
je als kind en ouder met de hulp van elkaar. Dit is een heel
groei- en veranderingsproces waarin je voortdurend evo-
lueert zowel als individu maar ook als relatie in een bre-
dere (culturele) context en waarbij je toenemend aan
kwaliteit wint.
Tussen ouder en kind is er geen eenrichtingsverkeer,
maar wel een tweerichtingsverkeer dat zowel fase-
als persoonseigen is.
571
Fase-eigen wederzijdse verandering
Je wordt niet als ouder geboren. Volgens Newsberger is
er sprake van een proces van toenemend ouderlijk be-
wustzijn. Waar je als ouder aanvankelijk erg op jezelf ge-
oriënteerd bent en vanuit eigen perspectief en behoef-
ten handelt, zoals blij zijn als je kind zelfstandig eet en
zindelijk wordt, ga je nadien je kind begrijpen vanuit be-
schikbare alledaagse of wetenschappelijke inzichten, zo-
als verwachten dat je kind gaat lopen en gaat praten in
het tweede levensjaar, vervolgens zal je vooral op het
unieke van je kind georiënteerd zijn iemand die alleen
door je begrepen kan worden, zoals je ene kind heeft
meer tijd nodig om zich thuis te voelen dan je ander, ten-
slotte zal je overgaan op het niveau waarop je bewust
bent van je eigen identiteit naast die van je kind, zoals je
beseft dat je niet alles met elkaar kan en wil delen. Ach-
tereenvolgens is er zo sprake van een egoïstische, con-
ventionele, subjectief-individualistische en systeem-ana-
lytische oriëntatie, ook niveau genoemd. Het gaat hierbij
niet zozeer om je opvoedingsopvattingen, maar wel om
een dieperliggend ouderlijk bewustzijn of besef dat toe-
neemt met de leeftijd en de duur van ouder zijn.
Naast een ouderbewustzijn is er ook sprake van een evo-
luerend kindbewustzijn, in die zin dat je als ouder je han-
delen en omgang afstemt op de opeenvolgende ontwik-
kelingsbehoeften en -opgaven van je kind en op de erbij
horende taken als ouder. Galinsky onderscheidt in deze
572
ontwikkeling als ouder zes stadia. In de image making tot
aan de geboorte ontwikkel je als ouders gevoelens voor
je baby en maak je je een voorstelling van je ouder zijn.
In de nurturing stage tot aan twee jaar ervaar je een ze-
ker verschil tussen je verwachting en de realiteit, tracht
je als ouders een hechte band met je kind te ontwikkelen
en zoek je een balans tussen de tijd voor je kind en jezelf.
In de authority stage tot vijf jaar leer je omgaan met
macht, conflict en het aangeven van grenzen. In de in-
terpretative stage tot twaalf jaar leren ouders het kind
te ondersteunen bij het verklaren en interpreteren van
alles wat het ontdekt en ervaart. In de interdependent
stage tijdens de adolescentie trachten ouders hun relatie
met hun kind te herzien vanuit de toegenomen autono-
mie van hun kind. In de departure stage tenslotte na de
adolescentie zoeken ouders vanuit een veranderde rol
hoe zich nog een gezin te blijven voelen.
Als jij dan als ouder je interactie met je kind aanpast en
verandert is dit het gevolg van je fasegebonden ouder-
lijk- en kind-bewustzijn. Naast deze fase-eigen gebonden
beïnvloeding van elkaar, is er ook een voortdurende we-
derzijdse beïnvloeding die uitgaat van ieders persoon los
van leeftijd, geslacht en voorgeschiedenis.
Persoonseigen wederzijdse verandering
Sinds kort is hier volop aandacht voor in onderzoek en
studie, in het bijzonder wordt hier gefocust op het kind
573
als actieve actor of agent die agency of invloed uitoefent
op zijn ouders. Dit naast de reeds gekende agency of in-
vloed van de ouders als actieve actoren of agents op hun
kind. Tussen ouders en kind hebben transactionele pro-
cessen plaats die enerzijds wederzijds activerend wer-
ken, maar anderzijds mogelijk wederzijds veranderend
en beïnvloedend uitwerken. Bij deze transactie kan gefo-
cust worden op het gedragsinteractieve als wat tussen je
beide gebeurt, zoals in het gedragsmodel, of op het be-
tekenisinteractieve als wat in je beide gebeurt, zoals in
het cognitief-dialectische model, of nog op het contex-
tinteractieve als wat rond je beide gebeurt, zoals in het
sociaal relationeel model. Respectievelijk wordt dan ge-
drag bij elkaar veroorzaakt of beïnvloed, betekenis bij el-
kaar veroorzaakt of beïnvloed, of nog context bij elkaar
veroorzaakt of beïnvloed. Zo is er sprake van bidirectio-
naliteit ouder en kind in gedragsontwikkeling, betekenis-
ontwikkeling en contextontwikkeling. Deze bidirectiona-
liteit doet zich voor in de realiteit wanneer er actueel
sprake is van een context, met gedrag erin vanuit prakti-
sche betekenisgeving, dus in de praktijk. Deze bidirecti-
onaliteit doet zich daarnaast ook voor op voorstellings-
niveau wanneer er sprake is van informatieverwerking
over context, gedrag en betekenisgeving, dus bij veral-
gemeende theorievorming hierover. Zo zullen kind en
ouders direct of indirect elkaars beeldvorming als syn-
these trachten beïnvloeden zowel op vlak van betekenis-
sen, reacties en contexten. Beeldvorming als 'theoreti-
sche neerslag' die hun concreet actieve betekenisgeving,
574
actie en contextselectie als 'praktijk toepassing' zal aan-
sturen. Praktijk die dan weer aan de basis zal liggen van
verdere theorievorming.
Als Margot (15 jaar) voor de vijfde maal hoort dat ze niet
naar de verjaardagfuif van haar vriend Jurgen (16 jaar)
mag in het weekend, vliegt ze plots onverwacht scherp
uit. Voor het eerst weent ze niet als naar gewoonte, maar
roept en tiert door het huis heen. Het halsstarrig weige-
ren van de ouders in hun pogen de twee jongeren uit el-
kaar te houden triggert een nog ongekende kant van
Margot die dit alles ervaart als onredelijk om niet te zeg-
gen volledig onrespectvol. Dit voorval zet de beeldvor-
ming over Margot en de relatie met de ouders erg onder
druk niet enkel bij de ouders maar ook bij Margot zelf.
Deze nieuwe ongekende kant van Margot die op de voor-
grond komt zal bij beiden een verschuiving veroorzaken
over wie Margot is, hoe er mee omgaan en welke de re-
lationele context verder moet zijn. Misschien trachten
ouders en Margot zoveel mogelijk te redden van de
'oude' Margot, misschien ervaren ouders en Margot dat
een terugkeer naar weleer niet meer kan en komt er een
andere Margot op te proppen waarmee als persoon in
reactie en omgangsrelatie zal moeten rekening gehou-
den worden. Niet alleen deed zich bij het voorval een ver-
andering voor in de praktijk, wat er gebeurde was anders
dan voorheen, ook in de nasleep trad verandering op in
de theorievorming, welke verandering vond via informa-
tieverwerking van het gebeuren plaats. De praktijk
575
noopte tot bijsturing van de theorievorming, theorievor-
ming die nadien de verdere omgang in de praktijk verder
aanstuurde nu op een andere wijze. Ook naar zichzelf toe
leren de ouders veel over zichzelf en zichzelf in relatie tot
Margot. Aan het voorval kunnen beiden erg groeien, ook
voor wie ze zijn als kind en ouder en wie ze zijn voor el-
kaar.
Ook al lijkt heel dit gebeuren erg fase-eigen, toch gaat
het hier om een niet fase-gewenst handelen van de ou-
ders die het voorval deden ontstaan. In deze 'interde-
pendent stage' zou net gewenst zijn dat ouders hun re-
latie met hun dochter zouden herzien vanuit toegeno-
men autonomie. Net dit niet doen en het vasthouden
aan hun eerdere relatie veroorzaakte het voorval.
Wederzijds proces en resultaat
Een verandering in het kind al of niet fase-eigen zal een
verandering in de omgeving uitlokken, welke op zijn
beurt het kind zal beïnvloeden en zo verder telkens op-
nieuw. Zo leren ze van elkaar. Zowel het kind als de ou-
derlijke omgeving veranderen zo doorheen de tijd en be-
invloeden elkaar wederzijds. Wat eerder werd verwor-
ven effent het pad voor verdere ontwikkelingen. Zo
groeien ze door elkaar en is er een toename aan kwali-
teit. Op die manier geven kind en ouder vorm (praktijk,
wat) en inhoud (theorie, wie) aan elkaar. Zo groeien ze
van onderuit op basis van praktijkervaren met elkaar die
576
hen steeds meer ervaren maakt om beter op elkaar te
kunnen inspelen. Ouder ben je niet, maar word je tel-
kens meer.
Als moderne ouder stel je gemakkelijk vast dat je dicht
bij je kind staat en je veelvuldig laat beïnvloeden. Gemak-
kelijk stel je er vragen bij en maak je je er zorgen over,
vooral ook omdat de omgeving en samenleving nega-
tieve signalen hier rond uitzenden. Deze al of niet beïn-
vloeding is evenwel geen persoonlijke keuze. Beïnvloe-
ding wederzijds is een alom en continu tegenwoordig
proces dat zich voordoet en enkel via een bewuste keuze
zou afgeremd kunnen worden, eerder dan dat ze via een
bewuste keuze zou toegelaten en versterkt worden.
Geef in de tekst hiervoor aan wat je in je eigen situatie
meent te herkennen en wat je aanspreekt.
Meer lezen :
Sameroff, A. J. (2009). The transactional model of devel-
opment: How children and contexts shape each other.
Washington, DC: American Psychological Association.
577
Less is more,
more is less
Wanneer, waarom, hoe is minder meer?
Het lijkt niet altijd zo, maar in de opvoeding kan het
meermaals ervaren worden dat minder meer kan bete-
kenen. Als ouder kan het de moeite waard zijn deze oe-
fening eens te doen. Vooral wanneer je als ouder vast-
stelt dat je vaak de neiging hebt om in het opvoeden van
je kind te kiezen voor meer en dan bij minder ervaart uit
te komen. Misschien kan net minder dan een uitkomst
bieden.
Als ouder voelt het gemakkelijk anders aan
maar minder kan soms meer betekenen,
meer samen en het soms minder van je vragen.
578
De reden bij meer vast te lopen is dat in de opvoeding
veelvuldig circulaire processen aanwezig zijn. Wat jij als
ouder meer doet, kan maken dat het kind net minder
doet. Bijvoorbeeld, als je alles regelt en in het oog houdt
voor je kind, kan dit maken dat je kind zelf nog weinig
initiatief neemt en nog weinig aandachtig iets opvolgt.
Een tweede reden kan zijn dat het extreme als gevolg
van meer waarmee je iets oppakt en oplegt, niet passend
is en een vlucht- of beschermingsreactie bij het kind op-
wekt. Zo krijg je helemaal niet de gewenste reactie. Of
anderszins je extreem meer een protestreactie opwekt,
omdat je kind absoluut niet wil dat je zo bent of doet, of
intuïtief om verandering vraagt vanuit bij hem of haar
aanwezige noden.
Een derde reden is dat jezelf door je meer vaak merkt
dat je niet goed bezig bent en het erover was. Zodat je
gemakkelijk vervalt in het tegendeel nadat je je herpakt
hebt. Maar zo door je ommekeer heel verwarrend en
remmend overkomt. Het kind weet niet wat te doen en
ervaart het toch nooit goed te doen. Je eigen hulpeloos-
heid zet zich dan over op je kind.
Een vierde reden is dat je door je meer zo veel verwacht
of eist van je kind dat het niet realistisch is en je kind het
in de praktijk nooit kan waarmaken. Ook het omge-
579
keerde is dan mogelijk dat je als weerbots zo veel accep-
teert en nog zo weinig oplegt dat het niet realistisch is
voor je kind en het er niet mee weg kan.
Enkele voorbeelden :
Als ouder kan je te veel van je kind verwachten, zodat zijn
draagkracht wordt overschreden. Je kind wil dan nog wel
aan je verwachtingen tegemoet komen, maar het lukt
hem of haar niet meer. Je kind wil als oudste, bijvoor-
beeld, wel geduldig zijn met het jongere broertje of zusje.
Maar op een bepaald ogenblik wordt dit te veel voor het
oudere kind, zijn draagvermogen wordt overschreden.
Als ouder kan je willen dat je kind anders was. Minder
flauw, angstig, gevoelig, bijvoorbeeld. Je teleurstelling la-
ten blijken of je kind vergelijken met andere kinderen kan
heel averechts werken. Je kind geeft het al bij voorbaat
op, mede als gevolg van jezelf waarmakende verwach-
ting. Hierdoor doet je kind al geen moeite meer vanuit je
expressie en je handelen, waaruit blijkt dat het nooit zal
veranderen. Door je kind meer te aanvaarden zoals het
is, kan het kind erkenning en veiligheid ervaren die be-
hulpzaam kunnen zijn voor zijn ontwikkeling.
Soms kan je als ouder dan in het tegendeel vervallen. Je
wil je kind niet langer stimuleren of veranderen. Je wil
het dan beschermen tegen de buitenwereld en zijn ver-
wachtingen. Dit beschermen houdt dan het risico in van
580
een overbeschermen. Ook op dit vlak kan dan een mati-
ging nodig zijn om een evenwicht te vinden tussen ener-
zijds stimuleren en anderzijds beschermen.
Concreet kan minder onder meer inhouden : niet te veel,
niet te vergaand, niet te hoog tempo, niet te lange duur,
niet te grote delen of stappen, geen oververzadiging,
geen uitputting, niet te moeilijk.
Gunstige effecten voor je kind, jezelf, je relatie
Minder heeft als gunstig effect dat er steeds tijd, ruimte,
energie, interesse, motivatie en wil bij je kind overblijft
voor iets. Door te veel en te ver te gaan put je tijd,
ruimte, energie, interesse, motivatie en wil uit en blijft
voor je kind geen kans of zin meer over voor initiatief,
actie, groei of verandering.
Zo blijft je kind bij dit minder meer aanspreekbaar en be-
reidwillig voor iets.
Zo ben jijzelf als ouder bij dit minder ook minder genood-
zaakt je kind iets te onthouden of iets te ontnemen. Zo-
als onder meer veiligheid, zekerheid, nabijheid, gebor-
genheid, begrip, steun, bevestiging, erkenning, waarde-
ring, zelfstandigheid, vertrouwen, sterkte, kansen, luk-
ken, tevredenheid.
581
Zo hoef je ook niet meer zo drukkend, dwingend, drei-
gend, eisend, beschuldigend, controlerend, inperkend,
bekritiserend, verwerpend of negerend uit de hoek te
komen.
Zo loopt het kind minder risico essentiële dingen voor
zijn ontwikkeling te moeten missen. Zo krijg je zelf kans
meer uitnodigend en meer stimulerend uit de hoek te
komen. Zo kan het minder rond wat je niet wil en meer
rond wat je wel wil komen draaien, ook voor je kind. Bij-
voorbeeld, minder rond controle en inperking en meer
rond vertrouwen en uitdaging komen draaien.
Minder betekent dat je gemakkelijker binnen je grenzen
kan blijven. Binnen je principiële grenzen, wat voor je
kan of niet, maar ook binnen je humanitaire grenzen,
wat voor je zorgzaam is en kindvriendelijk, en tenslotte
ook binnen je realiteitsgrenzen, wat voor je haalbaar en
realistisch is in de gegeven omstandigheden voor je kind
en jezelf.
Zo betekent minder ook minder voor jezelf als ouder.
Minder van jezelf eisend, minder perfectionistisch, min-
der overbezorgd. Met als gunstige keerzijde meer tijd en
ruimte voor jezelf, zodat je gemakkelijker tot jezelf kan
komen of jezelf kan blijven en nieuwe energie kan op-
doen. Zodat je er nadien meer voor je kind kan zijn.
582
Minder betekent ook minder risico op negatieve gevoe-
lens en meer kansen voor positieve gevoelens. Minder
negatieve gevoelens als onzekerheid, onveiligheid, span-
ning, angst, wantrouwen, afwijzing, eenzaamheid,
schaamte, schuld, mislukken, falen, minderwaardigheid,
miskenning, opwinding, woede of verdriet. Meer posi-
tieve gevoelens als zekerheid, veiligheid, ontspanning,
durf, vertrouwen, erbijhoren, samenhoren, openheid,
verantwoordelijkheid, lukken, slagen, evenwaardigheid,
erkenning, rust, beheersing en loslaten.
Wanneer, waarom, hoe is meer minder?
Om overbelasting te vermijden, kan je kiezen om afzon-
derlijke dingen te integreren, zodat ze samen en gelijktij-
dig kunnen gebeuren. Door deze integratie is er minder
risico op tegenstelling en conflict. Ook is er minder risico
dat essentiële dingen over het hoofd worden gezien, die
achteraf nog ingehaald dienen te worden.
Door parallel en gelijktijdig een aantal dingen geïnte-
greerd te laten verlopen, kan de druk voor elk verminde-
ren. Er gebeurt meer samen, afgestemd op elkaar en op
kortere tijd, zodat de mentale belasting voor en tijdens
de uitvoering kan ingeperkt.
583
Enkele voorbeelden :
Als ouder kan je tijdig signalen geven, zodat met meer-
dere dingen tegelijk kan rekening gehouden worden. Lek-
ker eten maar tegelijk letten op de gezondheid. Prettig
spelen maar ook denken aan opruimen nadien.
Door iedereen gelijktijdig in overleg te betrekken, kan je
vermijden dat er achteraf conflicten ontstaan en kan je
vermijden dat iets achteraf moet bijgestuurd omdat niet
iedereen was geconsulteerd.
Je kan er voor zorgen dat een spelomgeving tegelijk vei-
lig, uitdagend, ontwikkelingsbevorderend, socialiserend,
ontspannend, gevarieerd is.
Je kan er aandacht aan besteden wat je kind nu doet en
leert ook bruikbaar en zinvol is later. Op die manier komt
een langere en meer duurzame tijdsdimensie mee tot zijn
recht. Bijvoorbeeld, niet thuis zo, net anders dan elders.
Dit voorbeeld laat ook zien dat je tegelijk een engere en
een bredere ruimtedimensie kan hanteren. Zodat iets
past in beide dimensies.
Van bij de aanvang hou je rekening met variatie zodat
wat je doet de aanwezige verschillen insluit. Je houdt re-
kening met het verschil in leeftijd, interesse en positie. Je
vertelt iets dat iedereen kan begrijpen zonder iemand te
584
overvragen of zonder iemand als kinderlijk te behande-
len. In het onderwijs vindt dit, bijvoorbeeld, zijn toepas-
sing in inclusief onderwijs.
Zo kan je voor iets wat je wil doen, telkenmale een
tweede manier bedenken. Zodat een keuze mogelijk
wordt voor de aanpak die het rijkst aan inhoud en moge-
lijkheden is en die minder inspanning vraagt en minder
risico's inhoudt.
Dit veel samen en tegelijk maakt veel tijd en ruimte vrij
en houdt interesse, motivatie en wil beschikbaar.
Zo gewenst kan naar een andere balans gezocht worden
tussen dingen uiteen te halen en afzonderlijk te doen en
dingen samen te voegen en gelijktijdig te doen.
Door meer samen gelijktijdig te doen is er achteraf min-
der kans op problemen. Door je aanpak trachtte je tege-
lijk meerdere potentieel aanwezige leemten of conflic-
ten te voorkomen en tegelijk tegemoet te komen aan
meerdere aanwezige noden en wensen.
Door deze meer benadering vermeerdert de kwaliteit
van iets omdat steeds nieuwe kwaliteiten worden toege-
voegd en er aandacht is voor de kwaliteit van deze kwa-
liteiten.
585
Minder en meer
Door te kiezen voor minder in de interactie met je kind
kan je meer welbevinden creëren. Door te kiezen voor
meer in de interactie met je kind kan je minder druk be-
komen.
Door een geïntegreerde selectie te maken zodat je tege-
lijk meer en minder doet, kan je uitkomen bij meer wel-
bevinden en minder druk en dus globaal bij een meer
gunstig resultaat in de ruimte en tijd.
Spontaan minder als meer ?
Recent onderzoek aan de Universiteit van Virginia wijst
uit dat we eerder spontaan geneigd zijn iets toe te voe-
gen bij het oplossen van problemen of het optimaliseren
van een situatie. Eerder zelden wordt spontaan gedacht
aan vereenvoudiging of iets weglaten vanuit het motto
less is more.
Iets toevoegen lijkt sociaal op meer voldoening te kun-
nen rekenen en wordt meer als iets nieuws, creatief en
verrijking waargenomen. Terwijl iets weglaten meer als
iets versimpelen, wegnemen en verarming wordt erva-
ren.
Enkel wanneer hier bewust naar toe wordt gestapt of als
het door de omgeving wordt gevraagd of gesuggereerd
586
blijkt dit oplossings- en optimaliseringdenken via vereen-
voudiging te lukken.
Oefening in minder en meer
Vul voor je eigen opvoedingssituatie in hoe minder meer
kan inhouden :
Vul voor je eigen opvoedingssituatie in hoe meer minder
kan inhouden :
587
Spelen met inhoud en vorm
Over leven en samenleven
Leven en samenleven, inhoud en vorm
Je kent spa blauw, gewoon plat water. Stel je voor dat
we met dit water het leven voorstellen en dat we met
het flesje waarin het water zich bevindt het samenleven
symboliseren.
Stel je voor dat het flesje helemaal tot aan de rand ge-
vuld was met water en dat je nooit eerder de inhoud van
het flesje had gezien. Welke eigenschappen van de in-
houd zou je dan aan de buitenkant van het flesje kunnen
opmerken ?
Ja juist, ik hoor je zeggen : doorzichtig en onbeweeglijk.
Inderdaad in deze afgesloten omgeving die het flesje
Hoe verhouden leven als inhoud en samenleven als
vorm zich tegenover elkaar ?
588
symboliseert komen deze eigenschappen van het water
naar voor.
Stel je hetzelfde flesje voor met open dop. Als je het
flesje beweegt is duidelijk het vloeiend en beweeglijk zijn
van het water zichtbaar. In deze open omgeving die het
flesje symboliseert worden plots heel andere eigen-
schappen van het water als symbool voor leven zicht-
baar. Ze worden mogelijk gemaakt door de open vorm
die de inhoud aanneemt. Zo komen van de inhoud heel
andere kenmerken of kanten naar voor.
Wil je bepaalde kenmerken van de inhoud aan bod laten
komen, dan is de vorm erg bepalend hiervoor. Kenmer-
ken die in het leven aan bod komen worden erg bepaald
door de samenleefvorm waarin aanwezig.
589
Grenzen en beperkingen
Je kan de vraag stellen of je de inhoud in een bepaalde
vorm wil gieten. Ofwel je met de vorm naar de inhoud
toe wil gaan en deze eraan wil aanpassen.
De vraag kan gesteld of het leven gesymboliseerd door
de inhoud zomaar in een bepaalde vorm kan gegoten. Of
de samenlevingsvorm passend is voor het leven. Of de
vorm voldoende kansen biedt om meerdere levensken-
merken tot ontwikkeling te laten komen.
Door met de vorm naar de inhoud te gaan, kan je de sa-
menlevingsvorm zodanig vormgeven zodat het leven en
zijn kenmerken voldoende tot hun recht kunnen komen.
Zo dat er kansen voor worden gecreëerd.
De vraag kan evenwel gesteld of het leven niet zoveel
kenmerken vertoont, dat ze niet zomaar in een samen-
levingsvorm te persen is. Vorm die slechts een aantal
kenmerken toelaat. Namelijk deze die passen in de aan-
geboden vorm.
Stel je even voor dat het leven zou gesymboliseerd wor-
den door de zee. De zee als bruisend van leven. De sa-
menlevingsvorm zou dan kunnen gesymboliseerd wor-
den door de emmer die je gebruikt. Voor wat zou je dan
kiezen ?
590
Eén, van de zee te trachten scheppen in je emmer. Hoe
groot deze ook zou zijn en welke vorm deze ook zou heb-
ben. Het lijkt zo op het eerste zicht een moeilijke, zo niet
onmogelijke kwestie. Met heel wat keuzes en beperkin-
gen tot gevolg.
Twee, je zou er ook voor kunnen kiezen van met je em-
mer naar de zee te gaan en zo te trachten je vorm aan te
passen aan haar inhoud. Dit zonder dat je onmiddellijk
zou verwachten van gans de inhoud met zijn rijkdom en
verscheidenheid in de vorm te krijgen.
Ruimte en mogelijkheden
Zo is er concreet nogal wat kennis in de samenleving
over het leven, zonder dat het wellicht mogelijk is alle
leven in de kennisvorm te kunnen gieten.
Zo zou je ook met je kennis naar de levenswerkelijkheid
kunnen gaan. Zo kan je je bewust worden dat de kennis
in de samenleving slechts een klein fragment bevat van
het leven in al zijn facetten.
Zo wordt in de samenlevingsvorm getracht het leven op
een bepaalde wijze te organiseren. Bepaalde aspecten
komen meer of minder aan bod. Aan bod komende as-
pecten worden op een bepaalde wijze georganiseerd,
zodat ze bepaalde vormen en inhouden aannemen.
591
Zo zou je ook met je organisatievorm naar de levenswer-
kelijkheid kunnen gaan. Zo kan je je bewust worden dat
de organisatievorm in de samenleving slechts een klein
fragment ondersteunt van het leven in al zijn facetten. Je
kan je dan afvragen of een andere organisatievorm, bij-
voorbeeld, niet afgaand op regels, maar op aanwezige
en mogelijke realiteiten, meer mogelijkheden biedt.
Zo wordt in de samenleving gezocht naar principes vol-
gens welke het leven te laten verlopen. De bedoeling is
voor leven en samenleven richtbakens uit te zetten
waaraan het best kan beantwoorden.
Zo zou je ook met je principes naar de levenswerkelijk-
heid kunnen gaan. Zo kan je je bewust worden dat de
principes een manier zijn om het leven aan op te hangen
en dat deze principes vaak veel van het leven vragen. De
vraag kan dan gesteld of de principes in functie van dit
leven worden aangewend of dat het leven vaak in functie
van deze principes komt te staan.
Verhouding inhoud en vorm
Fundamenteel kan hier vastgesteld dat de vorm in be-
langrijke mate de inhoud bepaalt. De vraag is dan of deze
vorm voldoende de inhoud en haar kenmerken en mo-
gelijkheden tot haar recht laat komen. Moet de vorm
niet eerder in functie staan van de inhoud en haar mo-
gelijkheden.
592
Gaat het om het hoe ? Of gaat het om het wat? Of gaat
het om hoe het hoe het wat kan ondersteunen en hoe
het wat het hoe kan mogelijk maken en vorm geven ?
Het hoe is niet zo onschuldig en vrijblijvend. Het bepaalt
in sterke mate welke mogelijkheden het wat krijgt. Het
wat is niet zo onbelangrijk en irrelevant. Het kan in sterke
mate bepalend zijn voor de vorm.
Draait de werkelijkheid om het leven ? Of draait het le-
ven om de werkelijkheid ? Creëert de werkelijkheid kan-
sen voor het leven ? Creëert het leven kansen voor de
werkelijkheid ? Of beide voor elkaar.
Vandaag wordt gesproken over een biomacht. Leven als
begin en eindpunt van alles. Leven in al zijn kwaliteiten.
Het leven als een maximale kwaliteit. Als uniform, of het
leven in zijn diversiteit. Mee mogelijk gemaakt door een
samenleven. Is het dit ? Welke vorm vraagt dit ? Welke
inhoud vraagt dit om dit mogelijk te maken ?
Zo wordt in de samenleving een taal gebruikt om de din-
gen te benoemen, een betekenis te geven, een verkla-
ring en een doel. Hierdoor komen bepaalde aspecten in
het blikveld en is er een oriëntatie naar een mogelijke
omgang. Er wordt dan getracht de werkelijkheid weer te
geven met taal of met getallen. De werkelijkheid wordt
dan omgezet in woorden en taal, of de werkelijkheid
wordt dan omgezet in getallen, formules en algoritmen.
593
Zo wordt ze tot een benoemde realiteit of een bere-
kende realiteit.
Zo zou je ook met je taal- of rekenvorm en -inhoud naar
de levenswerkelijkheid kunnen gaan. Zo kan je je bewust
worden dat deze benoeming de werkelijkheid bepaalt.
De vraag kan dan gesteld naar een mogelijke andere ver-
woording of vertaling die een andere realiteit oproept en
een andere omgang.
Zo wordt in de samenleving een verhaal naar voor ge-
schoven die de samenhang tussen de dingen weergeeft
en elk onderdeel zijn plaats geeft.
Zo zou je ook met het verhaal naar de levenswerkelijk-
heid kunnen gaan en zo ontdekken dat er meerdere ver-
halen mogelijk zijn. Dat zowat elk leven zijn eigen verhaal
heeft of maakt, zodat andere samenhangen en andere
plaatsen ontstaan.
Mijn idee
Welke mogelijkheden en grenzen van mens-zijn zijn ver-
bonden met de samenlevingsvorm ?
Welke mogelijkheden en grenzen van samenlevingsvorm
vraagt het mens-zijn ?
594
Levensspoor
Als ouder ben je erg begaan met het leven van je kind en
met het verloop ervan. Je kind staat nog aan het begin
van zijn leven en als ouder wil je dat dit op zijn best ver-
loopt. Hiervoor wil je heel wat inspanningen doen. Zoals
het bieden van mogelijkheden en zorgen voor gunstige
levensomstandigheden. Je wil rekening houdend met je
kind samen een gunstige toekomst uitstippelen en deze
helpen waar te maken. De vraag is evenwel welke toe-
komst.
Je kan hierbij vooral kijken naar de mogelijkheden van
het kind, mogelijkheden die nog volop in ontwikkeling
zijn. Je kan hierbij ook letten op hoe anderen hun leven
inrichten, kijken naar wat in is, hoe anderen het doen en
wat verwacht wordt. Je kan hierbij ook rekening houden
met de behoeften en interesses van je kind.
De richting en vorm die je kind aan zijn leven geeft
zijn deels onbewust en deels bewust.
595
Bij het denken aan een richting of een manier van leven
voor je kind en bij het voorzichtig inslaan van een richting
of weg, kan je letten op de opduikende gevoelens bij je
kind. Hoe voelt die richting of levenswijze voor je kind
aan ? Hoe voelt het kind zich bij die richting of levens-
wijze ? Welke gevoelens duiken op ? Hoe uitgesproken
zijn ze ? Hoe vaak of langdurig zijn ze ? Wellicht verschij-
nen naast gevoelens van herkenning, ook gevoelens van
onwennigheid ? Aanvankelijk kan onwennigheid over-
heersen omdat iets nieuw en anders is, en ervaring en
vertrouwdheid met iets nog ontbreken.
Blijven deze gevoelens echter opduiken, of nemen ze
nog in omvang en intensiteit toe, dan kan het nuttig zijn
hier aandacht aan te besteden. Wellicht wijzen ze er op
dat het bewuste levensspoor, waarvoor vaak uitdrukke-
lijk en na bezinning gekozen wordt, niet het beste of het
meest echte is. Dat er mogelijk onder dit bewuste le-
vensspoor een ander spoor besloten ligt. Een onderlig-
gend spoor waarop je kind of jij samen met je kind weinig
of geen zicht hebben. Een spoor dat mogelijk de aanwe-
zige gevoelens uitlokt. Het is dan het verhaal achter het
verhaal dat zich in de gevoelens van je kind laat merken.
Het levensspoor dat je kind volgt ontstaat op basis van
aanleg en ervaring en komt over als iets dat zijn voorkeur
geniet en dat bij tegemoetkoming positieve gevoelens
opwekt. Bij reflectie tracht je kind veelal met behulp van
je als ouder, dit te verhelderen en eruit af te leiden welke
richting en weg het verder in zijn leven wenst te volgen.
596
Het verschijnt dan als bewust levensplan, waar het voor-
heen als voorbewust levensscript aanwezig was.
Op basis van opgedane ervaringen en de interpretatie
ervan groeien stilaan bepaalde (kern)overtuigingen als
afleidend besluit. Deze bepalen wat, hoe, waar, wan-
neer, waarom of waartoe iets zal naar voor komen en tot
een specifieke reactie van je zal leiden in voor je speci-
fieke omstandigheden. Nieuwe ervaringen en interpre-
taties kunnen hier verder verandering in brengen. Van
deze kernovertuigingen is iemand zich veelal niet onmid-
dellijk bewust. Ze komen naar voor als automatische ge-
dachten die wel bewust zijn. Zo wordt het levensscript
als een onbewust levensplan opgesteld in de kinderjaren
als reactie op de opvoeding en leidend naar een ver-
wacht resultaat. Het zijn opgedane ervaringen die tot
een eenheid verwerkt worden en doorgetrokken wor-
den naar de toekomst.
Daarnaast is er het bewuste levensplan. Dit is door je
kind veelal in dialoog met je als ouder, opgesteld. Het
bevat wat voor jezelf als kind in de loop van je leven waar
te maken. Het gaat enerzijds om wat in de buitenwereld
te realiseren en anderzijds om wat met betrekking tot
jezelf tot ontwikkeling te brengen. Bijvoorbeeld, een be-
paald beroep in de samenleving dit na zelf de nodige
competenties hiervoor verworven te hebben. Hoe meer
597
dit plan aansluit bij aanwezige interesses en reeds ver-
worven mogelijkheden, hoe meer kans het heeft op luk-
ken en op het bieden van bevrediging.
Soms gebeurt het dat dit plan onvoldoende eigen is voor
je kind en niet teruggaat op eigen mogelijkheden, of niet
teruggaat op eigen interesses en voorkeuren. Dit houdt
dan voor je kind het risico in in zijn studie, zijn loopbaan
of zijn leven later vast te lopen. Het kost te veel inspan-
ning en er is te weinig voldoening. Veelal blijkt dan dat
achter het bewuste levensverhaal een onbewust verhaal
schuilgaat. Dit laatste is er dan oorzaak van dat het min-
der lukt. Het onderliggend levensscript dat meer eigen is
vraagt om iets anders dan wat momenteel aanwezig is.
Het is dan zaak achter je eigen verhaal te zien te komen.
Dit nadat je je bewust geworden bent van het niet pas-
send verhaal dat je tracht waar te maken. Uit de aanwe-
zige gevoelens, die wijzen op stress en zelfs depressie,
kan je trachten achterhalen wat los te laten of te veran-
deren. Via wat meer positieve gevoelens opwekt, kan je
trachten af te lezen wat meer bij je past en meer je voor-
keur geniet.
Het levensspoor dat je volgt, kleurt niet enkel hoe je iets
oppakt, het bepaalt ook mee hoe je reageert en in welke
omstandigheden. Bewust of onbewust tracht je de in-
houd van respectievelijk je levensscript of je levensplan
waar te maken en de realiteit hiertoe te herleiden. Hoe
dichter je hierbij komt, hoe meer in de regel positieve
598
gevoelens in je worden opgewekt. Hoe verder je hier van
af blijft, hoe meer in de regel negatieve gevoelens naar
boven komen. Naar het ene wil je toe of wil je zo houden,
van het ander loop je weg of tracht je te voorkomen.
Omdat je nu eens dichter komt, dan weer verder af bent
bij wat je wil en je voorkeur geniet, blijft dit je denken, je
reactie en je situatie inhoud en vorm geven vanuit een
blijvend verlangen. Om hier geen slachtoffer van te wor-
den kan je je levensspoor gebruiken om je leven richting
te geven en je te laten inspireren, zonder dat dit streven
en verlangen eindeloos, excessief of rusteloos wordt.
Tracht iets te verwoorden van je levensscript :
Tracht iets te verwoorden van je levensplan :
Tracht aan te geven in hoeverre en op welke vlakken je
levensscript en je levensplan met elkaar overeenstem-
men :
599
Levensstijl
en opvoeding
PROBLEMEN EN LEVENSSTIJL
Heel wat problemen die jongeren ondervinden blijken
op één of andere manier samen te hangen met hun le-
vensstijl. Levensstijl die op zijn beurt tot op zekere
hoogte samenhangt met de gekregen opvoeding. Als ou-
der kan je gemakkelijk de indruk hebben niet zoveel in-
vloed te hebben op wat je kind denkt, doet of is. Onge-
merkt blijk je toch heel wat invloed te hebben op het hoe
van zijn denken, doen en zijn.
De levensstijl van je kind ligt vaak aan de basis van
problemen.
Hoe hier in de opvoeding aandacht aan besteden ?
600
LEVENSSTIJL EN OPVOEDING
De gezondheid van een kind, bijvoorbeeld, tot uiting ko-
mend in het al of niet hebben van overgewicht, het al of
niet drinken of roken, het al of niet voldoende beweging
nemen, wordt vaak in verband gebracht met de levens-
stijl van het kind, waarvan elementen ook terug te vin-
den zijn in het gezin. Hoe erg let je kind en je zelf als ou-
der op een gezonde en evenwichtige voeding, hoe erg
let je op de keuze van gezonde en matige genotsmidde-
len, hoe veel tijd en aandacht besteed je aan lichaams-
beweging. Het kind kan van bij de geboorte een gezonde
levensstijl meegekregen hebben, waardoor een aantal
vanzelfsprekendheden in zijn denken, zijn doen en zijn
manier van zijn terug te vinden zijn. Het kind kan even-
wel ook continu geconfronteerd geweest zijn met een
ongezonde levensstijl, met onregelmatige en ongezonde
voedingsgewoonten, met overdaad en eenzijdigheid,
met weinig of geen actieve lichaamsbeweging, zoals wei-
nig of geen sport. Het zal voor het kind dan heel moeilijk
zijn deze aangeleerde automatismen in denken, doen en
zijn te veranderen of bij te sturen. Telkens zal een in-
spanning in denken, doen en zijn gevraagd worden om
voorbij wat het als natuurlijk of vanzelfsprekend ervaart
te raken.
Overgewicht en gezonde levensstijl
Zo wordt bij kinderen met overgewicht bij voorkeur
niet zozeer de aandacht van het kind gericht op zijn
lichaamsgewicht of op hoe het er uitziet, maar ook
601
OPVOEDINGSWIJZEN
Levensstijl kan op die manier in verband gebracht wor-
den met het model staan als ouder. Als ouder leef je voor
en toon je hoe te denken, reageren en zijn. Levensstijl
kan op die manier ook in verband gebracht worden met
het als ouder aanbieden van ervaringen. Het kind raakt
vertrouwd met iets en merkt daar ook het voldoeningge-
vende van. Het kind wordt een aantal ervaringen be-
spaard die mogelijk niet voldoeninggevend zijn. Het kind
lichaamsgewicht of op hoe het er uitziet, maar ook
niet op afvallen of diëten, waarbij het bepaald voed-
sel moet zien te vermijden.
Veeleer wordt de aandacht van het kind gericht op
een gezondere eet- en vooral levensstijl. Door ge-
zonder te leven, zoals ook door meer lichaamsbewe-
ging of sporten, of door meer zorg dragen voor zijn
lichaam en zichzelf, zoals een meer open omgaan
met zijn emoties, zal het overgewicht stilaan minder
groot worden en uiteindelijk verdwijnen.
Dus niet zichzelf uithongeren of emoties willen on-
derdrukken met eetcompensatie tot gevolg, maar
veeleer regelmatig eten en aandacht voor zijn emo-
ties, zoals door ze te delen, zodat het honger- of ge-
misgevoel verdwijnt.
602
leert met andere woorden van jongs af aan een aantal
automatismen die naar zijn aanvoelen bevredigend zijn.
LEVENSSTIJLEN
Soorten levensstijlen die je bij jongeren en mogelijk ook
bij hun ouders kan terugvinden zijn onder meer naast
een gezonde of ongezonde levensstijl: een actieve of
sportieve levensstijl of een passieve levensstijl, een
drukke of ondernemende mogelijk stressvolle levens-
stijl of een rustige, relaxte of stressvrije levensstijl, een
gevarieerde levensstijl of een eenzijdige levensstijl, een
doordacht, bewuste levensstijl of een ondoordacht, im-
pulsieve of spontane levensstijl, een stoere, zelfverze-
kerde of een kwetsbare, onzekere levensstijl, een voor-
zichtige, veilige of roekeloze, risicovolle levensstijl, een
rijkelijke of een sobere, eenvoudige levensstijl, een mo-
dieuze, trendy, hippe levensstijl of een duurzame levens-
stijl, een evenwichtige of een onevenwichtige levensstijl,
een collectieve of een persoonlijke levensstijl, een onaf-
hankelijke of afhankelijke levensstijl. Verder nog een re-
ligieuze, spirituele, morele, culturele of materialistische
levensstijl.
OORSPRONG LEVENSSTIJL
Veelal leven ouders bewust of onbewust een bepaalde
stijl voor. Dit afhankelijk van hun eigen opvoeding en af-
komst, afhankelijk ook van hun mogelijkheden, en ten-
slotte ook nog afhankelijk van wat maatschappelijk in is
en wordt voorgeleefd of voorgesteld als ideaal. Toch kan
603
vastgesteld dat ouders steeds meer bewust omgaan met
hun levensstijl en ze meer vanuit zichzelf formuleren dan
dat ze deze onbewust overnemen van hun omgeving. In
de praktijk is de aangenomen of getoonde levensstijl
vaak een mengeling van gewoonten, conventionele ma-
nieren om dingen te doen en zelfbedacht handelen. In
deze levensstijl is er niet alleen een bepaalde typische
manier van doen en zijn terug te vinden, maar de levens-
stijl weerspiegelt ook zich eigen gemaakte opvattingen
en waarden.
HET KIND ZELF
Niet alleen ouders vormen zich een mix van gewoonten
en gebruiken uit hun omgeving en van wat ze zelf kiezen
of zelf prefereren, ook adolescenten gaan op een be-
paald ogenblik buiten de voorgetreden paden stappen
en andere levensstijlen verkennen door er mee te expe-
rimenteren. Zo willen ze voor zichzelf een levensstijl ont-
dekken en zelf ervaren wat voor hen best kan en waar ze
zich goed bij voelen. Ook dan zal een gezonde en even-
wichtige basis vooraf maken dat niet te ver wordt gegaan
en te veel wordt afgeweken in dit verkennen. Ontbreekt
die basis, dan is het gevaar dat te ver wordt gegaan en
te veel wordt afgeweken en er ernstige problemen kun-
nen opduiken. Het eten, drinken, roken en middelenge-
bruik worden dan extreem en risicovol. Los van het eigen
initiatief van jongeren en los van het voorleven van een
bepaalde levensstijl, kunnen ouders hun kind reeds van
604
jongsaf aan leren een eigen gunstige levensstijl te ont-
wikkelen.
INHOUD EN INTENSITEIT LEVENSSTIJL
Levensstijlproblemen hebben niet enkel te maken met
de inhoud van de levensstijl, met wat kenmerkend is
voor de stijl. Zoals een ongezonde, passieve, onzekere,
impulsieve stijl. Vaak hebben ze te maken met de mate
waarin deze levensstijl zich voordoet, met het hoe van
de stijl. Het uitgesproken zijn van het ongezonde, pas-
sieve, onzekere of impulsieve. Is de levensstijl extreem,
dan wordt vaak ook een gunstige levensstijl problema-
tisch. Men leeft extreem of overdreven gezond, actief,
zelfzeker, doordacht. Zo verliest het op zich positieve
aan kwaliteit en wordt men steeds meer geconfronteerd
met de keerzijde die dit op zich positieve mogelijk in-
houdt. Zo, bijvoorbeeld, is een door perfectionisme ge-
kleurde levensstijl vaak problematisch.
HERKENNING LEVENSSTIJL
Een levensstijl kan herkend worden aan een aantal waar-
neembare, zich herhalende en samenhangende voor-
keuren, handelingen en ordeningen die iemand op een
bepaald vlak vrij algemeen kenmerken. Ze moeten voor
wie de levensstijl vertoont instaan voor een mentaal, so-
ciaal en fysiek welbevinden. De mentale voorkeuren
hebben te maken met gedachten en waarden die bij ie-
mand kunnen teruggevonden worden, en deels afkom-
605
stig zijn van buitenaf, en deels van zichzelf. De interac-
tieve handelingen hebben te maken met hoe iemand ge-
neigd is te reageren. De ordeningen hebben te maken
met hoe iemand de realiteit of situatie voor zich wenst
te organiseren of te hebben, of zelf wenst te zijn of zich
wenst te ervaren in de realiteit.
LEVENSSCHEMA’S
In feite gaan levensstijlen terug op vrij algemene levens-
schema's van hoe iemand zijn leven inricht of wenst in te
richten, zijn leven wenst te interpreteren en wenst te ori-
enteren, en zijn leven wenst te ordenen en tot realiteit
te maken. Deze schema's zijn vrij algemeen actief op de
achtergrond en kleuren de wijze waarop andere sche-
ma's actief worden en zijn. Ze voeren mee de regie van
concreet denken, doen en zijn.
voorkeuren handelingen
ordening
606
OPVOEDING EN LEVENSSCHEMA’S
In de praktijk kan vastgesteld worden dat de opvoeding
die je als ouder aan je kind geeft erg gekleurd wordt door
je levensstijl en je levensschema's aan de basis hiervan.
Heb je zelf een heel actieve en drukke levensstijl en is je
desbetreffend levensschema actief, dan zal je je kind ook
gemakkelijk naar allerlei vrijetijds-, sport-, culturele en
ontspanningsactiviteiten leiden en zo zijn levensschema
in overeenstemming hiermee mee invullen. Ben je zelf
heel huiselijk en prefereer je rust, dan zal je je kind vaak
onbewust in eenzelfde leefomgeving brengen en zo een
passende levensstijl mee helpen ontwikkelen en aanslui-
tend een passend levensschema mee helpen invullen.
LEVENSSTIJL EN LEVENSVAARDIGHEDEN
Een recente Leidse studie toonde aan dat levensvaardig-
heden van ouders een positieve invloed uitoefenen op
het welzijn van ouder en kind. Het zijn levensvaardighe-
den die ouders helpen om met dagelijkse, ook moeilijke
situaties om te gaan eigen aan ouder-zijn.
Veel van deze levensvaardigheden zijn deels onbewust
ontwikkeld en zich eigen gemaakt tijdens het eigen op-
groeien, mogelijk onder invloed van de eigen opvoeding.
Ze vormen als het ware een levens- en omgangsstijl, die
ouders ook toepassen bij het opvoeden. Uit de studie
kwamen volgende effectieve levensvaardigheden naar
voor die elk ook een eigen levens- en omgangsstijl vor-
men die mogelijk onbewust invloed uitoefent op het
607
kind in ontwikkeling en op zijn levensstijl in de omgang
met zichzelf en anderen :
Zelfbewustzijn als het herkennen van eigen emoties en
gedachten en het kennen van de invloed van eigen ge-
drag. Als ouder kan dit bijdragen om zich zeker te voelen
over zichzelf en in wat hij of zij kan.
Zelfmanagement als het kunnen beheersen van eigen
emoties, gedachten en gedrag, het kunnen omgaan met
stress, zichzelf weten motiveren, naar doelen toewerken
en deze weten halen.
Relatievaardigheden als het kunnen aangaan van posi-
tieve relaties met meerdere mensen. Dit houdt in helder
communiceren, actief luisteren, samenwerken, groeps-
druk weerstaan, onderhandelen en zonodig hulp aanbie-
den.
Maatschappelijk bewustzijn als het zich kunnen inleven
in anderen met mogelijk verschillende achtergronden en
culturen, en alzo sociale en ethische normen van gedrag
begrijpen.
Verantwoordelijke besluitvorming als het kunnen maken
van constructieve en respectvolle keuzes voor eigen ge-
drag en voor interactie met anderen.
BELANG VAN LEVENSSTIJL INGEZIEN
Steeds meer gaan ouders zelf, maar ook het beleid het
belang onderkennen van het bijbrengen van een gun-
stige levensstijl in de opvoeding. Ouders doen dit door
608
zelf een gunstige levensstijl te ontwikkelen en na te le-
ven. De overheid doet inspanningen om gezinnen te sen-
sibiliseren voor een gunstige levensstijl. Concreet ver-
taalt dit zich onder meer in advies aan zwangere vrou-
wen over hun levensstijl. Om preventief te werken en
stapsgewijs de eigen levensstijl te kunnen veranderen of
bijstellen, wordt zo onder meer voorgesteld als koppel
reeds voor de zwangerschap hier gezamenlijk aandacht
aan te besteden.
LEVENSSTIJL EN VERANDERING
Onderzoek van Wendy Wood van de Universiteit van
Zuid-Californië geeft aan dat niet zozeer wilskracht,
doorzettingsvermogen, zelfcontrole of intentie tot ge-
dragsverandering leidt. Het blijken veeleer de gewoon-
ten en de verandering ervan die tot gedragsverandering
kunnen leiden. Veel gedrag verloopt op basis van ge-
woonten, die als het ware automatismen zijn die veelal
spontaan, ondoordacht en onbewust worden ge-
volgd. Eetgewoonten, bijvoorbeeld, maar ook bewe-
gingsgewoonten, slaapgewoonten, zelfs opvoedingsge-
woonten en zo meer. Ze worden meestal gemakshalve
gevormd en behouden. Ze kosten weinig moeite, werken
en geven voldoening. Ze zijn niet het gevolg van ge-
maakte keuzes en genomen beslissingen. Ze zijn terug te
vinden in ontstane verbindingen in de hersenen als vorm
van (re)organisatie.
609
Om hierin verandering te brengen, wordt veelal getracht
dit doelbewust met wilskracht en vastberadenheid te
doen. Maar op een onbewaakt moment zullen toch de
oude gewoonten zich opdringen. Pas wanneer nieuwe
gewoonten worden aangeleerd kan hierin verandering
komen.
Dit nieuwe gedrag kan aangeleerd via beloning en her-
haling. Meest kans maakt iets in de plaats te doen dat
haalbaar is, kan volgehouden worden en voldoende
prettig is. Zo gaat het niet om een zich verplicht voelen,
of zichzelf met schuldgevoelens onder druk zetten. Bij
beloning komt er een neuraal proces in de hersenen op
gang waarbij dopamine vrijkomt dat de context en de
vertoonde reactie bindt om die beloning te krijgen. Ook
behulpzaam is het zich voordoen van oude gewoonten
te bemoeilijken en het meer kansen bieden aan nieuwe
gewoonten vergemakkelijken. Dit kan, bijvoorbeeld,
door het al of niet aanwezig zijn van prikkels of gelegen-
heden, door de afstand tot iets te verkleinen of te ver-
groten, door sociale aanwezigheid of druk, door nieuw
gedrag te laten samengaan met reeds gunstige gewoon-
ten. Zo ontstaat stilaan een nieuwe levensstijl, met er
aan gekoppelde veranderde levensschema's.
Nu en dan zal aanvankelijk hiervan nog afgeweken wor-
den, maar veelal zal toch verder kunnen gegaan worden
waar gebleven. Momenten waarin reeds verandering
610
aanwezig is, kunnen hierbij aangegrepen om tot een an-
dere levensstijl te komen. Doet het nieuwe gedrag zich
evenwel te inconsistent voor, dan zal het moeilijk lukken
tot een nieuwe gewoonte te komen. Voorbeelden bij
volwassenen van transitie zijn zwanger worden of het
jonge ouder worden. Bij jongeren de overgang naar het
middelbaar of hoger onderwijs, of van studeren naar
werken. De oorspronkelijke signalen en context voor de
oude gewoonten ontbreken dan immers veelal. De ver-
andering van een gewoonte vraagt ongeveer twee à drie
maanden herhaling voor zich een automatisme instal-
leert.
LEVENSSTIJL TOEGEPAST
Welke gelijkenissen merk je tussen je levensstijl als ouder
en deze van je kind :
Welke verschillen merk je tussen je levensstijl als ouder
en deze van je kind :
Op welke wijze verklaar je de gelijkenissen en de verschil-
len tussen je levensstijl als ouder en deze van je kind :
611
Lezen en
schemamodel
Lees en hoor ik wat ik lees en hoor ?
Lees en hoor jij wat ik uitdruk en zeg ?
Lezen volgens het schemamodel
Het schemamodel geeft aan hoe iemand voorkennis ge-
bruikt bij zowel inputgedrag, zoals waarnemen en lezen,
als outputgedrag, zoals reageren en doelgericht hande-
len. Een schema kan worden omschreven als een ac-
tieve organisatie in het brein van eerdere ervaringen en
reacties. Het is een algemene of abstracte kennisstruc-
tuur die wordt gebruikt om iets te begrijpen en beteke-
nis te geven en om passend te (re)ageren.
Hoe komt het dat iedereen iets eigens leest en hoort
van wat wordt uitgedrukt ?
Hoe misinterpretaties begrijpen en voorkomen ? Hoe
leesontwikkeling stimuleren ?
612
Toegepast op lezen gaat het schemamodel er van uit dat
een leestekst op zich geen betekenis heeft. De tekst
geeft alleen aanwijzingen van hoe betekenis op te roe-
pen of toe te kennen vanuit aanwezige eerder verwor-
ven kennis. Deze voorkennis vormt de achtergrondken-
nis die structureel georganiseerd is in schema's.
Bijvoorbeeld, de zin: ‘Het gezin woonde in een gezellige
woning.
Wat stelt de lezer zich bij ‘het gezin voor ? Volwassenen
en kinderen ? Eén volwassene en één kind ? Een lesbisch
of homo koppel met al of niet eigen kinderen ? Een kop-
pel zonder kinderen ?
Wat stelt de lezer zich bij een woning voor ? Een huis,
appartement of co-huis, een stads- of plattelandswo-
ning? Een nieuwbouw of oudere woning ?
Wat is gezellig voor de lezer ? Iets mooi geordend en
ingedeeld ? Een gezellige wanorde of non-chalance ?
Met of zonder dieren ? Met een tuin of balkon ? Met
grote of kleine ramen ? Met veel ruimte of met hoekjes?
Het begrijpen van een tekst is dan een interactief proces
tussen deze achtergrondkennis van de lezer en de tekst.
Het vraagt om de tekst te relateren met wat reeds ge-
kend is.
Begrijpend lezen werkt hierbij in twee richtingen, van
onder naar boven en van boven naar onder. Bottom-up
verwerking wordt geactiveerd door specifieke gegevens
613
uit de tekst, terwijl top-down verwerking algemeen be-
gint om geformuleerde voorspellingen zo mogelijk te be-
vestigen. Deze twee soorten bewerkingen vinden gelijk-
tijdig en interactief plaats.
Soorten schema's
In het schemamodel worden meerdere soorten sche-
ma's onderscheiden, zoals formele schema's die te ma-
ken hebben met de vormgeving van de tekst, inhouds-
schema's die gelinkt zijn aan de tekstinhoud, culturele
schema's als algemene culturele kennis gedeeld door
een culturele populatie en tenslotte taalkundige sche-
ma's die gaan om woordenschat en grammatica als ge-
automatiseerde decodeervaardigheden. Het gaat dus
respectievelijk om kennis van tekststructuren, om per-
soonlijke kennis van de realiteit, om gezamenlijke kennis
van de realiteit en om taalvormen.
Via de formele schema's kan je achterhalen om wat voor
soort tekst het gaat, zoals een verhaal, een beschrijving,
een bericht, een brief, een rapport of een song. Ze kun-
nen onderscheiden worden door de manier waarop on-
derwerp, inhoud en andere informatie met elkaar ver-
bonden zijn tot een geheel, als een onderliggende struc-
tuur. Elke soort tekst heeft een eigen structuur die helpt
bij het begrijpend lezen.
Wordt, bijvoorbeeld, een plaats en tijdstip aangegeven
614
waarin een gebeuren zich afspeelt (verhaal), wordt bruik-
bare informatie gegeven (bericht), wordt een of meer-
dere vragen gesteld (enquête) of wordt er teruggeblikt
(verslag), of is de tekst rijmend en emotioneel rakend
(song) ?
Inhoudsschema's zorgen voor achtergrondkennis bij de
weergegeven inhoud. Ze schetsen wat er gewoonlijk ge-
beurt binnen het aan bod komend onderwerp in de tekst
en wat de onderlinge relatie tussen de gebeurtenissen is
om een samenhangend geheel te vormen.
Bijvoorbeeld, wat komt aan bod in werk of in ontspan-
ning, hoe zijn en doen gezinsleden tegenover elkaar en
hoe zijn en doen vrienden onderling, wat en hoe is opvoe-
den.
Cultuurschema's refereren naar overtuigingen, attitu-
des, gewoonten, gedrag en sociale gewoonten van leden
van een bepaalde samenleving. Is de tekst van iemands
eigen cultuur dan is deze gemakkelijker en meer genu-
anceerd te begrijpen dan een tekst van iemands niet ver-
trouwde en verre cultuur. Zo kan eenzelfde tekst naar-
gelang iemands cultuur verschillend of anders worden
begrepen. Bewustzijn van de doelcultuur bij het zich uit-
drukken kan zo helpen voor een beter begrip.
Bijvoorbeeld, een probleem met een kind wordt mogelijk
ervaren als een familiaal probleem in de ene cultuur en
615
niet als een individueel probleem, zoals wel in een andere
cultuur.
Aanwezige taalkundige schemas die te maken hebben
met woordenschat en grammatica helpen om een tekst
te decoderen. Iets wat tot uiting komt in ervaren moei-
lijkheden met een tweede taal en in kunnen gissen naar
betekenis.
Bijvoorbeeld, wat betekent het leiden van het kind ? Gaat
het om gezag uitoefenen over het kind (leiden) ? Of gaat
het om een kind dat gekwetst is of zich zo voelt (lijden) ?
Schema-activatie en -toepassing als leesprocessen
Bij het lezen geven sommige tekststimuli de richting of
het gebied aan om relevante kenschema's in het geheu-
gen te zoeken en op te roepen. Dit noemt schema-acti-
vatie. Sommige woorden, of groepen woorden, of de ti-
tel van de tekst kunnen zeer suggestief zijn en kunnen
een bepaald schema signaleren.
Tekststimuli hebben op twee manieren invloed op een
schema. Als een stimulus zeer suggestief is voor een be-
paald schema kan dit als geheel worden geacti-
veerd. Maar vaak is een stimulans onvoldoende voor
schema-activering. Het gaat dan eerder om een bepaald
geheel waarin verschillende schema's passen. Naarmate
616
er steeds meer prikkels worden gegeven, worden de mo-
gelijkheden steeds beperkter en komt de lezer idealiter
tot het schema waar de schrijver van uitgaat. Hierbij
worden prikkels met elkaar in verband gebracht. Ook
andere elementen van dit schema worden herinnerd
ook al komen ze niet in de tekst voor.
Bij het lezen worden voorspellende schema's geacti-
veerd als algemeen en stereotiep. Deze schema's moe-
ten afgetoetst worden aan de tekst en zo worden gecon-
cretiseerd. Dit noemt schema-instantiatie. Het begrij-
pen van een tekst vraagt om informatie halen uit de ex-
terne tekst en uit interne schema's totdat dit voldoende
is en beide verzoend raken tot een enkel schema of be-
richt dat valt binnen de aanwezige kenmerken en be-
grenzingen van het bericht en schema. Dit gebeurt wan-
neer de slots van een schema voldoende worden beant-
woord in de tekst.
Er wordt aan de hand van de tekst nagegaan of en hoe
het schema concreet kan worden toegepast. Zo komt
het tot een specifieke weergave van de algemene ab-
stracte en typische schema's. Het gaat bij instantiatie
om de wijze waarop concrete zaken vanuit abstracte al-
gemeenheden gestalte krijgen.
Bijvoorbeeld, hoe vorm je als ouder of kind een concreti-
617
satie van ouder of kind-zijn. Hoe belangrijk zijn erbij ho-
rende kenmerken, wat is hun toegekende valentie en hoe
doen ze zich voor.
Ontwikkeling lees- en taalonderwijs
In de loop van de jaren tachtig van vorige eeuw drong
het schemamodel van het lezen door tot in het onderwijs
in de vorm van het integrale schema-onderwijs- en leer-
model. Dit model beklemtoont dat begrijpend lezen een
positieve onderlinge communicatie is tussen lezer en
schrijver met een belangrijke functie van aanwezige ach-
tergrondkennis in de vorm van kenschema's. Dit in te-
genstelling tot de beperkte aandacht tot alleen de tekst
als enkel taalkundig gegeven zonder inbreng van de lezer
en zijn achtergrondkennis.
De achtergrondkennis vormt zich in het langetermijnge-
heugen naarmate kenschema's zich ontwikkelen tot een
grote driedimensionale schema-netwerkstructuur. Alles
in de tekst wordt geïnterpreteerd door de lezer die ge-
volgtrekkingen maakt in de aanwezige context.
Deze interpretaties worden op hun beurt continu geas-
simileerd in de aanwezige netwerkstructuur die zich ver-
der ontwikkelt. Zo komen bepaalde relaties tussen ver-
schillende delen van een schema naar voor die het be-
grip van leesmateriaal kunnen verdiepen en bevorderen.
Dit betekent evenwel niet dat technisch lezen helemaal
618
kan verwaarloosd worden wanneer grotendeels van een
perceptueel denken naar een imaginair denken wordt
overgeschakeld.
Functies van schema's bij het lezen
Bij het lezen maken leesschema's gebruik van drie func-
ties die op elkaar betrekking hebben en die samenwer-
ken om de tekst te begrijpen.
Dit is een anticiperende functie die toelaat verschillende
soorten teksten te onderkennen, het onderwerp te anti-
ciperen, tekstinhoud te voorspellen en de laatste con-
text aan te wenden om een volgende vooruit te zien.
Dit is een aanvullende functie voor wanneer specifieke
of essentiële informatie ontbreekt. Het schema vult de
ontbrekende informatie verder aan.
Dit is een selectieve functie die er voor zorgt dat wanneer
een schema is geactiveerd het meest geschikte deel van
de schema netwerkstructuur wordt gekozen. Na het le-
zen helpt de selectie vervolgens het eigen schema ver-
der te ordenen en vormen.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel 'Taal,
schema's en realiteit' van deze encyclopedie.
619
Leesmodel gericht op constructie-integratie
Naast het schemamodel voor lezen bestaat er ook het
constructie- en integratiemodel voor tekstbegrip van
Kintsch. Volgens dit model wordt begrip gebaseerd op
de kennis afkomstig uit de tekst. Dit in plaats van de
reeds bestaande kennis bij de lezer.
Er zijn in het model twee processen aanwezig, dit van
constructie en integratie. In het bouwproces worden de
kleinste eenheden, ideeën of voorstellen afgeleid uit
woorden, zinnen of context in de tekst. Centraal is dat
begrip wordt gegenereerd op basis van de tekstuele in-
formatie eerder dan van kennis buiten de tekst. Het ont-
stane associatieve netwerk als constructie wordt vervol-
gens verfijnd als integratie zodat het een samenhangend
geheel wordt. Kennis wordt zo opgebouwd vanuit alle
tekstuele niveaus en een verfijnd leesproces.
Uit onderzoek aan de Universiteit van Helsinki blijkt
dat de hersenen zo weinig mogelijk inspanning doen
om zoveel mogelijk informatie te vergaren door naar
belangrijke informatie in een tekst te zoeken. Zo ver-
mijdt het brein onnodige inspanning te doen tijdens
het lezen door de middelen te reguleren om de meest
essentiële informatie te identificeren.
620
Toegepast
Lezen wordt in het schemamodel beschouwt als een
complex interactief proces, dat een actieve betrokken-
heid inhoudt van de lezer in het begrijpen. Het is een
interactief proces tussen het zoeken van een passend
schema en het zoeken van informatie in de tekst die de
kenmerkende elementen of voorwaarden slots ge-
noemd - van het schema kan invullen. Dit begrijpend le-
zen speelt vaak een essentiële en dominante rol bij het
leren.
Het schemamodel kan helpen verklaren waarom ieder-
een iets eigens en mogelijk iets anders begrijpt en inter-
preteert van wat wordt uitgedrukt in de taal. Zodat er zo
mogelijk misinterpretaties ontstaan, waarbij iemand iets
De hersenen verwerken informatie door rekening te
houden met het relatieve belang van de inhoud die
wordt gelezen voor het begrijpen en interpreteren
van het geheel. Ze wijzen middelen toe om de woor-
den te interpreteren die zoveel mogelijk informatie
geven over de inhoud van de tekst. De inspanningen
van het brein concentreren zich daar waar de meeste
toegevoegde waarde voor het begrijpen van de bood-
schap te halen valt, met een hoge informatiewinst als
resultaat.
621
anders hoort en leest dan wat werd bedoeld bij het uit-
drukken. Om dit te voorkomen kan er rekening gehou-
den worden met de potentiële lezer en toehoorder bij
het zich uitdrukken. Zo kan geanticipeerd hoe iemand
iets gaat interpreteren. Hierbij kan dan aangegeven
worden hoe iets, bijvoorbeeld, niet moet worden geïn-
terpreteerd en hoe wel.
Het schemamodel geeft ook aan hoe de kwaliteit van het
lezen en het leesniveau kan worden verhoogd. Door veel
contact met de buitenwereld en het opbouwen van al-
gemene en specifieke kennis, bijvoorbeeld, kan er meer
kwalitatief en meer specifiek worden gelezen. Zo blijkt
onder meer dat veel wereldkennis het aanleren van een
tweede taal vergemakkelijkt.
Het schemamodel helpt tevens te verklaren dat begrij-
pend lezen en leren gemakkelijker zal verlopen naar-
mate iets tot iets vertrouwd en gekend kan worden her-
leid. Zodat niet vanaf nul moet opgebouwd worden,
maar iets kan toegevoegd aan wat reeds als achter-
grondkennis aanwezig is.
Bij leesproblemen kan het nuttig zijn na te gaan of deze
eerder op het niveau van kennis dan op het niveau van
taal te situeren zijn.
622
Ook bij praten geeft iemand een vertolking van hoe hij
of zij iets ervaart of kent. Anders gezegd van zijn ontwik-
keld wat, hoe, waar, wanneer, tegenover wie en waarom
of waartoe als schema-inhoud. De vraag is evenwel of de
toehoorder eenzelfde invulling heeft van het wat, hoe,
waar, wanneer, tegenover wie, waarom of waartoe zo-
dat dit aansluit bij zijn of haar kenschema's. Hoe meer dit
zo is hoe gemakkelijker het gesprek zal verlopen, hoe
minder dit zo is hoe meer de ander inspanning zal moe-
ten doen om iemand te begrijpen en tot een precieze
voorstelling te komen. Het comfort van een gesprek zal
bijgevolg afhangen van de overeenstemming tussen ie-
ders kenschema's waarvan ieder de ander via zijn ver-
woording een voorstelling tracht te geven.
Wat zou je concreet kunnen doen om het begrijpend le-
zen te stimuleren ?
Hoe kan je er mee rekening houden dat je niet altijd
wordt begrepen zoals door je wordt bedoeld ?
Hoe kan je begrijpen waarom anderen tot een ander be-
grip komen van wat wordt uitgedrukt ?
623
Zijn zo mogelijk opgemerkte leesproblemen eerder op het
niveau van kennis of eerder op het niveau van taal te si-
tueren ?
Hou je er bij je uitdrukken rekening mee tegen welke ach-
tergrondkennis iets zal begrepen worden ?
Hoe zou je concreet bij het lezen en leren iemands ach-
tergrondkennis kunnen activeren voor een meer opti-
maal resultaat ?
Let je voldoende in een tekst op wat kenmerkend is voor-
aleer een schema toe te passen ?
Meer lezen :
An, S., Schema Theory in Reading, Academy Publisher,
Theory and Practice in Language Studies, Vol. 3, No. 1,
2013, p. 130-134.
624
Lichaamsschema
Lichaamsschema als beschikbare informatie
Alles wat we als ouder of als kind doen voeren we uit met
ons lichaam. Alle reden dat dit op een gestuurde wijze
zou verlopen. Dit wil zeggen dat beschikbare informatie
en kennis over ons lichaam in het getouw is om voor de
passende uitvoering te zorgen. Deze informatie en ken-
nis over ons lichaam als instrument voor omgang wordt
progressief tijdens de interactie met de omgeving opge-
bouwd en krijgt zijn neerslag in het lichaamsschema. Dit
lichaamsschema staat ons ter beschikking in de verdere
omgang van onszelf als ouder of kind met de omgeving.
Door de steeds verdere ontwikkeling komen we hierdoor
tot een steeds betere en meer gerichte inschakeling van
ons lichaam voor interactie met de omgeving. Deze uit
Het lichaamsschema waardoor je je lichaam en zijn
bewegingen beheerst, kent en weet in te schakelen,
ontwikkelt zich voortdurend op basis van opgedane
ervaringen.
625
ervaring opgebouwde informatie is deels bewust of kan
bewust gemaakt worden, er kan dan gesproken worden
over kennis. Deze uit ervaring opgebouwde informatie is
deels niet bewust of was eerder bewust maar is nu ge-
automatiseerd op basis van routine. Ze is cognitief in de
betekenis dat ze een geleerd centraal informatieproces
omvat. Zo vormt het lichaamsschema een cognitief of
geheugenschema in opbouw.
Lichaamsschema in zijn onderdelen
Een schema heeft een beschrijvende of declaratieve in-
houd, een uitvoerende of procedurale inhoud en een si-
tuationele of contextuele inhoud. Dit is ook zo voor het
lichaamsschema. Kugel onderscheidde in dit verband in
zijn werk 'Psychologie van het lichaam' het lichaamsbe-
sef en het lichaamsidee als onderdelen van de declara-
tieve invulling en het lichaamsplan als procedurale invul-
ling. Hier voegen we de lichaamscontext aan toe als con-
textuele invulling.
Lichaamsbesef staat voor het bewust zijn als ouder of
kind van zijn lichaam. Het is de informatie waarover je
beschikt in de vorm van een voorstellings- of herinne-
ringsbeeld over je lichaam zelf en de stand ervan in de
ruimte, over je lichaamsdelen en de positie ervan tegen-
over elkaar en in de ruimte, over de bewegingen die je
uitvoert of wil uitvoeren, over de richting, intensiteit en
626
uitslag van deze bewegingen. Een aantal wetenschap-
pers beperken hun omschrijving van lichaamsschema
veelal hiertoe.
Het lichaamsidee is meer reflexief. Het is het subjectief
gevoel en oordeel over zijn lichamelijk zelf. Dit aan de
hand van eigen ervaring en kennis van eigen lichamelijke
en motorische mogelijkheden en beperkingen, met
daarnaast de verkregen positieve en negatieve opmer-
kingen en reacties van anderen. Het omvat een subjec-
tief oordeel over lichamelijk kunnen, over kwaliteiten en
specificiteiten van het eigen lichaam en over het zich so-
ciaal lichamelijk aanvaard voelen.
Het lichaamsplan staat in voor alle ontwikkelde lichame-
lijke houdingen en bewegingen die we automatisch we-
ten uit te voeren. Het is het tot eenheid gebracht geheel
van in aanleg aanwezige mogelijkheden, verworven mo-
torische schema's, ervaringen, herinneringen, voorstel-
lingen, gevoelens en potentiële mogelijkheden. Op zo
een wijze dat ze niet vraagt om een nadenken. Kugel om-
schrijft het als het georganiseerd totaal van alle sensori-
motorische structuren dat ons geautomatiseerd gedrag
bepaalt.
De lichaamscontext tenslotte staat voor alle situaties en
alle innerlijke dynamiek waarin het lichamelijke actief
wordt betrokken. Waar, wanneer, tegenover wie,
waarom of waartoe het tot een inzet van het lichamelijke
627
komt. Wanneer reageer ik op realiteitsniveau en niet op
voorstellingsniveau.
Het lichaamsschema staat je als ouder of kind voortdu-
rend ter beschikking in een heel gevarieerd aantal situa-
ties waarin op een of andere manier lichamelijk betrok-
ken. Het geeft, bijvoorbeeld, aan hoever je je moet rek-
ken om bij een object te komen (lichaamsbesef). Het
zorgt voor de mate van tevredenheid over je gestalte of
figuur (lichaamsidee). Het helpt je zonder moeite te gaan
zitten of staan (lichaamsplan). Het geeft aan wanneer li-
chamelijk actief te worden om een plan uit te voeren (li-
chaamscontext).
Lichaamsschema in ontwikkeling
Het lichaamsschema ontwikkelt zich spontaan van bij de
geboorte. Het zorgt ervoor dat lichamelijke en bewe-
gingservaringen en leerprocessen niet verloren gaan,
maar integendeel tot synthese worden gebracht voor
verder gebruik en aanwending. Naast de spontane rij-
ping van het centraal zenuwstelsel is de ontwikkeling er-
van sterk afhankelijk van interactie met de omgeving en
de mogelijkheden hiertoe. De impact van aangeboren
reflexmatig handelen neemt stilaan af ten voordele van
aangeleerde bewegingen. Het kind leert progressief zit-
ten, staan en lopen en verwerft hierbij steeds meer ei-
gen controle over zijn bewegingen. Deze bewegingen
nemen de vorm aan van opgeslagen plannen die steeds
628
meer worden geautomatiseerd. Handelingen nemen
vaak de vorm aan van complexe lichamelijke bewegin-
gen en houdingen.
Zo eindigt de ontwikkeling nooit. Voortdurend leren we
ook op latere leeftijd nieuwe motorische vaardigheden
aan, zoals zwemmen, schrijven, fietsen, autorijden, en-
zomeer. Complexere handelingen krijgen vaak een bete-
kenis in een gedragsgeheel, zoals zich doelgericht ver-
plaatsen, iets constructief tot stand brengen. Zo ontdek
je wanneer hoe lichamelijk en motorisch actief te wor-
den. Tegelijk leert het kind zijn lichamelijke en bewe-
gingservaringen te benoemen waardoor stilaan hiervan
voorstellingen tot ontwikkeling komen. Op die manier
wordt stilaan een zekere veralgemening en transfer
overheen situaties waarin lichamelijk betrokken moge-
lijk. Wat in de ene situatie uitgevoerd, benoemd of her-
kend en gesitueerd of toegepast wordt, kan nu ook in
een andere situatie aangewend worden. Zoals, bijvoor-
beeld, van een rechte zithouding die weinig belastend is
zoals opgemerkt als kind, naar een rechte zithouding die
relaxerend uitwerkt zoals aangewend als volwassene.
Ook al verloopt de ontwikkeling van het lichaamsschema
spontaan, toch kan deze via gerichte aandacht en oefe-
ning ondersteund worden. Zo zal bij het aanleren van
een vaardigheid als zwemmen of fietsen vaak tijdelijk de
aandacht gericht worden op hoe bewegingen uit te voe-
ren en hoe zijn evenwicht te behouden. De mogelijkheid
629
lichaamsdelen en -bewegingen te benoemen en voor te
stellen kan hierbij behulpzaam zijn. Ook het weten wan-
neer een beweging of handeling in te schakelen kan een
bijdrage leveren.
Lichaamsschema ontdekt
Ga voor jezelf na hoe een meer bewuste omgang met je
lichaamsschema, je als ouder of kind zou kunnen helpen
en ondersteunen in je ontwikkeling :
630
(P)referentiële opvoeding en begeleiding van a tot z.
12-delige wetenschappelijke encyclopedie Hove
(Antw.- België), 2023.
ISBN 978-90-802113-10-5 info@opvoeding.be
Trefw. : ontwikkeling, opvoeding, begeleiding, kind, ou-
ders
Aantal pagina’s : 6000
Uitg. : psychcom-research vzw, Hove
Hoofdredactie : Jo Franck
Illustraties : o.m. BigStockPhoto.com
DEEL 4 ENCYCLOPEDIE : van Jo tot Li
(c) copyright 2023 (info@knows.ac)
Alle rechten voorbehouden. Uit deze uitgave kan enkel iets
worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van
fotokopieën, opnamen, of op welke wijze ook, na voorafgaan-
delijke schriftelijke toestemming van de auteur.
631
Jo Franck
Psycholoog
Voorheen Lector Sociaal-Agogisch Werk Artesis Plantijn-
hogeschool Antwerpen
Redactieraadslid Sozio Vlaams-Nederlands Vakblad voor
Sociale en Pedagogische Beroepen
Hoofdredacteur E-Magazine Ontwikkeling & Begeleiding
op www.opvoeding.be
Auteur CD-ROM Pesten voorkomen kan je leren! Uitgave
Jeugd & Vrede
Auteur van ons onder meer 'Hoe zeg ik je het? Voor een
eigen communicatie-cultuur', 'Oog voor jezelf en de an-
der!' over sociaal-emotionele vaardigheidsontwikkeling,
'Probleembenadering in schoolverband‘ en ‘Referentieel
schemadenken en -handelen voor de opvoedingsprak-
tijk‘
Coaching Sociaal-Emotionele Begeleiding o.m. pestpro-
blematiek, opvoedingsondersteuning, ouderbegeleiding
Jurylid van de jaarlijks toegekende ‘De-pesten-dat-kan-
niet-prijs!’
632
Deze encyclopedie wil een ruimer en
meer systematisch vernieuwend kader
bieden om recente wetenschappelijke
inzichten en onderzoeksbevindingen
over opvoeding en begeleiding in on-
der te brengen.
Wetenschappelijk onderbouwde op-
voedingsprocessen, -mechanismen en
-contexten worden beschreven en op
een alfabetische wijze geordend. Zo is
er ruimte voor wat is, maar ook voor
wat te verkiezen is in opvoeding en be-
geleiding. Vooral het hoe van wat is en
te verkiezen is komt aan bod.
Jo Franck studeerde psychologie, crimi-
nologie en familiale & seksuologische
wetenschappen en is jarenlang interna-
tionaal actief in het sociaal-agogisch
begeleidings-, vormings- en redactie-
werk.
ISBN 978-90-802113-10-5