1
(P)referentiële
opvoeding en begeleiding
van a tot z
12-delige
wetenschappelijke encyclopedie
Deel 5 : Lj - On
Accent op begeleidingsomgang en ontwikkeling
Hoofdredactie: Jo Franck
2
INDEX DEEL 5 ENCYCLOPEDIE
Hoe open luister je ? 13
Bij luisteren jezelf en wat er in je opgeroepen wordt aan
de kant zetten kan meer openheid scheppen.
Luisterend praten 37
Praten gaat beter wanneer je eerst en voldoende luis-
tert. Soms volstaat het luisteren en terugkaatsen wat je
hoorde.
Elk gedrag kan lukken of mislukken 44
Niet enkel prestatiegericht gedrag kan lukken of misluk-
ken. Op die manier naar gedrag kijken opent nieuwe mo-
gelijkheden.
Lachen en machteloosheid als ouder 51
Lachen gebeurt vaak uit machteloosheid. Lachen als aan-
vaarden, maar soms ook als verzet.
Wat versta je onder ? Elk zijn manier 62
Soms praat je over hetzelfde, maar heeft wat elk zegt
een heel eigen inhoud. Pas als iemand iets gaat doen
merk je het verschil.
Op wiens manier ? 67
Wie aanwezig bepaalt vaak op welke manier de dingen
verlopen. Kinderen zijn erg gevoelig voor deze invloed.
3
Meer invloed relatie ouder-kind 85
Als ouder kan de vraag opduiken hoe meer invloed te
hebben in de omgang met je kind. Op welke manier kan
het wel of niet lukken ?
Je kind meekrijgen 94
Ouders kunnen soms met verzet en weerstand van hun
kind te maken krijgen. Hoe je kind toch meekrijgen ?
Meevoelen 99
Op wat is je meevoelen gebaseerd ? Hoe ben je er zelf
in betrokken ?
Mentale en gedragstaal 109
Naast de gemeenschappelijke taal ontwikkelt zich in elk
van ons een persoonlijke taal : wanneer, waar, bij wie,
waarom of waartoe iets zo op te vatten en zo te reage-
ren.
Meta-omgangsdenken 125
Het meta-omgangsdenken geeft aan dat er niets vastligt,
maar dat veel afhangt van hoe met wat iets voor iemand
is, wordt omgegaan.
Ik en mezelf 131
Gevoelens, gedachten en verlangens komen vaak spon-
taan op. Hoe en in welke mate ga je er op in ? Hoe en in
welke mate plaats je er zelf gevoelens, gedachten en ver-
langens naast en combineer je beide ?
4
Middelenbenadering in de opvoeding 138
Deze benadering leert het kind zelf met een aantal situ-
aties om te gaan. Ze verlegt je inbreng van helpen bij
moeilijkheden naar helpen bij vaardigheden.
Minder stress, meer reactie 143
Te veel stress leidt tot minder passende reactie van je
kind en jezelf. Wat minder stress kan doen.
Mindful of aandachtgericht opvoeden 153
Als nieuwe ontwikkeling in het opvoeden vraagt het
milde en open aandacht voor wat zich hier en nu voor-
doet in jezelf, je kind, je omgang met elkaar en in de re-
aliteit.
Modelstaan als opvoeder 164
Of je het wil of niet, als ouder sta je steeds op één of
andere manier model voor je kind. Hoe hier meer be-
wust mee omgaan ?
Moeilijk voor je kind kunnen zorgen 167
Ook al wil je wel voor je kind zorgen, soms lukt het je
moeilijk. Wat maakt dit in je los ? Hoe er toch in sla-
gen ?
5
Moeite hebben met je kind 177
Soms heb je moeite van je kind te houden. Dit onder-
kennen en er achter komen wat aan de basis kan liggen,
kan het begin zijn van een uitweg vinden en opnieuw en
anders te starten.
Zelf-monitoring je extra vriend jongerenthema 185
Als volwassene ben je niet steeds in de buurt. Hoe je kind
bijbrengen mee zorg voor zichzelf te dragen ?
Hoe zichzelf begrenzen ? Over morele ontwikkeling 193
Als ouder is het vaak een grote bezorgdheid je kind gren-
zen bij te brengen en het te leren zelf in te staan deze
grenzen te respecteren.
Schemamodel en motivatie 204
Behoeften, overtuigingen en doelen liggen aan de basis
van je motivatie als ouder of kind. Hoe kan je hierop in-
spelen vanuit een omvattend model ?
Rationeel, emotioneel, conditioneel, motivationeel 214
Als ouder wil je graag je eigen gedrag en dit van je kind
begrijpen.
Motorische ontwikkeling 221
Weten bewegen met zijn lichaam, met armen en benen
met handen en voeten, betekent voor het kind een hele
ontwikkeling die toegang biedt tot ontwikkeling op an-
dere vlakken.
6
Bewegingsmotoriek en schemamodel 238
Het ontwikkelen van bewegingen gebeurt volgens trail-
and-error waaruit je brein leert, zodat het een beweging
steeds beter kan sturen. Hiertoe ontwikkelen zich mo-
torische schema’s met veralgemeningen van bewegin-
gen. Zo ontstaat stapsgewijs motorische vaardigheid.
Negatieve gevoelens in de opvoeding 246
Negatieve gevoelens kunnen opduiken in de omgang
met je kind. Hoe vermijden dat ze tussen je beide komen
te staan ? Hoe plaats maken voor andere gevoelens ?
Negatieve ouder-kindinteractie 256
De ouder-kindinteractie vlot niet steeds. Wat doet zich
voor ? Hoe hier tegen in gaan ?
Negatieve spiraal, machtsstrijd 264
Als een moeilijkheid niet opgelost raakt, kom je mogelijk
in een negatieve spiraal en een machtsstrijd terecht. Hoe
dit tegen gaan ?
Samenspel neurobiologie, gedrag en nieuwe situatie bij
het ouder-worden 275
Ouder-worden betekent heel wat veranderingen. Ze
vormen het resultaat van het neurobiologisch, gedrags-
matig en situationeel samenspel bij de komst van de
baby.
7
Neurodivergente opvoeding 290
Neurodivergente opvoeding vertrekt vanuit het idee dat
het brein van elk kind uniek is en dat de geboden opvoe-
ding hier best op kan afgestemd worden. Het moet pro-
blematiseren tegengaan.
Neuropedagogie 295
Wat betekent het in de opvoeding en ontwikkeling van
het kind aandacht te besteden aan de onderliggende
functionering en ontwikkeling van het brein ?
Neurosequentiële ontwikkeling 302
De hersenen ontwikkelen zich in een bepaalde volgorde.
Langdurig uitgesproken stress in de vroege opvoeding
kan deze ontwikkeling vertragen en verstoren. Hoe hier-
mee, zo mogelijk preventief, omgaan, zonder stappen
over te slaan ?
Dit bedoelde ik niet ! 309
Wat je zegt of doet heeft niet steeds alleen het bedoelde
effect. Onbedoelde nevenwerkingen kunnen naar voor
komen.
Naar een nieuw denk-, gedrags- en zijnskader 320
Hoever ben je mee geëvolueerd naar een nieuw denk-,
gedrags- en omgevingskader ? Dit in opvoeding en on-
derwijs ?
8
Ontwikkeling normbesef kind 326
Het normbesef van het kind ontwikkelt in stappen.
Vooral waar het kind op let en mee rekening houdt ver-
andert.
Opvoeden met nuances 334
Door omstandigheden gaan nuances soms verloren in de
opvoeding, hoe hier aandacht aan besteden ?
Oké en niet-oké-zijde in de relatie met je kind 349
Als ouder kan je kiezen voor een relatie aan de oké-zijde
en hoe dit te bewaken, of relationeel terechtkomen aan
de niet-oké-zijde waarvan niet zomaar weg te komen.
Omgaan met boosheid 357
Iris (4 jaar) is boos. Haar lievelingsknuffel is maar niet te
vinden. Hoe ontstaat boosheid ? Hoe mee omgaan ?
Omgaan met cognitietekorten 375
Sommige kinderen reageren zonder dat de passende
cognities aanwezig zijn. Hoe omgaan met cognitietekor-
ten als ouder en kind ?
Omgaan met conflicten 389
Kinderen krijgen gemakkelijk ruzie met elkaar, en nu en
dan met je als ouder. Wanneer is dit en hoe reageren
als ouder ? Hoe relatie broers en zussen optimaliseren?
9
Omgaan met druk 400
Hoe omgaan met druk van buiten en druk van binnen
zonder eraan ten onder te gaan ?
Omgaan met boosheid als ouder 407
Waarover gaat je eigen boosheid en hoe spring je er mee
om ?
Omgaan met onmacht en overmacht 415
Bij onmacht wordt gemakkelijk gegrepen naar over-
macht. Zo is overmacht een teken van onmacht.
Omgaan met verschillen 423
Als opvoeder kan je uitgaan van verschillen en zien hoe
je elkaar kan vinden en wat je verbindt.
Emo omganggids 431
Wat als je hooggevoelig en hoogreactief bent ? En soms
net andersom overkomt ? Deze gids legt uit hoe je me
beter kan begrijpen en beter op me kan inspelen.
(Meta)omgangsgericht model 444
Hoe je met iets of iemand omgaat, maakt wat iets of ie-
mand voor je is. Kenschema’s bepalen deze omgang.
Door bewust met deze kenschema's om te gaan, kan je
veranderen wat iets of iemand voor je is.
10
Tips in de omgang met je kind 452
Meestal bedoel je het wel goed als ouder, maar wil het
concreet niet lukken. Wat kan je praktisch doen ?
Oefenen met omgangsinhouden 460
Omgangsvormen gaan terug op omgangsinhouden, ook
al ben je je daar niet altijd van bewust. Hoe meer bewust
worden van je omgangsinhouden, zodat je tot andere
omgangsvormen kan komen ?
Schema’s in nieuwe omgeving 464
In een nieuwe omgeving ontstaat er gemakkelijk druk tot
verandering. Wat gebeurt er en hoe mee omgaan.
(Omgevings)gevoeligheid 476
Kinderen vertonen verschillen in gevoeligheid tegen-
over hun omgeving waardoor invloeden, gunstige of on-
gunstige, minder of meer kunnen doordringen.
Onder controle 485
Ervaring verwerkt opgeslagen in je geheugen vormt de
basis. Ze wordt via automatische of gewilde controle ge-
linkt aan de huidige situatie.
Ondersteunen eerder dan begrenzen 492
Als ouder kom je gemakkelijk bij begrenzen uit. Hoe on-
dersteunen meer kansen geven ?
11
(Onder)steunende benadering 506
Kinderen hebben niet altijd behoefte aan meer leiding of
dialoog. Soms hebben ze gewoon meer behoefte aan
(onder)steuning.
Ondersteuning schemaspel kind 519
Via het spel ontwikkelt het kind schema's als terugke-
rende basispatronen die het in diverse situaties kan aan-
wenden. Bewust zijn hiervan als ouder kan zorgen voor
een betere spelondersteuning.
Warme ondersteuning of vijandige controle 526
Welke verklaring je zoekt voor het gedrag van je kind be-
paalt erg of je tot warme ondersteuning komt of tot vij-
andige controle.
Zelfzorg en ondersteuning 543
Als ouder kom je in de opvoeding gemakkelijk aan zet.
Hoe je kind helpen zelf meer aan zet te komen ?
Onhandelbaarheid voorkomen 552
Een kind is zomaar niet onhandelbaar. Sommige kin-
deren missen heel wat waardoor ze tot onhandelbaar-
heid komen. Vaak is er een wederzijds gevoel van mach-
teloosheid.
Ontspannen ouders, ontspannen kinderen 574
Ontspannen zijn als ouder levert heel wat voordeel op
voor het kind. Hoe meer ontspannen raken ?
12
Ontwaarden : veel gebruikt, weinig invloed 590
Soms tracht je invloed en controle uit te oefenen door
wat je kind zegt of doet van inhoud en betekenis te ont-
doen.
Creactief-expressieve ontwikkeling 597
Hoe verloopt de creatief-expressieve ontwikkeling van
een kind ? Wat is haar belang ? Hoe kan je ze ondersteu-
nen ?
Inspelen op ontwikkeling jongere in de adolescentie
603
De adolescentie is een fase met veel ontwikkelingen en
veranderingen. Voor de jongere een hele opgave. Een
opgave die vraagt om de nodige ondersteuning.
Veelzijdige kennisontwikkeling 616
Vele vragen, vele antwoorden. Dit maakt de werkelijk-
heid tot informatie klaar om te begrijpen, reageren en
situeren.
Ontwikkeling schema’s 624
Door het waarnemings-, denk-, gevoelsschema of an-
dere schema's van het kind te activeren kunnen er din-
gen aan toegevoegd worden.
13
Hoe open
luister je ?
Niets moeilijker dan luisteren in een gesprek. Je zal het
graag beamen. De reden is eigenlijk heel eenvoudig. Wat
je ziet en hoort bij elkaar ga je vertalen naar wat er bij je
aanwezig is en leeft. Eigenlijk zou je wat je ziet en hoort
moeten trachten opvangen in zijn originele context. Van-
uit wat er bij de ander aanwezig is en leeft. Waar wat je
ziet en hoort de vertolking van is.
Bijvoorbeeld, je kind is boos en uit dit door heel kortaf te
zijn. Je merkt het kortaf zijn van je kind op en voelt je ge-
irriteerd door zoveel onvriendelijkheid.
In plaats van zijn boosheid te registreren achter zijn
kortaf zijn en uit te zoeken wat aan de basis ligt van dit
gevoel, ga je het kortaf doen interpreteren vanuit wat het
Bij luisteren jezelf en wat er in je opgeroepen wordt
aan de kant zetten kan meer openheid scheppen.
14
bij je oproept als gevoel, namelijk irritatie en ga je op
zoek naar wat aan de basis ligt van je gevoel, namelijk de
ontmoete onvriendelijkheid van je kind. In feite ben je
dan veel meer bezig met wat in je omgaat en wat wordt
opgeroepen in je en wat hier aan de basis van kan liggen,
dan dat je bezig bent met wat in je kind omgaat en wat
bij hem of haar wordt opgeroepen en wat aan de basis
hiervan kan liggen bij hem of haar.
In werkelijkheid is het zo dat een situatie bij iemand een
geheel van betekenissen, gevoelens en verlangens op-
roept die aan de basis liggen van wat iemand zegt en
doet. Uit wat iemand zegt zou je dan wat geactiveerd is
aan gedachten, gevoelens en intenties bij de ander moe-
ten kunnen reconstrueren. Op basis hiervan zou je dan
zijn verdere uitlatingen en reacties kunnen anticiperen.
In 'emotieherkenning' en de 'Theory of Mind' (T.O.M.)
wordt dit een vaardigheid genoemd die reeds bij kin-
deren rond de leeftijd van drie jaar opduikt.
Niets steeds is iemand voldoende in staat of neemt ie-
mand voldoende moeite om te achterhalen wat in een
ander iemand omgaat en geactiveerd is en van waaruit
die dit zegt of zo doet. Veeleer is men gefocust op wat er
in zichzelf omgaat en zal men vooral letten op wat in
zichzelf wordt opgeroepen door wat de ander zegt en
doet.
15
Zo wordt aan wat de ander zegt eigen betekenissen, ge-
voelens en verlangens toegevoegd. Wat in zichzelf wordt
opgeroepen bij wat de ander zegt vormt hiervoor de ba-
sis. Zo kunnen eigen interpretaties, emoties en voorkeur
of afkeer opduiken in wat de ander zegt of doet.
Niet zelden neemt dit de vorm aan van vooroordelen,
veronderstellingen en verwachtingen over de ander die
snel opduiken en zowat neerkomen op gedachtelezen en
generaliseren en in feite veel van doen hebben met fan-
tasieën opgewekt in zichzelf.
Dit is vaak ook zo wanneer we toch trachten door te drin-
gen tot de gedachte- en gevoelswereld van de ander en
we wat hij of zij zegt trachten te interpreteren vanuit de
veronderstelde gedachten, gevoelens en intenties. Dit
gedachte-, gevoels- en intentielezen is ook dan nog erg
gekleurd door onze eigen gedachte- en gevoelswereld.
Dit leidt vaak tot starheid en weerstand omdat steeds
weer hetzelfde in zichzelf wordt geactiveerd. Dit gebeurt
op basis van enkele gegevens die door zichzelf worden
aangevuld met steeds weer hetzelfde. Dit leidt gemakke-
lijk tot stereotiepe en te snelle reacties omdat men de
rest van het nog niet vertelde en het zelf gemaakte ver-
haal reeds meent te kennen.
16
De reden dat dit gebeurt heeft te maken met de wijze
waarop ons geheugen functioneert. Ons geheugen kan
gezien worden als een reusachtige voortdurend nog
groeiende databank waarin al onze ervaringen en al onze
opgedane kennis liggen opgeslagen. De bedoeling van
deze databank is toe te laten van ons zo snel mogelijk
informatie ter beschikking te stellen in een nieuwe situ-
atie. Opgemerkte elementen in deze situatie activeren in
ons geheugenbeelden die liggen opgeslagen. Zo kan de
minste waarneming reeds heel wat opgeslagen informa-
tie ter beschikking stellen, zodat we zo snel mogelijk een
situatie kunnen inschatten, er mee kunnen omgaan en
er op kunnen reageren. Dit omdat de opgeslagen infor-
matie niet enkel kennis omvat, maar ook gevoelens die
17
bij de situatie passen, en een waardeoordeel in de vorm
van houden van of afkeer of weerstand voor. Door de
beschikbare informatie en ervaring moeten we niet tel-
kens opnieuw dezelfde weg afleggen en begaan we niet
telkens opnieuw dezelfde vergissingen als leerschool.
De keerzijde van deze geheugeninbreng is dat we te snel
en eenzijdig betekenisverlenen voor onszelf en de ander
en we te snel en eenzijdig reageren, waar soms een an-
dere interpretatie en reactie nodig is.
Bijvoorbeeld, als je kind niet antwoordt dan weet je al dat
zijn eigenzinnigheid weer bovenkomt en dat hij of zij ant-
woordt van uit een gevoel van miskend en niet gerespec-
teerd te worden en hij of zij dit doet om je buitenspel te
zetten. Vanuit wat in jezelf geactiveerd wordt, zal je ge-
makkelijk ook veronderstellen wat in de ander geacti-
veerd is en wat je hoort en ziet verklaart. Ben jezelf te-
leurgesteld en voel je jezelf machteloos door het niet ant-
woorden van je kind, dan zal je gemakkelijk teleurgesteld
zijn in je kind en ervaren dat hij of zij het van je tracht
over te nemen.
Vanuit wat je herinnert van voorheen over de huidige si-
tuatie ga je afleidingen maken naar de toekomst toe. Ga
je voorspellingen maken van hoe het nu verder zal ver-
lopen en wat je kan verwachten. Dit is wat in je geacti-
veerd wordt. Dit is ook wat er in je antwoorden en reac-
ties tot uiting zal komen. De ander gaat dit gemakkelijk
18
ook opvangen en zelf veronderstellen dat dit bij je leeft
en je gedachte- en gevoelswereld is. Het gevaar is dat de
ander dit gemakkelijk gaat ervaren alsof hij of zij geen
kans meer heeft of krijgt om anders te reageren dan wat
door je reeds vastgelegd en verwacht wordt. Vooral ook
wanneer de ander zich in een situatie bevindt waarin hij
of zij niet vanuit zichzelf handelt, maar geneigd is te rea-
geren op de aangeboden situatie. Wat in een ouder-kind
relatie gemakkelijk het geval is, omdat het kind zich ge-
makkelijk afhankelijk opstelt.
Zo krijg je te maken met zichzelfwaarmakende verwach-
tingen. Die gaan spelen aan je kant : je verwacht een her-
haling van wat je eerder reeds ervaarde en reeds meent
te kennen. Je beoordeelt gemakkelijk de situatie vanuit
wat je verwacht en in je geheugen wordt wat je verwach-
ting bevestigt opgeslagen. Wat niet past wordt niet op-
gemerkt, niet opgeslagen en later ook niet herinnert. Die
verwachtingen gaan ook spelen aan de andere kant : je
kind, bijvoorbeeld, leest je verwachting uit je benadering
af en meent dat elke inspanning het anders aan te pak-
ken of te nuanceren geen enkele zin heeft. Dit omdat het
toch weer op hetzelfde zal neerkomen, wat al bij voor-
baat geweten is en verondersteld wordt.
Om te vermijden ontmoedigd te raken en ontmoedigend
op je kind te reageren vanuit negatieve verwachtingen
op basis van eerdere ervaringen, kan je in jezelf een
voorstelling activeren van het kind welk je verkiest of
19
wenst. Wat je zegt en doet kan dan gekleurd en gete-
kend door deze positieve verwachtingen. Wat meer kans
geeft op het waarmaken ervan, omdat ze aanmoedigend
kunnen werken voor de ander en hoopvol voor jezelf.
Is er toch een niet aanvaardbaar deel in de expressie en
het gedrag van je kind, of is er toch een kant van je kind
die je stoort, dan nog kan je voor jezelf je aandacht en je
expressie en reactie richten op het deel van het gedrag
van je kind of de kant van je kind die wel aanvaardbaar
is. Op die manier hoef je de realiteit niet te ontkennen
en kan je de realiteit onder ogen zien. Alleen ga je er van
uit dat dit slechts een deel is van de realiteit en dat ook
een andere realiteit voor je kind mogelijk moet zijn.
20
Om er uit te komen kan het soms nuttig zijn alle balast
achter zich te laten en zich te focussen op het hier en nu.
Niet te trachten iets waar te nemen vanuit wat het in je
oproept of niet nog iets meer inspanning te doen vanuit
wat je veronderstelt dat bij de ander werd opgeroepen.
Maar juist te trachten alles wat wordt gewekt even opzij
te zetten en achterwege te laten en je volledig te focus-
sen op wat hier en nu heel concreet gezegd wordt. Dit
om zo dicht mogelijk bij de actuele realiteit te komen. Zo
je luisteren niet te verstoren met je herinneringen of met
je verwachtingen, maar te proberen precies hoogte te
krijgen van wat er concreet en precies aan de hand is.
Zo kan je jezelf de kans geven tot een andere kijk te ko-
men en de ander de kans geven anders naar voor te ko-
men. Doordat je meer nuancering en soepelheid creëert,
is ook een meer genuanceerde en soepele expressie en
reactie mogelijk. Door in het hier en nu te blijven pin je
elkaar niet vast vanuit het verleden en ontmoedig je el-
kaar niet vanuit je voorspellingen.
De kleine verschillen die zo kunnen optreden en in je luis-
teren kunnen opmerkt, kunnen het begin zijn van een
spiraal van verandering. Je kind doet zijn best om iets te
veranderen in hoe het naar voor en buiten komt, jij doet
je best om dit op te merken. Omdat jij blij bent en beves-
tiging of aanmoediging geeft, kan je kind voldoende mo-
tivatie vinden om je nog iets meer tegemoet te komen,
waardoor jij weer positief kan reageren. Wat je kind dan
21
weer verheugt en aanmoedigt, zodat verder in de
nieuwe richting kan geëvolueerd worden. Door aan te
geven wat je hier en nu ervaart en voelt kan een ander
voelen over zichzelf en over wat het kind zegt en doet
gewekt worden. Een voelen dat nieuwe kansen inhoudt.
Bij dit alles kan je je kind aanraden volledig te zijn, zodat
zo weinig mogelijk eigen invulling nodig is. Hierdoor kan
heel wat risico op vertekening vermeden worden.
22
Door in het hier en nu te blijven, leg je elkaar niet vast,
komt een oordeel niet zo zwaar aan. Je zegt immers iets
over wat ik hier en nu doe in die omstandigheden. Je velt
geen oordeel over wie ik ben, zo word ik gemakkelijk in
mijn waarde gelaten. Ik ervaar respect die me minder ge-
makkelijk doet vluchten in een defensieve en gesloten
opstelling. Ik kan meer van mezelf laten zien en jij kan
meer op een open wijze naar me luisteren. Mijn naam,
reputatie en relatie met je komt niet onmiddellijk in het
gedrang, omdat je niet van alles oprakelt op basis van
wat ik hier en nu zeg en doe.
23
Door in het hier en nu te blijven, wordt veel meer ruimte
gecreëerd om iets te begrijpen en om met iets naar bui-
ten te komen. Wat je er persoonlijk achter gaat zoeken
blijft dan grotendeels achterwege. Zo wordt ook veel
meer veiligheid en zekerheid gecreëerd. Als ik dit zeg,
zullen ze niet zo over me denken. Je blijft bij je waarne-
men en vlucht niet naar je geheugen, gevoelen, gedach-
ten, wensen of voorstellingen. Wat ik zie en hoor kan dan
handvaten bevatten om concreet met iets of iemand om
te gaan. Een beetje zakelijk misschien, maar wellicht ter-
zake. Je blijft bij en in de situatie. Met volle openheid van
jezelf. Niets ligt vast, alles wil je horen en zien.
Geheugenschema's over wat en hoe iemand is, zijn een
geweldig iets. Zo kan je een situatie snel inschatten en
begrijpen. Ze werken evenwel gemakkelijk contrapro-
ductief. Je gebruikt ze dan niet om nieuwe gegevens over
iemand bij in te schrijven zodat je kijk op iemand veran-
dert. Je gebruikt geheugenschema's gemakkelijk selec-
tief om te luisteren en wil dan graag dat haar inhoud
door de nieuwe selectief opgemerkte gegevens beves-
tigd wordt.
Wil ik geheugen- of cognitieve schema's op een gunstige
manier gebruiken, dan is het belangrijk dat ik me in ge-
sprek en interactie open stel voor het nieuwe en andere
dat er op te merken is en deze gegevens soepel bijschrijf
bij wat ik eerder dacht. Op die manier zijn mijn cogni-
tieve schema's steeds up to date en aansluitend bij de
24
werkelijkheid van iemand. Zo kan ik antwoorden op de
actueel bijgestelde perceptie en reageer ik niet vanuit
een eerder gevormde perceptie die niet helemaal over-
eenstemt met de realiteit hier en nu. In het eerste geval
is er een zekere ruimte en keuzevrijheid, in het tweede
geval ligt iets vast en kan je dit enkel involgen, zonder
keuzemogelijkheid.
Plaats en ruimte voor nieuwe gevoelens, ge-
dachten en verlangens, zonder gehinderd te
worden door eerder ontwikkelde ongunstige ge-
voelens, gedachten en verlangens
25
Op die manier worden ze door de ander ook niet als be-
dreiging ervaren, doordat je niet weer opnieuw diezelfde
ongunstige indruk in je opwekt. Hierdoor is de ander niet
langer geneigd zich te verstoppen of zwijgzaam te zijn
om geen verkeerde indrukken bij je te activeren. Zo kan
je meer open en nabij zijn bij het je uiten en kan je meer
open en nabij raken bij het beluisteren. Vanuit de gro-
tere veiligheid en zekerheid die geboden wordt, kan er
meer openheid groeien aan beide kanten, wat elk ten
goede komt.
Om spanningen te vermijden tussen wat iemand uit-
drukt of bedoelt uit te drukken en wat bij je overkomt,
kan je best voor de ander zo getrouw mogelijk weerge-
ven hoe iets bij je aangekomen is. Dit wordt terugkoppe-
ling of feedback genaamd. Dit zeggen hoe je de andere
begrepen hebt, kan je via herhalen, parafraseren, actief
luisteren of nasporen. Herhalen is letterlijk nazeggen,
zonder weglatingen of toevoegingen van wat iemand
zegt, enkel met aanpassing van de persoonlijke voor-
naamwoorden. Parafraseren is het in eigen woorden zo
juist en volledig mogelijk herhalen wat de ander zegt met
de vraag of je het zo goed hebt begrepen. Actief luiste-
ren is vanuit een zo neutraal mogelijke expressieve op-
stelling, met weerhouden van eigen inhoudelijke mede-
delingen, de gesprekspartner op de voorgrond brengen
door regelmatig, bondig in eigen woorden de kern van
wat die wil meedelen samen te vatten en te weerspiege-
26
len. Nasporen tenslotte, is het in bevestigende, niet-vra-
gende vorm, met zelfde ritme en toonhoogte, herhalen
van de belangrijkste sleutelwoorden van wat de ander
zegt.
Aandacht kan je hierbij besteden aan de wijze waarop je
best kan terugkoppelen. Zoals tijdig, beschrijvend, speci-
fiek, concreet, samenbrengend, niet-weglatend, niet-
analyserend of -uitvragend, niet-veralgemenend of -per-
soonsgericht, wat relevant en essentie is aangevend, nog
niet inhoudelijk reagerend, bevestiging vragend, niet
met stelligheid vooruitlopend, niet-overstelpend, be-
reidheid en openheid ontmoetend, niet-overmatig,
bruikbaar, bijstelling toelatend. Zo bereik je de voorde-
len van gebruik, zoals precies begrip, een gevoel te wor-
den beluisterd, onmiddellijke bijsturing, constructiviteit,
uitstel oordeel en reactie tot na vatten. En zo vermijd je
de nadelen van het niet gebruik van terugkoppeling, zo-
als misverstanden, defensiviteit en onzekerheid.
27
Uiteraard kan je wanneer praten moeilijk gaat door wat
er allemaal mee wordt opgeroepen, naast dit even ach-
terwege laten, er voor kiezen net wat telkens allemaal
mee geactiveerd wordt tot onderwerp van gesprek ma-
ken. Zo ga je weg van het feitelijke meer externe, en ga
je naar het gevoelsmatige meer interne toe. Zo kan je
trachten dit helder te krijgen en op orde te zetten, zodat
het niet langer tussen je en de ander komt te staan in
gesprek en zo mogelijk als stoorzender gaat werken.
Nog een andere manier, tot slot, kan zijn trachten verder
te kijken dan de aanwezige geactiveerde schema's over
je en elkaar. Zo kan je zelf of samen over automatisch
28
geactiveerde minder gunstige schema's over je of el-
kaar heen trachten te raken. Bijvoorbeeld, 'Ik heb of jij
hebt rood haar, een beugel, een beperking en wat gaan
we spelen of nu doen en wie gaan we voor elkaar zijn,
(speel)vriend, bond-of lotgenoot ?' Door zelf of samen
het kenmerkende of andere over je of elkaar aan te ge-
ven, even de gelegenheid en tijd gunnen om er overheen
te komen, of zelfs gebruiken als toegangsweg tot el-
kaar. Bijvoorbeeld, 'Dat jij rood haar hebt, ik heb dun
haar.' 'Dat ik veel spreekfouten maak, jij bent zo zwijg-
zaam.' Veel schema's worden automatisch getriggerd
door de context. Door dit als fase toe te laten en te laten
gebeuren en er even voldoende ruimte voor te bieden,
kan er plaats en ruimte komen voor andere schema's die
je zelf triggert. 'Ja ik ben of jij bent ..., kunnen we verder
nu even zien wat we aan elkaar kunnen hebben, of wat
we delen.' Het veelal direct waarneembare oppervlak-
kige staat dan niet langer in de weg voor het meer fun-
damentele dat je mogelijk deelt en waar je via praten
probeert achter te komen.
29
Open luisteren kan je bevorderen door :
Ik voel ervoor me in te leven in de ander tijdens een ge-
sprek.
We beluisteren elkaar op een onbevangen, niet voorin-
genomen wijze.
We laten in gesprekken mekaar toe in mekaars leven.
We maken gebruik van het eerder op relationeel vlak op-
gebouwd krediet om elkaar te willen begrijpen.
In je hoofd ruimte weten maken voor wat de ander uit-
drukt door waar je momenteel op gericht bent of mee
bezig bent los te laten of tijdelijk opzij te zetten.
Wat je opnam van buiten, wat je zelf opriep, wat in je
gewekt werd, wat je opdiepte uit je geheugen tijdelijk op
de achtergrond plaatsen zodat je je kan openstellen voor
de ander zonder onmiddellijk iets te linken met je ach-
tergrond.
Een onderscheid weten maken tussen wat de ander uit-
drukt, wat je er bij herinnert, wat je er bij denkt, wat je
er bij voorstelt, wat je er bij voelt en wat je er bij fysiek
ervaart.
Ook met de houding en het gedrag van de andere houd
ik rekening om te begrijpen wat er gezegd wordt.
Voor het vatten van de ideeën van de ander over zichzelf
en mij, houd ik rekening met de merkbare lichamelijke
opstelling.
Voor het vatten van de verwachtingen van de ander,
houd ik rekening met de merkbare lichamelijke opstel-
ling.
30
Het is me gemakkelijk onbevangen te beluisteren wat de
ander me wil zeggen.
Vermijden van door je gevoelsmatige opstelling en emo-
tionele toon de antwoorden van de ander te beïnvloe-
den.
Ook al heb ik helemaal geen zin, toch tracht ik precies
hoogte te krijgen van de ander.
Je meer of minder graag horen van iets tijdelijk opzij zet-
ten of uitstellen (van verwelkoming, over aanvaarding,
over ondergaan, tot weerstaan).
Het recht van de ander en jezelf onderkennen op een ei-
gen opvatting, ervaren en oordeel, evenals het recht van
elk wie en wat in te volgen.
Ik stel me expressief zo neutraal mogelijk op zodat wat
de ander wil overbrengen niet door me wordt beïnvloed.
In gesprek laten we elkaar toe zich volledig uit te spreken
zonder elkaar te onderbreken of op elkaar druk uit te oe-
fenen.
Om beurt elkaar toelaten eigen gevoelens en visie op
een probleem tot het laatste detail weer te geven terwijl
de ander in stilte aandachtig luistert en enkel aanmoe-
digt hiermee door te gaan tot alles wat deze wou tot ex-
pressie kon gebracht.
Ik wil wat de andere me wil zeggen of bedoelt zo ge-
trouw mogelijk vatten.
Onvervormd, concreet en volledig trachten achterhalen
wat de ander wil zeggen.
Ik tracht precies te achterhalen wat de andere mogelijk
deels onbewust bedoelt.
31
Je gedachten, je gevoelens en je herinneringen voorbij-
gaan tot bij wat de ander uitdrukt en beschrijven hoe dit
op je inwerkt en intuïtief op je overkomt.
Ik tracht de ervaringen van de ander te aanvaarden zoals
ze gebracht worden.
Ik tracht zo goed mogelijk de andere te begrijpen ook al
betekent dit niet onmiddellijk dat ik achter zijn denken
of doen sta.
Zo de ander in gesprek aandacht, begrip, erkenning of
hulp voor iets zoekt, vermijd ik de gespreksleiding, -ori-
entatie en -invulling over te nemen, maar volg in wat de
ander verwacht en aangeeft.
De afleidingen en gevolgtrekkingen van wat ik bij de an-
der opmerk, laat ik aan deze zelf over (wat er aan de
hand is, met wat in verband, wat aan de oorsprong
ligt, ...).
Bij de keuze op wat van wat de ander uitdrukt te reage-
ren en in te gaan letten op gegeven aanwijzingen (accen-
ten, tijd, pauzes, emotie, herhaling, vraagvorm, ...).
Trachten de persoonlijke moeilijkheden die de ander
aangeeft te beluisteren, te begrijpen, te accepteren en
ernstig te nemen, zonder op- of aanmerkingen of snel-
oplossingen van je kant.
Ik neem in een gesprek voorgestelde oplossings- en ge-
dragswijzen in overweging.
In een discussie ook trachten de onderliggende gevoe-
lens aan bod te laten komen.
Nagaan hoe en waarom je meestal jezelf in een gesprek
onderbreekt bij het luisteren.
32
Ik stel eigen gevoels- en denkprocessen uit totdat de me-
dedeling van de andere overgekomen is.
Zich concentreren op wat de ander zegt en zich niet la-
ten afleiden door bij zichzelf opgewekte gedachtezijspo-
ren.
Ik wacht met het vormen en formuleren van mijn mening
of oordeel totdat de ander alles heeft kunnen zeggen.
Ik tracht mijn vooroordelen en weerstanden tegenover
iets of iemand te achterhalen om er beter afstand van te
kunnen nemen.
Je eigen gevoeligheid onderkennen om (te) snel iets als
kritiek of miskenning te ervaren wat zo niet bedoeld was.
Bij ervaren kritiek zich er van vergewissen wat de ander
je precies wil zeggen en je de boodschap goed hebt be-
grepen.
Escalatie van kritiek tegengaan door je bereidheid te for-
muleren eerst helemaal te willen luisteren naar wat de
ander je wil zeggen, vervolgens het meegedeelde te wil-
len overwegen en tenslotte je reactie aan te willen ge-
ven.
33
Open luisteren verminder je door :
Ik laat me in een gesprek leiden door gedachtelezen.
Luisteren niet opvatten als opnemen om je schema over
iets bij te stellen, maar als afgeven om je schema over
iets toe te passen.
Je opsluiten om je schema's te kunnen toepassen eerder
dan je aansluiten om je schema's te kunnen afstellen.
Zo luisteren dat je je schema's kan bevestigen eerder dan
dat je ze kan actualiseren.
Het minste wat ik hoor in een gesprek is al voldoende om
te veralgemenen.
Wat wordt uitgedrukt trachten in te passen in of te laten
aansluiten bij wat ik al weet of eerder ervaren heb.
Ik hoor gemakkelijk wat me goed uitkomt.
Je aanwezige motivatie om te luisteren en te achterha-
len laten bepalen wat je verneemt.
Ik hoor gemakkelijk wat me bang maakt.
Uit vrees voor de implicaties voor jezelf en je veiligheden
niet goed durven luisteren en je afsluiten voor wat de
ander zegt.
Ik hoor niet wat me stoort.
Ik laat me leiden door voorgevoelens en twijfels.
Wat wordt uitgedrukt of wie iets uitdrukt in vraag stellen
(geloofwaardigheid) om er geen rekening mee te hoeven
houden.
In beslag genomen worden door eigen gevoelens.
Persoonlijke gevoelens kleuren of overheersen wat de
ander uitdrukt.
34
Zodra ik me bedreigd voel, luister ik niet meer.
Aanwezige negatieve gevoelens verhinderen me naar de
ideeën van de ander te luisteren.
Eigen negatieve gevoelsreactie bij wat de ander zegt of
doet niet weten uitstellen en richten op de ander (irrita-
tie, verzet, ...) of op de situatie (opwinding, ongeduld, ...)
of op zichzelf (verdriet, teleurstelling, ...) of op gebeuren
(negatie, gevoelloosheid, ...).
Enkel luisteren tot ik weet of er al dan niet een dreiging
uitgaat van wat de ander zegt.
Ik denk heel snel te weten wat de andere me wil zeggen.
Een visie, attitude, voorkeur of opstelling met betrekking
tot het gespreksonderwerp, jezelf of je relatie bij de an-
der veronderstellen en alles wat de ander uitdrukt daar
aan vastknopen.
Ik refereer snel naar vergelijkbare situaties en ervarin-
gen.
Ik laat mij in een gesprek leiden door subjectieve inter-
pretatie.
Ik beluister de andere op een beoordelende wijze.
Er geen rekening mee houden dat je spontaan geneigd
bent wat je hoort en ziet tegemoet te gaan met je mo-
reel oordeel (goed of slecht) dat teruggaat op een emo-
tioneel gevoelsoordeel (positief-veilig of negatief-onvei-
lig) dat teruggaat op een motivationeel oordeel (kunnen
naderen, groen licht, op weg naar of ontwijken, rood
licht, op weg van).
Wat de ander zegt vastknopen aan je eerste indrukken
over de ander.
35
De ander niet toelaten te evolueren of te veranderen op
basis van wat die zegt.
In je (gespreks)relatie zo een balast achter je aanslepen
dat er geen plaats meer is voor nieuwe (gespreks)erva-
ringen.
De betekenis en de waarde van wat gezegd wordt in ver-
band brengen met eerdere typering van de ander.
Een uiting opnemen als typevoorbeeld van de wijze van
functioneren van de ander naar je toe en als illustratie
voor wat voor gevolgen dit voor je inhoudt.
Ik pas wat de ander zegt aan wat me uitkomt aan.
Via subtiele aanwijzingen trachten achterhalen wat er
'werkelijk' in de ander omgaat.
Enkel op bepaalde details letten.
Je luisteren laten beïnvloeden door wat de ander aan-
geeft te zullen vernemen.
Ik laat vooraf reeds zo duidelijk merken te weten wat de
andere bedoelt uit te drukken, dat deze geen moeite
meer doet tot bijsturing.
Wachten met je oordeel, ook onder de vorm van goed-
keuring of afkeuring, van waardering of verwerping, van
akkoord of niet.
Terwijl de andere spreekt, concentreer ik me op mijn
antwoord en niet op wat wordt overgebracht.
Onmiddellijk, vooraleer de ander uitgesproken is, begin-
nen zoeken naar verklaringen, oplossingen en reacties
voor de ander.
Persoonlijke problemen die de ander signaleert toedek-
ken of overnemen, eerder dan via feedback toe te laten
36
ze volledig te uiten en open te trekken en toe te laten
zelf tot een oplossing te komen.
In wat de ander uitdrukt iets willen leggen wat er niet
inzit, maar dat je er zelf inlegt.
Van alles, teveel en te ver gaan zoeken achter wat de an-
der uitdrukt.
Wat je hoort, ziet en voelt, ook wat zo niet bedoeld
wordt, op jezelf, de ander of je relatie betrekken en aan
je eigen leven en situatie verbinden.
Wat de ander als moeilijkheid voor zich of aan de ene
pool aangeeft (ik ben, ik kan niet, ...) als moeilijkheid bij
je of aan de andere pool opvatten (je bent niet, je
wil, ...).
Overdreven associëren bij wat de ander zegt.
Overdreven fantaseren rond wat de ander uitdrukt.
Aandikken wat de ander zegt.
Informatie door elkaar halen.
Meegedeelde oorzaak en gevolg omwisselen.
Hinder ondervinden van een wankel zelfgevoel dat je
overgevoelig maakt voor wat de ander uitdrukt.
Wat je hoort baseren op wie spreekt eerder dan op wat
wordt gezegd.
37
Luisterend
praten
Ieder van ons kan ervaren dat wat je gesprekspartner
antwoordt niet altijd nauwkeurig aansluit bij wat je juist
kwam te zeggen of net wou zeggen.
De verkregen antwoorden geven je het gevoel van niet
begrepen te worden en van een zekere afstand. Of ze
remmen je af in je verdere expressie.
Om dit zelf als gesprekspartner te vermijden kan het
wenselijk zijn in je antwoorden en reactie dichter aan te
sluiten bij wat wordt gezegd.
Praten gaat beter wanneer je eerst en voldoende
luistert.
Soms volstaat het luisteren en het terugkaatsen wat
je hoorde.
38
Dit kan je bewerkstelligen door praten in de eerste plaats
op te vatten als luisteren. Niet om zomaar in te stemmen
en toe te geven, maar om te vermijden dat je naast de
ander heen praat en deze zo niet bereikt en je op die
manier je kansen op invloed erg verkleint.
Bijvoorbeeld, betrokken luistertechnieken, zoals oogcon-
tact, knikken en het gebruik van sleutelwoorden om
openheid te prijzen, helpen jongeren wanneer ze proble-
matisch gedrag toegeven en gekwetste gevoelens delen
met hun ouders, zo blijkt uit een nieuwe Britse studie van
de Universiteit van Reading.
Het actief luisteren van de ouder maakte dat jongeren
zich beter voelden en zich meer authentiek en verbonden
voelden met de ouder. Het zich gewaardeerd voelen en
geapprecieerd weten om hun oprechtheid, had een
krachtig effect op hun bereidheid zich open te stellen. Dit
actief luisteren had een universeel voordeel met meer
kans op resultaat tegenover een passief luisteren zonder
nabijheid of betrokkenheid.
Naarmate je de ander beter kan beluisteren kan je ge-
richter antwoorden. Zo kan je met meer genuanceerde
reacties de ander beïnvloeden. Zowel om verder te pra-
ten, als om met je antwoord rekening te houden.
Tim (12) : Net op het moment dat ik wil vertellen waar-
voor ik precies bang ben, stelt mijn vader dat hij als kind
39
nergens bang voor was. Dat hij niet zou weten waarvoor
je als jongen bang zou hoeven te zijn.
Veroniek (14) : Ik was nog maar net begonnen met mijn
uitleg en ik wist al dat het niet mocht. Ik was ook hele-
maal niet van plan om iets te vragen. Ik wou alleen uit-
leggen hoe moeilijk ik het ermee had dat de ouders van
mijn beste vriendinnen losser met hen omgingen.
Dina (15) : Ik kreeg al onmiddellijk goede raad mee, zon-
der dat ze hoogte namen of ik het nu al wel wou. Ze ver-
telden maar wat ze zelf in mijn plaats zouden doen. Hoe
ik me bij heel dit gebeuren voelde, daar hadden ze geen
oog voor.
Geert (16) : Ik zei dat ik er hoe dan ook zo over dacht. In
plaats van hier van uit te gaan, bleven ze herhalen hoe ik
had te denken. Aan mijn argumenten werd helemaal
geen aandacht besteed, bleven ze maar argumenteren
over hoe ik had te denken.
Als volwassene bestaat het risico te luisteren zolang je
hoort wat je graag hoort of wat je kan aanvaarden. Van
zodra je hoort wat je niet ligt of niet aanvaardt stopt vaak
het luisteren en begint het praten.
Dit gebeurt meestal op het moment dat de jongere van
luisteren naar wat die graag hoort of kan aanvaarden
40
overgaat op een behoefte aan praten over wat de vol-
wassene niet ligt of niet zomaar aanvaardt.
Concreet betekent dit dat de volwassene noch de jon-
gere op dat moment openstaan voor luisteren en beiden
nood hebben aan praten. Het praten is dan meestal wei-
nig zinvol, omdat elk zich afsluit en weinig of niet bereid
is tot luisteren.
Om dit te verhelpen is het juist belangrijk dan precies te
luisteren of te beginnen luisteren op het moment
waarop je hoort wat je niet graag hoort of wat je niet
zomaar aanvaardt. Dit vraagt meestal een bewuste
keuze en bijsturing van je spontane reactie : te luisteren
zodra oneens, luisteren niet als teken van eens zijn, maar
als teken van het eens te kunnen raken.
Meer luisteren heeft als voordeel dat elk dichter bij zich-
zelf kan blijven en meer tot zijn recht kan komen in ge-
sprek.
Het heeft ook als voordeel dat elk ook zichzelf beter kan
beluisteren in zijn meer precieze, getrouwe en volledige
expressie.
Het heeft ook als voordeel dat elk dichter bij de ander
kan komen en blijven, zodat deze beter tot zijn recht kan
komen in gesprek.
41
42
43
44
Elk gedrag
kan lukken of
mislukken
Het al of niet lukken van gedrag wordt meestal in ver-
band gebracht met prestatiegericht gedrag. Een op-
dracht of taak waarvoor je kind of jezelf als ouder stond,
wist je tot een goed eind te brengen, of integendeel net
niet.
Zelden wordt er aan gedacht het lukken of mislukken ook
in verband te brengen met een niet-prestatiegericht ge-
drag van je kind of jezelf als ouder. Eigenlijk ga je er van
uit dat je kind of jijzelf dit gedrag zo opvatte en zo be-
doelde en dat wat het als gevolg had of uitrichtte niets
Niet enkel prestatiegericht gedrag kan lukken of mis-
lukken.
Op die manier naar gedrag kijken opent nieuwe mo-
gelijkheden.
45
te maken had met een mogelijk mislukken van het ge-
drag.
Je kind wou het zijn broertje per opzet lastig maken. Als
ouder wou je geen rekening houden met je kind. Het ge-
drag wordt dan al of niet goedgekeurd en aanvaard. Je
spreekt gemakkelijk een appreciatie uit over het gedrag.
Op basis hiervan vind je het gedrag verwerpelijk of niet.
Vaak wil je het bijsturen. Je verwacht dan van het kind
ander gedrag, of je verwacht dit mogelijk van jezelf.
Door uit te gaan van het idee dat omgangsgedrag voor je
kind en jezelf als ouder mogelijk kan lukken, maar moge-
lijk ook kan mislukken, kom je tot een heel andere kijk en
benadering. Je kind of jijzelf deed erg zijn best maar het
leverde niet het verhoopte resultaat op. Je dochter wou
haar favoriete programma zien, maar haar broer wou
nog even blijven verder kijken op een ander tv-station.
Zo kwamen ze in botsing met elkaar. Je dochter merkte
dat vragen niet volstond, maar toen ze de afstandsbedie-
ning greep leek ze nog minder succes te hebben. Dit niet
lukken levert een leerproces op van hoe het anders op
te pakken om meer succesvol te zijn. Zo kan je dochter
ervaren dat langer vooraf vragen of onderhandelen wat
in ruil te willen doen meer succesvol kan zijn. Door het
vertoond gedrag niet onmiddellijk te gaan beoordelen
en veroordelen, laat je een leerproces toe dat kan leiden
tot meer aanvaardbaar en meer succesvol gedrag.
46
Op die manier wordt niet vooral een waardemeter ge-
bruikt, maar wordt eerder een resultaatmeter ingescha-
keld. Het gaat niet zozeer om wat bij een bepaald han-
delen wordt gedacht, maar veeleer om wat bij een han-
delen wordt waargemaakt. Niet het oordeel geldt als
toetssteen, maar in tegendeel de realiteit.
Je maakt je boos op je kind en je wil van daaruit helemaal
geen rekening meer houden met je kind en je dwingt het
tot iets ook al wil het helemaal niet mee. In zo een geval
kan je je afvragen of je niet te ver ging. Of dit acceptabel
was van jezelf. Je kan ook kijken wat je gedrag teweeg-
bracht en wat het opleverde. Zowel vanuit wat je
wenste, maar ook als neveneffect vanuit wat je niet
wenste. Gemakkelijk ga je op die manier merken dat je
gedrag mislukte. Je bereikte iets anders dan je bedoelde.
De realiteit sprak boekdelen. Zo kom je er niet.
Soms kan je samen als kind en ouder ervaren dat een
manier van praten of reageren op elkaar, helemaal
dreigt te mislukken. Je zou dan samen kunnen proberen
een rustpauze in te lassen en nadien op een andere ma-
nier kunnen proberen praten of reageren, zodat je meer
kans zou hebben op lukken. Dit eerder dan elkaar te ver-
denken of te beschuldigen van negativiteit of onwil. Er
wordt op die manier minder gefocust op wat het vertrek-
punt is voor een gedrag. Veeleer wordt aandacht be-
47
steed aan wat het eindpunt is van een gedrag. Wat even-
tueel aan het gedrag kan veranderd worden, zodat beter
het eindpunt kan bereikt worden.
Het al of niet lukken kan verband houden met de om-
standigheden of het tijdstip. Je kind is moe of je bent nog
niet helemaal wakker. Het al of niet lukken kan ook ver-
band houden met het al of niet vertrouwd zijn met iets.
Je weet al hoe je kind weer gaat doen of je kind is niet
gewoon dat je zo doet. De reden voor lukken of misluk-
ken is dan ofwel niet in je kind of jezelf gesitueerd. Dit
laat een veel soepeler opstelling mogelijk. Ofwel is de re-
den voor lukken of mislukken net volledig in je kind of
jezelf gesitueerd. Dit maakt het gemakkelijker om hier
verandering in te verkrijgen.
Wil een gedrag niet lukken, dan kan je gewoon herbegin-
nen. Je verloor beiden je geduld. Je herbegint dan op-
nieuw nadat je beide je geduld hervond. Zo vermijd je
escalatie bij iets dat toch niet leek te lukken.
Wil een gedrag niet lukken, dan kan je er ook uit trachten
te leren. Je kan het dan volgende maal anders proberen.
Je ontdekte dat je aanpak niet succesvol was en die laat
je verder achterwege.
Wil een gedrag niet lukken, dan kan je alsnog stilstaan bij
je poging. Het resultaat bleef uit, toch was je tevreden
over de poging. De poging lukte, het resultaat mislukte.
48
Een volgende poging kan misschien ook een beter resul-
taat opleveren.
Wil een gedrag niet lukken, dan kan je kijken wat je in je
poging kan behouden voor het deel wat al werkt, en wat
je kan veranderen voor het deel wat niet werkte. Je komt
er, bijvoorbeeld, achter dat vooraf praten helpt, dit kan
je behouden. Maar je ontdekt dat je best veel vroeger
vooraf iets kan vragen wil je discussie voorkomen.
Zo let je op het resultaat, het al of niet lukken van het
gedrag van je kind of je eigen gedrag als ouder. En zo let
je niet op je oordeel over het gedrag van je kind of je ei-
gen gedrag. Dit letten op het resultaat en niet op je oor-
deel, maakt dat je nuchterder en afstandelijker met dit
gedrag kan omgaan.
Veel spanning komt immers voort uit je oordeel over el-
kaars gedrag. Je aanvaardt een bepaalde aanpak of reac-
tie niet en daar reageer je voortijdig en krachtig tegen.
Je laat de ervaring van lukken of mislukken niet spelen.
Je kind komt in contact met je oordeel en niet of minder
met zijn eigen ervaring van al of niet lukken. Of jij krijgt
te maken met het oordeel van je kind over je aanpak, zo-
dat je niet kan ervaren of je aanpakt werkte. Je tracht
elkaars gedrag voortijdig af te breken, zodat het niet he-
lemaal kan uitgevoerd worden en je zo niet kan ervaren
welk het effect is van je aanpak of reactie. Je kind roept
49
en daar wil je tegenin gaan omdat je een negatief oor-
deel hebt over dit gedrag. Zo laat je roepen niet toe en
onderbreek je het, zodat je kind niet kan ervaren dat het
geen effect heeft of een averechts effect oplevert. Laat
je toch een effect toe, dan ga je gemakkelijk door je oor-
deel, je afkeuren, bijvoorbeeld, het ervaren van het ef-
fect verstoren en dempen. Het wordt zo een conflict tus-
sen je kind en jezelf, in plaats van een conflict tussen het
gedrag van je kind en de realiteit van geen effect. Zo kan
je kind blijven proberen roepen als je niet in de buurt
bent, omdat het nog niet heeft kunnen ervaren dat het
niet werkte.
Door te kijken in termen van lukken of mislukken, eerder
dan te denken in termen van aanvaardbaar of niet, focus
je op het effect van het gedrag eerder dan op het gedrag
of de persoon zelf. Zo kan iemand gemakkelijker tot een
eigen oordeel over zijn gedrag komen, eerder dan te
moeten terugvallen op het oordeel van iemand anders
over zijn gedrag. Zo leg je de verantwoordelijkheid voor
het eigen gedrag en voor de begrenzing ervan ook bij ie-
mand zelf en neem je ze niet over.
Door te kijken in termen van lukken of mislukken kan je
eveneens onderkennen dat de ander niet weet te luk-
ken, dit zonder zelf ook tijdens je omgang in dit misluk-
ken terecht te komen. Het is, bijvoorbeeld, niet omdat
de ander zijn zelfbeheersing verliest dat je dit ook moet
doen. Net dit opmerken van mislukken, kan maken dat
50
jezelf tracht een meer succesvol spoor te blijven bewan-
delen. Zo kan je rustig blijven, bijvoorbeeld, tevens ma-
ken dat de ander zijn evenwicht weet te hervinden en zo
opnieuw een meer lukkend spoor weet te bewandelen.
In het kijken naar het gedrag van je kind of jezelf als ou-
der, verkies je : (geef aan met stip)
een een
waarde- realiteits-
meting meting
51
Lachen
om niet te wenen
Over machteloosheid
als ouder
Wat je niet wil
Als ouder heb je vaak min of meer een concreet idee hoe
je iets zou willen. De realiteit beantwoordt hier niet
steeds aan. Dingen in de omgang met je kind en met je
partner als ouder verlopen niet steeds zoals je voor had.
Je pogingen om hier alsnog iets aan te veranderen leiden
niet steeds tot het gewenste resultaat. Je blijft achter
met het gevoel dat het je niet gelukt is. Dat je tegenover
de situatie en het gebeuren vrij machteloos stond. Er
rest je dan niet veel meer dan de teleurstelling en even-
tueel verdriet om wat je niet wist waar te maken en te
laten verlopen zoals je had verkozen. Emotioneel ligt dit
niet steeds gemakkelijk. Je zou er wel om kunnen wenen,
zo erg beroert het je en trek je het je aan. Niet alleen is
er het niet lukken in die situatie, maar soms is er ook
Lachen gebeurt vaak uit machteloosheid.
Lachen als aanvaarden, maar soms ook als verzet.
52
meer persoonlijk het gevoel in dingen niet te weten luk-
ken. Niet alleen ben je niet succesvol, maar het kan aan-
voelen als niet bekwaam zijn voor iets.
Humor en spot
Het is niet steeds gemakkelijk om hier mee om te gaan
en te trachten het te verwerken en er overheen te ko-
men. Humor kan je mogelijk hierbij helpen. Om het ge-
beuren of de situatie te relativeren en er afstand tegen-
over te winnen. Je tracht er om te lachen en er een
grapje over te maken. Zo mogelijk samen met je kind of
je partner. Het liep mis en anders dan je had verkozen en
voorgesteld. Dat is best wel grappig. Je lacht om het mis-
verstand, of om wat er misging tegen ieders wil en in-
spanning in. Deze humor is bevrijdend en respectvol.
De gebruikte humor kan evenwel ook spot zijn. Ze is niet
echt bevrijdend en het respect laat het in meer of min-
der mate afweten. Als ouder kom je dan mogelijk uit bij
ironie, sarcasme of cynisme. Het een is minder uitge-
sproken dan het volgende.
Ironie, sarcasme en cynisme
Je had het anders gewild, dit is nu niet zo. Dit vind je best
wel lachwekkend. Wat schoot allemaal tekort en wie
schoot allemaal tekort om niet uit te komen zoals je zelf
had gewenst. Ironie kan dan tot uiting komen als milde
53
en ietwat vriendelijk spot. Dit omdat je naast iets uit-
kwam. Op die manier wil je er verder afstand van nemen
en wat gebeurde vergeten. Zo tracht je weg te komen
van het voorval.
Het kan zijn dat je zo mild en ontschuldigend niet bent,
maar brutaal en kritisch uitvalt tegen wat anders uitviel
en wie er aan de basis van lag. Je reageert dan sarcas-
tisch als met een bijtende spot. Je wil tegen wat er is in-
gaan, omdat het niet overeenstemt met wat je verkoos.
Tegelijk voel je je machteloos, wat je geïrriteerd en boos
maakt. Iets wat doorklinkt in je uitlatingen. Breidt je spot
uit, dan kan ze worden tot iemand willen neerhalen door
je uitlatingen.
Tenslotte kan het zijn dat je machteloosheid meer een
vast en terugkomend ervaren is in een situatie of bij een
gebeuren. Zodat je niet meer gelooft dat iets anders kan,
en meer overeenkomstig je eigen voorstelling en voor-
keur. Je voelt je er verbitterd door, wat in je cynische uit-
latingen doorklinkt. Je laat een bittere spot horen,
waarin gevoelloosheid en wreedheid tegenover de bui-
tenwereld doorklinken. Iets of iemand doet zich niet lan-
ger op een teleurstellend manier voor, zo ervaar je. Iets
of iemand is zo, en dit zal verder zo blijven. Je twijfelt aan
de goede bedoelingen die er zouden moeten zijn, maar
ontbreken, zo blijkt. Zodat je je geloof verliest. Alle in-
spanningen zijn overbodig, je kan evengoed niets doen.
54
Je kan niet anders dan je bij iets neerleggen en het aan-
vaarden. Dit gegeven laat je in je spot duidelijk doorklin-
ken. Je teleurstelling komt hierin sterk naar voor. Die ver-
bitterde twijfel kan zich veralgemenen als kijk- en om-
gangshouding tegenover zowat alles wat je tegenkomt.
Dit ervaren en je reactie kan zich ook uitbreiden naar je-
zelf, je gelooft niet meer dat je ook maar iets kan of iets
betekent. Je bent ook bitter tegenover jezelf. Zo kom je
uit bij zelfspot.
Hopelijk is deze zelfspot nog niet cynisch gekleurd vanuit
bitterheid, of sarcastisch-zelfkwetsend vanuit woede,
maar is ze ironisch vanuit een ontschuldigende mildheid
en begrip.
Enkele voorbeelden ter illustratie. Als ouder kan je naar
je kind toe zeggen 'Dit ging goed of dit heb je goed ge-
daan' voor iets dat misging of mislukte. Hieruit kan de
mildheid blijken om zo weg van iets te komen, een sig-
naal te geven en niet te confronterend te zijn.
Als ouder kan je je kind ook zeggen 'Dit is typisch jou, je
doet maar verder', voor iets wat je helemaal niet wil.
Als ouder kan je tenslotte zeggen 'Er zou een wonder ge-
beuren moest je veranderen, of moest je lukken door de
inspanning die je doet.'
55
Machteloosheid
In elk van die situaties heb je met een frustratie te ma-
ken, omdat iets niet is of verliep zoals in je hoofd aanwe-
zig. Dit roept een verlieservaren op en dit mondt gemak-
kelijk uit in een gevoel van zekere machteloosheid. Met
ironie probeer je je los te maken en te ontsnappen. Met
sarcasme probeer je er tegenin te gaan en te reageren.
Met cynisme probeer je stoom af te blazen en je neer te
leggen bij wat aan je ontsnapt. Eigenlijk zou je een beetje
of erg willen wenen, maar je verkiest dan maar om, met
of over iets te lachen. Zo blijf je op één of andere manier
aan de beurt. Je laat niet om, met of over je lachen. Het
is jij die lacht als laatste vorm van macht die over blijft.
Een lachen die je nog in een zekere macht hebben moet
bevestigen bij alle machteloosheid die je momenteel of
meer blijvend ervaart. Zo kan je met je lachen de indruk
behouden van te kunnen reageren voor iets wat je in
werkelijkheid ontsnapt.
Grip blijven houden
Door humor of spot hou je steeds een slag om de arm
voor als iets anders verloopt dan je in je gedachten had.
Het is wel grappig dat iets anders is, dat wekt je lachen
op. Je herkent wel elementen maar niet allemaal. Het
lijkt er min of meer op, maar niet helemaal. Er zijn dingen
die anders zijn. Je bedoeling blijft wel overeind maar de
uitwerking en het resultaat of het effect is anders, in
56
meer of mindere mate. Kan je aan dit verschil weinig of
niets doen, dan komt ironie, of sarcasme of cynisme als
telkens meer uitgesproken opzetten. Je hebt wel geen
invloed op hoe iets uitwerkt en uiteindelijk uitdraait als
resultaat of effect. Maar door hoe je het opvat of door
wat je er van maakt in je hoofd, probeer je toch een ze-
kere controle en macht erover te behouden of te ver-
werven. Het gedrag en de omgang ontsnappen je, de re-
sulterende realiteit valt buiten je bereik, maar je denken
en interpretatie hierover die laat je niet aan je ontsnap-
pen. Je lacht het weg, of uit, of neer. Zo blijf je lachen en
kan je het opgewekte negatieve gevoel temperen. Zodat
je niet tot wenen komt, omdat je nog niet alles kwijt
bent.
Enkele voorbeelden ter illustratie. De schoolresultaten
van je kind blijven ondermaats, welke moeite je je ook
reeds troostte. Met je kind praten, het aanmoedigen,
het ondersteunen. Niets lijkt te helpen. Je tracht het dan
maar op te pakken met ironische uitlatingen als 'Je deed
toch wel je best' terwijl je net het omgekeerde bedoelde.
Of je verglijdt in sarcastische uitlatingen als 'Je bent goed
bezig'. Of je komt stilaan tot cynische uitlatingen als 'Wat
pech dat je prestaties niet worden opgemerkt'.
Risico's voorkomen
Uiteraard is het gevaarlijk die spot aan te wenden voor
wat je kind doet, voor wie je kind is en wat zijn toekomst
57
is. Niet enkel bestaat het risico dat je verder glijdt in je
machteloosheid, maar dat je ook je kind door je uitlatin-
gen vast zet in een gevoel van machteloosheid. Je uitla-
tingen zijn al te duidelijk, scheppen negatieve zichzelf
waarmakende verwachtingen bij je kind en maken dat
het geen inspanning of moeite meer doet.
Beter kan je die spot voor jezelf houden, zo je iets wil
doen naar je kind toe. Beter ook kan je situatie per situ-
atie op zich bekijken, zodat het risico op veralgemeende
conclusies en negatieve beeldvorming minder kansen
maakt. Tenslotte biedt het ook mogelijkheden niet iets
concreet en specifiek te verwachten, zodat je je niet te-
leurgesteld en machteloos voelt zo iets niet hieraan be-
antwoordt. Door niet iets concreet of strak in je gedach-
ten te hebben, laat je ruimte voor het anders zijn of uit-
werken. Zodat je niet naar humor gaat grijpen omdat het
afwijkt van iets wat je je voorhield. De teleurstelling en
een gevoel van machteloosheid kunnen niet toeslaan
omdat je niets in gedachten had. Je gaat uit van wat zich
aandient en van daaruit kan je je een voorstelling opbou-
wen die meer realistisch is en meer bij je kind past.
A la limite, kan je jezelf altijd nog de keuze aanbieden in
deze spot verder en door te gaan, of te kiezen hier van
af te stappen en het over een andere boeg te gooien.
Hooguit misschien iets nog grappig te vinden. Of mis-
schien ook te zoeken hoe je te verzoenen met je mach-
teloosheid, ook in je ervaren. Je moet iets of iemand niet
58
langer uitlachen. Je kan terug gewoon lachen. Dingen
ontsnappen je, maar dit hoort er nu eenmaal bij. Ook in
hoe je iets oppakt, interpreteert en zin geeft, ervaar je
geen totale controle, zonder je hier zorgen over te ma-
ken.
Je kind anders
Als ouder kan je vaststellen, hoe moeilijk ook, dat je kind
anders is. Eerder dan om, tegen of over je kind te lachen,
kan je trachten de realiteit onder ogen te zien. Namelijk,
dat je kind anders is. Ook kan je trachten in gedachten
met dit anders zijn mee te gaan. Zo je kind het recht te
geven anders te denken, anders te voelen, iets anders te
willen en anders te doen of te reageren. Als ouder claim
je dan niet langer het gevoel dit te willen controleren en
door je spottend oordeel ergens tegenin te willen gaan,
van weg te willen of je er bij neer te leggen.
Door aandacht te besteden aan de gradatie in je spot kan
je nagaan hoe erg je je ideeën en voorkeuren zult moe-
ten aanpassen en bijstellen om bij de realiteit uit te ko-
men en hier aansluiting mee te kunnen vinden. Ben je
cynisch, dan zal je wellicht 360 graden moeten draaien,
ben je sarcastisch, dan wellicht 180, ben je ironisch, dan
wellicht 90 graden.
De muziek- of kledingvoorkeur van je kind, of zijn voor-
keur van vrijetijdsbesteding zullen vaak een inspanning
59
van je vragen om te onderkennen dat je smaak je smaak
is en dat je kind een heel andere smaak kan hebben,
waarop ook recht. Je kan je dan proberen openstellen
voor twee smaken, die van je en die van je kind, hoe ver-
schillend en contrasterend ze ook zijn. Misschien kan je
toch met voldoende inspanning enige overeenkomst of
parallel weten ontwaren. Je kind is erg gedreven in wat
die prettig vindt om beluisteren, om zich te kleden, of
om te doen. Net zoals jij ook heel gedreven bent voor
wat jij prettig vindt. In die gedrevenheid merk je de gelij-
kenis en stel je misschien vast elkaar te kunnen vinden.
Ouderlijke onenigheid
Doet zich spot voor tegenover elkaar als ouder, dan kan
dit erg negatief uitwerken. Dit risico neemt nog toe wan-
neer je kind getuige is van je milde, kwetsende of gevoel-
loze spot. Je bent, bijvoorbeeld, niet akkoord met be-
paalde opvattingen of reacties van elkaar als ouder en je
uit dit door er om, mee of over te lachen. Dit wellicht
omdat je er niet over kan praten, of omdat praten geen
effect of zin meer blijkt te hebben. Dit vraagt dan van je
partner een krachtiger houding als deze er mee door-
gaat, zodat het risico ontstaat dat hierdoor nog minder
openheid en veranderlijkheid te voorschijn komen.
Zo praten niet helpt, kan wellicht een zeker respect voor
het anders denken en doen van je partner als ouder hel-
pen. Je kan er ook voor kiezen je eigen denken en doen
60
los te laten of bij te sturen. Het onderkennen dat elk zijn
eigen manier heeft van opvoeden en dat dit een meer-
waarde kan zijn, kan helpen om niet voortdurend tegen
elkaar aan te botsen of elkaar te verzwakken. Het anders
zijn is dan de realiteit en het uitgangspunt. Je kan dan
proberen je daar mee te verzoenen en er in het belang
van de opvoeding van je kind zo gunstig mogelijk mee
om te gaan.
Gezonde humor
Zo kan je komen tot lachen, omdat wat je voor hebt of
verkiest, minder dwingend is. Wat er van afwijkt, wekt je
lach. Ook wat je kind of je partner als ouder doet. Je ziet
het grappige in van wat anders is dan wat je voor had of
van wat je wou. Het is anders uitgedraaid. Het moest ook
niet zo nodig of dwingend zo. Het kan ook anders. Je
hoeft niet langer te wenen. Je kan nu echt en hartelijk
lachen. Je bent vrijer, dit kan je ook makkelijker toelaten
te lachen. Je kan samen lachen om wat net of gewoon
anders is dan je samen had gedacht of verhoopt. Iets wat
nu eenmaal gemakkelijk bij de realiteit en het leven
hoort. Dat iets niet helemaal uitdraait of lukt zoals je
wou.
We zouden gaan fietsen, maar staan nu wel aan de kant
van de weg met een lekke band. We zouden de band her-
stellen, maar natuurlijk is de fietspomp verdwenen. Ik
stel voor te voet verder te gaan naar onze bestemming,
61
terwijl mijn kind dit te ver vindt en liever terugstapt naar
huis. Best wel grappig ons moeizaam te zien huiswaarts
keren. Grappig ook omdat dit doemscenario dat je er-
gens achterin je hoofd had en waarmee je dacht ook
eventueel te moeten rekening houden, ook zo precies
uitkomt. Wat je als tweede eventualiteit had voelen aan-
komen, komt nog uit ook, wat grappig.
Door jezelf tegenover de realiteit voldoende speling te
geven, ben je minder snel teleurgesteld en ga je je min-
der snel machteloos voelen. Dit omdat je ook niet pre-
cies iets voorhad en niet iets helemaal onder controle
wou hebben. Doordat je niet iets precies verwachtte of
niet iets heel concreet wou bereiken, geeft wat komt
sneller een oké-gevoel. Het is zelfs niet grappig, het is
gewoon. Als iets dat zo is, zonder dat je iets had voorop-
gesteld. Zo kom je finaal in een rustiger vaarwater te-
recht. Je gaat met iets om zoals het naar voor treedt. Als
heel gewoon.
Wat gebruik ik?
sarcasme ironie
als kwetsende spot als milde spot
om tegen iets in te gaan om van iets weg te komen
cynisme humor
als gevoelloze spot als grappig lachen
vanuit ongeloof in verandering om wat anders is
62
Wat versta je onder ?
Elk zijn manier ?
Soms praat je over hetzelfde, maar heeft wat elk
zegt een heel eigen inhoud.
Pas als iemand iets gaat doen merk je het verschil.
63
64
65
66
Soms kan je merken dat de
inhoud bestaat uit een veel-
voud aan details, het ene
gewoon naast het andere.
Of kan je merken dat alleen
een synthese aanwezig is, al-
les tot samenhang gebracht
en zo mogelijk tot eenheid.
Het kind zit dan mogelijk ge-
vangen in details, of het
hangt vast aan kernen zo dit
extreem zo is.
Veelal probeert het kind in
zijn omgeving zijn voorstel-
ling terug te vinden, of
tracht het de omgeving
aan zijn voorstelling aan te
passen.
Soms neemt dit meer uitge-
sproken vormen aan :
Bij het één kind vraagt dit
erg zoeken en mogelijk druk
op de omgeving om over-
eenstemming te bereiken
(vele vragen, veel aarzeling,
controle behouden).
Het ander kind is er mogelijk
onmiddellijk mee klaar, zo
en niet anders (weet al,
overtuigd, dominantie ver-
werven).
67
Op wiens
manier ?
Elke interactie verloopt op een bepaalde wijze. De wijze
waarop een interactie verloopt wordt vaak bepaald door
iemands aanwezigheid. Deze persoon geeft aan wat hoe
kan gebeuren, welk gedrag kan vertoond en wat hoe kan
tot expressie gebracht. Bij afwezigheid van deze persoon
zal iemand anders de toon zetten hoe wat kan gebeuren,
wat kan gedaan en gezegd op welke wijze.
In een gezin zal de aanwezigheid van de ouders meestal
bepalend zijn voor hoe wat kan. In hun afwezigheid kan
hun manier van doen nog bepalend zijn voor het hande-
len en de expressie van kinderen. Zijn er evenwel ande-
ren aanwezig, bijvoorbeeld grootouders, dan zijn deze
doorgaans bepalend voor hoe wat gebeurt en uitgedrukt
Wie aanwezig bepaalt vaak op welke manier de din-
gen verlopen.
Kinderen zijn erg gevoelig voor deze invloed.
68
wordt. Zijn het vrienden of leeftijdgenoten dan zijn deze
vaak doorslaggevend voor het verloop van het gebeuren.
Het vraagt van een kind heel wat vaardigheid en zelfver-
trouwen om zijn eigen manier van doen en zich uitdruk-
ken op anderen over te brengen als richtinggevend.
Sommige kinderen weten dit gemakkelijker voor andere
kinderen aan te geven, andere kinderen doen dit zelden
of nooit. Deze laatste kinderen zullen bijna steeds reage-
ren op de manier aangegeven door meer op de voor-
grond tredende leeftijdsgenoten en vrienden. Alleen
wanneer ze alleen zijn of als de 'leidersfiguren' ontbre-
ken, kunnen ze hun manier van reageren meer naar voor
laten komen. Bovendien blijken sommige kinderen ge-
makkelijk beïnvloedbaar. Ze nemen dan gemakkelijk ie-
mands denk- en gedragsschema over, of activeren een-
zelfde denk- en gedragsschema als anderen in hun om-
geving.
Soms gebeurt het dat kinderen het met elkaar aan de
stok krijgen omdat een kind de manier van doen en zich
uiten van een ander kind niet accepteert als model voor
zichzelf. Een kind voelt dan gemakkelijk, zoals ook vol-
wassenen gemakkelijk kunnen ervaren, dat de eigen ma-
nier van doen en zeggen beter aanvoelt. Het geeft een
meer vertrouwd en sterker gevoel en komt gemakkelijk
als beter en meer waardevol voor. De manier van doen
en zeggen van het ander kind voelt slechter aan en wordt
minderwaardig ervaren. Kinderen kunnen dan meer
69
rechtstreeks bij confrontatie hun manier van reageren
plaatsen tegenover deze van het andere kind. Heeft dit
geen effect of is deze aanpak te riskant, dan kunnen ze
indirect om verdere confrontatie te vermijden hun ma-
nier van reageren hanteren als tegenwind voor het an-
dere kind. Ze volgen dan mogelijk wel het ander kind,
maar hun tegenzin is hoorbaar, zichtbaar en voelbaar.
Kinderen letten vaak op de manier van zijn, doen en den-
ken eigen aan wiens manier van zijn, doen en denken be-
palend is. Kinderen trachten binnen deze door iemand
aangegeven lijnen van zijn, doen en denken te blijven.
Dit heeft te maken met de houding en reactie van wie
bepalend is. Zijn enthousiasme, koelheid of afkeer tot ui-
ting gebracht in zijn expressie of reactie geven aan aan
wat de voorkeur te geven, wat nog net kan of wat taboe
is. Zo ontdekt en leert het kind aan welk gedrag de voor-
keur te geven in aanwezigheid van deze persoon. Zo
leert het kind door de ogen te kijken van de ander - ook
naar zichzelf - naar wat van toepassing is en geldt en naar
wat wordt verwacht of juist niet. Te kijken op de manier
van de ander en niet die van het kind zelf. Wijkt het van
deze route af, dan kan het kind een minder prettig ge-
voel ontwikkelen, zoals een schuldgevoel en vinden min-
der waardevolle dingen te doen. De ander kan ook ge-
makkelijk het kind dit gevoel geven bij afwijking van de
route. Vooral in het begin zal het kind hier op letten.
Wiens manier gevolgd wordt, zal ook in het begin via zijn
reactie moeite doen om zijn aanpak op het kind over te
70
brengen. De reactie hier en nu van zichzelf is dan bepa-
lend voor de gemerkte reactie daar en later van de an-
deren. Wat hier en nu kan zet dan de lijn voor wat elders
en nadien kan verwacht. Zo kan het kind in functie ko-
men te staan van hoe de ander de werkelijkheid ziet en
er mee omgaat.
Iemands persoon geeft door zijn aanwezigheid aan
welke omgang te tonen. Vastgesteld kan worden dat ook
Ouders kunnen merken dat de manier van
doen en zich uitdrukken van hun kind kan
verschillen naargelang het kind bij papa of
mama is, of bij de grootouders, of op school
is bij de leerkracht, of in de sportclub bij de
trainer, of in de jeugdbeweging bij de
jeugdleider, of op het speelplein is bij
vriendjes, of online is bij het chatten.
Zo toont recent Amerikaans-Chinees onder-
zoek aan dat een kind gemakkelijker tot uit-
gesteld reageren komt als het hiermee vol-
doet aan verwachtingen van leeftijdgenoten
en nog meer van volwassenen. Het wordt
dan beïnvloed door de manier waarop ande-
ren zouden denken. Het kent blijkbaar reeds
van drie à vier jaar de verkozen omgangs-
wijze van de omgeving en houdt hier reke-
ning mee in zijn reactie.
71
mogelijk bij diens afwezigheid deze omgang blijft voort-
bestaan. Dit is vooral zo, zo men zich bevindt op het ter-
rein van de persoon die bepalend is voor de manier van
omgang. Bevindt men zich op een ander terrein dan ver-
valt de neiging of druk om op dezelfde wijze te blijven
reageren. Het is dan de persoon op wiens terrein men
zich dan bevindt die bepalend is voor de manier van re-
ageren, zeker zo deze persoon aanwezig is. Zo gelden
thuis de verwachtingen van thuis. Buitenshuis kunnen
jongeren een heel ander gedragswijze vertonen. In de
sportclub en in de nabijheid van de trainer kunnen jon-
geren een andere manier van doen en praten tonen. Op
school gelden dan weer een daar bepaalde manier van
doen en praten, zeker zo een volwassene in de buurt is.
Ouders kunnen soms merken dat het kind op zijn kamer
een eigen stijl van doen en zich uiten vertoont. Het kind
bevindt zich dan op zijn eigen terrein. Deze manier van
doen kan evenwel begrensd worden, gezien het terrein
van zijn kamer zich bevindt binnen het terrein van de wo-
ning, waar dan weer de ouders hun manier van toepas-
sing is. Zo kan het levendige van de eigen kamer getem-
perd worden door het rustige van de woning.
In de opvoeding zijn ouders vaak druk in de weer om hun
manier van doen en zich uitdrukken op hun kind over te
brengen. Ouders staan hiervoor model, en laten in hun
reactie blijken of wat het kind hoe doet en zegt door hen
kan bevestigd of aangemoedigd, of eerder dient ont-
kracht of ontmoedigd. Ook praten ouders regelmatig
72
met het kind over hoe iets kan en hoe iets niet kan. Ou-
ders informeren dan bij voorkeur vooraf het kind over
hun verwachtingen of ze kijken nadien met het kind te-
rug op een gebeuren en trachten op die manier het kind
te sturen en bij te sturen.
Zo kan je bij een verbaal of fysiek agressieve reactie van
je kind een meta-boodschap geven dat agressie niet kan,
met de vraag anders en niet-agressief te reageren. Je
kan aangeven van zijn reageren buiten zekere grenzen te
vervangen door een reageren binnen zekere gren-
zen. Slaan en dreigen kan niet, verwoorden en vragen
kan wel. Zo kan dezelfde boodschap overgebracht maar
nu op een andere manier. Meta-communicatief kan je
verduidelijken dat agressie weerstand oproept, en ver-
woorden luisterbereidheid.
Meer concreet kan je verduidelijken dat het eerste de
deur sluit en het tweede een kans inhoudt. Dat je op
agressie niet kan en niet wil reageren en dat op rustige
expressie je reageren te overwegen valt. Dat je zo in de
problemen raakt, en zo uit de problemen blijft. Dat er zo
spanning ontstaat, en zo alles relax blijft. Dat je zo te-
genover elkaar komt te staan, en zo elkaar nabij
komt. Dat je zo elkaar tegenwerkt, en zo kan samenwer-
ken.
Op deze wijze trachten ouders te komen tot een geza-
menlijke manier van doen en zich uitdrukken en hopen
73
dat hun kind hun manier zal delen. Hoe beter ouders hier
in slagen, hoe minder kans op verdeeldheid en spannin-
gen er ontstaan. De voorwaarde hiertoe is wellicht dat
ouders niet hun manier opleggen, maar samen met het
kind zoeken naar een manier waar elk zich in kan terug-
vinden en elk achter kan staan.
In het opvoedingsgebeuren is er niet alleen sprake van
op wiens manier iets moet gebeuren. Ook is er in inter-
actie ouder-kind mogelijk een elkaar een schema willen
opleggen merkbaar, van hoe te moeten denken, hande-
len en zijn. Zo ervaart de ouder dan succesvol te zijn zo
hij zijn voorstelling en benoeming van de realiteit weet
ingang te doen vinden bij zijn kind en tegelijk zijn manier
van omgaan met zijn realiteitsdefiniëring als model weet
over te brengen. Een ouder wil dan, bijvoorbeeld, ge-
makkelijk zijn kindschema opleggen aan zijn kind. 'Als je
eens niet zo flauw was, meer zou luisteren en niet zou
denken dat alles om je draait.' Aan de meegaandheid en
de reacties van de ouder kan het kind dan merken meer
of minder te voldoen aan dit verwacht of gewenst
schema. Omgekeerd, wil een kind gemakkelijk zijn ou-
derschema opleggen aan zijn ouders. 'Als je me wat
meer vertrouwde, me ruimte en vrijheid gaf en niet zo-
maar zou denken dat ik nog een kind was.' Aan de mee-
gaandheid en reacties van het kind kan de ouder dan
merken meer of minder tegemoet te komen aan dit ver-
wacht of gewenst schema.
74
Omdat het niet steeds mogelijk is tot gezamenlijk aan-
vaarde wijzen van doen en zich uiten te komen, of niet
blijvend mogelijk is, kan het nuttig zijn achter ieders ma-
nier te komen. Verschillen zullen vooral tot uiting komen
bij confrontatie, bij een meningsverschil of een ruzie. Op
zo'n moment kan het nuttig zijn vooraleer te reageren
en te antwoorden hoogte te nemen van ieders specifieke
manier, zodat hiermee kan rekening gehouden. Zo nodig
kan afgesproken worden op wiens manier iets kan, eer-
der dan op voorhand zijn eigen manier op te dringen. Af-
gesproken kan ook wat van iemands manier kan behou-
den en wat dient bijgestuurd. Gezocht kan ook naar een
minimaal gezamenlijk gebied dat binnen ieders toleran-
tiegebied valt, ook al stemt het niet overeen met ieders
voorkeursgebied. Gekeken kan ook of er een gezamenlijk
gebied nodig is, of niet elk het op zijn manier kan doen
zonder dat de ander hierdoor verstoord wordt. Verschil
en verscheidenheid niet als te overkomen maar als te on-
derkennen. Verschil en verscheidenheid niet als hinder-
paal voor wat toch gemeenschappelijk en gezamenlijk.
Verschil als verrijking en aanvulling van elkaar. Verschil
als keuze mogelijkheid bij wie je voor wat terecht kan en
niet voor wie je wel of niet kiest of met wie je wel of niet
solidair bent. Verschil als steun die om begrip, erkenning
en respect vraagt en niet als hinder om te negeren of te
bestrijden. Verschil als fundament van wat je zelf er-
vaarde en wat voor jezelf telt en belangrijk vindt.
75
In nieuwe zich ontwikkelende meer duurzame relaties
kan vanuit de aanvankelijke verscheidenheid, samen-
hangend met een verschil in afkomst en persoonlijk er-
varen, stilaan een gezamenlijke manier van doen en zich
uitdrukken tot ontwikkeling komen, dit als gevolg van
een gezamenlijk ervaren en reflecteren.
Soms willen ouders op een erg uitgesproken wijze ouder
zijn, precies op hun manier. Ze willen dat alles op hun
manier verloopt. Het gevaar is dat ze hierdoor te weinig
ruimte geven aan hun kind en alles te veel zelf willen in-
vullen. Ze verwachten dat hun kind precies denkt en
doet zoals ze zich voorstellen en ze verkiezen, op een
overdreven wijze. Ze houden dan weinig of geen reke-
ning met de manier waarop het kind iets wil en met zijn
context, bijvoorbeeld vermoeidheid of angst, die zijn ge-
drag begrijpelijk maken. Ze sturen gemakkelijk het ge-
drag van het kind, zodat het leidt tot door hen gewenste
resultaten. Ze zetten extra druk of verplichten het kind
tot iets, zodat het kind niet langer kan kiezen. Ze geven
als ouder het kind geen of onvoldoende keuzemogelijk-
heden. Ze dwingen iets af en gebruiken krachtige mid-
delen (straf, dreiging, waarschuwing, afschrikking of
bang maken). Alles moet verlopen volgens hun voorstel-
ling, zowel op het vlak van doel, weg en resultaat. Elke
afwijking hiervan maakt hen gespannen en activeert hen
om bij te sturen, zodat de spanning kan afvloeien. Ou-
ders kunnen hier ver in gaan om spanningen in zichzelf
76
te vermijden. Dit gaat dan voor op spanningen die mo-
gelijk ontstaan met hun kind door de uitgesproken stu-
ring. Aan de basis van deze omgangswijze kunnen lig-
gen: onzekerheid, gevoel van zwakte of onmacht, aanleg
voor details of synthese.
Soms wanneer iemands schema dat actueel gevolgd
wordt zo extreem is, of op zo een extreme wijze tot ui-
ting komt in een groep of situatie, kan er voor gekozen
worden over te stappen naar een meer gematigd
schema, mogelijk van iemand anders, of een matiger ui-
ting ervan, mogelijk door iemand anders. Dit kan dan
meer kansen inhouden. Zo wordt ook een keuzemoge-
lijkheid geboden. Er kan gekozen worden voor gematig-
den, gematigdheden en matige expressie- en omgangs-
wijzen. Dit kan nieuwe mogelijkheden bieden, weg uit
tegenstelling, conflict, escalatie en impasse. Van een wat
verdeelt ons door verschil, kan dan overgeschakeld wor-
den naar wat brengt ons samen ondanks verschil.
Soms blijkt iemand zich schijnbaar aan het omgevings-
schema aan te passen of dit te integreren, maar is on-
derliggend een proces aanwezig dat de toenadering tot
het omgevingsschema als vertrekpunt neemt om dit aan
te passen of te integreren binnen zijn eigen schema. Het
contactmaken is dan in werkelijkheid een middel om zijn
eigen manier van denken en doen ingang te doen vin-
den.
77
Om zich open te stellen voor het kind en het echt te kun-
nen bereiken kan aandacht besteed of je in de schema’s
die je activeert niet (te) erg begaan bent met je eigen
verhaal en zo onvoldoende beschikbaar bent voor je kind
en zijn verhaal. Voldoende ruimte besteden aan het kind
en zijn verhaal met daarbijhorende schema’s kan wel-
licht dan de onderlinge interactie optimaliseren.
Ook kinderen zetten de toon. Onderzoek maakt steeds
meer duidelijk dat bij een bepaalde groep kinderen iets
moet verlopen op hun manier, dus ouders moeten zich
aan hen aanpassen. Het zijn omgevingsgevoelige kin-
deren. Is er te veel afwijking van wat het kind zich voor-
stelt hoe iets zal verlopen, dan ontstaan er spanningen
in het kind die mogelijk in zijn gedrag tot uiting komen.
Bijvoorbeeld, in de vertoonde weerstand of de emotio-
nele reactie.
Bij een andere groep kinderen mag het ook min of meer
op de manier van de ouders verlopen, dus ouders hoe-
ven zich niet noodzakelijk of helemaal aan hen aan te
passen. Het zijn meer omgevingsongevoelige kinderen.
Wijkt hoe iets verloopt af van de voorstelling van het
kind, dan zal het zich enigszins aanpassen. Het behoudt
evenwel voldoende eigenheid en armslag voor zichzelf
door zijn mindere beïnvloedbaarheid.
Bij de ene groep wordt dus door het kind gevraagd dat
de omgeving zich aan hem zou aanpassen. Het kind
78
heeft hier nood aan. Bij de andere groep houdt het kind
voldoende eigenheid en armslag over om niet uit even-
wicht te raken. Vandaar is het minder gemakkelijk beïn-
vloedbaar.
Zo laten beide groepen kinderen zien dat iets bij voor-
keur toch op hun manier zou verlopen. De één laten het
emotioneel zien door hun gespannen reactie, de ander
gedragsmatig door hun geringe beïnvloedbaarheid.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel Omge-
vings)gevoeligheid’ van deze encyclopedie.
Tot leven en tot je recht komen. Wie je ook bent, hoe
erg je ook in jezelf gelooft, uiteindelijk kom je pas echt
tot leven en tot je recht, wanneer de omgeving je erkent
en bevestigt. De kenschema's over je die de omgeving
in interactie met je bij zichzelf wekt, zijn essentieel voor
wie je op dat moment bent in die situatie. Je kan, bij-
voorbeeld, best heel vriendelijk zijn, maar je zult pas echt
vriendelijk worden en zijn als de omgeving je zo kent en
je zo kansen geeft om vriendelijk (terug) te kunnen zijn
en je zo te ervaren.
Is het kenschema dat de omgeving je toekent in een si-
tuatie minder gunstig of niet door je gewenst omdat het,
bijvoorbeeld, aanvoelt als drukkingsmiddel, dan ben je
gemakkelijk geneigd je hiertegen te verzetten. Ook kan
79
het zijn dat de omgeving je, bijvoorbeeld, gemakkelijk-
heidshalve een kenschema toekent overeenkomstig ei-
gen formuleringen. In beide gevallen zal je dan mogelijk
trachten je eigen kenschema naar voor te schuiven.
Bijvoorbeeld, de omgeving wijst je op je vriendelijkheid
die ze zelf ook ervaren en trachten je zo voor iets warm
te maken of tot verandering te bewegen. Of ze noemen
je vriendelijk omdat ze denken in termen van vriendelij-
kenen onvriendelijken. Je vindt dan mogelijk dat ande-
ren je zo niet moeten benoemen als dit of dat inhoudend
en dat je zelf wel weet dat je vriendelijk bent, ook al
houdt het iets anders in voor je. Zo wil je niet tot leven
komen, omdat je zo niet tot je recht komt. Je wil op je
eigen manier tot leven komen, zodat je tot je recht komt
zoals jijzelf verkiest. Je wil je eigen vriendelijkheid met
eigen inhoud liefst naar voor schuiven. Een vriendelijk-
heid die niet automatisch een ja, toegeving of lief-zijn
betekent.
Nog een voorbeeld, ‘Op jou kunnen we rekenen!’, zeg-
gen anderen je, zodat je geen afstand meer kan nemen,
en ze je zo vastpinnen. Je wil evenwel je niet verplicht
voelen door deze benoeming en jezelf als autonoom
naar voor schuiven, die zelf uitmaakt al of niet afstand te
nemen. Pas als anderen dan deze voorstelling overne-
men, zal je tot je recht komen en op een voor je pas-
sende wijze tot leven weten komen.
80
Soms kan je erg ongelukkig zijn of emotioneel reageren
als een kenschema waarvan je vindt dat je er recht op
hebt of nodig hebt om tot leven te komen, je niet toege-
kend of gegund wordt door de omgeving. Je kan er dan
om blijven vragen en hiertoe de nodige signalen zenden,
of je kan het dan willen afdwingen door je handelen naar
elkaar toe. Anderen moeten je dan op je manier erken-
nen, zoniet haak je af of ga je er achter aan, ook al moet
je het op iemand anders verhalen. Bijvoorbeeld, je vindt
dat de omgeving je met vriendelijkheid mag omringen
omdat jezelf altijd vriendelijk bent geweest. Minstens
mogen ze je vriendelijkheid erkennen, opdat je vriende-
lijk zou kunnen zijn en blijven, zo vind je. Als ze het dan
een tijd of in een situatie nagelaten hebben je vriende-
lijkheid te erkennen, dat mogen ze het erna of mogen
anderen het dubbel in orde brengen.
Tot slot kunnen zich ook spanningen voordoen tussen ei-
gen schemas bij gezinsleden afzonderlijk. Niet enkel
tussen gezinsleden kunnen schemaverschillen optreden.
Ook bij elk gezinslid afzonderlijk kunnen schemaverschil-
len en mogelijk spanningen optreden. Dit komt, bijvoor-
beeld, voor wanneer bij iemand schema's in één situatie
of context, mogelijk niet overeenstemmen met zijn sche-
ma's in andere situaties of contexten. Dit kan spannin-
gen oproepen, vooral zo schema's in andere situaties of
contexten overheersen.
81
Bijvoorbeeld, een jongere die voor het eerst verliefd
wordt, terwijl vriendschappelijke omgang met anderen
tot dan voor hem of haar overheersend waren. De
nieuwe situatie of context die vraagt om een ander
schema, komt dan tegenover de gebruikelijke situaties
of contexten te staan, waarin de vertrouwde schema's
de regel waren. Dit kan vragen om een ander sche-
ma - met name iemand waar je ook verliefd op kan wor-
den. Dit kan ook vragen om een ander zelfschema - niet
enkel je vriendschappelijke zelf, maar ook je verliefde
zelf.
Nog een voorbeeld : zo kunnen ouders ook spanningen
ervaren wanneer ze bij het opvoeden te maken krijgen
met hun ouders. Normaal gezien zijn ze, bijvoor-
beeld, gemakkelijk inschikkelijk wanneer hun kind iets
wil. Zijn hun ouders erbij, dan blijken ze plots meer ge-
reverseerd. Dit kan mogelijk uit loyaliteit zijn met hun
ouders, of om reactie van eigen ouders te vermijden en
ze dan maar te volgen. Hierdoor vormt zonder ouders
een andere situatie dan wanneer met hun ouders. In
elke situatie ouder over kind en kind van ouder komt zo
een ander gedrag tot uiting doordat een ander schema
wordt geactiveerd.
Zulke innerlijke spanningen treden evenwel niet steeds
op. Zo blijken sommigen zich niet steeds bewust van hun
inconsistenties in hun denken, doen en zijn. In de ene
situatie of als zekere voorwaarden zich voordoen is dit
82
schema actief. In een andere situatie of onder andere
voorwaarden is dan een ander schema actief. Deze
schema’s stemmen niet altijd overeen, of zijn niet steeds
zomaar verzoenbaar. Toch wordt er dan zelf geen pro-
bleem over gemaakt en ontstaan er geen interne span-
ningen. Deze schema's bestaan dan naast elkaar en wor-
den op andere momenten actief. Bijvoorbeeld, soms
zijn ouders beginselvast, maar laten dit in bepaalde om-
standigheden helemaal achterwege. Of wordt er soms
gekozen voor gezonde gewoonten, maar worden ze nu
en dan geschonden, dit zonder zich er oncomfortabel bij
te voelen.
Een voorbeeld : switchen tussen nabijheid en afstand tot
elkaar. Hoe verloopt dit ? Hoe gunstig mee omgaan ?
Welke rol spelen kenschema's ?
Kenschema's laten een vlot switchen tussen nabijheid en
afstand in contact met elkaar toe.
Kenschema's vormen de neerslag in het brein van eer-
dere ervaringen en maken toekomstige reacties moge-
lijk. Kenschema's zijn steeds wat en hoe gebonden. Ken-
schema's zijn bovendien ook steeds waar, wanneer, te-
genover wie, waarom en waartoe gebonden.
Contact met oma en opa, bijvoorbeeld, heeft als begrips-
invulling of het wat : praten en interageren met hen, op
bezoek gaan naar hen, opgehaald worden door hen, of
83
er verblijven overdag, of nu en dan overnachten. Hoe dit
concreet gebeurt of de gedragsinvulling bestaat in naar
oma en opa toelopen, knuffelen en geknuffeld worden,
vertellen tegen hen, om aandacht en hulp vragen, naar
hen toerennen bij probleem, enzomeer. Een kenschema
dat gedragssturend is kent ook steeds een contextuele
invulling als waar, wanneer, tegenover wie, waarom of
waartoe het van toepassing is. Dit betekent, bijvoor-
beeld, contact met oma en opa zo ze aanwezig en be-
schikbaar zijn, als opvang of als toevlucht.
Deze context kan ook afwezig of anders zijn, bijvoor-
beeld, wanneer oma en opa op reis zijn en er via skype,
whatsapp of facetime contact wordt onderhouden. Dan
ziet zowel het wat als het hoe van het contact met oma
en opa er anders uit. Bij het wat is geen interactie moge-
lijk. Er is geen bezoek, ophaal of verblijf mogelijk. Bij het
hoe is geen nabijheid of fysiek contact mogelijk, ook kun-
nen ze niet echt helpen of troosten. Het wat is eerder
elkaar zien en horen. Het hoe is meer vertellen hoe het
met elk gaat of hiernaar vragen en veel groetjes zenden.
Het contact is ook veel korter en symbolischer.
Kinderen leren dit onderscheid : contact met oma en opa
thuis en contact met oma en opa op reis. Ze weten zich
met beide te verzoenen en als vanzelfsprekend te be-
schouwen. Ze bestaan beide naast elkaar en komen in de
passende situatie of context tot actie.
84
Zo ontdekt het kind verschil in context en leert het ver-
trouwd worden met wat elk inhoudt en mogelijk maakt.
Uitdaging :
Zoek een situatie waarop je als ouder niet mee wil als het
niet op jouw manier kan :
Ga na of in deze situatie ook je kind niet mee wil zo het
niet op zijn manier kan :
...
Zoek zo mogelijk in samenspraak met je kind een manier
waarop je beiden meewil :
...
Ga na of een (te) extreme wijze van denken en doen niet
kan ingeruild worden voor een matiger wijze met meer
kansen en mogelijkheden :
85
Meer invloed
relatie ouder-kind
Welke relatiewijze je als ouder ook verkiest, haar invloed
zal pas optimaal zijn zo :
. je gebruik van de relatiewijze niet te zwak is,
er gaat anders te weinig invloed van uit;
. je gebruik van de relatiewijze niet overdreven is,
ze roept anders gemakkelijk weerstand en verzet op;
. je gebruik van de relatiewijze niet verdoken is,
haar gebruik is anders onduidelijk en te weinig direct;
. je gebruik van de relatiewijze niet zijn doel mist,
er treden anders ongunstige neveneffecten op.
Als ouder kan de vraag opduiken hoe meer invloed
te hebben in de omgang met je kind.
Op welke manier kan het wel of niet lukken ?
86
Door het te weinig te overkomen, het te veel weg te ne-
men, het geheel duidelijker en gerichter te maken en de
onbedoelde en ongewenste neveneffecten te vermijden
is meer invloed met de relatiewijze mogelijk.
Je voorkomt zo dat je te weinig invloed hebt, je gemak-
kelijk weerzet en verzet oproept, je te onduidelijk en te
weinig direct bent en je te maken krijgt met ongunstige
neveneffecten.
87
88
89
90
91
92
Oplossing :
93
94
Je kind
meekrijgen
Moeder van Jonas (1 jaar en 2 maand) - Als Jonas iets niet
mocht hebben, namen we het hem gewoon af. Dit ging
telkenmale gepaard met een hele scène. Hij begon luidop
te wenen en gooide zich op de grond. Dit maakte het
voor ons als ouder niet gemakkelijk. Zeker niet wanneer
dit gebeurde in gezelschap van andere mensen. We stel-
den het soms uit om iets af te nemen. Maar hoe langer
we het uitstelden hoe moeilijker het werd. Gegarandeerd
protesteerde hij heftig.
Heel wat ouders zullen zich in deze situatie herkennen.
Als ouder denk je vaak dat je niet assertief genoeg bent
en dat het juist je aarzelend zijn is, dat je kind zo doet
protesteren. Het is evenwel belangrijk te constateren
Ouders kunnen soms met verzet en weerstand van
hun kind te maken krijgen.
Hoe je kind toch meekrijgen ?
95
dat je kind meestal wel wil meewerken, maar dat je door
je manier van aanpakken mogelijk zijn weerstand acti-
veert.
Hoe zou jij reageren als je plots iets wordt afgenomen ?
Voor je het weet ben je iets kwijt. Misschien zou je het
wel hebben willen afgeven, maar niet wanneer het on-
verwacht wordt weggenomen.
Om de medewerking van je kind te krijgen, is het belang-
rijk te letten op wat in je kind is geactiveerd en wat door
je tussenkomst wordt geactiveerd. Bevindt het kind zich
in de modus van medewerking en bereidwilligheid, dan
kan dit best behouden en kan dit aangesproken om iets
bij je kind te bereiken. Best kan vermeden weerstand en
verzet te activeren, ook al moet je iets bereiken waar je
kind niet onmiddellijk toe bereid is, of voor te vinden is.
Je kan als ouder gemakkelijk ervaren dat iets wat niet bij
je lukt, wel lukt bij iemand anders. Het kan dan zijn dat
die ander, bijvoorbeeld, de onthaalmoeder of de kinder-
verzorgster, meer invloed heeft. Wellicht belangrijker
nog is na te gaan hoe zij precies te werk gaan om bij het
kind iets gedaan te krijgen. Er kan gelet op wat door hen
wordt gewekt in het kind en wat niet. Ze spreken moge-
lijk het kind aan en zeggen dan heel duidelijk wat het kind
moet doen. Iets afgeven bijvoorbeeld. Ze nemen wel-
licht iets niet zomaar onverwacht af.
96
Moeder van Jonas (1 jaar en 2 maand) - We hebben het
ook eens uitgeprobeerd, ook al stonden wij heel scep-
tisch. Tot onze verwondering lukt het ons meestal beter
als we Jonas zeggen wat moet gebeuren en duidelijk ver-
woorden wat hij hiertoe zelf kan doen. Belangrijk lijkt ons
dat hij de tijd krijgt te beseffen wat er gaat gebeuren, zo-
dat hij zich tegelijk met dit onafwendbare kan verzoenen.
We nemen iets dan niet plots af. We maken hem duide-
lijk dat hij iets niet kan houden en laten hem zoveel mo-
gelijk meewerken met het loslaten. Je zou kunnen zeg-
gen dat het een gecombineerde actie is tussen afgeven
en afnemen, met een trachten het zoveel mogelijk als af-
geven te houden.
We kunnen niet echt zeggen dat Jonas blij is met het ge-
beuren, maar het huilerig protest blijft uit.
Belangrijk in de hele aanpak is dat confrontatie en esca-
latie zoveel mogelijk worden vermeden. Beide wekken
weerstand en verzet, of doen ze nog toenemen. Dit kan
vermeden door confrontatie voor te zijn en zoveel mo-
gelijk de kaart te trekken van medewerking en door es-
calatie terug te schroeven van een niet tégen je kind,
naar een sámen met het kind iets tot een goed eind
brengen.
Moeder Jonas (1 jaar en 2 maand) - We merken de laat-
ste tijd dat er minder confrontatie is. Het gevoel dat de
97
situatie uit de hand loopt, duikt nog weinig op. Vroeger
zou Jonas duidelijk laten blijken hebben iets niet te willen
afgeven en zou hij getracht hebben het steeds meer voor
zich te houden. Nu draait het rond hoe dapper hij wel is
als hij zelf iets tracht af te geven en dit naarmate zijn in-
breng groter is. Hij krijgt nu wellicht een goed gevoel zo
hij iets lost, terwijl hij voorheen wellicht een slecht gevoel
kreeg.
Dezelfde aanpak kan je ook toepassen wanneer je je kind
met iets wil doen ophouden, of wanneer je wil dat je kind
niet met iets begint.
Je geeft aan dat je kind moet ophouden met te roepen,
bijvoorbeeld. Of dat je niet wil dat je kind gaat roepen.
Je spreekt je kind aan wat het hiertoe kan doen, en op
welke manier. Je kijkt wat je in je kind kan aanspreken
om op te houden, of niet te beginnen. Je geeft het kind
de nodige tijd en gelegenheid om hieraan te beantwoor-
den. Je tracht ervoor te zorgen dat je kind een positief
gevoel kan behouden en dat geen negatief gevoel bij en
over zichzelf wordt gewekt.
Wat doe ik om mijn kind mee te krijgen ?
Ik geef vooraf duidelijk aan wat ik wil of niet wil van mijn
kind.
98
Ik spreek mijn kind aan op wat het kan doen en op welke
manier.
Ik kijk wat ik in mijn kind kan aanspreken.
Ik let op wat ik in mijn kind beter niet activeer.
Ik geef mijn kind de nodige tijd en gelegenheid om pas-
send te reageren.
Ik let erop dat mijn kind een positief gevoel kan behou-
den.
Ik vermijd bij mijn kind een negatief gevoel over zichzelf
te wekken.
Ik vermijd een confrontatie die escalatie oproept.
Ik verkies iets voor te stellen als samenwerking als wat
escalatie voorkomt.
99
Meevoelen
Meevoelen begint bij jezelf
Wat moet ik in mij wekken om hoogte van je als kind,
jongere of volwassene te krijgen. Wil ik je begrijpen, zo
blijkt uit onderzoek, moet ik niet naar je toe, maar moet
ik naar me toe. Dit zorgt ervoor dat ik begrijp wat iemand
doet. Meevoelen, als ik voel bij mij, wat je voelt. Ik voel
niet bij je, ik voel bij mezelf. Iets wat ik niet kan voelen of
gewaarworden bij mezelf, kan ik ook niet voelen of ge-
waarworden bij je.
Op wat is je meevoelen gebaseerd ?
Hoe ben je er zelf in betrokken ?
100
Spiegelneuronen
Als iemand iets voelt of doet dan worden in hem of haar
neuronen in bepaalde hersenzones geactiveerd. Zij staan
in om tot gewaarworden en tot handelen te komen. Als
jijzelf deze gevoelsexpressie en handeling bij iemand op-
merkt en waarneemt worden in je gelijkaardige neuro-
nen in gelijkaardige hersenzones geactiveerd, zo blijkt uit
onderzoek. Deze neuronen worden om die reden spie-
gelneuronen genoemd. Zij maken dat bij je hetzelfde
wordt ervaren aan gevoel en bij het handelen als bij de
waargenomen andere. Dit zonder dat je dit gevoel
meestal ook tot expressie brengt of dat het tot handelen
komt. Dit fenomeen kan je opmerken bij bioscoopbezoe-
kers die zich voorover of achterover bewegen en grimas-
seren als blij, verwonderd of angstig, opgewonden of
verdrietig overeenkomstig de opgemerkte emoties bij de
personages op het doek. De geactiveerde neuronen zijn
de dragers van de gevoelssensaties en de gedragsreac-
ties bij iemand. De gelijkaardig bij je geactiveerde neuro-
nen zijn de drager van je ervaren van gewaarworden en
bewegen en laten toe de ander te begrijpen en zijn doel
te kennen. Wanneer trek je zo een gezicht of maak je zo
een beweging, ik ervaar het bij mezelf.
101
Geheugenschema's
Vanuit een andere hoek is geweten dat een opgemerkt
gebeuren, een getoonde emotie of uitgevoerde hande-
ling, bij je een geheugenschema activeert dat je toelaat
te vatten wat gebeurt. Dit schema bepaalt wat je van iets
wat je waarneemt maakt. Dit schema geeft ook aan hoe
je hierop kan reageren of hiermee kan omgaan. Als ie-
mand weent dan interpreteer je dit mogelijk als verdriet
en ben je geneigd zo iemand te ontzien, te troosten en
te helpen. Wat zich afspeelt met de spiegelneuronen zou
dan de neurologische onderbouw, drager, ondersteu-
ning of parallel kunnen zijn van wat zich afspeelt op her-
kennings- en reactieniveau bij middel van geheugen-
schema's. Wat neurologisch in bepaalde hersenzones
wordt geactiveerd, vindt zijn keerzijde in wat psycholo-
gisch aan geheugenschema's wordt geactiveerd. Beiden
hebben ook een sensitieve en een reactieve kant.
Zo jij iets denkt, voelt, wil, herinnert, doet, beweegt, wek
ik in me schema's die je denken, voelen, willen, herinne-
ren, doen en bewegen inhoud, vorm en selectie voor me
toelaten. Zo voel ik, wat jij voelt. Zo boots ik innerlijk na
wat ik waarneem. Wat je waarneemt roept dezelfde
(re)acties in je eigen lichaam op, zowel wat betreft spier-
bewegingen als gevoelens. Wat we bij de ander waarne-
men beoordelen we op basis van eigen persoonlijke er-
102
varingen. Elementen van het opgemerkte worden inner-
lijk nagebootst en getoetst aan de interne schemacata-
loog die we opbouwen van eigen eerdere ervaringen.
Passend reageren
We zijn onophoudelijk innerlijk in beweging, alles wat we
waarnemen imiteren we innerlijk-motorisch. Als je ziet
hoe een ander iets doet, doe je dat onbewust na. Enkel
de sociale conventie maakt dat je dat niet uiterlijk doet.
Zo gaan in (gevaar)situaties voor anderen dezelfde neu-
ronen in ons actief worden die ons tot vlucht of aanval
zouden kunnen bewegen en brengen. Het brein maakt
zich op om te reageren. Je gaat ook fysiologisch reage-
ren. Hartslag, bloeddruk, adem, etc.
Zo ook is er een hersenzone waarin hersencellen actief
worden wanneer jezelf pijn lijdt. Maar ook reageren
deze neuronen wanneer je iemand waarneemt die pijn
heeft. Deze spiegelneuronen reageren zowel bij eigen
ervaren als bij het zien van ervaren van anderen. Dit kan
maken dat je bij pijn elkaar ontziet en dat het troostre-
acties en ander prosociaal gedrag activeert.
103
Niet enkel weten
Het gaat niet alleen om weten wat iemand voelt, het
gaat om meevoelen. In je wordt hetzelfde gewekt als wat
in iemand anders wordt gewekt. Je wordt als het ware
iemands brein binnengeleid. Het is geen kwestie van
meedenken, maar van meevoelen. Niet zo cognitief,
maar veeleer emotioneel. Wat beroert het in je en wat
het zegt het over hoe met iets omgaan. Op die manier is
het vaak reeds actief vooraleer je je denken actief maakt.
Het doet je glimlachen wanneer iemand naar je lacht.
Het helpt de intenties van anderen te achterhalen en te
evalueren als gunstig of niet. Het helpt om te begrijpen
wat iemand doet, niet zozeer op het niveau van taal of
denken, maar geactiveerd onder de drempel van bewust
zijn. Het begrijpen van iets of iemand wordt deels hier-
door ondersteund.
Het lijkt alsof een opgemerkte scène als het ware wordt
nagespeeld in je brein. Soms kom je mee tot schijnhan-
delen. Je doet wat de ander zou doen in zo een situatie.
Je kruipt weg, of je maakt je groter. Soms maak je een
schijnbeweging, die normaal wordt geremd.
Deze spiegelsystemen en -mechanismen werken op ba-
sis van verworven voorkennis, op basis van eerder opge-
dane ervaring. Niet zozeer de bewegingen worden ge-
imiteerd, wel het doel dat in de beweging tot uiting
komt. Zo kan iemand op een andere manier (met andere
104
arm- en handbeweging) hetzelfde na willen doen. Een
bepaald schema met doelgerichte actie is geactiveerd.
Bijvoorbeeld, nader bij komen, afstand houden of weg-
gaan. Hierbij gaat het niet zozeer om beweging wel om
gedrag (doelgericht).
Spiegelneuronen vuren wanneer een actie wordt uitge-
voerd of wanneer ze eenzelfde actie zien uitvoeren bij
anderen. Zij spelen een rol in het begrijpen van wat ie-
mand anders doet, in het leren van anderen, in het inle-
ven in anderen. Zijn staan in relatie tot taal en taalont-
wikkeling en gedragssimulatie, het lezen van iemands
geest om zijn perceptie en reactie te voorzien. Vanuit
hoe zou ik die situatie begrijpen, wat zou ik ervan maken,
kan iemand inschatten hoe de ander zou reageren. Ik
zou hem of haar geloven of net niet en volgen of net af-
stand houden. Wat zou ik moeten doen zodat geloven
zou gewekt in plaats van niet, en volgen zou volgen in
plaats van afstand houden.
Wanneer meevoelen
Externe prikkels (zichtbaar of hoorbaar) vormen de trig-
gers die maken dat een bepaald schema wordt geacti-
veerd dat intern zorgt voor de innerlijke waarnemings-
prikkels (wat wordt waargenomen, wat je er van maakt,
welke betekenis je aan iets geeft). Cognitieve schema's
worden automatisch geactiveerd. Zo kan het daarom
105
soms nuttig zijn na te gaan of ze bruikbaar zijn en wan-
neer het verkieslijk is je verstand in te schakelen (om te
begrijpen en bij te sturen).
Triggers kunnen bij zichzelf aanwezig zijn. Een verlies of
mislukking waardoor zich down te voelen. Triggers kun-
nen ook bij anderen aanwezig zijn en bij hen worden
waargenomen. Het geconfronteerd worden met een
merkbaar verlies en mislukken bij de ander kan down ge-
voelens bij je opwekken. Een schema wordt bij jezelf
klaargezet wanneer iets bij de ander aan expressie (van
gevoel of handelen) wordt waargenomen.
Fysiek voelen en afstemmen
Gelijkaardige ervaringen van voelen en meevoelen zijn
reeds langer bekend, onder meer als focusing en inter-
actieve focusing. Welke lichamelijke ervaringen roepen
situaties en sociale situaties in me en in elkaar op. In
welke mate is er of vinden we overeenstemming ?
Ook rapport is een begrip dat een zekere associatie in-
houdt met meevoelen. Het betekent op dezelfde golf-
lengte trachten te raken met je gesprekspartner zodat
boodschappen wederzijds effectief overkomen en het
onderlinge verstaan wordt bevorderd. Het is een begrip
uit NLP (neurolinguïstische programmering) en wordt
voorgesteld als enige inspanning en oefening vragend
om hiertoe te komen. Individueel kan rapport betekenen
106
contact weten behouden of vinden met het eigen onbe-
wuste weten. Dit rapport als een afstemmen op de ander
of jezelf wordt niet alleen als een voorwaarde gezien
voor goed contact maar ook voor invloed te kunnen uit-
oefenen. Dit afstemmen op de ander kan dan de bereid-
heid verhogen om met je mee te gaan. Rapport kan je
bewerkstelligen door in taal en anderszins de ander te
volgen en na te doen. Dit kan onder meer via bewegin-
gen, emoties en expressie, zo kan je komen tot spiegel-
gedrag. Bewust of meer onbewust zou hierdoor een ge-
voel van gemeenschappelijkheid bevorderd worden.
Ontwikkeling meevoelen
Het fysiek gebaseerd meevoelen komt reeds tot ontwik-
keling tijdens het eerste levensjaar. Ik kan als baby vat-
ten wat iemand doet doordat wat die doet iets te maken
heeft met wat ik al eerder heb gedaan en ervaren.
Dit biedt mogelijkheden naar opvoeding toe door dingen
voor te doen en gevoelens tot expressie te brengen. Zo
het kind toe te laten dit na te doen en mee te voelen en
hiertoe in zichzelf het nodige te activeren wat voor ver-
der gebruik kan opgeslagen worden. Het kind imiteert
volwassenen en voelt mee en bouwt zo aan zijn ontwik-
keling.
107
Dit meevoelen en -doen blijkt minder vlot te verlopen
voor autistische kinderen. Ze weten geen complexe be-
wegingen van hun omgeving over te nemen doordat ze
niet spiegelen. Uit onderzoek bij 10 personen van 23 tot
58 jaar met klassiek’ autisme of het syndroom van As-
perger is gebleken dat de spiegelneuronen bij hen niet
voldoende worden geactiveerd bij het zien van complexe
bewegingen. Dit kan maken dat autistische kinderen
vaak minder goed zijn in sociale vaardigheden. Nog on-
duidelijk is dat de afwijking van de spiegelneuronen een
oorzaak of een gevolg is van een autistische stoornis.
Sommigen kinderen zouden overgevoelig zijn en van al-
les en nog wat activeren. Hiertegenover zouden ze zich
dan willen beschermen, zoals bij autistische kinderen
kan worden opgemerkt.
Spiegelneuronen zouden naast de waarneming en uit-
voering van bewegingen ook een rol spelen in hogere
cognitieve processen. Onder meer de spraak, het ver-
mogen tot imitatie en het leren van anderen, hun bedoe-
lingen te kennen en hun pijn en verdriet te voelen. Per-
sonen met autisme zouden door tekorten op deze vlak-
ken gekenmerkt worden, wat verklaard zou kunnen wor-
den door een disfunctioneel spiegelneuronensysteem.
Dit gegeven kan bijdragen te komen tot een vroege dia-
gnose en behandeling van autisme.
108
Meevoelen eindigt bij jezelf
We kwamen erachter dat spiegelneuronen zenuwcellen
zijn die normaal gesproken actief zijn als je een bepaald
gedrag vertoont, maar ook activiteit vertonen als je ziet
dat iemand dat gedrag vertoont. Hierdoor vertaal je wat
iemand ervaart naar jezelf en kom je gemakkelijk achter
zijn betekenis en doel. We kwamen erachter dat geheu-
genschema's actief zijn als je een bepaald gedrag ver-
toont, maar ook in je actief kunnen worden als iemand
dat bepaald gedrag vertoont. Zij bepalen wat je van wat
je opmerkt maakt en helpen in het omgaan ermee.
109
Mentale
en gedragstaal
Mentale woordenschat en taal
Elke taal heeft zijn eigen gemeenschappelijke woorden-
schat. Elk woord uit die woordenschat wijst een speci-
fieke realiteit aan. Je zou het ook kunnen omkeren elke
specifieke realiteit heeft in een taal een specifiek woord
waar de realiteit naar verwijst. Neem het woord 'pop'.
Het verwijst naar een stuk speelgoed. Omgekeerd ver-
wijst een levenloze miniatuur (meisjes)figuur naar het
woord pop in het Nederlands.
Naast de gemeenschappelijke taal ontwikkelt zich in
elk van ons een persoonlijke taal :
wanneer, waar, bij wie, waarom of waartoe iets zo op
te vatten en zo te reageren.
110
Tot daar de taalkundige omschrijving van pop. Mentaal
of psychologisch gezien verwijst een woord uit de taal-
woordenschat niet naar een specifieke realiteit. Wel ver-
wijst een woord als 'pop' van daarnet naar een voorstel-
ling die elk van ons zich maakt van de specifieke realiteit
pop. Het is de pop zoals ik er persoonlijk een beeld van
heb. Een beeld dat ik me in de loop van mijn ontwikkeling
en ervaringen en kennismaking met poppen gevormd
heb. Omgekeerd verwijst die in mijn geheugen opgesla-
gen voorstelling van poppen op basis van ervaring en
kennismaking naar het woord 'pop'. Dit is mijn persoon-
lijk ontwikkelde en zich nog verder ontwikkelende woor-
denschat.
Een bepaalde wetenschappelijke taalkundige theorie, de
Sapir-Whorfhypothese of linguïstische relativiteit, stelt
dat taal ons ervaren en denken beïnvloedt of bepaalt.
We hebben een woord nodig om een realiteit te onder-
kennen. Interessant is evenwel het idee, zoals in dit on-
derdeel, dat het ervaren en denken het taalgebruik be-
invloedt of bepaalt. We hebben een voorstelling en den-
ken nodig om een realiteit te benoemen. Het woord
'kind', bijvoorbeeld, bepaalt dan niet zozeer de voorstel-
ling van een kind, maar omgekeerd bepaalt de voorstel-
ling van een kind het woordgebruik. Pas als aan die voor-
stelling (vanuit ervaren en denken) is voldaan, wordt dit
woord gebruikt. Dit maakt het woordgebruik belangrijk
omdat het ons ervaren en denken weerspiegelt en niet
zozeer beïnvloedt of bepaalt. Eerst is er het ervaren en
111
denken dan de taal en niet eerst de taal en dan het den-
ken. Mogelijk is het misschien wel een én-én verhaal en
beïnvloeden taal en denken elkaar circulair.
In deze mentale of psychologische woordenschat ligt op-
geslagen alle situaties die ik ontmoette waarvoor ik een
bepaald woord aanwendde, in het voorbeeld hier pop.
Mijn pop als kind die ik van oma kreeg, de poppen in de
poppenkast van op de televisie, de poppen in het speel-
goedmuseum dat ik meermaals met mijn ouders be-
zocht. Ligt eveneens in mijn persoonlijke woordenschat
opgeslagen alle kenmerken die ik in mijn voorstelling van
een bepaald woord ontdekte of te weet kwam en op-
nam. In het voorbeeld van pop kenmerken als speel-
goed, van stof of plastic, levenloos, gelijkend op een
kindfiguur, enzomeer. Ligt tenslotte in mijn persoonlijke
woordenschat opgeslagen alle wijzen waarop ik met
poppen leerde omgaan. Als gezelschap, als speelvriend,
als troost-in-nood, als beschermer, als gehecht, als sur-
rogaat.
Wie vaak en veel met poppen bezig is of was zal een rij-
kere woordenschat voor poppen ontwikkeld hebben.
Een rijkere inhoud aan situaties of contexten wanneer en
waar dit woord voor je van toepassing is. Als rijkere in-
houd aan contexten geldt ook waarom of waartoe dit
woord volgens je van toepassing is. Verder een rijkere
inhoud aan kenmerken en eigenschappen wat dit woord
112
voor je inhoudt en betekent. Tenslotte een rijkere in-
houd aan omgangswijzen hoe dit woord voor je van toe-
passing is.
Meteen geeft deze mentale woordenschat je antwoord
op vijf vragen over een woord. Met name, vooreerst het
waar en wanneer, ten tweede het tegenover of met wie,
ten derde het wat, ten vierde het hoe en tenslotte het
waarom of waartoe in het gebruik voor waar een woord
voor staat. De voorstelling die iemand in zijn geheugen
ontwikkelt dient in toenemende mate als gids voor zijn
eigen gedrag en omgang.
Een gedragsgids als waar en wanneer, tegenover of met
wie, waarom of waartoe iets als zodanig op te merken.
Een gedragsgids ook voor wat ik dan ontmoet en hoe ik
er best mee kan omgaan. In deze gedragsgids liggen alle
verzamelde ervaringen en kennis opgeslagen van eerder
gedrag en omgang met waar het woord voor staat. Deze
verzamelplaats gelegen in het geheugen voor alle erva-
ringen en kennis wordt een schema genoemd. Zo een
schema heeft een netwerkmodel waarin voor alles wat
iets te maken heeft met de voorstelling een link aanwe-
zig is. In het schema wordt dan op basis van alle tot nog
toe aanwezige informatie de best mogelijke voorstelling
gevormd. Deze vormt de psychologische woordenschat
voor betekenis-, gedrags- en omgangsgebruik in contact
met de omwereld.
113
Zo vormt de psychologische woordenschat de tussen-
schakel tussen de realiteit en de taalwoordenschat.
Eenzelfde fenomeen doet zich voor bij het gebruik van
symbolen. Hier vormt de mentale taal verbonden aan
deze symbolen - wat iets voor iemand is en betekent - de
tussenschakel tussen realiteit en symbooltaal. Hierbij
kunnen ook woorden symbool staan voor een gewenste
of ongewenste werkelijkheid. Zoals woorden die verwij-
zen naar transgender, ras, cultuur of identiteit.
Symbolen als representatieve kentekenen (zoals vlag,
hoofddoek, pictogram, ...), hebben dus voor ieder een
eigen betekenisinvulling, -weergave of -expressie, een
eigen taal anders gezegd. Dit afhankelijk van iemands
context, plaats en tijdstip, maar ook het eigen verhaal in
het verleden of het doel in de toekomst. Zo geven sym-
bolen geen realiteiten weer, maar verhoudingen tot die
realiteiten. Ze zijn persoonlijk doorleeft en vragen eigen
interpretatie, verbeelding en betekenisgeving. Dit bete-
kent dat symbolen of verwoordingen naar voor schuiven
of achterwege laten als vorm, nog niet meteen impli-
ceert dat er aan verbonden inhouden verschijnen of
wegblijven in de samenleving.
Naast schema's over en voor de buitenwereld worden
ook via ervaring en informatie schema's ontwikkeld over
en voor de binnenwereld. De schema's over dingen uit
de buitenwereld vormen cognitieve of kenschema's. Zo
114
kan het ook gaan over personen uit de buitenwereld. Ze
vormen de zich ontwikkelende persoonsschema's. De
schema's over en voor de binnenwereld vormen onder
meer emotionele en denkschema's. Zo ontwikkelt het
kind een schema voor elke emotie en elke denkvorm, bij-
voorbeeld respectievelijk angst en probleemoplossing.
Voor de emotie slaat het kind alle ervaringen en kennis
op waar, wanneer, tegenover wie, waarom of waartoe
als contextinvulling die emotie op te roepen, wat ze als
begripsinvulling inhoudt en welk hoe als gedragsinvulling
hieraan te verbinden. Concreet voor angst, bijvoorbeeld,
in welke context angstig te worden, zoals wanneer on-
veilig, bedreiging, onbekend, vreemd, alleen. Wat angst-
ervaren inhoudt, zoals onzekerheid, onduidelijkheid,
hulpeloosheid, controleverlies, beklemming. Wat angst-
reactie inhoudt, zoals ontvluchten, blokkeren, zoeken,
overwinnen, hulp inroepen. Zo weet het kind naargelang
nieuwe angstervaringen en -informatie in zijn angst-
schema worden opgenomen en verwerkt, in toene-
mende mate beter om te gaan met situaties die beang-
stigend zijn, beter om te gaan ook met ervaringen van
angst en met hoe reageren ingeval van angst.
Zijn emotionele woordenschat wordt continu aangevuld
en verbeterd met opgedane nieuwe ervaringen en ver-
kregen informatie. Zijn persoonlijke zich ontwikkelende
emotionele schema's helpen situaties te benoemen (on-
veilig, risico), helpen eigen ervaringen te benoemen
115
(angstig, onzeker), en helpen eigen reacties te oriënte-
ren (afstand winnen, hulp vinden). Ze bieden telkens de
best mogelijke emotionele inschatting, beeldvorming en
reactiewijze tot hiertoe op basis van wat reeds tot op he-
den meegemaakt en vernomen.
Wil je iemand beter kunnen begrijpen, dan kan het hel-
pen zijn invulling van zijn ken- en emotionele woorden-
schat te achterhalen. Zo kom je er bijvoorbeeld, achter
waarom iemand iets zo oppakt en zo reageert. Bijvoor-
beeld, waarom een kind zo voorzichtig is met katten zo-
als weergegeven in onderstaand schema.
Je kan dan zonodig werken aan zijn ken- en emotionele
schema's. Zo kan je eventueel nieuwe ervaringen aan-
bieden of nieuwe informatie waardoor de schema-invul-
ling kan veranderen. Zodat het kind, bijvoorbeeld niet
langer bang is van katten. Een angstreactie hoort niet
langer bij het schema katten. En zo de angst toch niet
helemaal verdwijnt, het kind minder door haar inhoud
en reactievorm wordt beheerst. Het kind voelt dan mo-
gelijkheid nog een lichte onwennigheid en terughou-
dendheid.
Vooral ook in probleemsituaties en bij probleemgedrag
kan getracht worden iemands schema-invullingen te
achterhalen en zijn cognitief of emotioneel netwerk. Te
achterhalen welke ken- en emotionele cognities in ie-
mands schema aan te treffen zijn en hoe schema's met
116
elkaar verbonden zijn. Dit kan helpen begrijpen hoe ie-
mand iets oppakt en waarom iemand zo reageert. Het
laat tevens een andere dan beoordelende of moralise-
rende kijk toe. Het laat ook een andere dan externe bij-
sturing toe, welke vaak te eenzijdig met regels werkt en
grenzen stelt. Door intern in de diepte te werken vanuit
aanwezige en gewenste schema-invullingen, kan naast
een verklaring gemakkelijker een aanzet gegeven wor-
den tot duurzame verandering.
Gedragstaal
Een opgave met een of meerdere onbekenden
Naast de mentale taal die we gebruiken om iets op te
pakken en te reageren op situaties, beschikken we ook
over een gedrags- en communicatieve taal die we ge-
bruiken om te reageren op elkaar. Waar we de mentale
taal aanwenden om te reageren op situaties uit de om-
gevende werkelijkheid, wenden we de gedrags- en com-
municatietaal aan om te reageren op sociale situaties uit
de omgevende sociale realiteit.
In de praktijk zien we ons vaak voor de vraag gesteld wat
we kunnen zeggen of doen, of hoe we iets kunnen zeg-
gen of doen, of waar en wanneer we iets kunnen zeggen
of doen, of bij wie we iets kunnen zeggen of doen, of
waarom of waartoe we iets kunnen zeggen of doen.
117
Onze gespreks- en gedragsinteractie worden bepaald
door vijf elementen : met name door wat we zeggen en
doen, door hoe we het zeggen en doen, door waar en
wanneer we dit zeggen en doen, door bij wie we dit zeg-
gen en doen en door waarom of waartoe we dit zeggen
en doen.
We weten in de praktijk niet steeds hoe iets op te pakken
in gesprek en interactie met elkaar, of wat af te leiden
uit wat we hoe oppakken als iets in het gesprek en inter-
actie met elkaar onduidelijk is. We kunnen dan gebruik
maken van de elementen van de gedragstaal.
Als we goed toekijken dan zien we vaak dat op zo'n mo-
ment reeds meerdere van deze elementen bekend zijn.
We kunnen dan als het ware toekijken welke elementen
reeds bekend zijn en hoe we deze elementen kunnen ge-
bruiken om wat nog niet bekend is af te leiden.
We kunnen dan als we goed toekijken merken dat hoe
meer elementen in zo'n geval bekend zijn, hoe meer
voorspelbaar de andere elementen worden en meteen
onze gespreks- en gedragsinteractie.
een voorbeeld :
Iemand liefhebben?
zo ik hier (waar) nu (wanneer) bij jou (wie) ben vanuit een
liefhebben objectief (waartoe) en ik wens je te zoenen
(wat) dat doe ik dit op een heel innige wijze (hoe).
118
zo ik hier (waar) nu (wanneer) bij jou (wie) ben vanuit een
verjaard-zijn objectief (waartoe) en ik wens je te zoenen
(wat) dat doe ik dit op een formele wijze (hoe).
een ander voorbeeld :
zo ik hier (waar) nu (wanneer) bij jou (wie) ben en ik wens
je te zoenen (wat) en ik doe dit op een heel innige wijze
(hoe) dan wijst dit mogelijk op een liefhebben objectief
(waartoe). Enz.
Zo wordt meteen duidelijk dat een bepaalde gespreks-
en gedragsinteractie - het wat en hoe -, hoort bij een be-
paalde situatie, een bepaald moment, een bepaald ie-
mand, bij een bepaald objectief. Zo een element ont-
breekt of niet aanvaard wordt ontbreekt ook de ruimte
voor deze interactie.
een voorbeeld :
uitbundig (hoe) schateren (wat)
doe ik op een fuif (waar)
tijdens de fuif (wanneer)
bij vrienden en kennissen (wie)
om een prettige sfeer te creëren (waartoe).
minzaam(hoe) glimlachen (wat)
doe ik op een bijeenkomst van een praatgroep of op een
vergadering
(waar)
vòòr of na de bijeenkomst (wanneer)
bij ontmoete gesprekspartners (wie)
119
om een vriendelijke sfeer te creëren (waartoe).
Ook kan op die manier duidelijk worden welke interactie,
of welke situatie, of welk moment, of bij wie, of welk ob-
jectief niet past of niet bij elkaar hoort.
een voorbeeld :
uitbundig (hoe) schateren (wat)
doe ik niet in die praatgroep of op die vergadering (waar)
niet tijdens de bijeenkomst (wanneer)
niet bij onbekende gesprekspartners (wie)
niet om een vriendelijke sfeer te creëren (waartoe).
De vijf bepalende elementen van gespreks- en gedrags-
interactie gaan van het heel concrete en praktische tot
het meer algemene en abstracte : gaat van hoe iets te
zeggen en te doen, over waar en wanneer, over bij wie
tot wat en waartoe. De meer algemene en abstracte ele-
menten kunnen een grotere impact hebben dan de con-
crete en praktische.
een voorbeeld :
een voor je betekenisvolle groep bij elkaar willen houden
(als objectief) zal een sterker bepalende invloed hebben
dan het gegeven dat je iets met ijver doet (als hoe).
Toch heeft elk van deze elementen zijn plaats, waarde
en betekenis voor het geheel.
120
een voorbeeld :
een groep bij elkaar willen houden (als objectief) kan
maar lukken zo er ook voldoende ijver aan de dag wordt
gelegd (als hoe).
Taalkundig kunnen we vaststellen dat een volledig ge-
dragsmatig gedefinieerde zin bestaat uit een actor, een
actie, een object, een manier en een richting of objectief.
Communicatief kunnen we elkaar dan precies begrijpen
zo elk van deze elementen overgedragen of opgevangen
wordt. Is dit niet het geval dan zal de toehoorder moge-
lijk aanvullende informatie vragen of veronderstellen.
Onderzoek wijst uit dat op het moment van spraakver-
werving en zelfs eerder jonge kinderen een zin als het
ware opvatten als een invuloefening om te vatten welke
betekenis of boodschap hiermee wordt meegegeven.
enkele voorbeelden :
ik (actor) hou ervan (actie) al pret makend (manier) met
vrienden (object) samen te zijn (objectief).
die nieuwe vriend (actor) komt (actie) vaak (manier) naar
me (object) toe, zo voelt hij zich minder gemakkelijk een-
zaam (objectief).
onze groep (actor) verkoos niet mee te doen (actie) aan
die herrie (manier) bang als ze was anders van deelname
(object) te worden uitgesloten (objectief).
121
Mentale en gedragstaal komen samen
Niet alleen in het passief onderkennen of vinden welk
schema past in een bepaalde interactie of een bepaald
gesprek, maar ook in het activeren van schema's voor in-
teractie en gesprek gelden de vermelde elementen.
Deze elementen fungeren dan als knoppen die een
schema kunnen activeren. De combinatie van deze ele-
menten bepaalt dan uiteindelijk welke schema's kunnen
geactiveerd worden.
een voorbeeld :
zo iemand zich uitnodigend (object, feitelijke situatie,
buitenwereld) naar me opstelt en ik heb zin in contact
(actor, behoefte, binnenwereld) en ik zou graag de ander
beter leren kennen (objectief, doel, nieuwe wereld) dan
luister en vertel ik afwisselend (actie, prestatie, doewe-
reld) en geef hierbij mijn gedachten en gevoelens weer
(manier, gewoonte, leefwereld)
zo iemand zich aanvallerig (object, feitelijke situatie, bui-
tenwereld) naar me opstelt en ik neig ertoe me te verde-
digen (actor, behoefte, binnenwereld) en ik zou graag de
ander op zijn plaats willen zetten (objectief, doel, nieuwe
wereld) dan onderbreek ik de ander en zeg wat me stoort
(actie, prestatie, doewereld) en geef hierbij mijn mening
en appreciatie weer (manier, gewoonte, leefwereld).
Wat je dan hoe doet of zegt kan alzo het resultaat zijn
van de actuele situatie, van aanwezige behoeften, van
122
gegroeide gewoonten, van bruikbare en beschikbare ac-
ties en van voorgenomen doelen. Dit betekent dat zowel
elementen in als buiten jezelf bepalend kunnen zijn voor
de geactualiseerde schema's. Dit betekent ook dat ande-
ren bepaalde schema's in jezelf kunnen wekken en bij-
voorbeeld je openheid kunnen veranderen in gesloten-
heid. Alsof ze toetsen bij je weten indrukken die be-
paalde reacties in je losmaken.
Zo kan je komen tot psychologische zinsontleding. Je kan
kijken welke context of situatie aanwezig is voor welke
reactie of gedrag en welk ervaren, cognitief of emotio-
neel, daarbij hoort.
een voorbeeld :
Lara gaf Tim een duw, boos als ze was, omdat ze niet
mocht meedoen.
Bekijken we dit gegeven vanuit haar emotieschema
boosheid zoals ze zelf ervaart, dan is het niet mogen
meedoen de situatie of context, nog gedragsomstandig-
heid genoemd. Is haar boosheid haar typisch ervaren
verbonden aan uitsluiting en gekenmerkt door een
agressieve en verdedigende lading. Is het duwen haar ui-
tingswijze en reactie bij haar boosheid.
Bekijken we dit gegeven communicatief en interactief
van buitenaf vanuit haar opgemerkt gedrags- of cognitief
123
schema duwen, dan past duwen in de situatie van uit-
sluiting. Is haar reactief gedrag van agressieve en verde-
digende aard en past dit gedrag bij een ervaren van
boosheid.
Een zin die gedragsinteractie aangeeft kan meteen psy-
chologisch benaderd op zoek naar haar drie ingrediën-
ten : de gedragsomstandigheden, situatie of context, het
vertoonde gedrag, en het aanwezig ervaren al of niet be-
wust bij iemand.
een voorbeeld :
Lara praat (gedrag) over wat haar bezorgd maakt (erva-
ren) als ze haar beste vriendin ontmoet (gedragsomstan-
digheid).
Zo kunnen we via de mentale of gedragstaal mogelijk
achter een van de drie invullingen van een schema ko-
men. Dit heeft tot gevolg dat de andere er uit afgeleid
kunnen worden. Zo laat, bijvoorbeeld, de gedragsinvul-
ling toe iemands gedrag direct te plaatsen in zijn begrij-
pen of begripsinvulling en in zijn situatie of contextinvul-
ling. Er kan, anders gezegd, vanuit het schema een ge-
volg getrokken over iemands gedrag : hoe moeten we
het begrijpen en waar moeten we het situeren.
Een voorbeeld :
iemand doet erg lief naar je toe (gedrag). Hieruit kan je
124
afleiden dat dit wijst op vriendelijkheid (begrip) in een ka-
der van een houden van (context).
Invuloefening
Geef aan wat je in je activeerde van wat in je opgeslagen
lag en je tot uiting bracht in je interactie en praten.
125
Meta-
omgangs-
denken
Het wat van het meta-omgangsdenken
Het meta-omgangsdenken is een benadering die steeds
meer terug te vinden is in nieuwe ontwikkelingen op het
vlak van opvoeding, begeleiding en therapie. Ze geeft
aan wat de beginsituatie is en waar naartoe kan gewerkt
worden als eindsituatie. Dit zowel bij een niet-problema-
tische ontwikkeling als bij een verstoord functioneren.
In dit denken gaat het om waar het voor iemand om
draait, wanneer, waar, waarom en waartoe en hoe er
mee omgegaan wordt. Dit kan minder of meer bewust
zijn.
Het meta-omgangsdenken geeft aan dat er niets vast-
ligt, maar dat veel afhangt van hoe met wat iets voor
iemand is, wordt omgegaan.
126
Bijvoorbeeld, zo kan jijzelf of je kind zich niet begrepen of
niet geliefd voelen, zodat je liever afstand houdt.
Concreet kan het de vorm aannemen van een automa-
tisme zonder expliciet bewustzijn, op het niveau van cog-
nitieve of kenschema's. Het kan ook meer bewust ge-
maakt, zodat er meer doelbewust, doelgericht en doel-
matig mee kan omgegaan worden op het niveau van de
executieve functies. Zo kunnen doelen gesteld, kan cre-
atief gezocht en kunnen oplossingen gevonden. Dus bin-
nen of buiten cognitieve schema's.
Bijvoorbeeld, je kan nagaan in welke context dit zich niet
begrepen of niet geliefd voelen voordoet. Of je kan na-
gaan hoe je ondanks dit zich niet begrepen of geliefd voe-
len, je positief en hoopvol kan tewerk gaan, zodat het je
niet tegenhoudt, niet doet vluchten of je niet opslorpt. Je
kan zoeken welke andere gedachte zou kunnen helpen.
Het hoe van het meta-omgangsdenken
In het meta-omgangsdenken zijn er twee wijzen van be-
naderen : een, het veranderen van de inhoud en twee,
het veranderen van de vorm. Thans is er steeds meer
een inwerken op de omgang, dan op de inhoud. Wat op-
duikt intern of extern vormt minder de essentie, wel hoe
er mee wordt omgegaan. Geen feit, maar keuze. Meer
over het veranderen van de inhoud kan je lezen in het
127
thema-onderdeel (Meta)omgangsgericht model van
deze encyclopedie.
Zo zal, bijvoorbeeld, een opduikend gevoel, gedachte of
behoefte, niet meer dan een ervaren zijn, waar geen au-
tomatische realiteit en involging aan hoeft gekoppeld. Zo
kan geleerd er anders en effectiever mee om te gaan, zo-
als met meer of minder aandacht.
Het meta-omgangsdenken draait rond drie aspecten.
Het gaat respectievelijk om :
het meta of de contextinvulling : dit is het waar, wan-
neer, tegenover wie, waarom, waartoe, dit als keuze, se-
lectie of commitment’;
het om of de begripsinvulling : dit is het wat als ervaring
of voorstelling, dit als gegeven of acceptance’;
de (om)gang of de gedragsinvulling : dit is het hoe als
gedragswijze of modus.
Het waar van het meta-omgangsdenken
Elementen van het meta-omgangsdenken zijn terug te
vinden in onder ander : het schemadenken, het accep-
tance and commitment denken en het referentieel den-
ken.
In het schemadenken staan naast onaangepaste inhou-
den de ongezonde omgangswijzen of modi centraal. In
128
het acceptance and commitment denken staan het on-
der ogen zien van waar het om gaat wat aan de basis ligt
en van hieruit het engagement voor de toekomst cen-
traal. In het referentieel denken staat waar het om draait
en zou kunnen draaien op welke wijze en in welk feitelijk
en motivationeel kader centraal. Met vooral aandacht
voor de intensiteit van deze processen zowel inhoudelijk
als vormelijk. Meer hierover lezen kan in het thema-on-
derdeel ‘Veranderen’ van deze encyclopedie.
Bijvoorbeeld, kan je volgens het schemadenken tegen dit
ervaren van niet begrepen of niet geliefd worden willen
ingaan en het alsnog trachten af te dwingen, of je kan
van dit ervaren trachten weg te vluchten en eraan willen
ontsnappen door je te isoleren, of tenslotte kan je je bij
dit niet begrepen of niet geliefd gevoel willen neerleggen
en hier fatalistisch of bedrukt mee omgaan. Je kan even-
wel ook zoeken naar een meer helpende en passende om-
gang.
Bijvoorbeeld, kan je volgens het acceptance and commit-
ment denken het gevoel van niet begrepen of niet geliefd
worden ten volle onder ogen willen zien en van hieruit je
een betere verbinding met anderen vooropstellen als
doel. Als iets wat je echt belangrijk en waardevol vindt in
je leven, waaruit gemakkelijker begrepen en geliefd zijn
kan voortvloeien. Iets waarvoor je een weg trachten te
vinden.
129
Tenslotte, bijvoorbeeld, kan je volgens het referentieel
denken nagaan wat niet begrepen of niet geliefd worden
voor je inhoudt en hoe je concreet reageert en waar,
wanneer, tegenover wie het zich voordoet en waarom of
waartoe. Hoe je deze inhoud van niet-geliefd of begre-
pen worden zou kunnen wijzigen, wat hoe hierbij zou
kunnen helpen en welke keuzes je zou kunnen maken
voor een meer optimale context en gunstige motivaties.
Hoe je hierbij vooral zou kunnen letten op de intensiteit
van deze inhouden en deze uitingsvormen.
Het wanneer van het meta-omgangsdenken
Het meta-omgangsdenken vormt de theorie die weer-
gave en sturing mogelijk maakt, ook wel psychosociale
dynamiek genaamd. Daarnaast is er de meta-omgangs-
kunde, ook wel sociale vaardigheid genaamd. Deze
vormt de praktijk die toepassing en uitvoering mogelijk
maakt en zonodig verandering op gang brengt waaruit
kan worden geleerd. Het meta omgangsdenken is rich-
tinggevend aan de omgangskunde. De omgangskunde
ligt op haar beurt aan de basis van het omgangsdenken.
Beide zijn alzo circulair aan elkaar verbonden.
Bijvoorbeeld, je hebt stilaan ontdekt dat je niet altijd en
door iedereen kan begrepen of geliefd worden. Je hebt
ook geleerd dat begrepen of geliefd worden inzet van je
vraagt en een wederzijds proces is. Zo kan je rustiger blij-
ven als het ietwat tegenzit; kan je sneller tevreden zijn en
130
kan je niet alleen iets verwachten, maar zelf ook anderen
trachten begrijpen of om hen geven. Je door de tijd ver-
worven ervaring en ontwikkelde vaardigheid hoe met an-
deren om te gaan, kunnen je hierbij helpen.
Meta-omgangsdenken in eigen situatie
Geef zo je wil aan wat van het meta-omgangsdenken je
terugvindt in je eigen opvoedings- of begeleidingssitua-
tie :
Geef zo je wil aan wat van het meta-omgangsdenken je
zou kunnen integreren in je eigen opvoedings- of begelei-
dingssituatie :
131
Ik en mezelf
Spontane gevoelens, gedachten en verlangens
Zoals je ook met de gevoelens, gedachten en verlangens
van iemand anders kan geconfronteerd worden, zo kan
je ook met je eigen gevoelens, gedachten en verlangens
worden geconfronteerd. Zoals je niet samenvalt met ie-
mands gevoelens, gedachten en verlangens, zo val je ook
niet samen met je eigen gevoelens, gedachten en verlan-
gens.
Gevoelens, gedachten en verlangens komen vaak
spontaan op.
Hoe en in welke mate ga je er op in ?
Hoe en in welke mate plaats je er zelf gevoelens, ge-
dachten en verlangens naast en combineer je bei-
de ?
132
Je kan met in je opkomende gevoelens, gedachten en
verlangens op zeer verschillende manier omgaan. Zo kan
je ze niet onder ogen willen zien : ze niet tot je bewust-
zijn laten doordringen of er alles aan doen om ze te ont-
lopen. Je kan er ook helemaal in opgaan en ze laten sa-
menvallen met jezelf. Alsof jij je gevoelens, gedachten en
verlangens was. En er helemaal achteraan gaan. Je kan
ze ook willen veranderen, omdat ze niet bij jezelf passen.
Je bent er niet gelukkig mee of je verkiest andere gevoe-
lens, gedachten en verlangens. Je kan ze ook willen han-
teren. Dat wil zeggen inschakelen voor jezelf, zodat ze je
helpen, steunen en bruikbaar zijn voor jezelf. Je wijst ze
niet helemaal af, je volgt ze niet helemaal. Je volgt die
delen en die mate van je gevoelens, gedachten en ver-
langens die je goed uitkomen. Je volgt niet die delen en
die mate van je gevoelens, gedachten en verlangens die
je zouden storen of hinderen. Je kan ze ook onder ogen
zien zonder er op in te gaan. Dit omdat ze je niet juist
lijken, of je ze niet wenst te volgen, of omdat ze volgens
je niet bruikbaar of van toepassing zijn. Dit evenwel zon-
der ze te willen miskennen, maar met ze toe te laten en
daarna weer los te laten.
Gewilde gevoelens, gedachten en verlangens
Naast gevoelens, gedachten en verlangens die spontaan
in je opkomen, kan je gewild gevoelens, gedachten en
verlangens bewust willen oproepen. Het zijn dan gewilde
en geprefereerde gevoelens, gedachten en verlangens.
133
Niet steeds zijn ze bedoeld om in de plaats te komen van
spontaan opkomende gevoelens, gedachten en verlan-
gens. Bijvoorbeeld, om ze te willen onderdrukken of
overstemmen. Ze kunnen veeleer bedoeld zijn om naast
de spontane gevoelens, gedachten en verlangens te
plaatsen. Zo kan een keuze gemaakt : de oorspronkelijke
niet te willen volgen en de gezochte te verkiezen, of te
komen tot een mix van beiden en die in te volgen. Bij-
voorbeeld, dat deel van beide dat je verkiest, of het
beste van beide, of een combinatie van beide zo moge-
lijk.
Om tot deze gevoelens, gedachten en verlangens te kun-
nen komen, zal misschien veel inspanning van jezelf no-
dig zijn om jezelf hiertoe te brengen. Je zal veel moeten
voelen, veel moeten denken, veel moet verlangen om de
door je gewilde gevoelens, gedachten en verlangens te
weten activeren. Gemakkelijk zal je je oorspronkelijk
voelen, denken en verlangen willen bevechten en in twij-
fel willen trekken. Wellicht zal het de kunst zijn deze te
laten en je te weten concentreren op wat je verkiest te
voelen, denken en verlangen. Zonder je oorspronkelijke
gevoelens, gedachten en verlangens hier een hinderpaal
voor te laten zijn. Zo kan je ervoor dankbaar zijn, maar
toch verkiezen ze niet aan te wenden. Misschien past de
context of het doel waarin ze thuishoren je niet en ben
je op zoek naar een andere context of een ander doel.
134
Vooral de context van je keuze of het door je geformu-
leerde doel zal dan bepalend zijn voor welke andere ge-
voelens, gedachten en verlangens je zelf wil activeren of
die je zal merken dat in de plaats worden geactiveerd.
Keuze gevoelens, gedachten en verlangens
Uit het voorgaande blijkt dat je niet per definitie samen-
valt met in je opgeroepen gevoelens, gedachten en ver-
langens. Of deze nu spontaan en automatisch opgeroe-
pen worden, of dat je ze zelf bewust en intentioneel op-
roept. Dat je zelf steeds de keuze hebt al of niet en op
welke manier in te gaan op deze gevoelens, gedachten
en verlangens. Van deze keuzemogelijkheid gebruik we-
ten maken, biedt je meer vrijheid, meer leiding en meer
stuurvermogen.
Op die manier kan je jezelf afremmen, jezelf stimuleren,
jezelf bijsturen en jezelf heroriënteren. Steeds ben jij het
die de context bepaalt en het gestelde doel. Context en
doel waarin bepaalde gevoelens, gedachten en verlan-
gens opduiken of geformuleerd worden. Eens die er zijn
en in de mate ze passend zijn kunnen ze aangewend in
je reactie of omgang. Ze kunnen hier dan de nodige dy-
namiek en oriëntatie voor leveren. Ze zorgen er dan voor
dat het passende en het nodige is geactiveerd en het niet
passende en het overbodige is gedeactiveerd. Zo komt je
ik centraal te staan en niet wat er zich in jezelf afspeelt.
Wat zich in jezelf afspeelt komt zo in dienst te staan van
135
jezelf. Is dit met wat zich in jezelf afspeelt niet spontaan
mogelijk, dan kan jijzelf dit steeds zelf in actie brengen,
zodat dit alsnog mogelijk is of wordt.
Illustratie spontane, gewilde en gekozen gevoelens, ge-
dachten en verlangens
Een voorbeeld : Als ik geconfronteerd wordt met kritiek,
kan ik het er erg moeilijk mee hebben. Dan komen ge-
voelens, gedachten en verlangens in me op die het voor
me erg moeilijk maken en die onmiddellijk hier tegenin
zouden willen gaan. Ik kan dan erg persoonlijk worden.
Over hoe de kritiek op me af komt. Maar ik kan ook heel
persoonlijk tegenover de ander worden in mijn reactie.
Ik ben dan erg teleurgesteld, voel me onbekwaam en zou
het meteen willen opgeven. Ik ben dan tegelijk erg
kwaad op de ander, vindt die maar niets en zou die on-
middellijk willen laten vallen.
Dit alles is dan weinig bruikbaar. Ik word erg getroffen en
zou de ander erg willen treffen. Door mijn voelen, den-
ken en verlangen in actie te brengen, kan ik pogen an-
dere en minder treffende gevoelens, gedachten en ver-
langens op te roepen. Ik tracht rekening te houden met
mijn gevoeligheid en zo mildere gevoelens, gedachten
en verlangens te formuleren. Ik tracht het gebeuren in
een andere context te plaatsen. De gehoorde kritiek was
eerder bedoeld als hulp en uit bezorgdheid. Ik probeer
mezelf als doel te stellen het helpende en begripvolle
136
hiervan in te zien en alles te herbekijken vanuit dit posi-
tieve en constructieve doel. Dit kost me heel wat moeite,
zo ervaar ik. Maar uiteindelijk lucht het me op en is het
een hele opluchting voor de ander gezien wat anders
mijn oorspronkelijke reactie zou ingehouden hebben.
Aandeel verleden, heden en toekomst
Waar je steeds zelf kan kijken wat je met wat in je wordt
opgeroepen of wat jezelf oproept, gaat doen. Zo kan het
anderszins belangrijk zijn met zorg en met begrip om te
springen met wat wordt opgeroepen of jezelf in je op-
roept. Zo je gevoelens, gedachten en verlangens met de
nodige respect te behandelen. Ook al vind je jezelf flauw,
negatief of onwillig. Je kijkt dan gemakkelijker naar jezelf
en wat erin je omgaat als door de bril van iemand anders,
dit met het nodige respect. Je voelt je dan mogelijk niet
zo betrokken of niet zo dichtbij, zodat je meer afstande-
lijk reageert op wat zich in je afspeelt. Soms kan je zo ook
gemakkelijker over iets heen komen. Je wordt minder
overweldigd door wat je ervaart.
Waar je ik zich steeds bevindt in het nu, zullen je gevoe-
lens, gedachten en verlangens vaak het resultaat zijn van
wat door de actuele context of je gesteld doel werd ge-
activeerd. Wat wordt geactiveerd zijn gevoelens, ge-
dachten en verlangens die de weergave zijn van opgesla-
gen syntheses van eerdere ervaringen en informatie in
gelijkaardige contexten of bij gelijkaardige doelen. Zijn
137
deze syntheses minder gunstig omwille van minder gun-
stige situaties of gestelde objectieven in het verleden,
dan zal dit het wat ervaren wordt in het nu bemoeilijken
of hypothekeren. Van de spanningen of de tegenstelling
van de huidige context met de contexten in het verleden
en van de spanningen en tegenstelling van het huidig
doel met doelen uit het verleden, zal het afhangen hoe
gemakkelijk de verzoening zal zijn tussen je en jezelf.
Ik en mijn gevoelens, gedachten en verlangens
Plaats twee fauteuils tegenover elkaar. Kijk vanuit de lin-
ker fauteuil naar jezelf : welke gevoelens, gedachten en
verlangens er in je omgaan en plaats ze in de rechterfau-
teuil. Formuleer vervolgens welke gevoelens, gedachten
en verlangens je wil oproepen. Roep deze door je voelen,
denken en willen op en plaats deze naast je spontaan op-
geroepen gevoelens, gedachten en verlangens. Kies ver-
volgens wat, op welke manier en in welke mate je welke
gevoelens, gedachten en verlangens wil aanwenden voor
je reactie.
138
Middelen-
benadering
De middelenbenadering in de opvoeding houdt in het
bijbrengen van functionele vaardigheden en competen-
ties in de loop van de ontwikkeling van het kind, die het
kind moeten toelaten zelf met een aantal situaties om te
gaan.
Het accent ligt op het stimuleren van mentale en ge-
dragsmiddelen om zich in diverse omstandigheden te
handhaven en te realiseren. Dit moet het kind toelaten
voldoende zelfvertrouwen te ontwikkelen.
De middelenbenadering in de opvoeding leert het
kind zelf met een aantal situaties om te gaan.
Ze verlegt je inbreng als ouder van helpen bij moei-
lijkheden naar helpen bij vaardigheden.
139
Bij de middelenaanreiking kunnen onder meer gestimu-
leerd sociale vaardigheden, vaardigheden om met pro-
blemen en spanningen om te gaan, communicatie- en
expressievaardigheden.
Typerend is :
De mondigheid van het kind stimuleren.
De weerbaarheid van het kind aanmoedigen.
Beïnvloedingsvaardigheden van het kind stimule-
ren.
Het kind positief leren omgaan met externe con-
flicten.
Het kind positief leren omgaan met innerlijke
spanningen.
Het kind leren omgaan met eigen emoties en ze
passend tot uiting brengen.
Sociale vaardigheden aanreiken.
Laten winnen aan zelfvertrouwen en eigen-
waarde.
Oplossingsgericht denken en handelen aanrei-
ken.
Het vooraf mentaal present stellen van gedrags-
situaties bijbrengen.
Het kind de overstap weten maken van co-regu-
latie naar zelfregulatie.
140
De optiek is :
niet probleemgericht :
Er wordt geen bijzondere aandacht besteed aan
vastgestelde kwetsbaarheden
wel oplossingsgericht :
Er wordt bijzondere aandacht besteed aan de
ontwikkeling van weerbaarheden.
Eerder dan bijvoorbeeld te willen achterhalen wat er
precies aan de hand is bij een emotionele of gedrags-
moeilijkheid, worden kansen en stimulansen gegeven
om emotionele of gedragsmoeilijkheden te voorkomen
of te overwinnen.
De idee is :
eerder dan voor het kind bij moeilijkheden te
moeten tussenkomen om een oplossing te vin-
den,
het kind helpen zelf een moeilijkheid aan te kun-
nen en zo mogelijk te voorkomen.
De oriëntatie is :
niet te veel stilstaan en terugkeren (verledenge-
bonden) en focussen op wat is,
wel vooruitkijken en -gaan (toekomstgericht) en
focussen op wat voor het kind mogelijk is.
141
Er wordt op gelet :
dat de draagkracht van het kind niet wordt over-
schreden,
veeleer wordt getracht stapsgewijze de draag-
kracht van het kind te vergroten.
Aandacht voor :
oefenkansen om zelf ervaring op te doen,
wegwijs in omgang met (sociale) situaties,
informeren over en waarderen van eigen inbreng
van kind.
Illustratie : Reactieve of expressieve assertiviteit?
'Isabelle had het niet gemakkelijk om erbij te horen, dat
zag je zo, herinnerden haar ouders nog levendig. We wil-
den haar helpen, maar eigenlijk wisten we niet goed hoe.
Ze klaagde erover dat sommigen haar voortdurend
plaagden. Eigenlijk dachten we dat ze werd gepest. We
legden haar uit dat ze moest reageren zo het nodig was,
dat ze zich zo het mogelijk was soms beter wat afzijdig
kon houden, zo lokte ze het pesten hopelijk minder uit,
dat ze beter wat minder van zichzelf liet zien zodat ze wat
minder kwetsbaar zou zijn. Dat ze beter kon uitkijken of
er iemand haar zou proberen plagen. Het hielp allemaal
niet veel, zei ze. Pas later ontdekten we dat we te veel
met wat we niet wilden voor haar bezig waren. Er was
142
geen ruimte, aandacht of energie meer voor wat we voor
haar wilden en wat ze uiteindelijk ook zelf wilde. Name-
lijk, dat ze een goede vriendin voor sommigen kon zijn.
Pas laat zijn we ons daar op gaan richten. Hoe zij een
goede vriendin kon zijn. Dat ze hiervoor best zelf enig ini-
tiatief kon nemen om actief iemand te zoeken die met
haar wou omgaan en met wie ze kon opschieten. Dat ze
zelf naar anderen toe moest gaan om aandacht en inte-
resse voor haar te wekken. Dat ze voor anderen uitnodi-
gend kon zijn om met haar om te gaan op een prettige
en aansprekende manier. Dat ze zelf misschien iets moest
voorstellen om samen te doen of om over te praten. Dat
ze wat meer van zichzelf en wat er in haar leefde en wat
haar interesseerde kon laten zien, zonder onmiddellijk
weerstand of afkeer op te roepen. Door zelf wat meer op
de voorgrond en in het centrum te komen, door ruimte te
scheppen voor nabijheid en samen iets te doen, ze moge-
lijk ook weten invullen. Na een maand kwam ze af dat ze
de tweede beste vriendin van iemand was geworden. Het
bleek een hele opluchting zowel voor haar, als voor ons.
Ze klaagde minder, zag er vrolijker uit en won snel aan
zelfvertrouwen. Zijn er nog die je wel eens durven plagen,
polsten we achteraf nog eens. Ja, dat gebeurt wel, maar
daar trek ik me eigenlijk niets meer van aan. Er zijn er ge-
noeg die me helemaal niet plagen en zo nodig haal ik die
erbij.'
143
Minder stress,
meer reactie
Als ouder droom je er van : minder te maken krijgen met
stress en tegelijk meer reactie van je kind bekomen. In
de praktijk lijkt dit moeilijk of soms helemaal niet te luk-
ken. Voor je het weet krijg je te maken met een stress-
situatie en merk je dat je gestresseerd raakt. Waar je op
zo een moment zelf minder op let is dat ook je kind ge-
stresseerd raakt. Waar je dan mee te maken krijgt is dat
jijzelf als ouder stress-reacties gaat vertonen. Maar dat
dit evenzeer geldt voor je kind. Ook je kind toont stress-
reacties.
Te veel stress leidt tot minder passende reactie van je
kind en jezelf.
Wat minder stress kan doen.
144
De moeilijkheid is dat zowel jijzelf als je kind dan reacties
vertonen die helpen om met de stress van de situatie om
te gaan, maar die niet direct behulpzaam zijn om met je
vraag of de behoeften van je kind om te gaan. Zowel jij-
zelf als je kind gaat mogelijk je houding verscherpen,
maar daarom niet veranderen of bijsturen zoals gewenst
of nodig. Of jijzelf of je kind tracht mogelijk de situatie te
ontvluchten, en zo dit niet mogelijk is tracht je je hier-
voor af te sluiten en je gevoel en verstand op nul te zet-
ten. Ook dit lijken net niet de reacties die nodig zijn om
tegemoet te komen aan je vraag of aan de behoeften van
je kind.
Zo is het risico net groot dat de spanning nog gaat oplo-
pen en er een verdere verharding en tegendruk of een
verdere afstandname en zich afsluiten gaat optreden.
Wil dit voorkomen worden, dan dient net de andere rich-
ting ingeslagen te worden, of nog beter, vermeden te
worden dat het een verkeerde richting uitgaat.
Het stress-niveau van jezelf of je kind kan voorgesteld
worden bij middel van de Yerkes-Dodson curve. De curve
stelt een omgekeerde U-relatie van stress voor met pres-
taties zowel op het vlak van het denken als op het vlak
van de (sociale) interactie.
145
Het stress-niveau kan ingedeeld worden in vier zones. De
laagste, chilling-zone genaamd, kenmerkt zich door een
relax gevoel en functioneren. De gunstige thrilling-zone
kenmerkt zich door een dynamisch gevoel en functione-
ren. De ongunstige spilling-zone kenmerkt zich door af-
leiding in gevoel en functioneren. En de meest uitge-
sproken 'killing'-zone kenmerkt zich door een stilvallen
en een blokkerend gevoelen en functioneren. Waar je in
de laagste zone gemakkelijk een te veel aan 'take-it-easy'
kan ervaren en kan vertonen, ga je in de twee hoogste
zones gemakkelijk een te veel aan 'take-it-not-easy' er-
varen en vertonen. De moeilijkheid is dat je kind tegen je
aanpak gaat reageren en niet op je vraag gaat reageren.
Bovendien raakt ook je kind in de twee hoogste zones
zodat ook jij tegen zijn aanpak gaat reageren en niet op
bij hem of haar aanwezige behoeften.
146
Ideaal is zo met een moeilijke situatie om te gaan dat zo-
wel jijzelf maar ook je kind in de thrilling- of dynamische
zone terechtkomen en blijven. Zo vermijd je in een crisis
terecht te komen en zo slaag je erin een positieve dyna-
miek te behouden en te ontmoeten. Veelal echter zal je
als ouder bij geen reactie of een ongewenste reactie ge-
neigd zijn het op de spits te drijven, te laten zien wie het
voor het zeggen heeft, te verwachten dat het onmiddel-
lijk hier en nu gebeurt of ophoudt, zonder gemaar of uit-
stel, of afzwakking of tegemoetkoming van je kant. Zo
komt je kind terecht in de 'killing'-zone die maakt dat het
blokkeert en weigert te luisteren of te reageren. Je vindt
je kind op zo een moment gemakkelijk erg koppig en
halsstarig. Ook bestaat het risico dat je kind terecht komt
in de spilling-zone die maakt dat het negatieve gevoelens
en reacties gaat vertonen. Het doet moeilijk en tegen-
draads. Vaak doet het net iets tegengesteld van wat je
wenst of verwacht. Je vindt je kind op zo een moment
gemakkelijk erg eigenzinnig en tegendraads. Je kind
neigt niet te willen meewerken en laat een zekere vijan-
digheid merken. Dit is zeer eigen aan dit stress-niveau.
Het kind vertoont meer bepaald in de spilling-zone een
verdedigende houding en in de 'killing'-zone een zelfbe-
schermende opstelling.
Eerder dan op dat moment te riskeren de spanning nog
te doen oplopen door te willen doorzetten, kan je er
voor kiezen eerst het stress-niveau te verlagen en pas
dan met je vraag of eis opnieuw en met meer kans op
147
succes op te proppen te komen. Eerst je kind laten kal-
meren en zelf kalmeren en dan de draad terug heropne-
men. Kom je in de thrilling-zone terecht dan verdwijnt de
negativiteit en maakt ze plaats voor meer positiviteit in
luisteren en reageren. Deze gematigde gunstige opstel-
ling kan zowel voor jezelf maar ook voor je kind maken
gemakkelijk tot het gewenste effect en resultaat te ko-
men.
Door met deze stress-niveaus rekening te houden kan je
vermijden te veel te moeten doordrukken, dit terwijl je
kind onwilligheid of onhandelbaarheid vertoont.
Soms lijkt wat je van je kind vraagt of verwacht niet zo
moeilijk te zijn. Wat je vraagt of verwacht kan evenwel
maken dat je kind in een hogere stress-zone terecht
komt. Dit komt dan omdat er reeds heel wat basis-stress
aanwezig was. Zo kan je merken dat wanneer het kind
moe is of iets moe is, het moeilijker lukt de gepaste me-
dewerking te verkrijgen. Het stress-niveau is de totale
verhouding van de aanwezige draagkracht waarover je
kind of jijzelf beschikt in verhouding tot de aanwezige
draaglast waarmee je kind of jijzelf te maken hebt. Be-
schikt het kind of jijzelf nog over weinig fysieke of men-
tale energie, dan zal elke bijkomende belasting in de
vorm van een vraag of verwachting mogelijk te veel wor-
den. Waardoor het stressniveau oploopt en de negatieve
of blokkerende gevoelens en reacties optreden. Het kind
of jijzelf willen blijkbaar niet meer vooruit. In feite kan je
148
niet meer vooruit. De belasting heeft je fysieke en men-
tale energie in gebruik genomen en mogelijk opgebruikt.
Hierdoor is voor wat je nu vraagt of verwacht helemaal
geen energie meer beschikbaar bij het kind. Je kind rea-
geert dan erg afwijzend of valt helemaal stil.
Als ouder kan je dan hiermee rekening houden dat het
vertoonde gedrag van je kind of jezelf een aanwijzing is
voor het aanwezig stress-niveau. En dat je stress-niveau
een indicatie is voor de aanwezige belasting en de nog
overgebleven draagkracht. Zo kan je trachten door de
draaglast te verminderen en de draagkracht te verho-
gen, het stress-niveau van je kind te reduceren, zodanig
dat er meer positiviteit en dynamiek beschikbaar komt
om je tegemoet te komen. Je kind is dan minder onwillig
en het verhoogt de kans op succes.
Onderzoek wijst uit dat naarmate wat je vraagt of ver-
wacht meer vraagt van je kind, het sneller een hoger
stress-niveau bereikt. Bijgevolg kan het goed zijn belas-
tende vragen of verwachtingen te reserveren voor mo-
menten en situaties waar het kind minder basis-stress
vertoont. Zo zal gemakkelijker een beter resultaat wor-
den bekomen.
Als ouder kan je om het stress-niveau van je kind in te
schatten, niet enkel rekening houden met de reactie van
het kind. Je kan ook rekening houden met de getoonde
gevoelens. Is je kind opgewonden, angstig, gedrukt of
149
boos, dan wijst dit veelal op aanwezige stress. Je kan ook
rekening houden met zijn basisgedrag los van je con-
crete vraag of verwachting. Doet het druk, doet het on-
zeker, doet het weinig of niets, of doet het prikkelbaar of
aanvallerig ? Ook dan kan gedacht in de richting van een
hoog stress-niveau.
Soms kan het kind een te geringe draagkracht ervaren,
of een te hoge draaglast ervaren, zonder dat dit ook re-
eel zo is. Er kan dan getracht worden de voorstelling van
je kind meer in overeenstemming te brengen met de re-
aliteit. Toch zal er rekening mee gehouden moeten wor-
den dat niet enkel de realiteit maar ook de voorstelling
bepalend kan zijn voor het aanwezig stress-niveau en bij-
gevolg voor de opgemerkte reacties. Zo kan wat je kind
verwacht en wat je kind zich voorstelt als mogelijk ge-
volg, erg het stress-niveau doen verhogen. Zo kan het ri-
sicogehalte dat het kind aan de situatie toedicht en de
ernst en het verreikende van de gevolgen heel negatief
doorwerken. Dit risicogehalte wordt erg gekleurd door
de voorgeschiedenis aan eerdere ervaringen in gelijkaar-
dige situaties. Vaak wordt een herhaling verwacht van
wat eerder meegemaakt en ervaren. Is er een overwicht
aan negatieve ervaringen, dan straalt dit gemakkelijk on-
gunstig af op de huidige situatie. Als ouder kan je, bij-
voorbeeld, het gedrag van het kind willen afwijzen, maar
door de druk die je uitoefent kan je kind zich afgewezen
voelen. Heeft dit zich eerder voorgedaan, dan kan een
kind een herhaling vrezen, waardoor het stress-niveau
150
heel gemakkelijk oploopt. Voor het kind kan het een te
moeilijke inspanning lijken om zich toch niet afgewezen
te voelen. Waardoor het mogelijk blokkeert of de stress-
situatie tracht te ontvluchten en geen enkele inspanning
meer doet om tegemoet te komen aan je actuele vraag.
Doet je kind herhaaldelijk en gemakkelijk moeilijk, dan
wordt dit gemakkelijk toegeschreven aan het kind of aan
de fase van zijn ontwikkeling. Het is typisch voor je kind
of voor zijn leeftijd. Mogelijk maak je je kind dan verwij-
ten of ben je teleurgesteld in je kind. Het kan evenwel
helpen te onderkennen dat de reactie van je kind ver-
bonden is aan zijn stress-niveau. Ook al is je kind moeilijk
of bevindt het zich in een moeilijke ontwikkelingsfase, als
er op gelet kan worden dat het stress-niveau voldoende
laag blijft dan zal het kind toch gunstig reageren. Alleen
kan het zijn dat het stress-niveau voor je kind gezien zijn
persoonlijkheid of leeftijd sneller of gemakkelijker toe-
neemt. Door hier rekening mee te houden, kan het
stress-peil voldoende laag worden gehouden en kan op
een gunstige medewerking van het kind gerekend wor-
den.
Sommige kinderen hebben vanuit aanleg de neiging
sneller een hoger stress-niveau te vertonen. Andere kin-
deren hebben mogelijk als gevolg van eerder ondervon-
den erge stress-situaties vooral in de eerste levensjaren
de neiging ontwikkeld hogere stress-niveaus te bereiken.
Nog andere kinderen kunnen als gevolg van de huidige
151
langdurig stresserende levenssituatie de neiging verto-
nen hogere stress-niveaus te bereiken.
Veelal kan het hierbij helpen van tijdig iets aan te kondi-
gen, en niet voortijdig of niet laattijdig of onverwacht. Of
je kan je kind voldoende tijd geven om te wennen en pas-
send te reageren. Ook kan je niet te veel tegelijk vragen
of verwachten, maar één iets per keer. Verder kan je in-
spanning en ontspanning laten afwisselen. Ook kan je
vermijden op het moment dat je kind meewil het te
overvragen en overbelasten. Globaal genomen kan je op
moeilijke momenten je kind helpen door bescherming,
aanmoediging en steun te bieden waar nodig.
Een kind heeft als het ware, zoals ook jijzelf, intuïtief de
neiging om door zijn reactie terug controle te krijgen
over zichzelf, zijn draagkracht, en over de situatie, zijn
draaglast, waarmee te maken. Zo gaat het nu eens in ver-
dediging in de spilling-zone dan weer blokkeert het in de
'killing'-zone, telkens in een poging zijn draagkracht te
vergroten en de draaglast te verkleinen. Pas wanneer te-
rug controle ervaren wordt, kan het ingaan op wat de
omgeving van hem of haar vraagt of verwacht. Als ouder
heb je evenwel veelal de neiging in die moeilijke situaties
het kind zijn controle te ontnemen en het van het kind
over te nemen. Wat je veelal ziet is dat dit weinig succes-
vol is. Het kind mist dan de nodige kracht en de nodige
steun om die moeilijke klip te nemen. Het kind raakt uit
152
balans en de ontstane negatieve interactiespiraal met
zijn omgeving doet de rest.
Onderzoek aan de universiteit van Wenen en Zürich wijst
uit dat stress niet noodzakelijk steeds een meer op zich-
zelf gericht zijn meebrengt, zoals, bijvoorbeeld, bij vech-
ten of vluchten. In bepaalde omstandigheden bleek
stress het op anderen gericht zijn net te versterken,
waarbij iemand hulp wil bieden of openstaat voor steun.
Dit was, bijvoorbeeld, zo wanneer er geen tijdsdruk
was. Ook werden in dit onderzoek individuele verschil-
len vastgesteld in empathie bij stress.
Geef voor een concrete situatie of voor situaties in het
algemeen aan welk stress-niveau je bij je kind of bij jezelf
als ouder kan waarnemen :
153
Aandachtgericht of
mindful opvoeden
HET WAT ?
Aandachtgericht of mindful opvoeden is een nieuwe ont-
wikkeling in opvoeding waarin elementen van mindful-
ness enerzijds worden opgenomen door ouders naar
zichzelf toe en naar de omgang met hun kind toe, en
waarbij anderzijds ouders elementen van mindfulness
bijbrengen aan hun kind.
Mindfulness gaat om een open en milde aandacht ge-
richt op het hier en nu in de realiteit en in je ervaren.
Deze aandacht dient zo gericht en opgenomen dat je niet
vastloopt en net ruimte creëert tussen wat zich aandient
en hoe je er mee omgaat en hoe je er op reageert. Je
Als nieuwe ontwikkeling in het opvoeden vraagt het
milde en open aandacht voor wat zich hier en nu
voordoet in jezelf, je kind, je omgang met elkaar en
in de realiteit.
154
omgang is gericht op leren kennen en aanvaarden van
wat zich aandient in de buitenwereld en in de binnenwe-
reld zonder te oordelen of te verwerpen. Deze onbevan-
gen houding moet toelaten minder gedomineerd te wor-
den door wat je normaal verbindt aan de realiteit en je
ervaren. Minder gedomineerd door wat je niet aan-
vaardt of door wat je ervaart. Je wil niet langer noodza-
kelijk tegen iets ingaan, of je wil niet langer noodzakelijk
op iets ingaan. Je onder ogen zien van de realiteit en je
ervaren, brengt rust en laat ruimte om er zelf wat mee
te doen, zonder je tot iets gedwongen of genoodzaakt te
voelen.
De kern van mindfulness is het volledig in het hier en nu
aanwezig zijn en het volledig richten van de aandacht op
je ervaringen en hun inhoud zoals ze van moment tot
moment aanwezig zijn, dit zonder oordeel of verande-
ring en dit voor zowel prettige als onprettige ervaringen.
Deze houding zou een toestand van relaxatie en aan-
vaardig bevorderen. Het zou een meer metabewustzijn
toelaten waarin gedachten en gevoelens kunnen losge-
koppeld van zichzelf en losgekoppeld van reacties.
Als ouder kan je op die manier anders omgaan met jezelf
en je ervaringen, kan je ook anders omgaan met de rea-
liteit van je kind en je ervaringen ermee. Tegelijk kan je
je kind bijbrengen ook anders om te gaan met zichzelf en
zijn ervaringen, en tegelijk ook anders om te gaan met
de realiteit van je als ouder en zijn ervaringen met je.
155
HET HOE ?
Om mindfulness in de opvoeding tot zijn recht te laten
komen kan je volgende intenties en oefeningen uitpro-
beren :
Tracht je de dingen voor te stellen vanuit het gezichts-
punt van je kind, terwijl je je gezichtspunt en opvattingen
tracht los te laten. Tracht dit elke dag voor minstens een
zekere tijd te doen om er achter te komen wie je kind is
en wat het ervaart in contact met zijn omgeving.
Tracht je voor te stellen hoe je bent en overkomt vanuit
het standpunt van het kind. Hoe ben je hier en nu en hoe
word je door je kind ervaren op dit moment . Wat kan dit
betekenen voor hoe je omgaat met je kind vanuit welke
relatie je op dit moment wenst met je kind ?
Oefen met je kind te zien als perfect zoals het is. Werk
eraan je kind te accepteren zoals het is, ook op het mo-
ment dat dit het moeilijkst lijkt.
Wees je bewust van je verwachtingen tegenover je kind,
en vraag je af of ze echt in het belang zijn van je kind.
Wees je ook bewust van hoe je deze verwachtingen
overbrengt op je kind en hoe deze verwachtingen je kind
beroeren.
156
Pas altruïsme toe door de behoeften van je kind voor-
rang te geven op je eigen behoeften waar mogelijk. Zie
of je geen gemeenschappelijke basis vindt zodat ook aan
je behoeften kan tegemoet gekomen. Mogelijk ben je
verrast hoeveel ieders behoeften elkaar weten te over-
lappen, zeker als je geduld koestert en streeft naar even-
wicht.
Wanneer je je verloren voelt of bij een verlies, herinner
je stil te kunnen staan. Breng het geheel in overweging
door je volle aandacht te schenken aan de situatie, je
kind, jezelf en je gezin. Zo kom je mogelijk voorbij je den-
ken en neem je intuïtief met het geheel van jezelf waar
wat werkelijk moet gebeuren.
Tracht stille aanwezigheid te belichamen. Luister aan-
dachtig.
Leer omgaan met spanningen zonder je eigen evenwicht
te verliezen. Oefen met in gelijk welk moment te stap-
pen, hoe moeilijk ook, zonder iets te willen veranderen
en zonder dat je wil dat er een bepaalde oplossing is. Ga
na wat realistisch is wanneer je op je intuïtie en instinct
afgaat.
Verontschuldig je bij je kind wanneer je een vertrouwen
hebt geschonden, hoe klein ook. Verontschuldigingen
zijn helend, en laten zien dat je een situatie duidelijker
157
ziet of meer vanuit het gezichtspunt van je kind. Dit zon-
der ze voortdurend aan te wenden, of ze als verontschul-
diging te gebruiken voor een slechte gewoonte.
Elk kind is bijzonder, elk kind heeft bijzondere behoeften.
Elk ervaart de dingen op een volledig unieke wijze. Hou
een beeld in je van elk kind. Leer het kennen en wens het
het beste.
Wees bewust van je eigen verwachtingen tegenover je
kind en ga je motieven na.
Er zijn belangrijke momenten waarop je als ouder duide-
lijk en sterk moet zijn en ondubbelzinnig. Laat dit zoveel
mogelijk komen uit je bewustzijn, generositeit en inzicht,
eerder dan uit angst, zelfrechtvaardiging of je verlangen
naar controle. Mindful opvoeden betekent niet te toe-
geeflijk, of verwaarlozend of zwak zijn, het betekent ook
niet star en controlerend zijn.
Het mooiste geschenk dat je je kind kan geven is jezelf.
Dit betekent dat een deel van je taak als ouder is te blij-
ven groeien in zelfkennis en in bewustzijn. Dit betekent
ook aanwezig zijn in het huidig moment om te delen wat
het diepste en beste is in jezelf.
158
HET WAARTOE ?
Belangrijk in het mindful opvoeden is dat je het kind, zijn
realiteit en wat er in hem of haar omgaat respecteert.
Als ouder negeer je niet, zet je ook niet onder druk, of
neem je niets af. Je verwacht van je kind niet op een be-
paalde wijze te zijn, omdat je het zelf moeilijk hebt of
vanuit onrealistische idealen.
Voorbeeld mindfulness programma voor ouders bij de
opvoeding van hun kind (Lengua et al, 2018) :
Aanwezig zijn : opmerken, luisteren en aandacht
schenken aan wat er nu gebeurt.
Warm zijn : aandacht schenken aan de emoties van
het kind en het kind kansen geven om interacties te
initiëren.
Consistent zijn : grenzen stellen en verwachtingen for-
muleren overeenkomstig de ontwikkeling van het
kind, aanmoedigen van wat het positief doet.
Begeleiden zonder sturen (ook bekend als scaffolding):
hulp bieden wanneer nodig, maar onafhankelijkheid
aanmoedigen en de prestaties van het kind bevesti-
gen.
159
Mindful opvoeden helpt voorbij typische denk- en ge-
dragspatronen als ouder te komen en je kind te ervaren
en er mee om te gaan zoals het werkelijk is. Deze patro-
nen die je reactie sturen worden meestal doorgegeven
via de eigen gekregen opvoeding en hebben weinig van
doen met wat zich hier en nu in feite afspeelt. Het gevaar
is dat dit dan op zijn beurt verder wordt doorgegeven
aan je kind.
In plaats van automatisch te reageren kan je er toe ko-
men van te antwoorden aan je kind en aan jezelf. Dit in
grotere verbondenheid met je kind en met jezelf. Vaak
gaan diepere gevoelens verloren in de alledaagse pro-
blemen in de omgang met je kind. Je kind dat niet wil
eten of slapen, of niet ingaat op je verzoek. Door aan-
dachtsvol aanwezig te zijn in de actuele situatie en niet
uit te gaan van je verwachtingen, kan je zien wat moge-
lijk is en wat niet mogelijk is. Dit kan door contact te ma-
ken met de te ervaren realiteit zonder oordeel. Eerder
dan uit te gaan van wat zou moeten of ideaal zou zijn
naar je aanvoelen. Zoals, bijvoorbeeld, alles in orde ma-
ken en alles willen oplossen. Verkieslijk is te beseffen en
te aanvaarden dat dit op een bepaald ogenblik niet kan.
Je kind weet zichzelf niet te beheersen of onder controle
te krijgen, en jij weet dit ook niet voor je kind.
Door aandachtsvol zonder oordeel bij het hier en nu te
blijven voorkom je dat je dingen uit het verleden het hier
en nu gebeuren laat verstoren en voorkom je dat dingen
160
over de toekomst het hier en nu ervaren overnemen.
Door te oordelen herleid je gemakkelijk iets tot wat je al
wist, of door te oordelen herleid je gemakkelijk iets tot
wat je voor de toekomst van je kind niet wenst. Je gaat
dan uit van een herhaling, of je verwacht een opnieuw
missen van iets. Andere dingen dan het hier en nu zoals
het is, komen dan in het centrum, dingen zoals het zou
moeten of niet moet zijn.
In de praktijk worden gemakkelijk herinneringen gewekt
zodat een voorstelling wordt geactiveerd in de plaats van
wat er werkelijk te ervaren is. Je kind dat onwillig is en
niet het kind dat actueel moe is. In de praktijk worden
ook gemakkelijk verwachtingen gewekt, zodat een voor-
stelling over de gewenste of ongewenste toekomst
wordt geactiveerd in plaats van wat er werkelijk kan ver-
wacht worden vanuit wat mogelijk of onmogelijk is in het
hier en nu. Je kind dat reeds iets zelfstandig zou moeten
kunnen, maar actueel je hulp en aanmoediging nodig
heeft. Met behulp van mindfulness kan je er dan in luk-
ken deze voorstellingen van wat je vreest of wenst, van
wat je niet wil of juist wil achterwege te laten doordat je
bij de realiteit blijft in het hier en nu en deze de volle
aandacht geeft. Zo kan je ook inspelen op de moeilijk-
heid die er is en word je niet opgeslorpt door wat je er
van maakt vanuit je ervaringen in het verleden of vanuit
je verwachtingen of vrezen voor de toekomst.
161
Deze voorstellingen over het verleden op basis van je er-
varingen of over de toekomst op basis van je fantasie en
je denken, liggen opgeslagen in je persoonlijke databank
in je geheugen. Ze liggen er opgeslagen in geheugen-
schema's om een situatie snel te herkennen, snel van be-
tekenis en een gevoel en oordeel te voorzien en er bijge-
volg snel op te kunnen reageren. Mindfulness kan nu net
helpen dieper en langer stil te staan bij een situatie,
vooral wanneer de snelle en gewoonte voorstelling niet
werkt of minder gewenst is. Ze creëert ruimte voor een
nieuw ervaren en voor creatieve omgang die niet auto-
matisch vertrekt van jezelf maar van wat in de realiteit
aan te treffen is. Zo kan je voorbij een eerste geacti-
veerde automatische gedachte en dito gevoel komen,
zonder er onmiddellijk op in te gaan en je er toe te be-
perken. Zo kan je komen tot een bewust zelfgewild ant-
woord zonder automatisch extern gewekt te moeten re-
ageren.
Het weglaten van een oordeel bij je open aandacht ge-
richt op het hier en nu wordt ook wel voorgesteld als een
milde aandacht. Het houdt in het nalaten van veroorde-
ling of verwijt van wat je bij je kind merkt of van wat je
bij jezelf merkt. Het gaat om een respectvol en onbevan-
gen benaderen van wat zich aandient. Het houdt ook in
het soepel houden van wat je ervaart zonder iets als on-
overkomelijk, vast of zeker te beschouwen, zodat je een
zekere vrijheid en ruimte behoudt. Zodat je zelf kan kie-
zen hoe met iets om te gaan, eerder dan dat je door iets
162
bepaald wordt. In het eerste geval behoud je zo de lei-
ding, in het tweede geval geef je ze af. Ervaringen wor-
den niet benaderd door een filter van overtuigingen of
verwachtingen die vaak niet helemaal juist zijn of niet
van toepassing zijn, maar benaderd vanuit een beginners
geest alsof voor de eerste keer. Aanwezige gedachten en
gevoelens worden niet benaderd vanuit het oogpunt van
controle, maar vanuit toegenomen begrijpen en aan-
vaarding. Ook de realiteit hier en nu wordt niet benaderd
vanuit alles onder controle te willen hebben. Aanvaard
wordt dat een oplossing niet altijd mogelijk is en een
nieuw moment kan komen waarin misschien je kind het
zelf of iemand anders zoal je partner een oplossing kan
brengen. Er zijn heel wat zaken die je niet van je kind kan
overnemen. Je kind, bijvoorbeeld, dat niet wil eten of wil
slapen, of je kind dat niet ingaat op je eis of je begren-
zing.
HET HOEVER ?
Als ouder ben ik zonder oordeel bewust aanwezig bij mijn
kind en zijn ervaren. ................ (niet, weinig, matig, erg,
helemaal)
Als ouder weet ik de dingen te zien vanuit het gezichts-
punt van mijn kind. ................
Als ouder weet ik meer begrip te verkrijgen voor mijn kind
en mijzelf. ................
163
Als ouder weet ik voorbij mijn automatische gedachten
te komen. ................
Als ouder weet ik mijn kind duidelijker te zien en te aan-
vaarden zoals het werkelijk is. ................
Als ouder krijg ik een beter zicht op mijn kind en wat in
mijn kind omgaat, zo kan ik er beter op inspelen eerder
dan druk te moeten uitoefenen. ................
Als ouder kom ik meer tot rust en voel ik me zekerder zo
ik open en milde aandacht geef aan mezelf en wat er in
mij omgaat, zo kan ik dit overbrengen op mijn kind.
................
Als ouder sta ik model voor aanwezig zijn bij wat is en niet
zozeer bij wat ik me had voorgesteld, verwacht, gewenst
of net niet. ................
Als ouder aanvaard ik wie en hoe mijn kind is, dit bete-
kent minder druk op mezelf en mijn kind. ................
164
Modelstaan
als opvoeder
De handelende
benadering
in de opvoeding
De handelende benadering in de pedagogische relatie
bedoelt dat via het eigen handelen als opvoeder, zowel
richtinggevend als motiverend, heel wat kan worden
aangereikt. Als opvoeder vorm je, al of niet bewust, een
belangrijk model voor het kind.
Bij modelstaan is niet zozeer wat je zegt doorslaggevend,
wel wat en hoe je iets doet. Is er tegenstelling tussen wat
je zegt en wat je doet, dan zal een kind gemakkelijk af-
gaan op je handelen.
Of je het wil of niet,
als ouder sta je steeds
op één of andere manier model voor je kind.
Hoe hier meer bewust mee omgaan ?
165
Zeg je, bijvoorbeeld, dat je luistert, terwijl je laat zien dat
je geen aandacht geeft, dan zal het kind het snel opgeven
om nog door te praten.
Typerend is :
. Zelf zo handelen zoals je van kind verwacht.
. Voordoen van meer complex doelgedrag.
. Model staan bij voor kind moeilijk gedrag.
. Preventief gericht handelen naar kindgedrag toe.
. Waar nodig helpend tussenkomen.
. Identificatiemogelijkheden aanbieden.
. Vrolijkheid en humor uiten.
. Voldoende kalmte, rust en zelfvertrouwen uitstralen.
. Gewoonten en gebruiken als vanzelfsprekende
gedragsvormen aanreiken.
Er wordt ingespeeld op de feit dat een kind heel wat imi-
teert en zich vaak identificeert met anderen. Het eigen
functioneren fungeert als model voor het kind.
Vooral liggen hier kansen voor het spontaan bijbrengen
van gewoonten en gebruiken, het 'hoe' van het kindhan-
delen.
Het modelhandelen als opvoeder vergt dat men span-
ningen die bij zichzelf bestaan tussen opvattingen en uit-
voeringen tracht te onderkennen en bij te sturen.
166
Aandacht kan gegeven aan het feit dat niet alleen be-
paalde gedragsvormen worden overgenomen maar ook
bepaalde daarbijhorende attitudes en motieven.
Jongeren hebben alle klanken in zich, aan volwassenen
niet hun wanklanken tot expressie en ontwikkeling te
brengen.
Uit de praktijk
Een ouder was ten einde raad, zowat alle straffen waren
op de jongere uitgeprobeerd. Het ging van kwaad tot er-
ger, nochtans had de ouder begrepen dat straffen dien-
den om iets af te leren. Pas toen geweld van de ouder
werd beantwoord met geweld van de jongere werd het
de ouder duidelijk. De jongere had eenvoudig het ge-
weldsmodel van de ouder geïmiteerd.
Van dan af aan wou de ouder model staan voor de jon-
gere en het wenselijk nagevolgde gedrag van de jongere
aanmoedigen en belonen. Hierop reageerde de jongere
met steeds meer positiviteit. Meteen werd duidelijk dat
niet enkel belonen werkte, maar nog meer model staan.
167
Moeilijk voor
je kind kunnen
zorgen
Je voornemen
Als ouder wil je wel zelf voor je kind zorgen. Zeker omdat
je mogelijk zelf een moeilijke jeugd had, en het zeker nu
beter wil doen. Het ontbreekt je evenwel aan voorbeel-
den. Dan maar net andersom van wat jij als kind er-
vaarde. Maar dan kom je gemakkelijk van de regen in de
drop, zo ervaarde je tot je spijt. Het ene extreem te
streng loste je in voor het ander te mild, of je afwezigheid
en afstand loste je in voor overdreven betrokkenheid en
bezorgdheid. Soms probeerde je eens dit, of belandde
je erin, bijvoorbeeld, lief zijn. Het andere moment was
je boos en afstandelijk. Als kind ontbrak het je aan een
veilige en vertrouwde basis om de wereld te verkennen,
waardoor veel je mogelijk is ontgaan.
Ook al wil je wel voor je kind zorgen, soms lukt het
je moeilijk. Wat maakt dit in je los ? Hoe er toch in
slagen ?
168
Eén ding was zeker bij de zorg en opvoeding van je kind
wilde je absoluut niet de regie afgeven. Zoals je zelf
meemaakte, toen anderen voor je gingen zorgen, weg
van je ouders. Dit wil je echt je kind niet aandoen.
Problemen op je pad en je reactie hierop
Om de confrontatie met tekorten en problemen die er
vaak zijn te vermijden, koos je er nu en dan voor je af te
sluiten, je kop in het zand te steken, of heel de probleem-
situatie te ontwijken of te ontvluchten. Of je koos er mo-
gelijk voor het lot in eigen hand te nemen en zelf vooraf
te passen voor iets. Zodat je niet met falen zou kunnen
geconfronteerd worden. Uit zelfbescherming, omdat je
je mogelijk erg kwetsbaar voelde op sommige momen-
ten of in bepaalde situaties.
Je slingert dan mogelijk tussen verlatingsangst door je
kind aan je te binden en je uit te putten en bindingsangst
door afstand te houden en je af te sluiten. Steeds is er
angst en onzekerheid in het spel, zoals je reeds als kind
ervaarde in je eigen thuissituatie. Niets is stabiel en ze-
ker. Overheen deze angst en onzekerheid stappen en ze
niet meer tussen jezelf en je kind laten staan als hinder-
nis, zou je kunnen helpen, zo denk je bij momenten. Het
ontbreekt je evenwel aan zelfvertrouwen en ervaring.
169
Bevestiging en steun zou je kunnen aanvaarden en ge-
bruiken, als ze de regie maar niet overnamen en je maar
geen zwaktegevoel of gevoel van niet aankunnen en mis-
lukken zouden geven. Maar het gevoel geven van er niet
meer alleen voor te staan en te kunnen rekenen op je
partner of iemand die je kan vertrouwen en het goed be-
doeld.
Aan wat je nood hebt
Niet iemand om je een spiegel voor te houden van al je
zwakke punten, of die zegt hoe het moet. Neen, iemand
die luistert en er is als je die nodig hebt of als jij er be-
hoefte aan hebt, liefst zo praktisch en concreet mogelijk
en op het moment zelf. Voor het deel en op de wijze die
jij aangeeft. Iemand die uitgaat van waar het voor je om
draait en voor je belangrijk is. Iemand die de situatie met
je kind tracht te begrijpen, zodat je niet continu in het
defensief hoeft te gaan, maar open kan zijn. Iemand die
je blikveld verbreedt en je uit je tunnel haalt, met ook
plaats voor hoe het kind zich bij iets voelt en wat het wil.
Iemand die samen met je naar mogelijke oplossingen en
de passende ondersteuning zoekt. Iemand van wie je on-
middellijk het nut ervaart en maakt dat je het verder aan-
kunt. Iemand die je versterkt en moed en kracht in je
weet te wekken. En je tijd voor jezelf bezorgd. Iemand
die je op weg helpt of een uitweg weet te bieden op je
eigen tempo en die je perspectief biedt. Zodat een ver-
trouwensbasis kan groeien en wederzijds vertrouwen
170
mogelijk wordt, waarbij je op elkaar kan rekenen. Dit bij
iemand die je niet laat vallen of het opgeeft, maar die
steeds opnieuw in je gelooft en je kansen geeft om te
groeien in je rol. Ook al lukt dit nu niet, nog niet of niet
helemaal. Iemand die je kan vragen wat je nodig hebt en
bij wie je dit aandurft. Iemand die je tijd geeft om te re-
cupereren en terug op kracht te komen. Iemand die je
ruimte en tijd biedt zodat je dingen kan uitklaren en te-
rug energie en moed vindt. Iemand die je helpt zoeken
naar eigen motivatie. Iemand die je steunt in je keuzes
en beslissingen. Iemand waarmee je je verbonden kan
voelen en die ook verbinding garandeert zodat een goed
contact mogelijk is, ook al test je dit nu en dan uit, zeker
bij aanvang. Een goede relatie als basis voor een goed
contact.
Het liefst hoop je op je partner te kunnen rekenen. In
sommige gevallen klik je samen wanneer het moeilijker
gaat en er problemen opduiken. En ben je een toevlucht
voor elkaar. In andere gevallen evenwel tracht je part-
ner te ontsnappen aan de moeilijkheden en problemen
en kom je er alleen voor te staan. Je partner kan het dan
mogelijk niet aan en wil geen confrontatie met zijn fa-
len. Mogelijk vlucht die weg in uithuizigheid.
Ook hoop je zo mogelijk op steun en hulp van familie en
vrienden uit je sociaal netwerk, zodat je alsnog zelf de
zorg van je kind kan blijven opnemen.
171
Wat je wil vermijden
Jij wil zeker niet falen en al zeker niet dit gevoel heb-
ben. Iedereen of alles wat je dit gevoel zou kunnen ge-
ven, wil je ontwijken. Tegelijk wil je absoluut vermijden
dat je kind geen thuis zou hebben of je kind dit gevoel
zou geven. Een kind kan niet zonder thuis, dit weet je ze-
ker, omdat je het mogelijk zelf ervaarde. Dit doet je stei-
geren, iedereen en alles die dit in gevaar brengt. Je
steekt je stekels uit of kruipt in jezelf als in een survivor-
modus. Ook al lukt het je niet of niet steeds een warm
nest te bieden, een thuis zal je kind hebben. Je zou je
schuldig voelen zo je hierin zou falen, nee dit wil je niet,
of dit wil je zeker niet onder ogen zien.
Zorg voor je kind delen
De zorg voor je kind aan anderen moeten overlaten,
liefst zo tijdelijk mogelijk, daarin wil je zo maar niet mee-
gaan. Dat is erg moeilijk voor je en dan moet je helemaal
vastgelopen zijn en helemaal uitgeput. Zoals bij een
burn-out.
Ben je toch zo ver om de zorg voor je kind te delen met
anderen voor kortere of langere tijd, dan ervaar je dat je
tot rust en stilaan tot jezelf kan komen. Dat je aandacht
aan jezelf kan besteden en je eigen situatie op orde kan
proberen krijgen, dit zowel relationeel, financieel als
voor waar je woont. Ontdekken dat je naast je zorgende,
172
nog andere kanten hebt. Aanmoediging ervaren voor
wat je wil realiseren, onder meer voor jezelf.
Zo kan je mogelijk stilaan anders kijken naar de opvang
van je kind. De gedeelde zorg niet ervaren als een be-
dreiging of een teken van falen. Maar samen de zorg en
de opvoeding opnemen, als gelijkwaardige partners en
niet vanuit een machtspositie. Omdat het momenteel
moeilijk is en mogelijk te zwaar. Waardoor het je tijdelijk
niet lukt en je preventief wil voorkomen dat er meer te-
korten optreden. Dat je niet je kop in het zand moet ste-
ken of alles op zijn beloop moet laten, omdat je het fei-
telijk opgeeft, ook al ontken je het voor jezelf zo lang mo-
gelijk. De filosofie van 'It takes a village to raise a child'
kan je hierbij behulpzaam zijn.
Op kracht komen
Fier zijn op jezelf dat je al zo lang volhoudt en voor alle
inspanningen die je deed. Geloven in je eigen kracht en
wat je potentieel nog tot ontwikkeling kan laten komen
en hoe je verder kan groeien. Tijdelijk, maar zo kort mo-
gelijk en gelimiteerd, vragen om je te ondersteunen en
in je te blijven geloven. Vragen wat je anders zou kun-
nen doen als je dreigt vast te lopen, zonder verplich-
ting. Liefst iets wat bij je past en wat je aankan op je
ritme. Hierbij vragen steeds je vooraf te informeren en
je akkoord te geven.
173
Stapsgewijs te werk gaan met gebruik van wat je lukt en
waarop je verder kan bouwen. Lukt het even niet of voor
iets niet, je zelf een nieuwe kans geven. Je doelen blijven
stellen en niet blijven vasthangen in het verleden. Een
langer tijdsperspectief onder ogen zien. Niet alles aan
jezelf wijten, maar plaatsen in de situatie, rekening hou-
dend met de omstandigheden hierin. Ook niet alles aan
je kind wijten, maar uitgaan van wie je kind is, zijn moge-
lijkheden en beperkingen.
Kiezen voor het positieve : wat er reeds is : wat lukt, wat
nog tot ontwikkeling kan komen : welke potentie, wat
beschikbaar is : welke kracht en energie.
Je verleden actief
Gemakkelijk heb je het gevoel dat je verleden je achter-
volgt en dat je nog de gevolgen draagt van wat je in je
opvoeding hebt moeten missen. Zoals, bijvoorbeeld, on-
voldoende liefde kunnen geven omdat je zelf geen liefde
of te weinig ervaarde. Je hoopt dan nu nog altijd liefde
te ontvangen, terwijl net je kind er erg nood aan heeft.
Iets wat je tevergeefs toch op één of andere manier van
je kind verwacht. Dat het van je zou houden en dit zou
laten blijken. En het je niet moeilijk zou maken en lief en
volgzaam zou zijn. Zo stel je voorwaarden om liefde te
ervaren. Meer hierover lezen kan in het thema-onder-
deel 'Veel vragen van je kind' van deze encyclopedie.
174
Zo kan je nog de behoefte voelen te ontdekken hoe je
veiligheid kan bieden en hoe je zorg kan geven. Hoe je
emoties kan opvangen en reguleren. Hoe je aanwezig
kan zijn en toegankelijk. Hoe je je betrokken kan voelen
zonder verstikkend te werken. Hoe je erkenning kan bie-
den en waardering uiten. Of nog andere behoeften om
in te vullen vanuit wat je hebt gemist. Jezelf hierbij kan-
sen geven dit te verkennen, ermee aan de slag te gaan
en te oefenen. Zien wat je kan toevoegen aan je reactie,
of net kan weglaten, of eens andersom proberen of nog
eens iets anders.
Met vallen en opstaan, ontdek je hoe je sterker kan wor-
den. Leren uit je ervaring van wat wel en wat niet. Zo
leer je valkuilen vermijden en lukt het je steeds beter op
je pad te blijven, zonder je soepelheid te verliezen zo je
kind of de situatie hier om vraagt. Soms krijg je te maken
met tegenslagen, maar weet je steeds beter hoe hier
mee om te gaan. Alleen of met de hulp en steun van je
omgeving, zonder je bekeken of bedreigd te voelen. Je
bent zonder meer de ouder en niets of niemand kan dit
ongedaan maken. Niets of niemand kan je kind van je af-
nemen, dit weet je zeker. Integendeel wil je terecht kun-
nen rekenen op erkenning en waardering voor hoe je
(over)leeft en voor alle inspanningen en moeite die je
doet en verder wil blijven doen.
175
Waar wil je dat het om draait ?
Waar draait het voor je om in de zorg voor je kind ?
Waar draaien problemen om in de zorg voor je kind ?
Waar draait het voor je om zo je problemen ontmoet in
de zorg voor je kind ?
Waar draait het voor je om om hulp en ondersteuning te
kunnen aanvaarden ?
Waar draait het om zodat hulp en ondersteuning niet
mogelijk blijken ?
Waar draait hulp en ondersteuning voor je best om ?
176
Waar draait je verleden om dat je mogelijk belemmert bij
de zorg voor je kind ?
Waar draait het om bij het verder groeien en inhalen van
wat je miste ?
Waar draait het positieve om waarop je verder kan bou-
wen ?
Meer lezen :
Bom, P., & Baartman, H. (2018). Als het misgaat thuis :
Verhalen van ouders. Oud-Turnhout : Gompel & Scavina.
177
Moeite hebben
met je kind
Ervaren moeite te hebben van je kind te houden
Tijdens de zwangerschap kijk je uit naar je kind. Mogelijk
droom je ervan een goede klik te hebben met je kind.
Moeilijk wordt het dan als de realiteit van je kind anders
uitdraait en tegenvalt. Je kind brengt je tot aan je limiet,
tart je of daagt je voortdurend uit, of althans dit gevoel
heb je. Je stopt veel energie in je kind en in de relatie
met je kind. Zijn manier van reageren hierop valt je mo-
gelijk tegen. Je houdt wel van je kind, maar het kost je
moeite dit vast te houden. Het vraagt veel van je om je
kind echt te mogen. Deze realiteit onderkennen is niet
gemakkelijk omdat ze gemakkelijk schuldgevoelens op-
roept of gemakkelijk een gevoel van tekortschieten of fa-
len met zich meebrengt.
Soms heb je moeite van je kind te houden. Dit onder-
kennen en er achter komen wat aan de basis kan lig-
gen, kan het begin zijn van een uitweg vinden en op-
nieuw en anders te starten.
178
Mogelijk is deze negatieve ervaring met je kind tijdelijk
van aard. Bijvoorbeeld, voor je kind als peuter of tijdens
de puberteit. Of is deze gebonden aan bepaalde situa-
ties. Bijvoorbeeld, moeilijkheden met eten of slapen,
moeilijkheden met wie je kind omgaat, of met het zich
afsluiten en er geen hoogte van krijgen.
Ook kan het hekel hebben aan je kind erg momentaan
zijn, zoals elke ouder wel eens kan ervaren, zonder dat
het wordt uitgesproken. Dit kan gebeuren als alles zich
teveel opstapelt, samenkomt of escaleert.
Onderliggende basis
Zo je het dit moeilijk hebben met je kind dan toch durft
te onderkennen, kan je trachten na te gaan, waar en
wanneer deze negatieve gevoelens tegenover je kind op-
duiken. Had je andere verwachtingen, zijn er grote ver-
schillen of tegenstellingen met je kind, aanvaard je el-
kaar niet, bots je gemakkelijk of is er afstand, is er geen
involgen of onvoldoende toenadering, test je kind je of
daagt het je uit of heb je althans dit gevoel, maakt je kind
je onzeker of roept het onprettige gevoelens op, con-
fronteert je kind je met jezelf of met je verleden, zoals
met onopgeloste problemen, of houd je kind je een spie-
gel voor van wat je niet wil, heeft je kind net dezelfde
trekken die je bij jezelf verfoeit, ervaar je gevoelens van
machteloosheid, verandert je kind je leven teveel en te
179
plots en ervaar je aanpassingsproblemen, heb je het ge-
voel niet langer jezelf te zijn of voldoende tijd en aan-
dacht voor jezelf te hebben ? Een kind is vaak heel actief
en uit op verkenning en uitproberen. Dit dwingt je in de
rol van beschermer wat je erg opeist en vermoeit. Of er-
vaart je kind problemen elders, in het kinderdagverblijf,
op school of onder vrienden, met uitwerking naar je toe.
In het bijzonder kan je aandacht schenken aan de gevol-
gen hiervan voor je en je reactie hierop. Dit kan mogelijk
op zijn beurt leiden tot een ongunstige reactie van je
kind hierop, zodat het nog moeilijker wordt van je kind
te houden. Bijvoorbeeld, je voelt je overbelast, je laat
het op zijn beloop en reageert niet meer. Je kind tracht
dan mogelijk nog meer je aandacht te trekken door zijn
expressie of door vervelende dingen te doen, waarop je
nog meer onprettige gevoelens tegenover je kind ont-
wikkelt.
Het kind voelt gemakkelijk je ongemak, het is hiervoor
erg opmerkzaam en het kan er zich mee voeden, met als
risico dat het dit zou internaliseren en zijn zelfwaarne-
ming zou kleuren en vertekenen. Het kind wil hiertegen
ingaan, of van wegvluchten, of nog blokkeert het en zo
geraak je in een impasse. Het ongenoegen is waarrond
het zowel bij jezelf als bij je kind komt te draaien. Zo kan
je ongenoegen aan de basis liggen van het ongenoegen
van je kind en omgekeerd. Dit inzien alleen al kan hel-
180
pen. Aan het ongenoegen van je kind, kan je recht-
streeks weinig veranderen. Dit kan je wel gemakkelijker
aan je eigen ongenoegen, zodat je het tij kan keren.
Uitweg en nieuwe start
Het kan helpen je triggers voor je ongenoegen te identi-
ficeren. In de plaats hiervan kan je leren reageren op een
manier die minder emotionele energie vereist en helpt
zelfvertrouwen te ontwikkelen. Zo kan het kind, bijvoor-
beeld, erg op je lijken als ouder, voor wat je moeilijk aan-
vaardt of moeilijk erkent voor jezelf. Of het kind kan net
weinig op je als ouder lijken, zodat je er weinig affiniteit
mee hebt en je het moeilijk begrijpt, ook in zijn reactie.
Op zulke momenten zal het belangrijk zijn de band met
je kind aan te halen. Dit kan je door na te gaan wat je
kind nodig heeft om positief en toenaderend op je te re-
ageren, zonder hierbij jezelf als ouder te verliezen. Zo
kan je aanknopingspunten zoeken, samen quality time
doorbrengen, of dingen speelser opnemen, zodat je kind
kan genieten van je erkenning en aandacht. Dit kan je
stilaan opbouwen met regelmatige korte samenmomen-
ten waarin het lukt en waarin je elkaar kan vinden en
graag mogen. Leuke en ontspannende activiteiten sa-
men en tijd nemen om te luisteren en hoogte te nemen
van ervaringen en interesses van je kind, zonder te oor-
delen of af te wijzen. Zo kan je samen meer positieve
181
ervaringen opdoen, kan samenzijn beter lukken en kun-
nen relaties aangenamer worden. Zodat je meer voor
elkaar kan voelen en meer van je kind kan houden. Met
toenemend meer kansen en gelegenheden.
Ook behulpzaam hierbij is je ergernis niet te richten op
het kind maar te beperken tot zijn gedrag. Zo kan je van
je kind blijven houden. Of te kijken naar de omstandig-
heden die zijn gedrag uitlokken en kan je samen nagaan
wat je aan deze omstandigheden kan doen. Misschien
heeft je kind een probleem, maar kan je er mee rekening
houden dat hoe je er mee omgaat je gevoelens bepalen.
Tracht je kind te accepteren en er van te houden voor
wie het is, zonder je onmiddellijk veel zorgen te maken
en zonder het te willen veranderen. Ga uit van wat oké
is en werkt, dit als basis waarop je kan voortbouwen zon-
der je te fixeren op wat niet oké is en moeilijk is. Ga uit
van wie en hoe je kind is en niet van wie en hoe het moet
zijn. Zoek wat je in het bijzonder kan waarderen en sti-
muleren. Geef vooral aandacht aan waar je bij je kind en
in zijn gedrag van houdt. Valt het toch tegen, laat je ex-
pressie en reactie dan niet afhangen van je gemoed en
gespannen zijn. Of van wat je kind doet of net niet. Hoe
rustiger en positiever je blijft hoe gunstiger model je
voor je kind kan staan. Hierbij kan je onderliggend laten
aanvoelen dat je om je kind geeft en je niet opgeeft. Zo
182
kan het ook blijven geloven in de beste versie van zich-
zelf, ze zelf aanspreken, laten zien en tot zijn recht laten
komen.
Mogelijk is je kind vastgelopen en kan weinig of niets het
nog in beweging brengen. Het kan dan nuttig zijn het
kind de brug over te helpen om activering mogelijk te
maken en zo het kind op weg te helpen om tot een begin
van verandering te komen. Hierbij kan je vooral gebruik
maken van stimulering, aanmoediging en ondersteu-
ning. Tegelijk kan je voor jezelf voldoende tijd nemen en
trachten model te staan voor wie je wil zijn.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdelen ‘Mijn
mama of papa verliezen gemakkelijk hun gedulden Hoe
meer lukken in gesprek ? Hoe er meer uithalen ?’ van
deze encyclopedie.
Zelf proberen
Aan wat herken je dat je je kind minder mag en er meer
moeite mee hebt ?
Hoe kan het erkennen voor je van het weinig of niet mo-
gen van je kind een begin zijn ?
183
Wat ligt mogelijk aan de basis van het weinig of niet
graag hebben van je kind ?
Hoe kan je vermijden elkaar aan te zwengelen in het ne-
gatieve ?
Wat kan herkennen, erkennen, doorbreken en een nieuw
begin nemen in de negatieve gevoelens tegenover je kind
voor je betekenen ?
Hoe kan je bestaande ongunstige patronen doorbreken ?
Hoe kan je anders reageren om het tij te keren ?
Hoe kan je uitgaan van jezelf en niet van je kind en zijn
reactie ?
Hoe kan je de band aanhalen met je kind ?
Hoe kan onderscheid maken tussen je kind, zijn gedrag
en de omstandigheden je helpen ?
184
Hoe kan je positief blijven en hoe kan dit helpen ?
Hoe uitgaan van de realiteit van je kind en van wat lukt
en hier voort op bouwen ?
Hoe vooral focussen op het aantrekkelijke in je kind ?
185
Zelfmonitoring -
Je extra vriend
Zelf-Monitoring wil zeggen :
Jezelf op mentaal vlak volgen
voor wat je in de realiteit doet
Zo ben je op twee vlakken actief :
Wat er in je omgaat weerspiegelt wat je in de realiteit
doet
Als volwassene ben je niet steeds in de buurt.
Hoe je kind bijbrengen mee zorg voor zichzelf te dra-
gen ?
JONGERENTHEMA
186
Wat je in de realiteit doet weerspiegelt wat er in je om-
gaat
In English :
I know what I
am doing
I do what
I know
Hoe zou het in het Frans klinken ?
Het betekent zoveel als
dat je :
niets impulsief doet
niets lukraak doet
niets automatisch doet
niets onaandachtig doet
niets onbewust doet
niets onattent doet
187
Beschouw het alsof je over een goede vriend beschikt
die je helpt bij de dingen die je doet.
Een vriend die beschikbaar is voor je iets aanvangt.
Een vriend die er is terwijl je iets doet.
Een vriend die er is wanneer je iets beëindigt.
Iemand extra die volgt of alles in goede banen verloopt.
Die goede vriend ben je zelf,
of beter is je zelf-monitoring die actief is. Het is wat zich
in je hoofd afspeelt en er mee aandacht aan besteed en
zorg voor draagt dat alles naar wens verloopt.
Jijzelf of je monitoring die tracht te voorkomen dat iets
foutloopt en ...
Zo dit toch mocht gebeuren er zorg voor draagt dat alles
zo snel mogelijk terug goedloopt.
188
'Hallo, ik ben Marie. Ik ben zeer speels. Ik flap er gemak-
kelijk van alles uit.
Ik heb ontdekt dat ik mezelf op sommige momenten best
wat in het oog hou. Wat afrem. Ik kan dan best er mee
op letten hoe ik overkom. Of dit mijn bedoeling was.
Zo voorkom ik dat ik mijn vrienden gemakkelijk kwets.
Dat ik mogelijk te weinig aandacht aan iemand schenk.'
'Hallo, ik ben Jelle. Niet alles doe ik even graag. Iets wat
me minder ligt, tracht ik gemakkelijk heel snel te doen.
Zonder te kijken waarover het precies gaat.
Zo loop je op jezelf vooruit
Dit betekent ?
Zo loop je ook met jezelf mee
Dit betekent ?
Zo loop je ook jezelf na.
Dit betekent ?
189
Ik tracht grote stappen te nemen, zo gaat het goed voor-
uit.
Eens klaar ga ik niet na of het helemaal in orde is. Ik ben
te blij dat het gedaan is.'
Achteraf blijkt dan dat ik naast het doel zit, niet de juiste
methode toepaste en dat het resultaat niet voldoet.
Zelf-monitoring helpt:
. enkel dingen te doen die je zelf wil
. enkel dingen te doen waar je achteraf geen spijt van
hebt
. de weg te volgen die je verkiest
. je eigen grenzen te respecteren
. waar te maken wat je wil
. iets precies af te werken
Het voorkomt:
. jezelf voorbij te lopen
. niet te lukken
190
. te grote risico's te nemen
. onvoorbereid met iets te maken te krijgen
. niet in het oog te hebben hoe iets verloopt
. geen zicht te hebben op
je effect of je resultaat
. onbewust iets te doen
Dus zelf-monitoring houdt steeds twee dingen in :
Je doet iets
samen met
Je weet wat je doet
Dus niet :
Ik wist compleet niet wat ik deed
Ik had geen benul van mijn reactie
Ik merkte niet wat de gevolgen waren
191
Voordeel :
Je bent je meer bewust van wat je doet
Je reageert zelf vooraleer de realiteit reageert
Brent - 'Ik weet wanneer ik een risico neem.'
Merel - 'Als ik iets ongenuanceerd zeg, preciseer ik wat ik
echt bedoel.'
Vraag :
Ben ik dan niet minder spontaan ?
Antwoord :
Neen, je vertolkt beter wat er precies in je omgaat
Vraag :
Rem ik dan mezelf niet erg af ?
Antwoord :
Neen, je durft meer omdat je precies volgt wat hoe kan.
Vraag :
192
Wat doe ik als realiteit niet overeenstemt met de voor-
stelling die ik had ?
Antwoord :
Je kan dan trachten alsnog iets te doen of iets te laten
zodat er meer overeenstemming ontstaat.
Brent - 'Ik was eerst bang heel saai te worden. Ik weet nu
dat zelf-monitoring gaat over tot betere overeenstem-
ming komen tussen jezelf en de omringende realiteit en
wat erin kan.'
Merel - 'Wat niet kan weet ik tijdig, zo doe ik wat wel
kan.'
Resultaten :
De omgeving stuurt minder mijn gedrag bij.
Ik heb meer mijn gedrag zelf in de hand.
Ik ervaar minder opmerkingen en meer vrijheid.
Extra gebruik :
Je kan volgen hoe vaak een nieuw gedrag je reeds lukt.
Je kan telkens kiezen het eens anders aan te pakken dan
gewoonlijk.
193
Hoe zichzelf
begrenzen ?
Over morele
ontwikkeling
W a t j e k i n d b i j b r e n g e n ...
Als ouder is het vaak een grote bezorgdheid je kind gren-
zen bij te brengen en het te leren zelf in te staan deze
grenzen te respecteren. Ook voor jezelf wil je grenzen
onderkennen en ze zelf respecteren. Vraag is hoe gren-
zen te onderkennen en hoe ermee rekening te houden.
Aandacht kan je hiertoe overeenkomstig het vier compo-
nenten model van moreel gedrag van James Rest beste-
den aan volgende vier samenstellende morele compo-
nenten. Dit zijn morele gevoeligheid, moreel oordeel,
morele motivatie en morele implementatie. Het moreel
model van Rest tracht vooral de morele processen te be-
schrijven eerder dan persoonlijke trekken van iemand
aan te geven. De ontwikkeling van de vier hiertoe nodige
Als ouder is het vaak een grote bezorgdheid je kind
grenzen bij te brengen en het te leren zelf in te staan
deze grenzen te respecteren.
194
psychosociale vaardigheden is volgens dit model bepa-
lend voor de mate van moreel handelen.
Morele gevoeligheid houdt in morele signalen in een si-
tuatie weten opmerken en wat onduidelijk of dubbelzin-
nig is weten ontrafelen. Dit vraagt om empathie, rolne-
ming en onderkennen van gevolgen. Het is een bewust
zijn van hoe je acties anderen raken. Dit houdt in weten
wie betrokken is, welke acties mogelijk zijn en weten wat
elke actie betekent voor elk. Aan dit bewust proces zou
een meer onbewust proces voorafgaan, waarbij wat in
de realiteit zich voordoet via informatieverwerking geor-
ganiseerd wordt tot een begrijpbare vorm die dan be-
wust wordt geïnterpreteerd.
Moreel oordeel houdt in een moreel denken dat komt
tot een morele keuze in een situatie. Dit vraagt om mo-
rele elementen te ontleden en rechtvaardiging zoeken
voor keuzes. Het is de morele component die door Kohl-
berg is onderzocht en vastgelegd in zijn theorie over mo-
rele ontwikkeling. Volgens deze theorie ontwikkelt elk
kind zijn eigen moreel oordeel en neemt het dit niet zo-
maar over van zijn omgeving. Deze ontwikkeling zou ver-
lopen over meerdere stadia van zelfbetrokken, over om-
gevingbetrokken tot ideebetrokken.
Morele motivatie gaat over het belang dat je echt aan
morele waarden, zoals rechtvaardigheid, gelijkwaardig-
heid, in verhouding tot andere waarden, zoals invloed en
195
succes, en in verhouding tot behoeften. Het heeft te ma-
ken met je verbintenis een moreel spoor te volgen en het
nemen van je eigen verantwoordelijkheid voor wat dit
impliceert. Dit vraagt om een zich eigen maken van mo-
rele waarden en er prioriteit aan te weten geven en
maakt deel uit van iemands identiteitsontwikkeling.
Morele implementatie gaat over de verwerkelijking van
de morele waarden en keuzes in je handelen in de situa-
tie. Dit vraagt om empathische interpersoonlijke interac-
tie en probleemoplossend handelen. Het ontwikkelen
van persoonlijke kwaliteiten en probleemoplossende en
interpersoonlijke vaardigheden draagt hiertoe bij. Het
impliceert het anticiperen van de volgorde van concrete
acties om tot een morele uitkomst te komen.
Uit het voorgaande komt naar voor dat het componen-
tenmodel van Rest en medewerkers de morele ontwik-
kelingstheorie van Kohlberg verder uitbreidt tot een
'Neo-Kohlberg benadering', waarin naast cognitie ook af-
fectie geïntegreerd is. Medewerkers van Rest, zoals Dar-
cia Narvaez, voegen hier verder ideeën uit de cognitieve
wetenschappen aan toe. Ze leggen meer de nadruk op
het feit dat moreel handelen niet steeds een erg bewust
en doordacht handelen is, maar vaak een meer automa-
tisch en impliciet verlopend proces inhoudt, waarin
schema's, hier morele schema's, een belangrijk aandeel
hebben.
196
Zo zouden wij hun vier componenten moreel model vi-
sueel als volgt in de algemene voorstelling van een mo-
reel schema kunnen weergeven :
197
ADC-moreel model als parallel met het vier componen-
ten moreel model van Rest
Een recente Amerikaanse studie biedt eveneens in-
zicht in hoe mensen goed en slecht beoordelen, hoe
mensen beslissen of gedrag moreel of immoreel is.
Het gaat om intuïtief moreel oordelen, dat is de snelle
beslissing die je neemt of iets goed of slecht is, moreel
of immoreel.
Om dit aan te pakken stelt het ontwikkelde ADC-mo-
del dat mensen drie intuïtieve componenten in aan-
merking nemen bij het maken van een moreel oor-
deel: de 'agent', wat het karakter of de intentie is van
wie iets doet; de daad of wat die doet; en de conse-
quentie, of de uitkomst die voortvloeide uit wat die
doet. Vandaar ADC in het Engels : Agent, Deed en Con-
sequence betrokken in het moreel oordelen. Kortweg
: the Agent Deed Consequence (ADC) model.
De bedoeling van dit ADC-model is een raamwerk te
bieden dat onder meer kan helpen bepalen wanneer
de doelen de middelen kunnen rechtvaardigen, of
wanneer dat niet het geval is. Bijvoorbeeld, iets an-
ders zeggen om iemand te sparen, wat kan als moreel
oordeel tegenover iets anders zeggen om jezelf te
redden, wat niet kan als moreel oordeel.
198
W a t k a n h e t k i n d z e l f o n t w i k k e -
l e n ...
In de 'Neo-Kohlberg benadering' van Rest en medewer-
kers is er oog voor het aandeel van onbewuste kennis in
De bevindingen van deze studie toonden aan dat filo-
sofen en het grote publiek op dezelfde manier morele
oordelen vellen. Dit geeft aan dat de structuur van
morele intuïtie hetzelfde is, ongeacht of iemand een
opleiding in ethiek volgt. Met andere woorden, ieder-
een maakt deze morele oordelen op een vergelijk-
bare manier.
Dit ADC-model toont gelijkenissen met het morele
schema-model. Zo is 'agent' of de aard van wat wordt
gedaan, te vergelijken met de morele representatie
of moreel oordeel als interpretatie of benoeming. Zo
is 'agent' in zijn tweede betekenis als de intentie van
wat wordt gedaan, te vergelijken met de morele pre-
sentatie of morele motivatie. Zo is 'deed' of wat
wordt gedaan te vergelijken met rerepresentatie of
morele implementatie als reactie of handelen. Zo is
tenslotte 'consequence' of de uitkomst van wat
wordt gedaan te vergelijken met presentatie of mo-
rele gevoeligheid als context of realiteit.
Ook in dit model blijkt dus een moreel oordeel erg te-
rug te gaan op morele intuïtie.
199
iemands moreel handelen. Ontwikkelde schema's
waarin deze kennis aanwezig is, worden zo nodig, zonder
bewuste intentie of controle, in een situatie geactiveerd.
Concreet kan het, bijvoorbeeld, gaan over de betrouw-
baarheid of het vooroordeel dat geactiveerd wordt in
contact met iemand die behoort tot een bepaalde groep.
Zoals in contact met wie behoort tot de groep bekenden
of de groep onbekenden.
Naast schema's in het algemeen, kunnen ook morele
schema's worden geactiveerd. Schema's spelen een be-
langrijke rol in moreel gedrag. Zij leggen verbanden, vul-
len ontbrekende informatie aan, sturen de aandacht en
dirigeren de manier van probleemoplossen.
Morele schema's kunnen omschreven als algemene ken-
nisstructuren die aangewend worden bij het samenleven
en -werken. Ze worden opgebouwd vanuit opgedane er-
varing in sociale interactie op basis van wat samengaat
en samenhangt. Zij verminderen de procesomvang en -
tijd nodig in een nieuw ontmoete morele situatie. Mo-
rele schema's zijn in de regel algemener en abstracter
dan schema's in het algemeen die doorgaans specifieker
en concreter zijn.
Zo kan concreet bij activering van een specifiek schema,
ook een moreel schema geactiveerd worden. Concreet,
bijvoorbeeld, kan je een schema over onbekenden acti-
veren waar mogelijk onbetrouwbaarheid en vooroordeel
200
uit naar voor komt. Tegelijk kan dit een moreel schema
bij je activeren dat draait rond rechtvaardigheid en ge-
lijkwaardigheid. Dit kan er toe leiden dat je tracht je on-
bekenden-schema te deactiveren en meer gericht tracht
morele kennis in te schakelen die hier mee tegenin gaat.
Doorheen de morele ontwikkeling van het kind treden
drie morele schema's naar voor die stilaan tot ontwikke-
ling komen. Het zijn achtereenvolgens het Persoonlijk
Belang Schema, het Norm Handhaving Schema, en het
Postconventioneel Schema.
Het Persoonlijk Belang Schema ontwikkelt zich in de kin-
derjaren en is niet meer het belangrijkste tegen de ado-
lescentie aan. Zowel het eigen belang als het belang van
met wie in directe omgang, is hier als zorg aanwezig. Het
kind leert met de behoeften van anderen rekening te
houden, samen te werken en het momentane op te of-
feren, voor korte tijd, zo ook voor zichzelf gunstig en zo
er wederkerigheid is. Het perspectief beperkt zich tot
een micro-morele relatie met oog voor wat elk persoon-
lijk wint of verliest en met oog voor het welbevinden van
significante anderen.
Het Norm Handhaving Schema ontwikkelt zich zodra ge-
dragsverandering bij de adolescent zichtbaar wordt. Er
ontstaat dan gevoeligheid voor macro-moraliteit. Er ver-
schijnt dan een meer ontwikkeld denken met een breder
samenlevingsperspectief. Binnen dit schema overweeg
201
je hoe mensen in het algemeen met elkaar zouden moe-
ten omgaan, ook al zijn ze geen familie, vriend of kennis.
Het gaat om faire omgang met een uniforme toepassing
van regels en normen, los van individuen. Respect voor
de samenleving niet voor iemand persoonlijk, daar gaat
het om.
Het Postconventioneel schema ontwikkelt zich naarmate
de adolescentie-ontwikkeling vordert. De adolescent
doet ervaring op ook met overtuigende argumentatie
van anderen. Dit brengt hem ertoe te denken over een
faire samenleving buiten de reguliere. Zo integreert zijn
denken een breder, postconventioneel perspectief om
te komen tot een mentale voorstelling van een morele
samenleving. Volgende vier elementen zijn hier kenmer-
kend: voorrang aan morele criteria, beroep op een mo-
reel ideaal, gedeelde waarden en volledige wederkerig-
heid.
Deze morele schema's helpen duidelijk maken hoe je
kind of jezelf iets opvat en hoe je kind of jezelf op iets
reageert. Ze helpen verhelderen hoe een opinie ontstaat
over hot items, als vrije meningsuiting, rechten voor spe-
cifieke groepen, godsdienstbeleving in de samenleving,
enzomeer. Ze helpen keuzes en beslissingen beter be-
grijpen op het niveau waarop ze veelal plaatsvinden. Dit
minder bewuste niveau blijkt uit het feit dat vaak de ge-
maakte keuze of beslissing niet zomaar kan worden be-
202
argumenteerd. Toch zijn het blijkbaar deze morele sche-
ma's die het morele denken structureren en sturen. In
het algemeen komt naar voor dat iemand het moreel
schema verkiest dat het meest passend en zinvol is in zijn
specifieke situatie, ook al werd aanvankelijk mede ook
een ander moreel schema geactiveerd. Soms is bij ie-
mand meer sprake van een geconsolideerd predominant
schematype, soms is er meer transitie en mix aanwezig.
P r a k t i j k t o e t s ...
203
Tracht voor je kind of jezelf als ouder het moreel schema
concreet in te vullen voor een specifieke situatie. Vul in
naargelang meer een Persoonlijk Belang Schema, een
Norm Handhaving Schema of een Postconventioneel
Schema wordt geactiveerd of wordt verkozen.
Meer lezen :
Rest, J.R., Narvaez, D., Bebeau, M. & Thoma, S. (1999).
Postconventional Moral Thinking: A Neo-Kohlbergian
Approach. Mahweh, New Jersey: Lawrence Erlbaum As-
sociates.
Dubljević, V., Sattler, S., Racine, E. (2018). Deciphering
moral intuition: How agents, deeds, and consequences
influence moral judgment. PLoS ONE.
https://doi.org/10.1371/journal.pone.0204631
204
Schemamodel
en motivatie
Graag wil je als ouder of als kind weten door wat jezelf of
door wat de ander in beweging wordt gebracht. Wil je
weten door wat je blijft doorgaan en blijft volhouden. Wil
je weten door wat je tot verandering of tot ophouden
komt. Zo kan je jezelf helpen om met iets te beginnen, om
vol te houden, of om tot verandering te komen. Zo kan je
ook elkaar helpen om met iets te beginnen, door te gaan,
of met iets op te houden of tot verandering te komen.
Motivatiemodellen
In het verleden zijn reeds heel wat motivatiemodellen
ontwikkeld. Ze trachten telkens aan te geven door wat je
Behoeften, overtuigingen en doelen liggen aan de ba-
sis van je motivatie als ouder of kind.
Hoe kan je hierop inspelen vanuit een omvattend
model ?
205
actief wordt. Concreet geven deze modellen aan dat je
actief kunnen worden door behoeften, door overtuigin-
gen en door doelen. De modellen die behoeften naar
voor schuiven voor je gedrag worden inhouds- of be-
hoeftetheorieën genoemd. Ze trachten vooral te achter-
halen welke behoeftebevrediging je nastreeft als basis
voor je gedrag. Gekend is het behoeftehiërarchisch mo-
del van Maslow. Het geeft de volgorde aan waarin be-
hoeften gedragsmotiverend zijn. Pas als aan een lager
gesitueerde behoefte is voldaan, komt er ruimte voor
een hoger gesitueerde. Van laag naar hoog kunnen ach-
tereenvolgens volgende behoeften aan bod komen : li-
chamelijke behoeften, als eten, drinken en slapen; veilig-
heidsbehoeften, als bescherming en een eigen plaats;
sociale behoeften, als erbij horen en affectie; prestatie-
behoeften, als succes en erkenning; en tenslotte zelfre-
alisatiebehoeften, als zelfverwezenlijking en groei en
ontwikkeling.
Een behoeftemodel dat thans opgeld maakt is dit van
McClelland. Het geeft aan dat je vooral tot handelen
komt vanuit drie fundamentele behoeften, waarbij er bij
iemand vaak één meer op de voorgrond staat. Deze be-
hoeften, ook Big Three genoemd omdat ze zo algemeen
aanvaard worden, zijn de prestatiebehoefte, de be-
hoefte aan macht of controle en de interrelationele be-
hoefte. Wie prestatiegericht is wil vooral lukken en uit-
blinken in iets, wie machtsgericht is wil vooral invloed
206
uitoefenen en doelen bereiken, wie interrelationeel ge-
richt is wil vooral betekenisvolle relaties met anderen en
door anderen aanvaard, geliefd en gerespecteerd wor-
den.
Motivatiemodellen die overtuigingen en doelen naar
voor schuiven voor het ontstaan van je gedrag worden
procestheorieën genoemd. Ze focussen op de denk- of
cognitieve processen die in je hoofd plaatshebben en die
je gedrag beïnvloeden. Gekend is de verwachtingsthe-
orie van Vroom. Deze geeft aan dat de sterkte van je mo-
tivatie of de sterkte om op een bepaalde manier te han-
delen of te reageren afhankelijk is van drie elementen.
Dit zijn de instrumentaliteit of de overtuiging dat een
kwaliteitsvol handelen zal beloond of opgemerkt wor-
den. Dit zijn aanwezige verwachtingen of de overtuiging
iets tot een goed einde te kunnen brengen. Dit is ten-
slotte de ingeschatte waarde of het idee over de emoti-
onele waarde van het gedragsresultaat.
Gekend is ook de doelstellingstheorie van Locke en Lat-
ham die stelt dat je gedrag beïnvloed wordt door be-
wuste doelstellingen en intenties. Zo kan je gedrag posi-
tief beïnvloed worden door specifieke en uitdagende
aanvaarde objectieven. Deze zouden er voor zorgen dat
je meer inzet en inspanning toont. Zo zou je al heel vroeg
in je leven je een beeld vormen van wat nastrevenswaar-
dig voor je is.
207
Schemamodel
De motivatiemodellen zoals thans ontwikkeld, gaan er
van uit dat ze elk anders zijn en niet tot elkaar te herlei-
den zijn. Door ze evenwel in een ruimer omvattender ka-
der te plaatsen kunnen de diverse modellen een plaats
toegewezen krijgen en kan zo hun aandeel in het totale
motivatiegebeuren preciezer worden gesitueerd. Het
kader dat hiervoor kan gebruikt worden is dit van het
schemamodel. Dit schema laat toe zowel de concrete si-
tuatie- en gedragsrealiteit, als de mentale potentiële
processen aan te geven en te beschrijven. De behoefte-
of inhoudstheorieën kunnen dan hun plaats krijgen in de
situatie- en gedragsrealiteit. De procestheorieën kunnen
op hun beurt hun plaats krijgen in het potentiële men-
tale procesgebeuren.
208
Pas je dit toe voor de behoeftetheorie van McClelland,
dan kan de interrelationele behoefte gesitueerd in de
contextuele realiteit voor het ontstaan van gedrag, de
209
machtsbehoefte gesitueerd in de procedurale realiteit
voor het optreden van gedrag en de prestatiebehoefte
gesitueerd in de declaratieve realiteit voor de invulling
van gedrag. Gedrag ontstaat dan mogelijk zo het toelaat
zich aanvaard te maken of te blijven (interrelationele be-
hoefte), het uitgevoerd kan worden doordat er invloed
en controle is (machtsbehoefte) en het bijdraagt tot een
persoonlijk gevoel van lukken en beheersing (prestatie-
behoefte).
Pas je dit toe voor de verwachtingstheorie van Vroom,
dan kan de instrumentaliteit gesitueerd in de declara-
tieve schema-invulling, de verwachting gesitueerd in de
procedurale schema-invulling en de waarde gesitueerd
in de contextuele schema-invulling. De schema-invulling
is het geheel van ontstane kennis of gevormde overtui-
gingen als best mogelijke synthese van eerder ontmoete
informatie en meegemaakte ervaringen in de loop van je
leven. De declaratieve schema-invulling staat voor het
wat van iets voor je, de procedurale schema-invulling
staat voor het hoe van iets voor je, de contextuele
schema-invulling staat voor het waar, wanneer, tegen-
over wie, waarom en waartoe van iets voor je.
Naast de feitelijke kennis en ervaring waarop je schema-
invulling gebaseerd is, kan je ook opteren voor een ge-
wenste kennis en ervaring vanuit een als doel gestelde
schema-invulling die je via je gedrag wil realiseren.
210
Op die manier kan je de kracht en inbreng van de be-
hoeftetheorieën voor de actuele realiteit en de kracht en
inbreng van de procestheorieën voor de potentiële
'mentaliteit' bundelen. Ze kunnen je helpen om zowel als
ouder of als kind invloed uit te oefenen op je eigen ge-
drag, maar ook op dit van elkaar. Je kan dan zowel be-
hoeften, overtuigingen en doelen herkennen, maar ook
aanspreken en naar voor schuiven, of activeren en zo no-
dig bijsturen en veranderen.
Zo wordt in het ASE-model om tot intentieverandering
als basis om tot gedragsverandering te komen, gebruik
gemaakt van een aantal van deze elementen. Dit ASE-
model is gebaseerd op de theorie van gepland gedrag
van Fishbein & Ajzen en op inzichten van Bandura. Je kan
meer hierover lezen in het thema-onderdeel 'Schema's,
beïnvloeding en verandering' van deze encyclopedie.
Door de behoeften, overtuigingen en doelen van de mo-
tivatietheorieën in het schemamodel te plaatsen is er
niet langer de noodzaak om ze concreet inhoudelijk te
benoemen. Het komt er vooral op aan dat de drie reali-
teiten en de drie schema-invullingen tot hun recht ko-
men en dit kan concreet de motivatie vormen. Hoe meer
kans dat via je gedrag en reactie deze realiteiten en in-
vullingen tot hun recht komen, hoe meer je zal gemoti-
veerd zijn voor dit gedrag. Zo zal je motivatie erg uitge-
sproken zijn zo je door je gedrag erg door je omgeving
zal aanvaard worden, je door je gedrag effectief invloed
211
zal weten uitoefenen, je gedrag in overeenstemming zal
zijn met je overtuigingen dat het effectief zal zijn, dat het
waardevol zal zijn en dat je hieraan zal groeien. Boven-
dien zal je erg gemotiveerd zijn als je gedrag zal toelaten
specifieke en uitdagende door je aanvaarde doelstellin-
gen die te maken hebben met effectiviteit, realisatie en
groei, waar te maken. Intuïtief kan je dit aanvoelen als in
je kracht komen. Niet alleen wordt er dan in de realiteit
iets waargemaakt, maar ook als mentaal procesmatig ge-
beuren wordt je geheugen- of overtuigingsschema be-
vestigd, of wordt je objectieven- of doelschema werke-
lijkheid. Dit gebeuren activeert veel in jezelf, zodat je
kracht ervaart om in iets door te gaan en die richting ver-
der op te gaan.
Uit onderzoek blijkt ook dat het opmerken hoe anderen
in hun kracht komen en gemotiveerd raken ook je eigen
gemotiveerd zijn en raken gunstig kan beïnvloeden. Dit
verschijnsel wordt onbewuste motivatie of priming ge-
noemd en betekent je voorbereiden of iets in je active-
ren.
Tenslotte blijkt ook dat het nastreven van iets meestal
gepaard gaat met een vooringenomen optimistische
overtuiging die goed nieuws ziet dat een lager persoon-
lijk risico aangeeft en slechts nieuws negeert dat een ho-
ger risico aangeeft dan verwacht. Deze optimisme-ver-
tekening hangt, zo blijkt uit onderzoek, af van de waar-
dering update door de ventromediale prefrontale cortex
212
en de invloed ervan op de dorsomediale prefrontale cor-
tex geassocieerd met een zelfreferentiële redenering.
Ter illustratie
[Iris wou nog wel even blijven oefenen. Zo kon ze lukken
in de moeilijkere opgaven en bij het beste groepje beho-
ren en zo de bewondering van iedereen afdwingen (inter-
relationele behoefte). Ze ervaarde dat zij door te oefenen
meer greep en controle kreeg op de opdrachten en zich-
zelf (machtsbehoefte). Zo kon ze heel blij en fier worden
over zichzelf en wat ze kon en aandurfde (prestatiebe-
hoefte). Oefenen en doorzetten leek haar de manier, zo
had ze vastgesteld, waarop ze vooruit kon komen om bij
de beteren te raken (instrumentaliteit). Het volhouden en
niet onmiddellijk opgeven bij de eerste moeilijkheid of te-
genslag leken haar, zo had ze stilaan ontdekt, het recept
om uiteindelijk te lukken (verwachting). Ze verwachtte
dat dit voor haar als erg belangrijk zou zijn, voor haar ei-
genwaardegevoel en voor het goed in de groep zitten
(waarde). Ze had zich als doel gesteld ook opgaven uit
de moeilijker groep aan te durven, iets wat haar tot dan
toe niet was gelukt (specifieke doelstelling). Maar ze zou
pas tevreden zijn van zichzelf als ze ditmaal zou lukken en
zou volhouden totdat ze hierin was gelukt (uitdagende
doelstelling). Het voorbeeld van haar beste vriendin met
wie ze had afgesproken niet op te geven, moedigde haar
erg aan. Vooral ook omdat haar vriendin telkens voor
haar aan de beurt was bij de opdrachten (priming).]
213
Ter verkenning
214
Rationeel, emotioneel,
conditioneel, motivatio-
neel
Rationeel ?
Als ouder wil je heel graag je eigen gedrag of reactie of
het gedrag of de reactie van je kind begrijpen. Je vindt
mogelijk geen rationele verklaring voor je gedrag of dit
van je kind. Er zijn geen voldoende bewuste redenen
voor. Op zoek naar argumenten voor je reactie of deze
van je kind, kan je er hooguit enkele vinden, maar deze
lijken niet te volstaan voor de opgemerkte reactie.
Emotioneel ?
Gemakkelijk ga je dan zoeken naar aanwezige emoties
die aan de basis zouden kunnen liggen van je eigen reac-
tie of van deze van je kind. Gaat het om onderliggende
boosheid, of heeft het te maken met teleurstelling. Is er
sprake van opwinding zodat zelfcontrole wordt verloren.
Als ouder wil je graag je eigen gedrag en dit van je
kind begrijpen.
215
Ook dan lijkt dit niet steeds te volstaan. De reactie is niet
in overeenstemming of verhouding met de opgemerkte
of veronderstelde gevoelens.
Motivationeel ?
Soms veronderstel je dat er bij jezelf of bij je kind een
onderliggend doel of motief aanwezig moet zijn voor je
gedrag. Je doet het om iets duidelijk te maken, of je doet
het om iets te bereiken of te bewerkstelligen. Iets waar
je zelf of je kind behoefte of nood aan heeft. Iets dat ont-
breekt, of iets dat niet overeenstemt met een voorstel-
ling in je. Iets wat je in de realiteit wil waarmaken, of iets
waarvoor je overeenstemming zoekt tussen de realiteit
en je voorstelling.
Conditioneel ?
Soms evenwel lijkt het vorige niet te volstaan en merk je
dat je reactie of die van je kind stilaan zo gegroeid is.
Blijkbaar op basis van eerdere ervaringen. Deze hebben
er voor gezorgd dat er in een bepaalde situatie een be-
paalde reactie ontstond. In latere situaties kwam dan
min of meer automatisch dezelfde reactie bij je of je kind
opduiken. Los van het feit of er actueel voldoende ratio-
nele argumenten, of emotionele uitlokkers, of motivati-
onele redenen voor waren. Nog sterker, bij jezelf of bij je
kind kon je vaststellen dat ook al waren de argumenten,
gevoelens of beweegredenen tegengesteld, dat je toch
216
weer uitkwam bij hetzelfde gedrag. Je had progressief
geleerd van zo te reageren, soms tegen beter weten in.
Eenzelfde reactiepatroon werd opgeroepen in een der-
gelijke situatie en je zou jezelf als ouder of als kind moe-
ten overtuigen, of met gevoelens moeten overhalen, of
met motieven moeten verleiden om er van af te zien.
De reden hiervoor is dat automatisch in je geheugen alle
opgedane ervaringen met een situatie en je mogelijke
reacties verwerkt liggen opgeslagen. In een nieuwe ge-
lijkaardige situatie komt dan de best mogelijke reactie
vanuit je vorige reactie-ervaringen tot activering. De re-
acties in het verleden en de wijze waarop ze liggen op-
geslagen hebben wellicht ook te maken met je persoon-
lijkheid. Je reactie wordt dan niet enkel gekleurd door je
eerdere ervaringen maar ook door je persoonlijkheid.
Deze beide laatste, je ervaringen en je persoonlijkheid,
zorgen ervoor dat een eigen verzameling van wat eerder
vertoont werd tot stand komt. Zo een verzameling van
eerdere ervaringen wordt een geheugenschema ge-
noemd. Het geheugenschema verzamelt en ordent eer-
dere ervaringen en stelt de best mogelijke nieuwe erva-
ring en reactie voor. Zij zorgt voor de conditionele in-
breng in een reactie.
217
Mix ?
Naast deze conditionele inbreng, kan er zoals eerder be-
schreven ook een rationele, emotionele en motivatio-
nele inbreng zijn in een reactie van jezelf of je kind.
Wil een reactie van jezelf of je kind optimaal zijn, dan kan
getracht een conditioneel, rationeel, emotioneel en mo-
tivationeel aandeel naast elkaar aan bod te laten komen.
Er kan getracht worden een mix tot stand te laten komen
waarin de vier aandelen elkaar aanvullen en versterken.
Zo zijn er naast logische argumenten, emotionele be-
weegredenen en motivationele objectieven, ook ontwik-
kelde conditionele schema's aanwezig die mee het ge-
drag dragen.
Conditioneel in detail
Lijkt een reactie van jezelf of je kind onlogisch, gevoel-
loos of zinloos, dan kan getracht worden het te begrijpen
vanuit opgeslagen ervaringen die vaak als een gewoon-
tepatroon naar voor komen. Onderzoek wijst uit dat ge-
heugen en verbeelding dezelfde hersenonderdelen ge-
bruiken. Zo wordt wat opgeslagen ligt mogelijk gebruikt
om toekomstscenario's uit te tekenen.
Wat als ervaring kan opgeslagen worden zijn nieuwe si-
tuatiekenmerken die eenzelfde reactie uitlokken, zijn
nieuwe interpretaties voor eenzelfde situatie, zijn
218
nieuwe reactie voor eenzelfde situatie. Dit is zo omdat in
geheugenschema's elementen van het conditioneel ge-
heugen liggen opgeslagen die betrekking hebben op het
waar, wanneer, tegenover wie zo te ervaren en zo te re-
ageren. Daarnaast omdat in geheugenschema’s ele-
menten van het declaratief of betekenisgeheugen liggen
opgeslagen die betrekking hebben op het wat van zo er-
varen. Tenslotte omdat in geheugenschema’s elemen-
ten van het proceduraal geheugen liggen opgeslagen die
betrekking hebben op het hoe van zo reageren. Nieuwe
situatiekenmerken worden vooral verworven via klas-
sieke conditionering waarbij de nieuwe situatieken-mer-
ken geassocieerd worden met reeds aanwezige situatie-
kenmerken. Nieuwe reacties worden vooral verworven
via operante conditionering via het effect dat die reac-
ties hebben.
Conditioneel model
Soms kan vastgesteld worden dat jij of je kind voor je re-
actie niet de eigen ervaringen gebruiken maar de erva-
ringen van iemand anders. Je vat dan iets op of je rea-
geert dan net zoals iemand anders vanuit zijn opgeslagen
ervaringen zou doen. Je imiteert dan iemand, of je ob-
serveert dan hoe die ander iets opvat en op iets reageert
en je gebruikt dit in een latere gelijkaardige situatie. Je
gebruikt dan met andere woorden de opgeslagen erva-
ringen van een ander als model voor je eigen waarne-
ming en reactie.
219
Onbewust conditioneel
Zo je reactie of die van je kind conditioneel bepaald is,
ben je je meestal niet helemaal bewust van de oorsprong
en inhoud ervan. De informatie aan de basis ligt immers
opgeslagen in je geheugen en vormt de synthese van een
reeks van eerdere ervaringen. Voor je interpretatie van
en reactie in een situatie is het niet helemaal nodig al die
informatie op te diepen. Voldoende is gebruik te weten
maken van de impliciet aanwezige informatie. Je inter-
pretatie en reactie is dan een aan de oppervlakte ver-
schijnen van wat dieper opgeslagen ligt in een verza-
melde en verwerkte vorm. Naarmate wat opgeslagen ligt
omvangrijker en krachtiger is, zal ook je reactie sterker
zijn. Iets wat ook niet altijd voor je duidelijk is.
Reactie van jezelf of je kind
Geef hieronder aan of je eigen reactie, of die van je kind
rationeel, emotioneel, conditioneel of motivationeel be-
paald is, of welke mix je meent op te merken :
rationeel :
emotioneel :
220
conditioneel :
motivationeel :
221
Motorische
ontwikkeling
Kenmerken en benadering motorische ontwikkeling
Een kind ontwikkelt zich van bij de geboorte op meer-
dere vlakken. Vooral op het vlak van zijn motoriek is deze
ontwikkeling opmerkelijk. Waar een pasgeborene erg
hulpeloos lijkt, is een driejarig kind, bijvoorbeeld, al in
staat tot vrij complexe bewegingen en beschikt het over
een ruime bewegingsvrijheid. Deze verworven bewe-
gingscompetentie vergroot zijn mogelijkheden tot ver-
dere verkenning en ontwikkeling. Veel gebeurt bij het
Weten bewegen met zijn lichaam, met armen en
benen met handen en voeten,
betekent voor het kind een hele ontwikkeling
die toegang biedt tot ontwikkeling op andere vlak-
ken.
222
jonge kind op basis van uitproberen en zijn bewegings-
beheersing biedt hier kansen voor.
Vier globale kenmerken kunnen in de motorische ont-
wikkeling worden onderkend :
° een ontwikkeling van binnen naar buiten : het functio-
neren van de lichaamsdelen dichter bij de romp gaat
vooraf aan de functioneren van de verder afgelegen li-
chaamsdelen. Zo is er eerder beheersing van bovenar-
men en -benen dan van de onderarmen en handen en
de onderbenen en voeten.
° een ontwikkeling van hoofd naar voeten : eerst wordt
de beheersing van het hoofd mogelijk, vervolgens het
weten bewegen van het lichaam, hierna komt kruipen op
handen en knieën, om tenslotte uit komen op het kun-
nen lopen op de voeten.
° een ontwikkeling van de grote naar de kleine lichaams-
bewegingen : van de beweging van het lichaam, de romp
over de beweging van de lichaamsdelen tot de hand- en
vingerbewegingen.
° een ontwikkeling van afzonderlijke bewegingen naar
gezamenlijke bewegingen : van lopen, springen, grijpen,
gooien afzonderlijk naar het tegelijk betrekken van deze
bewegingen in een spel- of ander objectief, zoals bij bal-
spelen en -sporten.
223
Deze volgorde in motorische ontwikkeling heeft vooral
te maken met de groei van het zenuwstelsel die de be-
wegingsbeheersing mogelijk maakt. Oefening kan dan de
beheersing van de bewegingen tot stand brengen zodra
neurologisch mogelijk. Voortijdige oefening heeft even-
wel weinig of geen resultaat omdat de neurologische ba-
sis nog ontbreekt. Dit ervaren ouders die hun kind voor-
tijdig willen trachten te doen lopen of te vroeg zindelijk
trachten te maken.
Ouders kunnen best gelegenheden en mogelijkheden
bieden om te bewegen. Dit zowel met het gehele li-
chaam als met delen van het lichaam, onder meer ook
de fijnere delen van het lichaam, als de handen en de
vingers. Vooral kunnen ze de spontane bewegingsactivi-
teiten van het kind ondersteunen en bijzondere en spe-
cifieke oefengelegenheden bieden. Dit alles in een kan-
senbiedende en uitnodigende omgeving die voldoende
veiligheid en ondersteuning biedt. Hulp van ouders kan
bestaan in het bieden van mogelijkheden, ondersteu-
ning en aanmoediging waar reeds een begin en aanzet
van beweging aanwezig is. Een helpen voor zover als no-
dig is. Eventueel kan een grotere stap in de motorische
ontwikkeling opgedeeld in kleinere deelstappen.
Vooral een verkenning en spelmogelijkheden biedende
omgeving moet toelaten de motorische ontwikkeling te
ondersteunen. In het spel van het kind neemt bewegen
een belangrijke plaats in. Een kind houdt van bewegen
224
met zijn lichaam, van het gericht en ondersteunend be-
wegen met zijn ledematen, en van het uitvoeren van een
opdracht door het maken van gerichte bewegingen en
zo iets passend te manipuleren.
Aangeboren motorische reflexen en ontwikkeling
Een pasgeborene lijkt vrij hulpeloos, maar beschikt over
een hele reeks van aangeboren reflexen om zijn overle-
vingskansen optimaal te maken. Zo zijn er de wend- en
zuigreflex die instaan voor het verzekeren van vol-
doende voeding. Wanneer iets de wang van de pasgebo-
rene raakt, draait het kind het hoofdje er naar toe, opent
de mond en begint te zuigen om vervolgens slikbewegin-
gen te maken.
Zo is er de grijpreflex die mee de veiligheid van het kind
verzekert. In de eerste twee à drie maand sluit het kind
stevig de handjes wanneer iets in de handjes wordt ge-
voeld. Rond de derde maand gaat dit over in een meer
actief en bedoeld grijpen. Ook de Moro reflex draagt bij
tot de veiligheid. De reflex treedt op wanneer het
hoofdje van het kind enkele centimeters zakt terwijl het
op zijn rug wordt vastgehouden. De schrikreactie bestaat
uit het spreiden en strekken van de armen en vingers,
waarna de armen worden gebogen en naar voren wor-
den gezwaaid, alsof het kindje zich ergens aan vast wil
klampen wanneer het zijn ondersteuning dreigt te ver-
liezen.
225
De meeste reflexen verdwijnen in de loop van het eerste
levensjaar, sommige vormen een basis voor aangeleerd
gedrag. Zoals, bijvoorbeeld, het geval is voor de grijpre-
flex die overgaat in meer zelfactief en -gericht grijpen.
Het verdwijnen heeft te maken met de rijping van de
hersenen waarmee hoger ontwikkelde hersengebieden
het van de meer primitieve gaan overnemen. Volgens de
schematheorie van Schmidt vormen zich motorische re-
gels. Een gewenst doel kan worden bereikt door via het
'recognition' schema de gewenste beweging te selecte-
ren. Een beweging die kan worden opgeroepen door via
het 'recall' schema het juiste impulssignaal of patroon
te kiezen.
Tussen kinderen zijn er grote verschillen in tempo van
motorische ontwikkeling. Dit maakt het moeilijk om uit
te maken wanneer het ontwikkelingsverloop van de mo-
toriek om bijzondere aandacht vraagt. Een stoornis in de
ontwikkeling van het kind kan zich mogelijk ook in een
stoornis in motorische ontwikkeling vertalen. Zo zal een
mentale handicap veelal gepaard gaan met motorische
achterstand. Ook het ontbreken van bepaalde reflexen
zal de aandacht wekken van medisch personeel.
226
Ontwikkeling lichaamsbeweging
Stapsgewijs leert het kind zijn lichaam gebruiken voor
globale bewegingen, grove motoriek genaamd, aanslui-
tend leert het kind lichaamsdelen gebruiken voor speci-
fieke bewegingen, fijne motoriek genaamd.
Belangrijk is het kind de gelegenheid te bieden zijn spie-
ren te gebruiken. Bijvoorbeeld, door het kind op zijn buik
te leggen op een speelmat.
Rond de leeftijd van twee maand wordt de rug van het
kind sterker en slaagt het kind er stilaan in zijn hoofd en
borst van de grond te tillen. Stilaan kan het zijn lichaam
op zijn ellebogen laten steunen om zich meer op te rich-
ten. Rond dezelfde tijd zal het kind ook zijn beentjes
strekken en buigen in rugligging. Dit bereidt het kind
voor om later te kruipen.
Rond drie maand kan het kind zich langer rechtop hou-
den, tot meerdere minuten toe en begint het zijn li-
chaam symmetrisch te houden. In rugligging kan het
beide armen in dezelfde positie houden.
Baby's gaan door met het versterken van hun spieren en
verbeteren van de beheersing van hun lichaamsdelen.
Rond vier maand kan het controle houden over het
hoofd en het recht en stil houden wanneer het rechtop
227
zit met enige hulp of op de buik ligt. Het kind begint zon-
der hulp zijn lichaam te rollen van buik- naar rugligging.
Een maand later zal het kind zelfstandig van rug- naar
buikligging weten rollen. Ook rond vijf maand zal het
kind wiebelen met al zijn ledematen als het op zijn buik
ligt en zo zijn kruipspieren versterken.
Rond zes maand kunnen de meeste kinderen zelfstandig
rechtop zitten voor korte tijd. Ze beginnen enige druk op
hun benen uit te oefenen wanneer ze rechtop gehouden
worden met enige steun.
Bij de aanvang van de tweede helft van het eerste le-
vensjaar wordt het kind meer mobiel en kan het zich zelf-
standig bewegen in de omgeving. Baby's kunnen begin-
nen kruipen rond de leeftijd van zeven maand en zijn dan
erg geneigd hun nieuw veroverde omgeving te verken-
nen.
Rond acht maand kan het kind zonder hulp rechtop zit-
ten voor langere tijd en kan het zichzelf op zijn voeten
trekken wanneer het iets gebruikt om zich op te trekken
en te steunen.
Op negen maand kan het kind voor langere tijd rechtop
zittend reiken naar speelgoed en ermee spelen terwijl
het zijn evenwicht behoudt. Rond die tijd kan het zich
rechtop trekken zonder steun.
228
Rond tien maand kan het kind op zich staan voor langere
tijd. Het kind maakt vooruitgang naar lopen toe, door zijn
voeten op te heffen en neer te drukken wanneer het
rechtop staat. Het kan zijn eerste aarzelende stappen
zetten, zichzelf vasthoudend aan iets.
Rond elf maand neemt het vermogen te lopen toe terwijl
het kind loopt aan de hand van een zorgfiguur die het
vasthoudt.
Rond één jaar begint het zijn eerste aarzelende stappen
te zetten met steun. Rond veertien maand kan het stap-
pen zonder steun.
Tijdens het tweede levensjaar wordt het kind meer mo-
biel en behendig. Rond vijftien maand begint het kind op
trappen te klimmen, evenals op stoelen en meubels. Het
kind kan er evenwel nog niet af. Het begint meer soepel
van één positie in de andere over te gaan, zoals van lig-
gen naar zitten en van zitten naar staan.
Vanaf achttien maand verwerft het kind meer stabiel
evenwicht, zodat het gemakkelijker kan bewegen rond
objecten en achter- en zijwaarts en in cirkels begint te
bewegen. Eveneens begint het te rennen. Het begint ook
met de voeten trappen op te gaan terwijl het zijn handen
gebruikt om de leuning vast te houden.
229
Op het einde van het tweede levensjaar begint het kind
complexe grove motorische vaardigheden te ontwikke-
len, zoals gooien met objecten en schoppen. Het gaat
verder met zijn bewegingen te verfijnen en meer vloei-
end te worden in zijn bewegingen. Zijn manier van stap-
pen en lopen worden natuurlijker en meer matuur.
Rond vierentwintig maand kan het ter plaatse huppelen
en staan op één been voor een korte tijd. Het kan begin-
nen trappen op een driewieler. Het kan gemakkelijk al-
leen een trap op, ook kan nog enige hulp nodig zijn bij
het afdalen.
Op het einde van het tweede levensjaar is het kind zeer
mobiel geworden en kan het gemakkelijk stappen en lo-
pen van één punt naar een ander, terwijl het nog verder
oefent met kunnen stoppen.
De grove motoriek blijft zich verder ontwikkelen in de
daaropvolgende jaren. Zo neemt het evenwicht houden
en de lichaamsbeheersing nog toe. Dit komt tot uiting in
rennen, springen, buigen, bij lichaamsoefeningen en in
allerlei sportieve activiteiten. Zodra de minimale vorm
van bewegingsactiviteit verworven is, ontstaan via oefe-
ning - vaak in speelse vorm - uitgesproken verbeterin-
gen. Zo kan een vierjarige zelfstandig leren fietsen.
Op tien jaar vormt het lichaam voor het kind een uitste-
kend hanteerbaar instrument voor de omgang met de
230
omwereld. Ook voor sociale omgang, dit om uitdagingen
aan te gaan en mee te kunnen met anderen.
Tijdens de adolescentie vergroot tenslotte de spier-
kracht en het uithoudingsvermogen van de jongere.
Ontwikkeling fijne bewegingen
Fijne bewegingen ontwikkelt het kind naast de grote li-
chaamsbewegingen. Zo leert een kind hoe zijn handen te
gebruiken en hoe kleinere bewegingen te coördineren
met zijn zintuigen.
Dit verloopt stapsgewijs en de ene fijnmotorische vaar-
digheid wordt gebouwd op de vorige. Elk kind volgt hier-
bij zijn eigen tempo, snelheid en wijze. Zo kan de grove
motoriek sneller tot ontwikkeling komen dan de fijne
motoriek, zo kan één stap sneller worden genomen en
de volgende trager.
Tot twee maand zijn baby's grijpbewegingen een voor-
bereiding tot grijpen. Het zal zijn armpjes en handjes
strekken in de richting van een object, maar het zal zel-
den in staat zijn het object aan te raken. Dit komt omdat
het gezichtvermogen van het kind de scherpte en rich-
ting nodig om een object te grijpen pas begint te ontwik-
kelen.
231
Rond drie maand kan het kind meer precies grijpen en
objecten aanraken.
Tussen drie en vier maand begint het kind objecten te
omklemmen tussen de palm van zijn hand en zijn geslo-
ten vingers.
Vanaf vier maand oefent het met zijn greep en reikt het
naar alles wat in zijn gezichtsveld komt.
Nog ongeveer een maand later zal het kind in staat zijn
iets van de ene hand in de andere te nemen, mede door-
dat het stilaan kan zitten en spelen.
Op vijf maand is het in staat grote objecten op te nemen,
maar kan het kleinere objecten slechts aanraken en be-
tasten.
Rond zes maand verfijnt het kind zijn vaardigheid om ob-
jecten te manipuleren en leert het bij door te verkennen
met zijn handen en mond.
In de tweede helft van het eerste levensjaar maakt het
kind vorderingen in het gebruik van zijn handen en kan
het ook kleinere objecten manipuleren.
232
Rond zeven maand kan het korrelgrote objecten ruwweg
houden tussen duim en wijsvinger. Tussen zeven en ne-
gen maand kan het meestal een beker opnemen en eruit
drinken.
Rond negen maand verfijnt het kind zijn vaardigheid om
kleine objecten te grijpen, meer bepaald tussen duim en
wijsvinger in een schaargreep. Ook rond negen maand
kan het kind objecten zacht neerzetten waar het dit wil,
eerder dan ze ergens neer te gooien.
Rond tien of elf maand kan het kind smallere korrelgrote
objecten achterlaten waar het dit wil.
Vanaf twaalf maand kan het kind zijn handen onafhan-
kelijk van elkaar gebruiken bij het spel. Dit moet het kind
toelaten hulpmiddelen te manipuleren in het tweede le-
vensjaar. Het kind is op één jaar in staat tot de tang-
greep, dit is met zijn verschillende vingers van elk hand
een passende positie innemen om een object helemaal
te omvatten.
Tijdens het tweede levensjaar begint het kind zijn han-
den te gebruiken voor meer dan spelen en eten. Rond
vijftien maand begint het kind hulpmiddelen als beker,
lepel en potlood te gebruiken. Het kind begint zelf te
eten en te drinken met behulp van eetgerei. Het kind
opent kasten en laden. Het kind kan ook pagina's in een
233
boek omdraaien. Het is in staat om een toren te bouwen
van twee of drie blokken.
Rond achttien maand verfijnt het kind zijn vaardigheid in
het gebruik van hulpmiddelen, zoals potloden. Het kind
tekent lijnen en ruwe cirkels, eerder dan enkel te krab-
belen op een blad. Dit tekenen bereidt het kind indirect
voor op schrijven en lezen later.
Op eenentwintig maand kan het kind zichzelf uitkleden
en meehelpen bij het zich aankleden, onder meer met
grote knopen en ritssluitingen. Zo verhoogt het kind
stapsgewijs zijn zelfredzaamheid dankzij zijn fijnmotori-
sche ontwikkeling.
Rond vierentwintig maand kan het kind zijn handen ge-
bruiken met meer behendigheid, zoals een verpakking
openen of eenvoudige puzzels maken.
Rond drie à vier jaar kan het kind netjes eten met lepel
en vork en zonder morsen uit een beker drinken. Het
kind weet kleding met eenvoudige sluitingen zelfstandig
aan en uit te trekken. Een vierjarige wordt steeds handi-
ger in het sluiten van broek en jas.
De fijne motoriek blijft zich verder ontwikkelen in de vol-
gende jaren. Dit komt onder meer tot uiting bij het ma-
234
ken van constructies en puzzels, bij het knippen en plak-
ken, en bij het steeds meer levensecht tekenen en kleu-
ren.
Vanaf zes jaar ontstaat er lateralisatie. Er treedt een sa-
menwerking op tussen beide handen of beide voeten
waarbij de ene hand of voet uitvoert en de andere hand
of voet hierbij helpt. Voordien kan best ruimte gelaten
om een voorkeur te kunnen ontwikkelen.
Ontwikkeling zindelijkheid
Een bijzonder facet van de motorische ontwikkeling
vormt de zindelijkheid. Deze verloopt meestal in twee
stappen. Het kind wordt meestal overdag zindelijk tus-
sen twee en drie jaar. Het kind leert 's nachts zindelijk
worden tussen drie en vier jaar. Ook hier zijn er grote
individuele verschillen. Voor de leeftijd van vijf jaar kan
er niet gesproken worden over een probleem van bed-
wateren.
Motorische ontwikkeling als toegang of drempel
De ontwikkeling van de motoriek stelt het kind in staat
zijn omgeving te leren kennen, vaardig te worden in het
hanteren van voorwerpen en zichzelf, zijn aandacht te
richten en te scherpen, en zijn ken- en denkvermogens
te ontwikkelen. De bewegingsontwikkeling is hierbij de
235
toegangspoort of eventueel drempel bij achterstand
voor de ontwikkeling op andere vlakken.
Deze motorische ontwikkeling is niet louter een kwestie
van spierontwikkeling. Ze vraagt de inbreng van percep-
tie en cognitie. Waarneming informeert het kind welke
beweging uit te voeren en op welke manier, rekening
houdend met de concrete situatie. Waarnemingsinfor-
matie leidt de ogen, lichaam en handen van het kind naar
het voorgenomen doel en het waarnemingssysteem
biedt terugkoppeling over de gevolgen van de beweging,
al of niet bedoeld of gewenst. Cognitie, onder de vorm
van leren, denken, herinneren en probleemoplossing,
helpt het kind nieuwe motorische mogelijkheden en op-
lossingen te ontdekken en te verkennen. Het helpt te-
vens achterwege te laten wat uitgeprobeerd werd en
niet werkt.
Belang van het geheugen en de context voor de motori-
sche ontwikkeling
Wetenschappers van de Universiteit van Cambridge en
Columbia University ontwikkelden een nieuwe experi-
menteel geverifieerde wiskundige theorie die verklaart
hoe het menselijk brein in staat is om voortdurend
nieuwe vaardigheden te verwerven zonder de oude te
vergeten of te degraderen. Deze theorie, COIN genaamd
of CONtextual INference-model, suggereert dat het
identificeren van de huidige context de sleutel is bij het
236
leren van vaardigheden. In deze theorie staat de contex-
tuele gevolgtrekking centraal. Concreet werd dit onder-
zocht voor op beweging gebaseerde vaardigheden. Bij-
voorbeeld, rijden op een fiets of met een step, of gebruik
van mechanische of elektrische toestellen, werken met
computer of smartphone. De vaardigheden op het ene
gebied vormen een basis voor het ander gebied.
Mensen blijken over een natuurlijke eigenschap te be-
schikken om voortdurend nieuwe vaardigheden te ver-
werven, zonder oude te vergeten of te degraderen. In
een bepaalde reeks omstandigheden zullen bepaalde ac-
ties hierbij waarschijnlijker tot bepaalde bedoelde gevol-
gen leiden. De theorie suggereert dat er wellicht slechts
één mechanisme is om te leren omdat blijkt dat herinne-
ringen die schijnbaar verdwenen zijn, toch klaar kunnen
staan om terug te komen met de juiste trigger wanneer
de passende context opnieuw is opgedoken.
De theorie beschrijft een mechanisme in de hersenen
dat constant tracht de huidige context te achterhalen.
Deze voortdurend veranderende inschattingen van de
context bepalen hoe welke bestaande herinneringen
moeten worden gebruikt - en of er nieuwe moeten wor-
den gevormd. De hersenen zouden hiertoe een reper-
toire van herinneringen bijhouden, die elk geassocieerd
zijn met de context waarin gemaakt, zoals fietsen of
steppen. De hersenen kunnen putten uit meerdere her-
inneringen die ze tegelijk inzetten, in verhouding tot ze
237
geloven dat ze zich momenteel in de context bevinden
waarin eerder specifieke herinneringen werden gecre-
eerd. Om de prestaties te verbeteren, werken de herse-
nen ook alle herinneringen bij, opnieuw afhankelijk van
hun interpretatie van de huidige context. Wanneer de
context als nieuw wordt beoordeeld, zoals bijvoorbeeld
de eerste keer steppen na fietsen, dan creëren de herse-
nen automatisch een nieuwe herinnering voor die con-
text. Dit zorgt ervoor dat eerder vastgelegde herinnerin-
gen, zoals het geheugen voor fietsen, niet worden over-
schreven.
De principes van het COIN-model zouden kunnen veral-
gemeend worden naar vele andere vormen van leren en
geheugen, en niet alleen naar herinneringen die aan de
basis liggen van beweging.
238
Bewegingsmotoriek
en schemamodel
Om een beweging te maken met je lichaam of je handen,
bijvoorbeeld, moeten je spieren aangestuurd wor-
den. Bijvoorbeeld, bij het gaan zitten of liggen, bij het
rennen of springen, of als je je kind opneemt of knuffelt,
of bij het aan- of uitkleden, of als je tekent of schrijft, of
een instrument of werktuig gebruikt. Is elke beweging
die je dan maakt heel eigen en zo aangeleerd ? Of leer je
algemene bewegingen die je concreet aanpast aan de si-
tuatie of je gestelde doel ?
Kan je anders gezegd beter eenzelfde beweging steeds op
een zelfde manier herhalen om te leren ? Of kan je beter
Het ontwikkelen van bewegingen gebeurt volgens
trail-and-error waaruit je brein leert, zodat het een
beweging steeds beter kan sturen. Hiertoe ontwik-
kelen zich motorische schema’s met veralgemenin-
gen van bewegingen. Zo ontstaat stapsgewijs moto-
rische vaardigheid.
239
een gelijkaardige beweging op telkens een andere ma-
nier herhalen ? Van welke bewegingswijze leer jij of je
kind het meest ? Zit het geleerde het meest in je spieren
of in je hersenen die wetmatigheden ontdekken bij je be-
wegen?
Het schemamodel
De schematheorie geeft wat beweging betreft aan dat
aan de basis van een beweging een veralgemeend mo-
torisch programma ligt. Dit programma bestaat uit een
reeks bewegingscommando's die voorafgaand aan de
beweging worden gespecifieerd en die worden opge-
haald uit het geheugen om te worden aangepast aan de
situatie en je gesteld doel..
Het motorisch schema bevat, volgens Schmidt die het
model ontwikkelde, alle gedetailleerde spiercom-
mando’s nodig voor de uitvoering van een beweging.
Het schema bevat de algemene regels die de ruimtelijke
en temporele spierpatronen genereren om een be-
paalde beweging uit te kunnen voeren.
Bij het aanleren van een beweging legt het brein verban-
den tussen de signalen die het naar de spieren stuurt, de
bewegingen die hierdoor ontstaan en de resultaten van
deze bewegingen. Het brein tracht hierin een patroon te
erkennen dat het opslaat in een motorisch schema. Zo
240
kan het brein de passende signalen naar de spieren zen-
den voor een bepaalde beweging.
Het veralgemeend programma komt tot ontwikkeling op
basis van bewegingservaringen doorheen de tijd. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van het herkenningsschema. Het
stuurt bewegingen bij uitvoering bij op basis van verkre-
gen feedback. Zo wordt er een verdere link gelegd tus-
sen signaal, beweging en resultaat waaruit weer kan
worden geleerd.
Het is dit op basis van eerdere ervaringen ontwikkeld al-
gemeen motorisch programma dat sturend is voor de
opeenvolgende bewegingen. Het gaat alzo om een cen-
trale sturing op hersenniveau van een beweging. Het
oproepschema is hierbij actief om de beweging op te
starten.
In deze schematheorie wordt gebruik gemaakt van het
begrip schema van Bartlett, volgens wie een schema
dienst doet bij het organiseren van ervaringen die voort-
vloeien uit de praktijk als leidraad voor toekomstige ac-
ties. Het motorisch schema bestaat uit vier dimensies
van beweging waartussen bij herhaling, de relatie ster-
ker wordt. Dit zijn : de initiële conditie, de respons spe-
cificatie, de sensorische consequenties en de responsuit-
komst.
241
Motorische geheugenschema’s
De motorische geheugenschema's die zich ontwikkelen
tijdens het leren zijn :
geheugenrepresentaties van bewegingsparameters (op-
roepschema's) als 'geheugenspoor' voor bewegingspro-
grammering van belang bij de opstart van een beweging
en gehaald uit opgeslagen ervaringen van gelijksoortige
bewegingen
en sensorische verwerkingsgevolgen van bewegingen
(herkenningsschema's) als 'perceptueel spoor' voor de
verwachte feedback, voor bewegingsevaluatie gebruikt
tijdens de beweging, om bewegingen bij te stellen op ba-
sis van verwerkte feedback en gecorrigeerde fou-
ten. Het gaat om het vastleggen in het zenuwstelsel dat
bij een bepaalde beweging een bepaald gevolg zal optre-
den.
Alhoewel beide schema’s van elkaar gescheiden zijn, zijn
ze toch met elkaar verbonden en delen ze de beginvoor-
waarden en de voorbije resultaten.
Een motorisch schema bestaat uit algemene regels die
de ruimtelijke en temporele spierpatronen genereren
om een bepaalde beweging te produceren. De bewe-
ging heeft zo voor de aanvang van uitvoering geen feed-
back nodig.
242
Motorisch leren
Iemand leert dus geen specifieke bewegingen, maar ont-
wikkelt in zijn hersenen veralgemeende motorische pro-
gramma's als regels of principes waarmee bepaalde doe-
len bereikt kunnen worden. Het gaat om klassen van be-
wegingen. Door binnen een klasse de eigenschappen te
variëren worden er verschillende bewegingen geleerd.
Varieerbare eigenschappen van de beweging zijn onder
meer : de uitgeoefende spierkracht, de tijdsduur van een
beweging, de bewegingsrichting en de bewegingsaf-
stand. Deze eigenschappen worden bepaald op basis
van de concrete situatie en de eigen intentie bij het op-
roepen van een schema. Bijvoorbeeld, denk aan verschil-
len bij een trap oplopen of aflopen, denk aan verschillen
bij snelschrift en schoonschrift, denk aan rechtop staan
vanuit een zit- of lighouding.
Motorische schema's ontstaan als er in het zenuwstelsel
veralgemeenheden worden gevonden. Dit zijn wetma-
tigheden tussen een beweging en haar gevolgen. Dit
doet zich gemakkelijker voor bij veel variatie in de bewe-
gingen waaruit kan worden geleerd. Dit kan onder meer
door verandering in de uitgangssituatie en -positie. Zo
kan er vooral geleerd uit foute bewegingen waardoor
het leren sneller gaat. Hieruit kan een cognitieve hande-
lingsstructuur ontwikkeld worden via kennis over bewe-
gingen en sensorische informatie. Het leren verloopt
243
door het terugkoppelen van foutinformatie naar beide
motorische schema’s. Deze foutinformatie kan voortko-
men uit de subjectieve bekrachtiging door zichzelf of
door externe feedback van de omgeving. Hoe meer di-
verse oefening of training en hoe meer nauwkeurige
foutinformatie hoe sneller het motorisch leerproces ver-
loopt.
Recent werden in onderzoek aanwijzingen gevonden dat
naast centrale aansturing op hersenniveau van bewegin-
gen ook perifere sturing op hersenstam- en ruggenmerg-
niveau plaatsvindt.
Tevens werd vastgesteld dat er niet één, maar meerdere
hersengebieden instaan voor de motoriek en haar ont-
wikkeling.
Motorische ontwikkelingsstimulatie
Om de motorische ontwikkeling te stimuleren kan bijge-
volg best een gedetailleerde feedback gegeven op de uit-
gevoerde beweging, zodat de beweging kan bijge-
stuurd. Ook kan het bieden van oefenkansen, zoals bij
spel en sport, toelaten ervaring op te bouwen met geva-
rieerde bewegingen. Zo ontwikkelen zich algemene be-
wegingen die later in een andere context kunnen aange-
wend. Bij de oefengelegenheden die je biedt kan je er op
244
letten dat er plezier beleefd kan worden aan het bewe-
gen. Hierbij kunnen verkennen, uitdaging en weten luk-
ken bij bewegen behulpzaam zijn.
Maak je gebruik van variatie bij het aanleren van een be-
weging ?
Bied je voldoende oefenkansen bij het leren van een be-
weging ?
Moedig je spel en sport aan ?
Geef je aan hoe precies een beweging was ?
Zorg je ervoor dat het bewegen prettig blijft ?
Hou je hierbij rekening met voldoende variatie, uitdaging
en kunnen lukken ?
245
Meer lezen :
van Cranenburgh, B. (2016). Van contractie naar actie.
Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
246
Negatieve
gevoelens
in de
opvoeding
In de ontwikkeling en de opvoeding van een kind komen
gevoelens veelvuldig voor. Gevoelens aan de kant van
het kind, gevoelens aan de kant van de ouders. Regelma-
tig ook wekt de onderlinge interactie een aantal gevoe-
lens op. Dit gebeurt veelal onbewust en onbedoeld. Dit
kan ook meer bewust en intentioneel gebeuren. In het
opvoedingsgebeuren kunnen een aantal minder ontwik-
kelingsgunstige gevoelens op de voorgrond komen of
Negatieve gevoelens kunnen opduiken in de omgang
met je kind.
Hoe vermijden dat ze tussen je beide komen te
staan ?
Hoe plaats maken voor andere gevoelens ?
247
worden gebracht die de ontwikkeling van het kind drei-
gen te verstoren of in het gedrang dreigen te brengen.
Bij kinderen waarvan de ontwikkeling minder vlot lijkt te
verlopen kunnen vaak een aantal ongunstige gevoelens
vastgesteld. Gevoelens die vaak de vorm aannemen van
emoties, waarbij er niet enkel een meer uitgesproken
gevoelservaren is, maar ook een zeker lichamelijk reac-
tie-ervaren aanwezig is. Soms blijven deze gevoelens
voor langere tijd hangen en wijzigen ze de stemming van
het kind.
Kinderen kunnen overvallen worden door gevoelens van
onzekerheid, van onveiligheid, van spanning, van angst,
van eenzaamheid, van wantrouwen, van afwijzing, van
schaamte, van schuld, van mislukken en falen, van mis-
kenning, van minderwaardigheid, van opwinding, van
woede, van verdriet, ... Hoe verscheiden ook zijn het alle
signalen dat het samenspel van het kind met de omge-
ving niet optimaal verloopt. De leefomgeving is niet wat
het kind nodig heeft om zich te ontwikkelen, de interac-
tie van de omgeving met het kind verloopt niet ontwik-
kelingsstimulerend en het denken over het kind is voor
het kind weinig kansenbiedend.
In een aantal gevallen slaagt de omgeving er niet in aan
het kind tegemoet te komen. In een aantal andere geval-
len slaagt het kind er niet in tegemoet te komen aan de
omgeving. Beide situaties zwengelen gemakkelijk elkaar
248
aan zodat er een negatieve spiraal ontstaat waarbij
veelal onduidelijk blijft wat eerst ontbrak.
Er is een gemis aan een of beide kanten die minder gun-
stige gevoelens opwekt aan de andere kant. Ouders die
moeite hebben van hun kind te houden wat voor het
kind heel wat onveiligheidsgevoelens oproept. Het kind
dat moeite heeft om van de ouders te houden wat voor
de ouders heel wat onzekerheidsgevoelens oproept.
Het risico is dan groot dat wie met deze gevoelens te ma-
ken krijgt nog een aantal andere gevoelens ontwikkelt
mogelijk als verklaring voor wat te ervaren. Het kind dat
zich mogelijk schuldig voelt voor de ervaren afstand met
de ouders. De ouders die zich mogelijk schamen voor de
ervaren afstand tot hun kind.
Blijft dit aanhouden dan komt men heel gemakkelijk aan
een of beide zijden in een negatief gevoelskluwen te-
recht mogelijk nog aangewakkerd door de onhandige re-
acties van de overkant die de verklaring mede zoekt bij
de eerste. Als kind voel ik mij schuldig voor de geringe
liefde van mijn ouders, die mij verantwoordelijk achten
zodat ze niet van me kunnen houden. Als kind schaam ik
me dat mijn kind niet meer liefde voor me kan tonen,
kind dat me verantwoordelijk acht niet toe te laten meer
genegenheid te kunnen tonen.
249
Bij deze gevoelens kan er bijgevolg gemakkelijk een we-
derzijds gemis onderkend. Het gemis van de ouders die
een gemis bij het kind opwekken. Het gemis van het kind
dat een gemis bij de ouders opwekt. Beiden zitten op
een negatief spoor en dit brengt heel wat gevoelens met
zich mee die dit negatief spoor nog versterken. Men
voelt zich vaak vastzitten in dit gevoelservaren waarin
men zichzelf verder wegduwt en waarbij men het gevoel
heeft door de omgeving verder in te worden wegge-
duwd. Er wordt van me als kind niet gehouden, dat heb
ik ook verdiend, ik was ook niet helemaal gewenst. Er
wordt van me als ouder niet gehouden, dat heb ik ook
verdiend, ik was er ook helemaal niet aan toe zeggen ze.
Niet zelden wordt in zulke situaties op elkaars gevoelens
ingespeeld en wordt getracht via het opwekken van ge-
voelens, vaak negatief van kleur, invloed op elkaar uit te
oefenen. Het ondankbare kind dat zich moest schamen
en zich schuldig moest voelen. De onverantwoordelijke
ouder die er nog spijt van zal krijgen en zelf maar met de
gevolgen moet afrekenen.
Lukt dit beïnvloeden niet dan volgen gemakkelijk nog
meer negatieve gevoelens als straf of als poging om el-
kaar iets alsnog af te leren. Het teleurstellende kind
wordt miskend of krijgt verwijten toegestuurd. De weinig
betrokken ouder wordt genegeerd of uitgemaakt.
250
Zo ontstaat een erg gevoelsmatige wereld gedomineerd
door negatieve gevoelens die iemand moeten weerhou-
den of aanzetten om iets te doen. Gevoelens die van bui-
tenaf worden opgewekt, maar ook gevoelens die stilaan
ook steeds meer door zichzelf van binnenuit worden op-
gewekt. De negatieve kleur ervan tekenen zich steeds
meer af op zichzelf als een algemeen angst-, schuld-,
schaamte, mislukkings-, afwijzings-, ... gevoelen. Gevoe-
len dat iemands zelfbeeld, eigenwaardegevoel en zelf-
vertrouwen op termijn ondergraaft.
Wil men hier als ouder voor zichzelf en voor zijn kind van
wegkomen, wegkomen van deze negatieve gevoelsspi-
raal, van deze gevoelskuil, van deze gevoelsmanipulatie,
dan kan het helpen te kijken naar welk gemis elk ervaart
en te kijken hoe dit gemis te kunnen opvullen, welke ge-
voelens te willen in de plaats en hoe deze gevoelens te
251
kunnen aanwenden om dit te bewerkstelligen. Op die
manier kan wellicht gekomen tot een positieve gevoels-
spiraal, een gevoelsheuvel en gevoelshulp.
Welk gemis in de realiteit van elkaar, welk gemis in de
interactie met elkaar en welk gemis in het denken over
elkaar. Wat kan veranderd ten gunste, kan best veran-
derd. Welk nieuw gevoelen dit met zich brengt, kan best
verkend. Zo kan er een nieuw verhaal naar elkaar toe
ontstaan en voor elkaar. Een meer eigen verhaal dat be-
ter voor elk past vanuit wat gegeven is en meer perspec-
tieven biedt voor elk. Niet het ideaalverhaal dat van bui-
tenaf wordt opgelegd of wordt verwacht, maar het eigen
reëel verhaal zelf samengesteld waarin wordt gevonden
wat men zelf verkiest en graag wil opnemen.
Werken in de richting van jezelf en je kind gevoelens te
bieden van zekerheid, van veiligheid, van ontspanning,
van aandurven, van samenhoren, van vertrouwen, van
erbijhoren, van openheid, van verantwoordelijkheids-
name, van lukken en slagen, van erkenning, van even-
waardigheid, van rust, van beheersing, van loslaten, ...
Alle signalen hoe verscheiden ook die aangeven dat het
samenspel van jezelf met je kind naar elkaar toe verloopt
op een meer optimale manier. Waardoor wat de een de
ander biedt kan aangewend om een positief gevoel toe
te laten. Zo kan het gemis opgevuld en kan elk krijgen
wat die verdiende en nood aan had. Zo kan elk meer tot
zijn recht komen en zo recht doen aan de ander. Ik wek
252
in je positieve gevoelens, ik neem je negatieve gevoelens
weg. Zo kan je me mogen en kan ik je mogen.
Ik vermijd gevoelens in je op te wekken die in de weg
staan om over de brug te komen en die je doen wegkwij-
nen in zelfmedelijden en pijn. Ik tracht je toe te laten ge-
voelens te ontwikkelen die je een eigenwaardegevoel
aanmeten en een goed gevoel, zodat je met jezelf naar
buiten kan en wil komen. Ik wend geen gevoelens aan
om je onder druk te zetten, je te verzwakken, je op de
huid te zitten en je te doen capituleren. Ik laat gevoelens
de druk op je verminderen, je versterken, ruimte voor je
ontstaan en je tot je recht laten komen. Zo kan je een
ander deel in je aanspreken, zodat een andere kant van
je naar voor kan komen. Zo sluit je jezelf niet langer af
om verder verlies te voorkomen, maar stel je jezelf meer
open. Zo hou je niet langer afstand, maar zoek je nabij-
heid. Zo ben je bereid om meer te geven, omdat je meer
krijgt. Zo bouw je reserve en krediet op waaruit je kan
putten en wat je zo maar niet terug wil verliezen. Zo wil
je investeren in elkaar en daar elk de vruchten van pluk-
ken.
Ik vermijd ook je positieve gevoelens te onthouden en
negatieve gevoelens te bezorgen om je te straffen en je
iets af te leren. Ik geef er de voorkeur aan je een posi-
tieve gevoelen te geven en negatieve gevoelens weg te
nemen om je te belonen en iets bij te brengen. Gevoe-
253
lens zijn krachtige elementen die heel wat neveneffec-
ten en langere termijneffecten kunnen hebben die men
vaak onderschat, zodat wat je hier bereikt daar verloren
kan gaan bij gebruik in een negatieve sfeer.
254
255
256
Negatieve
ouder-kind-
interactie
Wat doet zich voor bij een negatieve ouder-kind interac-
tie ?
De omgang tussen ouder en kind kan gunstig verlopen.
Dit wenst elke ouder en elk kind. De omgang tussen ou-
der en kind kan ook negatief verlopen. Hiermee kan je
als ouder of kind geconfronteerd worden. Dit wenst
geen enkele ouder en geen enkel kind. Toch kunnen ze
elk ervaren dat hun omgang moeizaam verloopt op som-
mige momenten. De pogingen die elk doet om dit onge-
daan te maken lijken vaak niet succesvol en integendeel
uit te monden in nog grotere spanningen of meer af-
stand.
De ouder-kindinteractie vlot niet steeds.
Wat doet zich voor ?
Hoe hier tegen in gaan ?
257
Drie kenmerken van hun gedragsomgang kunnen aan de
basis liggen van de ervaren negatieve ouder-kind inter-
actie. Een van beide - ouder of kind -, of beiden vertonen
de neiging vanuit hun aard of aanleg om erg gevoelig en
krachtig uit de hoek te komen. Een tweede kenmerk kan
zijn dat er in het verleden aanvaringen of gebeurtenissen
geweest zijn die een negatieve opstelling tegenover el-
kaar hebben veroorzaakt. Die negatieve opstelling kan
bij een van beide of bij beiden samen aanwezig zijn en
de actuele situatie telkens extra belasten en bemoeilij-
ken. Een laatste kenmerk kan zijn dat de huidige situatie
niet zomaar tot een goed eind kan worden gebracht
door de huidige omstandigheden en er sprake is van es-
calatie.
Gemeenschappelijk aan de drie kenmerken die respec-
tievelijk hun oorsprong vinden in de aard, de ervaren
persoon en relatie, en de situatie, is dat er extra druk is.
Deze extra druk maakt een vlotte en prettige omgang
moeilijk. Er wordt vanuit zijn aard krachtig uit de hoek
gekomen omdat de dingen scherp worden aangevoeld.
Er treedt gemakkelijk irritatie op vanuit gevormde beel-
den en vooroordelen over elkaar en de wederzijdse om-
gang. De niet voor de hand liggende oplossing in de situ-
atie zorgt voor escalatie.
Deze extra druk maakt dat de nodige ruimte, bereidwil-
ligheid en soepelheid ontbreken om iets tot een goed
einde te brengen. Veel zal moeten worden afgedwongen
258
en tot veel zal moeten worden verplicht. Dit gebeurt
vaak door de druk op elkaar nog te vergroten. Er wordt
meer kracht gebruikt, de negatieve voorstelling van el-
kaar en de ontstane relatie wordt gemakkelijk expliciet
geuit, en de situatie escaleert verder en dreigt steeds
meer uit de hand te lopen. Er ontstaat een hele strijd die
slechts moeizaam tot een goed einde kan worden ge-
bracht. Vaak ontstaat er een kleine crisis waarin men el-
kaar kwetst en pijn doet. Elk raakt overprikkeld en weet
nog moeilijk zijn evenwicht en rust te hervinden.
De drie geschetste kenmerken kunnen afzonderlijk voor
komen, maar kunnen ook in combinatie voorkomen. Zo
kan het samengaan van de drie kenmerken een situatie
extra bemoeilijken. Individueel, relationeel en situatio-
neel ontbreken dan de gunstige kenmerken.
Samen met de toegenomen druk, kan tegelijk een grote
gevoeligheid én ongevoeligheid opgemerkt worden.
Grote gevoeligheid die samenhangt met de natuur van
een van beide of beiden, of samenhangt met eerdere on-
gunstige ervaringen onderling, of samenhangt met de
huidige moeilijke situatie. De grote gevoeligheid zorgt
ervoor dat dingen erg worden opgemerkt, in een uitge-
sproken mate worden verwerkt, en leiden tot een sterke
reactie. Voor de buitenwereld kan tegelijk de indruk be-
staan van een grote ongevoeligheid. In werkelijkheid
zorgt de grote gevoeligheid ervoor dat een muurtje
259
wordt opgetrokken voor wat in de buitenwereld aanwe-
zig is en in de binnenwereld ervaren wordt.
Een extra moeilijkheid doet zich voor als bij beiden die
gevoeligheid en overreactie aanwezig zijn. Beiden zijn
dan gevoelig en drukkend. Beiden hebben een negatieve
inschatting van elkaar en hun relatie. Beiden ervaren niet
dat in de situatie een oplossing mogelijk is. Dit leidt ge-
makkelijk tot heel gespannen situaties. In die gevallen
kan bijvoorbeeld een kenmerk dat bij een van beiden
aanwezig is maar bij de ander ontbreekt of minimaal
aanwezig is of bij een van beiden meer of maximaal aan-
wezig is, extra worden opgemerkt. Dit kan gevoelsmatig
maar ook gedragsmatig gemakkelijk leiden tot een uitge-
sproken reactie. Bijvoorbeeld, als ouder hou je van orde,
maar je merkt dat dit voor je kind niet zo is, of je merkt
dat je kind gefixeerd is op orde. Dit kan aan beide kanten
irritatie veroorzaken die aanleiding geeft tot een krach-
tige reactie. Bijvoorbeeld, als kind hou je van een zekere
voorspelbaarheid, maar je merkt dat je mama of papa
erg wispelturig is, of je merkt dat je mama of papa erg
rigide is.
Hoe ingaan tegen een negatieve ouder-kind interactie ?
Wat kan hieraan verholpen worden ? Word je in een si-
tuatie geconfronteerd met een negatieve omgang tus-
sen jezelf en je kind, dan kan je enerzijds rekening hou-
den met de verhoogde gevoeligheid bij een van beide of
260
beiden samen. Je kan dan deze gevoeligheid linken met
de natuur van een van beide, of beiden. Of je kan deze
linken met wat je activeert aan beelden over elkaar en je
relatie, ontstaan op basis van eerdere onderlinge nega-
tieve ervaringen die de huidige interactie belasten en be-
moeilijken. Of je kan deze linken aan de moeilijkheid van
de situatie die zorgt voor escalatie omdat je niet onmid-
dellijk een uitweg of oplossing weet te vinden, of die niet
onmiddellijk aanwezig of mogelijk is.
Door een moeilijkheid onderling in verband te brengen
met een gevoeligheid vanuit je natuur, vanuit eerdere
ervaringen, of vanuit de gegeven situatie, kan je er meer
begrijpend mee omgaan. Tegelijk ontstaat de mogelijk-
heid de moeilijkheid niet nog groter te maken door reke-
ning te houden met je gevoeligheid, met de ontstane
beelden en met de moeilijkheidsgraad van de situatie. Zo
hoef je niet automatisch je natuur te volgen, maar kan je
die enigszins temperen. Zo hoef je de situatie niet extra
te belasten met eerder gevormde beelden van elkaar en
je relatie en kan je die even aan de kant laten en in het
hier en nu blijven. Zo hoef je niet elkaar te viseren gezien
de moeilijkheidsgraad van de situatie die eerder vraagt
voor een rustige stapsgewijze niet escalerende maar zo
mogelijk gezamenlijke aanpak.
In de praktijk zie je enerzijds bij jezelf evenwel gemakke-
lijk ongeduld vanuit een reeds vooruit weten en ver-
261
wachten met een onderschatten van de moeilijkheids-
graad van de situatie. Dit samen leidt gemakkelijk tot een
drukkende reactie met een voorbijgaan aan wat bij de
ander leeft of wat die wil. Het in dit vertrouwde nega-
tieve patroon vervallen leidt telkens opnieuw tot de-
zelfde reacties. Enkel via extreme druk met een opzij
zetten van elk gevoel kan hier dan nog een uitweg aan
geboden.
In de praktijk zie je anderzijds bij het kind in de omgang
gemakkelijk verzet vanuit een reeds vooruit weten en
verwachten met een overschatten van de moeilijkheids-
graad van de situatie. Dit samen leidt gemakkelijk tot een
tegendruk in de reactie van het kind. Hierdoor ontstaat
dan gemakkelijk een impasse.
Door de druk te laten afnemen en door de gevoeligheid
te doseren, zodat extreme gevoeligheid afneemt en toch
een basisgevoeligheid mogelijk wordt of blijft, ontstaan
er meer kansen voor een positieve omgang. De mindere
druk en de meer gedoseerde gevoeligheid houden min-
der risico in voor gevoelsextremen. Het is dan geen
kwestie van alles of niets, van overgevoeligheid of onge-
voeligheid, van positieve of negatieve gevoelens, van ac-
ceptatie of verwerping, van toenadering of wegduwen,
van wie wint of verliest. De gevoelens en reactieneigin-
gen zullen minder in de weg staan en minder hinderend
werken. Integendeel kunnen ze meer een weg banende
en helpende functie verwerven.
262
Het is niet langer mijn kind dat ik doodgraag zie of haat,
of het is niet langer mijn mama of papa die alles voor me
betekenen of waar ik niets voor voel. Het gaat om elkaar
mogen en om een proberen en zoeken inspelen op el-
kaar.
Lukt het niet aan beide kanten om druk en gevoeligheid
te laten afnemen, dan kan het toch reeds erg helpen zo
een van beide dit weet te bereiken. Het eigen voorbeeld
kan dan voor elkaar model staan en zo toch enigszins ook
de ander temperen. Het komt dan niet tot een weder-
zijdse boosheid en aanval. Het komt dan wederzijds niet
tot gevoelens van tekortschieten. Het komt dan weder-
zijds niet tot escalatie vanuit ervaren onmacht in de situ-
atie. Dit kan net het verschil maken om op een positieve
manier met elkaar en de ervaren en aanwezige moeilijk-
heden om te gaan.
263
Een negatieve ouder- kind interactie ?
Omschrijf wat zich voordoet bij de ervaren negatieve ou-
der-kind interactie. Geef aan of dit zich voordoet aan een
of beide zijden.
Omschrijf hoe je denkt te kunnen ingaan tegen de erva-
ren negatieve ouder-kind interactie. Geef aan wat elk kan
doen en wat samen.
264
Negatieve spiraal
Machtsstrijd
Negatieve spiraal
In de omgang ouder kind bestaat steeds het risico in een
negatieve spiraal terecht te komen. Een moeilijkheid
raakt niet goed opgelost en dit straalt af op de omgang
en de houding tegenover elkaar. In sommige ouder-kind
relaties komt dit eerder zelden voor, in andere meer fre-
quent. Soms doet dit zich voor in een lichte gradatie,
soms in een meer uitgesproken vorm. Soms gaat het om
kortstondige situaties van negatief met elkaar omgaan,
in andere gevallen gaat het om een meer blijvende vorm.
Soms gaat het om een beperkte escalatie, soms dreigt
het uit de hand te lopen.
Als een moeilijkheid niet opgelost raakt, kom je mo-
gelijk in een negatieve spiraal en een machtsstrijd te-
recht.
Hoe dit tegen gaan ?
265
Machtsstrijd
Veelal is er onderliggend sprake van een zekere machts-
strijd tussen ouder en kind over wie het voor het zeggen
heeft in concrete situaties, maar mogelijk ook meer in
het algemeen. Machtsstrijd die ook meer op de voor-
grond kan komen en meer zicht- en hoorbaar kan wor-
den. Doordat je elkaars zeggingskracht niet erkent, ge-
raak je in een negatieve omgangsspiraal. Die negatieve
omgang is vaak een blijk van niet goed met elkaar op te
schieten, het is vaak ook een poging om druk op elkaar
uit te oefenen.
Onwil ?
Heel vaak wordt een moeilijkheid die niet zomaar opge-
lost raakt in verband gebracht met onwil en niet met een
niet mee kunnen. Het is op die manier en om die reden
dat de negatieve spiraal zich gemakkelijk ontwikkelt en
het gevoel naar voor treedt dat het gaat om een machts-
strijd.
Onmacht
Een kind dat erg impulsief en druk doet en moeilijk tot
een betere zelfsturing kan worden gebracht, wordt ge-
makkelijk aanzien alsof het niet wil luisteren en meewer-
ken. Als ouder kan je hier dan erg tegenin gaan en insis-
teren dat je kind tot een meer ingeperkt en gestructu-
reerd gedrag zou komen. Het kind doet wel pogingen
evenwel zonder veel resultaat. Dit kan bij je de indruk
266
wekken van geen gehoor geven en je gezag niet erken-
nen. Zo ontstaat een machtsstrijd. Je wil je kind ter orde
roepen, maar je kind is hier niet toe in staat. Zo je de ei-
genheid van je kind onvoldoende kent, schrijf je dit toe
aan je kind en niet aan zijn aard. Zo ontstaat een neer-
waartse spiraal. Je verstandhouding en relatie met je
kind gaan er op achteruit. De afstand en de tegenstelling
nemen gemakkelijk toe. Tegelijk treedt er gemakkelijk
een verharding en verscherping op in de omgang. Je gaat
de confrontatie aan met je kind en er wordt een strijd
uitgevochten. Wat jij wil zal moeten gebeuren, anders ...
Zo er straffen volgen die het kind niet weet uit te voeren,
wordt het helemaal moeilijk. Zo dreigt het van kwaad tot
erger te gaan. Je kind zal gemakkelijk zich willen bescher-
men met pogingen tot vluchten, verzet, blokkeren en
zich afsluiten. Iets wat dan weer bij je een tegenreactie
kan uitlokken. Stilaan dreig je elk krediet te verliezen. Zo
kom je uit bij wat je had gevreesd, met name dat je je
gezag hebt verloren. Hoe meer iets rond iets komt te
draaien, het al of niet voor het zeggen hebben, hoe gro-
ter het risico dat het er ook effectief rond komt te
draaien, met name het niet hebben van gezag.
Onderliggende problematiek
Vooral in die situaties waarin je in een negatieve spiraal
terecht komt en een machtsstrijd dient aan te gaan, kan
het nuttig zijn aandacht te besteden aan een mogelijk
onderliggende problematiek. Deze problematiek kan
267
kindeigen zijn, ze kan ook situatie-eigen zijn, ze kan ten-
slotte ook fase-eigen zijn.
Kindeigen problematiek
Zo kan het kind tekenen van ADHD, een aandachtste-
kortstoornis, vertonen, waardoor het weinig controle
over zijn aandacht en handelen heeft. Zo kan het kind
tekenen vertonen van een autisme spectrum stoornis,
waardoor het geen controle durft loslaten en geen con-
trole durft overlaten aan anderen. Zo kan het kind erg
gevoelig zijn, waardoor het meer weerstand laat zien en
jij als ouder het kind net van die gevoeligheid wil afhel-
pen door op je punt te staan en te eisen van niet flauw
te doen.
Innerlijke negatieve spiraal
Mogelijk voel je intuïtief als ouder aan dat het uit balans
raken van je kind in de omgang met je, teruggaat op het
mogelijk ook persoonlijk uit balans raken. Zodat het kind
naast de interactieve negatieve spiraal waarin het te-
recht komt, ook te maken krijgt met een innerlijke nega-
tieve spiraal. In wat er in het kind omgaat kan iets ont-
breken, of net iets (te) sterk aanwezig zijn. Zo kan het
met iets niet weten rekening houden, of juist net heel
uitgesproken rekening houden. Dit kan maken dat het
niet alleen extern maar ook intern dreigt mis te lopen.
Bijvoorbeeld, je kind toont mogelijk impulsieve neigin-
gen waartegen het zelf onvoldoende weerwerk weet te
bieden hoe erg het er ook tegen vecht. Of je kind is op
268
iets gefocust waar het ondanks innerlijke strijd niet van
los raakt. Je kind is, bijvoorbeeld, erg angstig of bezorgd
over iets: zijn lichaamsgewicht, bijvoorbeeld. Zijn den-
ken, voelen, willen en reageren kunnen hier steeds meer
om draaien. Iets waartegen het kind ook wil ingaan,
veelal zonder veel succes. Waardoor het mogelijk hele-
maal in de greep hier van raakt.
Situatie-eigen problematiek
Naast deze kindeigen problematiek, kan het gaan om
een situatie-eigen moeilijkheid. Je gaf je kind veel speel-
ruimte en leiding, of je was erg onduidelijk of contradic-
torisch rond speelruimte en leiding. Eerst mocht veel of
alles, dan weer weinig of niets. Als ouder heb je soms de
neiging in extremen te vervallen. Je wil de lieve ouder
zijn waarvan je kind houdt en die de gelijke is van je kind,
maar stelt je kind je teleur dan verval je ongewild in de
boze ouder die het kind wil domineren om duidelijk te
maken wat je precies wil en hoe het kind zou moeten
zijn. Om te vermijden reactief te moeten inperken en
ruimte te moeten terugnemen, kan het verkieslijk zijn
meer proactief aan te geven wat kan en op welke wijze
en tegelijk de ruimte hiertoe aan te geven. Een andere
mogelijkheid is dat je het kind speelruimte en leiding gaf
om iets anders te bereiken. Jij je zin, ik als ouder mijn
rust. Jij je zin, ik mijn invloed. Jij je zin, ik onze goede band
en relatie. Jij je zin, ik mijn sterkte binnen het gezin. Zo
raakt je kind mogelijk betrokken in een machtsstrijd met
je partner. Het kind voelt vaak deze deal aan die je met
269
hem of haar sloot, en wil hier niet op terug komen omdat
dit inleveren of contractbreuk betekent.
Leerproces, communicatieprobleem
Soms is moeilijk gedrag van je kind het gevolg van een
leerproces. Pas als het kind zo doet, ben je geneigd aan-
dacht te geven en toe te geven. Je kind leert dan dat dit
de enige manier is om invloed op je te hebben. Gewoon
iets zeggen of iets laten zien werkt niet, pas als het kind
dreigt je iets te laten voelen, dan kom je in actie. Soms
imiteert het kind hierbij jezelf. Omdat je zelf geïrriteerd,
ongeduldig en erg druk doet neemt het kind dit over. Het
gaat dan om een communicatieprobleem. Door ook vol-
doende aandacht te geven aan wat je kind op een ge-
wone manier zegt, zonder hier noodzakelijk volledig op
in te gaan, kan al veel vermeden worden. Ook door tijdig
op een rustige wijze aandacht te vragen voor wat je wil,
geef je het kind tijd om te wennen aan de veranderende
situatie en hierin mee te gaan, zonodig met je steun.
Situatie-specifieke moeilijkheid
Soms is de moeilijkheid situatie-specifiek. Eten, bijvoor-
beeld. Zo het kind weigert te eten of bepaalde dingen te
eten. Soms is het telkenmale opnieuw een strijd, een
strijd die telkens opnieuw dreigt te escaleren. Je kan dan
minimaal iets vragen van je kind zonder het van het kind
over te nemen. Je kan ook maximaal iets opleggen aan
het kind en het volledig willen overnemen. De opgave is
270
eten binnen een prettige sfeer te houden, het kind zono-
dig aan te moedigen, en er van uit te gaan dat het de
hoeveelheid tot zich neemt die het nodig heeft. Vaak
gaat het voor het kind niet enkel of zozeer om wat je
vraagt, maar is voor je kind de manier belangrijk waarop
je iets vraagt. Voelt het kind zich bedreigd, of aangeval-
len of miskend ? Wordt de relatie die het me je heeft op
de tocht gezet ? Welk beeld schuif je van het kind naar
voor ? Vraag je iets wat voor het kind aanvoelt als niet
haalbaar ? Ervaart het kind je vraag als nooit genoeg ?
Of voelt het kind de nodige steun, hulp en aanmoediging
bij het nemen van de moeilijkheid ? Wordt, bijvoor-
beeld, het eten aangeboden in een vorm die het kind wel
lust ? Met een sausje, gebakken of net gekookt, in kleine
porties ? Belangrijk zal zijn de moeilijkheid niet te laten
uitdeinen buiten de situatie en er niet van alles bij te ha-
len wat er niet bij hoort. Door het minder te problemati-
seren geef je je kind minder gelegenheid om het pro-
bleem uit te spelen. Zie wat je doet als een aanbod aan
je kind dat je herhaalt, waarop je kind al dan niet kan in-
gaan, zonder het uit te vergroten of op de spits te drij-
ven.
Fase-eigen problematiek
Vaak is het niet meegaand gedrag van je kind fase-eigen.
Zo zal de peuter of de puber een zekere zelfstandigheid
willen laten zien, zelfstandigheid die het net ontdekt
heeft. Door te ervaren niet samen te vallen met zijn om-
geving, kan het hiervoor bevestiging willen zoeken. Zo
271
tracht het een eigen positie in te nemen. Hierdoor kan
de indruk ontstaan als ouder aan gezag te verliezen.
Meestal wil het kind het niet helemaal overnemen, maar
wil het een andere relatie opbouwen met zijn omgeving.
Een relatie van erkend te worden, een relatie in een los-
ser verband, een relatie met meer inbreng van zichzelf,
met meer ruimte voor zichzelf om te experimenteren.
Globale benadering
Globaal gezien kan aangenomen dat de machtsstrijd zal
verdwijnen zo de negatieve spiraal kan omgebogen wor-
den door een positieve spiraal. Zo kunnen moeilijkheden
tot hun beperkte proportie herleid worden. Hierbij kan
je rekening houden met het kind-, situatie- of fase-spe-
cifiek zijn van de moeilijkheid. Zo kan ook de dwingende
en dreigende aanpak verminderd worden. Zodra het
kind ervaart een zekere invloed en steun te ondervinden,
zal het geen probleem maken van je invloed en leiding.
Zo komt het rond prettige en haalbare opgaven en vra-
gen te draaien en kan de sfeer en de relatie een gunstige
wending nemen. Op die manier kan krediet opgebouwd
worden voor moeilijke situaties zodat ze gezamenlijk ge-
makkelijker kunnen overwonnen worden.
Specifieke benadering
Kan een moeilijkheid niet opgelost worden, dan kan het
laten rusten ervan mogelijk helpen. Zo wordt een halt
toegeroepen aan de neerwaartse spiraal en escalatie
272
waarin je terecht kwam. Ook op een rustig moment wan-
neer je beide aanspreekbaar bent, over de moeilijkheid
praten van op een zekere afstand, kan helpen. Zo kan je
achterhalen waarover het in feite gaat en zo kan je af-
spraken maken voor de toekomst. Ook na een valse start
herbeginnen van voor af aan en de situatie en de tijd te-
rugzetten, is te proberen waard.
Empowerment, competentieverhoging
In veel gevallen komt het er hierbij op aan gebruik te ma-
ken van wat het kind reeds kan om wat het nog niet kan
te bewerkstelligen. Het kind kan zichzelf reeds in zeker
mate aanmoedigen een inspanning te leveren of zichzelf
te begrenzen. Van deze in ontwikkeling zijnde stuur- en
begrenscompetentie kan je dan gebruik maken om sa-
men de moeilijkheid te overwinnen.
Versterken, onvoorwaardelijk
Als ouder heb je door je dwingende en strijdbare aanpak
vaak de neiging het kind veel te ontnemen. Mogelijk juist
wat het nodig heeft om de moeilijkheid te nemen. Het
kind wordt dan geconfronteerd met onveiligheid, onze-
kerheid, onbegrip, miskenning, afstand, afwijzing, isole-
ment, falen en zwakte. Net op het moment dat het extra
steun nodig heeft aan veiligheid, zekerheid, begrip, er-
kenning, nabijheid, acceptatie, geborgenheid, lukken en
sterkte. Soms gaan ouders zo ver niet enkel het gedrag
niet te accepteren, maar ook hun kind niet langer te ac-
cepteren, zolang het niet bereid is en laat merken het
273
ouderlijk gezag te accepteren. Zo komt bij veelvuldige
herhaling het kind terecht in een situatie van voorwaar-
delijke acceptatie. Dit kan op het kind voor later ernstig
negatief inwerken. Het kind gaat dan mogelijk in zijn toe-
komstige contacten niet uit van een spontane accepta-
tie. Het zal zich mogelijk erg op anderen richten en zich
mogelijk laten doen om alsnog acceptatie te bereiken.
Dit met verwaarlozing van eigen gevoelens, gedachten
en behoeften.
Hulp inroepen
Lijkt niets nog te helpen, is de neerwaartse spiraal niet
omkeerbaar en zit je in een continue machtsstrijd, waar-
bij je merkt geen gezag meer te hebben, dan kan tijdig
hulp inroepen aangewezen zijn.
274
Concreet in beeld
In de omgang met mijn kind heb ik te maken met een ne-
gatieve spiraal:
Aan de basis van deze negatieve spiraal merk ik een
machtsstrijd:
Onderliggend aan de ervaren machtsstrijd zijn er tekenen
van een kind-eigen problematiek:
Onderliggend aan de ervaren machtsstrijd zijn er tekenen
van een situatie-eigen problematiek:
Onderliggend aan de ervaren machtsstrijd zijn er tekenen
van een fase-eigen problematiek:
In deze escalerende situatie zijn limieten bereikt naar
duur en uitgesprokenheid:
Pogingen om hierin verandering te brengen leveren geen
resultaat op:
275
Samenspel neuro-
biologie, gedrag en
nieuwe situatie bij
het ouder-worden
Samenspel meerdere elementen
Recent onderzoek wijst steeds meer op het samenspel
van neurobiologische processen in het ouderlijk brein,
het ouderlijk handelen en de veranderde situatie met de
komst van een baby. Ouder-worden blijkt het brein he-
lemaal te veranderen, dit zowel bij moeders als vaders.
Bij beiden zouden zich gelijkaardige neurobiologische
processen afspelen. Deze processen kunnen intern neu-
robiologisch in gang worden gezet. Deze processen kun-
nen ook extern conditioneel in gang worden gezet door
het handelen naar de pasgeborene toe, of door de situ-
atie of werkelijkheid van de pasgeborene en de verhou-
ding tot de pasgeborene als ouder.
Ouder-worden betekent heel wat veranderingen. Ze
vormen het resultaat van het neurobiologisch, ge-
dragsmatig en situationeel samenspel bij de komst
van de baby.
276
Het ouderhandelen houdt een gedragsverandering in die
wordt gekenmerkt door een aantrekking tot babysigna-
len, de expressie van koesterend gedrag en uiteindelijk
het tot stand brengen van een binding met de baby. Dit
ouderhandelen activeert, evenals de nieuwe realiteit,
mee de neurobiologische processen.
Er kan anders uitgedrukt gesproken over een circulair
proces met wederzijdse activering bij de komst van de
baby : enerzijds een intern neurobiologisch proces als
bron of basis, anderzijds een extern conditioneel proces
afhankelijk van handelen en situatie als bron of basis. In-
terne omstandigheden zijn hierbij nodig voor activering.
Evenals externe omstandigheden die nodig zijn voor ac-
tivering. Ze hebben elkaar wederzijds nodig voor active-
ring of remming (de-activering).
Ter illustratie bij de komst van de baby : als proces, bij-
voorbeeld, oxytocine productie; als handeling, bijvoor-
beeld, (ver)zorgen van de baby en als nieuwe situatie, bij-
voorbeeld, de aanwezigheid van het kind, of het ouder-
zijn. Hierbij kan dan oxytocine zorg stimuleren. Maar
kunnen anderzijds zorggedrag en -situatie oxytocine aan-
maak stimuleren. De aanwezigheid van de baby en de
zorg ervoor zijn anders gezegd hormonaal terug te vin-
den.
277
Het brein wordt getransformeerd als voorbereiding op
en als reactie op de zorg voor de pasgeborene. Deze pe-
riode kenmerkt zich door neurale plasticiteit. De over-
gang naar het ouder worden vormt een belangrijke ont-
wikkelingsfase die samengaat met neurale en cognitieve
aanpassingen van invloed op het ouder zijn.
Nieuwe onderzoek suggereert dat neurale veranderin-
gen gelinkt aan ouderschap tot op hogere leeftijd aan-
wezig blijven en gunstig kunnen zijn voor de hersenfunc-
tie en cognitieve prestaties van moeders op latere leef-
tijd. Dit onderzoek draagt bij tot het inzicht dat de neu-
rale en cognitieve aanpassingen aan het ouderschap blij-
vend zijn voor de hele levensduur.
Proces :
Toename
Oxytocine
Gedrag :
Zorg
Verzorgen
Situatie :
Baby
Ouder-zijn
278
Sociale neurowetenschappen vormen een nieuwe we-
tenschappelijke stroming die de link wil nagaan tussen
wat zich afspeelt op sociaal vlak en het functioneren van
het brein. Meer specifiek wordt hier de ouder-kind in-
teractie en relatie belicht en de onderliggende hersenac-
tiviteit. Deze inzichten kunnen mogelijk bijdragen aan
het optimaliseren van het ouder-zijn door een betere af-
stemming van brein- en sociaal functioneren.
Moeders en hun brein
Het moederbrein wordt voornamelijk gevormd door een
neuraal kerncircuit dat het mediale preoptische gebied
(mPOA) van de hypothalamus en het aangrenzende ven-
trale deel van de bed nucleus van de stria terminalis
(BNSTv), een kleine hersenregio, omvat. Dit gebied is als
zorgbrein essentieel voor het ontstaan van moederlijk
gedrag. Dit maternale kerncircuit reguleert het gedrag
van de moeder door zijn directe projecties naar het ven-
trale segmentale gebied, wat de activering van het belo-
ningssysteem bevordert, evenals door zijn verbindingen
met corticale regio's, inclusief de prefrontale cortex.
Onderzoek wijst uit dat de neurale circuits in de herse-
nen die instaan voor typisch ouderlijk gedrag, zoals ver-
zorgen en beschermen, reeds slapend aanwezig zijn, tot-
dat interne en externe sensorische signalen ze activeren.
Ouder worden verandert de hersenen om op een na-
279
tuurlijke wijze de noodzakelijke gedragingen te genere-
ren. Zo is neurale activiteit in het mediale preoptische
gebied (mPOA) een regio van de hypothalamus in de her-
senen cruciaal om ouderlijke zorg op gang te brengen.
mPOA-neuronen die de galanine- en/of oestrogeenre-
ceptor tot expressie brengen, staan klaar als een knoop-
punt en bevorderen het ouderschap door verschillende
soorten motorpatronen te coördineren die in meerdere
hersengebieden worden opgewekt.
Nieuwe onderzoeksresultaten suggereren dat opvoed-
gedrag geen lineair en feed-forward circuit als basis
heeft, maar meer georganiseerd is als een 'orkest' ge-
kenmerkt door samenspel. De MPOA staat klaar om te
dienen als geleider met de input en output van knoop-
punten die als 'muzikanten' dienen. Elke muzikant (of
hersenregio) heeft het potentieel om motivatie en ge-
drag te genereren en de geleider geeft aan wanneer, in
welke volgorde, en hoe krachtig.
Zwangerschap leidt tot veranderingen in de hersenen bij
de moeder. Een studie van de Autonome Universiteit
van Barcelona brengt naar voor dat de zwangerschap
een langdurige verandering van de hersenstructuur van
de toekomstige moeder met zich meebrengt. Dit zou het
vermogen vermeerderen van de moeder om het kind te
beschermen en er mee om te gaan.
280
Het onderzoek laat een merkbare vermindering van de
grijze stof in de hersenen zien in regio's die gerelateerd
zijn met sociale cognitie. Deze vermindering maakt een
functionele specialisatie naar moeder-zijn mogelijk als
aanpassingsproces. Zwakke hersenverbindingen vallen
weg en maken plaats voor meer doelmatige gespeciali-
seerde neurale netwerken om de uitdagingen van het
moeder-zijn aan te gaan.
Deze aanzienlijke vermindering van het grijze stofvo-
lume is evenwel niet blijvend. De eerste periode na de
bevalling wordt voornamelijk gekenmerkt door een toe-
name van het grijze stofvolume, wat samengaat met een
structurele reorganisatie in het brein. Een verhoogd vo-
lume grijze stof in de middenhersenen vier maanden na
de bevalling voorspelde de positieve perceptie van de
moeder van haar baby twee tot vier weken na de beval-
ling. Er was ook een verband met de beoordeling van de
eigen effectiviteit als moeder.
Ouderschapsswitch en hormonale veranderingen
Hormonaal treden rond de zwangerschap heel wat ver-
anderingen op. Sommige zijn gunstig voor de eerste zorg
van de baby. Andere kunnen de zorg in de weg staan of
bemoeilijken. Het gaat om een toename van de produc-
tie van hormonen onder meer cortisol, prolactine, tes-
tosteron en oxytocine en van neurotransmitters, onder
meer dopamine en endorfine.
281
Door een toename van het niveau van het cortisol hor-
moon tijdens de zwangerschap neemt de alertheid en
focus toe, zodat problemen kunnen vermeden en tot op-
timale zorg kan gekomen. Ook na de geboorte blijft het
cortisol niveau hoog zodat er een ingesteldheid is op de
baby en zijn verzorging.
Tijdens de zwangerschap neemt het prolactine hormoon
gehalte toe waardoor er een gerichtheid is op voorberei-
ding voor de komst van de baby. Ook na de bevalling
blijft het prolactine niveau hoog wat zorgt voor een as-
sertieve bescherming van de baby.
Bij de bevalling stijgt het niveau van het oxytocine hor-
moon dat de bevalling en de borstvoeding op gang
brengt en zorgt voor een emotionele betrokkenheid op
het kind. Dit laat toe op een vertrouwvolle en ontspan-
nen wijze met de baby om te gaan, wat gunstig is voor
hechting. Ook de gerichtheid op zorg neemt hierdoor
toe. De toename van oxytocine doet zich ook voor bij
iedereen die voor de baby zorgt. Oxytocine als knuffel-
hormoon doet ook dopamine toenemen. Deze neuro-
transmitter geeft een prettig gevoel en houdt actief, zo-
als voor de duur van de zorg voor de baby.
Ook de aanmaak van endorfine als neurotransmitter kan
gunstig uitwerken. Reeds tijdens de zwangerschap zorgt
de aanmaak van endorfine ervoor dat het lichaam zich
voorbereidt op de bevalling. Ook tijdens de bevalling
282
dempt het pijn en vermindert het angst terwijl de interne
productie ervan toeneemt.
Na de bevalling daalt het testosteron niveau, ook bij de
vader. Hierdoor vermindert tijdelijk de interesse in sek-
sualiteit, zodat er ruimte komt voor de zorg voor de
baby.
Een hoog niveau van testosteron en cortisol kan ander-
zijds mogelijk de zorg bemoeilijken. Het maakt het regu-
leren of beheersen van het gedrag moeilijker en maakt
minder ontvankelijk. Zo doet spanning en stress de zorg-
zaamheid verminderen.
Op basis van neurologisch onderzoek is het idee ontwik-
keld van een ouderschapsswitch bij de geboorte van een
kind. De hersenen van ouders bleken verschillend van
die van niet-ouders. Zo vertonen ouders een verhoogde
hersenactiviteit bij het bekijken van foto's van kinderen,
of bij het horen van een huilende baby. Hormonen, zoals
oxytocine, prolactine, estradiol en progesteron, blijken
opvoedingsgedrag te coördineren. Maar ook een eiwit in
de hersenen, galanine genaamd, zou bij beide ouders
zorgend en ouderlijk gedrag oproepen, zoals het be-
schermen van de baby. De waarneming van de werke-
lijkheid verschuift alzo met een grotere focus op de baby.
283
Activering netwerken in het brein
Onderzoek naar functionele hersenveranderingen in re-
latie tot ouderschap laat toe verschillende hersenregio's
te identificeren die betrokken zijn bij het moederschap
en dit voor verschillende taken, gezamenlijk het ouderlijk
zorgnetwerk genoemd. Dit ouderlijk zorgnetwerk omvat
een aantal onderling verbonden en overlappende sub-
netwerken. Dit zijn onder meer de netwerken voor mo-
tivatie-beloning, voor mentaliseren/theory of mind en
voor executieve controle/emotionele regulatie. Deze
netwerken vertonen een verhoogde activering als reac-
tie op prikkels van de baby.
De amygdala als kleine hersenregio blijkt nauw samen te
werken met het motivatie-beloningsnetwerk om zorg-
zaam gedrag van de moeder te produceren en te behou-
den. De amygdala vertoont een overvloedige expressie
van oxytocinereceptoren en is wederzijds verbonden
met de dopamine routes. De amygdala wordt geacti-
veerd samen met het motivatie-beloningsnetwerk als re-
actie op babystimuli. Activering van de amygdala en ver-
hoogde opmerkzaamheid voor baby-signalen maken
deel uit van een gezonde aanpassing aan het ouder-
schap. Het leidt tot verhoogde waakzaamheid, bescher-
ming, detectie van bedreigingen en begaan zijn met het
kind. Een voorbeeld van dit gevoelig moederlijk gedrag
284
is de moeder-kindsynchronisatie. Het impliceert de co-
ordinatie van blik, aanraking en vocalisaties tussen moe-
der en kind.
Verhoogde activering van het emotionele regulatienet-
werk helpt moeders gevoelig te reageren op de behoef-
ten van het kind, zelfs bij stress. Hiertoe dienen de eigen
emoties onder controle gehouden en dient tevens pas-
send gereageerd op het huilen van de baby, die mogelijk
samenhangt met onlust of angst. Dit vraagt van moeders
het reguleren van de eigen emotionele toestand, het
nauwkeurig waarnemen van de verontrustende signalen
van de baby en het coördineren van eigen gedachten,
acties en intenties. Naast het reguleren van intense en
negatieve emotionele reacties, is dit netwerk dus ook
gerelateerd aan executief functioneren, met inbegrip
van aandacht, remmende controle en werkgeheugen.
De toegenomen activering van het mentaliserend/the-
ory of mind-netwerk laat moeders toe via empathie en
perspectiefname aan te voelen en af te leiden wat het
kind ervaart, zodat ze de passende zorg kunnen bieden.
Het geactiveerde netwerk bevordert de sociale interac-
tie met het kind. De toegenomen activering van het
mentaliserend/theory of mind-netwerk toont het belang
aan om tijdens interacties de emotionele en sociale sig-
nalen van hun kind nauwkeurig te begrijpen.
285
Het moederbrein gerelateerd aan ouderschap onder-
gaat dus significante functionele aanpassingen geken-
merkt door verhoogde activeringspatronen in de net-
werken van motivatie-beloning, mentaliseren/theory of
mind en executieve controle/emotionele regulatie, be-
langrijk voor gevoelig moederlijk gedrag. Deze netwer-
ken definiëren samen het sociale brein en ondersteunen
de ouderlijke zorg. Individueel speelt elk van deze net-
werken een belangrijke rol bij het ondersteunen van ver-
schillende aspecten van moederlijk gedrag, zoals waak-
zaamheid en beloning, theory of mind en empathie, en
nog multitasking en planning. Steeds duidelijker wordt
dat deze netwerken op elkaar inwerken en tegelijkertijd
actief kunnen zijn. Samenhangende activering van re-
gio's binnen en tussen subnetwerken van het ouderlijke
zorgnetwerk ondersteunt de initiatie en instandhouding
van complex en gevoelig moederlijk gedrag.
Vaders en hun brein
Neurobiologisch zouden vaders en moeders dezelfde
neurale schakelingen in de hersenen gebruiken. Ze zou-
den beide ook vergelijkbare hormonale veranderingen
ondergaan. Hierdoor zouden ze dezelfde patronen van
cognitieve, emotionele en sociale betrokkenheid verto-
nen als moeders. Zo vertoonden in het bijzonder vaders
een gelijkaardige activering in emotionele verwerking als
moeders wanneer ze de primaire zorgverleners waren.
286
Neurobiologisch en gedragsmatig blijken vaders niet zo-
veel te verschillen van moeders. Steeds meer wordt in
onderzoek de basis voor de vader-identiteit en -gelijk-
heid gezocht in de neurowetenschappen. Dit naast de
impact van culturele invloeden. Er zijn steeds meer aan-
wijzingen dat het vaderschap het brein van vaders ver-
andert. Dit is ook het gevoel van vaders dat vader-zijn
hun leven verandert. Zo herkennen ze soms zichzelf niet
meer als nieuwe vader. Hun hersenen reageren blijkbaar
verschillend dan ervoor op ouder-gerelateerde prikkels.
Neurobiologisch zouden vaders en moeders dezelfde
neurale schakelingen in de hersenen gebruiken. Ze zou-
den beide ook vergelijkbare hormonale veranderingen
ondergaan. Studies tonen thans aan dat vader worden
de hersenen verandert op een manier die helpt om de
complexe taken van ouder zijn aan te pakken. Dit ge-
beurt in volgende te onderscheiden opeenvolgende
stappen.
Zo zou bij de hormonale veranderingen bij vader-worden
oxytocine betrokken zijn. Bij moeders zorgt de toegeno-
men afgifte van oxytocine tijdens de bevalling voor een
vergemakkelijken van de geboorte, borstvoeding en
helpt ze bij de binding met de baby. Deze oxytocine zou
eveneens een rol spelen in de binding van vaders met
hun kind. Onduidelijk is nog wat de oxytocine bij vaders
verhoogt. Mogelijk is het de geur of het voorkomen van
de baby die als trigger functioneren. Geweten is dat
287
huidcontact van de vader met de baby oxytocine vrij-
geeft. Volgens een overzichtsstudie zou er bij nieuwe va-
ders ook een hormonale toename zijn van oestrogeen,
prolactine en glucocorticoïden. Prolactine bevordert
zorgzaam gedrag. Hierbij lijken algemeen gesproken het
contact met de moeder en het kind de hormonale ver-
anderingen bij vaders te veroorzaken of te stimuleren.
In onderzoek werd gevonden dat een vastgesteld lager
testosteronniveau bij nieuwe vaders gepaard gaat met
een meer zorgend handelen van vaders. Het veranderd
testosteronniveau bepaalt zo de mate van betrokken-
heid van vaders. Maar anderzijds blijkt ook dat het tes-
tosteronniveau daalt als vaders meer betrokken raken.
Vastgesteld werd ook dat vaders net zo goed als moe-
ders uitstekend in staat zijn het stemgeluid van hun baby
te onderscheiden bij het huilen. Bij vaders bleken de-
zelfde hersendelen, meer bepaald amygdala, angst- en
zorgcentrum en insula op te lichten in reactie op baby-
gehuil, maar de reactie van de moeder was sterker.
Ook neuraal treden veranderingen bij vaders op. Zo ver-
toonden ze een toename in delen van de hersenen die
betrokken zijn bij motivatie van ouders, waaronder de
hypothalamus en amygdala. Meer concreet werd een ac-
tivering vastgesteld van twee gekoppelde delen die sa-
men het opvoedingsnetwerk vormen. Dit zijn een emo-
tioneel verwerkingsnetwerk, waarvan de amygdala deel
288
uitmaakt en dat betrokken is bij beloning en motivatie en
een mentaliserend netwerk met gebieden zoals de supe-
rieure temporale sulcus en dat betrokken is bij sociaal
begrip en empathie. Bij moeders bleek er relatief een
grotere activering in het emotionele verwerkingsnet-
werk, terwijl bij vaders een grotere activering bleek in
het meer ervaringsafhankelijke sociaal-cognitieve ver-
werkingsnetwerk.
Meer specifiek werd bij nieuwe vaders vastgesteld dat
bepaalde gebieden in de hersenen die verband houden
met gehechtheid, koestering, empathie en het vermo-
gen om op de juiste manier te interpreteren en te reage-
ren op het gedrag van een baby meer grijze en witte stof
hadden tussen twaalf en zestien weken dan tussen twee
en vier weken. Deze veranderingen in de hersenen ble-
ken de geleidelijke leerervaring van vaders gedurende
vele maanden te ondersteunen.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen Ou-
der-zijn en sociale neurowetenschappen’ en 'Vaders
en hun brein' van deze encyclopedie.
Bewustwording als ouder
Hoe kan je als jonge ouder je ouderlijk gedrag begrijpen?
Hoe kan de baby ouderlijke gevoelens en reacties opwek-
ken ?
289
Welke circulaire processen kunnen in contact met de
baby onderkend ?
Hoe beïnvloeden ze elkaar ?
Wat kan in de weg staan voor de zorg voor de baby ?
Welke veranderingen treden op in de hersenen bij het ou-
der worden ?
Kan gesproken van een moederbrein ?
Welke gelijkaardige processen en veranderingen doen
zich voor bij moeders en vaders ?
Meer lezen :
Orchard. Edwina Ruth (2022). The Cognitive Neurosci-
ence of Parenthood. Monash University.
https://doi.org/10.26180/19111526.v1
290
Neurodivergente
opvoeding
Ander brein
Uitgangspunt van een neurodivergente opvoeding is dat
het brein van elk kind uniek is. Er is bijgevolg geen stan-
daardopvoeding mogelijk. Elke opvoeding is anders, wil
ze afgestemd zijn op het kind met zijn uniek brein.
Neurodivergente opvoeding gaat uit van neurodiversi-
teit van het brein bij kinderen. Sommige kinderen zijn
neurotypisch, wat voorheen zo veel betekende als nor-
maal. Andere kinderen zijn neurodivergent, wat voor-
heen overeenkwam met een stoornis. Door nu te spre-
ken over neurodiversiteit wordt gekeken vanuit verschil-
len zonder iets als norm te nemen en zonder te spreken
over afwijkingen ervan.
Neurodivergente opvoeding vertrekt vanuit het idee
dat het brein van elk kind uniek is en dat de geboden
opvoeding hier best op kan afgestemd worden. Het
moet problematiseren tegengaan.
291
Neurodiversiteit is een term die bedacht is in de jaren
negentig door socioloog Judy Singer en journalist Harvey
Blume. Deze term geeft aan dat de hersenen van een
neurodivergent iemand anders werken of anders
bedraad zijn dan van een neurotypisch iemand. Dit zon-
der te refereren naar stoornis, afwijking of aandoe-
ning. Neurodiversiteit geeft net de gelijkwaardigheid
aan van alle varianten. Bovendien verlegt het de focus
van iets negatief of beperkend naar het positieve en wat
mogelijkheden inhoudt. Het laat toe aan te nemen dat
ieder sterke en minder sterke kanten heeft.
Zo wordt er een evolutie beschreven van een moreel
model (als te vermijden), over een medisch model (als te
herstellen), ontwikkelingsmodel (als in te halen), co-
pingsmodel (als mee leren om te gaan), sociaal model
(als af te stemmen) tot bij het nieuwe diversiteitsmodel
(als te erkennen).
Vormen van neurodivergentie
Neurodiversiteit hangt samen met verschillen of variatie
in neurologische, cognitieve en leerontwikkeling van het
kind. Dit maakt dat er een verscheidenheid optreedt in
verwerking en gebruik van zintuiglijke, verbale, emotio-
nele en sociale informatie. Zodat er als gevolg mogelijk
een ander denken en doen is. Zoals een eigen beteke-
nisgeving en zelfexpressie.
292
Als divergent komen naar voor kinderen met onder meer
autisme, ADHD, dyslexie en hoogbegaafdheid, maar
thans ook kinderen met, bijvoorbeeld, bipolariteit of
borderline. Hun ontwikkeling kan leiden tot een infor-
matiewerking, denken en doen gekenmerkt door onder
meer : detailgerichtheid, preciesheid en vasthoudend-
heid voor autisme, energiek-zijn, spontaniteit en durf of
stressbestendigheid voor ADHD en conceptueel over-
zichtelijk denken en originaliteit voor dyslectici.
Overstap naar neurodivergent denken en opvoeden
De overstap van een convergent denken naar een diver-
gent denken zal voor ouders een hele ommekeer inhou-
den. Het vraagt een ander denken, omgang en opstel-
ling. Niet een denken in termen van eenheid en afwij-
king ervan, maar een denken in termen van verscheiden-
heid en variatie. Met hierop aansluitend een andere
passende opstelling en omgang.
Voor ouders kan dit zeer ontschuldigend en ontlastend
werken niet uit te gaan van wat ontbreekt of wat een te-
kort inhoudt, maar uit te gaan van wat anders is met ei-
gen kansen en kwaliteiten.
Om dit te bereiken vraagt het van ouders hun conver-
gente voorstellingen en ideeën los te laten, zodat ze niet
langer tegen afgeleide opvoedingsverwachtingen aanlo-
293
pen. Het vraagt ze te vervangen door het nieuwe neuro-
divergente dat ook een nieuwe verwoording en commu-
nicatie toelaat. Ook vraagt het een bijsturing van de op-
stelling : iets niet als zo nodig bij te sturen, maar iets als
vanuit te gaan en te accepteren. Ook de omgang vraagt
een ommekeer. Niet iets als bij te werken of te overwin-
nen, maar iets als tot zijn recht te laten komen en er de
mogelijkheden en voordelen van in te zien en er gebruik
van te maken ten gunste van de persoonlijke ontwikke-
ling. Zo kan gekomen van een neuroconvergente naar
een neurodivergente opvoeding. Met respect en waar-
dering voor het kind en zijn brein.
Belang voor omgeving en kind
Niet enkel als ouder is het belangrijk uit te gaan van neu-
rodiversiteit. Ook voor de omgeving en samenleving is
het belangrijk er van uit te gaan en er mee rekening te
houden om tot een passende omgang te komen (bijvoor-
beeld, in het onderwijs). Een omgang die optimale ont-
wikkeling mogelijk maakt en toelaat wat gunstig en
waardevol is te onderkennen en kansen te bieden. Zo-
als, bijvoorbeeld, precisie en structurering bij autisme, of
energie en snelheid bij ADHD. Ook kan de omgeving in-
spelen op deze verschillen en hier nuttig gebruik van ma-
ken (bijvoorbeeld, in het latere beroepsleven).
Nog minder als laatste kan het belang van neurodiversi-
teit voor betrokkenen zelf overschat. Niet langer hoeven
294
ze zich te identificeren als iemand met een stoornis,
maar eerder als iemand met een anders functionerend
brein. Ook hun identiteit trachten maskeren voor de bui-
tenwereld om aanvaard te worden en er bij te horen
hoeft niet langer. Ook kan de geneigdheid verminderen
hun identiteit af te leiden uit een aanwezig kenmerk van
zichzelf en kan het identity-first taalgebruik achter zich
gelaten. Zo hoeven ze zichzelf niet langer voor te stellen
als autist of ADHD'er, maar als iemand met autisme of
ADHD als variant.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen Au-
tisme als cognitief schema’, ‘Omgaan met cognitietekor-
ten’ en ‘Dimensioneel optimum‘ van deze encyclopedie.
Toepassing
Welke voordelen kan een neurodivergent denken opleve-
ren voor de opvoeding, de omgeving en de betrokkenen
zelf ?
Welke beperkingen houdt een neuroconvergent denken
in voor de opvoeding, de omgeving en de betrokkenen
zelf ?
Hoe denk je de overstap te kunnen maken van een neu-
roconvergent naar een neurodivergent denken als ouder,
omgeving of betrokkene zelf ?
295
Neuro-
pedagogie
Studie van het brein
Neuropedagogie gaat er vanuit dat de ontwikkeling en
functionering van een kind teruggaat op zijn neurolo-
gische ontwikkeling en functionering. Dit is de ontwikke-
ling en functionering van zijn brein.
Daar zou de oorsprong en ook de oplossing bij stoornis-
sen en problemen liggen. Het zoeken van de zwakke plek
in het hersenfunctioneren zou zo meteen een verklaring
bieden en een uitgangspunt vormen voor gerichte be-
handeling. Bijvoorbeeld, zo kan bij kinderen die snel
agressief worden, nagegaan of het hen niet ontbreekt
aan remvermogen in de hersenen, ofwel dat er mogelijk
overexcitatie in de hersenen plaatsheeft. Er is bij deze
Wat betekent het in de opvoeding en ontwikkeling
van het kind aandacht te besteden aan de onderlig-
gende functionering en ontwikkeling van het brein ?
296
kinderen dan geen sprake van onwil zoals in het verleden
gemakkelijk werd gedacht, maar wel van een verstoorde
hersenwerking.
Evenzeer is er in neuropedagogie volop aandacht voor
de neurologische basis van spontane ontwikkeling. In
neuro-educatie is er dan weer meer specifiek vooral aan-
dacht voor de neurologische basis van intentioneel le-
ren. Bijvoorbeeld, zo wordt nagegaan hoe het kind kan-
sen te bieden om spontaan zijn aandacht op iets te rich-
ten, ofwel hoe bedoeld gericht de aandacht van het kind
op iets te richten.
Neuropedagogie wil uitzoeken hoe de hersenen te sti-
muleren en toe te laten nieuwe verbanden te leggen.
Het wil door te werken aan de ontwikkeling en het func-
tioneren van het brein de ontwikkeling en het functione-
ren van het kind stimuleren. Vooral de vormelijke wer-
king van het brein krijgt hierbij aandacht en niet zozeer
de inhoudelijke werking. Zo is er aandacht voor de her-
senstructuur, de hersenfunctie en de neurochemische
processen.
Ontwikkeling van het brein
Waar er in brein-gebaseerd opvoeden aandacht is voor
hoe je brein als ouder aan te spreken bij het opvoeden,
is er in neuropedagogie aandacht voor hoe het brein van
je kind te stimuleren voor zijn ontwikkeling.
297
Vastgesteld is dat hersenontwikkeling grotendeels een
proces is dat afhankelijk is van iemands eigen ervaring
gedurende de verschillende stadia van het leven. Zo
stelde de bekende pedagoge Maria Montessori reeds
dat directe ervaringen en indrukken die ze achterlaten
niet enkel doordringen in het brein van het kind, maar
het ook vormgeven, zowel wat betreft structuur als func-
tioneren.
Dit maakt dat ieders brein uniek is en dit op basis van
eigen ervaringen.
Ouders kunnen zo van bij de geboorte oogcontact ma-
ken en praten met hun kind. De ervaring die ze bieden
helpen het kind bij het opzetten van patronen, iets wat
het spontaan van bij de geboorte doet. Zo organiseert
het de omwereld in patronen en categorieën, opgesla-
gen als netwerken in de hersenen. Het laat toe nieuwe
informatie hierin in te passen als bij een puzzel. Het
maakt zo leren comfortabeler en efficiënter. Leren als
iets wat aansluit bij wat geweten is en samengaat. Bij-
voorbeeld, zo bleken structurele verbindingen tussen de
voor- en achterzijde van het brein mogelijk een cruciale
rol te spelen in het gemakkelijker leren.
Optimalisering ontwikkeling van het brein
De hersenen kunnen opgevat als een patroonzoekend
orgaan. Zo zal wanneer een kind de relaties tussen
298
nieuwe en eerdere kennis herkent, zijn hersenen de
nieuwe informatie koppelen aan een bestaande catego-
rie voor langdurige opslag. Hierbij blijkt dat de neuro-
transmitters die als eiwitten voor hersentransport nodig
zijn voor geheugenconstructie en aandacht, uitgeput ra-
ken na slechts tien minuten van dezelfde activiteit. Door
een korte pauze van enkele minuten in te lassen of door
van (leer)activiteit te veranderen, kunnen de nodige bio-
chemische stoffen dan opnieuw worden aangevuld voor
nieuwe geheugenopslag.
Uit onderzoek blijkt dat ook stress verhindert dat infor-
matie doorstroomt naar de reflectieve prefrontale cor-
tex nodig voor opslag in het langetermijngeheugen. Bij
stress wordt informatie rechtstreeks naar het reactieve
brein gestuurd voor onmiddellijke reactie, zoals vluchten
of blokkeren. In deze toestand is er een verminderde
doorstroming van informatie van de amygdala naar ho-
gere cognitieve centra van de hersenen, waar normaal
informatie wordt verwerkt, geassocieerd en opgeslagen
voor het later terughalen en het uitvoerend functione-
ren. Er is hierbij sprake van een affectieve filter. Door vei-
ligheid en ondersteuning te bieden kan dit tegengegaan
worden. Meer hierover lezen kan in het thema-onder-
deel ‘Hele-brein opvoeding’ van deze encyclopedie.
299
Ontwikkeling executieve functies van het brein
Wanneer gedrag niet routinematig kan uitgevoerd wor-
den, zijn hogere cognitieve processen in het brein nodig
om het gedrag, de gedachten en de gevoelens te sturen
en op te volgen. Daarvoor worden executieve functies
aangewend. De ontwikkeling van deze denkfuncties zal
in belangrijke mate de kwaliteit van iemands gedrag be-
palen. Alle reden om deze ontwikkeling te stimuleren en
te ondersteunen.
Bij een opgemerkte stoornis wordt veelal een stoornis in
een of meerdere van deze executieve functies opge-
merkt. Zo komen zwakke executieve functies voor bij kin-
deren met autisme, ADHD en leerstoornissen, maar mo-
gelijk ook bij andere kinderen. Zo kan het kind, bijvoor-
beeld, weinig of niet in staat zijn om te plannen, te orga-
niseren, te anticiperen en flexibel te zijn en kan het een
geringe mate van zelfcontrole bezitten.
Belangrijke executieve functies zijn :
Respons-inhibitie als nadenken voordat je iets doet
Werkgeheugen als informatie in je geheugen houden bij
het uitvoeren van complexe taken
Emotieregulatie als emoties reguleren om doelen te ha-
len of gedrag te controleren
Volgehouden aandacht als aandachtig blijven, ook al is er
afleiding
300
Taakinitiatie als op tijd en efficiënt aan een taak begin-
nen
Planning/prioritering als een plan maken en beslissen
wat belangrijk is
Organisatie als informatie en materialen ordenen
Timemanagement als tijd inschatten, verdelen en dead-
lines halen.
Doelgericht gedrag als doelen formuleren en realiseren
zonder je te laten afschrikken
Flexibiliteit als flexibel omgaan met veranderingen en te-
genslag
Metacognitie als een stapje terug doen om jezelf en de
situatie te overzien en te evalueren
Het gaat bij executieve functies dus om processen die
een doelbewust, doelgericht en doelmatig handelen mo-
gelijk maken. Alle reden om hier in de ontwikkeling en
functionering van het kind mee rekening te houden. Dit
kan door het kind de nodige oefen- en leerkansen, -sti-
mulansen en -ondersteuning hiertoe te bieden op maat
en binnen de mogelijkheden van het kind, rekening hou-
dend met zijn intrinsieke motivatie. Meer hierover lezen
kan in het thema-onderdeel ‘Schema-activering en -ont-
wikkelingvan deze encyclopedie. Hierin wordt aange-
geven dat de inhoud of invulling van de executieve func-
ties als werkpunt kan gehanteerd worden. Meer con-
creet kan aandacht gegeven worden aan hun begripsin-
vulling, wat houden ze in, hun gedragsinvulling, hoe wor-
den ze uitgevoerd en hun contextinvulling, wanneer
301
worden ze ingeschakeld. Hierbij kan uitgegaan van de
huidige persoonlijke invulling op basis van eigen ervaring
en kunnen nieuwe invullingen toegevoegd worden.
Verdere evolutie
Naarmate er meer gericht onderzoek gebeurt en een
meer precies beeld ontstaat van de werking van het
brein, zal dit de verdere ontwikkeling van de neuropeda-
gogie mogelijk maken en verfijnen. Nu al blijkt dat een
aantal inzichten uit het verleden dienen bijgesteld, on-
der meer wat de specifieke functie van de linker- en
rechterhersenhelft betreft en wat de verschillende
brein-gebaseerde leerstijlen betreft.
302
Neurosequentiële
ontwikkeling
Normale hersenontwikkeling
Bruce Perry is een Amerikaanse kinderpsychiater die aan
de basis ligt van het neurosequentiële ontwikkelingsmo-
del. Hij had oog voor de normale hersenontwikkeling én
voor de gestoorde hersenontwikkeling ingevolge langdu-
rige uitgesproken stress.
De normale hersenontwikkeling verloopt van onder naar
boven, van binnen naar buiten en van achter naar voor.
Ze vindt voor het grootste deel plaats in de baarmoeder
tot ongeveer het zesde levensjaar. Meer hierover lezen
De hersenen ontwikkelen zich in een bepaalde volg-
orde. Langdurig uitgesproken stress in de vroege op-
voeding kan deze ontwikkeling vertragen en versto-
ren. Hoe hiermee, zo mogelijk preventief, omgaan,
zonder stappen over te slaan ?
303
kan in het thema-onderdeel Hersenen en ontwikkeling
kind’ van deze encyclopedie.
Er worden in de opeenvolgende ontwikkelingen vier her-
senengebieden onderscheiden, met name: de hersen-
stam die je in leven houdt, zoals het hartritme en de li-
chaamstemperatuur regelt, de tussenhersenen die voor
rust en regelmaat zorgt, het limbisch systeem dat te ma-
ken heeft met emoties en het corticale systeem dat in-
staat voor beslissingen. Een te groot of te klein aandeel
van een deelgebied in de hersenen leidt tot een oneven-
wicht, waardoor de onderlinge samenwerking wordt
verstoord.
Stressvolle ervaringen
Vooral bij kinderen die langdurige of meerdere erg nare
ervaringen hebben meegemaakt, zoals bij mishandeling,
304
verwaarlozing en misbruik, zijn de verschillende hersen-
gebieden minder goed ontwikkeld, waardoor er een ver-
hoogd risico is op gedrags-, leer- en persoonlijkheids-
stoornissen.
Het stress-responssysteem functioneert bij deze kin-
deren anders en er vindt onvoldoende zelfregulatie
plaats. De primitieve delen van de hersenen die zich
vroeg in het leven ontwikkelen bevatten neurale netwer-
ken die de stressreactie initiëren. Terwijl deze netwer-
ken zich ontwikkelen worden ze sterk beïnvloed door
aanwezige stress-stimuli. Zo heeft veranderde stressres-
ponsiviteit te maken met een overgeactiveerd, chaotisch
of onvoorspelbaar geactiveerd stress-responssysteem.
Overgebruikte netwerken worden gesensibiliseerd zodat
ze leiden tot reactieve, impulsieve of op angst geba-
seerde reacties. Te weinig gebruikte netwerken worden
ingeperkt of komen onvoldoende tot ontwikkeling en be-
moeilijken gereguleerde of geplande antwoorden. Deze
overmatige langdurige of zich herhalende stress kan zo
de neurobiologie van het brein veranderen. Zeker op
jonge leeftijd zal dit invloed hebben op de latere werking
van het brein.
De impact van deze negatieve ervaringen hangt evenwel
heel erg af van de relationele buffer. Het neurosequen-
tieel model bekijkt wat een kind heeft meegemaakt aan
stress en narigheid, maar ook wat de buffer is van sociale
305
relaties vroeger en nu. Vooral de ervaren steun kan zor-
gen voor een verminderde impact. Zo is er het belang
van hechting vroeg in het leven en een goede band die
de relationele buffer en de individuele veerkracht ver-
groten. Zo zorgt een veilige hechting voor een goede
stressverwerking.
Hoe inspelen op
Naargelang de vastgestelde ontwikkelingsvertraging van
de hersenen kan de voorkeur gegeven aan een lichame-
lijke interventie om ritme, rust en regelmaat te laten ont-
wikkelen. Of kan er gekozen voor een zintuiglijke inter-
ventie met aanraken en knuffelen, of muziek om emoties
te reguleren, eerder dan voor een cognitieve interventie
op een hoger niveau. Er kan hierbij gekeken naar wat het
kind gemist heeft of meegemaakt heeft in bepaalde ge-
voelige perioden van zijn ontwikkeling. Is er, bijvoor-
beeld, ter hoogte van de hersenstam al iets misgelopen
waardoor het kind niet tot rust komt en zijn brein hyper-
alert reageert.
Belangrijk zal zijn stappen te ondernemen om de lagere
hersenfuncties te optimaliseren. Lagere gebieden kun-
nen mogelijk verbeterd door een goed dieet, regelma-
tige slaapgewoonten, veel positieve relationele interac-
ties en repetitieve, ritmische bewegingen om rust en
orde te brengen.
306
Als het kind kalm is, heeft het meer toegang tot de hoog-
ste delen van zijn hersenen. Wanneer het echter gealar-
meerd raakt, zal het zich meer emotioneel gedragen of
mogelijk afdwalen in dagdromen om te ontsnappen aan
het verhoogde stressniveau. Als het gealarmeerd is, kan
het zich niet goed concentreren om iets te leren en
wordt zijn vecht-, vlucht- of immobilisatiemechanisme
geactiveerd.
Bruikbaar voor
Er is voor deze sequentiële ontwikkeling een belangrijke
rol weggelegd voor de ouders. Zo kunnen ze het kind in
de eigen omgeving zoveel mogelijk gunstige ervaringen
bieden met een positieve uitwerking op de ontwikkeling
van het kinderbrein. Dit kan door het creëren van een
veilige omgeving met liefdevolle aandacht en een nabije
stabiele relatie.
De inzichten van het neurosequentiële model kunnen
globaal genomen bruikbaar zijn in de opvoeding, het on-
derwijs, de jeugdzorg en de (kinder)psychiatrie. Ze laten
het belang zien van aan de onvoldoende ontwikkelde la-
gere hersengebieden te werken om tot een meer opti-
maal gedrag te kunnen komen, gezonde relaties moge-
lijk te maken en tot betere leerprestaties te kunnen ko-
men. Ook op latere momenten kan een passende om-
gang nog veel ten gunste tot ontwikkeling brengen.
307
Deze omgang zal in het teken moeten staan van relatio-
nele veiligheid, van ontwikkelingsrelevantie, van repeti-
tieve patronen, van prettig belonend, met neurale reso-
nante ritmiek en respectvol-zijn tegenover het kind en
zijn leefomgeving.
In de omgang met het kind kan het hierbij ook zelf staps-
gewijze geleerd aan wat het behoefte heeft zo stress het
dreigt over te nemen. Zoals schommelen, massage, mu-
ziek, rustige omgeving of een knuffel en kan het zo zelf
hierom vragen.
Eigen ervaring
Hoe verloopt de ontwikkeling van het brein van je
kind ?
Zijn er in het gedrag van je kind tekenen die wijzen op een
mogelijke ontwikkelingsvertraging van het brein van je
kind ?
Wat kan jij of je kind doen om zijn ontwikkeling te opti-
maliseren ?
308
Weet je hierbij een sequentiële aanpak in te schakelen ?
Meer lezen :
Perry, B. D., Szalavitz, M., & Ruijs, M.-C. (2016). De jon-
gen die opgroeide als hond en andere verhalen uit de
praktijk van een kinderpsychiater. Schiedam : Scriptum.
309
Dit bedoelde ik niet !
Zeker al eens meegemaakt. Je bedoelde dit. Het resul-
taat was helemaal anders. Ieder maakt dit mee. Meestal
niet uitzonderlijk, maar meer regelmatig. Dit gaat op
voor jezelf. Je bedoelde rustig te blijven, maar je werd
heel boos. Dit gaat ook op voor de omgeving in contact
met je. Je bedoelde als ouder iets rustig uit te leggen en
je kind werd plots boos. Je wil ja-zeggen, maar zegt on-
verwacht neen. Je staat er zelf van te kijken. Je wil een ja
van je kind, en het doet 'nee'. Je ervaart dat iets anders
is dan werd toegezegd of afgesproken.
Wat je zegt of doet heeft niet steeds alleen het be-
doelde effect.
Onbedoelde neveneffecten kunnen naar voor ko-
men.
310
Soms bereik je op het eerste oog of in eerste instantie
wat je wou. Je blijft rustig. Je kind blijft rustig. Maar bij
nader toezien, in tweede instantie doet zich iets anders
voor. Je raakt gedesinteresseerd in wat je kind wil en
doet. Of je kind neemt afstand en vertoont kritisch-vijan-
dige trekjes naar je toe. Op korte termijn en hier, haal je
wat je wil. Op langere termijn en meer in het algemeen
verlies je weer.
Dit is best niet eenvoudig. Het lijkt wel dat telkens je iets
bereikt, er tegelijk ook andere effecten zijn. Neveneffec-
ten, die je niet bedoelde. Bovendien lijken de bedoelde
effecten wel van korte duur en de onbedoelde nevenef-
fecten door te werken op langere termijn. Lijken de be-
doelde effecten zich specifiek voor te doen hier en nu,
en de onbedoelde neveneffecten zich meer algemeen te
laten voelen, overal en steeds.
Blijkbaar doen zich meerdere invloeden tegelijkertijd
voor. Ook al denk je soms weinig of geen invloed te heb-
ben. Blijkbaar zijn er meerdere dingen tegelijk in het
spel, op meerdere vlakken. Sommige invloeden zijn di-
recter en duidelijker, andere invloeden zijn merkbaar in-
directer en onduidelijker. Sommige invloeden zijn on-
middellijk zichtbaar, andere slechts stapsgewijs. Som-
mige invloeden zijn in de bedoelde richting, andere in
omgekeerde zin.
311
Veelal ben je als ouder in je reactie tegenover je kind ge-
focust op zijn gedrag. Je optreden is dan bedoeld om ver-
andering in zijn gedrag te bekomen. Soms is dit het kind
tot iets brengen, soms het tot iets anders brengen. Dit is
het meest zichtbare en datgene wat actueel om je ingrij-
pen vraagt. Minder ben je begaan met beelden, met ver-
houdingen, met contexten of met ideeën. Toch oefen je
hier indirect ook invloed op uit. Je versterkt iets of iets
wordt stilaan anders. Dit is het minst zichtbare en dat-
gene wat niet onmiddellijk om je ingrijpen vraagt.
Veelvuldig straffen, bijvoorbeeld, kan het kind onzeker
maken en doen twijfelen aan zichzelf. Het doet vaak iets
wat niet kan, dus zal het als kind wel tegenvallen. Het kan
ook maken dat je als ouder als 'straffer' en boeman over-
komt. Als je vaak straft, dan zal je als ouder wel zo zijn in
de ogen van het kind. Het kan ook maken dat er afstand
en kilte tussen je beide ontstaat, je vindt het niet meer
prettig bij elkaar, je geeft nog weinig om elkaar, je kind
is bang van je en je mogelijke reactie. Het kan maken dat
de context waarin je stilaan terecht komt erg gespannen
en negatief aanvoelt. Hij lijkt conflictueus, of stiekem-
achtig, of nog een context waar geborgenheid en veilig-
heid ontbreken. Het is geen context meer waarin zorg en
leiding nemen voorop staat, en verzorgd en leiding krij-
gen ervaren wordt. Er groeit mogelijk een denken waarin
ondankbaarheid en onbegrip op de voorgrond treden.
Een denkkader waarin ieder zich slachtoffer waant van
elkaar. Jij als ouder met een kind dat niet op je reageert.
312
Het kind met een ouder die weinig of niet met hem of
haar rekening houdt.
Op termijn wegen dan mogelijk de neveneffecten zo erg
door, dat ze de bedoelde effecten afremmen of eenvou-
dig blokkeren. Als je kind een zelfbeeld ontwikkelt waarin
het tegenvalt, met een beeld van een ouder die onge-
voelig is, in een afstandelijke relatie met een context die
conflictueus van aard blijkt, binnen een denkkader
waarin enkel slachtoffers opduiken, dan kan je als ouder
moeilijk soepelheid verwachten van je kind. Soepelheid
die inhoudt dat tegemoetkoming en verandering in het
gedrag mogelijk wordt. Alles komt bijgevolg gemakkelijk
vast te zitten. Zowel de beelden, de verhouding, de con-
text als het omringend denkkader. Dit laat dan weinig
speelruimte toe om beweging in de reactie van je kind te
bewerkstelligen.
De moeilijkheid is dat wat indirect optreedt, slechts indi-
rect te beïnvloeden is. Je kan je kind niet een ander zelf-
beeld opdringen of aanpraten. Je kan niet afdwingen dat
de omgeving je anders waarneemt. Je kan je kind niet
naar je toetrekken en gevoelens naar je toe eisen. Je kan
een gespannen context niet in een zorgcontext omtove-
ren. Je kan tenslotte het omringend denkkader niet om-
keren. Nieuwe concrete ervaringen zullen nodig zijn die
indirect de beelden, verhouding, context en omkadering
gunstig kunnen bijsturen. Dit betekent evenwel niet dat
313
op relatief korte termijn geen merkbare evolutie zou mo-
gelijk zijn. Dit kan eens de impasse waarin terecht geko-
men, kan doorbroken.
Als ouder neem je soms je toevlucht tot het negeren van
je kind zo het iets doet wat je niet aanstaat. Je kind, zo
merk je laattijdig, durft dit ook naar je toe. Doen alsof hij
of zij niet hoort en jij niet bestaat. Het kind imiteert dan
je gedrag, maar identificeert zich mogelijk ook met je en
met je gedrag. Eens je daar als ouder van bewust wordt,
kan je model staan voor een meer communicatieve in-
teractie. Hierdoor creëer je via je modelstaan kansen
waardoor ook je kind gemakkelijker een communicatief
iemand kan worden.
Er kan vanuit gegaan dat elke opvoedende benadering
naast zijn bedoelde invloed ook onbedoelde en vaak on-
gewenste neveneffecten heeft. Het is goed om bij deze
ongewenste neveneffecten voldoende stil te staan. Zo
kunnen ze afgewogen tegen de bedoelde. Zo ook kun-
nen ze door er aandacht aan te besteden wellicht ver-
minderd of vermeden. Zo kan een kind uitlachen, bij-
voorbeeld, maken dat het ophoudt met wenen. Tegelijk
kan dit het kind laten voelen niet te worden gerespec-
teerd en kan dit het kind laten ervaren dat de problemen
die het ondervindt worden gebagatelliseerd.
In de plaats hiervan kan gekozen voor een ernstig nemen
van het kind, van zijn moeilijkheden en zijn gevoelens.
314
Zodat het kind ervaart te worden gerespecteerd, en
eveneens zijn moeilijkheden en gevoelens worden er-
kend. Zo is verder een goed contact mogelijk en kan in
gesprek samen met het kind gezocht hoe om te gaan
met de ervaren moeilijkheden en zijn gevoelens. Hoe het
kan gesteund voor welk deel het zelf op te nemen. Deze
laatste benadering laat zien dat het bedoelde effect voor
een deel zelf met problemen en bijhorende gevoelens
om te gaan, als neveneffect heeft dat niet onmiddellijk
het wenen ophoudt. Het biedt evenwel het kind de gele-
genheid om dicht bij zichzelf te blijven en tegelijk dicht
bij het ervaren probleem. Waarbij je als ouder er zo op
let niet tussen de gevoelens en de problemen en het kind
zelf te komen staan. Zo dat de effectenbalans gunstig uit-
valt voor het kind, evenals voor je relatie met je kind.
In een vorig thema-onderdeel van deze encyclopedie
met als thema Ontwikkelingsongunstige opvoedingsre-
laties’ wordt uitgebreid ingegaan op een vijftal specifieke
opvoedingsrelaties ouder en kind die ongunstige neven-
effecten met zich meebrengen. Het gaat om nevenwer-
kingen die gemakkelijk op een centrale wijze de gedrags-
omgang van het kind met zijn omgeving ongunstig kleu-
ren en dit tot op volwassen leeftijd.
Als gevolg van dit opvoedingspatroon wordt dan gemak-
kelijk een bepaald omgangspatroon geactiveerd bij het
kind, later volwassene. Dit kan gaan van een eenzijdige
315
sterke gerichtheid op anderen om te voldoen die cen-
traal voorkomt, over een overmatige waakzaamheid en
inhibitie vanuit het gevoel niet te kunnen voldoen, over
een onverbondenheid en afwijzing welke remmend
doorwerkt in contacten, over herhaalde verzwakte gren-
zen in de interactie met de omgeving, tot een verzwakte
autonomie en verzwakte prestatie als terugkomend ken-
merk van zich afhankelijk ervaren. Deze kenmerken kun-
nen zich in verschillende gradaties voordoen, naargelang
het kind heel vroeg, meer frequent, meer uitgesproken,
langdurig of meer eenzijdig in zijn ontwikkeling met het
bijhorend ongunstige opvoedingsschema te maken
kreeg. Hierdoor wordt op latere leeftijd gemakkelijk een
bepaald onaangepast relatieschema geactiveerd dat van
de vroege kinderjaren dateert.
Ook voor ander opvoedingshandelen als ouder kan het
nuttig zijn aandacht te besteden aan typische nevenef-
fecten. In de gegeven illustraties werd hier reeds gewag
van gemaakt.
Zo kan je eigen negatief handelen gemakkelijk als model
worden overgenomen door het kind.
Zo kan je eigen negatieve reactie, zoals bij straffen, niet
enkel doorwerken op het gedrag van het kind, zodat het
gedrag afneemt. Het kan ook doorwerken op het kind,
het beeld dat het kind van je heeft, de relatie met je kind,
de context en de ervaren overtuigingen als denkkader.
316
Zo kan een drukinhoudend gedrag op je kind het gemak-
kelijk in een stress-situatie brengen. Stress-situatie
waarop het kind reageert met boosheid en verzet, of op-
winding en onbeslistheid, of angst en onzekerheid, of
nog moedeloosheid en passiviteit. Zeker wanneer door
de uitgeoefende druk regelmatig of blijvende stress bij
het kind wordt opgeroepen. Hierdoor kan je kind gemak-
kelijk of meer blijvend komen tot afreagerend, overac-
tief, onzeker of levenloos doen, en mettertijd meer zijn.
Stress-opwekkend opvoedingsgedrag kan gaan van
dwingen, eisen, verplichten, opleggen, dreigen, straffen
tot pesten. Dit als het uitgesproken of veelvuldig voor-
komt en door de uitgeoefende druk de draagkracht van
je kind mogelijk wordt overschreden.
Zo kan een te daadkrachtig optreden als ouder weer-
stand en verzet bij het kind oproepen, zodat geen ruimte
meer blijft voor zijn optie medewerking of zich aanpas-
sen.
Dit betekent meteen dat om deze ongunstige nevenef-
fecten te vermijden, kan gekozen worden voor een eigen
positief handelen naar het kind toe. Dit met een duidelijk
inperken van negatieve straffende reacties, van stress-
oproepende ingrepen en van negatieve reactie uitlok-
kende daadkrachtigheid. Een positieve stimulerende en
ondersteunende benadering kan als gunstig neveneffect
hebben dat er positieve beelden, relaties, contexten en
kaders ontstaan voor het kind. Zodat op die manier meer
317
bij het kind kan bereikt worden zo het herhaling kan vin-
den van in zich aanwezige gegroeide positiviteit.
Eventueel zo wenselijk kan je met je kind praten over
deze onbedoelde neveneffecten. Je wil ze helemaal niet.
Dit bedoelde je niet. Je wil wel dat. Dit bedoelde je pre-
cies. Misschien kan je zo duidelijk maken dat je geen ne-
gativiteit wil opwekken en je jezelf niet negatief wil op-
stellen. Maar dat je ongewild en indirect daar op uit
komt. Of dat het kind het althans zo ervaart.
Door met je kind hierover te praten, kan je er misschien
achter komen hoe op een andere wijze hetzelfde be-
doelde effect te kunnen bereiken. Dit zonder met de on-
gunstige neveneffecten, zowel voor het kind, maar ook
voor je als ouder, geconfronteerd te worden.
Zo kan je er als ouder rekening mee houden dat veel van
wat je doet mee circulaire processen op gang brengt en
onderhoudt in de relatie met je kind. Zo kan een domi-
nant optreden van je er toe bijdragen dat je kind afhan-
kelijk en passief reageert. Deze reactie van je kind wak-
kert dan gemakkelijk je dominant handelen aan, waar-
door een nog meer passief-afhankelijke opstelling naar
voor komt. Opstelling die je eigen aanpak weer versterkt
en je ook meer overtuigt niet anders te kunnen, dat je
kind wel deze aanpak nodig heeft. In het thema-onder-
deel Circulaire beïnvloeding’ van deze encyclopedie
wordt hieraan uitgebreide aandacht besteed.
318
Door meer bewust om te gaan met deze mogelijke ne-
veneffecten kan je vermijden dat je invloed afneemt, of
negatief wordt. Kan je bewaken dat je tussenkomst een
bedoeld vooruit helpen blijft en niet wordt tot een niet
gewenst 'achteruit helpen'.
Het is meestal zo dat er in de loop van de ontwikkeling
een controlemoment tevoorschijn komt om ongewenste
neveneffecten te vermijden. Er wordt dan bij uitvoering
steeds een controlemoment toegevoegd. Hierbij wordt
nagegaan of het effect van de uitvoering is zoals het op-
zet is of zo is bedoeld. Bijvoorbeeld, sluit ik een deur dan
ga ik na of ze inderdaad gesloten is, zeg ik iets dan ga ik
na of de ander het gehoord en begrepen heeft, laat ik
mijn fiets achter dan kijk ik waar dit is, als ik schrijf ga ik
na of dit leesbaar is en juist. Deze controle uitvoering
wordt een constante bij elke gedragsinvulling.
Maar het kan ook zijn dat dit controle- of terugkoppe-
lingsmoment nog systematisch ontbreekt, omdat het
nog niet tot ontwikkeling kwam. Soms evenwel blijft
deze ontwikkeling uit. Bijvoorbeeld, de deur was niet op
slot en nu is iets verdwenen, de ander had niet begrepen
dat iets werd gevraagd en wat precies en nu is niets ge-
beurd, ik ging niet na waar ik mijn fiets achterliet en nu
is hij onvindbaar, ik schreef iets maar dit bleek onlees-
baar. Dit ontbreken van controle is dan een constante
bij elke gedragsinvulling. Dit leidt gemakkelijk tot onge-
319
wenste effecten, vergissingen, fouten, dingen die mis-
gaan, zonder dat correctie mogelijk is. Als er nadien een
uitleg wordt gegeven, wordt dit dan maar als oké en vol-
doende gevonden.
Aan de basis kan liggen het nog niet ontwikkeld zijn, on-
achtzaamheid, het zich gemakkelijk maken, snel willen
gaan, geringe interesse of motivatie, overdreven zelfver-
trouwen. Ook kan een zekere aanleg aan de basis liggen,
gezien de blijvende constante waarmee het voorkomt.
Er wordt niet of onvoldoende in de realiteit geleefd, er is
enkel de positieve intentie. Er wordt bij de uitvoering
gerefereerd naar de bedoeling en niet naar het waarma-
ken ervan. De gedragsinvulling heeft als constante enkel
een begin- maar nog geen eindpunt. Wil toch reeds dit
controlemoment toegevoegd worden, dan zal dit steeds
bewust moeten gebeuren en aangeleerd worden in de
opvoeding.
320
Naar een nieuw
denk-, gedrags- en zijnskader
GELIJKHEIDSDENKEN, UNIFORM HANDELEN EN EXCLU-
SIEVE OMGEVING
In het verleden stond in het collectief denken van onze
samenleving gelijkheid centraal. Het moest discriminatie
en uitsluiting voorkomen. Vanuit dit gelijkheidsdenken
koos men maatschappelijk resoluut voor een uniforme
behandeling van mensen van klein tot groot. Dit uitte
Hoever ben je mee geëvolueerd naar een nieuw
denk-, gedrags- en omgevingskader ?
Hoever in opvoeding en hoever in onderwijs ?
321
zich soms letterlijk in de verplichting van het dragen van
een uniform en het hebben van een uniform voorkomen.
Zonder het te willen of te beseffen ontstond de situatie
van uitsluiting en vaak achterstelling van wie niet in het
gelijkheids- en uniform denk- en gedragspatroon paste.
Voor hen werden andere voorzieningen uitgebouwd die
binnen de bedoelde doelgroep opnieuw gelijk en uni-
form gingen denken en handelen. Het niveau van resul-
taat dat ze bereikten en de omgevingsrealiteit die ont-
stond waren vreemd aan deze voor niet specifieke groe-
pen. In werkelijkheid betekende het een exclusie van de
leef- en zijnsomgeving voor niet-specifieke groepen. Wie
niet meekon in het gelijkheid-uniformiteit verhaal werd
als probleem benoemd en hem of haar werd een stoor-
nis of handicap toegedicht. Hierdoor verhoogde nog het
risico op exclusie. Steeds grotere groepen liepen het ri-
sico niet in het gelijkheid-uniformiteit plaatje te passen,
dit naargelang meer ontwikkeling werd gevraagd in een
steeds meer complexe omgeving.
DIVERSITEITSDENKEN, DIFFERENTIATIEHANDELEN EN
INCLUSIEVE OMGEVING
Thans is men er onder meer vanuit wetenschappelijk on-
derzoek en vanuit gesignaleerde individuele behoeften
vanuit de samenleving geëvolueerd tot een diversiteits-
denken. Het moet discriminatie en uitsluiting voorko-
men. Vanuit dit diversiteitsdenken wordt nu steeds meer
gekozen voor een gedifferentieerde benadering. Dit uit
322
zich in het belang dat gehecht wordt aan de integriteit
van elk en in de afwezigheid van voorwaarden en ver-
wachtingen van buitenaf. Deze gedifferentieerde aanpak
noopt niet langer tot uitsluiting. Iedereen hoort er van
begin af bij. De leef- en zijnsomgeving wordt geconcipi-
eerd rond deze diversiteit die differentiatie toelaat. Ie-
dereen wordt op zijn eigenheid gevaloriseerd en proble-
men worden in de situatie of omgeving gelokaliseerd die
een incompetentie wordt toegedicht. Hierdoor wordt de
kans op inclusie verhoogd. Steeds meer personen krijgen
de zekerheid in het diversiteit-differentie plaatje te pas-
sen. Hiervoor wordt steeds meer ontwikkeling van de
omgeving gevraagd in een steeds meer toegankelijk te
maken omgeving.
VERSCHUIVING VAN PUNCTUEEL KIJKEN NAAR UNIVER-
SEEL KIJKEN
In het verleden werd veelal vanuit het eigen standpunt
van buitenaf punctueel gekeken. Bedoeling was te ko-
men tot een zo convergent mogelijk denken en hande-
len. Zo werd centralisatie nagestreefd. Dit leidde gemak-
kelijk tot geslotenheid zonder ruimte.
323
Thans is dit geëvolueerd naar een universeel kijken van-
uit diverse standpunten van binnenuit. Bedoeling is
steeds meer uit te gaan van een zo divergent mogelijk
denken en handelen. Thans wordt verspreiding nage-
streefd. Dit houdt kansen in voor openheid en ruimte.
Om niet te vervallen in het doctrinaire kunnen beide be-
naderingswijzen gecombineerd, zodat ze op elkaar kun-
nen inspelen om zo een evenwicht te bereiken. Het
draait dan niet om iets, maar zo het kan om zowat alles.
324
De vraag is dan te kijken richting kern én richting univer-
sum.
Wat iets is én wat het allemaal impliceert. Waarbij elk
van wat het allemaal impliceert weer een kern kan zijn,
zodat een netwerk ontstaat. In het netwerk kan dan ge-
keken richting één kern of richting diverse kernen, punc-
tueel-convergent of universeel-divergent.
Meer kan je over dit alles lezen in de thema-onderdelen
'Uniformiteit of differentiatie ?' en 'Insluiten versus uit-
sluiten' van deze encyclopedie.
325
JEZELF SITUEREN
Geef op onderstaande schalen voor jezelf weer waar je
in je denken, handelen en zijn te situeren :
326
Ontwikkeling
normbesef
Vraag als illustratie : Lief zijn.
Ga eens na waarom je lief bent ?
Groeiend normbesef
De invulling en begrenzing van eigen denken en doen -
wat is lief zijn wel, wat niet, hoe is lief zijn wel, hoe niet -
en aan wat hierbij aandacht schenken en wat laten mee-
tellen, kan je vanuit een ontwikkelingsperspectief bekij-
ken.
Stappen als ontwikkelingsstadia
Vanuit bepaalde onderzoekshoek (Kohlberg) komt dan
naar voor dat er in de leeftijd van vier tot tien jaar aan-
vankelijk enkel aandacht is voor en een rekening houden
Het normbesef van het kind ontwikkelt in stappen.
Vooral waar het kind op let en mee rekening houdt
verandert.
327
is met de realiteit - waarin zich wat aan de orde is, af-
speelt - en met mogelijke gevolgen en reacties erin.
Lief zijn om het nadeel dat het bespaart.
Vervolgens is er aandacht voor en een rekening houden
met eigen behoeften en met wat iemand zelf tegemoet
komt.
Lief zijn om het voordeel dat het oplevert.
In de leeftijd van tien tot dertien jaar zou er eerst aan-
dacht zijn voor en rekening houden zijn met de ander,
zijn houding en reactie tegenover je.
Lief zijn om de ander te plezieren.
Vervolgens zou het gaan om aandacht voor en rekening
houden met groepsverwachtingen en -afspraken om de
bestaande verhouding of relatie niet te verstoren.
Lief zijn omdat we dit van elkaar verwachten en verho-
pen.
Vanaf de adolescentie zou er dan bij de invulling en be-
grenzing van zijn denken en doen vanuit zichzelf aan-
dacht zijn voor en rekening houden zijn met de brede
context.
Lief zijn omdat dit nu eenmaal hoort en gewaardeerd
wordt in de samenleving en je hiermee zelf wilt rekening
houden.
328
En dit zou kunnen evolueren in het zelf op de voorgrond
plaatsen van en afwegen aan een zich eigen gemaakt
meer universeel referentiekader.
Zonder liefde kan je niet en kom je niet echt tot leven,
tot die ontdekking ben je zelf gekomen.
Dit zou kunnen betekenen dat in iemands zeggen en
doen opeenvolgend elementen naar voor komen en cen-
traal staan die er achtereenvolgens toe leiden dat ie-
mand
1. doet wat geen problemen oplevert in de realiteit,
2. doet wat iemand voldoening geeft,
3. doet wat aanvaard wordt door anderen,
4. doet wat overeenstemt met regels en aanwezige
ordening,
5. doet wat iemand zelf in overeenstemming vindt
met de brede leefomgeving en
6. tenslotte doet wat iemand zelf oké vindt.
Onderbouw reactie
Op een vraag zal dan opeenvolgend ingegaan worden (of
niet ingegaan worden)
1. om problemen in de realiteit te vermijden,
2. als iets in ruil wordt bekomen,
3. om de ander te plezieren,
4. om zich aan de regels te houden,
5. om zelf te beantwoorden aan de sociale realiteit,
329
6. om te beantwoorden aan de eigen realiteit.
Dus opeenvolgend voor iets :
in de feitelijke realiteit,
de sociale realiteit en
de persoonlijke realiteit.
Opeenvolgende motivaties
Vooral de opeenvolgende motivaties van iemands oor-
deel en handelen staan in deze ontwikkelingsopvatting
centraal.
Waar aanvankelijk tussen vier en tien jaar iemands oor-
deel en reactie gemotiveerd wordt door geen aanvaring
met de realiteit, wordt deze vervolgens gemotiveerd
door een tegemoetkomen aan eigen behoeften.
Vanaf tien jaar tot dertien jaar wordt dan iemands oor-
deel en reactie gemotiveerd door geen aanvaring met
anderen, vervolgens door geen aanvaring met regels en
ordening in de groep.
Vanaf de adolescentie is de motivatie voor oordeel en
handelen mogelijk te vinden in het zelf willen tegemoet-
komen aan de brede context om tenslotte mogelijk uit
te monden in een motivatie vanuit een eigen referentie-
kader.
330
Invloed opvoeding
Belangrijk is uiteraard bij deze opvatting vast te stellen
dat het gaat om wat bij onderzoek in diverse landen
meestal wordt teruggevonden.
Deze bevindingen hangen mogelijk erg samen met aan-
wezige opvoedingspatronen, wat betekent dat andere
opvoedingspatronen andere resultaten zouden kunnen
opleveren.
Wat erg tot nadenken kan aanzetten, gezien uit het on-
derzoek blijkt
1. dat weinigen het postconventionele adolescen-
ten-niveau (vanuit en voor of omwille van zich-
zelf en de anderen) bereiken en
2. de meesten blijven steken in een pre- (voor of
omwille van zichzelf) en
3. conventioneel (voor of omwille van de ander) ni-
veau.
Ontwikkelingstaken en -opdrachten
Vanuit een ontwikkelingsperspectief kunnen de opeen-
volgende aandacht en zorg voor, het opeenvolgend
voorkomen en vermijden van, het opeenvolgend waar-
om heen van het oordelen en de reactie alzo gezien als
opeenvolgende ontwikkelingstaken voor het kind, waar-
voor ouders de nodige ondersteuning en begeleiding
kunnen bieden.
331
1. Zo kan het kind evolueren van een leren kennen
en passend reageren op concrete situaties,
2. over een leren kennen van eigen gevoelens, ge-
dachten, verlangens en zichzelf en hier passend
op reageren en mee omgaan,
3. over een leren kennen van gevoelens, gedachten
en verlangens van anderen en wie anderen zijn
en hier passend op inspelen,
4. over een leren aangaan van en onderhouden van
relaties,
5. over een zich leren organiseren en beantwoor-
den aan de levenscontext,
6. tot een op basis van eigen reflectie kunnen ko-
men tot een eigen oriëntatie.
Competentie voorwaarden
Hierbij aansluitend zou voor de opeenvolgende taken
van gedragscompetentie ontwikkeling opeenvolgend
vooral :
1. het waarnemen,
2. herkennen,
3. aanvoelen,
4. willen,
5. zich voorstellen en
6. denken
332
aangesproken worden overeenkomstig hun reeds gevor-
derde opeenvolgende psychische competentie-ontwik-
keling.
Hoe morele ontwikkeling begeleiden
1. Intentionele instelling
idealen (wat) en omgangsregels (hoe) in denken
en doen bijbrengen :
sociaal zijn en delen
verdraagzaamheid en respecteren van verschil-
len
rechtvaardigheid en rekening houden met
reageren bij niet respecteren :
elk om beurt
iedereen gelijk
niet vals spelen
2. Rekening houden met kind vandaag :
Dichter bij zichzelf, vanuit zichzelf, eigen denken,
rekening houden met eigen gevoelens en verlangens
Ouders ook vragen voor perspectief van anderen, van
context, van het geheel.
Handelen naast persoonlijk relevant ook sociaal, con-
text en ideëel relevant.
Aandacht voor iedereen zo meer win-win.
Meerdere waarden samen.
333
3. Waarden vandaag :
Aanwezigheid waarden in elke uiting van iemand af te
leiden
Uitschelden, ander kind afbreken en verantwoordelijk
stellen
tegenover
Teleurstelling bij wat fout liep, niemand afbreken, pro-
bleem aangeven ook voor zichzelf
Aandacht voor kwaliteit en voor kwaliteitsverlies
als alternatief voor waardenbegrip nu meer kiezen
voor kwaliteit en de kwaliteit van de kwaliteit
Verschil tussen waarden voorheen en waarden nu :
Wat is sociaal zijn ? Recht aan leven te raken ?
4. Waarden als instrument :
Waarden niet gebruiken om wat je zelf wil of niet wil
kracht bij te zetten.
Veel waarde-conflicten in werkelijkheid behoefte- en
belangenconflicten.
Bijv. ik wil geen piercing of tatoeage in plaats van
je schendt je lichamelijke integriteit
Een behoefte of waarde van het kind niet ontwaarden
Bijv. Dit is goedkoop, modieus, oppervlakkig, …
Waarden niet aanwenden als wapen en destructief,
wel aanwenden als kans en constructief
Waarden scheppen gemakkelijk dualiteit (tegenpar-
tijen).
334
Opvoeden met
nuances
Opvoeden in beweging
Opvoeding als het ietsje meer mag zijn. Ouders zijn vaak
erg tevreden wanneer ze lukken in hun rol als ouder. Als
er geen bijzondere moeilijkheden of ernstige problemen
opduiken. Opvoeden is echter meer dan moeilijkheden
en problemen voorkomen. Het is ook kansen creëren
voor ontwikkeling en welbevinden. En ook hierin zijn
heel wat gradatieverschillen te onderkennen. Wil je als
ouder hiertoe komen, dan kan competentie-ontwikke-
ling van jezelf als ouder hierbij nuttig zijn en ook hierin
zijn heel wat gradaties te onderkennen. Het gaat dan
niet om het bieden van een basisopvoeding, maar om
Door omstandigheden gaan nuances soms verloren
in de opvoeding,
hoe hier aandacht aan besteden ?
335
het crren van een rijke omgeving voor ontwikkeling en
het scheppen van de voorwaarden hiertoe.
Vaak valt het ongenuanceerde in pedagogische adviezen
op. Alsof kinderen alleen op een extreme zwart-wit aan-
pak reageren. Om te vermijden extreme reacties te krij-
gen, kan gekozen voor een meer genuanceerde en beter
afgestemde aanpak. Op die manier wordt het risico op
polarisatie voorkomen en wordt gemakkelijker depolari-
satie bereikt.
In de samenleving is een hele evolutie aan de gang ge-
kenmerkt door een afname van autoriteit van volwasse-
nen ten gunste van inspraak en mondigheid van jonge-
ren. In dit kielzog is bij ouders een beweging op te mer-
ken van een autoritair optreden over een communice-
rend optreden naar een steunend handelen, met van-
daag een zonodig weerwerkbiedend handelen. De gro-
tere speelruimte die jongeren verworven hebben, doen
volwassenen zo blijkt soms teruggrijpen naar autoritaire
middelen om grenzen te stellen. Zo verschijnen als keer-
zijde (straf)sancties terug van weggeweest.
Bewust worden van je opvoeden
Je ideeën over opvoeding beïnvloeden je opvoedend
handelen. Je opvoedend handelen beïnvloedt je ideeën
over opvoeding. Zo zijn je ideeën en je handelen bij het
opvoeden voortdurend in beweging.
336
Ideeën over opvoeding worden vaak zo voorgesteld alsof
ze voor alle kinderen in alle opvoedingssituaties van toe-
passing zouden zijn. Te weinig wordt rekening gehouden
met het kind en zijn specifieke opvoedingssituatie. Het
risico bestaat dat hierdoor heel wat ontwikkelings- en
opvoedingskansen worden gemist. Door een meer genu-
anceerde en meer afgestemde opstelling kan dit worden
vermeden.
Als ouder ga je vaak intuïtief te werk. Vooral als dit niet
volstaat, ben je geneigd over je manier van opvoeden na
te denken. Door het verwoorden en het zoeken naar ar-
gumenten voor je opvoedhandelen word je meer be-
wust van je aanpak. Zo kom je tot een meer bewust han-
delen en tegelijk een meer bewust sturen van je hande-
len. Dit hoeft niet noodzakelijk je intuïtief handelen te
verstoren. Alleen ben je nu meer bewust wat je intuïtie
inhoudt en kan je met argumenten wat je reeds aan-
voelde, ondersteunen.
Minder als denkoefening
Onze samenleving kenmerkt zich door een overvloed
aan mogelijkheden en middelen. Zo iets minder goed
verloopt - bijvoorbeeld, op vlak van ontwikkeling of op-
voeding - wordt meestal gedacht nog meer mogelijkhe-
den en middelen te moeten toevoegen. Minder wordt
gedacht aan het idee 'Less is more'. Toch kan ook deze
337
denkoefening interessant zijn. Al wat het maar om iets
minder complex en meer duidelijk te maken. Ook om er
rekening mee te houden dat wie met meer te maken
krijgt en wie met meer belast wordt, het risico loopt
overbelast te raken. De draagkracht - wat men aankan -,
is immers steeds begrensd, terwijl hier minder aan ge-
dacht wordt voor de draaglast - met wat te maken.
Als ouder kan het soms nuttig zijn zijn gedachten, gevoe-
lens en voorstellingen enkel als gedachten, gevoelens en
voorstellingen te beschouwen. Zonder ze zonder meer
als van toepassing en als basis voor zijn reactie te gebrui-
ken. Door voldoende vrijheid en keuzemogelijkheden in
te bouwen, kan je als ouder nagaan wat bruikbaar, hel-
pend en ondersteunend is. Kan je loslaten wat storend,
hinderend en inperkend is. Wat in jezelf als ouder om-
gaat, wend je dan aan als beschikbare context eerder
dan als bepalende inhoud.
Afstemming op het kind
In de opvoeding is het een essentiële voorwaarde reke-
ning te houden met de kwetsbaarheid van het kind dat
nog volop in ontwikkeling is. Om te vermijden dat het
kind zich afsluit voor zijn omgeving en nieuwe opgaven
en uitdagingen uit de weg gaat, is veiligheid bieden es-
sentieel. Zo kan het kind gerust zijn niet nodeloos ge-
kwetst te raken en zal het minder geneigd zijn zelf op
veilig te spelen. Zo is er minder risico dat het een aantal
ontwikkelingskansen mist.
338
Ouders kiezen er dan gemakkelijk voor hun kind te be-
schermen en behoeden omdat het in hun ogen nog (te)
kwetsbaar is. Zo missen ze anderzijds mogelijk een kans
om hun kind meer weerbaar te maken door het open te
stellen voor wat niet vertrouwd is of voor wat voor hen
bedreigend zou kunnen overkomen. Misschien eerder
dan te willen kiezen tussen beschermen of open stellen,
kan de vraag gesteld hoe de weg te kunnen afleggen van
beschermen naar openstellen, zonder dat het kind aan
veiligheid mist. Bijvoorbeeld, door een stapsgewijze be-
nadering, in dialoog, op kindermaat en individueel afge-
stemd.
Opvoeding en zelfbeeld
Kinderen construeren al vroeg opvattingen over zich-
zelf en hun plaats in de omwereld. Hierbij blijken de
sociale relaties met hun omgeving cruciaal te zijn
voor het vormen van hun zelfbeeld. Al heel snel her-
kennen ze zichzelf in de spiegel en noemen ze zich-
zelf bij hun naam. Ietwat later bekijken ze zichzelf
door de ogen van anderen en begrijpen ze hun posi-
tie in een sociale groep. Wat opvalt is dat er metter-
tijd tussen kinderen verschillen ontstaan in zelfbeeld.
Zo komt het bij het kind, bijvoorbeeld, te draaien om
blij zijn met zichzelf of geloof in zichzelf, of om zich
geliefd of bijzonder te voelen, of net niet. Dit wordt
steeds bewuster naarmate het kind opgroeit.
339
De geboden opvoeding is soms meer afgestemd op het
ene kind dan op het andere kind. Dit andere kind zal het
dan moeilijker hebben zich in die opvoedingscontext te
ontwikkelen. Opvoeders ervaren dit alsof het ene kind
makkelijker is dan het andere kind. Niet steeds wordt ge-
Voor het ontwikkelen van een gunstig zelfbeeld met
een eigenwaardegevoel is warmte van ouders erva-
ren belangrijk. Door de interesse die ouders tonen
voor het kind en zijn activiteiten en door het delen
van vreugde voelt het kind zich erkend en gewaar-
deerd. Zo blijkt uit onderzoek van de Universiteit van
California. Ook de betrokkenheid van ouders in het
bijzonder de moeder toonde een significante invloed
op het zelfbeeld van het kind. Zo blijkt uit onderzoek
van de Universiteit van Leiden.
Een minder gunstig zelfbeeld met een laag zelfwaar-
degevoel evenwel ontwikkelen kinderen die overdre-
ven en irrealistische complimenten van hun ouders
krijgen. Het kan kinderen een gevoel van grootsheid
geven. Tegelijk houdt dit het risico in niet aan ver-
wachtingen te voldoen met de ontwikkeling van een
lager zelfbeeld tot gevolg. Zo blijkt uit onderzoek van
de Universiteit van Amsterdam. Ook een bestraf-
fende opvoeding werkt negatief uit op het zelfbeeld
van het kind, zo blijkt uit een Chinees onderzoek.
340
dacht dat de vorm en inhoud van hun opvoeden dit ver-
schil in moeilijkheid kan maken. Door meer aandacht te
besteden aan de geboden opvoeding en ze beter af te
stemmen op het specifieke kind kunnen ervaren moei-
lijkheden voor het kind weggenomen en is het kind niet
langer moeilijk of wordt het niet langer als dusdanig er-
varen.
In de haast ouders te tonen die succesvol zijn of worden
in hun manier van opvoeden, worden gemakkelijk ex-
treme vormen van aanpak getoond waarbij nuances en
differentiatie verloren dreigen te gaan. Gemakkelijk
wordt teruggevallen op de aanwending van een stereo-
tiepe aanpak, beperkt tot structuur en discipline, waar-
door waardevolle varianten over het hoofd dreigen te
worden gezien. Kinderen en jongeren worden erin ook
gemakkelijk eenzijdig en extreem voorgesteld, waardoor
deze uitzonderingen als regel naar voor komen en zo de
kindbeeldvorming vertekenen en verstoren.
Keuzes open houden
Waar ouders in het verleden soms kozen of gedwongen
werden te kiezen voor werk of het gezin, wordt thans ge-
zocht naar een haalbare en leefbare combinatie van
beide. Ouders hechten in toenemende mate grote
waarde aan een evenwichtige balans tussen werk en ge-
zin. Niet enkel materiële en persoonlijke ontwikkeling is
341
een issue, ook sociale en emotionele ontwikkeling wor-
den als waardevol ervaren. Ouders willen hierbij steeds
minder een keuze maken, maar plaats en mogelijkheden
voorzien voor beide. De werkactiviteit wordt steeds
meer ingepast in het gezinsleven, wat de kwaliteit van
dit laatste zeker ten goede komt. Minder telt door wat
moet, maar wat te willen en wat kan.
Waar de partnerrelatie gemakkelijker in het gedrang
komt door het dunner en breekbaarder worden van so-
ciale relaties, wordt ernaar gestreefd dit voor de ouder-
kindrelatie niet te laten gebeuren. Gezocht wordt hoe
het kind en zijn ontwikkeling en opvoeding niet te laten
lijden onder de relatieperikelen en echtscheiding.
Ontwikkeling onder de aandacht
Niet alleen de ontwikkeling van het kind staat centraal in
de opvoeding, ook het kind competenties laten ontwik-
kelen die garant staan voor zijn verdere ontwikkeling
krijgt steeds meer aandacht. Zo het kind niet enkel mo-
gelijkheden bieden voor kennisverwerving, maar ook
mogelijkheden voor wijzen en manieren van kennisver-
werving. Zo het kind niet enkel sociaal inzicht bijbrengen,
maar ook sociale gevoeligheid. Naast inhoud wordt de
procesvorm steeds belangrijker in de ontwikkeling.
Naast wat kan je beter wel en beter niet doen, aanreiken
hoe je beter iets wel en niet kan doen, waar en wanneer
342
iets wel en waar en wanneer iets niet, waarom en waar-
toe iets wel en waarom en waartoe iets niet.
Niet alleen de opvoeding staat centraal in de ontwikke-
ling van het kind, ook de ouders competenties laten ont-
wikkelen die garant staan voor de verdere opvoeding
krijgt steeds meer aandacht. Zo de ouders niet enkel mo-
gelijkheden bieden voor opvoeding, maar ook mogelijk-
heden voor wijzen en manieren van oudercompetentie
ontwikkeling. Zo ouders niet enkel sociaal inzicht bij-
brengen, maar ook sensitiviteit en responsiviteit. Naast
inhoud wordt de procesvorm steeds belangrijker in de
opvoeding. Naast wat je beter wel en beter niet kan
doen als ouder, aanreiken hoe je beter iets wel en niet
kan doen, waar en wanneer iets wel kan en waar en wan-
neer iets niet, waarom en waartoe iets wel kan en
waarom en waartoe iets niet.
Mind-minded afstemmen
Ouders zijn niet enkel meer begaan met de omgeving
voor hun kind, maar ook met de effectieve gedragskan-
sen erin. Ouders schenken bovendien steeds meer be-
lang aan wat in hun kind omgaat in interactie met de om-
geving : hoe het iets ervaart, wat het erbij denkt en voelt,
wat het tegelijk wil en aan wat het de voorkeur geeft. Ze
zijn meer mind-minded, dit wil zeggen afgestemd op het
gevoels- en denkniveau van hun kind en niet enkel meer
op het gedrags- en omgevingsniveau. Dit al of niet mind-
343
minded zijn is af te leiden uit de beschrijving die ze spon-
taan geven over hun kind. Niet in fysieke of gedragster-
men maar in 'mind'termen. Deze mind-minded afstem-
ming van ouders biedt kinderen een goed vertrekpunt in
het ontwikkelen van begrip over anderen en over zich-
zelf: het mind-minded zijn met betrekking tot anderen
en tot zichzelf. Mind-minded zijn biedt het voordeel niet
enkel stil te staan bij wat waarneembaar is, maar ook en
vooral aandacht te besteden aan de oorsprong van ie-
mands doen of laten : waarom of waartoe iemand zo is
of doet.
Mogelijkheden benutten
In je denken en doen als ouder kan je weinig stoppen. Zo
is het duidelijk en rechtlijnig. In je denken en doen als
ouder kan je ook veel stoppen. Zo is het rijk aan inhoud
en genuanceerd. Je houdt tegelijk rekening met heel
wat, zodat je minder gemakkelijk tot conflict komt en je
doel niet mist. Het is meer afgestemd op de situatie en
ieder die erin betrokken is. Zo ben je tegelijk meer rea-
listisch en meer humaan zonder bepaalde objectieven
uit het oog te verliezen. Dit gelijktijdig meervoudig pas-
sen biedt optimale kansen voor een gepaste reactie. Zo
is er minder risico dat in je opvoeden iets of iemand bui-
ten spel wordt gezet. Eerder gaat het erom zo veel mo-
gelijk iets of iemand te betrekken ten behoeve van groei
en ontwikkeling. Zo wordt gekomen tot een meerlagige
benadering.
344
Een opvoeding die niet enkel vastzit in het verleden of
het heden, maar met ook aandacht voor de toekomst.
Zowel de realiteit van verleden, heden en toekomst,
maar ook de voorstelling ervan. Waar de realiteit een ba-
sis kan vormen en de voorstelling een objectief met een
uitloper tot in het heden. Waarin gekeken wordt in welke
mate de voorstellingen functioneel zijn voor de realitei-
ten. Waar gezocht wordt hoe deze voorstellingen kun-
nen toelaten het verleden los te laten en zich open te
stellen voor de toekomst.
Opvoeding niet enkel als realiteit maar ook als gespreks-
onderwerp tussen de gezinsleden. Zo kan feedback ge-
geven worden over aanvoelen en effectiviteit van opvoe-
dingswijze. Zo kunnen voorkeuren en behoeften aange-
geven. Zo kunnen tijdig signalen gezonden voor bijstu-
ring. Zo zijn er twee niveaus waarop opvoeden ver-
loopt : op realiteitsvlak en op communicatief vlak.
Opvoeding niet enkel als inhoud maar ook als context.
Niet het is dit en niets anders, het is zo en niet anders.
Maar opvoeding waarin mogelijkheden en kansen wor-
den ontmoet en er kan gezocht en gekozen. Waar niet in
extremen wordt vastgelopen, maar waar gezocht hoe
een middenweg kan bewandeld worden.
In de opvoeding vandaag wordt veelal van het gezichts-
345
punt en de belangen van het kind en zijn opvoeders uit-
gegaan. Van hieruit wordt nagegaan wat eventueel de
brede omgeving en samenleving kan doen om de ge-
vraagde en gewenste ondersteuning te bieden voor ont-
wikkeling en opvoeding. Zodat de krachten kunnen ge-
bundeld en versterkt, zonder de aanvankelijk reeds aan-
wezige krachten in gevaar te brengen of te verstoren. Zo
is er de voorkeur voor opvoeding en onderwijs welke re-
kening houden met de eigenheid en noden van het kind,
aansluiten bij wat reeds in het kind tot ontwikkeling is
gekomen en inspelen op zijn interesse en mogelijkhe-
den.
Omgaan met diverse invloeden
Meer verscheidenheid kan en wordt meer als uitgangs-
punt gebruikt in de opvoeding. Niet alle kinderen gelijk
wat uniformiteit vroeg, maar alle kinderen gelijkwaardig
wat differentiatie vraagt. Kinderen zowel in het gezin als
op school worden minder als groep benaderd met ge-
meenschappelijke kenmerken, maar meer als individu
met onderscheiden kenmerken.
Dank zij de moderne media verschijnen andere ouders
steeds meer als ervaringsdeskundigen waarmee infor-
matie, ervaringen, gevoelens en gedachten worden uit-
gewisseld. Deze diversiteit aan informatie, ervaringen en
ideeën laten toe te komen tot een meer onderbouwde
en genuanceerde visie. Ouders hechten vooral betekenis
346
en waarde aan ouders die zich in een gelijkaardige situa-
tie bevinden.
Tegelijk komen in de geglobaliseerde en gedigitaliseerde
samenleving externe invloeden steeds meer deel uitma-
ken van het opvoedingsproces. Waar ze enerzijds het op-
voedingsgebeuren kunnen vergemakkelijken, kunnen ze
het anderzijds toch complexer maken. Ouders ervaren
dit omgaan met samenlevingsinvloeden als een van de
grootste uitdagingen in de opvoeding van hun kinderen.
Bovenaan de bezorgdheden staan drugs, alcohol,
groepsdruk en de impact van televisie en andere media.
Hierover wordt steeds minder zwart-wit gedacht in ter-
men van ontwikkeling van weerbaarheid. Eerder wordt
meer realistisch gedacht in termen van leren omgaan
met.
Opvoedingsdimensies
Opvoeden is niet enkel met principes en regels. Zoals kin-
deren moeten respect hebben voor hun ouders en luis-
teren. Of, als ouder ben jij de baas en jij alleen bepaalt
wat en hoe iets moet gebeuren. Of, als ouder ben jij vol-
ledig verantwoordelijk voor het kind, voor hoe zijn ont-
wikkeling verloopt en voor uiteindelijk zijn gedrag.
Opvoeden is ook met het humanitaire en aanvaardbare
rekening houden. Hoe komt iets aan en over bij het
kind ? Kan en wil het kind zich hier voor open stellen en
347
er gunstig op reageren ? Welke voorkeur of alternatief
voorstel heeft het kind ? Hoe wordt niet enkel met je be-
langen als ouder maar ook met die van het kind rekening
gehouden ? Kan het kind begrijpen wat je bedoelt en kan
het dit aan ?
Opvoeden is tenslotte ook rekening houden met de rea-
liteit en het haalbare. Hoe realistisch is wat je wil ? Hoe
haalbaar is wat je vraagt ?
Veelal wordt over opvoeding gesproken en nagedacht
wanneer ze niet vlot verloopt en men mogelijk in een cri-
sissituatie dreigt terecht te komen. Op dat moment
dringt zich een meer doordacht en uitgesproken hande-
len op. Deze meer uitzonderlijke situaties zijn evenwel
niet de courante situaties. Deze laatste nopen niet on-
middellijk tot eenzelfde uitgesproken en doordacht op-
treden. Veeleer biedt een meer genuanceerde en be-
wuste omgang optimale kansen voor ontwikkeling.
Meer nuance in de opvoedingspraktijk
Hoe rekening houden met evoluties in het opvoeden ?
Hoe meer bewust worden van je opvoeden ?
Wat kan voor je minder in je opvoeden als denkoefening
betekenen ?
348
Hoe werkt je opvoeden in op het zelfbeeld van je kind ?
Hoe optimaal afstemmen op je kind in de opvoeding ?
Hoe keuzes openhouden in de geboden opvoeding ?
Hoe ontwikkeling onder de aandacht brengen in de op-
voeding ?
Hoe mind-minded zijn in de geboden opvoeding ?
Hoe mogelijkheden benutten in de geboden opvoeding ?
Hoe omgaan met diverse invloeden in de geboden opvoe-
ding ?
Hoe opvoedingsdimensies optimaal benutten in de gebo-
den opvoeding ?
349
Oké en niet-oké zijde
in de relatie met je
kind
Oké zijde
Als ouder kunnen we kiezen voor een relatie met ons
kind aan de oké zijde en de optie het zo te houden, of
kunnen we terechtkomen aan de niet-oké zijde en hier
niet meteen zomaar uit weg raken of willen, met het ri-
sico dat onze relatie met ons kind ernstig verstoord ge-
raakt.
In interactie met je kind is de opgave en uitdaging vaak
aan de oké zijde te blijven en een positieve sfeer te be-
Als ouder kan je kiezen voor een relatie aan de oké-
zijde en hoe dit te bewaken,
of relationeel terechtkomen aan de niet-oké-zijde
waarvan niet zomaar weg te komen.
350
houden. Zo kan een gespannen verhouding en conflictu-
euze opstelling vermeden worden. Zo kan er ruimte ge-
boden voor de ontwikkeling van positieve gevoelens te-
genover elkaar. Zo kan je actief zijn in de positieve sfeer,
eerder dan je te moeten inlaten met het negatieve.
Dit kan door te trachten in het positieve terecht te ko-
men. Dit door een situatie, je kind en zijn handelen, de
verhouding met je kind en jezelf, de context en het kader
positief voor te stellen. Of door aandacht te hebben voor
de positieve aspecten of krachten erin. Ook door met dit
positieve tijdig, voldoende duidelijk en uitnodigend en
bekrachtigend naar buiten te komen. Zo kan de verwoor-
ding en de communicatie ook positief blijven en kom je
tot een verhaal en een geschiedenis waarin het positieve
doorklinkt.
Niet-oké zijde
Kom je terecht in de negatieve sfeer, dan bestaat het ge-
vaar dat de situatie verder fout loopt, je zelf als ouder
gekwetst wordt of het kind kwetst, de verhouding be-
moeilijkt wordt, de context ongunstiger wordt en de om-
kadering minder perspectieven en kansen toelaat.
Niet steeds zal het mogelijk zijn het negatieve te vermij-
den. Het zal dan zaak zijn het onder ogen te zien en zo
mogelijk het negatieve te beperken of ongedaan te ma-
ken, zo het kan er zo snel mogelijk uit weg te komen, met
351
zoveel mogelijk medewerking van je kind of met de hulp
van de omgeving.
Door te lang aan de niet-oké zijde te vertoeven, het op
zijn beloop te laten en niet te reageren kunnen de pro-
blemen in omvang en aantal toenemen en gaat er steeds
meer greep verloren. Zó, dat toch eenmaal de knoop zal
dienen doorgehakt te worden om terug te keren naar de
oké zone die meer positiviteit en meer grip toelaat.
Soms kan je het gevoel hebben door een gebeuren of je
kind in een niet-oké situatie te zijn terechtgekomen. Dit
kan heel wat emoties oproepen, zodat men nog weinig
bereid is uit het niet-oké gebied weg te komen en je kind
positief te benaderen. Het gevaar bestaat elkaar hierin
vast te houden door de emotioneel geladen sfeer waarin
terechtgekomen, gekenmerkt door beschuldiging, te-
leurstelling, falen, wantrouwen, weerstand, straffen,
verzwakken, stukmaken, dwang, eisen, verplichten, in-
binden, enzomeer. Overleg en uitpraten onderling, en
hulp en tussenkomst van anderen uit de omgeving kun-
nen dan helpen de schade te beperken en een herstel te
bewerkstelligen. Dit zal des te meer nodig zijn zo de
spanningen blijven aanslepen.
een voorbeeld :
In interactie met je kind kan je letten emotioneel en rela-
tioneel alles op orde te houden of zo nodig terug op orde
352
te krijgen. Kom je emotioneel of relationeel in de proble-
men, dan kan je best het zo spoedig mogelijk terug op
orde trachten krijgen om schade in te perken en het terug
draaiend te krijgen. Iets herstellen, iets uiten en iets uit-
praten kunnen het op orde krijgen helpen bewerkstelli-
gen en ondersteunen.
nog een voorbeeld :
Door in de oké zone zover mogelijk verwijderd te blijven
van de niet-oké zone, kan heel wat krediet opgebouwd
worden en kan, mits goed beheer en kleine ingrepen, al-
les optimaal oké worden gehouden. De inspanning die dit
vraagt ben je meestal graag bereid te leveren, omwille
van de ervaren positiviteit en waardering en het prettig
contact. Problemen en teleurstelling blijven uit, lukken en
voldoening liggen in het bereik. Aanmoedigingen zijn aan
de orde, ontmoedigingen niet langer nodig. De aandacht
kan van toeschrijven van tekorten en verwijten en het op-
sporen van de oorsprong verschoven naar het waarde-
volle en gewaardeerde in elkaar en het opsporen hoe nog
beter op elkaar te kunnen inspelen. Zo ontstaat een posi-
tief klimaat waarin je graag vertoeft en waarin je je
plaats vindt, waarin je je welkom voelt zonder noodzaak
van voortdurende verdediging of afstand, waar je stilaan
meer voor over hebt voor wat het je kan bieden, waar je
je steeds meer mee verbonden voelt en op betrokken
bent. In zulke positieve sfeer is men sneller geneigd op-
duikende problemen en conflicten tijdig onder ogen te
zien en te communiceren om er samen aan te werken
353
vanuit wederzijdse betrokkenheid, zodat ze de relatie niet
verstoren.
Te leren
Een ervaren moeilijkheid kan zijn dat je als ouder of als
kind weinig of geen ervaring hebt met interactie aan de
oké-zijde, je hebt niet de gewoonte of je hebt het niet
geleerd, ook niet van elkaar. In dit geval zal je dit alsnog
moeten leren, onder meer door je te laten inspireren
door mensen, misschien je partner, die wel de gewoonte
en vaardigheid hiertoe hebben. Zo kan je stapsgewijze
uitproberen weg te komen van een kwetsende omgang
om stilaan een helende omgang te verwerven. Zo vraagt
uitkomen aan de oké-zijde om de bijpassende proces-
sen, indachtig dat geen positieve doelen kunnen bereikt
worden met negatieve middelen of op een negatieve
wijze.
Zo je bij interactie niet geleerd hebt gebruik te maken
van de middelen en manieren eigen aan de oké-zijde,
dan zal heel wat geduld en ondersteuning van elkaar no-
dig zijn om hiertoe stilaan te komen.
Zoniet bestaat het gevaar elkaar stilaan mee trekken en
in een niet-oké omgangsstijl te vervallen. Zo kan dan blij-
ken dat de versterkende escalerende negatieve interac-
tie mogelijk zijn oorsprong kan vinden in de gegroeide
354
negativiteit tegenover elkaar.
Risico
Wie als kind of ouder in interactie te veel, te uitgespro-
ken en te lang met de niet-oké zijde wordt geconfron-
teerd, zal zich gemakkelijk met een houding van onver-
schilligheid en gevoelloosheid trachten te beschermen
en verdedigen. Men doet naar buiten alsof iets niet raakt
en naar zichzelf toe neemt men niet langer hoogte van
zijn gevoelens of zet ze op een afstand. Men ondergaat
wat gebeurt passief, gelaten en wezenloos alsof ver-
dooft, zo raakt het niet meer. 'Jij doet me niets,' en 'het
doet me niets'. Zo hoopt men het snelst en minst ge-
schonden er onderuit te geraken, zodat de storm zonder
veel schade over zich heen trekt. 'Jij treft me niet' en 'het
treft me niet. Ik ga steeds wat verder staan'. Alsof men
zich onkwetsbaar wil maken voor de elkaar en zichzelf.
Het gevaar is dat de ander nog heviger te keer gaat om
gevoelens op te wekken en een reactie uit te lokken.
Door dan zichzelf nog meer te verharden om het aan te
kunnen, vindt de ander zich verplicht nog krachtiger te
keer te gaan. De ander moet zich dan ook verharden
naar buiten en naar zichzelf om hierin door te kunnen
gaan en uiteindelijk door het pantser heen te dringen.
Het gevaar is dat ouder en kind beiden stilaan in een we-
derzijdse en persoonlijke hardheid terechtkomen, alsof
versteend en dat dit tot een gewoonte uitgroeit. De ei-
355
gen gevoeligheid om zichzelf te informeren en de ex-
pressie van gevoelens om elkaar te informeren over wat
elk teweegbrengt vallen dan stilaan weg. Gevoeligheid
en expressie ervan die juist een ommekeer zouden op
gang kunnen brengen.
een voorbeeld :
Als ouder geconfronteerd worden met een weinig mee-
gaand zijn van je kind, kan maken dat je veeleisend rea-
geert. Je kind kan hierop defensief reageren uit zelfbe-
houd, tegen zijn gewoonte in. Hierin vindt jezelf als ouder
mogelijk een rechtvaardiging om druk uit te oefenen en
in verzet te gaan. Je kind ervaart weinig andere mogelijk-
heden dan hier weerstand tegenover te bieden, ook al
verkoos het aanvankelijk via overleg tot een gunstig com-
promis te komen. De ervaren tegendruk wekt de veront-
waardiging van je als ouder, waarop je kind zijn teleur-
stelling met dit verloop ventileert.
Opties
Ik kies er als ouder voor een moeilijkheid zo snel mogelijk
aan te kaarten, zodat het onze relatie niet zou bederven
Ik geef aan wat ik wel wil, eerder dan wat ik niet wil
Ik geef aan wat reeds oké is en waarop we kunnen verder
bouwen.
356
Ik spreek mijn kind aan op wat het kan, eerder dan op
wat het niet kan.
Een relatie is wederzijds, je mag ook iets van je kind ver-
wachten.
357
Omgaan met boosheid
Boosheid begrijpen
Iris (4 jaar) maakt zich boos. Haar lievelingsknuffel is
maar niet te vinden tussen haar troetelbeesten. Hoe erg
ze ook haar best doet haar lieveling komt niet te voor-
schijn.
Wellicht ervaart Iris twee problemen :
1. De moeilijkheid waarvoor ze staat is te groot. Er zijn
te veel troetelbeesten om nog gemakkelijk haar lieveling
te kunnen vinden. De draaglast en opgave zijn te groot.
Iris (4 jaar) is boos. Haar lievelingsknuffel is maar
niet te vinden.
Hoe ontstaat boosheid ?
Hoe er mee omgaan ?
Wat is herkenbaar ? Wat verschijnt als idee ?
358
2. Haar mogelijkheden waarover ze reeds beschikt zijn te
klein. Haar opmerkings- en onderscheidingsvermogen
zijn te weinig ontwikkeld. Ze beschikt over te weinig er-
varing met zulke zoekopdrachten om systematisch te
kunnen zoeken. De draagkracht en mogelijkheden zijn
te klein.
Zodra de moeilijkheden waarmee te maken even groot
worden als de mogelijkheden waarover een kind nog
maar beschikt treden emotionele en lichamelijke span-
ningen op.
Wil het kind alsnog de ontmoete moeilijkheden overwin-
nen, dan zal het boosheid ontwikkelen. Deze boosheid
zorgt voor extra druk om de moeilijkheid alsnog te over-
winnen. Het kind zou ook met opwinding, angst of te-
leurstelling kunnen reageren en het opgeven. Het kind
is mogelijk boos op het te moeilijke van de opgave, het
te zwakke van zichzelf en de geringe hulp vanwege de
omgeving.
Zijn boosheid toont de bij het kind aanwezige behoeften
om alsnog te kunnen lukken. Via zijn boosheid vraagt het
kind om het probleem waarvoor gesteld minder zwaar te
maken, bijvoorbeeld enkel zoeken tussen de troetels in
de living. Of vraagt het kind om zijn eigen mogelijkheden
te versterken, bijvoorbeeld zelf leren proberen zich te
359
herinneren waar laatst met de lievelingsknuffel te heb-
ben gespeeld. Of vraagt het kind om hulp van de omge-
ving bij het zoeken of om aanmoediging hierbij.
Mocht je aan een van de getoonde behoeften als ouder
tegemoetkomen, dan zou je kunnen opmerken dat de
boosheid afneemt. Enkele hints waar te zoeken zouden
de draaglast verkleinen, beter gebruik van de eigen
krachten en externe kracht toevoegen zouden de draag-
kracht vergroten. Hierdoor zou de ontstane spanning
kunnen afnemen en meteen de boosheid verminderen.
Het kind zou kunnen ervaren de moeilijkheid beter aan
te kunnen en meer vat te hebben op de situatie.
Leeftijdseigen boosheid
Mathias (3 jaar) kan niet volgen. Marie zijn twee jaar
oudere zus is hem gemakkelijk voorbijgestoken. Mathias
roept naar mama dat hij eerst wil. Te laat, zijn zus heeft
reeds achter het stuur plaatsgenomen.
Hoe jonger het kind hoe gemakkelijker het met te moei-
lijke situaties te maken krijgt, hoe gemakkelijker het met
de grenzen van zijn nog beperkte mogelijkheden te ma-
ken krijgt, en hoe gemakkelijker het de omgeving wil op-
eisen gezien de frequenter ervaren drempels en gren-
zen.
360
Boosheid die boosheid oproept
Liane (5 jaar) wil haar bord niet helemaal uiteten. Ze wil
nu onmiddellijk van tafel weg en verder spelen met wat
ze eerder was begonnen. Als ouder aandringen dat dit
pas kan nadat haar bord leeg is, maakt haar erg boos.
Wanneer ze met het eten morst, geraakt je als ouder ge-
makkelijk buiten jezelf. 'Ze zal haar bord uiteten en het
verder spelen kan ze best onmiddellijk vergeten.' Eens
zien wie het voor het zeggen heeft.
De spanning waaronder het kind staat en de druk die het
uitoefent om de spanning te minderen, kan bij je als ou-
der spanning doen ontstaan omdat ook je draagkracht
dreigt te kort te schieten bij de draaglast die je kind te-
weegbrengt. Zo kom jij onder spanning te staan en kan
je boosheid de druk vormen om de ervaren moeilijk-
heid en spanning te overwinnen. Het gevolg is dat mo-
gelijk wederzijds de spanning en de druk samen met de
boosheid nog oplopen. Zo kom je er niet uit, tegelijk kom
je moeilijk los van wat je in elkaar stimuleert.
Ook het kind zelf kan door de druk die het op zichzelf
uitoefent om tot iets te komen, de eigen spanning nog
doen oplopen. Deze geeft dan weer aanleiding tot gro-
tere boosheid en druk ook op zichzelf om de ervaren
spanning te overwinnen en er te komen.
361
Liane geraakt nu echt wel buiten zichzelf. De ouder eist
dat ze nu zonder talmen haar bord uiteet. Ze is helemaal
rood aangelopen, haar vork in het bord roerloos. Ze wil
helemaal niet meer eten. Woedend is ze, ook op haarzelf,
omdat ze niet weet hoe met deze situatie om te gaan en
zich eruit te redden. Ze is alle vat op zichzelf verloren.
Kalmte die kalmte wekt
Als ouder van Maarten (6 jaar) heb je geleerd er rustig bij
te blijven, of zo rustig mogelijk. Je niet te laten meesle-
pen. Dit betekent niet dat Maarten zijn zin krijgt. Je hebt
als ouder geleerd door hem rustig aan te spreken een
meer ontspannen kant van hem te activeren. Dat deel in
Maarten dat ook zichzelf tot rust kan brengen. Die Maar-
ten die enigszins kan relativeren waarover het gaat en die
zichzelf kan aanmoedigen bij de ervaren steun van je als
ouder. Dat hij nu zijn favoriete tv-programma niet kan
zien, gezien het de beurt is aan zijn jongere zus om te kie-
zen. Dat zijn programma wel zal worden opgenomen, zo-
dat hij nadien kan kijken. Dat ook zijn beurt op die manier
wordt gerespecteerd en dat het bewonderenswaardig is
als hij zich weet te houden aan de afspraakregeling.
Het kind zo ver krijgen, vraagt naast er rustig bijblijven,
voldoende geduld om kalmte in je kind te wekken. Door
het kind op die manier te kunnen ondersteunen voor wat
je verwacht en niet kan, maak je tegelijk mogelijk dat het
kind ook zichzelf tracht te steunen. Zo kan het kind in
362
zichzelf sterkte trachten aan te spreken die in de plaats
komt van de ervaren zwakte.
Focus veranderen
Elsie (5 jaar) raakt helemaal opgeslorpt door haar woe-
de. Ze wil op die stoel zitten, net die waarop Sandrien
heeft plaatsgenomen. Zeggen dat Sandrien eerst was,
dat zij de volgende maal mag, dat er nog zulke stoelen
zijn, het haalt niets uit. Ze doet Sandrien pijn, zodat ook
die boos wordt. Geen van beide geeft een duimbreed toe.
Integendeel het geheel wordt steeds grimmiger.
Emoties hebben de nare gewoonte iemand helemaal op
iets te richten, zodat die geneigd is actie te ondernemen.
Dit kan met iets doorgaan zijn, dit kan meer kracht ont-
wikkelen zijn, dit kan ook iets uit de weg gaan zijn, en
minder kracht ontwikkelen en iets loslaten zijn.
Als ouder kan je trachten verdere escalatie te voorko-
men en de aanwezige spanning te laten terugvloeien.
Doordat hierdoor de opgewekte emotie afneemt, kan de
focus verbreed of verlegd. Dit laat toe oog te hebben
voor meer alternatieve mogelijkheden of voor andere
kansen en uitwegen.
Elsie even bij je als ouder roepen en er mee trachten pra-
ten of althans luisteren naar haar moeilijkheden en hoe
ze overkomen bij haar. Hierdoor raast ze uit, wat toelaat
363
dat ze kalmer wordt. Zo kan ze zien dat er nog betere
zitplaatsen zijn, namelijk vlak naast je als ouder.
Boosheid als signaal
Brent (6 jaar) is helemaal buiten zichzelf. Hij weent van
woede omdat hij niet mag mee doen. Hij laat hierdoor
zijn protest duidelijk merken. Hij slingert allerlei verwij-
ten naar al wie hem uitsloot. Hij heeft er duidelijk moeite
mee niet te beginnen slaan of schoppen. Hij zou wel
doorheen hun spel willen lopen en het stuk willen maken.
Natuurlijk wil hij hun vriend niet meer zijn. Hij weigert
nog te antwoorden en doet alsof iedereen lucht is.
Het kind kan duidelijk gemaakt dat het zijn boosheid zo-
als andere opgewekte gevoelens mag ervaren, en dat
het best mag laten horen en zien dat zijn boosheid ge-
wekt is. Dat het het moeilijk met iets heeft en graag ver-
andering zou willen. Zo kan het de omgeving aansporen
alsnog hem tot op zekere hoogte tegemoet te komen.
Iets evenwel afdwingen met boosheid, wat mogelijk een
zekere dosis geweld en destructie inhoudt, kan als te ver
gaand aangegeven en verduidelijkt. Het houdt het risico
in van nare gevolgen, ook voor zichzelf.
Het kind kan soms erg driftig doen, soms merk je een
echte driftbui. Dit driftig zijn heeft te maken met een
behoefte van het kind die geactualiseerd is. Dit houdt in
dat een behoefte geactiveerd is en vraagt om een tege-
364
moetkoming. Kan hier niet of niet gemakkelijk aan be-
antwoord, dat neemt de druk toe en verschijnt gemak-
kelijk een zekere driftigheid.
Door het zien spelen van de andere kinderen, is in Brent
de zin om te spelen en de behoefte om te mogen mee-
doen gewekt. Wordt hieraan door de omgeving niet of
onvoldoende tegemoetgekomen dat neemt de eigen
spanning en druk bij het kind hier aandacht aan te beste-
den toe en neemt tegelijk ook de spanning en druk tegen-
over de andere kinderen toe.
Druk verminderen
'Ik wil ook zo een !', roept Lisa (3 jaar). Ze staart met
open ogen naar de verjaardagsballon van haar zus. 'Als
je jarig bent', antwoordt mama. 'Dat is over een kleine
maand.' 'Mag ik dan net zo een ?'
Als ouder kan je trachten de druk waaronder het kind
staat te verminderen. Deze druk kan komen van de om-
geving die zo aantrekkelijk of weerstandig is, van zichzelf
met opgewekte emoties en geactiveerde behoeften, en
van je als ouder met grenzen en verboden. Hierbij kan
je trachten het ontstaan van deze druk te voorkomen
door het kind tijdig te informeren, door ruimte te geven
zichzelf in de hand te houden en bij te sturen, door het
kind niet alles te ontzeggen.
365
Niet steeds kan dit. Je kan er dan voor kiezen een neen
van je samen te laten gaan met één of twee ja's. Dit kan
niet, maar dit en dat wel. Zo kan het niet, zo en zo kan
het wel. Zo kan het kind ontdekken dat er grenzen zijn,
maar dat er tegelijk andere mogelijkheden zijn. Kinderen
hebben evenwel soms ervaren dat je enkel iets bereikt
als je op je punt blijft staan tot de omgeving bakzeil haalt.
Anders heb je niets en komt er nooit wat van terecht.
'Lisa vraag aan Vanessa of je haar ballon ook even mag
vasthouden. Zo kan je al even genieten van de ballon die
jij op het eind van de maand krijgt.', suggereert Mama.
'Buiten spelen kan niet bij dat weer. Je kan wel in de ga-
rage fietsen, of in de zandbak spelen in de veranda.'
'Je moet echt in je bed. Het lampje mag nog even aan.
Je kan ook nog even in je prentboek kijken.'
Het kind kan zo ervaren dat iets niet gemakkelijk hele-
maal is zoals het spontaan zou willen. Tegelijk kan het
ook ervaren dat iets in zekere mate is of kan zijn zoals
het zelf verkiest. Zo leert het kind dat er een zekere im-
pact mogelijk is en tegelijk een zekere tegemoetkoming
kan ervaren worden, naast de beperkingen en begren-
zingen die er zijn.
Grenzen houden tegelijk wegen in naar iets. Niet zozeer
het opbotsen tegen de realiteit, zichzelf en de omgeving
366
biedt uitkomst, maar het omgaan met de realiteit, zich-
zelf en de omgeving leidt ertoe.
Aangeven hoe wel
'Niet je zus pijn doen om je speelgoed terug te eisen. Wel
tijdig aangeven dat het van je is, maar dat je zus er wel
mee mag spelen als ze het je vraagt en niets stuk maakt.'
'Als je blijft schreeuwen dan willen we niet eens horen
wat er is. Als je rustig zegt wat er aan de hand is, kunnen
we zien hoe we er uit geraken.'
Het ontbreekt een jong kind vaak aan vaardigheid hoe
met moeilijkheden, grenzen, conflicten, onmacht, etc.
om te gaan zonder in boosheid te vervallen. Door je kind
te helpen en te leren hoe het zonder boosheid kan rea-
geren en tot een uitweg of oplossing kan komen, kan het
kind de beschikbare alternatieven ontdekken en verken-
nen.
Als ouder kan je hierbij model staan. Zo kan je het kind
duidelijk maken dat een schijnbaar verlies op korte ter-
mijn of op dit domein, vaak een voordeel op langere ter-
mijn en andere domeinen kan inhouden.
'Als je je broer laat meedoen, dan win je er een speelka-
meraadje bij. Dat hij nog niet alle regels kent, dat moet
367
je er dan maar bijnemen. Zo kan je ze hem trouwens le-
ren.'
Wordt het kind toch boos, dan kan je aangeven dat het
kan dat het kind zijn gevoelens verwoordt. Dat dit kan in
een niet aanvallende vorm, in de vorm van een om be-
grip vragen door zijn persoonlijk gevoel en moeilijkheid
weer te geven. Als ouder maak je zo duidelijk zijn boos-
heid te aanvaarden als ze op een aanvaardbare wijze
wordt geuit.
Niet 'Stoute mama'. Wel 'Als je niet luistert, word ik
boos'. Wel 'Als je kwaad op me bent, maak ik me druk'.
Boosheid lezen
Ken (1 jaar) kan zich soms erg boos maken. Hij huilt dan
en stampt met zijn voeten. Gewoonlijk is dit tegen de late
namiddag aan. Hij heeft dan honger, krijgt te maken met
vermoeidheid en heeft slaap. Zaak is dan op tijd voor zijn
voeding te zorgen en hem dan nog even rustig bij je te
nemen en hem tijdig in zijn bedje te leggen.
Ook al is het als ouder beter niet zo maar in te gaan op
de boosheid van het kind, en kan je het kind aansporen
op een andere wijze te reageren, toch kan het nuttig zijn
voor jezelf de boodschap vervat in boosheid te lezen.
Voor jezelf te ontdekken wat aan de basis ligt van de op-
gemerkte boosheid. Zo kan je hier beter op inspelen en
368
er mee leren omgaan. Zo kan boosheid te maken heb-
ben met onlustgevoelens die in intensiteit toenemen en
waarop het kind niet onmiddellijk zelf een afdoend ant-
woord heeft.
Penny (2 jaar) wordt boos wanneer ze in haar spel onder-
broken wordt omdat het etens- of slapenstijd is. Ze wil
dan niet opruimen, ze wil eerst haar spel afmaken. Door
haar enige tijd vooraf in te lichten over het etens- of sla-
penstijd worden, kan ze nog tijdig haar spel afronden en
is er minder kans op haar boosheid.
Iets onverwachts kan boosheid bij het kind opwekken.
Het kind heeft dan moeite met de mentale switch. Het
was nog op iets anders ingesteld en plots verandert er
iets in de werkelijkheid. Ook onduidelijke, vreemde, on-
bekende en nieuwe dingen kunnen boosheid oproe-
pen. Het kind beschikt nog over geen voorstelling ervan
en wil wat zich opdringt mogelijk afweren. Als ouder kan
je er op letten dat wat zich in het kind en de omgeving
afspeelt min of meer in overeenstemming kan zijn. Is dit
niet zo, dan kan het helpen het kind de nodige tijd te ge-
ven zich mentaal op iets in te stellen of iets los te laten.
Zo is er minder kans op weerstand en verzet.
Jeroen (5 jaar) wordt uitzinnig wanneer hij op uitstap
mama en papa uit het zicht verliest. Ooit was hij verloren
gelopen en het had toen heel lang geduurd voor hij terug
terecht was. Hij was toen extreem bang geweest en had
369
op die situatie gereageerd met hevig huilen en wild van
zich afbijten. Iedereen die hem had willen helpen had hij
als een bedreiging ervaren en als belemmering bij zijn
zoeken.
Een eerder pijnlijke en bedreigende ervaring kan onrust
en boosheid in het nu opwekken, zeker wanneer op één
of andere manier herhaling dreigt, of iets als mogelijk ge-
lijkaardig wordt ervaren. Met deze gevoeligheid van het
kind rekening houden, kan maken hier als ouder begrips-
vol en tegemoetkomend op te reageren.
Hanne (5 jaar) maakt zich vaak erg druk op haar jonger
broertje en zusje. Soms wil ze rustig spelen en komen ze
beiden er doorheen gelopen. Ze maken wel eens iets on-
gewild stuk, of gooien iets door elkaar waaraan ze reeds
lang werkte.
Meermaals geconfronteerd worden met iets waarop
weinig vat en wat verstorend inwerkt, kan boosheid op-
roepen. Soms kan het te veel vragen van het kind met
deze stoorfactoren om te gaan en telkens met de gevol-
gen te maken te krijgen. Door kinderen iets minder di-
rect op elkaar te betrekken kan mogelijk de nodige
ruimte gecreëerd waardoor de kans op confrontaties
vermindert.
370
Laura (2 jaar) komt de laatste tijd vaak in botsing met
haar ouders. Ze is heel actief en kan moeilijk tot rust ko-
men. Haar drukte trachten haar ouders onder controle
te krijgen. Ze vragen haar vaak haar mond te houden en
te blijven zitten. Sedert enige tijd vertoont ze eetmoeilijk-
heden, ze heeft gemakkelijk diarree, ook kan ze moeilijk
inslapen en durft ze wel eens in haar bed doen.
Een kind kan op vele wijzen zijn boosheid uiten. Soms
wordt een kind niet toegelaten iets te doen, zoals slaan
of stampen, of druk of vervelend doen. Soms krijgt het
kind geen kans meer zich met zijn stem te uiten, zoals
roepen, schelden of kritiek geven. Het kind kiest dan on-
bewust zijn boosheid fysiek te tonen.
Kind versterken
Ik kan me soms moeilijk inhouden Kevin (6 jaar) geen ver-
wijten te maken om zijn boosheid. Ik vind hem dan stout
en brutaal, ongemanierd en moeilijk. Ik durf hem dan te
beschuldigen en aan te vallen. 'Hoe hij durft, terwijl het
allemaal aan hemzelf ligt.'
Mijn partner evenwel zal in zo een situatie vooral beoor-
deling trachten vermijden. Hij zal eerder Kevin aanmoe-
digen en ondersteunen niet zijn zelfcontrole te verliezen,
zich niet op te winden en niet aan te vallen. Hij tracht
dan het kind positief voor te stellen als iemand die de
371
moeilijkheid aankan en weet zonder boosheid er uit te ra-
ken.
Een kind dat boos is ervaart meestal zwakte, daarom zijn
keuze het krachtiger aan te pakken. Door de zwakte en
het ervaren ervan nog te laten toenemen, kan de boos-
heid en de krachtige reactie nog toenemen.
Door te kiezen voor het toevoegen van sterkte en een
sterkte-ervaren kan het kind vanuit kracht en niet met
kracht reageren. Ervaart het kind voldoende kracht dan
neemt gemakkelijk zijn boosheid af en kan een minder
heftige reactie verwacht worden. Het toevoegen van
sterkte en krachtervaren betekent geenszins het kind
toegeven of het voor het zeggen laten hebben. Het be-
tekent wel zo beter met een moeilijkheid en zijn boos-
heid te kunnen omgaan zonder vast te lopen in confron-
tatie.
Zo kan je je kind ondersteunen en helpen voor het deel
dat het zelf nog niet aankan.
De puzzelstukken uitzoeken lukt Kim (4,5 jaar) aardig, ze
in de vakjes krijgen lukt moeilijker. Door voor dit inleggen
de hand van het kind mee vast te houden zodat het enkel
hulp ervaart voor wat het zelf nog niet kan en het zo kan
merken hoe het lukt, verdwijnt snel zijn boosheid.
372
Zwakte vermijden
Als Sofie (4 jaar) boos is omdat mama zo veel van haar
verwacht waaraan ze niet steeds en niet in die mate kan
voldoen, dan reageert mama met 'Van boze kindjes hou
ik niet. Alleen kindjes die zonder gemor doen wat ik
vraag, daar geef ik om'. Soms komt mama in haar onge-
duld tussen en neemt het dan van Sofie over 'Ziezo, netjes
gewassen en aangekleed'. Soms heeft mama de neiging
het helemaal op te geven, of alles te laten en te nemen
zoals het is.
Je optreden kan maken dat je kind vaak het gevoel heeft
niet te kunnen voldoen. Als ouder kan je het kind dan
willen aanmoedigen door meer of minder affectie te ge-
ven of voorop te stellen, al naargelang zijn medewerking,
waardoor het kind kan vrezen niet meer geliefd te wor-
den. Door als ouder het te snel en te veel van het kind
over te nemen en het beter te doen, krijgt je kind weinig
oefenkansen en kansen te ervaren te lukken en iets te
kunnen. Je kind kan zich dan erg afhankelijk blijven er-
varen. Door als ouder het op te geven en je te schikken
naar het kind, kan het kind ervaren minder te zijn en
soms niet meer echte betrokkenheid te ervaren.
Dit gevoel van zwakte kan de boosheid van het kind al-
leen maar vergroten. Beter is het kind kansen aan te rei-
ken te kunnen voldoen, het gevoel te geven dat er vanuit
een geliefd en gewaardeerd worden verwachtingen naar
373
voor komen, het kansen krijgt om ervaringen op te doen
hoe het best kan, het ervaart dat stapsgewijs haalbare
verwachtingen aan bod komen, en het kan ervaren dat
volwassenen het niet opgeven of zich niet langer betrok-
ken voelen om hem of haar.
Geen (be)rekening
We zijn bang dat Koen (2 jaar) door hem toe te geven nog
gemakkelijker met een driftbui gaat reageren wanneer
iets niet kan. Dat we zo zijn driftbuien gaan belonen en
dat zo de kans op herhaling nog gaat toenemen.
Door geen rekening te houden in je reactie met het al of
niet geëmotioneerd doen van je kind, voorkom je dat je
kind gaat rekenen en zo tot berekend gedrag komt. Als
jezelf niet gaat rekenen, heb je minder kans dat je zelf
tot berekend gedrag komt tegenover je kind. Je om-
gangsgedrag komt dan voor jezelf en je kind rond iets an-
ders te draaien. Bijvoorbeeld, is iets gunstig voor je kind,
leert je kind door niet onmiddellijk te reageren gunstiger
kansen te creëren, voelt het kind zich voldoende begre-
pen, veilig en tegemoetgekomen.
Ik kan het alleen gilt Koen het uit. Even willen we hem
tegenhouden vooral omdat hij zo dwingend doet. Om te
voorkomen dat het hier rond komt te draaien en los van
het feit of hij nu drukkend doet of niet, verkiezen we hem
374
het zelf te laten ervaren of hij het alleen kan. Zo draait
het rond al of niet kunnen, en niet om al of niet mogen.
Zo het kind heftig weent of schreeuwt, komt dit bij je als
ouder gemakkelijk over als willen afdwingen en het van
je te willen overnemen. Voor het kind is deze heftigheid
evenwel mogelijk een fase in een escalerend verlopend
proces van zich onmachtig voelen in een situatie. Door
tegen deze heftigheid te reageren of omwille ervan niet
te reageren, wordt mogelijk voorbijgegaan aan waarmee
deze heftigheid samenhangt.
Laura (2 jaar) schiet 's nachts soms wakker. Ze is dan
gemakkelijk angstig, zo gaat ze angstig huilen. Het liefst
wil ze zo snel mogelijk terug in slaap, lukt dit niet, dan
reageert ze met opgewonden geschreeuw. Zo veel erva-
ren onlust gaat nu en dan over in heftig van zich laten
horen. Komt hierop geen reactie dan kan het overgaan
in zeurderig gesnik bij alle ervaren onmacht en hulpeloos-
heid. Snikken dat tenslotte ophoudt en eindigt in stil ver-
driet bij zich helemaal verloren voelen.
375
Omgaan met
cognitietekor-
ten
Het wat ?
Je kent ze wel : kinderen die enigszins opvallen door hun
druk gedrag, door hun onaandachtzaamheid, door hun
afleidbaarheid, door hun impulsiviteit, door hun tics.
Kinderen die er in een groep soms doorheen lopen, zon-
der dat ze erg geliefd worden.
Drukke kinderen worden vandaag gemakkelijk aanzien
als AD(H)D-kinderen. Als kinderen met een aandachts-
Sommige kinderen reageren zonder dat de passende
cognities aanwezig zijn.
Hoe omgaan met cognitietekorten als ouder en als
kind ?
376
tekort en hyperactiviteitssyndroom. Veel drukke kin-
deren zijn evenwel geen AD(H)D-kinderen. Ze zijn druk
omwille van een overstimulering (te drukke omgeving of
te rijke fantasie) of een tekort aan stimulering (te inper-
kende omgeving). Ze zijn druk als manier van communi-
ceren (enkel zo reageert de omgeving) of als manier om
greep te krijgen op hun omgeving (enkel zo houdt de om-
geving met hen rekening).
Gelukkig zijn ouders beter geïnformeerd dan vroeger en
zijn ze meer begaan met de ontwikkeling van hun kind.
Toch vraagt het deskundigheid en ervaring om juist in te
schatten met wat het druk zijn van het kind eventueel
samenhangt. Dit kan best overgelaten aan hierin gespe-
cialiseerde professionelen en centra. Ouders en leer-
krachten kunnen evenwel de signalen oppakken die vra-
gen om nader onderzoek. Ouders en leerkrachten kun-
nen nadien ook baat hebben bij psycho-educatie. Dit
legt hen uit wat eigen is aan het kind, wat aan de basis
ligt, wat de gevolgen zijn en hoe hierop best voor de ont-
wikkeling van het kind kan ingespeeld worden.
Wat ook aan de basis ligt, gemeenschappelijk aan deze
kinderen is dat ze op cognitief gebied zekere tekorten
vertonen waardoor het gedrag van het kind minder op-
timaal wordt aangestuurd. Zo zien we dat het opneem-
gedrag om precies hoogte te nemen van een situatie
door aandachtstekort en concentratiemoeilijkheden
377
minder optimaal verloopt. Het kijken, luisteren en voe-
len verloopt minder grondig zodat het kind zich een
slecht, een beperkt of oppervlakkig beeld vormt van de
situatie of een gebeuren. De reactie op basis van de ge-
vormde minder werkelijkheidsgetrouwe beelden zal
hierdoor minder passend zijn.
Recent grootschalig hersenscan-onderzoek wijst in de
richting van specifieke gebieden van de hersenen die bij
ADHD-kinderen kleiner zouden zijn. Deze gebieden heb-
ben functies met een link naar kenmerken van ADHD. Zo
zijn de amygdalae betrokken bij herkennen en reguleren
van emoties, merkelijk kleiner. De ook kleinere nucleus
accumbens zou maken dat ADHD-kinderen eerder kie-
zen voor snelle kleinere beloningen dan voor uitgestelde
grotere beloningen. Het grootteverschil van de hippo-
campus zou aan de basis liggen van een minder gunstige
motivatie- en emotieregeling. Deze verschillen zouden
met de leeftijd afnemen en wijzen op een tragere vol-
groeiing van de hersenen. Deze opgemerkte verschillen
gelden als gemiddelden en laten evenwel niet toe voor
een kind ADHD vast te stellen.
Soms ontbreekt bij het kind de tijd of de mogelijkheid om
zich een beeld te vormen en wordt zowat onmiddellijk
gereageerd. Hierdoor komt het gedrag heel impulsief en
ondoordacht over. De prikkels uit de omgeving komen
massaal op het kind af en deze weet er niet datgene uit
te halen om zo tot een geordend en passend beeld te
378
komen, zodat geen doelgerichte reactie mogelijk wordt.
De prikkels - niet de beelden die het kind er normaal ge-
zien van maakt - lijken het gedrag te domineren. Hier-
door blijkt ook geen of weinig controle en beheersing
van het gedrag mogelijk. Waar normaal de geactiveerde
beelden hiervoor zorgen, lukt dit niet bij gebrek of tekort
aan deze beelden.
Cognitietekorten op vlak van cognitieve schema's
Gedrag wordt in belangrijke mate gedragen door cog-
nitieve of kenschema's die de neerslag zijn in het ge-
heugen van vroegere ervaringen en die ter beschik-
king worden gesteld van het huidig gedrag dat hier-
door meer optimaal verloopt. Er is dankzij de zich
continu verder ontwikkelende cognitieve schema's
een ruimere beeldvorming ter beschikking, evenals
een reactiereservoir en een gamma van innerlijke en
uiterlijke triggers voor gedragsactivering. Bij ADHD
dreigen deze te ontbreken of weinig ontwikkeld te
zijn. De beeldvorming komt onvoldoende tot stand
door aandachtstekort, het reactiereservoir wordt
door de hyperactiviteit niet aanspreekbaar en niet
specifieke triggers zijn de selectieve triggers te snel
af.
Er is onvoldoende tijd en gelegenheid tot opbouwen
en aanwenden van cognitieve schema's, dit door wat
kenmerkend is voor ADHD. Zo worden de cognitieve
schema's voor zover aanwezig ook meegekleurd door
379
deze kenmerken van ADHD. Dit geldt in het bijzonder
voor de drie componenten van cognitieve schema’s
die respectievelijk door elk van de substantiële ken-
merken van ADHD worden beïnvloed. Zo is het aan-
dachtstekort van ADHD van betekenis voor de be-
gripsinvulling van cognitieve schema's. Zo is de hyper-
activiteit van ADHD van betekenis voor de gedragsin-
vulling van cognitieve schema's. Zo is tenslotte de im-
pulsiviteit van ADHD van betekenis voor de context-
invulling van cognitieve schema's.
Aandachtsproblemen (mentaal en concentratiepro-
blemen - intern onrustig - continue input) die begrips-
invulling cognitieve schema's bemoeilijken, zijn :
details over het hoofd zien, overweldigd worden door
prikkels, prikkelbehoefte, moeite met focussen,
moeite aandacht vast te houden, moeite met voor-
stelling, moeite met luisteren wat gezegd en ver-
wacht wordt, onvoldoende alert, onvoorspelbaar
denken, snel verveeld zijn, moeite met opvolgen op-
drachten, onplanmatig zijn, problemen met organise-
ren ook in de tijd, weinig samenhang, moeite met be-
langrijk tegenover onbelangrijk, dingen kwijt raken,
snel afgeleid worden, vergeetachtig, onaandacht-
zaamheid, eigen handelen niet met aandacht volgen,
onbewust zijn van draagwijdte, moeilijk loskomen
eens toch gefocust (hyperfocus).
Hyperactiviteit (motorisch en verbaal - extern onrus-
tig - continue output) die gedragsinvulling cognitieve
schema's bemoeilijken, zijn : overactief, reactief zijn,
zomaar iets doen of reageren, overdreven ageren,
380
moeite met stilzitten, moeite met tot rust komen,
overbeweeglijk, lichamelijk beweeglijk, druk doen,
ongepast rechtstaan en rondrennen, lichamelijke on-
rust, luidruchtig, altijd bezig zijn, met veel tegelijk be-
zig zijn, voortijdig reageren, rusteloosheid, friemelen,
druk praten, moeite met zwijgen, weinig samenhan-
gend praten, snel ophouden, niet afwerken, ongun-
stig verlopende omgang, moeilijk zichzelf afremmen
en begrenzen, vermijden van mentaal inspannende
activiteiten, anders doen dan gevraagd, moeilijk kun-
nen ontspannen, onderpresteren.
Impulsiviteit (sociaal en contextueel - overgang intern
extern onrustig - continue put/input transfer output -
onvoldoende cognitief begeleid) die contextinvulling
cognitieve schema's bemoeilijken, zijn : innerlijke on-
rust, geen uitstel, dingen eruit flappen, voortijdig ant-
woorden, ondoordacht reageren, impulsief kiezen en
veranderen, handelen zonder hoogte van consequen-
ties, opgewonden raken, uitbarsten, onderbreken,
verstoren, ongeduldig zijn, zich opdringen, bezighe-
den anderen verstoren, moeite met juiste moment,
moeite met zijn beurt afwachten, relatielabiel, zich
moeilijk tot rust weten brengen, uitdagingen zoeken,
spanningsbehoefte.
Door het kleiner volume van bepaalde delen en het-
geheel van de hersenen, zoals uit grootschalig recent
onderzoek blijkt, is er minder 'kracht' ter beschikking,
met zo als noodzaak een vereist hoger 'tempo'.
381
Het hoe ?
Naar de buitenwereld toe komen deze kinderen gemak-
kelijk over als onbereikbaar, weinig intelligent en onwil-
lig. Belangrijk om vast te stellen evenwel is dat deze kin-
deren spontaan niet in staat zijn tot andere interactie.
Deze kinderen vragen met hun gedrag veeleer om de no-
Zowel de geringere kracht en het hogere tempo laten
minder opbouw en aanwending van cognitieve sche-
ma's toe. Door ADHD medicatie kan aan kracht ge-
wonnen en kan bijgevolg het tempo afnemen. De
sterkere kracht en het trager tempo laten meer op-
bouw en aanwending cognitieve schema's toe. De
Nederlandse studie wees terzake uit dat het totale
hersenvolume en vijf van de regionale volumes klei-
ner waren bij mensen met ADHD - de caudate nu-
cleus, putamen, nucleus accumbens, amygdala en
hippocampus.
Door het geringer en beperkter aandeel van cogni-
tieve schema's in gedrag, komt het doen en laten van
iemand met ADHD ondoordachter, labieler, drukker,
impulsiever en ongeremder over, met minder samen-
hang en coherentie. Het lijkt erg oppervlakkig wellicht
ingevolge de beperktere diepgang van cognitieve
schema's.
382
dige hulp en ondersteuning van de omgeving bij hun ont-
wikkeling. Deze kinderen vragen om een omgang die
hun ontwikkeling niet nog meer belast, maar er juist kan-
sen voor creëert.
Ouders hebben soms op advies gekozen hun kind medi-
catie te geven. Daarnaast willen ze hun kind passend
kunnen begeleiden. Sommige ouders zoeken hoe even-
tueel op deze manier de medicatie overbodig kan ge-
maakt of kan verminderd.
Waar ouders hun kind in elk geval voor willen behoeden
is dat het door zijn zo zijn te maken zou krijgen met ne-
gatieve gevolgen. Vooral willen ze hier preventief te
werk gaan, zodat het kind met geen belemmeringen
wordt geconfronteerd die het voor hem of haar bijko-
mend moeilijker maken.
Zo toont recent neurowetenschappelijk onderzoek aan
de KU Leuven aan dat kinderen en jongeren met ADHD
moeite hebben met wachten. Dit blijkt samen te hangen
met een verhoogde activiteit in vijf hersendelen die deel
uitmaken van het emotioneel netwerk dat negatieve
emoties verwerkt, zoals angsten en verdriet. Dit gebied
blijkt bij ADHD-kinderen en -jongeren ook kleiner. Deze
neurologische bevindingen kunnen verklaren waarom ze
emotioneel anders reageren tijdens wachtperiodes, zo-
als friemelen en onrustig bewegen. Ze ervaren veel
stress, de aandacht gaat weg en ze denken niet meer na.
383
Juist typisch voor ADHD met als kenmerken hyperactivi-
teit, aandachtstekort en impulsiviteit. Deze kentekenen
blijken toe te nemen met de duur van de wachttijd. Zo
kan door wachttijden voor ADHD-kinderen en -jongeren
in te korten, dit tegengegaan worden. Of hen kan de ge-
legenheid geboden iets te doen tijdens het wachten.
Alhoewel elk kind vraagt om een persoonlijke aanpak,
kunnen toch een aantal meer algemene methodische
benaderingswijzen en -kenmerken worden aangegeven.
Zij hebben betrekking op wat het kind kan doen, en wat
jij als 'mediator' of tussenpersoon het kind kan bijbren-
gen en waar jij het kind attent op kan maken. Zij hebben
ook betrekking op wat jij als ouder-opvoeder kan en hoe
jij iets kan opvatten. Zij hebben ook betrekking op je we-
derzijdse relatie ouder en kind.
Wat jij als mediator kan doen is het kind helpen zichzelf
te helpen. Je kan dit door aandacht te vragen voor het
beter en gerichter in zich opnemen van de omgevende
werkelijkheid. Door een betere cognitie- of beeldvor-
ming over de werkelijkheid te bewerkstellingen. Dit door
te leren zich er vragen over te stellen en te zien hoe een
en ander kan aansluiten bij wat reeds gekend is. Door
vanuit geactiveerde cognities of voorstellingen en vanuit
gestelde objectieven zijn reactie te leren aansturen en
begrenzen.
384
Tegelijk kan je als ouder een opvoedingsomgeving aan-
bieden waarin regelmaat en voorspelbaarheid aanwezig
zijn. Hierdoor komt het kind minder voor telkens veran-
derende situaties te staan. Ook al neemt het kind min-
der op van zijn omgeving, toch kan hierdoor de herken-
baarheid voldoende groot zijn. Ook kan je door je reac-
ties het kind laten ervaren wat hoe kan en wat niet, dit
omdat het zijn gedrag zelf minder weet aan te sturen.
Om zeker te zijn dat iets doordringt tot het kind, kan je
eerst zijn aandacht trekken. Een schouderklopje, oog-
contact, zichtbaar verwoorden wat je zegt, in de directe
nabijheid van je kind blijven, kunnen hierbij helpen. Eén
ding tegelijk formuleren, één ding tegelijk vragen, één
stap tegelijk aangeven, één reactie tegelijk tonen. Dit
kan het kind toelaten wat je aangeeft op te nemen en te
verwerken, zodat hiermee passend kan rekening gehou-
den worden.
Om er voor te zorgen dat wat je zegt of vraagt overkomt
en wordt nagevolgd, kan je het kind vooraf vragen wat
hiervan overgekomen is en wat het hiermee van plan is.
Achteraf kan je bij het kind navragen en nagaan of en in
welke mate zijn reactie overeenkomt met wat je zei of
vroeg.
Je kan dan telkens zo nodig het kind bijsturen en op-
nieuw navraag doen.
385
Tegenover je concreet handelen, kan je op de achter-
grond een relatie aanbieden die je kind voldoende bege-
leiding biedt en ondersteunend werkt.
Je tegelijk bewust zijnde van je eigen limieten en je nood
aan er eens tussenuit kunnen zijn en zo nodig kunnen in-
roepen van externe hulp en steun.
Op die manier kan je voldoende aandacht en zorg bieden
aan je kind, maar ook aan jezelf als ouder.
Door je te richten op het opnemend en reactief gedrag
van het kind en niet ertegen, kan je tegelijk de relatie en
het contact met je kind positief houden. De moeilijkheid
is niet het kind, maar het gedrag van je kind. Dit is een
gezamenlijke bezorgdheid voor jezelf en je kind.
Niettegenstaande alle betrokkenheid en positieve ont-
wikkelingsgerichte benadering, kan je wellicht toch niet
beletten dat nu en dan spanningen tussen jezelf en je
kind opduiken. Dat samen hiermee spanningen in jezelf
aanwezig zijn, maar ook in het kind. Spanningen die ge-
makkelijk kunnen oplopen, tenzij je hier zo nodig wat aan
doet.
Om te vermijden het van je kind telkens te moeten over-
nemen omdat iets niet naar wens verliep en zo het risico
te lopen het kind aan zelfvertrouwen en autonomie te
ontnemen, kan je kiezen voor volgend leiden. Zo kan het
386
kind toch het gevoel hebben initiatief te kunnen nemen
en de leiding te hebben. Het gevoel ook enkel te worden
geholpen voor wat tot bijsturing en begrenzing noopte
en te worden gesteund specifiek voor wat aansturing en
aanmoediging verdiende.
Wordt iets te veel, te moeilijk of te complex, dan kan ge-
kozen voor stapsgewijze opsplitsing. Hierdoor kan tel-
kenmale een onderdeel aangepakt met minder kans op
afleiding en drukte.
Het kind zelf kan bijgebracht niet onmiddellijk of te snel
te reageren. Eerst te trachten voldoende hoogte te ne-
men van de situatie, vervolgens na te denken en een
keuze te maken wat te doen, en pas dan passend te rea-
geren.
Zo leert het kind een andere volgorde in zijn reactie. Niet
eerst iets doen, dan pas als het fout gaat trachten aan-
dachtig waar te nemen en vervolgens uit proberen te
zoeken wat er aan de hand is, hoe dit kon foutlopen en
waarop de reactie van de omgeving sloeg. Maar door
waar te nemen, in staat zijn tot overwegen en tot de
beste beslissing te komen. Hierbij rekening houdend
met zoveel mogelijk gegevens om zo tot een zo pro-
bleemloos mogelijke reactie te komen.
Zo kan het een eenvoudig bruikbaar idee zijn niet in te
387
gaan op zijn eerste reactie, maar te kiezen voor een
tweede opkomende reactiemogelijkheid.
Tegelijk kan het in de omgang met zijn omgeving helpen
zo niet steeds de andere voor te zijn, maar zijn tijd te ne-
men en met anderen mee te doen.
Als ouder kan je hierbij zo nodig model staan en het kind
via instructie leren de leiding te nemen over zijn doen en
laten. Door stapsgewijs hiermee te oefenen kan je zo het
kind leren met zijn taal controle uit te oefenen op zijn
handelen.
Op relationeel vlak kan je ook hier het kind helpen door
vooraleer te reageren zich eerst een voorstelling te ma-
ken van wat er in de ander omgaat, wat die wil en hoe
die je reactie mogelijk zal ervaren. Vervolgens op basis
van die voorstelling te reageren.
Hierbij kan je het kind bijbrengen zijn handelen niet zo-
maar vanuit zichzelf te laten uitgaan of op basis van losse
prikkels in de situatie, maar te trachten gericht in te spe-
len op de ander en op wat die uitdrukt en doet. Zo ver-
mindert de kans op spanningen en mogelijke afwijzing.
Andere kinderen voelen zich anders weinig of niet begre-
pen en begrijpen dan de reactie van het kind niet.
Opdat iedereen zijn steentje zou kunnen bijdragen aan
de ontwikkeling en het welbevinden van het kind kan het
388
nuttig zijn ook de school en de leerkracht van het kind te
betrekken. Aandachtsproblemen zorgen gemakkelijk
voor leerproblemen. Door achter deze oorsprong te ko-
men is een positievere benadering van het kind mogelijk
en kan het geholpen worden door een gerichte aanpak
van het aandachtsprobleem. Door leerkrachten te be-
trekken in hoe beter in te kunnen spelen op het kind, kan
voorkomen dat leerkrachten al te eenzijdig aandringen
op een medicatiebehandeling, nu ze stilaan meer over
aandachts- en cognitiemoeilijkheden geïnformeerd ra-
ken.
389
Omgaan met
conflicten
Onmiddellijk tussenkomen of niet ?
Kinderen krijgen gemakkelijk ruzie met elkaar. Ze voeren
dan strijd om iets. Hierbij doen ze erg hun best niet te
verliezen. De manier waarop ze het aanpakken lukt vaak
niet. Vooral jonge kinderen nemen dan wel eens hun
toevlucht tot fysiek geweld, bij oudere kinderen is dit
meer verbaal geweld. Sommige kinderen ervaren tot
Kinderen krijgen gemakkelijk ruzie met elkaar,
en nu en dan met je als ouder.
Wanneer is dit en hoe reageren als ouder ?
Hoe relatie broers en zussen optimaliseren ?
Omgaan met conflicten tussen kinderen onderling
390
hun machteloosheid dat ze bijna constant overhoop lig-
gen met elkaar en hier zelf niet meer uitraken. Vaak ver-
wachten kinderen hulp van volwassenen. Deze hulp kan
bestaan in rechtstreekse tussenkomsten om de ruzie te
beëindigen of in het leren hoe met beter resultaat met
conflicten omgaan.
De kinderleeftijd biedt een belangrijke oefenruimte om
met conflicten te leren omgaan en ze op een construc-
tieve voldoeninggevende wijze te leren oplossen. Ou-
ders kunnen bij dit leerproces een belangrijke hulp zijn.
Zij kunnen samen met het kind aandacht schenken aan
hoe je conflicten opmerkt en waarrond ze mogelijk
draaien, bijvoorbeeld net hetzelfde willen of net elk iets
anders willen. Welke de niet optimale reacties bij con-
flicten en spanningen zijn ? Wat tekortschiet bij deze re-
acties ? Ouders kunnen kinderen wijzen op de voordelen
van communicatie, exploratie, onderhandelen, afspre-
ken en samenwerken om uit een conflictsituatie te gera-
ken. Hierbij kunnen ze wijzen op hoe met het andere
kind en zijn belangen om te gaan en hoe tegelijk recht te
doen aan de eigen belangen. Hoe de relatie en sfeer on-
danks het conflict positief te houden. Welke ruimte
kan : boos zijn en dit uiten kan, pijn doen of kwetsende
bemerkingen maken kan niet; met respect voor elkaar,
niet zonder.
391
Als ouder merk je nu en dan dat het tot een conflict
dreigt te komen met
je kind. Misschien er-
vaar je dat jij aan de
basis ligt omdat je van
je kind iets verwacht
waarop deze zomaar
niet ingaat. Misschien
ervaar je dat je kind
RUZIE door Nannie Kuiper
Ik heb ruzie met mijn vriendje
om een stukje veterdrop
want dat wou hij niet verdelen
en toen gaf ik hem een schop.
Ik heb ruzie met mijn vriendje
daarom speelt hij verderop
nu zit ik me te vervelen -
om zo'n stukje veterdrop
Omgaan met conflicten tussen ouders en kinderen
392
aan de basis ligt omdat deze iets verwacht waarop jij niet
zomaar wil ingaan. Zowel jijzelf als ouder als je kind heb-
ben meestal een eigen wijze ontwikkeld om met zulke
conflicten om te gaan. Deze reactiewijze kan meer con-
fronterend of ontwijkend, meer openlijk of verdoken,
meer dwingend of overleggend, meer defensief of con-
structief zijn. Vaak heeft elk het gevoel van een zekere
machteloosheid, een falen in samenhorigheid, een on-
bevredigdheid en een ergens uitkomen wat je wou ver-
mijden, een niet-weten hoe het anders aan te pakken.
Conflicten worden dan vaak ervaren als te vermijden en
zo aanwezig te ontkennen. Belangrijker wellicht is ze te
aanvaarden als deel van de interactierealiteit. Zo kan je
ze onder ogen zien en kan je er aan werken. Zo kan je ze
als afstand of botsing ervaren. Zo kan je er over praten
en een oplossing zoeken. Als ouder doe je vaak inspan-
ning om als koppel onenigheid te vermijden in aanwezig-
heid van je kind. Nochtans kan je evenwel model staan
in het onderkennen ervan en in hoe hier constructief een
oplossing voor te zoeken. Zo kan een kind leren dat con-
flicten horen bij een relatie, ze niet automatisch onvei-
ligheid meebrengen als je je kalmte behoudt en hoe hier
constructief oplosssingsgericht mee om te gaan.
Volgende aandachts- en werkpunten kunnen helpen als
ouder op een meer bewuste en optimale manier met
voorkomende ouder-kindconflicten om te gaan. Welke
zijn de kenmerken van ouder-kindconflicten ? Welke zijn
393
de mogelijke oorzaken ervan? Welke zijn de kenmerken
en de tekorten van de gebruikelijke wijzen van omgaan
ermee ? Welke zijn de voorwaarden voor en de kenmer-
ken van constructieve conflicthantering ? Hoe kunnen
conflicten voorkomen worden ? Hoe herhaling en esca-
latie van conflicten te vermijden ? Hoe omgaan met ei-
gen gevoelens en emoties rond conflicten? Hoe bij con-
flicten tot een andere behulpzame kijk komen ? Hoe sa-
men met je kind vooraf, tijdens en nadien praten ? Hoe
duidelijkheid, nabijheid, gelijkwaardigheid, realisme, re-
delijkheid, soepelheid, ervaring, aanmoediging en be-
grenzing inbouwen ? Hoe bij dit alles modelstaan ?
Kinderen vandaag tonen meer uitgedrukte
expressie en gedrag. Wat in hen omgaat, hoe
ze iets ervaren, hoe ze willen reageren wordt
duidelijker uitgedrukt in woorden, maar ook
in hun handelen.
Voorheen toonden kinderen meer ingedrukte
expressie en gedrag. Wat in hen omging, hoe
ze iets ervaarden, hoe ze wilden reageren
werd ingedrukt in verwachtingen en regels
opgelegd door hun omgeving.
Kinderen vandaag staan dichter bij zichzelf,
waar kinderen voorheen dichter bij hun om-
geving stonden. Er is meer ruimte gekomen
voor kinderen en hun eigen ervaren.
394
Onderzoek aan de Universiteit van Arizona toont het be-
lang aan dat ouders zich bewust zijn van hoe ze met el-
kaar en met onderlinge conflicten omgaan. Onderlinge
conflicten zijn vaak niet te vermijden en hoeven geen ne-
gatieve impact te hebben op het kind als ze constructief
worden benaderd en opgelost. Het kind leert zo dat con-
flicten in de echte wereld erbij horen, dat ze geen onvei-
ligheid inhouden bij constructieve benadering en het
ontdekt hoe het met eigen conflicten moet omgaan. Het
kind beschermen tegen conflicten is vaak moeilijk. In het
onderzoek bleek dat de conflictstijl en opvoedingsstijl
vaak veel gelijkenis vertoonden.
Kinderen bleken erg goed in het oppikken van kleine nu-
ances van hoe ouders met elkaar omgaan, het bepaalt
hun vertrouwen in de stabiliteit en veiligheid van het ge-
zin. Als ouders vijandig tegenover elkaar staan, kunnen
zelfs kinderen vanaf 3 jaar de dreiging aanvoelen dat het
gezin uit elkaar valt, ook al kunnen ze deze onveiligheid
en onzekerheid niet altijd uiten.
Vastgesteld werd dat wanneer ouders beide constructief
omgaan met conflicten, kinderen zich minder onzeker
voelen over het gezinsklimaat. Gaan beide ouders of
Omgaan met conflicten tussen ouders en impact
voor hun kinderen
395
nog maar één van de ouders destructief om met conflic-
ten dan is er meer emotionele onzekerheid over de ge-
zinsrelaties.
Tegelijk werd een mogelijk samengaan van conflict- en
opvoedingsgedrag nagegaan. Hierbij werd onderscheid
gemaakt tussen ondersteunend en hard opvoedingsge-
drag. Ondersteunend gedrag bestaat uit het doen van
positieve uitspraken, het gevoelig zijn voor de behoeften
van het kind en het betrekken van het kind op een cog-
nitief stimulerende wijze. Strikt opvoedingsgedrag om-
vat krachtig of dwingend gedrag of uitingen van woede
en ontevredenheid over het kind.
Voor vaders was er geen samengaan tussen conflictstij-
len en opvoedingsstijlen. Maar moeders die destructief
met conflicten omgingen waren strenger tegenover hun
kinderen.
Broer en zus zijn zou je gemakkelijk een oefenterrein
kunnen noemen voor later. Hoe ga je met elkaar om?
Wat beteken je voor elkaar ? Hoe leef je samen, op een
bepaalde plaats en in een bepaalde tijd ? Hoe beïnvloed
je elkaar ? Wat kan je aan elkaar hebben ? Hoe voorkom
Hoe breng je broers en zussen dichter bij elkaar
en voorkom je conflicten ?
396
je van elkaar in de weg te staan ? Hoe vermijd je onder-
linge strijd ? Hoe laat je elkaar tot zijn recht komen ?
In latere vriendschaps-, liefdes-, werk-, samenleef- en sa-
menlevingsrelaties kunnen de verworven vaardigheden
behulpzaam zijn. Zo kan, bijvoorbeeld, vermeden dat lei-
dinggevenden of politieke afgevaardigden zich kinderlijk
gedragen. Zoals de eerste, de grootste, de sterkste wil-
len zijn, het grote gelijk bezitten, het meeste en beste
hebben, wie het voor het zeggen heeft, wie het voor-
recht heeft en iets mag doen en niet moet doen, iets zich
toe-eigenen, met elkaar geen of onvoldoende rekening
houden, of nog elkaar bedreigen, afschrikken of dwin-
gen, of elkaar zwart of belachelijk maken, of nog elkaar
betaald zetten. Zo kan in plaats hiervan tot construc-
tieve en samenwerkingsrelaties gekomen worden, met
onderkennen en respect voor elkaars integriteit en waar-
bij geweld of schadetoebrenging geen plaats zouden krij-
gen.
Als antwoord op de vraag wat broers en zussen aan el-
kaar kunnen hebben en wat ze anders missen, kunnen
kinderen aangeven : gezelschap, gezelligheid, speelka-
meraad, gesprekspartner, veiligheid, bescherming,
bondgenoot, schuilplaats, spiegel, referentiepunt, be-
grenzing, feedback, steun, emoties opvangen (troosten,
opmonteren, ...), geruststellen, stimulatie, hulp, verwer-
king, verdediging, voorbeeld, voorganger, zorg, begrip,
397
weg vrijmaken, ontwikkeling wie je bent, grote weder-
zijdse invloed (denken, voelen, (levens)keuzes, ...), eigen
cultuur, leren kibbelen, discussiëren, ruziën, oplossingen
en uitwegen zoeken, grenzen stellen, confrontatie aan-
gaan.
Om dit als broers en zussen te bereiken vraagt dit : elkaar
aandacht geven, delen, verdelen, rivaliteit temperen
(aandacht, affectie), communicatie, overleg, afspreken,
overeenkomen, gelijkheid, eerlijkheid, rechtvaardigheid,
mee rekening houden, beurtrol, verdraagzaamheid, bij-
sturing, reactie, controle, afremming, succes gunnen, ei-
gen plaats verwerven, elkaar aanvullen, complementair
zijn. Iets wat een hele opgave is en niet altijd of gemak-
kelijk lukt.
Broers en zussen kennen geen rem op verschil, vaak pro-
fileren ze zich net tegenover elkaar om tot hun recht te
komen en zich te kunnen ontwikkelen. Hierdoor ont-
staat een passende afstand tegenover elkaar. Zo verkrij-
gen ze maximale aandacht van de ouders elk op hun ma-
nier, zonder gevaar voor conflict met elkaar. Hierdoor
ook wordt rivaliteit en concurrentie vermeden.
Er kunnen momenten, situaties en periodes zijn waarin
er een meer samen of een meer uiteen is. Zo kunnen ze
op kindleeftijd het soms moeilijk hebben met elkaar, ter-
398
wijl ze als adolescenten naar elkaar toegroeien. Of kun-
nen ze wanneer er een bedreiging is, bijvoorbeeld, bij
ziekte of zich aangevallen voelen, samenklitten.
Profileren betekent niet polariseren waarin dan tegen-
over elkaar komen te staan. Als ouder kan je dit polari-
seren best tegengaan om te voorkomen dat het uit de
hand loopt. Dit kan door hen niet voortdurend te verge-
lijken, ook niet wanneer je met anderen over hen praat.
Dit kan ook door hen niet van elkaar te laten afhangen.
Niet wat de één krijgt, gaat ten koste of nadeel van de
ander. Maar door elk voldoende aandacht, ruimte en
mogelijkheden te geven en hierover te waken. Tevens
door elk als waardevol op zich te beschouwen, met elk
zijn plaats.
Zo kan een positieve band tussen broers en zussen ont-
staan en blijven. Zo is er minder kans op spanningen en
conflict. Zo ook is er minder risico van de relatie op het
spel te zetten. Het gaat hooguit om wat iemand doet,
niet om wie die is, of niet om de relatie tussen elkaar.
Toch kan het een voordeel zijn nu en dan een alleen tijd
voor elk kind afzonderlijk te voorzien.
Om een positieve band verder te versterken kan je sti-
muleren samen dingen te doen en samen te werken om
ze gezamenlijk aan bod te laten komen. Hiertoe kan je
vragen wat samen prettig te vinden.
399
Zo nodig kan je praten over aanwezige gespannen en ne-
gatieve gedachten en gevoelens tegenover elkaar. Zo
kan je ze benoemen voor hen als kind. Ook kan je de
aanwezige moeizame interactie benoemen, evenals de
mogelijke oplossingen (zoals iets vragen, vooraf inlich-
ten, minder krachtige reacties, ...). Dreigt de spanning
toch op te lopen, dan kan even laten pauzeren en af-
stand winnen een tijdelijke oplossing zijn. Ook kan je er
bij spanningen aan denken iets aan de situatie te veran-
deren, zoals, bijvoorbeeld, gezamenlijk of eigen speel-
goed. Of kan je kinderen naar buiten of binnen sturen al
naar gelang.
Als ouder tracht je voor elk kind een passende benade-
ring, opvoeding en begeleiding te bieden. Dit houdt ver-
schillen in benadering, opvoeding en begeleiding in om-
dat elk kind verschillend is. Hierbij kan je best nagaan of
deze afstemming niet nadelig is voor de andere kinderen
of zo aanvoelt. Zo kan je je afstemming koppelen aan
een aanvaarbare reden, zoals leeftijd, nood of probleem.
Zo kan elk kind beseffen in die situatie dit ook te mogen
ervaren. Bijvoorbeeld, als je die leeftijd hebt, mag jij ook
dat.
400
Omgaan met
druk
Druk, zei je ?
Als ouder of kind krijg je gemakkelijk met druk te maken.
Druk die van buiten komt in de vorm van verwachtingen
en eisen die de omgeving aan je stelt. Druk die van bin-
nen komt, vanuit jezelf, in de vorm van gedachten, ge-
voelens en verlangens die je in jezelf aantreft.
Veelal, als je min of meer op de automatische piloot
functioneert, merk je die druk niet eens of nauwelijks. Of
onderken je ze niet als druk. Je bent dan gemakkelijk ge-
neigd hierop in te gaan. Pas achteraf merk je dat je je
voor iets hebt laten engageren of dat je jezelf tot iets
verplichtte, zonder dat je hier ten volle van bewust was
Hoe omgaan met
druk van buiten en
druk van binnen
zonder eraan ten onder te gaan ?
401
en hiervoor misschien beter had weten te bedanken. Je
verplicht worden, kwam je voor als je verplicht voelen.
Je wil immers voor elkaar zorgen en instaan. Wat je er-
vaart in de vorm van een gedachte, gevoelen of verlan-
gen, lijkt wel rel en legitiem. Wat verwacht wordt,
daar ben je voor. Wat je ervaart, zal wel overeenstem-
men met de realiteit.
Stilstaan bij druk
Systematisch op elke verwachting, eis, gedachte, gevoel
of verlangen ingaan, kan evenwel na verloop van tijd te
veel van je vragen. Bovendien kan je merken dat je uit-
komt bij wat je niet helemaal wou of helemaal niet wou.
Tijd met andere woorden om hier even bij stil te staan
en liefst vooraleer je tot reactie komt. Eerst even kijken
of het dat is wat er is of dat is wat je wil. Of je het ook
aankan en je er de nodige ervaring en vaardigheid voor
hebt. En nog, of de omstandigheden en de voorwaarden
in de omgeving voldoende gunstig zijn en ondersteuning
bieden zo nodig.
Dus even een pauzemoment inbouwen vooraleer tot ac-
tie over te gaan. Even een moment om aandacht te ge-
ven, te kijken, te overwegen, te bevragen, te zoeken en
te kiezen. Niet zomaar ingaan op alle verwachtingen, ei-
sen, gedachten, gevoelens en verlangens. Een moment
402
van overleg met jezelf over hoe je die dingen zal ervaren,
welke betekenis en waarde je ze zal geven, ook over hoe
je zal reageren en welke alternatieven hierbij mogelijk
zijn.
Niet om alles te bekritiseren en af te breken op een on-
gepaste manier, maar om alles te valoriseren en te on-
dersteunen op een passende manier. Passend wil zeggen
zo gunstig mogelijk, zo helpend en ondersteunend mo-
gelijk, maar niet als evidentie zonder meer of verplich-
ting tout court. Gunstig, helpend en ondersteunend niet
enkel voor jezelf maar ook voor elkaar en voor je samen,
rekening houdend met de aanwezige context en menta-
liteit of cultuur.
Selftalk, zei je, als omgaan met druk ?
Selftalk bijgevolg, als innerlijke spraak of overleg met je-
zelf die ook inhoudt zelfregulatie, zelfsturing en zelfbe-
heersing. Lukt deze selftalk niet dan kan ook groupstalk
overwogen worden, die bovendien groepsregulatie,
groepssturing en groepsbeheersing inhoudt.
Zelfregulatie om alles binnen de perken te houden en zo
nodig te relativeren zonder te negeren. Het zijn maar
verwachtingen, eisen, gedachten, gevoelens en verlan-
gens die je opmerkt, daarom nog geen realiteiten of fei-
ten. Je hoeft ze niet naar je toe te halen of je ermee te
identificeren. Door ze te omschrijven en verwoorden
403
krijg je er beter hoogte van, zonder ze evenwel te willen
beoordelen. Zo kan je er ook gemakkelijker van los ko-
men, er overheen komen en aan voorbij stappen. Er is
meer en er zijn andere dingen dan verwachtingen, eisen,
gedachten, gevoelens en verlangens. Niet alles is hiertoe
te herleiden. Er is de realiteit en de soms ongelukkige
vertaling in verwachtingen, eisen, gedachten, gevoelens
en verlangens.
Zelfsturing om alles in de meer gunstige richting te ori-
enteren. Zo kan je doelen stellen en nagaan wat hiervoor
nodig is om deze te weten bereiken. Ik hoef niet auto-
matisch te reageren alsof alles feitelijk is, maar ik kan
antwoorden op wat ik selectief accepteer. Wat neem ik
als referentieel : datgene wat moet of ideaal is, of dat-
gene waar ik voor kies of mogelijk is vanuit wat aanwezig
is. Zo ben je tegelijk oplossings- en toekomstgericht.
Vaak is jezelf overtuigen het moeilijkste, maar het begin
van de oplossing en de uitweg.
Zelfbeheersing om alles zoveel mogelijk binnen eigen be-
reik en invloedssfeer te halen. Ook al ligt de oorsprong
buiten je en krijg je met de gevolgen te maken. Toch kan
je nagaan welke middelen je kan aanwenden om je voor-
opgezet bijgesteld doel te bereiken. Zo verleg je de lo-
cus-van-controle van buiten je, naar binnen je. Jij bent
aan zet en dit laat je toe het zelf meer betekenis- en zin-
vol te maken voor je. Van een oorzaak-gevolg denken
schuif je zo op naar een middel-doel benadering.
404
Stilstaan bij selftalk
Selftalk als omgaan met druk moet er voor zorgen dat je
niet gesandwichtst worden tussen druk van buiten en
druk van binnenuit. Hierbij kan je omwille van de druk
van buiten gemakkelijk nog extra druk van binnenuit
gaan toevoegen. Om tegemoet te komen aan de druk
van buiten die je dan gemakkelijk als legitiem aanneemt.
Vooral de omvang, de intensiteit en de duur van de druk
kunnen maken dat je stilaan verzwakt en je ruimte en
beschikbare tijd verliest. Je wil dan versnellen, vermeer-
deren en verlengen, wat dan enkel als valkuil dienst doet
en je stilvallen versnelt of het risico hierop nog doet toe-
nemen.
Hoog tijd om zelf periodisch en voldoende tijdig even
halt te houden om een pauzemoment in te bouwen, zelf-
gekozen. Zo hou je de leiding en het overzicht. Zo geef je
zelf stem aan wat op je afkomt. Zo doseer jezelf wat je
omringt.
Selftalk waar inzetten ?
Je zo laten kennen kan erg verrijkend zijn voor wie met
je omgaat. Zo kan je ook naar de groep toe hen helpen
ontdekken wat groepsregulatie, groepssturing en
groepsbeheersing kan inhouden en betekenen. Zo kan
405
opgelegde druk als verwachtingen, eisen, gedachten, ge-
voelens en verlangens als extern gebeuren getemperd
en gedoseerd worden.
Zo ervaar je invloedsbesef zowel tegenover de buiten-
wereld, maar ook tegenover de binnenwereld. Je bent
zomaar niet overgeleverd, je hoeft alles niet zomaar pas-
sief te ondergaan. Je kan een eigen inbreng doen, je kan
actief zelf tussenkomen.
Je kan zelf kiezen waar om het voor je zal draaien. Geen
druk, maar keuze. Geen verplicht worden, maar je enga-
geren. Geen macht ervaren, maar invloed toekennen.
Geen vasthouden, maar loslaten. Geen evidentie, maar
optie. Geen uit de hand lopen, maar in de hand houden.
Geen uit balans raken, maar in balans houden. Geen op-
gelegde continuïteit, maar bewust gekozen begin en
einde.
Selftalk zelf uitproberen
Zoek een situatie die druk van buiten en/of van binnen
inhoudt :
Geef aan in welke mate selftalk zou kunnen helpen in het
omgaan met deze druk :
406
Geef aan op welke wijze zelfregulatie zou kunnen hel-
pen :
Geef aan op welke wijze zelfsturing zou kunnen helpen :
Geef aan op welke wijze zelfbeheersing zou kunnen hel-
pen :
Geef aan in welke mate groupstalk zou kunnen helpen in
het omgaan met deze druk :
Geef aan op welke wijze groepsregulatie zou kunnen hel-
pen :
Geef aan op welke wijze groepssturing zou kunnen hel-
pen :
Geef aan op welke wijze groepsbeheersing zou kunnen
helpen :
407
Omgaan met eigen
boosheid als ouder
BOOS WAAROVER ?
Als ouder heb je vaak niet alleen met de boosheid van je
kind te maken. Veelal komt daar je eigen boosheid bo-
venop. Je bent boos omdat je kind boos is. Bovendien
ben je boos omdat je niet weg kan met de boosheid van
je kind.
Je boosheid heeft met andere woorden te maken met
iets dat niet is zoals je bij voorkeur had gehad of niet is
zoals je je had voorgesteld. Ditzelfde geldt trouwens ook
voor je kind. Iets is niet zoals het bij voorkeur had gewild
of iets is niet zoals het zich had voorgesteld.
Waarover gaat je eigen boosheid en hoe spring je er
mee om ?
408
De buitenwereld komt bij elk niet overeen met de bin-
nenwereld. Dit creëert een zekere spanning. Een span-
ning die zorgt voor een zekere opwinding. Opwinding die
de vorm kan aannemen van een zekere boosheid, of van
een zekere angst, of nog van een zekere teleurstelling.
Wat je in de werkelijkheid ontmoet komt niet overeen
met je wens, je behoefte of je doel. Of het komt niet
overeen met je idee, je opvatting of je regels. Of het
komt niet overeen met je begrijpen of je interpretatie.
Of het komt niet overeen met je beelden of je voorstel-
ling. Of nog het komt niet overeen met je gevoelens, zo-
als je gevoelens van verantwoordelijkheid of je gevoe-
lens over jezelf. Of er is mogelijk nog een andere tegen-
stelling tussen de werkelijkheid en jezelf.
Niet steeds ben je je bewust van de oorsprong van je er-
varen spanning en je boosheid. Globaal genomen kan ge-
steld dat er in je een voorstelling of schema is van wat je
verkiest of wil en dat je dit niet ontmoet of terugvindt in
het echt. Je wil bijvoorbeeld, de lieve ouder zijn en vindt
jezelf terug als de boze ouder. Of je verkiest als ouder te
lukken en je vindt jezelf terug als de ouder die niet weet
hoe in iets te lukken naar je kind toe.
Deze schema's van de lieve en lukkende ouder zijn je
voorkeurschema's die in je opgeslagen liggen en die je
handelen maar ook je aanvoelen richten. Stemt de reali-
teit hier niet mee overeen dan gaat een alarm af. Het
409
verschil wordt aangevoeld en er komt een poging op
gang om dit verschil ongedaan te maken.
BOOSHEID WEGNEMEN
Dit verschil kan je ongedaan trachten maken door de re-
aliteit alsnog te proberen aan te passen aan je voorkeur-
schema of -voorstelling. Je gaat dan extra inspanning
moeten doen om alsnog te bereiken wat je voor hebt, of
het anders aanpakken, of je kind aanspreken en tot je
involgen bewegen.
Je kan het verschil ook trachten ongedaan te maken door
je voorkeurschema of -voorstelling te proberen aan te
passen aan de realiteit. Ze met andere woorden realisti-
scher maken. Wat je wil, wat je denkt, wat je voelt, wat
je je voorstelt te temperen en meer haalbaar te maken.
Minder extreem, minder ideaal, minder zwart-wit: niet
langer het is dit en niets anders, niet langer alleen dit is
oké, al het ander is niet oké.
De ervaring van het verschil en je poging dit alsnog on-
gedaan te maken, kunnen gemakkelijk gepaard gaan met
een gevoel van boosheid. Boosheid omwille van het ver-
schil, boosheid om druk uit te oefenen om hierin veran-
dering te brengen en alsnog te bereiken wat je voorkeur
inhoudt, of boosheid om iets te moeten opgeven en niet
langer je voorkeur waar te maken.
410
TOENAME BOOSHEID VOORKOMEN
Zijn aanpassingen van de realiteit, of van de voorkeur-
voorstellingen, of van beide om ze meer met elkaar in
overeenstemming te brengen niet mogelijk, dan kan dit
resulteren in een chronische spanning en boosheid. Er
kan dan een onmacht vastgesteld om dit verschil te over-
bruggen : wat is, is niet in overeenstemming te brengen
met zijn voorkeur, of omgekeerd zijn voorkeur is niet in
overeenstemming te brengen met wat is. Dit kan resul-
teren in een continue irritatie, systematische kritiek en
afkeuring of een aanwezige vijandigheid tegenover je
kind. Iets wat beter kan vermeden worden, omdat het
gevaar bestaat vanuit de ervaren onmacht te grijpen
naar overmacht, of het vanuit de ervaren onmacht op te
geven. Het gevolg kan zijn een nog verder uit elkaar
staan en raken als ouder tegenover zijn kind. Als ouder
kan je zo in de situatie komen van boosheid als opstel-
ling, tenzij je kind aan je voorwaarden beantwoord. Of
nog boosheid, totdat je kind beantwoordt aan je (onbe-
reikbaar) ideaal.
Dit proces van onmachtservaren en polarisatie kan beter
voorkomen worden door het werken aan het preventief
voorkomen van verschillen. Dit kan je onder meer pro-
beren bereiken door in je kind te blijven geloven en het
te blijven aanspreken en aanmoedigen. Zoniet verval je
in de tegenvallende voorstelling van het kind dat je je
heel anders had voorgesteld.
411
Dit kan je ook proberen door je voorstelling van de effec-
tieve ouder te blijven behouden en niet te laten wijzigen
in de voorstelling van een niet effectieve ouder te zijn.
Dit kan je bereiken door je niet te snel of in te erge mate
ineffectief te ervaren. Concreet eerder te focussen op
ervaringen van effectiviteit, en het bij een uitzondering
nog niet onmiddellijk om te draaien in een gevoel van
ineffectiviteit.
Dit kan je ook door een voorval niet te persoonlijk op te
nemen, niet op te nemen als een persoonlijke obstructie
van je kind om te kunnen zijn wie je bent of wil zijn. Door
je voorstelling van jezelf niet te snel te ervaren als in ge-
vaar te worden gebracht door je kind en zijn gedrag, kan
je rustiger met een voorval omgaan.
ZO VERSCHIL BLIJFT
Soms kan je inderdaad de realiteit niet in overeenstem-
ming brengen met je voorkeurschema en voorstelling.
Wat je dan wel kan doen - zoals hiervoor in het voor-
beeld van effectief zijn en iets niet persoonlijk oppakken
reeds aangegeven - is de voorstelling van de realiteit en
niet zozeer de realiteit zelf meer in overeenstemming te
brengen met je voorkeur. Dat je kind niet onmiddellijk
inging op je vraag betekent nog niet dat je kind dat hele-
maal niet zal doen. Alleen vraagt het wat tijd en aanmoe-
diging om dit te bereiken. Je kan het je dan voorstellen
412
alsof je kind toch uiteindelijk doet wat je in je voorstelling
wenst.
Zo blijkt dat we ons de werkelijkheid vaak erger en nega-
tiever voorstellen en zo de tegenstelling met onze voor-
keurvoorstelling uitvergroten. Dit wakkert de boosheid
aan en maakt het moeilijker het ervaren verschil te over-
bruggen. In de werkelijkheid valt het dan meer mee dan
wat we er in onze voorstelling van maken. Je stelt je dan
onterecht voor alsof je kind steeds zo is, steeds zo doet,
terwijl dit in werkelijkheid niet steeds zo is. In plaats van
voor jezelf te herhalen : ‘Mijn kind zal het nooit willen
doen, omdat het het niet kan’, kan je dit vervangen door
de helpende voorstelling : ‘Als ik het op de juiste manier
voorstel en de nodige aanwijzingen geef, zal het probe-
ren en lukt mijn kind mogelijk toch.’
Tenslotte kan je leren leven met een verschil tussen de
realiteit en je voorkeurvoorstellingen. Dat het een gege-
ven is dat beiden niet of niet noodzakelijk volledig met
elkaar in overeenstemming hoeven te zijn. Zo kan je je
voorkeurvoorstellingen ervaren als informatiebronnen
van hoe je bij voorkeur iets zou wensen. Dit zonder je
verplicht of gedwongen te voelen ze achterna te gaan en
ze in de realiteit waar te moeten maken. Je zou graag
willen dat je kind zo of zo was, of zo of zo deed. Nu dit
niet helemaal zo is, hoef je niet noodzakelijk wat je zou
willen achterna te gaan, of je ongelukkig te voelen zo je
413
dit niet achterna zou gaan. Zo worden of blijven je voor-
keurvoorstellingen niet meer dan dat, namelijk voorstel-
len. Ze bepalen dan niet langer hoe je hebt te reageren,
of je je hebt te voelen. Het blijft tenslotte jij zelf die dit
uitmaakt. Zo ben je hier minder kwetsbaar voor. Zo ben
je tenslotte ook minder kwetsbaar voor de realiteit, om-
dat je deze minder afweegt aan je voorstellingen en het
in overeenstemming moeten brengen van beide.
Tenslotte nog dit. Lukt dit alles niet om je boosheid beter
in de hand te houden, dan kan je nog altijd kiezen voor
afstand in ruimte en afstand in tijd. Door de realiteit en
je voorstelling uit elkaar te halen wordt je minder met
een aanwezig verschil geconfronteerd, zodat er minder
kans is op boosheid. Je kind doet niet zoals je verkiest,
maar je houdt afstand van dit gebeuren, zodat je hier
minder of minder direct mee wordt geconfronteerd. Bij-
voorbeeld, zijn kamer is niet opgeruimd, maar het is ook
zijn kamer en daar blijf je liever weg. Of je kind weigert
nu te doen wat je verkiest. Je laat het probleem rusten
en geeft jezelf en je kind tijd om rustiger te worden. Zo
word je momenteel niet met de moeilijkheid geconfron-
teerd wat het leefbaarder voor je maakt. Momenteel is
het verschil niet aan de orde en laten we het voor wat
het is.
414
ZELF UITPROBEREN
Ik merk in de omgang met mijn kind volgende verschillen
tussen wat is en mijn voorkeursvoorstelling :
Ik zie in de omgang met mijn kind volgende mogelijkhe-
den om iets aan het verschil tussen wat is en mijn voor-
keurvoorstelling te doen :
415
Omgaan met
onmacht en over-
macht
Onmacht vind je veel in onze samenleving. Veel mensen
voelen zich onmachtig. Ook in het gezin wordt frequent
onmacht ervaren. Dit zowel aan de kant van de ouders,
als aan de kant van de jongeren. Men voelt zich dan on-
machtig in de actuele situatie, in zijn interactie met el-
kaar of met de bredere omgeving. Of men voelt zich
onmachtig in zijn opvattingen die niet worden gedeeld
of gewaardeerd. Men voelt zich zwak, weerloos, als in
een impasse. Er is weinig of geen beweging meer moge-
lijk in de huidige omstandigheden, in wat men onder-
neemt en in wat men voelt en denkt. Zo voelt men het
althans aan.
Bij onmacht wordt gemakkelijk gegrepen naar over-
macht.
Zo is overmacht een teken van onmacht.
416
Voor sommigen kan het een opeenstapeling of aaneen-
rijging van onmachtsgevoelens worden, omdat dingen
niet lukken, omdat dingen ontbreken, omdat dingen niet
kunnen, omdat dingen niet mogen, omdat dingen niet
verlopen zoals men wenst, omdat weer- en tegenstand
wordt ervaren, omdat droom en werkelijkheid geenszins
overeenstemmen en te ver uit elkaar liggen, enzomeer.
een voorbeeld :
Volwassenen over je als jongere horen praten, weten
aangeven wat je nodig hebt, die denken in je plaats, be-
slissen wat kan en wat niet, kiezen in je plaats voor je
welbevinden, weigeren naar je te luisteren, je engageren
zonder je akkoord, je verplichten tot iets waar je niet ach-
ter staat, iets verwachten waar je jezelf niet in kan terug-
vinden, enzomeer.
Soms, wanneer bijvoorbeeld geen gunstige wending tus-
sen volwassene en jongere mogelijk is, kan dit onmachts-
ervaren voor kortere of langere tijd buitengewone pro-
porties aannemen of kan het onmachtservaren scherper
worden aangevoeld. Vooral op het moment dat men zich
bewust wordt van de onmacht, of met de bron of oor-
sprong van de onmacht geconfronteerd wordt, of inner-
lijk frontaal met zijn onmachtsgevoelens te maken krijgt,
is de kans reëel dat men grijpt naar overmacht als reac-
417
tie. Als een krachtig middel om de onmacht te overwin-
nen of te compenseren, en gerechtvaardigd als een po-
gen een einde te stellen aan deze onmacht.
Deze vaststelling is niet nieuw : ieder van ons kan zich zo
men wil situaties en voorvallen herinneren van plots of
langzaam toenemende onmacht waaraan men meer of
minder bewust een einde trachtte te maken door impul-
sief of uiteindelijk iets krachtigs te ondernemen.
Veelal keert de omgeving zich tegen deze uitingen van
overmacht en wil ze deze overmacht zelf terugdringen.
Men ziet dan gemakkelijk over het hoofd dat men de ge-
volgen aanpakt, de overmacht en niet de oorzaak die aan
de basis ervan ligt, de onmacht. Nog erger, tracht men
zo iemand nog zwakker te maken en zo zijn reeds groot
aanvoelende onmacht nog groter te maken. Hierdoor
wordt het risico op overmacht nog groter en acuter. Men
ziet dan niet in dat als gevolg van de eigen overmacht de
onmacht van de ander nog toeneemt en meteen ook het
risico op het grijpen naar overmacht.
een voorbeeld :
Een jongere blijkt buitenshuis meermaals betrokken bij
pesten. Thuis zijn er tal van spanningen die zich uiten in
onhandelbaar zijn van de jongere en straffen door de ou-
ders opgelegd. Het pesten blijkt één schreeuw om hulp
die door de buitenwereld enkel begrepen wordt als on-
prettig doen en waarop ze reageert met uitsluiten. Als je
vervelend doet, dan blijf je maar beter weg. De onmacht
418
van de jongere en de ouders, en de onmacht van de bui-
tenwereld uiten zich in het grijpen naar overmacht : bij
de jongere het pesten, thuis het straffen en buitenshuis
het uitsluiten. Maar ook deze overmacht biedt geen uit-
komst omdat ze de onmacht van de ander doet toene-
men, die hierop weer reageert met grijpen naar over-
macht. Zo houdt elk door het grijpen naar overmacht de
ander in een situatie van onmacht, die dan weer over-
macht uitlokt. Ook de met de overmacht mee uitgezon-
den signalen om hulp, om begrip, om tegemoetkomen en
om verandering worden niet opgevangen en aangewend
en blijven zonder gevolg.
419
420
De vraag van betrokkenen in deze situatie, zich vaak ui-
tend in hun overmachtig doen als mogelijke boodschap
van hun onmacht en als appèl, is om hun onmacht weg
te nemen of te verminderen. Dit zowel in hun levenssi-
tuatie, als in hun handelen, als in hun opvattingen als
spiegel. Zo wensen ze hulp om zich sterk, weerbaar en
bevrijd te voelen. De overmacht die ze gebruiken is vaak
een noodoproep om iets te ondernemen naar hen toe,
om hen mee uit hun onmacht te halen, of hen de kans te
geven zelf uit hun onmacht weg te komen. Niet om over-
machtig te worden, maar om voldoende machtig te kun-
nen zijn naar hun leven, hun doen en hun denken toe.
421
Uitgezonden boodschappen die de omgeving weinig be-
reid is op te nemen, gezien de ervaren overmacht. Bood-
schappen waaraan de omgeving weinig bereid is tege-
moet te komen, angstig als ze is nog met nog meer over-
macht geconfronteerd te worden. Niet beseffend hoe
emotioneel ze de ander raakt en niet beseffend hoeveel
verwerpingsoordelen ze opwekt. Negatieve emoties en
oordelen die juist iemand stimuleren en rechtvaardigen
voor waar men tegenin wou gaan.
Het risico is dan reëel dat de eigen onmacht die men er-
vaart tegenover de overmacht van de ander wordt ge-
bruikt om voldoende verantwoording te vinden voor de
bij zichzelf opgewekte overmacht naar de ander toe.
Zo zien we aan beide zijden de onmacht die de over-
macht aanzwengelt en motiveert en de getoonde over-
macht die aan beide zijden elkaar houdt in een situatie
van onmacht. Een veelal escalerende situatie waaruit
men niet zomaar uitgeraakt, . . .
tenzij men beseft dat elk dit doet uit complete onmacht
en de oplossing enkel kan gevonden door elkaar vol-
doende macht te garanderen en elkaar niet in een situa-
tie van onmacht vast te houden door gebruik van eigen
overmacht.
Vandaag houden we er niet meer zo van overmacht te
422
willen uitoefenen op elkaar, ook niet als ouder of als vol-
wassene. Tegelijk verkiezen we elkaar voldoende in-
spraak, invloed en zelfbepaling toe te laten, zodat we
niet iemand in een toestand van onmacht plaatsen. Pas
wanneer dit niet lukt en we zelf onmacht ervaren durven
we grijpen naar overmacht, niet als keuze maar als nood-
zaak. Te laat merken we dat dit vaak geen uitkomst biedt
door de ontstane escalatie en in veel gevallen niet ver-
kieslijk is omdat het dialoog en medewerking onmogelijk
maakt.
Slechts hoogst zelden, wanneer een stevige halt moet
toegeroepen aan een onaanvaardbare situatie, blijft
deze aanpak de laatste optie. Ook dan blijft het belang-
rijk zo veel mogelijk negatieve escalerende neveneffec-
ten te vermijden en een opening te houden voor dialoog
en medewerking.
Misschien kan het helpen tijdig zijn onmachtservaren
rechtstreeks te vertolken in woorden, eerder dan het
voor de omgeving en zichzelf te ontkennen en weg te
stoppen. Openlijk aan te geven niet te weten hoe elkaar
te bereiken en te beïnvloeden als een feitelijk ervaren
aan een of beide zijden. Aan te geven zich niet tegen
elkaar te willen richten, maar op en tot elkaar te willen
richten om samen te zoeken hoe dit onmachtservaren te
kunnen overkomen, zonder naar overmacht te moeten
grijpen.
423
Omgaan
met verschillen
In het verleden was er uit noodzaak vaak enkel aandacht
voor de groep en wat er kenmerkend voor was. Iedereen
diende zoveel mogelijk gelijk te worden aan de groep die
haar verwachtingen stelde.
Vandaag hebben we de mogelijkheid ook aandacht te
besteden aan de individuele persoon en wat er kenmer-
kend voor is. Iedereen krijgt de kans aan eigen gestelde
verwachtingen te beantwoorden. De groep waardeert
de eigen persoonlijk gekleurde inbreng van elk.
Vroeger werden verschillen weggevlakt, ze werden snel
als bedreiging voor de groep ervaren, Vandaag worden
Als opvoeder kan je uitgaan van verschillen
en zien hoe je elkaar kan vinden
en wat verbindt.
424
verschillen gemakkelijk geaccentueerd, ze worden veelal
als versterking voor de groep ervaren.
Van gelijkheid in zijn, is een evolutie merkbaar naar ge-
lijkheid in kansen. Ook in opvoeding en onderwijs is er
meer aandacht en ruimte voor ongelijkheid van kin-
deren, als vertrekpunt voor een meer geïndividuali-
seerde benadering, om hen zo gelijke kansen en moge-
lijkheden te kunnen bieden.
Het is niet langer zo dat een groep slechts kan overleven
'ten koste' van het individu. Vandaag stellen we vast dat
groepen overleven dank zij het individu. De groep vraagt
dan ook niet langer naar gelijk zijn, ook al vindt men dit
nog van bovenaf gemakkelijk. Van onderuit is de roep
om aandacht voor verschil steeds groter en wenst men
gelijkheid in de ongelijkheid.
Uitgaande van dit erkend verschil en deze verscheiden-
heid in eigenheid is er vandaag stilaan steeds meer aan-
dacht voor mogelijke gemeenschappelijkheden en het
verkennen ervan, zo kan vastgesteld.
Het uitgaan van ieders eigenheid en meteen anders zijn
als gegeven dat op zich waardevol is, kan maken dat een
hele strijd op wie meer rechten heeft of meer betekent,
425
of wie behoort tot een sterkere of meer relevante groep
achterwege kan gelaten worden.
Zo kan vermeden worden zijn aandacht eenzijdig te rich-
ten op waarin we verschillen en waarop we elk recht
hebben als individu of als deelgroep, alsof we tegenover
elkaar zouden staan. Anders-zijn herbergt immers niet
alleen verschil, maar te vaak soms nog ongelijkheid. In
plaats daarvan kunnen we nu ook aandacht en zorg rich-
ten op waarin we, ondanks onze verschillen en ongelijk-
heid, elkaar kunnen vinden. Op het gemeenschappelijke
dat er al is, of het gezamenlijke wat we willen bereiken.
Zo kunnen we de focus verleggen van wat ons verdeelt,
naar wat ons verbindt.
Vooral ook het gezamenlijk bezig zijn, het samen plan-
nen, samen uitvoeren en samen ervaringen opdoen en
uitwisselen kan sterke gevoelens van samenhorigheid
oproepen. Ook alleen al het al dan niet verplicht feitelijk
of herhaaldelijk samenzijn kan toenadering en nabijheid
doen ontstaan of er kansen voor creëren. We zijn dan
niet tegen iets of iemand, maar voor iets of iemand en
misschien wel één. We zijn dan geen tegenstander, maar
veeleer medestander. Bovendien kan vastgesteld wor-
den dat door deze gezamenlijke activiteiten en ervarin-
gen begripsinvullingen en gedragsinvullingen, maar ook
persoonsinvullingen, plaats- en tijdsinvullingen en objec-
tieven-invullingen meer gelijklopend worden en dichter
bij elkaar komen en meer gelijkend worden.
426
Eens dit tot stand komt, kan men beschikken over een
stevige basis zowel in de fysische, sociale als persoonlijke
realiteit. Hierop kan op moeilijker momenten terugge-
vallen worden.
Externe en vreemde invloeden krijgen dan ook steeds
minder kansen omdat steeds meer interne en ver-
trouwde invloeden gaan spelen. Bovendien kan je ner-
gens meer invloed uitoefenen met je vertrouwde ik dan
in de nabije en directe interactie met anderen.
Door uit te gaan van de vanzelfsprekendheid van het ver-
schil en ieders eigenheid, kan de interesse gaan naar wat
ons verbindt, zodat door deze band de verschillen en on-
gelijkheid kleiner of minder belangrijk worden. Door te
zoeken naar het gemeenschappelijke of door het te cre-
eren, kan de afstand verkleind en nabijheid vergroot
worden. Hierdoor kunnen we steeds meer van onszelf
terugvinden bij de ander. Zo verdwijnt ook steeds meer
het wij tegenover zij, of het wij en zij, maar komt steeds
meer het ons op de voorgrond. Door niet enkel aan-
dacht te besteden aan het verschil en het tegenvallende
in anderen kan ruimte gemaakt voor het gemeenschap-
pelijke en gewaardeerde in anderen. Kan vastgesteld dat
de ander niet enkel tekortschiet, maar vaak ook veel
moeite doet tot toenadering om er samen wat van te
maken.
427
Onderzoek wijst uit dat jongeren niet zozeer houden van
wat hen verdeelt, maar de voorkeur geven aan wat ze
terugvinden van zichzelf bij de ander of aan wat bij de
ander betekenisvol is voor henzelf. Voortdurend zijn ze
op zoek naar dit gemeenschappelijke dat hen steunt en
voor hen herkenbaar is, ook al is dit erg fragmentair. Uit
teleurstelling van het niet vinden ervan en uit de ontgoo-
cheling die volwassenen in dit verband reeds vooraf op
hen overbrengen, wordt soms alle aandacht gericht op
het verschil en de onmogelijkheid de opgemerkte af-
stand te overbruggen. Ze sluiten zich dan soms af voor
dit verschil en de ander.
Zo kan je komen van een naast-elkaar-
(be)staan naar een steeds meer samen-
met-elkaar-(be)staan, waarin je tot delen
met de ander(en) komt vanuit de eigen in-
tegriteit.
Met een verrijken en versterken van el-
kaar en de band tussen elkaar, gebaseerd
op participatie, op elkaar vinden en waar-
deren, op wederzijdse affectieve betrok-
kenheid en gedeelde intimiteit.
428
Naarmate ze iets gemeenschappelijks of gezamenlijks
hebben spreken en trekken jongeren elkaar aan. Dit kan
gaan van hetzelfde in de fysische realiteit te vinden of te
ervaren, of samen dingen te doen. Over gelijkaardige ge-
voelens, gedachten, behoeften en interesses te hebben
op een vergelijkbaar niveau in de persoonlijke realiteit.
Tot dezelfde dingen te waarderen en op dezelfde wijze
dingen aan te pakken, of dezelfde problemen te ontmoe-
ten en samen een uitweg te zoeken, of een leefbare si-
tuatie te creëren en steun te ervaren en emoties te de-
len in de sociale realiteit. Dit alles laat toe sterker te wor-
den met de hulp van anderen, richting en (re)actiewijzen
te vinden samen met anderen en via het model van an-
deren de eigen onzekerheid, onbekendheid of onver-
trouwdheid weg te nemen of te verminderen. Zo heeft
de jongere het gevoel aan kracht te winnen en er niet
helemaal alleen voor te staan. Zo trachten jongeren te
komen tot een gedeelde en gebundelde realiteit, socia-
liteit en mentaliteit.
In het leggen van contacten met anderen kan je als jon-
gere hier vanuit gaan of hiermee rekening houden. Zo
een gesprek aan te knopen over waar je samen bent,
over wat je samen ervaart en waarneemt, over wie je
bent en voor elkaar kan zijn, of wat je voor elkaar kan
doen of de ene voor de ander, over wat je aan gevoelens,
gedachten en ervaringen kan delen, welke ideeën, op-
vattingen, plannen, interesses en waarden je mogelijk
429
samen kan opnemen of uitwisselen, wat je op een gelijk-
aardige wijze invult en doet.
Zo in het heden weinig overeenkomsten en gezamenlijk-
heden kunnen gevonden worden, kunnen ze nog steeds
in het vooruitzicht worden gesteld. Nu vind ik nog weinig
van mezelf in je terug, nu delen we nog weinig gemeen-
schappelijks. Misschien kunnen we hier aan werken,
kunnen we gezamenlijke ervaringen zoeken. Kunnen we
ons aantrekkelijke kanten en gewaardeerde aspecten bij
elkaar virtueel voorstellen, als potentieel aanwezig. Die
tot werkelijkheid kunnen gebracht worden, mede door
elkaars toedoen. Er hierbij over wakend de ander niet te
willen veranderen en tot een duplicaat of verlengstuk
van onszelf te willen maken.
Zo kan vermeden worden, omwille van de verschillen,
enkel het verschil en negatieve in de ander of een situa-
tie te zien en te ervaren en daar je reactie en je gevoe-
lens op te focussen. Verschil en negatieve dat je wilt
wegwerken door kritiek en oordeel over de ander of de
situatie. Zodat zou ingebonden worden, maar waarbij
weinig kansen tot verandering en positief vertoon wor-
den gelaten, laat staan worden gecreëerd. Door weg te
gaan uit het ontmoedigend verdeeld verleden en heden,
kan het aanmoedigend perspectief in het vooruitzicht
gesteld worden van een meer gedeelde toekomst.
430
Van jongeren wordt dan niet meer verwacht het ei-
gene op te geven voor het sociale, maar vanuit het
eigene het sociale te zoeken en mogelijk te maken.
Zo maken ze het zichzelf mogelijk in groep te func-
tioneren zonder zichzelf te verliezen, en hun eigen-
heid te behouden zonder de groep te verliezen.
Zo leren ze in een groep te functioneren op basis
van wat ze gemeenschappelijk hebben en kunnen
delen met elkaar met behoud van een zekere auto-
nomie.
Participatie gebeurt dan vanuit eigen ervaring,
keuze en engagement.
431
Emo omganggids
TER ORIËNTATIE
Wat je hier over me vindt, kan zich in verschillende mate
voordoen. Soms is het meer algemeen, soms is het ver-
bonden aan bepaalde situaties. Zoals de moeilijke situa-
tie waarin ik me thans bevind, bijvoorbeeld. Soms komt
het blijvend voor, soms meer tijdelijk. Zoals de laatste
tijd, bijvoorbeeld, mogelijk gekenmerkt door veel aan-
houdende spanningen. Soms is het kenmerkend voor
me, soms is het gebonden aan een ontwikkelingsfase
waarin ik me bevind, zoals adolescentie. Soms is het
Wat als je hooggevoelig en hoogreactief bent ?
En soms net andersom overkomt ?
Deze gids legt uit hoe je me beter kan begrijpen en
beter op me kan inspelen
432
meer uitgesproken, soms zijn er zekere tekenen van aan-
wezig.
Belangrijk voor me is, dat je het onderkent en dat je hier-
mee weet rekening te houden in je reactie. Zo kan je
meer passend reageren en me kansen bieden niet vast
te lopen. Zo vermijden we dat iets escaleert en de ver-
keerde kant uitgaat. Doet het zich op een bepaald mo-
ment in ergere mate voor, dan is het vaak een teken van
een mislopende omgang.
GEVOELIGHEID
Weet dat ik gemakkelijk snel, erg en diep geraakt wordt
door wat gebeurt of door wat iemand zegt of doet, maar
ook door wat er niet gebeurt of iemand niet zegt of doet.
Ik voel alles erg aan en dit roept gemakkelijk gevoelens,
gedachten, expressies en reacties in me op. Ik ben hoog-
gevoelig voor iets of voor wat iemand zegt of doet of net
niet zegt of doet.
Deze hoge sensitiviteit heeft als keerzijde dat ik gemak-
kelijk hoogreactief ben. Er wordt mogelijk heel wat in me
gewekt, wat me heel actief maakt. Zo kan ik heel emoti-
oneel reageren, maar ook met mijn gedrag heel expres-
sief zijn.
433
In contact met me, ontstaan hierdoor helaas gemakkelijk
verkeerde indrukken. Dit komt onder meer omdat ik een
expressief uiterlijk heb. Meer precies word ik gemakke-
lijk overspoeld door gevoelens, zodat dit afstraalt op
mijn uiterlijk. Deze sterke gevoelens doen me gemakke-
lijk reageren, ook buiten mijn wil. Het is soms sterker dan
mezelf.
Je denkt gemakkelijk te maken te hebben met iemand
die niet gemakkelijk is, snel zijn tegenzin laat merken, als
krachtig naar voor komt en weinig geneigd is om op je
verwachtingen in te gaan. Of soms andersom net de in-
druk wekt alles over zich heen te laten gaan en niet rea-
geert.
Weet dan dat je me onjuist inschat, ik meer gevoelig en
kwetsbaar ben dan je denkt en je meer van me kan be-
reiken dan op het eerste gezicht lijkt. Dit op voorwaarde
dat je passend op me weet in te spelen. In deze gids kan
je ontdekken hoe je dit kan. Denk er hierbij vooral aan
dat mijn hoge gevoeligheid net mijn probleem vormt.
OPWEKKEN
Weet dat ik gemakkelijk alles snel, omvattend en diep-
gaand opmerk en aanvoel. Ik voel dingen en omgang met
me, vaak heel intensief aan. Dit wekt heel wat in me. Zo
herken ik dingen snel of soms voorbarig. Zo ontwikkel ik
gemakkelijk gevoelens en gedachten hier rond. Dit alles
434
kan ik niet gemakkelijk van me afzetten en loslaten. Ik
kan er soms lang en erg mee bezig zijn. Zodat wat verder
volgt, niet meer tot me doordringt. Ik roep veel van voor-
heen op, zodat ik vaak de indruk heb dat dingen zich
steeds herhalen en zo reageer ik veelal steeds op de-
zelfde wijze. Ook wanneer het nu anders is, merk ik dit
niet en reageer ik hier niet op. Ook al probeer je me op
een andere wijze te benaderen, ik zal het gemakkelijk
herleiden tot ervoor, zodat je andere aanpak geen ver-
schil maakt. Soms kan ik tegen wat in me opgeroepen
wordt tegenin gaan, zo merk je al snel mijn weerzin om
door te gaan.
Wat voorbij is, blijft langer hangen, zodat ik gemakkelijk
herhaling verwacht, ook al is dit niet zo.
Zeg bijgevolg iets heel minimaal. Zo is mijn versnelling,
versterking, verbreding en verdieping meer proportio-
neel. Hou het zacht, redelijk, kalm en onpersoonlijk. Ook
al lijk ik bij je net een harde, onredelijke, opgewonden en
persoonlijke aanpak uit te lokken.
PERSOONLIJK
Van mijn expressie in woorden, mimiek en houding kan
je gemakkelijk en erg aflezen wat ik denk, voel en wil. Let
vooral op het wat en minder op het hoe. Dit laatste is
gemakkelijk (te) uitgesproken. Voel je vooral niet aange-
vallen door mijn expressiviteit en door mijn overdrijving.
435
Iets waardoor je gemakkelijk iets te persoonlijk gaat op-
nemen, wat helemaal niet mijn bedoeling is. Door de in-
tensiteit van mijn ervaren kan ik zelf toch gemakkelijk
persoonlijk denken en reageren. Het is niet echt zo be-
doeld, ook al gebeurt het op dat moment zo.
Ik kan gemakkelijk ook alles opstapelen en concentreren
op mezelf, zodat ik me geconfronteerd voel met mezelf.
Dit komt door wat anderen doen en zeggen naar me toe,
maar ook door wat ik er zelf nog aan toe voeg. Help me
door gedoseerd, genuanceerd en niet te persoonlijk din-
gen naar me toe te formuleren. Help me zonodig dingen
uiteen te halen en meer tijd te nemen voor iets en min-
der snel, ver en diep te gaan.
Vermijd bij voorkeur wat iets oprakelt en niet echt te ma-
ken heeft met hier en nu. Vermijd wat (te) veel spanning
creëert en wat (te) langdurige spanning met zich mee-
brengt.
REDUCEREN
Help me gedachten, gevoelens en verlangens te ervaren
als maar gedachten, gevoelens en verlangens en daarom
nog geen werkelijkheid of alsnog niet automatisch op te
moeten reageren. Uiteindelijk denk je, bijvoorbeeld, zelf
wat je denkt dat anderen van je denken. Help me ander-
zijds ook deze sterke gedachten, gevoelens en verlan-
gens op die manier niet helemaal weg te zetten om aan
436
het uitgesproken zijn ervan te ontsnappen en er zo on-
voldoende of helemaal geen rekening mee te houden,
zodat alles blijft zoals voorheen. Geef aan hoe ik de din-
gen kan overbruggen en integreren, eerder dan af te sto-
ten en af te remmen.
Help me zonodig alles te herleiden tot de helft of een ze-
ker percentage. Zo dat innerlijke processen minder
krachtig worden, aanwezige inhouden minder drukkend
en het gebruik ervan minder dwingend, maar meer se-
lectief en afstandelijk. Zo ben ik er minder in mijn erva-
ren en reageren aan overgeleverd.
Op die manier kan ook voorkomen worden dat ik te snel,
te uitgesproken en te erg iets wil en niet gemakkelijk iets
weet uit te stellen, te lossen en te verminderen. Mijn wil
en motivatie kunnen immers sterk zijn, mijn onwil en ge-
brek aan motivatie ook. Zo kan ik erg ongeduldig zijn. Dit
is mijn natuur en aard. Werk in stappen, zodat ik toch
een evolutie kan merken. Geef zonodig deze evolutie
aan.
Help me in het hier en nu te blijven. Dit eerder dan ach-
terop te blijven en vast te hangen aan het verleden. Eer-
der ook dan te erg iets te verwachten en vooruit te lopen
op wat komen gaat.
Ik ga gemakkelijk in iets op en raak dan gefocust op iets
of iemand. Help me niet helemaal in iets op te gaan. Iets
437
of iemand anders of nieuw kan me aanvankelijk erg aan-
spreken, vooral ook wanneer het huidige me niet hele-
maal voldoet. Dit komt gemakkelijk voort vanuit mijn
verwachtingen.
Ik ga ook gemakkelijk veralgemenen, alsof iets of iemand
steeds zo is en op die manier. Wat niet terzake is, ga ik
toch op iets betrekken. Ik leg zo gemakkelijk verbanden
zonder dat die er echt zijn. Zo veralgemeen ik ook oorza-
ken en gevolgen die er niet steeds zijn. Help me iets meer
specifiek te maken, zodat differentiatie mogelijk wordt
voor me, eerder dan het algemeen te houden en waar-
door steeds uniform te reageren.
BINNEN GRENZEN
Help me te antwoorden op situaties, vragen en aangege-
ven grenzen, eerder dan hierop te reageren. Niet te rea-
geren vanuit opgewekte gedachten en gevoelens, maar
vanuit een hier en nu overdenken en ervaren.
Benader me niet als niet oké in wie ik ben of in wat ik
doe. Dit treft me erg en leidt tot uitgesproken reacties
hiertegenover.
Ik ga gemakkelijk buiten grenzen in mijn reageren. Help
me om er binnen te blijven. Veelal merk ik niet dat ik te
ver ga. Zo kan ik overdreven grappig maar ook vijandig
doen. Hou dit dan niet vast, of zwengel het niet door je
438
reactie aan. Help me tot deëscalatie te komen door zelf
model te staan. Help me liever iets uit het centrum te
krijgen, zodat het minder mijn reactie bepaalt.
Dat iemand macht over me wil uitoefenen, voel ik ex-
treem aan. Ik ben geneigd hier overmatig tegenin te
gaan, met alle risico's van dien.
Ik kan soms mezelf erg onder druk zetten om iets te be-
reiken en doe dan overdreven inspanningen. Dit exces-
sieve maakt net dat ik niet luk of geen gehoor vindt en
dat ik het niet volhoud.
EXTREEM
Door mijn ver in iets gaan, kan ik erg blij om iets zijn,
maar ook erg ongelukkig. Ik kan iets erg waarderen, maar
ook iets erg kritisch beoordelen. Ik kan dan scherp, hard
en negatief zijn. Ik merk dit zelf niet. Het is ook niet zo
bedoeld. Help me het te herleiden tot meer aanvaard-
bare proporties. Neem het in elk geval op die manier op,
zo je kan.
Zo zeg ik gemakkelijk iets op een negatieve wijze. Ik wijs
op wat ontbreekt en niet werkzaam is. Ik bedoel er even-
wel vaak positieve dingen mee, zoals waaraan meer aan-
dacht, of nog aandacht te besteden.
439
Dit houdt mee verband met mijn ongeduldig zijn. Ik kan
heel snel, intens en erg iets willen en niet gemakkelijk
iets uitstellen, lossen of verminderen. Mijn wil en moti-
vatie kunnen sterk zijn, zo ook mijn onwil en gebrek aan
motivatie. De keerzijde is dat ik gemakkelijk iets als on-
voldoende en negatief ervaar en gemakkelijk teleurge-
steld ben. Zowel over iets buiten mij, maar ook over me-
zelf.
Zo verval ik gemakkelijk in extremen. Soms voel ik me
heel sterk, op een ander moment in een andere situatie,
heel zwak. Soms hou ik me sterk en doe ik me heel sterk
voor, net om mijn zwaktegevoel te compenseren. Ik lijk
dan misschien heel hard, sterk en robuust, alsof ik alles
aankan. Hou er rekening mee dat als ik me zo voordoe,
het net andersom kan zijn. Ik voel me dan heel zwak en
kwetsbaar en wil me beschermen, door in mijn schelp te
kruipen en ongevoelig te zijn voor alles uit mijn omge-
ving. Of door alles ver van me af te zetten, alsof het me
niet raakt, of alsof ik niet betrokken ben.
Ik kan erg nieuwsgierig zijn en helemaal in iets opgaan.
Ik kan ook gemakkelijk iets moe worden en dreig me dan
te vervelen. Variatie en afwisseling kunnen me dan hel-
pen, zonder daar in te overdrijven. Help me enige af-
stand te vinden. Of help me door te gaan, of na een on-
derbreking iets te hernemen.
440
Ik geef anderzijds soms gemakkelijk de indruk heel stil en
lief te zijn in de omgang. Dit komt omdat ik in iets
meestal extreem ben. Mijn stil en lief zijn, zijn dan heel
stil en lief. Ik wil dan goed scoren bij anderen, maar ook
voor mezelf. Dit kan evenwel net omslaan in het tegen-
deel, in mijn ervaren, maar ook in mijn expressie en re-
actie. Ik barst dan plots onverwacht uit. Ik wou dan te lief
of te vriendelijk zijn, en ervaar me na verloop van tijd erin
bedrogen, ook al liet ik het de ander toe of gaf ik foutief
begrepen signalen hiertoe.
Spreek zonodig een andere kant van mezelf aan zonder
hierin te overdrijven. Mijn positieve, inschikkelijke, mee-
werkende, geïnteresseerde, volhardende, zelfzekere
kant. Niet de kant van niets, maar de kant van iets. Dit
me aangesproken en erkend voelen, kan heel wat be-
reidwilligheid in me losmaken. Ik doe dan gemakkelijk
betere tot superieure dingen. Overdrijf dan hierin niet.
Maak gebruik van wat goed gaat, en vermijd te focussen
op wat slecht gaat. Zo krijg ik niet te maken met kritiek,
of zelfkritiek om me te behoeden voor nog meer onpret-
tige ervaringen.
IN GROEP
Ik val gemakkelijk op in een groep. Soms omdat ik te lief
en te voorzichtig ben. Soms ook omdat ik gemakkelijk erg
441
gevoelig ben voor wat zich in een groep afspeelt. Span-
ningen, opwinding, ergernis, onvrede neem ik gemakke-
lijk in me op. Daar kan ik heel expressief op reageren, zo-
dat anderen in de groep me gemakkelijk als durvend en
als spreekbuis ervaren. Ik ben gemakkelijk een katalysa-
tor, versterker en soms stoorzender in een groep. Ik ris-
keer dan gemakkelijk van met wie in botsing tegenwind
te krijgen. Vooral door mijn uitgesproken expressiviteit,
word ik gemakkelijk persoonlijk geviseerd. Ik kom dan
hautain, arrogant of asociaal over.
De onderliggende reden is dat ik me gemakkelijk geraakt,
aangevallen en gekwetst voel en dit in sterke mate,
waardoor ik geneigd ben tegen iets in te gaan. Door mijn
kwetsbaarheid probeer ik hierbij de oorsprong, de moei-
lijkheid, het probleem of de verantwoordelijkheid buiten
me te leggen. Dit doe ik niet om je aan te vallen of te
beschuldigen, maar in een poging om de situatie aan te
kunnen. Al kom ik gemakkelijk matuur over, toch schuilt
er mogelijk een kinderlijkheid in mij.
Ik raak gemakkelijk geïsoleerd, omdat ik erg met iets be-
zig ben en soms overdreven reageer. Anderen hebben
het dan moeilijk met mij. Omgekeerd is dit soms ook zo
en heb ik het moeilijk met hen. Anderen lijken me ge-
makkelijk ongevoelig en niet bereid tot reageren. Zo is er
uitsluiting langs beide zijden. Soms tracht ik te zijn zoals
anderen om niet uitgesloten te worden. Als anderen me
dan tijd en ruimte laten, lukt dit gemakkelijker. Laat me
442
dan toe, zonder me te nabij te komen, mijn ervaren en
bedoelingen over te brengen. Zodat je me beter begrijpt
en beter op mij kan inspelen. Ik kan soms aantrekken en
afstoten tegelijk, of het ene moment zo en het andere
net andersom. Vermijd hiervan slachtoffer te worden
door me te veel te volgen.
Vermijd escalatie in de omgang met me, ga liever in een
lagere versnelling en neem gas terug. Zo kan ik je hierin
volgen. Reageer en handel niet naar me toe met kracht.
Ga liever uit van kracht en geef jezelf tijd en kansen om
me mee te krijgen. Hou er hierbij rekening mee, dat ik
niet gemakkelijk iets kan loslaten, veranderen en toege-
ven. Sluit me hierom niet uit en laat me niet vallen. Her-
leid alles tot redelijke proporties, confronteer me niet en
lok me niet uit. Ga geen gevecht aan voor het gelijk. Her-
neem later iets op een andere wijze.
Ik ga gemakkelijk buiten grenzen. Help me om er binnen
te blijven. Veelal besef ik niet dat ik te ver ga. Veelal is
het snel weer verdwenen. Hou mijn gevoelens en ge-
dachten niet vast. Help me liever ze uit het centrum te
krijgen, zodat ze mijn reactie minder bepalen.
Vermijd me te veroordelen omdat ik te erg van leer trek
of te veel lijk op te komen voor mezelf. Ervaar me dan
niet zozeer als immoreel, maar eerder als emotioneel.
Dingen kunnen me heel diep raken, waardoor ik geneigd
ben tot overreageren. Langs alle mogelijke manieren
443
tracht ik dit zelf evenwel te voorkomen. Met je hulp,
moet dit me beter lukken.
ERVAREN
Geef aan wat je onderkent en bruikbaar vindt.
444
(Meta)
omgangs-
gericht
model
Omgangsgericht
Hoe je omgaat met iets, een situatie, een probleem of
een uitdaging wordt niet zozeer bepaald door de realiteit
maar door de progressief op basis van eigen ervaring op-
gebouwde voorstelling van de realiteit. Een automatisch
ietwat onbewust proces om steeds tot de beste voorstel-
ling te komen voor gebruik. Deze voorstelling is terug te
vinden in cognitieve of kenschema's die je omgang be-
palen en sturen, zonder vooraf nog veel te moeten uit-
zoeken en aftasten. Ze bestaan uit wat je van iets maakt
op basis van ervaringen voorheen, hoe je reageert mo-
gelijk uit gewoonte en van wat je leerde, wat nu van toe-
passing (waar, wanneer) is, of voorheen (waarom) of
Hoe je met iets of iemand omgaat, maakt wat iets of
iemand voor je is. Kenschema’s bepalen deze om-
gang. Door bewust met deze kenschema's om te
gaan, kan je veranderen wat iets of iemand voor je is.
Play ground M-Museum Leuven
445
mogelijk in de toekomst (waartoe). Deze cognitieve
schema's zorgen voor een optimale omgang met iets,
een situatie, een probleem of een uitdaging met een
meer afgestemde relatie en meer optimale verbinding.
Bijvoorbeeld, je krijgt te maken met weerstand. Wat be-
tekent dan weerstand voor je, bijvoorbeeld, ik druk me
niet goed uit. Hoe reageer je erop, bijvoorbeeld, ik her-
haal nog eens wat ik zei en formuleer het nog eens an-
ders. Hoe pas je het toe, bijvoorbeeld, ik geef de context
aan waarin ik iets zeg, bijvoorbeeld, het is bedoeld om je
te behoeden voor grotere problemen.
Omgangsgericht in de breedte
Omdat cognitieve schema's ook tegelijk rekening hou-
den met jezelf en de omgeving met anderen erin, ont-
staat tegelijk ook steeds een optimale omgang met jezelf
en anderen die de meest optimale afstemming, relatie
en nabijheid inhouden met jezelf en anderen in de om-
geving op basis van ervaringen voorheen. Zo weten we,
bijvoorbeeld, dat je in je communicatie niet alleen iets
zegt over iets, maar ook over jezelf in relatie tot iets en
over de ander in relatie tot iets voor je. Dit wordt respec-
tievelijk genoemd de inhoudscommunicatie, de zelfex-
pressieve communicatie en de relationele communica-
tie, waarbij de laatste twee behoren tot de betrekkings-
446
of verhoudingscommunicatie of -niveau. Meer over je ei-
gen betrokkenheid lezen kan in het thema-onderdeel
'Tweezijdige schema-activatie' van deze encyclopedie.
Bijvoorbeeld, je krijgt te maken met weerstand, je geeft
aan wat het met je doet of voor je betekent, bijvoorbeeld,
ik voel me niet begrepen. Hoe je er op reageert, bijvoor-
beeld, ik uit mijn teleurstelling. Hoe je het toepast, bij-
voorbeeld, ik geef het aan als hopelijk uitzonderlijk.
Bijvoorbeeld, je krijgt te maken met weerstand, je zegt
hoe de ander op je overkomt. Hoe je reageert, bijvoor-
beeld, hoe je het tracht los te koppelen van de ander als
persoon. Hoe van toepassing, bijvoorbeeld, gewoonlijk
ben je niet zo.
Om je omgang met iets, jezelf en de ander te achterha-
len kan het bijgevolg nuttig zijn meer bewust te worden
van je cognitieve schema's. Zo kan je achterhalen wat
hun begripsinvulling is of het wat voor je, hun gedragsin-
vulling of het hoe voor je, of tenslotte nog de contextin-
vulling of het waar, wanneer, waarom of waartoe voor
je.
Zo kom je achter het waar om heen voor je. Waar het
om draait, of anders gezegd om wat het draait als be-
gripsinvulling. Het draaien op zich als het om, dit als ge-
dragsinvulling. En het heen als contextinvulling of waar-
toe.
447
Vooral het hoe ervan als persoonsbetrokken speelt hier
een belangrijke rol. Zoals : Hoe zeg ik je het ?
Hoe ga ik met mezelf om ? Hoe ga ik met opgaven en
problemen om, bijvoorbeeld stress en stressvolle situa-
ties ? Hoe ga ik met de ander en onze relatie om ?
Hoe ga ik om met de sociale context en het denkkader of
de mentale context ?
Dit alles is waarop omgangsgericht betrekking heeft. Het
verloopt spontaan automatisch, zonder dat je er bewust
bij stilstaat of van bewust bent. Wil je komen tot een
meer bewuste omgang, dan is er de meta-omgangsge-
richte invalshoek.
Meta-omgangsgericht
Wil je een en ander nog optimaliseren, dan kan je over-
schakelen op meta-omgangsgericht. Hierbij ga je bewust
een cognitief schema verder optimaliseren via gerichte
nieuwe ervaringen. Dit kan via bewuste aandacht voor
de begripsinvulling. Dit kan verder door bewuste zorg
voor de gedragsinvulling. Dit kan tenslotte door bewust
streven naar welzijn voor de contextinvulling. Deze gro-
tere aandacht, zorg en welzijn kunnen via nieuwe erva-
ringen. Zo kunnen de cognitieve schema's en respectie-
velijk hun begrips-, gedrags- en context-invulling verder
geoptimaliseerd worden. Op die manier ontstaat pro-
gressief nog een betere omgang die leidt naar een be-
tere relatie en nog meer verbinding.
448
Zo ontstaat naast je declaratieve kennis over iets of ie-
mand een declaratief denken of nog een declaratief den-
ken over je declaratieve kennis, dit laat toe je begripsin-
vulling te optimaliseren. Zo ontstaat ook naast je proce-
durele kennis over iets of iemand een procedureel den-
ken of nog een procedureel denken over je procedurele
kennis, dit laat toe je gedragsinvulling te optimaliseren.
Zo ontstaat tenslotte naast je voorwaardelijke of strate-
gische kennis over iets of iemand een voorwaardelijk
denken of nog een voorwaardelijk denken over je voor-
waardelijke kennis, dit laat toe je contextinvulling te op-
timaliseren.
Bijvoorbeeld, je krijgt te maken met weerstand, door
aandacht tracht je het te benaderen als signaal, door
zorg tracht je dit signaal te weerkaatsen, als welzijn
tracht je het communicatief te benaderen zonder het als
vaststaande realiteit te beschouwen.
Samengevat, de dingen zijn niet wat ze zijn, maar zijn
hoe je er mee omgaat of omgangsgericht. Wat ze voor je
betekenen, hoe je er op reageert en ze hanteert, en
waar, wanneer ze voor je gelden en van toepassing zijn,
en waarom of waartoe je ze inschakelt of inzet. Elk van
deze elementen kan je respectievelijk met aandacht,
zorg en welzijn omringen, zodat ze meta-omgangsge-
richt worden gehanteerd. Zo kan je meer bewust bepa-
len wat dingen zijn, in betekenis, hantering en toepas-
sing of selectie.
449
Meer uitgewerkte voorbeelden van een meta-omgangs-
gerichte optimalisering kan je vinden in het thema-on-
derdeel 'Cognities in de opvoeding' van deze encyclope-
die.
(Meta)omgangsgericht in de breedte
In die spontaan gegroeide of bewust gezochte omgang
ben jezelf en de ander betrokken. Het geeft ook de rela-
tie aan voor jezelf en in verhouding van de ander tot je.
Deze relatie kan je optimaliseren, zodat nog een meer
bewuste relatie ontstaat die tot meer nabijheid en con-
nectie kan leiden.
Niet enkel voor de dingen om je heen kan je spreken
over waar om heen en (meta)omgangsgericht. Ook voor
jezelf kan je spreken over waar om heen of (meta)om-
gangsgericht. Zo gaat het niet zozeer over je lichaam, je
persoon, je gevoelens en gedachten, je behoeften, je le-
vensverhaal, je doelen en objectieven, je mogelijkheden
en beperkingen, je krachten. Maar gaat het om je om-
gang hiermee, je relatie hiermee en je verbinding hier-
mee en zo mogelijk de optimalisering en versterking
hiervan. Zo krijg je meer zicht hierop, zo meer invloed
(grip, controle, sturing) hierop, zo meer vrijheid hierte-
genover, zo meer afstemming, zo meer nabijheid hier-
mee, zo meer inhoud.
450
Dit wordt wel samengevat met verbindend denken, wer-
ken en zijn. Zo kom je tot een betere relatie met jezelf en
je facetten, zoals met je lichaam, je persoon, je gevoe-
lens en gedachten je behoeften, je doelen en objectie-
ven, je mogelijkheden en beperkingen, je krachten.
(Meta)omgangsgericht toegepast
Zoek iets, een situatie, een probleem of een uitdaging in
de omgang met je kind :
Aandacht Zorg
waar- -om-
Welbevinden
-heen
Begripsinvulling Gedragsinvulling
Contextinvulling
451
Hoe ga je er mee om ? Geef dit aan in bovenstaande
voorstelling van een cognitief schema als begrips-, ge-
drags- en contextinvulling.
Leid hieruit het waar- -om- -heen voor je af :
Geef aan hoe je dit met aandacht, zorg en welbevinden
verder kan optimaliseren :
Welk verschil kan je opmerken met voorheen :
452
Tips in de omgang met je kind
. GEDULD . KALMTE . - Activeer je geduld en kalmte, zijn
ze zoek tracht ze eerst te hervinden vooraleer naar je
kind toe te reageren
. AANDACHT . BEVESTIGING . - Ga op een positieve wijze
met je kind om : heb aandacht voor wat je kind reeds
lukt, geef ook aandacht aan de geleverde inspanning :
bevestig elke stap hoe klein ook
. KIJKEN. LUISTEREN - DOEN . - Je eerst informeren, voor-
aleer te reageren
. TEKENS OPMERKEN Een kind geeft op een of andere
manier aan wat er is, wat er volgt en wat het wil of ver-
kiest. (Voor)tekens lezen. Soms kunnen bepaalde te-
kens iets oproepen of uitlokken bij het kind.
Meestal bedoel je het wel goed als ouder,
maar wil het concreet niet lukken.
Wat kan je praktisch doen ?
453
. WEKKEN . - Ga om met de kanten van je kind die je
graag hebt, ga er vanuit dat je kind vele kanten heeft en
dat het maar is welke je wekt
. ONDERSTEUNING . - Geef je kind de gevraagde of no-
dige ondersteuning om een stap in zijn ontwikkeling te
zetten
. KANSEN BIEDEN . - Ga zo met je kind om dat het een
positief en sterk gevoel ervaart, eerder dan een negatief
of zwak gevoel krijgt
. VERMIJDEN . VOORKOMEN . - Vermijd dat spanningen
oplopen, voorkom liever spanningen door tijdig reage-
ren en tracht zo nodig via overleg spanningen te beëin-
digen
. LEIDING ALS OUDER . - Je bent de ouder, je kind heeft
je nodig en wil dit ook : voorkom machtsstrijd, dreiging,
eisen en straf
. MEDEWERKING . GEEN WEERSTAND . - Wek niet de
weerstand van je kind, maar zijn medewerking
. VANUIT KRACHT . - Handel vanuit kracht (geloof in, ver-
trouwen op, …), niet met kracht (verwijten, misnoe-
gen, …)
454
. VERTROUWEN . - Spreek je vertrouwen uit in je kind,
wees trots op je kind
. GROEIKLIMAAT . - Schep een klimaat waarin je kind zich
goed kan voelen en waarin het kan groeien
. GUNSTIGE RELATIE . - Bouw een gunstige relatie op met
je kind : toon je gevoelens voor je kind niet over je kind
. UITGAAN VAN KIND . - Ga uit van wie je kind is, niet van
wie je kind zou moeten zijn
. ONDER OGEN HELPEN ZIEN. Je kind tot bij de feiten
helpen brengen, om iets te laten aanpakken (denken
over, richting bepalen, iets doen of laten, …)
. KIND AANSPREKEN . - Richt je op het gedrag van het
kind en zoek samen met je kind wat hieraan te kunnen
doen : spreek je kind aan over zijn gedrag
. ANGSTEN NIET AANWAKKEREN . - Niet meegaan in on-
zekerheden en angsten van je kind en ze zo versterken,
ook niet uitpakken met overdreven zekerheden en kom-
merloosheid. Juist evenwicht en proportie hanteren
. GOED GEVOEL TOELATEN . - Voorkomen dat een zwak
gevoel ontstaat, iets bij voorkeur aan je kind overlaten
en hierbij de nodige steun en hulp bieden zodat een
sterk gevoel kan ontstaan
455
. ANDERS WAARNEMEN . - Een situatie anders waarne-
men (bijvoorbeeld, ontwikkelingseigen, groepsdruk, ver-
moeidheid, ...) zorgt ervoor andere gevoelens over de si-
tuatie te hebben en bijgevolg anders te kunnen reageren
. HELPEND . - Naar een situatie kijken vanuit wat je helpt
en niet vanuit wat je niet helpt, maar verstoort
. MODEL STAAN . - Gevoelens werken vaak aansteke-
lijk : je eigen onzekerheid, je eigen twijfel, je eigen wan-
hoop kunnen je kind belasten; laat je kind merken hoe jij
hiermee omgaat
. BESCHERMING . - Verminder risico's (overgewicht, …),
vermeerder wat beschermt (open dialoog, …)
. VERMEERDEREN . - Biedt ervaringen en informatie die
het zelfbeeld, eigenwaardegevoel en zelfvertrouwen
vermeerderen
. INFORMEREN . - Informeer je kind tijdig en geef aan
hoe het kind hieraan kan beantwoorden
. VOORUITZICHT. UITKOMEN . Wat komt vooraf tijdig
in het vooruitzicht stellen. Zo mogelijk hier samen op
uitkomen.
. REKENING MET KIND . - Hou rekening met de gevoelig-
heden van je kind : wat roept welke gevoelens op, welke
456
emotionele spanning en eraan verbonden toegenomen
gevoeligheid is er
. GUNSTIG REAGEREN . - Kijk hoe je meestal op je kind
en zijn gedrag reageert en ga na wat gunstiger te kunnen
maken
. KEUZES AANBIEDEN . - Je kind keuzemogelijkheden bie-
den : thuis zijn of meegaan, …
REALISTISCHE VERWACHTINGEN. - Verwachtingen aan-
passen aan wat haalbaar is voor je kind vanuit leeftijd,
begripsvermogen, mogelijkheden, persoonlijkheid, flexi-
biliteit en situatie. Niet alles helemaal, niet alle tegelijk
. OPDELEN . - Splits een verwachting of opdracht op in
deeltaken zodat ook kleine successen kunnen geboekt
. RUIMTE BIEDEN . - Kansen bieden tot initiatief en zelf-
standig dingen doen
. TERUGKOPPELEN . - Niet voortdurend je kind en zijn
handelen beoordelen en vergelijken, terugkoppeling
kindeigen maken
. HERBEGINNEN . GEEN ESCALATIE . - Zo nodig halt hou-
den, pauze inlassen en herbeginnen op een andere ma-
nier
457
. STIMULEREN . ONDERSTEUNEN . - Zo je kind een hele
activiteit niet zelfstandig weet uit te voeren, stimuleer en
ondersteun dan je kind om een deel van de activiteit zelf-
standig uit te voeren
. HULP . - Lukt je kind nog niet in een activiteit, aanzie
zijn prestatie dan als een stap op weg naar een lukken :
je geboden hulp geen teken van niet kunnen, maar als
een onderdeel van een aanleerproces
. WAT IN CENTRUM . - Ga na waar het voor je kind om
draait en zoek samen met je kind dit zo nodig gunstiger
te maken (verlies, mislukken, plezier, ontdekken, luk-
ken, …)
. WELKE BEHOEFTEN . - Ga na welke behoeften van het
kind op de voorgrond staan en ga na of je andere behoef-
ten aan bod kan laten komen (fysiek, emotioneel, rela-
tioneel, prestatie, groei)
WAT GEACTIVEERD . Ga na wat actief is bij je kind. Je
kind heeft, bijvoorbeeld, zijn ontdekken en exploreren
en zelfstandigheid geactiveerd, terwijl jij wil dat het zijn
volgzaamheid en afhankelijkheid zou geactiveerd heb-
ben
. UITNODIGEN . - Het kind sterker maken door het kind
aan te spreken binnen zijn draagkracht
458
. LEREN . - Kind niet alleen laten reageren op situaties,
ook leren vanuit zichzelf actief te worden, leren zelf ini-
tiatief te nemen
. GEZONDE AFSTAND . - Overbescherming en een toe-
nemend zich inlaten of overnemen vermijden, zo ont-
staat mogelijk verzwakte autonomie en verzwakte pres-
taties, die de vorm kunnen aannemen van afhankelijk-
heid, geringe competentie, kwetsbaarheid voor gevaar
waarvoor bang, een geringe zelfontwikkeling en een ge-
voel van falen
. VOLGEN . - Volgen of doen, affectief ervaren en denken
van kind op elkaar gunstig inwerken en zonodig zoeken
hoe deze inwerking op elkaar gunstig te maken : geeft
wat het kind doet het een positief gevoel waardoor het
positief over zich gaat denken, of geeft wat het kind doet
een negatief gevoel waardoor het negatief over zich gaat
denken; …
. PRIORITEIT . - Ga na waar het voor je in de omgang met
je kind prioritair om draait, en herschik zo wenselijk de
volgorde (luisteren, verkennen, rustig zijn, ontdekken,
ontmoedigen, aanmoedigen, ...)
. TIJDSSLOT - Gemakkelijker op kortere termijn betekent
mogelijk moeilijker op langere termijn. Maar ook omge-
keerd moeilijker op kortere termijn, impliceert mogelijk
makkelijker op langere termijn. Bijvoorbeeld, ja- of nee-
459
zeggen, zelf doen of iets vragen, toelaten of grens aan-
geven, inbinden of volhouden, negeren of herhalen
460
Oefenen
met omgangs-
inhouden
Hoe we met iets of iemand omgaan kan erg persoonlijk
en verschillend zijn. Wil je meer hierover weten, dan kan
je voor jezelf onderstaande oefening doen voor een aan-
tal omgangsvormen. Je kan deze oefening ook met
meerderen samen doen. Zo kan iedereen na elkaar de
oefening invullen. Je kan er ook voor kiezen om de oefe-
ning gezamenlijk in te vullen. Je kan zo naar de meest
optimale omgangsvorm zoeken. Door inhouden aan te
vullen, weg te laten of te wijzigen. Eventueel kunnen ze
helpen om tot afspraken te komen in verband met we-
derzijdse omgang. Wat je wel doet en hoe, tegenover
Omgangsvormen gaan terug op omgangsinhouden,
ook al ben je je er niet altijd van bewust.
Hoe meer bewust worden van je omgangsinhouden,
zodat je tot andere omgangsvormen kan komen ?
461
wie, waar, wanneer en waartoe. Wat je niet doet en zo
niet, tegenover wie niet, waar niet, wanneer niet en
waartoe niet.
462
Merk je hoe dat verschillen in omgangsvormen in sterke
mate teruggaan op verschillen in omgangsinhouden.
Wat de inhoud voor je persoonlijk of samen is, is erg be-
palend voor je handelen tegenover elkaar.
Door aan deze inhouden te sleutelen kan je je omgang
optimaliseren. Zo kan je trachten een andere minder in-
perkende of risicovolle inhoud aan je omgang te verbin-
den of de beperkende inhouden weg te laten. Zo kan je
de voorkeur geven aan een meer ruimte- en kansenbie-
dende inhoud. Bijvoorbeeld, praten niet als het voor het
zeggen willen hebben, maar als in de eerste plaats een
luisteren en rekening houden met.
Zo je merkt dat een bepaalde omgangsvorm weinig suc-
cesvol is, kan je zoeken hoe je een of meerdere inhouden
kan wijzigen, zodat de omgangsvorm meer passend kan
zijn. Misschien wordt de ander verstoord door wat je
doet, of door hoe je dit doet, of door het feit dat je te-
genover hem of haar zo doet, of is de situatie, of het tijd-
stip niet goed gekozen of niet passend, of stoort de an-
der zich aan je motivatie en kan je daar aan sleutelen.
463
Zoals een omgangsvorm zich kenmerkt door een aantal
voor iemand of voor een relatie typische inhouden. Zo
kan omgekeerd ook opgemerkt dat een aantal typische
inhouden voorwaarde zijn om van een bepaalde om-
gangsvorm te spreken. Bijvoorbeeld, probleemoplossen
vraagt om een leren kennen van ieders belangen als in-
houd. Omgekeerd kunnen we dan slechts wanneer als
inhoud met ieders belangen wordt rekening gehouden
spreken van probleemoplossen. In het andere geval gaat
het om iets afdwingen, wanneer als inhoud alleen met
eenzijdige belangen wordt rekening gehouden, of gaat
het om een ontkennen, wanneer als inhoud met nie-
mands belangen wordt rekening gehouden en alleen de
gezamenlijke belangen tellen.
Zo je wil kan je voor jezelf, de ander of samen deze inhou-
den bewaren na ze te hebben verwoord. Je kan op basis
van deze beschikbare inhouden dan ook mogelijke in-
houdsveranderingen en -evoluties volgen of eraan actief
werken. Naarmate je elkaar beter leert kennen en op ba-
sis van opgedane ervaringen kan je de invulling beter af-
stemmen, met toenemend resultaat en meer voldoening
voor elk en samen.
464
Schema’s in
nieuwe omgeving
Nu en dan kom je als ouder en kind in een nieuwe omge-
ving terecht. Dit gebeurt als je verhuist, soms naar een
nieuw land met totaal nieuwe gewoonten. Dit gebeurt als
volwassene als je gaat samenwonen met je partner,
soms in een nieuw samengesteld gezin. Of als je als vol-
wassene verandert van werksituatie en moet opschieten
met heel nieuwe collega's. Dit gebeurt als kind als je voor
het eerst naar een kinderdagverblijf gaat, of verandert
van school, of kennis maakt met de jeugdbeweging, en-
zomeer.
De vraag die zich dan stelt is in hoeverre je jezelf kan blij-
ven en in welke mate je jezelf zal moeten aanpassen.
Wellicht hoop je voor minstens een deel jezelf te kunnen
blijven, zodat je jezelf niet verliest. Mogelijk wil je je
In een nieuwe omgeving ontstaat er gemakkelijk
druk tot verandering.
Wat gebeurt er en hoe mee omgaan ?
465
graag ook schikken naar de nieuwe omgeving, waar je
mogelijk naar uitzag.
Schematisch zou dit zo kunnen voorgesteld worden:
Bijstellen van contextinvulling schema’s
Onderzoek wijst uit dat zich aanpassen aan een nieuwe
omgeving het best lukt zo je je ontwikkelde cognitieve of
kenschema's weet aan te passen. Dat je reacties niet
overeenstemmen met de reacties van mensen in je
nieuwe omgeving komt veelal doordat er verschillen zijn
in cognitieve schema's tussen je oorspronkelijke en je
nieuwe omgeving. Door deze schema's als impliciete
voorstellingen meer in overeenstemming te brengen, zal
ook je reactie meer in overeenstemming zijn met die van
je nieuwe omgeving. Je kenschema's sturen immers je
reactie aan.
466
Je vindt je schikken naar de groep waarvan je deel uit-
maakt als vanzelfsprekend. Moeilijk wordt het als je te-
recht komt in een omgeving waar de groep zich schikt
naar elk individu afzonderlijk en dus ook naar je. Daar sta
je dan met je schema van je schikken naar de groep, mis-
schien toch maar je schema bijstellen richting de groep
die rekening houdt met je als individu ?
Cognitieve schema's hebben als kenmerk dat ze enkel
actief en ingeschakeld worden om je begrijpen van iets
en je reactie aan te sturen zo zekere omstandigheden
zich voordoen. Deze omstandigheden triggeren als het
ware je cognitieve schema's. Anders gezegd, schema's
kenmerken zich door specifieke omstandigheden, een
bepaalde wijze van begrijpen, en erbij passende gedrags-
reacties.
Zo je in je nieuwe omgeving je oude manier van begrij-
pen en reageren moet inleveren, tracht je dit in de eer-
ste plaats partieel te doen. Dit wil zeggen, je zal in de
nieuwe omgeving je begrijpen en je reageren mogelijk
bijstellen om ze meer te laten aansluiten bij deze nieuwe
omgeving. Je zal je eerder begrijpen en reageren moge-
lijk evenwel trachten behouden wanneer je in je oude
omgeving vertoeft of in een situatie die er erg op lijkt.
Doordat je begrijpen en reageren teruggaat op je sche-
ma's zal dit repercussies voor deze schema's hebben. Zo
zal je buitenshuis mogelijk nieuwe schema's activeren
467
met overeenkomst met je nieuwe omgeving, zo zal je
evenwel thuis je oorspronkelijke schema's trachten te
blijven activeren. Aan je nieuwe schema's is je nieuwe
omgeving als contextuele activeervoorwaarde verbon-
den, aan je oorspronkelijke schema's blijft je oude om-
geving als contextuele activeervoorwaarde verbonden.
Je hoeft alzo enkel je contextuele activeervoorwaarden
van je oorspronkelijke schema's bij te stellen, zoals niet
meer steeds, maar alleen in je oorspronkelijke omgeving
of wat er op lijkt. Je hoeft alzo niet hun betekenisinhoud
en reactieve inhoud te veranderen om passend te func-
tioneren.
In ons voorbeeld zal je je schikken naar de groep wanneer
je vertoeft in je oude omgeving, in je nieuwe omgeving
zal je meer jezelf op de voorgrond durven brengen omdat
je weet dat je omgeving rekening houdt met je eigenheid.
468
Zo is er het tweedimensionele model van Berry bij accul-
turatie. Acculturatie als proces van beïnvloeding en ver-
andering dat zich voordoet bij langdurig en continu con-
tact tussen twee verschillende (culturele) groepen. Twee
factoren werken hierin onafhankelijk van elkaar door :
enerzijds de mate waarin je je eigen cultuur wil behou-
den en anderzijds de mate van aanpassing. Deze twee
factoren kunnen tot vier strategieën van acculturatie ge-
combineerd worden, met name integratie, assimilatie,
separatie en marginalisatie. Bij integratie is er aanpas-
sing naar buiten met behoud van cultuur binnen eigen
kring, bij assimilatie is er enkel aanpassing, zonder be-
houd van cultuur, bij separatie is er geen aanpassing wel
behoud van cultuur en tenslotte is er marginalisatie met
zowel achterwege laten van aanpassing als van behoud
van cultuur. Waar de omgeving assimilatie voor je ver-
kiest, is dit minder zo voor jezelf.
Bijstellen begripsinvulling en gedragsinvulling schema’s
Naast het feit dat je je contextinvulling van je schema's
aanpast, kan je er ook voor kiezen je begripsinvulling en
gedragsinvulling van je schema's bij te stellen. Je kan
hierbij een én-én opstelling hanteren, zodat je niet zoals
je zou verwachten spontaan met een of-of opstelling te
maken krijgt. Je zoekt dan een harmoniemodel te hante-
ren, eerder dan een conflictmodel. Je tracht dan de in-
469
vulling van begrijpen en reageren van je schema's zoda-
nig te maken dat ze passen in je omgeving van oorsprong
en tegelijk in je nieuwe omgeving.
Als ouder evolueer je van een partneromgeving zonder
kinderen naar een partneromgeving met kinderen. Je zal
dan je persoonsschema's van elkaar zo moeten bijstellen
dat er zowel het partner zijn als het ouder zijn in passen.
Je betekenisgeving aan elkaar zal dan een nieuwe dimen-
sie krijgen naast die van partner ook deze van ouder. Je
reactie tegenover elkaar zal dan een tegelijk rekening
houden zijn met elkaar als partner maar ook als ouder.
Je tracht dan je ouderschema's te integreren in je aan-
vankelijke partnerschema's, zonder dat ze in conflict ko-
men, maar integendeel elkaar omvatten en aanvullen. Je
houdt dan als betekenisgeving tweemaal van elkaar eens
als partner en eens als ouder. Je brengt dit dan tot ex-
pressie tegelijk als partner en als ouder. Dit kan concreet
betekenen dat je je liefdesexpressies tegelijk kindvrien-
delijk maakt. Zo is er niet alleen een zoeken naar overlap
naar wat gezamenlijk en compatibel is, maar creëer je
ook actief dit samengaan en elkaar aanvullen. Er treedt
dan mogelijk een verbreding (dit nemen we er ook bij zo-
dat het matcht) of een versmalling (dit laten we erbuiten
omdat het niet matcht) op. Dit ook plaats maken in je
schema's voor je omgeving van oorsprong en tegelijk
voor je nieuwe omgeving kan erg verrijkend overkomen
470
en een nieuwe dimensie aan je toevoegen. Je constru-
eert als het ware je eigen pluriforme dynamische sche-
ma's met overkoepelende begrips- en gedragsinvulling.
Zo kan je als relatiepartners ook denken aan je manne-
lijke schema's als mannelijke partner en je vrouwelijke
schema's als vrouwelijke partner die je in je relatie in-
brengt. Eerder dan dit schemaverschil te benaderen als
bron van spanning, kan je dit ook benaderen als bron van
verrijking. Zo kan je aan je mannelijke schema's kwalitei-
ten als gevoeligheid, expressiviteit, relatiegerichtheid,
zorgzaamheid en voeling met toevoegen, ze integreren
471
en verder tot ontwikkeling laten komen. Zo kan je aan je
vrouwelijke schema's kwaliteiten als onafhankelijkheid,
assertiviteit, zelfbewustheid, initiatief en ordening van
toevoegen, ze integreren en verder tot ontwikkeling la-
ten komen.
Denk als ouders ook aan je kindschema's die je telkens
bijstelt bij de geboorte van een nieuw kind, mogelijk ook
van het andere geslacht. Je tracht dan je kindschema's
zo af te stemmen dat ze je kinderen in hun diversiteit
omvatten. Je houdt rekening met hun leeftijd, hun ge-
slacht, hun aard, hun behoeften, enzomeer. Je kind-
schema past dan voor elk van je kinderen. Je communi-
ceert dan op een wijze die elk begrijpt, je gaat met hen
zo om dat elk zich kan aangesproken voelen.
Denk voor je kind als adolescent zo aan schema's die het
toelaten tegelijk te zorgen voor het behoud van een
goede relatie met je als ouders en tegelijk toelaten tot
op zekere hoogte eigen autonome keuzes te maken met
een eigen begrijpen en reageren.
Zo ook zal als adolescent integratie en assimilatie met
leeftijdgenoten enkel mogelijk zijn via herschikken van
persoonlijke schema's, dit op basis van eigen keuzes voor
of de feitelijke realiteit met nieuwe ervaringen en
nieuwe informatie. Schema's evolueren steeds sowieso
op basis van nieuwe ervaringen en informatie. Zo kan de
472
context evolueren voor toepassing van een schema, bij-
voorbeeld breder of enger worden, steeds overal of en-
kel dan en daar in die context. Zo kan de inhoud- en de
omgang(invulling) van een schema evolueren.
Dit heeft als risico geen overeenstemming of response
meer te ervaren met de omgeving hier of daar, nu of la-
ter. De schema's vallen dan tussen twee groepssche-
ma's in, weg van de eerste, nog niet overeenkomstig of
net iets anders dan de tweede. Bijvoorbeeld, je komt stil-
aan in de puberteit. Thuis en met je jonger broertje kan
je nog kind zijn en je kwetsbaar opstellen. Onder leef-
tijdgenoten merk je minstens te moeten mee zijn en je
weerbaar te moeten opstellen. Zo hang je nog tussen
twee groepsschema's in. Stilaan stel je vast dat je kind-
schema zeldzamer wordt geactiveerd, en je puber-
schema meer regel en alom van toepassing wordt. Je
vindt je broertje nog maar een kind en je prefereert leef-
tijdgenoten. Ook je ouders verliezen progressief aan be-
tekenis voor je. Je spiegelt je steeds meer aan leeftijd-
genoten die de referentie vormen.
Loslaten en steun schema’s
Niet steeds zal het bijstellen van je schema's lukken of
volstaan. Hoe meer je je schema's uit je omgeving van
oorsprong weet los te laten hoe meer steun je dan zal
ervaren voor je schema's in je nieuwe omgeving. Hoe
minder je je oorspronkelijke schema's weet los te laten
473
hoe minder steun je zal ervaren en hoe meer je zal willen
en moeten vasthouden aan je eerdere schema's. Hoe
groter ook je oorspronkelijk netwerk hoe langzamer
schemaverandering zal verlopen. Hoe langer vertrouwd
met je oorspronkelijke schema's hoe langzamer ook ver-
andering zal optreden. Zo zullen kinderen sneller veran-
deren dan ouders. Ook je balans weten houden tussen
veiligheid en kwetsbaarheid en tussen inclusie en diffe-
rentiatie zal mee bepalend zijn voor de mate en snelheid
van schemaverandering.
Schemaverandering zal doorgaans niet plotseling optre-
den, maar zal de verwerking vragen van nieuwe ervarin-
gen en nieuwe informatie op basis van ervaringen van
anderen, in de nieuwe omgeving. Wat nieuw en anders
is zal verwerkt worden met wat reeds als synthese aan-
wezig is. Dit zal verschuivingen teweegbrengen in de
oorspronkelijke schema's. Deze verschuivingen zullen
dan op een bepaald moment als veranderingen overko-
men. Ze betekenen een weten loslaten en zich vrijmaken
van schema's van weleer. Het bewust hier mee omgaan
kan maken dat een en ander vlotter verloopt omdat je
minder gemakkelijk onbewust vastzit en je jezelf toe-
stemming kan geven voor verandering.
474
Behoud schema’s
Vandaag is er steeds meer een tendens dat elk zijn sche-
ma's moet kunnen behouden en koesteren en dat een
omgeving, ook een nieuwe, geen verwachting of druk
mag inhouden om zich in te passen. Dit gaat terug op een
diversiteitsdenken. Eerder dan als individu rekening te
moeten houden met je omgeving, wordt er vanuit ge-
gaan dat de omgeving rekening houdt met je als individu
in zijn vele varianten. Het gemeenschappelijke dat er dan
tussen elkaar is, is dat elk zijn eigenheid heeft en kan
hebben, en dat er helemaal geen druk op elkaar wordt
uitgeoefend en geen macht over elkaar. Door deze
ruimte die geboden wordt, kan elk zijn omgeving con-
strueren, zeker op mentaal vlak via zijn schema's en hoef
jij in de eerste plaats niet in beweging te komen.
475
Geef in de tekst hiervoor aan waarin je jezelf of je kind
het meest herkent :
476
(Omgevings)-
gevoeligheid
Verschillen in (omgevings)gevoeligheid
Onderzoek wijst uit dat sommige kinderen in aanleg
meer gevoelig zijn voor zowel de positieve als negatieve
effecten van hun opvoedingsomgeving. Ze zijn gewoon
meer vatbaar dan andere kinderen voor omgevingsin-
vloeden, zowel de ontwikkelingsbevorderende omge-
vingsomstandigheden als de risicoverhogende. Door
deze verhoogde gevoeligheid werken omgevingsinvloe-
den dieper op hen en hun ontwikkeling in en vertonen
ze gemakkelijk langdurige veranderingen in hun ontwik-
keling.
Kinderen vertonen verschillen in gevoeligheid tegen-
over hun omgeving
waardoor invloeden, gunstige of ongunstige, minder
of meer kunnen doordringen.
477
Dit verschil in gevoeligheid voor hun omgeving is in aan-
leg aanwezig. Het vindt zijn oorsprong in het zenuwstel-
sel. Genetische gevoeligheidsfactoren werken door via
neurobiologische processen en gedragsindicatoren voor
gevoeligheid hebben een neurobiologische basis.
Ontwikkelingservaringen spelen een rol naast erfelijke
variatie in het bepalen van de individuele verschillen in
neurobiologische gevoeligheid. Op elke leeftijd, van kind
tot volwassene, komen verschillen in gevoeligheid voor
omgevingsinvloeden voor, en persoonlijk kan gevoelig-
heid variëren doorheen de levensloop.
Deze neurobiologische verschillen in omgevingsgevoe-
ligheid bieden een evolutionair voordeel en zijn bewaard
als fluctuerend selectieve druk die variatie mogelijk ma-
ken doorheen wijzigende sociale, fysieke en historische
contexten.
Deze variatie in neurobiologische gevoeligheid tegen-
over de omgeving biedt daarom een centraal mecha-
nisme in het reguleren van alternatieve patronen van
menselijke ontwikkeling. Meer specifiek modereren
deze gevoeligheidsverschillen de effecten van blootstel-
ling aan omgevingsinvloeden op de ontwikkelings- en le-
vensuitkomsten en -gevolgen.
Zo kunnen sommigen die te maken kregen met gelijkaar-
478
dige ervaringen en omgevingen toch verschillen verto-
nen in hun ontwikkeling. In die zin dat hun ontwikkeling
meer of minder getekend is door deze ervaringen en om-
gevingen.
Evolutionair kan dit een voordeel bieden gezien stress-
volle en ondersteunende omgevingen elkaar afwissel-
den, zodat ontwikkelingssystemen door hun natuurlijke
selectie zich konden aanpassen aan beide contexten. Dit
maakte dat wanneer stressvolle omgevingen werden
ontmoet het niet zozeer de ontwikkeling verstoorde,
maar deze ontwikkeling stuurde of reguleerde richting
strategieën die adaptief waren onder stressvolle om-
standigheden. Zo konden aanpassingen in ontwikkeling
aan uitgesproken stressvolle omstandigheden er voor
zorgen dat van deze ongunstige situatie het beste nog
werd gemaakt, ook al was dit verre van ideaal. Zo was er
sprake van conditionele aanpassingsmechanismen die
specifieke kenmerken van een opvoedingsomgeving on-
derkennen en er een antwoord op weten geven. Alter-
natieve patronen van ontwikkeling als antwoord op
stressvolle of ondersteunende omgevingsomstandighe-
den vormen zo een variatie die adaptief van aard is.
Nut van (omgevings)gevoelheidsverschillen aan de basis
Het gedachtegoed van een tweetal theorieën komt hier
samen. De differentiële susceptibiliteits- of gevoelig-
heidshypothese van Belsky e.a. gaat er van uit dat de
479
toekomst steeds onzeker is, zodat als een soort van in-
dekking hiertegen de natuurlijke selectie genen heeft
behouden voor zowel conditionele als alternatieve ont-
wikkelingsstrategieën. Waar de conditionele strategieën
gevormd worden door omgevingsfactoren om het orga-
nisme beter aan te passen aan de toekomstige omge-
ving, zijn alternatieve strategieën overeenkomstig een
gedragsgenetisch denken, meer vast en minder onder-
hevig aan omgevingsinvloeden. Omdat de toekomst
steeds onzeker is kan geen enkele ouder weten welke
opvoedingswijze, bewust of onbewust toegepast, meest
succesvol zal zijn voor het kind. Omdat broers en zussen
net als ouders en kind 50 % delen van het erfelijk mate-
riaal, kan het ene kind meer gevoelig zijn ten gunste of
ten ongunste van de ouderlijke invloed dan het andere
kind dat minder gevoelig is voor welke omgevingsinvloed
ook.
Een tweede theorie die hier samenkomt is de biologische
sensitiviteit tegenover de context-theorie van Boyce e.a.
Zo vond Boyce een groep kinderen die een lagere ge-
zondheid ervaarde in uitgesproken-stressvolle contex-
ten en een ongewone positieve gezondheid ervaarde in
gering-stressvolle contexten. De uitleg hiervoor was dat
reactieve kinderen meer gevoelig of meer vatbaar zijn
voor kenmerken van hun sociale omgeving. Kinderen
met een verhoogde sensitiviteit voor psychosociale pro-
cessen die aanwezig zijn in hun omgeving kunnen dan
480
geringe voortgang vertonen in hoog-stressvolle, niet on-
dersteunende sociale omstandigheden, terwijl diezelfde
kinderen tot bloei kunnen komen onder laag-stressvolle,
ondersteunende en voorspelbare omstandigheden. Zo
kwam Boyce tot een veronderstelde U-vorm relatie tus-
sen vroege ervaringen van steun en bescherming tegen-
over stress en vijandigheid in vroegkinderlijke omgevin-
gen enerzijds en biologische gevoeligheid tegenover
context anderzijds. Zodat hoge steun of hoge stress re-
sulteren in verhoogde gevoeligheid tegenover de omge-
ving. Dit in tegenstelling tot middelmatige steun of mid-
delmatige stress die leiden tot verlaagde biologische
sensitiviteit tegenover de context. Kinderen met hoge
steun zouden door hun verhoogde gevoeligheid beter
kunnen profiteren van de gunstige omgeving. Kinderen
met hoge stress zouden door hun verhoogde gevoelig-
heid meer waakzaam en weerbaar zijn in de vijandige
omgeving waarop ze werden voorbereid.
Beide samenkomende theorieën van respectievelijk
Belsky en Boyce vertonen zekere parallellen met de the-
orie van Aron over hoge sensorische processing sensiti-
viteit. Waar de eerste twee theorieën focussen op ont-
wikkelingsprocessen bij kinderen, gaat deze laatste uit
van cognitieve processen bij volwassenen. Deze laatste
theorie geeft verschillen in diepte aan van het verwerken
van zintuiglijke informatie, waarbij meer of hoogsensi-
tieve personen informatie meer grondig verwerken
vooraleer te reageren. Wellicht moet nog een ruimer
481
perspectief ingenomen worden en gaat het niet alleen
om verschillen tussen mensen in diepte van selecteren,
maar ook in diepte van benoemen en reageren samen-
hangend met het leggen en activeren van verbanden. Zo
is er niet alleen een externe openheid en sensitiviteit,
maar ook een interne intensiteit en activering van pro-
cessen. Ook kan er een verschil zijn in het meer extern
of meer intern aangestuurd worden.
Het samenkomen van deze diverse theorieën waarin ge-
zocht wordt naar de oorsprong van verschil in sensitivi-
teit tegenover omgevingsinvloeden wijst op multiple ge-
netische factoren (DRD4, MAO-A, ...), endofenotypische
mechanismen (hoge cortisol reactiviteit, neurale regula-
tie, ...) en fenotypische gedragsvormen of temperamen-
ten (kinderlijk, moeilijk, angstigheid, zintuiglijke proces-
sensitiviteit,...). Ze vormen mogelijk lagen waarop omge-
vingsgevoelige individuen functioneren, zodat kan ge-
sproken van genotypisch, endofenotypisch en gedrags-
matig gevoelige individuen die in wezen telkens dezelfde
zijn.
Kan wie gevoelig is profiteren van omgevingsinvloeden,
dan kan het resulteren in veilige hechting, hoge zelf-
waardering, emotieregulatie, opleidings- en beroepssuc-
ces en stabiele relaties. Kan wie gevoelig is niet genieten
van een steunende, uitdagende en positieve omgeving,
dan kan dit leiden tot onveilige hechting, middelen mis-
bruik, gedragsproblemen, depressie, schools falen en
482
problematische relaties met mogelijk tienerzwanger-
schappen als gevolg, zo blijkt.
Kinderen uit de groep die relatief ongevoelig zijn voor
omgevingsdreigingen komen tot hun recht in zowat alle
opvoedingsomstandigheden en zijn er relatief immuun
aan door hun robuustheid, ze worden daarom ook wel
eens 'paardenbloem kinderen' genoemd. Ze vertegen-
woordigen zowat 80 à 85 % van de kinderen. Kinderen
uit de andere groep die gevoelig zijn voor omgevingsin-
vloeden, komen tot hun recht in een gunstig opvoedings-
milieu waaruit ze meer voordeel weten te halen. Maar
deze kinderen zijn door hun gevoeligheid meer kwets-
baar voor ongunstige omgevingsinvloeden. Ze worden
daarom ook wel eens 'orchidee kinderen’ genoemd die
specifieke groeivoorwaarden nodig hebben om tot bloei
te komen. In de praktijk zou voor hen speciaal gelet kun-
nen worden op de 'hartelijkheid' van de omgeving en zou
tegelijk met henzelf gewerkt kunnen worden aan het le-
ren beter om te gaan met mogelijk voorkomende ongun-
stige omstandigheden.
Aanwezige voorwaarden
Uit het voorgaande kan afgeleid worden dat de mate van
invloed van ouderlijk gedrag op de ontwikkeling van het
kind, in belangrijke mate afhankelijk lijkt van het kind zelf
en zijn aanleg.
483
Bovendien gaat het niet eenzijdig om een kwetsbaar-
heid, maar om een gevoeligheid voor zowel gunstige als
ongunstige opvoedingsomstandigheden. Deze gevoelig-
heid zorgt voor voorwaarden dat zo de opvoedingsom-
geving gunstig is de ontwikkeling in de ene richting evo-
lueert, is de opvoedingsomgeving ongunstig dan evolu-
eert de ontwikkeling in een andere richting. In het eerste
geval bouwt het kind reserve op door maximaal te profi-
teren van deze voordelige omgeving. In het tweede ge-
val wordt het kind voorbereid om te overleven en om te
gaan met een nadelige omgeving. Dit voorwaardelijke in
ontwikkeling is ook terug te vinden in de epigenetica die
thans opgang maakt.
Belangrijk nog om aan te stippen is dat opgemerkte ne-
gativiteit bij het kind niet verantwoordelijk is voor omge-
vingsnegativiteit of omgekeerd de omgevingsnegativiteit
niet negativiteit bij het kind uitlokt als circulair proces.
Geef in bovenstaande tekst aan wat je meent te herken-
nen bij je kind in relatie tot jezelf als ouder.
Geef in bovenstaande tekst aan wat je denkt te leren over
je kind in relatie tot jezelf als ouder.
484
Meer lezen :
Ellis, B.J., Boyce, W.T., Belsky, J., Bakermans-Kranenburg,
M.J., & Van IJzendoorn, M.H. (2011). Differential suscep-
tibility to the environment: an evolutionary-neurodevel-
opmental theory. Development and Psychopathology,
23, 7-28.
485
Onder controle
Spontane reactive of niet ?
Als ouder of kind kan je de neiging hebben spontaan te
reageren zonder veel nadenken. Dit omdat alles zich
aanbiedt zonder veel problemen en conflicten. Je han-
delt dan zowat automatisch alsof op de automatische pi-
loot. Grotendeels vanuit gewoonte of omdat je alles zo
goed georganiseerd of geregeld hebt dat er geen moei-
lijkheden of spanningen opdagen.
Dit is evenwel niet steeds zo. Nu en dan of meer regel-
matig zal je niet op je automatisme kunnen afgaan. Dit
Ervaring verwerkt opgeslagen in je geheugen vormt de
basis.
Ze wordt via automatische of gewilde controle gelinkt
aan de huidige situatie.
486
omdat de omgeving dit niet wil of niet toelaat. Dit omdat
je dit ook zelf niet wil of het jezelf niet toelaat.
Als je thuis komt wil je het je graag gemakkelijk maken
en je ontspannen. Meestal is hier ruimte voor en kan je je
tijd nemen om je te ontspannen. Niet steeds evenwel lukt
dit. Er is nog iets dat moet gebeuren. Of je omgeving eist
je op. Op zo een moment zal je je plannen om tot rust te
komen moeten uitstellen. Wat moet gebeuren zal je aan-
dacht en reactie opeisen. Of je huisgenoot zal je tege-
moet komen met een dringende vraag of verzoek.
In het eerste geval als nog iets moet gebeuren zal je zelf
beslissen wat in je te kunnen activeren. In het tweede
geval zal de omgeving je een andere keuze opdringen en
willen wat in hen actief is ook bij je actief wordt.
Automatische of gewilde actiecontrole
Zowel om de soms complexe routine-activiteiten tot een
goed eind te brengen als om de gewilde activiteiten in
de plaats ervan te weten uitvoeren, blijkt actiecontrole
nodig. Volgens Norman and Shallice in hun model van
actiecontrole gaat het hierbij om twee onderscheiden
processen, namelijk deze voor automatische controle en
deze voor gewilde controle.
Bij de automatische controle zouden vooral routines en
gewoonten worden geactiveerd die teruggaan op reeds
487
aanwezige schema's. Het handelen wordt gestuurd door
schema's die samenwerken en worden geselecteerd
door triggers vanuit de omgeving of vanuit interne be-
hoeften en motivaties. In ons voorbeeld de thuissituatie
(extern) en de ontspanningsbehoefte (intern) die gele-
genheid en kans geven om tot zichzelf te komen. Externe
triggervoorwaarden van schema's en onderlinge trigger-
baarheid van schema's zijn hier in het spel.
Op dit automatisch niveau speelt volgens Norman en
Shallice het 'contention scheduling'-mechanisme, dat se-
lecties maakt gebaseerd op automatische processen.
Doordat de cognitieve mogelijkheden en invloeden be-
perkt zijn kiest het een beperkt aantal samengaande
schema's die de controle kunnen nemen. Op die manier
kunnen de meest relevante schema's worden geacti-
veerd op het juiste moment en worden conflicten ver-
meden of opgelost. De schema's blijven actief tot een
bepaalde activiteit is beëindigd of totdat een meer prio-
ritair schema wordt getriggerd en actief wordt.
In situaties die een gewilde controle vereisen en door-
gaans meer complex zijn, speelt volgens Norman en
Shallice het 'supervisory attentional system' (SAS), dat
selecties maakt gebaseerd op gecontroleerde proces-
sen. Dit systeem is verantwoordelijk voor meer com-
plexe cognitieve operaties en komt in het algemeen tus-
sen wanneer routinecontrole niet volstaat. Het is in staat
488
om schema's te organiseren, te coördineren en op te vol-
gen met aandacht en bewustzijn. Dit met de bedoeling
nieuwe en complexe taken tot een goed eind te brengen.
Het staat voor een globale planningscomponent die ook
bruikbaar kan zijn in nieuwe domeinen. Dit 'supervisory
activiting system' vertoont een nauwe verwantschap
met wat in ander onderzoek wordt aangeduid met werk-
geheugen, intentie, centraal executieve functie en cog-
nitieve controle.
In een aantal gevallen zullen het automatisch en gewilde
niveau samenwerken. Dit is het geval wanneer een ge-
wilde actie een automatische actie als deeluitvoering im-
pliceert. In andere gevallen evenwel zal de gewilde actie
evenwel vragen om deactivering van de automatische
actie. Zo staat het 'supervisory attentional system' dan
ook in om voor de hand liggende activering van schema's
die getriggerd worden op basis van externe prikkels
en/of intern aanwezige behoeften en verlangens te wij-
zigen. Dit ten gunste van activering van schema's die pas-
sen in bepaalde zelf gestelde objectieven en langere ter-
mijnplanning of die ingaan op buitenaf aanwezige ver-
wachtingen en erin aanwezige aangegeven prioriteiten.
Beschikbare tools
Zo blijkt dat je als ouder of kind beschikt over een auto-
matisch controlesysteem dat maakt dat schema's opti-
489
maal worden geactiveerd of geremd om een eerder er-
varen situatie tot een goed eind te brengen. In ons voor-
beeld thuis komen en de gelegenheid vinden om het je
gemakkelijk te maken en de kans krijgen om tot ontspan-
ning te komen.
Zo blijkt ook dat je als ouder of kind beschikt over een
gewild cognitief controlesysteem dat maakt dat pas-
sende schema's worden geactiveerd en andere gedeac-
tiveerd en dat schema's kunnen tot ontwikkeling worden
gebracht. Dit in situaties die afwijken van het ver-
trouwde. In ons voorbeeld van thuis komen wanneer er
nog iets anders dan gewoon moet gebeuren of wanneer
een huisgenoot je voor iets opeist dat niet courant is.
Je zou er vanuit kunnen gaan dat er naast concrete in-
houdelijke schema's waarvoor de beide controlesys-
temen instaan, er ook meer algemene toolschema's zijn
waarvan beide controlesystemen exemplaren zijn. Zo
zouden er naast de inhoudelijke ken-, gevoels- en be-
hoefteschema's, de toolgerichte impliciete voorstellings-
en expliciete denkschema's kunnen onderkend worden.
Deze laatste toolschema's treden dan regelend op voor
de eerste inhoudelijke schema's. De toolschema's staan
dan in voor het gebruik van het schemanetwerk of -web
als samenhangend geheel van inhoudelijke schema's
waaruit opgebouwd.
490
Uit het voorgaande kan je afleiden dat getracht wordt
zoveel mogelijk automatisch uit te voeren en dat vooral
gecontroleerd wordt of dit lukt of mogelijk is. Zo blijkt
dat dit niet zo is, wordt dan bijgestuurd. Om automatise-
ring mogelijk te maken wordt hiertoe automatisch of ge-
wild getracht schema's zo optimaal mogelijk tot ontwik-
keling te laten komen.
Uit het voorgaande kan ook afgeleid worden dat je in de
mogelijkheid bent om automatisch of gewild schema's
bij hun uitvoering of in hun opbouw bij te sturen in de
zin van ze activeren, afremmen, uitstellen of deactive-
ren. Een interessant idee kan zijn deze controle en bij-
sturing trachten te expliciteren en dit pro-actief zo vroeg
mogelijk op te nemen.
Ga voor jezelf als ouder of kind of voor elkaar na in welke
mate je kan beschikken over automatische of gewilde
tools en schema's. Je kan hiertoe hieronder de mate aan-
geven op elk van beide balken :
491
Meer lezen :
Schwartz, M. (January 01, 2006). The cognitive neuro-
psychology of everyday action and planning. Cognitive
Neuropsychology, 23, 1, 202-221.
Cooper, R. P., & Shallice, T. (October 01, 2006). Hier-
archical Schemas and Goals in the Control of Sequential
Behavior. Psychological Review, 113, 4, 887-916.
492
Ondersteunen
eerder dan
begrenzen
Hoe ondersteunen eerder dan begrenzen
Als ouder kom je gemakkelijk bij begrenzen uit. Ook al
vind je dit nodig, tegelijk overvalt je gemakkelijk het ge-
voel dat je dit niet steeds of niet voor alles kan doen. Hoe
ondersteunen meer kansen geven, zodat je kind dingen
kan verkennen, ervaren en leren en zo kan groeien, zon-
der evenwel in de problemen te raken en ontplooiings-
kansen te missen. Zo hoop je zelf ook wellicht een beter
gevoel over te houden, omdat je het op meer positieve
manier kan aanpakken en positiever kan overkomen.
Als ouder kom je gemakkelijk bij begrenzen uit.
Hoe ondersteunen meer kansen geven ?
493
Hoe kan je ondersteunen concreet aanpakken. Hierna
vind je een aantal mogelijke aandachtspunten. Je kan kij-
ken welke in je eigen situatie mogelijk van nut kunnen zijn
of je kunnen inspireren.
Kijken en luisteren naar wat jongere wil en zien hoe, op
welke manier en onder welke voorwaarden dit in welke
mate kan.
Uitwisselen van behoeften en bezorgdheden, zoals als
jongere bij vrienden willen zijn enerzijds en als ouder wil-
len dat jongere geen gevaar loopt anderzijds en hoe
beide samenbrengen en realiseren, zoals als je oudere
broer meeging, dan bij vrienden en toch veilig.
Geen toevlucht zoeken tot principes, zoals ouders weten
het beter door meer ervaring, of toevlucht zoeken tot
realiteiten, zoals gevaarlijke omgeving of weg.
Als ouder niet het grote gelijk willen halen, met terug-
houdendheid en afstand tot gevolg.
Eerder model staan voor kwetsbaarheid die relationeel
veiligheid biedt, toelaat meer nabij te komen en spon-
taan te zijn.
Uitgaan van hoe jongere de situatie en verwachtingen
erin, zijn eigen handelen en aandeel zelf ervaart, eerder
494
dan uit te gaan van hoe jij de situatie en verwachtingen
erin, zijn handelen en aandeel ervaart.
Tien à twintig procent verschuiven of overdragen van ge-
zag, verantwoordelijkheid, invloed en vrijheid, en samen
nagaan of dit lukt.
Het gaat om leven en toekomst van de jongere zelf waar
hijzelf in de eerste plaats zorg voor draagt en verant-
woordelijk voor is en jij als ouder slechts tijdelijk en af-
bouwend mee zorgt voor draagt.
Met jongeren praten om hen toe te laten iets helder en
duidelijk te krijgen en zo hun denkvermogen te stimule-
ren en tot ontwikkeling te laten komen.
Mogelijkheden en kansen aanreiken, ook voor het op-
doen van eigen ervaring.
Jongeren helpen vooraf een voorstelling te vormen van
wat iets inhoudt en welke gevolgen en mogelijke risico's
iets impliceert.
Jongeren leren hun eigen kansen en toekomst niet in ge-
vaar te brengen of op het spel te zetten.
Jongeren helpen op twee zaken te letten : enerzijds hoe
bij hun leeftijdsgroep te kunnen horen en anderzijds hoe
495
tegelijk zichzelf te blijven, zich te beschermen en veilig te
stellen en geen onnodig risico te lopen.
Minder gunstige uitingen jongeren weten ombuigen tot
meer gunstige uitingen. Bijvoorbeeld, van plagen naar
betrokken, van actie die hindert naar actie die behulp-
zaam is, van polariseren naar verenigen. Eigen kracht la-
ten behouden en ondersteunen om ze anders aan te
wenden.
Jongeren leren uitgaan van wat ze zelf denken, voelen en
willen, en zien of wat anderen denken, voelen en willen
hierin past of bij aansluit, en niet andersom.
Alle jongeren willen groot en sterk worden, zien hoe je
hen hierbij kan helpen en ondersteunen. Tevens nagaan
hoe je deze behoefte kan inschakelen om aan zelfzorg en
zelfbegrenzing te doen.
Niet soms meer, maar soms minder, om meer te berei-
ken en te bewerkstelligen.
Liever minder gezag proberen uitoefenen en meer trach-
ten over te dragen dan zelf meer gezag willen zodat alles
aan je wordt overgelaten.
Keuzemogelijkheden aanbieden waardoor de jongere
zich betrokken kan voelen en mee kan denken en beslis-
sen.
496
Ondersteunen bij gemaakte keuzes. Ook ondersteunen
wanneer verandering zich opdringt.
Steun laten bestaan uit ideeën eerder dan instructies,
raad of oplossingen.
Ondersteunen door te luisteren en hier tijd voor te ma-
ken.
Verkiezen van een klankbord te zijn waarvoor ze steeds
bij je terechtkunnen.
Respect tonen voor aanwezige onzekerheid en eerste
onzekere pogingen eigen richting uit te gaan.
Geloof in en vertrouwen tonen bij het zoeken van beves-
tiging.
Kijken wat de jongere reeds met succes en met lukken
zelf opneemt. Samen nagaan hoe dit als model en garan-
tie verder kan aangewend worden en kan uitgebreid
worden op gelijkaardige wijze.
Samen stappen zetten richting meer autonomie en ver-
antwoordelijkheid, laten afhangen van kunnen en aan-
kunnen.
Aan vrijheid en autonomie verantwoording en verant-
woordelijkheid koppelen.
497
Openheid in ruil voor vertrouwen.
De jongere ondersteunen bij het leren uit zijn ervarin-
gen, ook bij mislukken en zich vergissen.
Falen als leerproces en uit te leren laten benaderen, zo
risico verminderen en stap dichter bij preferentiële
trachten komen.
Jongere ondersteunen in het aangaan van de confronta-
tie met een moeilijkere of een minder aangename reali-
teit buiten de eigen comfortzone.
Ondersteuning bieden tegenover (zogenaamde) groeps-
druk leeftijdgenoten.
Laten voelen dat je er voor de jongere bent over me-
ningsverschillen en onenigheid heen.
Samen verkennen wat zou moeten gebeuren om iets
probleemloos te laten verlopen. Wie, wat, enzomeer zou
kunnen helpen.
Gewoonte bijbrengen oog te hebben voor mogelijke
keerzijden en minpunten bij iets. Bijvoorbeeld, wat zou
kunnen mislopen of een nadeel zou kunnen zijn.
498
Jongere laten ervaren en besef bijbrengen dat niet alles
samen of tegelijk kan. Hoe het ene soms in de weg staat
voor het andere.
Ondersteuning bieden met plannen, organiseren, uit-
voeren en terugkijken op korte en lange termijn.
Krachten doseren zowel van jongere als van jezelf als ou-
der.
Subsidiariteit hanteren als kleinste middel eerst en in de
eerste plaats jezelf als jongere maximaal proberen in-
schakelen.
Verkennen en beroep doen op eigen krachten en deze
van personen in onmiddellijke omgeving, zoals vrienden.
Wij-krachten aanspreken, samen zoeken wat je voor el-
kaar bent en kan betekenen.
Zelf vaardigheden zo vroeg mogelijk doen verwerven,
eerder dan met niet kunnen geconfronteerd te worden.
Vaardigheden als vooraf afwegen, communiceren, lei-
dinggeven, weerstand bieden of houden bij iets.
Jongere in toenemende mate een beroep laten doen op
zijn zich ontwikkelend eigen denk- en reflectievermogen
zonder zich te laten overspoelen door emoties.
499
Sterker maken, eerder dan verzwakken, o.m. toename
zelfvertrouwen en positief zelfbeeld eerder versnellen
dan vertragen of afremmen.
Startdoelen eerder dan enkel einddoelen, wegen eerder
dan grenzen.
In het oog houden wat wordt geactiveerd en gedeacti-
veerd in een situatie, wat wordt getriggerd.
Welke kanten van jongere activeren en ondersteunen.
Wat tussen jullie beide mogelijk maken.
Kenschema invullingen als hoe je iets kent, samen over-
lopen en bijsturen.
Niet uitgaan van goed of fout, of juist of onjuist, of beter
of slechter, maar van meer of minder kwaliteit en kwali-
teiten.
Niet vastpinnen, maar groeimogelijkheid bieden.
Meta momenten om te overzien leren inbouwen,
vooraf, tijd en openheid aanwezig.
Even uit situatie stappen, tussentijd voorzien.
Situatie hernemen als tweede kans inschakelen.
500
Mee voorwaarden creëren om tot ontwikkeling te ko-
men en zich te kunnen ontplooien.
Ondersteuning in aandacht, zorg en welbevinden garan-
deren.
Hoe via aanwezigheid, nabijheid, waardevol-zijn, relatie,
belangstelling, praten, betrokkenheid steun weten bie-
den.
Praten over en aangeven wat je zo waardeert bij jongere.
Vermijden weerstand op te wekken en medewerking
trachten te stimuleren en te ondersteunen.
Leren zichzelf bij te sturen en te begrenzen (wat wel, wat
niet, hoe wel, hoe niet) eerder dan dit aan je als ouder
over te laten en dit van je te verwachten.
Samen verkennen hoe het rond iets te laten draaien (niet
kritiek maar opmerkzaamheid, niet traagheid maar om-
zichtigheid, ...) en hoe het tegelijk ook nog rond iets an-
ders zou kunnen draaien.
Samen verkennen welke kant of deel van zichzelf aan te
spreken, bijvoorbeeld sterke kant en zelfzeker deel, mo-
gelijk in de plaats van andere kant of ander deel, bijvoor-
beeld zwakke kant en onzeker deel.
501
In de verhouding ouder kind heeft de laatste jaren een
hele evolutie plaatsgehad. Van een dirigerende houding
door ouders is er over een pratende en onderhande-
lende opstelling steeds meer een ondersteunende hou-
ding tegenover het kind op het voorplan gekomen. Veel
ouders verkiezen ondersteuning te bieden, zo gewenst
gaan ze de dialoog aan en slechts zo nodig kiezen ze voor
een dirigerende opstelling. Dit biedt enerzijds meer
ruimte voor het kind, maar ook eigen keuzemogelijkhe-
den en noodzaak. Het geeft het kind de kans zelf sterker
te worden en meer zelfsturend te werk te kunnen gaan
en de nodige oefenkansen hiervoor te krijgen in een om-
geving die nog zo nodig voldoende bescherming kan bie-
den. Van externe controle door volwassenen wordt zo
steeds meer overgestapt op de mogelijkheid en ervaring
van eigen interne controle door het kind.
502
Zo bleek uit recent onderzoek, waaraan de Universiteit
Gent deelnam, het belang van een aansporende tegen-
over een controlerende toon die ouders gebruiken. Zo
bleken jongeren minder geneigd om mee te werken en
moeite te doen voor verzoeken van hun moeder als ze
op een controlerende toon worden geuit. Ze reageren
minder snel op de drukkende en dwingende toon van
hun moeder. Jongeren bleken daarentegen meer ge-
neigd om mee te werken en moeite te doen voor de ver-
zoeken van hun moeder als ze op een aansporende en
ondersteunende toon worden geuit. Ze reageren sneller
op de motiverende en aanmoedigende toon van hun
moeder.
De bazige onder druk zettende toon riep negatieve ge-
voelens op bij deze jongeren. Ze voelden zich meestal
niet gesteund en vonden hun moeder afstandelijk met
weinig begrip voor hun eigen ideeën, met een minder
hechte band tot gevolg. Ze gaven aan zich waarschijnlijk
weinig aan te trekken als hun moeder zo tegen hen zou
spreken.
De begrijpende aansporende toon daarentegen maakte
dat de meeste jongeren naar hun zeggen wel zouden
luisteren. Ze hadden het idee dat hun moeder de keuze
uiteindelijk aan henzelf liet, met een toename van nabij-
heid tot gevolg. Dit gevoel van autonomie vonden ze
prettig en maakte dat ze open stonden voor wat hun
moeder aanbeval.
503
Bij de neutrale toon van hun moeder was er geen ver-
schil in het wel of geen gehoor geven.
Jongeren gaven minder interpersoonlijke nabijheid aan
na het horen van een controlerende toon en meer inter-
persoonlijke nabijheid na een autonomie-ondersteu-
nende toon.
Zo bleek dat dezelfde boodschappen op een andere
wijze uitgesproken de emotionele, relationele en ge-
dragsintenties van adolescenten beïnvloedden. De an-
ders uitgesproken communicatie van moeder had in-
vloed op het welzijn, de kwaliteit van ouder-kindrelaties
en de betrokkenheid van adolescenten.
Hieruit blijkt dat wat je als ouder zegt minder belangrijk
is dan hoe je iets zegt. Het gaat vooral om wat je door
hoe je iets zegt activeert aan gevoelens, relationele be-
trokkenheid en reactiegeneigdheid bij je kind.
Voor ouders is het dan de uitdaging een ondersteunende
aanmoedigende stijl aan te houden wanneer ze zich ge-
strest, moe of onder druk voelen. Zo niet vervallen ze
gemakkelijk in de eerdere controlerende directieve stijl.
Uit onderzoek bij jongeren aan de Universiteit van Texas
blijkt dat de wijze waarop jongeren iets gevraagd wordt
hun mate van inwilliging bepaalt. Het respectvol vragen
504
heeft veel gunstiger effect dan neerbuigend iets opleg-
gen. Het testosteroneniveau van de jongeren bleek hun
meer meewerkende of minder meewerkende reactie
enkel te versterken.
Belangrijk is de uitdaging in de adolescentie dat jongeren
hun typisch naar voor komend adolescentiegedrag gun-
stig voor zich en hun ontwikkeling laten uitwerken. Met
vallen en opstaan vraagt dit de ontwikkeling van eigen
sturing waarvoor hen de nodige mogelijkheden én bege-
leiding worden geboden in hun overgang naar autono-
mie. Tot dit typisch adolescentengedrag behoren onder
meer grenzen verleggen, experimenteren, eigen ge-
sprekspartners, emotionele reacties, nieuwe prioritei-
ten, nieuwe wijze van zich ontspannen, emotionele rela-
ties, ontluikende seksualiteit. Als ouder kan hier op hen
een beroep gedaan worden en de nodige steun geboden
worden om dit in hun voordeel te laten uitwerken.
Geef hiervoor voor je eigen situatie aan hoe van onder-
steunen gebruik te kunnen maken. Geef aan wat bruik-
baar is in je situatie.
505
Situeer jezelf in onderstaande voorstelling :
Wat overweegt in de omgang met je kind ?
506
(Onder)steunende
benadering
Vandaag wordt opvoeding en ondersteuning vaak in één
adem genoemd. Meestal wordt hiermee bedoeld de on-
dersteuning van de opvoeding. Opvoeders worden dan
waar gevraagd bijgestaan in hun opvoedingshandelen.
Dit gebeurt door wie door de ouders als ondersteunend
wordt ervaren en wie het niet van de ouders overneemt.
Maar de ouders in hun ogen sterker en beter uitgerust
maakt voor hun opvoedende taak.
Kinderen hebben niet altijd behoefte aan meer lei-
ding of dialoog.
Soms hebben ze gewoon meer behoefte aan (on-
der)steuning.
507
Daarnaast bestaat evenwel ondersteuning in de opvoe-
ding. Hier worden kinderen waar gevraagd of waar be-
hoefte aan bijgestaan in hun ontwikkelings- en groeipro-
ces. Dit gebeurt door wie door het kind als ondersteu-
nend wordt ervaren en wie het niet van het kind over-
neemt. Het houdt in wat door het kind als ondersteu-
nend wordt gezien en zo het kind sterker en beter uitge-
rust maakt voor zijn ontwikkelings- en groeitaak.
De ondersteuning zal veelal aan de ouder gevraagd wor-
den, op voorwaarde dat deze een passende, door het
kind gevraagde en aanvaarde ondersteuning weet te bie-
den. De behoefte aan ondersteuning kan ook door de
omgeving, veelal een ouder, opgemerkt worden. Dit is
wanneer de jongere in passiviteit vervalt of een erg op-
vallend gedrag vertoont, als mogelijk indirect appèl voor
steun.
De ondersteuning die de ouder dan kan bieden en waar
het kind om vraagt of behoefte aan heeft zal mogelijk
gericht zijn op het handelen van het kind. Zo de ouder
evenwel terughoudend is tegenover wat het kind onder-
neemt, kan de ouder evenwel toch het kind op zich op
een of andere manier blijven ondersteunen. Deze onder-
steuning kan op verschillende wijzen gebeuren.
Het kan gaan om affectieve betrokkenheid, onvoorwaar-
delijke vertrouwen, aanwezigheid, bereikbaarheid en
aandacht, een goed contact en positieve dialoog, advies
508
en hulp waar nodig, inroepen van passende externe
steun waarover akkoord.
Het steunverlenen houdt in het hoe dan ook als ouder
achter het kind blijven staan en op diverse wijzen over-
eenkomstig de vraag en de behoefte van het kind zoda-
nig ondersteunen dat het kind zich optimaal kan ontwik-
kelen, zodat op termijn deze steun kan weggelaten wor-
den.
Vroeger namen ouders als opvoeders vaak het voor-
touw, zonder veel rekening te houden met het kind. Stil-
aan evolueerde hun inbreng naar deze van begeleider in
dialoog met het kind. Thans zien we het kind op de voor-
grond en ouders die aanspreekbaar en steunend zijn op
een manier die passend en behulpzaam is voor het kind.
De benadering is steunend naar het kind toe in zijn glo-
baliteit ook voor het ongevraagde deel, en ondersteu-
nend naar het kind toe voor het gevraagde deel.
Ouders willen dat het kind zich ontwikkelt dat is hun
zorg, de manier waarop en hoe het kind hiertoe beroep
doet op de ouders is de zorg van het kind.
Onderzoek wijst uit dat kinderen die op steun van vol-
wassenen kunnen rekenen het beter doen, ze ontwikke-
len zich globaal beter en kunnen beter mee op school.
509
Ouders die voor kinderen die gemakkelijke baby's
zijn, het ontwikkelingsproces van hun kind flexibeler
benaderen kunnen gedragsproblemen eigen aan de
kleutertijd minimaliseren. Zo blijkt uit recent onder-
zoek aan Cambridge University.
De flexibele manier van ouderschap kenmerkt zich
door 'autonomieondersteuning' en legt de nadruk
op het kind dat de leiding neemt. Terwijl het kind ta-
ken uitvoert, moeten ouders toekijken en hun reac-
tie aanpassen naargelang hoe het kind in iets slaagt.
Het gaat er niet om alles voor het kind te doen of hun
acties te sturen. Het is meer een wisselwerking tus-
sen ouder en kind. Ouders kunnen toekijken wan-
neer ze zien dat hun kind ergens in slaagt, maar de
ondersteuning vergroten of de taak aanpassen wan-
neer ze het kind met iets zien worstelen.
In plaats van te proberen een kind een strak gedefi-
nieerde taak te laten uitvoeren, is autonomieonder-
steuning meer een speelse interactie. Het bevordert
het oplossen van problemen en het leervermogen
van het kind door het spel of de taken te laten evo-
lueren tot ervaringen die het kind aanspreken.
Er werd een verband gevonden tussen de autonomie
geboden door ouders van veertien maanden oude
kinderen en tien maanden later verminderde ge-
510
dragsproblemen en dit als het ging om baby's die als
gemakkelijk werden ervaren. Het waren baby's met
een in het algemeen opgewekte stemming, die zich
gemakkelijk aanpassen aan nieuwe ervaringen en die
snel merkbare routines ontwikkelen. Deze kinderen
die na veertien maanden een hogere mate van zelf-
beheersing vertoonden, hadden minder kans om na
vierentwintig maanden gedragsproblemen te verto-
nen eigen aan de ontwikkelingsfase. Dit was niet zo
voor baby's met een meer prikkelbaar temperament.
Recent grootschalig Fins onderzoek toont aan dat
steun van ouders voor de ontwikkeling van autono-
mie bij jongeren hun welzijn bevordert bij de over-
gang naar lager middelbaar, hoger middelbaar en ho-
ger onderwijs. Deze autonomieondersteuning voor-
komt depressie en vergroot het zelfvertrouwen bij
deze overgangen. Het belang van deze ondersteu-
ning nam toe met de leeftijd. Ouders bleken niet al-
leen een belangrijke rol te spelen in de kindertijd,
maar ook in de adolescentie en jongvolwassenheid.
Lange tijd werd alleen het belang van de ontwikkeling
van zelfregulering en zelfstandigheid in de opvoeding
benadrukt voor welzijn en succes in het leven. Nu
bleek vooral het sterk interactief regulerend effect
van ouderschap voor het welzijn van het kind. Zo be-
vordert ondersteunend ouderschap het welzijn van
511
Ze hebben ouders die de zelfactiviteit van een kind niet
verstoren door overeisend te zijn, of door gebrek aan in-
teresse, door te inschikkelijk te zijn, of door het over te
nemen van het kind. Ze vermijden het kind te ontmoedi-
gen, maar verkiezen het kind eerder aan te moedigen,
vooral op moeilijke momenten. Momenten waarop in-
spanningen van het kind gevraagd wordt binnen zijn
draagkracht. Door de eigen krachten van het kind te ver-
sterken om door te zetten, af te remmen of bij te sturen.
De ouders zijn er en zijn beschikbaar om het kind te hel-
pen vanuit een affectieve betrokkenheid en eerlijke inte-
resse om het kind groeikansen te bieden. Er is geen af-
wezigheid of desinteresse, er is geen overmacht of on-
macht, er is geen 'supermacht'.
Er is geen weinig of niets toelaten, er is geen alles toela-
ten, er is geen overlaten of er is geen nalaten.
vordert ondersteunend ouderschap het welzijn van
de jongere, maar maakt het welzijn van de jongere
ook autonomieondersteuning mogelijk. Zo bleek na-
melijk dat wanneer jongeren zich minder goed ont-
wikkelden, de ouders minder ondersteuning boden
voor hun autonomie ontwikkeling.
512
De nabijheid die wordt gecreëerd is er niet om het over
te nemen, of om het over te geven, maar om de bereik-
baarheid te verhogen en de steun te kunnen vermeerde-
ren.
Onderzoekers aan de Yale University ontwikkelden
een nieuwe behandeling voor kinderangsten geba-
seerd op het veranderen van gedrag van de ou-
der. De behandeling noemt SPACE en staat voor on-
derSteunend ouderschaP voor Angstige Kinder Emo-
ties. Deze SPACE behandeling leert ouders om hun
aanpassing aan het kind te verminderen en op een
ondersteunende manier op de angstsymptomen van
het kind te reageren.
Een ouderlijke ondersteuning op zulke wijze dat het
kind acceptatie voelt voor zijn angstervaren en tege-
lijk vanwege de ouders vertrouwen ervaart in zijn ver-
mogen om met dit angstervaren om te gaan. Zo
wordt vermeden dat ouderlijke aanpassing verande-
ring verhindert omdat het kind bij angst voortdurend
beroep doet op geruststelling, of op aanwezigheid
van de ouder of nog op het overnemen door de ou-
der en omdat de ouder hierop ingaat. Zo blijft het
kind afhankelijk van de ouder, terwijl deze onbewust
zijn angst relativeert door te tonen dat ze niet hoeft.
Het gaat bij SPACE om een oudergerichte benadering
in tegenstelling tot een klassieke kindgerichte bena-
513
Het draait in de relatie ouder-kind niet om autoriteit, of
om democratie, maar om de steun en ondersteuning
waar het kind om vraagt of die het kind nodig heeft. Ou-
ders zijn begaan niet met heb ik nog wel voldoende ge-
zag en leiding. Ook niet met luister ik wel genoeg en geef
ik mijn kind voldoende ruimte. Wel met bied ik wel de
juiste en nodige steun zodat de persoonlijke ontwikke-
ling en de sociale ontwikkeling zo optimaal mogelijk voor
mijn kind kunnen verlopen. Welke autoriteit hierbij no-
dig is en welke democratische omgang, zijn vragen in
functie hiervan.
Als ouder kan je gemakkelijk ervaren dat het afdwingen
van je autoriteit weinig lukt. Soms moet je wel erg ver
gaan. Als ouder kan je ook merken dat te veel in- en sa-
menspraak soms gaat over waar het kind nog niet aan
toe is, of in kan meedenken. Wat je wel merkt is dat het
kind op bepaalde punten, direct of indirect, om steun en
ondersteuning vraagt en hier ook voor open staat, om-
dat het zelf ervaart hieraan behoefte of nood te hebben.
Nogal wat jongeren ontvluchten waar ze minder goed in
zijn en wat te veel inspanning vraagt. Vooral wanneer
dan de nodige steun ontbreekt zal de kans op vlucht nog
toenemen. Jongeren komen dan gemakkelijk terecht in
in tegenstelling tot een klassieke kindgerichte bena-
dering bij angst.
514
waar weinig inspanningen voor nodig zijn. Het is niet
steeds als eerste keuze, maar omdat door gebrek aan
steun de andere mogelijkheden weinig openliggen.
[De vraag is, bijvoorbeeld, niet hoe kan ik eisen dat het
kind betere resultaten op school behaalt. Of hoe kunnen
we overleggen zodat we tot redelijke afspraken komen
over welke schoolresultaten. De vraag is hoe kunnen we
via overleg mee helpen uitzoeken hoe tot betere resulta-
ten kan gekomen en hoe het kind hierin kan gesteund
worden om het zelf zoveel mogelijk te kunnen waarma-
ken.]
We drukken niet op het kind, met als mogelijk ongewild
neveneffect het te onderdrukken of te verdrukken. We
spreken het kind niet aan op wat er mogelijk nog onvol-
doende is, met als mogelijk ongewild neveneffect dat we
het kind overvragen bij te veel afstand of verstikken bij
te veel nabijheid. We helpen het kind door onze bij hem
of haar aansluitende ondersteuning een stap vooruit, zo-
dat de steun progressief kan afnemen. We staan anders
gezegd niet boven het kind, of niet naast het kind. Maar
we staan als het ware onder het kind en bieden de no-
dige steun en diensten aan waaraan behoefte of waarom
gevraagd.
[Het gaat niet om een uur van thuiskomen weten afdwin-
gen, of om een uur van thuiskomen te overleggen, het
gaat om overleg en opvolging hoe zich met zo nodig
515
steun van de omgeving te weten houden aan wat over-
eengekomen werd met zichzelf. Het kind overlegt met
zichzelf over hoe het wil omgaan met tijd en vrienden en
hoe volwassenen hem hierin kunnen helpen en steunen.
Het is niet het kind dat zich laat leven door ouders, die
maar moeten begrenzen, of zich laat leven door vrien-
den, die hem verplichten van grenzen te overschrijden.
Het gaat om welke grenzen vind ik zelf comfortabel en
genieten mijn voorkeur en hoe kan ik die bewaken zo no-
dig met steun van anderen.]
Het gaat er niet zozeer om het kind weg te houden of
tegen te houden voor wat ongunstig is, het gaat er om
het kind te laten leren om te gaan met wat minder of
meer gunstig is. Het gaat niet zozeer om het kind voort-
durend af te remmen voor wat niet kan en het niet kan,
maar om het kind voortdurende te stimuleren en steu-
nen voor wat wel kan en het wel zou kunnen. In deze
gedachtegang moet het kind niet ontmoedigd worden
voor wat niet van het kind verwacht wordt, maar aange-
moedigd worden voor wat wel van het kind verwacht
wordt.
[Van ik wil niet dat je nog rondloopt, naar kan je je nog
even inspannen om te blijven zitten. Van ik wil niet dat je
nu reeds ophoudt met ..., naar kan je nog even volhou-
den. Van niets ongevraagd doen, naar kan je het eerst
vragen en overleggen.]
516
De (onder)steunende benadering speelt zich in essentie
in een positieve sfeer af. Ze bestaat in het aanmoedigen
van het kind om het beste van zichzelf te tonen, ook voor
zichzelf. De ouder stimuleert het kind om dit te bereiken,
hierin te slagen en door te zetten. Ze geeft het kind op
de achtergrond het gevoel mee van een geloof in hem of
haar, van een beschikbaarheid en bereikbaarheid waar
het altijd een beroep op kan doen. Niet om alles zomaar
te aanvaarden of toe te dekken. Maar om op moeilijke
momenten voor de nodige praktische, affectieve en
mentale steun te zorgen die het kind nodig heeft en
vraagt. Om het kind te helpen terug tot zichzelf te ko-
men, zichzelf te vinden en op zijn eigen spoor te raken.
Het geeft het kind het gevoel iemand te hebben waarop
het kan rekenen, zonodig. Vooral de gevoelsmatige po-
sitieve sfeer waarin steun en ondersteuning geboden
wordt, wordt als erg waardevol ervaren. Kalmte en ge-
duld eerder dan opwinding, boosheid en ongeduld hel-
pen driftbuien, overstuur raken en onredelijkheid van
het kind tegen te gaan. Hoe meer je als ouder leert rustig
met moeilijk gedrag van het kind om te gaan, hoe meer
het kind leert rustig te blijven in moeilijke situaties.
Een ondersteunende houding als ouder vraagt om een
niet-gepolariseerde en niet-superieure opstelling. Deze
kunnen anders gemakkelijk tot tegenstelling en confron-
tatie leiden. Ze brengen het risico mee dat elk op zich
komt te staan en dat good-will verloren gaat. Om dit te
vermijden kan beter naast of zo dicht mogelijk bij het
517
kind gestaan worden. Dit houdt de good-will open en de
bereidheid tot luisteren en veranderen. Dit omdat het
kind zichzelf beluisterd en gerespecteerd voelt. Door
hierbij de positie van het kind in te nemen om zijn erva-
ren en reactie te begrijpen voelt het kind zich erkend en
gesteund. Dit nabij en dichtbij het kind blijven staan is in
het bijzonder gewenst wanneer net het omgekeerde, te-
genstelling en afstand, dreigt te ontstaan. Samen zijn,
samen doen en samen doelen stellen kunnen dan op
weg helpen. Ze kunnen de motivatie vormen om nabij
en dicht bij elkaar te blijven staan. Een dynamiek die dan
mogelijk zowel bij ouder als kind opgemerkt kan worden.
Onderzoek wijst uit dat deze steun en ondersteuning
niet steeds door één iemand geboden wordt, maar dat
het kind dit bij meerdere personen voor onderdelen van
zijn vraag en behoefte vindt of zoekt. Vooral belangrijk is
dat het geboden wordt en wat de kwaliteit is van deze
ondersteuning. Minder belangrijk misschien wie deze
biedt en wat deze inhoudt. De vraag is dan of het kind
beschikt over een sociaal netwerk dat bijdraagt aan de
ontwikkeling en groei van het kind.
Meer over dit sociaal steunend netwerk kan je lezen in
het thema-onderdeel van deze encyclopedie over Soci-
aal netwerk’. Hierin wordt aangegeven aan welke steun
het kind behoefte heeft en waar het om vraagt. Wat je
518
aandeel als ouder kan zijn en hoe je als ouder ondersteu-
nend kan zijn, vind je in het afzonderlijk thema-onder-
deel van deze encyclopedie over ‘Sociaal inspelen’.
Typerend is :
[Affectief ondersteunen van kind.]
[Kind ondersteunend tegemoet treden.]
[Waar nodig of gevraagd helpend tussenkomen.]
[In de buurt blijven in voor kind moeilijke gedragssitua-
ties.]
[Het hanteren van signalen om kind tijdig voor moeilijk-
heden te waarschuwen.]
[Hoe dan ook achter kind blijven staan waar je niet ak-
koord gaat met zijn handelen.]
[Een goede samenspraak onderhouden met wie het kind
mee (onder)steunt.]
Wat vind je als ouder terug in de eigen opvoedingsbena-
dering ?
Wat zou je in je opvoedingsbenadering kunnen opne-
men ?
Meer lezen :
Doucleff, M. (2021). Jagen, verzamelen, opvoeden. Am-
sterdam : Bruna.
519
Ondersteuning
schemaspel kind
Waar om heen draait spel bij het kind ?
Van bij de geboorte tracht het kind spontaan en automa-
tisch alle indrukken en ervaringen die het opdoet op te
slaan op een geordende wijze. Het kind doet dit door het
aanmaken en tot ontwikkeling laten komen van kensche-
ma's die de omringende werkelijkheid en de erin aanwe-
zige interacties zo precies en zo omvattend mogelijk
weergeven. Zo bouwt het kind progressief kennis en ex-
pertise op die het moeten toelaten steeds beter met die
werkelijkheid om te gaan. Het kind ontdekt situaties
waarin iets zich voordoet, het kind leert wat iets inhoudt
Via het spel ontwikkelt het kind schema's als terug-
kerende basispatronen die het in diverse situaties
kan aanwenden.
Bewust zijn hiervan als ouder kan zorgen voor een
betere spelondersteuning.
520
en het kind oefent om te komen tot de beste interactie.
Hierbij tracht het zich regelmatig voordoende patronen
te achterhalen. Zo kan het de complexe werkelijkheid
terugbrengen tot meer basale basispatronen die er in te-
rug te vinden zijn. Zo wordt de werkelijkheid meer ver-
trouwd, herkenbaar en meer hanteerbaar. Het kind
vindt heel wat herhaling van iets waar het steeds meer
vertrouwd mee is. Het kan dan wat reeds vertrouwd is
en zich eigen gemaakt werd in een schema, toepassen
en zo gemakkelijk toegang krijgen tot de omringende
werkelijkheid. De werkelijkheid wordt zo herleid tot her-
kenbare onderdelen door het inzetten van tot op zekere
hoogte verworven deelschema's. Dit naast andere deel-
schema's die nodig zijn in een bepaalde situatie. Deze
schema's vormen dan een cluster van delen die in elkaar
passen.
Van bij de geboorte is het kind als het ware voortdurend
in een of ander spel verwikkeld. Aanvankelijk is het eigen
lichaam erg betrokken in zijn bewegend spelen, stilaan
wordt de omwereld betrokken in zijn verkenningsspel.
Alhoewel het kind in de eerste plaats speelt voor het ge-
not dat het oplevert, kan als keerzijde vastgesteld dat het
zich aan dit spel in sterke mate ontwikkelt. Het doet tel-
kens nieuwe en andere ervaringen op, op zoek naar pa-
tronen die het kan meenemen in zijn ontmoetingen en
verkenningen later. Het kind leert door actie te onderne-
men en iets keer op keer opnieuw uit te voeren. Door de
521
telkens iets andere uitvoering verzamelt het kind infor-
matie, organiseert het zijn handelen, en komt het tot een
begrijpen wanneer wat zich hoe voordoet.
Zo kan het kind, bijvoorbeeld, geïnteresseerd zijn in een
op en neergaande beweging. Iets laten vallen, zichzelf
optrekken, iets opbouwen, voor piloot spelen. Zo leert
het een verticaal traject kennen opgeslagen in zijn tra-
jectschema. Dit naast een horizontaal en een diagonaal
traject. Trajectschema's vormen een van de eerste sche-
ma's die bij baby's reeds kunnen opgemerkt worden. Het
gaat over hoe dingen bewegen en in beweging gebracht
kunnen worden.
Schema's ontwikkelen zich via het spel van het kind en
dit op vier niveaus. Waarbij een eerder niveau als ante-
cedent dienst doet voor een later niveau. Op sensorimo-
torisch niveau wenden kinderen hun zintuigen, bewegin-
gen en acties aan. Bijvoorbeeld, ze bewegen en gooien
met speelobjecten, ze klimmen omhoog en glijden om-
laag van de glijbaan. Zo slaan ze verticaal op als beweging
en fysieke ervaring. Op symbolisch voorstellingsniveau
wenden kinderen hun waarneming en geheugen aan om
te achterhalen wat iets kenmerkt. Ze slaan de kenmer-
ken van verticaal op om het te weten onderscheiden van
horizontaal en diagonaal. Iets gaat omlaag zoals iets wat
je laat vallen, of omhoog zoals iets dat je opgooit, of iets
gaat op en neer zoals de vleugels van een vogel. Op func-
tioneel afhankelijkheidsniveau wenden kinderen hun
522
voorstelling aan om een mogelijke functionele relatie te
achterhalen: waar, wanneer en waarom doet iets zich
voor. Wat samengaat met, of voorafgaat aan op en neer,
of wat je hiertoe nodig hebt, zoals kracht. Op denkniveau
tenslotte wenden kinderen hun ontluikend denken aan.
Ze schakelen verticaal in om tot begrip te komen of om
iets op te lossen. Zo komen ze tot een overtuiging of een
strategie.
Schematisch kan dit zo voorgesteld :
523
Met heel wat type schema's is het kind bezig ze via zijn
spel tot ontwikkeling te brengen en dit op de opeenvol-
gende niveaus. Zo kan het draaien rond een traject-
schema, een rotatieschema, een insluitingsschema, een
omvattingsschema, een verplaatsingsschema, een posi-
tioneringsschema, een oriëntatieschema, of een omvor-
mingsschema. Meer lezen hierover kan in het thema-on-
derdeel 'Schema-exploratie bij het jonge kind' van deze
encyclopedie.
Hoe het schemaspel van het kind ondersteunen ?
Als volwassene kan je het kind ondersteunen bij zijn
schema-ontwikkeling dit door de wijze waarop je spel en
activiteiten aanbiedt aan het kind. Hierbij kan je uitgaan
van een vernieuwd inzicht dat spel schema-ontwikkeling
betekent.
. In de spelaanbieding kan je uitgaan van het kindgecen-
treerd zijn van het speels bezig zijn van het kind. Niet jij
als volwassene bepaalt waar het kind zich op richt en
waar het mee bezig is.
. Belangrijk is dat het kind ruimte en vooral tijd krijgt een
schema te exploreren in zijn verschillende facetten en
op zijn verschillende niveaus. Niet te veel aanbieden in-
eens en niet te snel willen gaan, met kansen voor her-
haling. Zo wil het kind mogelijk steeds opnieuw het-
zelfde overdoen, of wil het dat je hetzelfde vertelt of
voordoet.
524
. Aandacht kan besteed aan het aanbieden van meer-
dere mogelijkheden tot schema-exploratie. Zo dat ver-
schillende varianten, omgangswijzen en situaties
waarin iets aanwezig is, kunnen verkend worden. Zo
kunnen schema's rijker en meer gedifferentieerd van
inhoud worden.
. Belangrijk kan het hierbij zijn de schema's te achterha-
len die actueel in de belangstellingssfeer van het kind
staan. Soms kan dit heel opvallend zijn, soms kan dit
meer verscholen zijn, omdat meerdere schema's tege-
lijk in de aandachtssfeer staan.
. Het schema dat de aandacht van het kind heeft kan dan
mogelijk achterhaald worden door te letten op uitingen
ervan in zijn bewegen of waarneming, of door te letten
op wat het kind in zijn spel weergeeft of uitbeeldt, bij-
voorbeeld van iets wat voor iets anders staat. Ook in
zijn taalgebruik en -ontwikkeling kunnen tekenen terug
te vinden zijn.
. Volwassenen kunnen hierbij elkaar informeren over
wat ze denken dat het kind aan het exploreren is, of
misschien nalaat te exploreren en waarbij misschien
ondersteuning verkieslijk is.
. Soms kan het spel van het kind chaotisch lijken of anti-
sociaal, het inzicht van schema-exploratie waarop het
kind erg gefocust is kan dit dan bevattelijker maken, zo-
dat je komt tot een andere minder ongunstige interpre-
tatie en meer tolerant kan zijn.
. In het spel van het kind kan je trachten zijn actuele
schema-exploratie te integreren.
525
. Zo kan je het spel niet zozeer laten draaien rond mate-
rialen of aanwezige contexten, maar laten draaien om
inhouden, reactiewijzen en contexten waarmee het
kind bezig is. Zo kan je losser omspringen met opber-
gen of afsluiten van een spel wanneer het kind aan-
geeft er nog niet helemaal klaar mee te zijn. Zo ook kan
je losser omspringen met de wijze waarop het met iets
speelt, een wijze die mogelijk minder gebruikelijk is.
. Hierbij kan je er mee rekening houden dat het kind
steeds verder tracht te bouwen aan zijn reeds verwor-
ven kennis. Dit om zijn kennis uit te breiden en te ver-
fijnen.
. Aandacht kan je er aan besteden dat elk kind met een
ander deel van zijn schema-ontwikkeling via zijn spel
bezig is. Zo kan het mogelijk in hetzelfde spel voor elk
kind gaan om een ander schema in ontwikkeling. Het al
of niet gericht zijn op gelijkaardige schema's komt dan
mogelijk tot uiting in het meer of minder harmonisch
zijn van het samenspel.
. Schema-exploratie en -ontwikkeling kan je zien als on-
derdeel van de motivatie van een kind om te ontdek-
ken en te leren, van zijn onverzadigbare behoefte om
iets te bewegen, voor te stellen, er vragen over te stel-
len en er in discussie over te gaan.
Geef hiervoor de aandachtspunten aan die je aanspreken
en wenst uit te proberen.
526
Warme
ondersteuning of
vijandige controle
Ongunstige verklaring van het gedrag van je kind
Als ouders ondervinden onvoldoende greep te hebben
op hun kind, gaan ze op zoek naar een verklaring hier-
voor. Verklaring waarvan ze verhopen dat die meteen
kan duidelijk maken waar de oplossing voor hun on-
machtservaren ligt. Ze vinden dat hun kind onvoldoende
reageert op wat ze verwachten. Het kind reageert niet of
anders dan ze aangeven te doen. Het kind doet gewoon
verder, of het kind weigert iets te doen. Het kind protes-
teert, of stelt eisen. Het roept, schreeuwt, loopt weg of
gooit zich op de grond. Het doet niet wat je vraagt, of
oplegt. Het lijkt wel net andersom te doen. Het is alsof
het je uitdaagt. Alsof het de leiding wil hebben over wat
en hoe iets dient te gebeuren. Het zet je buitenspel, zo
Welke verklaring je zoekt voor het gedrag van je kind
bepaalt erg of je tot warme ondersteuning komt of
tot vijandige controle.
527
komt het over. Alsof je kind het finaal voor het zeggen
heeft en je best onmiddellijk kan toegeven om te voor-
komen dat het nog erger wordt.
Als ouder kan je hierbij het gevoel hebben dat het pro-
bleem bij je kind ligt. Niet de situatie zelf lokt een be-
paald gedrag bij je kind uit. Maar het kind zelf door hoe
het is, doet opzettelijk iets wat je niet wil. Niet de super-
markt en het verleidelijke dat je er vindt, speelt je kind
parten, maar je kind zelf, door zijn steeds alles te willen.
Het doet vrijwillig zeurend en eigengereid, zo komt het
over. Ga je er tegenin, dan reageert je kind erg verzette-
lijk. Het weent hard en loopt toch weer halen wat je net
terugplaatste. Je vindt je kind erg onhandelbaar van
aard. Het zit - zo denk je - in het kind om zo te doen en
dit te willen. Het kan blijkbaar moeilijk anders en wil al
helemaal niet.
Door het tegenvallend en tegendraads zijn van je kind,
ga je gemakkelijk de druk op je kind opvoeren. Je gaat je
mogelijk ook gerechtigd en verplicht voelen van strikter
en meer eisend en controlerend met je kind om te gaan.
Het kind vraagt door zijn opstelling en zijn doen er zelf
naar om het meer te verplichten.
Tegelijk bestaat het risico dat je minder van je kind gaat
houden. Dat door de moeilijkheden in de omgang, je re-
latie met je kind eronder gaat leiden. Dat mogelijk nega-
tieve en vijandige gevoelens opduiken, die je uit elkaar
528
halen en een afstand doen groeien. Mogelijk beschuldig
je je kind en word je boos. Vooral je ervaren dat je kind
niet is zoals je hoopte en je ervaren dat het kind vanuit
zichzelf zo doet, kan een zekere vijandigheid doen
groeien. Hierdoor wordt het voor je minder moeilijk om
gevoelloos en hard te zijn.
Zo kom je stilaan op het terrein van vijandige gevoelens
tegenover je kind. Je kind valt erg tegen of schiet erg te
kort. Hoe graag had je een lief kind gehad dat gemakke-
lijk en volgzaam was in de omgang. Je hebt gewoon pech.
Je kind is onhebbelijk, is dwars, is onverzettelijk, is eisend
en dwingend. Het houdt geen rekening met je, is onrea-
listisch, is opeisend. Het doet dit doordacht en is voort-
durend op iets uit. Het wil voortdurend aandacht en zijn
zin krijgen of doordrukken. Het wil dat je steeds toe-
geeft, iets voor hem of haar doet, of iets opgeeft en toe-
laat. Het laat je met een slecht gevoel achter. Ofwel ben
je de boeman, die je niet wil zijn, ofwel heb je het gevoel
finaal te verliezen, wat je ook helemaal niet wil.
Kinderen zijn nu eenmaal zo, zegt je omgeving. Of kin-
deren opvoeden is niet makkelijk, had je anders ver-
wacht. Of het kind is in een moeilijke fase, koppigheid
weet je wel. Of kinderen nu zijn nu eenmaal moeilijker.
Of worden door de drukkere omgeving minder gemak-
kelijk. Steeds komt men finaal bij het kind uit, dat nu een-
maal zo is of zo geworden is.
529
Er wordt hierbij vanuit gegaan dat het kind maar op één
manier kan zijn, dat dit onveranderlijk is en dat boven-
dien de motor ervan bij het kind te situeren is. Het kind
is zo en wil zo doen, het is niet anders en wil niet anders
doen. Dit is onveranderlijk, welke inspanning je als ouder
ook wil doen.
Er wordt geen rekening gehouden met het ook anders
kunnen zijn en anders kunnen doen van het kind. Deze
ervaring ontbreekt ook veelal. Steeds worden dezelfde
omstandigheden aangeboden, steeds wordt op dezelfde
wijze naar het kind toe gehandeld, zodat het kind geen
kans krijgt andere facetten van zichzelf te laten zien. Al
was het maar dat het ook rustig kan zijn.
Door de gegroeide vijandige omgeving en de controle-
rende interactie van de ouders, komen steeds weer de-
zelfde facetten van het kind naar voor. Het kind tracht
zich staande te houden en tracht door te zetten. Het
weet toch dat het op weinig begrip en tegemoetkoming
kan rekenen. Door kracht te zetten kan het misschien tij-
delijk iets bereiken, voor zolang het duurt en lukt. Het
remt zichzelf niet meer af, dat zullen zijn ouders wel met
alle kracht doen. Het probeert eerder door de barrières
van de omgeving te breken, zo bereikt het hopelijk toch
iets. Door druk uit te oefenen en vol te houden, kan je
verandering in de reactie van je ouders opmerken. Zo nu
en dan, stelt het vast.
530
Deze reactie van het kind doet dan weer de druk bij de
ouders verhogen. Hun verwachtingen zijn onrealistisch
in de gegeven omstandigheden. Een kind van die leeftijd
kan er meestal op zich niet aan beantwoorden, maar dit
wordt ervaren als weerwil. Als ouder kan je hier tegen in
willen gaan door nog meer eisend te zijn tegenover het
kind en door wat je verwacht af te dwingen. Met nog
meer afstand en druk tot gevolg.
Onderzoek wijst uit dat ouders die de weerwil aan hun
kind toeschrijven en niet aan de omstandigheden of aan
nog niet aan iets toe zijn in zijn ontwikkeling, geneigd zijn
tot een meer autoritair optreden en tot harde disci-
pline. Ze doen dit vanuit een ervaren van weinig impact
te hebben op hun kind, zo dat uitdagend gedrag van hun
kind als bedreigend overkomt. Ze willen voor deze ge-
ringe invloed compenseren en de ervaren bedreiging
wegnemen door een overwicht uit te oefenen op hun
kind.
Hierdoor treedt een circulair proces in werking. De onwil
die het kind bij zijn ouders ervaart tegenover zijn wen-
sen, doet het kind neigen tot extreme druk. Het kind
grijpt hier vanuit zijn ervaren onmacht naar overmacht.
De ouders ervaren hierdoor op hun beurt ook een grote
onwil tegenover hun wensen, zodat ze op hun beurt nei-
gen tot extreme druk. De ouders grijpen hier naar over-
macht vanuit hun ervaren onmacht. Zo doet de onwil bij
531
elk vanuit het grijpen naar overmacht bij elkaar een ge-
voel van onmacht ontstaan. Dit doet elk nog meer grij-
pen naar overmacht en dus onwil. Zo dat verdere esca-
latie optreedt. Met alle schade van dien aan de onder-
linge relatie ouder-kind. En met gevolg elkaar nog meer
onder controle te moeten krijgen.
Gunstige verklaring van het gedrag van je kind
Onderzoek wijst uit dat het ook anders kan. Ouders die
het gedrag van hun kind positief attribueren hebben kin-
deren die weinig of geen problemen geven. Meer speci-
fiek zullen ze prosociaal gedrag van hun kind toeschrij-
ven aan interne kenmerken van hun kind, kenmerken die
blijvend zijn. Tegelijk schrijven ze negatief gedrag van
hun kind toe aan de situatie en de omstandigheden en
zien ze het als tijdelijk en veranderlijk.
Hiermee samenhangend geloven deze ouders dat ze vat
hebben op de ouder-kind interactie. Ze schrijven dit toe
aan hun competentie en vaardigheden. Ervaren dat er
kan zijn gezien de positieve interactie ouder-kind.
Hierdoor is er ruimte voor de ontwikkeling van een
warme relatie ouder-kind. De ouder heeft het gevoel lei-
ding te hebben over het kind en niet voortdurend met
on- en weerwil geconfronteerd te worden die te wijten
zouden zijn aan het kind.
532
Doordat het kind gunstig interactief gedrag vertoont,
kan de ouder dit gedrag ondersteunen. Valt het gedrag
toch tegen, wat meestal tijdelijk van aard is en te maken
heeft met ongunstige omstandigheden, dan kan de ou-
der het kind ondersteunen om ander gedrag te verto-
nen, of vol te houden met het eerdere gedrag, gedrag
waarvan het kind kwam af te wijken. Door het kind tel-
kenmale aan te moedigen voor wat wel kan, kan verme-
den het kind te moeten ontmoedigen voor wat niet kan,
of zelf ontmoedigd te raken zo iets tegengaat.
Door dit spoor van meewillen te vinden of te kiezen, van-
uit ervaren macht en invloed, kan je dichterbij elkaar ko-
men en elkaar met meewil bevestigen. De meewil van je
kind laat je meewil toe. Je meewil laat het kind toe met
meewil te reageren. Dit maakt dat niet tot uitersten
wordt gegaan, maar met redelijkheid op elkaar wordt in-
gespeeld. Zodat niet te ver wordt uitgekomen van wat
wordt gewenst of verwacht. Met wensen en verwachtin-
gen die realistisch zijn en haalbaar.
Door je kind niet voortdurend te beschuldigen of te ver-
wijten van te kort te schieten, kan het ook meer in zich-
zelf geloven. En geloven in de eigen kracht om op zijn
omgeving in te kunnen spelen en zichzelf bij te kunnen
sturen. Positief gedrag kan dan meer aan zichzelf wor-
den toegeschreven, als blijvend en onder eigen controle.
533
Negatief gedrag kan dan meer aan omstandigheden toe-
geschreven, als veranderlijk en buiten de eigen verant-
woordelijkheid.
Overstap van ongunstige naar gunstige verklaring van
het gedrag van je kind
Als ouder kan je een overstap trachten te doen van een
vijandig controleren naar een warme ondersteuning. Zo
loop je minder kans dat je kind problemen geeft.
Dit kan je onder meer door anders te attribueren. Dit
houdt in dat je een voorheen negatief verklaard gedrag
in een positieve context gaat plaatsen. In plaats van wat
het kind doet toe te schrijven aan interne en dispositio-
nele eigenschappen van het kind, kan je zoeken naar een
situationele en beïnvloedbare oorsprong. Niet 'mijn kind
is lui' maar 'mijn kind is onvoldoende uitgerust'. Niet
'mijn kind is flauw' maar 'het onbekende schrikt hem of
haar enigszins af'.
Concreet kan je als ouder zoeken naar meerdere verkla-
ringen voor wat je kind doet. Je kan jezelf hierbij meer-
dere vragen stellen. Zo kan je nagaan of wat je kind doet
een toepassing is van wat meer algemeen kan gesteld
worden. 'Mijn kind doet precies zijn vriendjes na' is dit
een illustratie van ‘mijn kind is op zoek naar zichzelf door
zich los te maken van ons en zich te integreren in een
534
ruimere context, dit door gedachten en gedragingen van
deze ruimere context over te nemen'.
Concreet kan je ook als ouder zoeken naar toepassingen
in wat je kind zegt en doet of net niet zegt en doet, van
wat je aan je kind toeschrijft. Het lui zijn van je kind hoe
uit zich dat. Het kind neemt, bijvoorbeeld, geen initiatief
of het kind stopt voortijdig. Je kan dan samen met je kind
op zoek naar hoe het initiatief kan nemen of hoe het
minder voortijdig zou kunnen stoppen. Door samen in
gedragstermen naar je kind te kijken, in wat het al of niet
doet, kan je gemakkelijker iets veranderen. Door alleen
in persoonstermen naar je kind te kijken, in wie of wat
het is, kan je weinig of geen aanknopingspunten vinden
om verandering op gang te brengen.
Bij vijandige controle ga je uit van wat bij je leeft of wat
je wil. Jij als volwassene staat centraal. Je bent ouder-ge-
richt, gericht op je gevoelens en op de reacties die bij je
opkomen om je doel - het voor het zeggen hebben - te
bereiken. Zo ben je niet gemakkelijk responsief op je kind
en zijn expressies. Eerder ben je afwijzend omdat wie je
kind is en wat het doet niet zomaar positieve gevoelens
in je wekt en je niet doet neigen naar positieve reacties.
Wat wel zo zou zijn zo je je doel - het voor het zeggen
hebben - kon behouden.
Om de overstap te kunnen maken naar een warme on-
dersteuning kan je je ouder-gericht zijn vervangen door
535
een kind-gericht zijn, gericht op de gevoelens en reacties
van je kind en op het kind zelf. Zo kan je je responsief
opstellen op je kind en zijn expressies. Eerder ben je dan
accepterend zodat je kind in je positieve gevoelens zou
kunnen opwekken en je tot positieve reacties zou kun-
nen doen neigen. Dit omdat je je doel - het voor het zeg-
gen hebben - zo gemakkelijker kan behouden.
Door de oorsprong van de ervaren problemen met je
kind bij je kind als persoon te zoeken en bij wat het in-
tentioneel doet, zet je jezelf buiten spel. Het is je kind
dat moet veranderen en dit is zo maar niet evident, want
tot op zekere hoogte is je kind zo. Zo blijf je afhankelijk
van de bereidheid van je kind en blijf je voor een belang-
rijk deel machteloos achter. Door een andere opstelling
en verklaring te betrachten, niet in termen waarbij je
kind tekort schiet of wat je kind zelf kan doen, maar in
termen waar je zelf tekort schiet of wat jij kan doen, ben
je niet langer afhankelijk en raak je je gevoel van mach-
teloosheid kwijt. Niet je kind bereikt je niet, maar je be-
reikt je kind niet. Je kind met zijn tekort en zijn onwil. Zo
kan je zoeken hoe je op je kind met zijn manier van zijn
en doen zou kunnen inspelen. Bijvoorbeeld, ook al is je
kind niet soepel om iets los te laten en tracht het jou tot
toegeven te bewegen, toch kan je zoeken hoe je een ze-
kere soepelheid zou kunnen opwekken, zodat het zelf tot
een zeker toegeven zou kunnen bewogen worden. Je
zegt, bijvoorbeeld, dat het op een dag driemaal iets mag
en dat het mag kiezen iets nu te hebben of te doen, of
536
dat het dit kan uitstellen voor een later moment, zo blijft
het driemaal iets mogen nog bewaart. Er is veel kans dat
het kind kiest voor het behoud van zijn drie beurten, eer-
der dan er reeds een te verliezen. Zo kan je je kind leren
zelf een grens te trekken en zich aan iets te houden. In
plaats van dat jij dit voor het kind voortdurend en her-
haaldelijk moet doen.
Problemen met je kind brengt je gemakkelijker onder
spanning en maakt je meer gestresseerd. Wat er gebeurt
komt je als meer stressvol voor. Zulke situaties maken
dat je aan een hoger tempo naar verklaringen zoekt, die
de aanwezige stressvolle situatie moeten verhelderen.
Zodat je je ervaren spanning en stress onder controle
zou kunnen krijgen en zou kunnen terugdringen. Dit pro-
ces houdt het risico in dat je de verantwoordelijkheid bij
iets of iemand gaat leggen. Met als gevolg mogelijk dat
je van buitenaf verandering wil en minder gemakkelijk je
eigen mogelijke inbreng gaat opmerken. Of nog dat je
niet de onderlinge samenhang voor de ervaren moeilijk-
heden gaat opmerken en je zo de kans mist samen met
je kind op zoek te gaan om te zien wat je samen zou kun-
nen ondernemen om de ervaren moeilijkheden te boven
te komen.
Ook het herhaaldelijk of voortdurend je kind ter verant-
woording roepen, kan maken dat de zin om mee te wer-
ken van je kind vermindert en dat je verstandhouding en
537
affectie tegenover elkaar er systematisch op achteruit-
gaan. Door minder en aan een rustiger ritme naar verkla-
ringen en verantwoordelijken te zoeken kan minder
weerstand en verzet worden opgeroepen tegenover el-
kaar. Zo kan er ook meer ruimte komen om naar midde-
len te zoeken om wat je wenst te bereiken en om je kind
hiertoe bereid te maken. 'Dit zou er kunnen gebeuren,
of dit zou elk kunnen doen of proberen.' In plaats van
'Kan je onmiddellijk met dit of dat ophouden.'
Vaak heeft deze aanwezige spanning die je als ouder er-
vaart een negatief emotionele kleur voor je. Je bent op-
gewonden, of boos, of angstig, of teleurgesteld. Onder-
zoek wijst uit dat er een samengaan is van de ouderlijke
stemming en hoe je je kind waarneemt. Je opwinding of
irritatie zal gemakkelijk leiden tot het negatief oppakken
van wat je kind doet en van hoe het is. Van belang is dan
ook dat je deze negatieve emoties zoveel mogelijk onder
controle kan krijgen. Ze kan laten afvloeien of kan ver-
vangen door meer positieve gevoelens. Op die manier
kan je tot een meer positieve waarneming en tot een
meer positief begrijpen en verklaren komen van je kind
en zijn gedrag.
Recent onderzoek aan Brigham Young University laat
zien dat hoe groter de emotionele controle en het pro-
bleemoplossend vermogen van de moeder zijn, hoe
kleiner de kans is op gedragsproblemen, zoals drift-
buien en vechten, bij het kind.
538
Zoals je de problemen die je kind geeft in de omgang ge-
makkelijk persoonlijk toeschrijft, zo bestaat het risico dat
je wat het kind doet en zegt ook persoonlijk oppakt naar
jezelf toe. Dat zoals je je kind aanvalt ook je jezelf aange-
vallen voelt door je kind. Je neemt het dan erg persoon-
lijk op. Je voelt je niet gerespecteerd en niet begrepen,
niet aanvaard en niet gevolgd door je kind. Dit is meestal
Haar emoties weten beheersen laat toe minder ge-
neigd te zijn tot verbaal hard zijn tegenover het kind,
zoals vervallen in woede-uitbarstingen of overdre-
ven reageren op kleine problemen. Deze moeders
waren minder geneigd om het dubbelzinnig gedrag
van hun kind in het ergste negatief licht te zien.
Cognitief de controle weten houden laat een minder
controlerende opvoedingshouding toe. Cognitieve
controle houdt in of helpt orde creëren en dagelijkse
doelen bereiken. Het omvat planning, probleemop-
lossing en aandacht richten op wat belangrijk is.
Verbaal hard zijn als ouder en een controlerende op-
voedingsinstelling zijn sterk gelinkt met gedragspro-
blemen bij het kind. Het zelf emotioneel en rationeel
niet aankunnen als ouder heeft direct en indirect in-
vloed op het kind en zijn gedrag. Dit onvermogen
doet zich het meest voor zo er met zijn gedachten
niet bij, zo prikkelbaar en bij het zich moe te voelen.
539
niet de bedoeling van je kind. Het kind heeft je immers
erg nodig, ondanks de spanningen die het tussen jullie
ervaart. Zo kan je proberen het minder persoonlijk op te
vatten. Het kind wil je immers niet uitdagen, het kind wil
je niet negeren. Integendeel, het kind wil je erg accepte-
ren en erg respecteren. Alleen zo het dit maar kon. Als jij
je maar openstelde voor je kind en zich niet zo aangeval-
len zou voelen.
Als ouder kan je leren een juister onderscheid te maken
tussen negatief en niet-negatief gedrag van je kind, tus-
sen gedrag dat je kan toeschrijven aan je kind en gedrag
dat je eerder kan toeschrijven aan de situatie of de om-
standigheden. Of dat mogelijk te maken heeft met de
beperkingen van het kind, rekening houdend met zijn
ontwikkeling die nog volop aan de gang is. Door ook aan-
dacht te schenken aan de situatie en door te kijken naar
je kind dat mogelijk nog niet tot iets in staat is gezien zijn
ontwikkeling, kan je voorkomen het eenzijdig verant-
woordelijk te stellen. Zo kan je er aan denken dat be-
paald gedrag ontwikkelingsfase eigen is en dat bijgevolg
begrip hiervan zonder vertekende voorstellingen be-
hulpzaam kan zijn. Zo kan het kind of de jongere op be-
paalde momenten, bijvoorbeeld, meer afstand en auto-
nomie verkiezen.
In plaats van voortdurend de kant aan te geven van je
kind die je niet wil, met reacties als 'neen, niet doen,
stop, hou op met, durf niet, enzomeer', kan je ook de
540
kant van je kind aangeven die je wel wil, met reacties als
'ja, doe dit, probeer, begin met, je kan, enzomeer'.
Doordat wat het kind zegt en doet tegenvalt en je hier
weinig vat op blijkt te hebben, kan je geneigd zijn het op
te geven en je kind te negeren. Eerder kan je evenwel in
die situaties het tegenvallend gedrag van je kind negeren
en je kind aanspreken en activeren om tot ander gedrag
te komen met je hulp. Zo kan je komen tot warme on-
dersteuning voor wat je wel wil.
Gevaar voor imitatie
Ouders die minder positieve interpretaties maken in so-
ciale situaties, blijken vaak kinderen te hebben met een
vijandige interpretatiestijl. Dit is gemakkelijker zo wan-
neer deze kinderen ook minder precies denken over de
intenties van anderen en gevoeliger zijn voor onaange-
name sociale gebeurtenissen. De vijandige interpretatie-
stijl van deze kinderen bleek bij onderzoek gemakkelijk
te zorgen voor agressief gedrag, reeds merkbaar bij 3-
tot 8-jarigen. Deze kinderen ervaren, bijvoorbeeld, ge-
makkelijk dat anderen hen uitlachen, of zij voelen zich
snel buitengesloten als ze niet mee kunnen doen. Op la-
tere leeftijd, laat een recent Amerikaans onderzoek zien,
dat jongens met vijandige vaders die weinig warmte to-
nen, meer misdrijven plegen en een grotere verschei-
denheid aan drugs en alcohol gebruiken, dit in vergelij-
king met jongens van afwezige vaders.
541
Eenvoudige instructies aan ouders en kinderen bleken al
te leiden tot minder vijandige interpretaties, met moge-
lijk minder agressief gedrag tot gevolg. Zo kunnen deze
kinderen, bijvoorbeeld, leren inzien dat lachen te maken
heeft met iets grappig, of dat ze niet worden uitgesloten,
maar elk om beurt mogen meespelen.
Gevaar voor ontwikkeling
Bevindingen van de Universiteit van Virginia laat een ne-
gatieve langetermijnimpact zien van controlerend ou-
derschap. De dominerende en overregelende aanpak als
ouder toont een verband met moeilijkheden in relaties
later en met het bereikt opleidingsniveau van hun
kind. Het onder controle willen houden van het kind als
puber kan zijn ontwikkeling hinderen. Het verstoort zijn
ontwikkeling van autonomie en opkomen voor zich-
zelf. Dit heeft een lager zelfbeeld en zwakkere
(leer)prestaties tot gevolg. Het gebruik van opdringerige
en overcontrolerende (manipulatieve) middelen, zoals
het onthouden van liefde en genegenheid, wekt gemak-
kelijk negatieve gevoelens, zoals schuld en twijfel, bij het
kind op. Dit remt zijn maturiteit af en maakt hen minder
geliefd als adolescent.
Je kan kiezen
Kies voor een verandering van verklaring van kindgedrag
542
dat een overstap mogelijk maakt van een vijandige con-
trole naar een warme ondersteuning
Ons mama en papa weten het ook helemaal niet meer :
- Je bent onmogelijk.
- Je doet voortdurend zo.
- Precies alsof je dit opzettelijk doet.
- Je probeert er ook niets aan te veranderen.
- Wij hebben al alles geprobeerd.
- Niets helpt.
- Het probleem ligt echt bij je.
Ons mama en papa proberen tot een ander weten en
verklaren te komen :
- Soms doe je onmogelijk, daarom ben je
niet onmogelijk.
- Onder bepaalde omstandigheden doe je zo,
soms doe je ook heel anders.
- Soms lijkt het opzettelijk, maar wellicht
lukt het je dan niet meer anders te doen.
- Misschien moeten wij iets anders proberen.
- Een andere manier van begrijpen en
reageren moeten we een kans geven.
- Het probleem moeten we niet persoonlijk op-
nemen maar in ons doen en interageren situeren.
543
Zelfzorg en
ondersteuning
Als ouder aan zet
Als ouder heb je gemakkelijk de neiging de zorg en ver-
antwoordelijkheid voor iets van je kind voor je rekening
te nemen. Je vindt dat jij aan alles moet denken. Jij vindt
dat jij voor alles moet zorgen. Je kind komt zo in een pas-
sieve en ondergaande rol terecht. Het hoeft zichzelf
geen zorgen te maken. Het hoeft zelf ook voor weinig of
niets te zorgen.
Vaak heb je een hele reeks redenen om je zo op te stellen
en zo te handelen. Zo ontstaan er geen problemen. Zo
wordt er tijdig aan iets gedacht, zo wordt het precies uit-
gevoerd, zo komt alles helemaal in orde. Zo ontmoet je
Als ouder kom je in de opvoeding gemakkelijk aan
zet.
Hoe je kind helpen zelf meer aan zet te komen ?
544
minder weerstand, zo ben je minder afhankelijk. Je kind
is nog te jong, kan nog niet goed aan iets denken, kan
iets nog niet goed uitvoeren, kan niet zo goed iets in het
oog houden, kan ook nog niet goed iets volhouden. Het
heeft nog geen idee hoe iets te plannen, heeft ook nog
geen idee wanneer iets in orde is. Het mist de nodige
ontwikkeling en de vereiste ervaring. Zo gaat het finaal
gemakkelijker en beter.
Soms beperk je je tot het denkwerk en verwacht je van
je kind zelf de uitvoering onder je regie en leiding. Dit
verloopt dan gemakkelijk op een gespannen en druk-
kende of soms dwingende wijze. Je kind biedt gemakke-
lijk weerstand bij zoveel aanwijzingen van je.
Je kan je kind 's morgens uit zijn bed halen en als het nog
jonger is zelf wassen en aankleden. Je kan je kind ook
precies aangeven wanneer op te staan en hoe het zich
moet wassen en kleden.
Het kan ook zijn dat je bij je kind verandering wil zien. Je
kan dit dan voor je kind doorvoeren. Je kan je kind zelf
wassen voor het aan te kleden. Je kan dit ook precies wil-
len sturen en er op letten dat je kind zich wast vooraleer
het zich aankleedt.
Zo kan je de ontwikkeling of de verandering voor een
groot deel voor je rekening nemen. Zo zelfs dat je de ont-
545
wikkeling of verandering mogelijk in gevaar brengt, eer-
der dan dat je ze mogelijk maakt. Het kind wil helemaal
niet de stap zetten in zijn ontwikkeling, of de stap zetten
naar verandering en laat het zoveel mogelijk of zelfs he-
lemaal aan je over.
Je kan dan ontdekken dat zo je wil dat je kind een vol-
gende stap zet in zijn ontwikkeling of een stap zet naar
verandering toe, het zal moeten meewerken. Het kind
zal het zelf moet willen en zelf overtuigd moeten zijn tot
ontwikkeling en verandering te komen. Het kan evenwel
zijn dat enkel jij overtuigd bent van de noodzaak en dat
jij dit wel wil. Maar dat dit daarom evenwel nog niet zo
is voor je kind. Zo kan de wil en overtuiging voor ontwik-
keling of verandering helemaal voor je rekening komen.
Jij zult dan voor motor moet spelen en er voor instaan en
dit telkens opnieuw. Het ontbreekt je kind dan aan mo-
tor, het heeft niet de wil of het bezit niet de overtuiging
die tot ontwikkeling of verandering moeten leiden. Zo
komt er nog een opdracht voor je bij. Jij moet niet alleen
aan iets denken, jij moet niet alleen iets uitvoeren, jij al-
leen staat ook in voor de wil tot iets. Je kind kan mogelijk
niet overtuigd zijn en mogelijk weerstand bieden. Het
kan zich zelfs door je aangevallen voelen voor iets wat
het zelf niet wil en waar het zelf niet van overtuigd is.
546
Als kind aan zet
In plaats van de leiding, de zorg en de motivatie voor het
kind en zijn ontwikkeling en verandering bij je als ouder
te leggen en te blijven leggen, kan je er ook voor kiezen
de leiding, de zorg en de motivatie voor zijn ontwikkeling
en verandering bij hem- of haarzelf te leggen, of staps-
gewijze te leggen. Zo maak je de overstap van jij die zorgt
voor je kind naar het kind dat zorgt voor zichzelf. In
plaats van zorg voor het kind komt dan zelfzorg van het
kind.
Uiteraard is je kind hier zo maar niet toe in staat. Het is
mogelijk te jong, of het heeft hiermee geen ervaring, het
heeft het niet geleerd, het is hiermee helemaal niet ver-
trouwd, het is nog onbekend terrein.
Je kan je kind dan hierbij helpen. Dit door het bieden van
de nodige steun bij het leiding nemen, het zorgen voor
zichzelf en het willen hiervan. Jij doet het niet langer in
zijn plaats. Je ondersteuning dient opdat het kind het zelf
zou weten op te nemen. Zelf de verantwoordelijkheid
voor iets zou weten dragen, zelf zou weten zorgen voor
iets, zelf dit zou weten te willen. Je steun maakt het kind
sterker voor waar het nog aan kracht ontbreekt. Je
maakt het evenwel niet zwakker door iets over te ne-
men, in zijn plaats te doen of in zijn plaats te willen. Het
kind moet er zelf aan denken, het zelf doen en het zelf
willen. Je inbreng zorgt er voor dat het kind er in slaagt
547
zelf dit denkproces op te nemen, zelf de uitvoering tot
een goed einde te brengen en zelf tot de nodige wil hier-
toe te komen.
Je staat achter je kind, niet voor je kind, of in de plaats
van je kind. Je inbreng is zo minimaal mogelijk en zo tij-
delijk mogelijk. Zoveel en zolang als nodig en steeds voor
een indirecte inbreng die je kind zoveel mogelijk zelf ac-
tiveert, inschakelt en motiveert. Je spreekt je kind aan in
het zichzelf aanspreken. Je leidt je kind zover nodig in het
leiding nemen over zichzelf, je zorgt dat je kind zelf zor-
gend wordt, en je wil dat je kind dit zelf wil en zichzelf
overhaalt.
Je kind en zijn zelfzorg staan hierbij centraal. Je inbreng
beperkt zich tot het ondersteunen in de vorm van appe-
leren of aanleren hiervan, helpen voor het deel dat nog
niet zelfstandig kan of niet helemaal lukt. Steeds ga je via
het kind en zijn zelfzorg, daar draait het om. Je gaat niet
via jezelf en je zorgend zijn, daar draait het niet om. Alles
wat je kind sterker en meer zelfstandig maakt, neem je
op. Alles wat je kind zwakker en afhankelijker maakt,
daar pas je voor. Voor het kind is het een prettig ervaren
dat het meer en beter iets kan, eerder dan dat het be-
vestigd wordt in het weinig en iets niet goed te kunnen.
Elk kind is uit op ontwikkeling en groei en wil hier best
inspanningen voor doen als dit inderdaad verwerkelijkt
wordt en het de voordelen hiervan kan ervaren. Zoniet
wil het dit graag overlaten aan anderen en weg blijven
548
van een zwakte en een afhankelijkheid ervaren. Als het
zelf op niets let, zelf niets doet en zelf niets wil, kan er
ook niets tegenvallen en voelt het zich niet betrokken.
Is het voor school huistaken maken en leren, iets waar jij
als ouder op let, waar jij voor zorgt dat het in orde is, wat
jij wil dat het behoorlijk is ? Of wil je hierin verandering
dat je kind op dit zelf leert letten, dit zelf leert uitvoeren,
en dit zelf wil ? Je kan hierbij uitgaan van je kind zelf, van
zijn denken en handelen, van wat het zelf voelt en zelf
wil. Je kan dan de nodige ondersteuning bieden om
hierin zelf de nodige verandering te brengen, zodat je op
weg kan gaan van ouderzorg naar zelfzorg.
Vaak wil je als ouder te veel doen, te snel gaan, te ge-
makkelijk iets denken en laat je alles om jezelf draaien :
wat jij denkt, wat jij kan doen, wat jij wil. Door dit te her-
leiden tot het hoogstnodige : een niet te veel doen, niet
te snel gaan, niet te gemakkelijk iets denken en niet
meer dan nodig meedraaien, laat je meer ruimte en kan-
sen aan je kind. Door zelf niet overactief te zijn in den-
ken, doen en willen, stimuleer je je kind om zelfactief te
worden in zijn denken, doen en willen. Het actief worden
van het kind komt dan niet van buiten, niet van bij jezelf
als ouder, maar het komt dan meer van binnenuit, vanuit
het kind zelf. Het is zijn denken, het is zijn doen en zijn
willen, dat het in beweging brengt.
549
Een belangrijk voordeel is dat je als ouder in de rol van
ondersteuner van je kind terecht komt die met zijn kind
samenwerkt. Dit eerder dan als tegenstander van je kind
te verschijnen die alleen komt te staan. Als ouder zoek je
samen hoe het kind zichzelf kan overtuigen en overhalen
tot ontwikkeling en verandering te komen. Als ouder
zoek je samen hoe het kind zelf aan iets kan denken en
hoe het zelf iets kan uitvoeren.
Je focust op de aanwezige gedachten, gevoelens, be-
hoeften, weerstanden, bereidheid, inzet en activiteit bij
je kind. Dit eerder dan op je gedachten, gevoelens, be-
hoeften, weerstanden, bereidheid, inzet en activiteit bij
je jezelf. Zo kan je samen zoeken hoe je kind van wat in
hem omgaat gebruik kan maken. Hoe je eventueel sa-
men kan onderkennen wat bij hem niet samenhangend
is of wat tegenstrijdig is en hoe het hier zelf meer samen-
hang en overeenstemming in kan brengen door veran-
dering in zijn denken, zijn doen en zijn willen.
Door in te spelen op wat bij je kind leeft, kan je achter-
halen of je kind overtuigd is van de nodige ontwikkeling
of verandering, overtuigd is van zijn eigen mogelijkheden
en kansen hiertoe, en overtuigd is dat het er aan toe is
en er klaar voor is. Zo dit nog niet helemaal zo is, kan je
het verder ondersteunen en kan je samen zoeken hoe
tot deze nodige overtuigingen voor ontwikkeling en ver-
andering te komen, hoe het zelf overtuigd kan raken van
eigen mogelijkheden en kansen, en hoe het zelf tot het
550
zetten van stappen en tot actie kan komen. Wat het daar
voor nodig heeft aan gevoelens en gedachten.
Als ouder tracht je hierbij eerder iets uit te lokken dan op
te leggen, tracht je eerder aanwezige processen te on-
dersteunen dan te willen overtuigen, tracht je eerder te
laten zoeken dan iets als oplossing naar voor te schuiven,
tracht je het geheel aan bod te laten komen eerder dan
delen selectief af te schermen, tracht je eerder te ver-
sterken dan te verzwakken, tracht je eerder aan te moe-
digen dan te ontmoedigen, tracht je eerder je kind cen-
traal te stellen en te verstrekken, dan uit te gaan van je-
zelf.
Overstap maken
Je kan zo nagaan wat je in elke opstelling activeert bij je
kind, en wat je activeert bij jezelf als ouder. Waar je bij
de eerste opstelling gemakkelijk volgen en passiviteit ac-
tiveerde bij je kind en verantwoordelijkheid, zorg en mo-
tivatie bij jezelf. Zo activeer je in plaats hiervan bij de
tweede opstelling zelfzorg bij je kind en ondersteuning
bij jezelf. Zo activeer je in deze tweede opstelling tegelijk
bij je kind inzicht in het belang van ontwikkeling en ver-
andering, zelfvertrouwen in het kunnen tot ontwikkeling
en verandering komen, en bereidheid om stappen in die
ontwikkeling en verandering te zetten. Wat in je kind ge-
activeerd wordt, staat dan centraal, eerder dan wat in je
551
geactiveerd wordt. Dit laatste staat slechts in functie van
de zelfactiviteit van het kind.
Ga na wat je in de omgang met je kind vooral activeert
bij je kind en vooral activeert bij jezelf :
Ga na of dit eerder wijst op zorg en leiding van jezelf als
ouder, of eerder wijst op zelfzorg en op ondersteuning
bieden voor je kind :
Ga na hoe je door andere dingen in je kind en in jezelf als
ouder te activeren meer in de richting van zelfzorg en on-
dersteuning kan evolueren :
552
Onhandelbaarheid
voorkomen
Ouders kunnen op bepaalde momenten in bepaalde si-
tuaties vaststellen dat ze de greep op hun kind kwijtra-
ken. Het kind reageert op een manier waarop ze niet lan-
ger vat hebben. Mogelijk reageert hun kind op een om-
gekeerde wijze dan ze verwachten. Ook het kind kan
soms merken dat het de controle over zichzelf en de si-
tuatie kwijtraakt. Ook al zou het anders willen reageren,
het lukt niet langer.
Deze situaties kunnen uitzonderlijk of meer frequent
voorkomen. Ze kunnen voor kortere of langere perioden
aanhouden. Ze kunnen zich voordoen tegenover één of
beide ouders, ook tegenover andere volwassenen, zoals
een leerkracht, of tegenover volwassenen in het alge-
meen.
Een kind is niet zomaar onhandelbaar.
Sommige kinderen missen heel wat waardoor ze tot
onhandelbaarheid komen.
553
Ouders hebben in deze situaties wel eens de neiging om
het probleem bij zichzelf te leggen en hun aanpak als te
licht in te schatten. Ze zoeken dan een oplossing in een
zelfde meer uitgesproken aanpak. Soms leggen ze het
probleem bij hun kind, met het gevaar het mogelijk uit-
eindelijk af te wijzen. Soms leggen ze het probleem in het
niet lukken van het samenspel ouder en kind, het gevaar
bestaat dan dat ze het maar opgeven wegens een tekort
aan overeenstemming.
Op termijn houdt dit voor wat het kind ervaart het risico
in van een toenemende onveiligheid, onzekerheid, insta-
biliteit, onduidelijkheid, onvoorspelbaarheid, onwetend-
heid, ongeborgenheid, onbegrip, afstand, geen steun,
geen bevestiging, miskenning, afwijzing, ontwaarding,
onrecht, geen controle, geen grip, onmacht, opwinding,
onzelfstandigheid, isolement, zwakte, mislukken, ... dit
als ervaren bij het kind. Zo neemt het risico toe op
kwetsbaar worden als kind.
Op termijn houdt dit voor de aanpak van ouders het ri-
sico in van een toenemende druk, dwang, dreiging, be-
schuldiging, onvrijheid, geen kansen, geen vertrouwen,
controle, verwerping, overwicht, wispelturigheid, onge-
duld, onvriendelijkheid, negerend, niet mee rekening
houdend, ... dit als aanpak van de volwassen opvoeder.
Zo neemt het risico toe op gekwetst worden als kind.
554
Beide elementen, het ervaren van het kind en de aanpak
van de opvoeder, komen vaak samen voor en gaan ge-
makkelijk elkaar versterken en uitlokken. Het risico is dan
groot in een negatieve spiraal terecht te komen, die de
afstand steeds groter maakt en de druk en spanning nog
doen toenemen. Meer hierover lezen kan in het thema-
onderdelen Escalatie voorkomen en Circulaire beïn-
vloeding’ van deze encyclopedie.
Onderzoek van de Universiteit van Connecticut en an-
dere kwam tot de vaststelling dat overheen verschil-
lende culturen afwijzing door ouders bij kinderen conse-
quent leidde tot negatief problematisch gedrag. Het ne-
gatief gedrag bracht het leed van het kind naar buiten in
de vorm van pesten of tegenwerking, of het verinner-
lijkte het leed in de vorm van angst of verdriet. In onge-
veer een kwart van de samenlevingen zou afwijzing als
een geschikte manier van opvoeden in de cultuur erva-
ren worden. Kinderen hebben echter een fundamentele
behoefte aan aandacht en acceptatie essentieel voor
hun welzijn en gunstige ontwikkeling.
Ook het als ouder zelf gekwetst geweest zijn als kind en
het kwetsbaar zijn geworden verhoogt het risico van dit
dreigen te verhalen op de eigen kinderen. Dit wordt de-
structief recht genoemd in de contextuele hulpverle-
ning. Wat het van zijn ouders niet ontving, wil het alsnog
krijgen van zijn kinderen die spontaan erg geneigd zijn in
555
de relatie met hun ouders te investeren. Hierdoor ont-
staat het gevaar van een roulerende rekening van de één
generatie op de volgende, dit omdat je telkens als kind
veel moet geven en weinig ontvangt en dit telkens dreigt
te verhalen op je eigen kind. Zo kan achter onhandel-
baarheid niet enkel een kind in nood gezien worden,
maar mogelijk ook een ouder in nood.
Eens gekwetst en kwetsbaar, is het een lange weg naar
herstel. Dit is zo voor het kind, dit is ook zo voor de ou-
der. Iets wat bijgevolg best kan vermeden worden.
In het verminderen van de onhandelbaarheid kan zowel
langs de zijde van het kind als langs de zijde van de op-
voeder gewerkt worden :
. Wat het kind mist, zal het kind moeten geboden wor-
den via de benadering van de opvoeder,
concreet : veiligheid, zekerheid, stabiliteit, duidelijkheid,
voorspelbaarheid, informatie, geborgenheid, begrip, na-
bijheid, steun, bevestiging, erkenning, aanvaarding,
waardering, recht, controle, grip, kracht, kalmte, zelf-
standigheid, contact, sterkte, lukken, ...
. Wat de ouder te drukkend opneemt, zal meer uitnodi-
gend moeten aangeboden worden, via het aanspreken
van het kind,
concreet : vermindering of wegname van druk, dwang,
dreiging, beschuldiging, onvrijheid, kansenloosheid,
556
wantrouwen, controle, verwerping, overwicht, wispeltu-
righeid, ongeduld, onvriendelijkheid, negeren, geen re-
kening houden met, ...
Wat het kind kan geboden zal gemakkelijk behulpzaam
zijn om minder drukkend naar het kind toe te hoeven
handelen, omgekeerd zal het minder drukkend zijn meer
dat bieden wat het kind nu mist.
Dit betekent geenszins zomaar toegeeflijk zijn en het
kind helemaal zijn zin geven. Dit is niet waar het kind om
vraagt. Het kind vraagt best wel om een zeker houvast
om houvast te vinden.
Ook kan relationeel ouder-kind gewerkt worden om on-
handelbaarheid minder kansen te geven :
Hierbij is het belangrijk een overstap te maken van een
relatie ouder-kind als probleem naar een relatie ouder-
kind als hulpbron. Recent kwamen terzake een aantal
modellen rond verbindend opvoeden tot ontwikkeling.
In elk van deze verbindende modellen komt iets relatio-
neel als hulpbron in het bijzonder op de voorgrond te
staan,
concreet : zoals affectie in plaats van angst (voor con-
flict, verlies van kind of kind tekort doen); connectie in
plaats van dwang; geweldloosheid in plaats van geweld;
vertrouwen in plaats van onzekerheid, macht of strijd;
557
betrokkenheid in plaats van onverschilligheid; volhou-
den in plaats van opgeven; samen in plaats van tegen-
over elkaar; openheid in plaats van geslotenheid; empa-
thisch in plaats van gevoelloos; gevoelens en behoeften
in plaats van argumenten en interpretaties; verbonden
in plaats van afgesloten; wat verbindt in plaats van wat
verdeelt en polariseert; verbinden in plaats van of voor-
bij strijd; elkaar tegemoetkomen in plaats van eenzijdig
eisen, dreigen, straffen of belonen; gematigd in plaats
van extreem; de-escalatie in plaats van escalatie.
Dit bijzondere waar om heen het in de ouder-kind relatie
komt te draaien maakt een heel verschil op weg naar el-
kaar in plaats van weg van elkaar. Op die manier kan wat
relationeel gemist wordt, alsnog worden toegevoegd.
Verbindend opvoeden legt de nadruk op bewuste om-
gang en relatievorming die gunstig uitwerken op het op-
voeden. In deze bewuste omgang is er aandacht en zorg
met oog op welzijn voor de ervaren moeilijkheden en
aanwezige opdrachten, voor zichzelf als ouder, voor het
kind en zijn noden en vraagstelling, voor de relatie tus-
sen ouder en kind, voor de samenleefcontext en voor
het aanwezige gedachtegoed. Meer hierover lezen kan
in het thema-onderdeel Verbindend opvoeden’ van deze
encyclopedie.
558
Ook als een onderliggende problematiek aanwezig is, zo-
als autisme of een regulatiestoornis, zal het in het bijzon-
der belangrijk zijn voor het kind van niet veel te moeten
missen als reactie op, bijvoorbeeld zijn agressie of onwil,
maar het kind pro-actief passend het nodige te bieden.
Hieronder volgen een aantal reacties die mogelijk on-
handelbaarheid kunnen voorkomen of verminderen.
Telkens worden drie reactiemogelijkheden gegeven. Een
ervan (niet aangestipt) verhoogt het risico op onhandel-
baarheid. De twee andere (aangestipte) doen het risico
op onhandelbaarheid verminderen.
559
560
561
562
563
564
565
566
567
568
569
570
571
572
573
574
Ontspannen
ouders,
ontspannen
kinderen
Voordeel ontspannen zijn
Ontspannen zijn in deze tijd lijkt eerder een utopie, dan
een gemakkelijk haalbare realiteit. Als ouder wil je wel,
maar het dagelijks leven is zo drukkend en zelf heb je het
zo druk dat er weinig of geen tijd is voor ontspanning.
Bovendien brengt dit leven zoveel spanning met zich
mee dat het moeilijk is ontspannen te blijven en je eer-
der gemakkelijk gespannen raakt. Vooral tijdens de week
is het druk en voel je gemakkelijk druk, zeker op de mo-
menten dat je ook instaat voor de opvoeding van je kind,
vooral met name 's morgens en 's avonds. Er is dan zo-
veel dat dient te gebeuren en tegelijk voel je op dat mo-
ment de spanning voor wat nog te gebeuren staat, of
Ontspannen zijn als ouder levert heel wat voordeel
op voor het kind.
Hoe meer ontspannen raken ?
575
's avonds de spanning die door de dag ontstaan is. Vooral
op die momenten voel je de behoefte aan ontspanning
en ontspannen zijn, maar merk je net het tekort eraan.
Ontspanning die naar het weekend wordt verschoven. In
de hoop dan meer ontspannen te raken. Waarbij je mo-
gelijk merkt dat zoveel spanning is opgeladen dat deze in
korte tijd zomaar niet kan ontladen worden. Dan maar
hopen op verlof en vakantieperiodes. Het zijn vooral
deze langere vrije-tijdsperiodes die duidelijk maken dat
de omgang met je kind beter vlot wanneer jezelf ont-
spannen bent. Jij kan zelf meer aan en blijkbaar werkt dit
ook rustgevend voor je kind. Het over meer tijd beschik-
ken en over meer geduld, kan maken dat het geheel rus-
tiger en meer ontspannen verloopt.
Zo heeft ontspannen zijn alleen maar voordelen voor je-
zelf en je kind. Als ouder voel je je sterker en dit vertolkt
zich onder meer in meer zelfvertrouwen en meer zelfze-
kerheid. Door het ontbreken van twijfel en onzekerheid,
wek je ook niet gemakkelijk de twijfel en onzekerheid bij
je kind. Zo is er minder plaats voor spanning. Door je gro-
tere zelfzekerheid ben je minder bang advies en hulp in
te roepen of te aanvaarden. Ze komen voor je minder
bedreigend over. En zo neem je nog aan sterkte toe, om-
dat je van deze inbreng van anderen kan leren en kan
genieten.
Als ontspannen ouder ga je je ook minder aan van alles
en nog wat vastklampen. Je kan wat niet bruikbaar en
576
passend is terzijde of achter je laten. Ook het deel van
de ballast van je omgeving en je verleden dat je meer
hindert dan helpt, kan je zijn juiste plaats aan de kant ge-
ven, zodat je rustig je eigen gevoel en inzichten kan vol-
gen. Veel moetens die je opgedrongen werden of zijn,
kan je relativerend terug brengen naar een eventueel
kunnen. Veel verbodens die je achtervolgen kan je terug
brengen naar een passend mee rekening houden. Zo kan
je persoonlijker en meer doorleefd inspelen op je kind en
zijn behoeften. Ook de ballast van wat in je omgeving en
je opvoeding fout liep, wordt dan niet tot een krampach-
tige obsessie het helemaal anders aan te pakken, waar-
door niet helemaal vrij te zijn je eigen intuïtie te volgen.
Zo ga je het tekort aan aandacht dat je misschien er-
vaarde niet laten worden tot een verstikkende aandacht
voor je kind.
Ontspannen zijn heeft voor het kind het voordeel dat je
niet te drukkend bent voor je kind. Dat je de nodige
ruimte en tijd voorziet waarbinnen je kind zich kan ont-
wikkelen. Dat je niet bij de minste afwijking erge druk
gaat uitoefenen om binnen je starre verwachtingen uit
te komen. Dat er een zekere oefen- en experimenteer-
ruimte en -mogelijkheid is. Zodat het kind ervaringen kan
opdoen waaruit het zelf kan leren om in de toekomst
meer optimale keuzes te kunnen maken.
Ontspannen zijn heeft voor het kind het voordeel dat je
niet alles vanuit je gespannen zijn gaat uitvergroten en
577
gaat opblazen. Zodat alles als zwart wit en erg ongenu-
anceerd gaat overkomen en ervaren worden. Zo raken
gespannen ouders gemakkelijk in paniek wanneer iets
onverwacht of ongewenst gebeurt. Emotioneel zijn ze
dan gemakkelijk erg in de war en brengen die onrust ge-
makkelijk over op hun kind. Het kind weet dan geen rea-
listisch zicht te verwerven, omdat de feiten meestal erg
zijn omgeven met emoties en interpretaties die niet
steeds veel met de feiten te maken hebben. Maar eerder
met zichzelf in het niet aanvaarden en aankunnen van
deze feiten. Het gevaar is dan rel dat het kind een even
emotionele reactie gaat ontwikkelen in gelijkaardige om-
standigheden. Het kind zal dan heel wat inspanning moe-
ten doen om zichzelf tot rust en ontspanning te brengen.
Zo wordt dit probleem van ouder op kind doorgegeven.
Nogal wat ouders vertonen deze neiging om bij een eer-
ste confrontatie met iets, erg paniekerig te reageren en
pas in tweede instantie tot de ontdekking te komen dat
het toch nog wel meevalt. Om hiertoe te komen kan er
reeds een hele tijd verlopen zijn. Eerst de emoties en pas
dan dringt de realiteit mondjesmaat door. Vaak met be-
hulp van de omgeving die een en ander nuchterder en
meer realistisch weet te benaderen. Zo zijn er ouders die
wanneer hun kind koorts ontwikkelt zichzelf terugvinden
op de spoed om daar uiteindelijk gerustgesteld te raken
dat er niets levensbedreigends aan de hand is. Dit bete-
kent uiteraard niet dat je als ouder niet voorzichtig en
vooruitziend zou mogen zijn. Maar mogelijk ontbreekt
578
voldoende realiteitsperspectief omdat de paniek onmid-
dellijk toeslaat, zodat het niet langer lukt de realiteit juist
in te schatten.
Ontspannen zijn kan ook juist betekenen dat men op cru-
ciale momenten net de koelbloedigheid bezit om onmid-
dellijk de passende actie te ondernemen. En dat men op
zulke momenten net niet blokkeert onder de druk van de
spanning en de emoties. Een kind tijdig uit een levensbe-
dreigende situatie weten weghalen, zoals bij zich verslik-
ken, gekneld raken, enzomeer, vraagt om een voldoende
behoud van zijn kalmte.
Het kind neemt gemakkelijk de spanning aanwezig in zijn
omgeving op. Ben jij druk en gespannen dan zal het kind
dit gemakkelijk imiteren. Het kind voelt als het ware de
drukte en spanning aan en gaat vanuit dit spanningsvoe-
len reageren. Dit maakt dat wanneer het kind moeilijk in
slaap raakt en je als ouder dit zo snel mogelijk wil in orde
krijgen, je net het kind door je gespannen zijn wakker
houdt. Het kind kan door je krampachtigheid, twijfel en
opwinding moeilijk tot rust en ontspanning komen. Net
wat nodig is om in te slapen.
Uit onderzoek van de universiteiten van Wenen en
Gießen blijkt dat stress besmettelijk kan zijn. Dit besmet
raken door de stress van anderen doet zich vooral voor
tussen mensen die een 'wij-gevoel' delen, zoals familie
579
en vrienden, met wie er een langdurige en sterkere rela-
tie bestaat. Het zien van iemand in een stressvolle situ-
atie vooral van iemand op wie je betrokken bent, kan
maken je ook gestrest te voelen. Hierbij kan het lichaam
stresshormonen, zoals cortisol, afgeven. Dit wijst op een
merkbaar effect van een gedeelde sociale identiteit.
Werken aan ontspannen zijn
Als ouder zal je misschien reageren met dat je dit best
wel wil aannemen, maar dat je sedert de geboorte van
je kind ervaart dat de momenten van ontspannen zijn
eerder schaars geworden zijn. Graag zou je dan ook wil-
len weten hoe je tot een meer ontspannen gevoel zou
kunnen komen.
Kan je je opvoedingstaak delen met anderen, je partner,
je familie, kinderopvang, enzomeer, dan kan dit erg ont-
lastend werken. Ook al is hun aandeel voor kortere tijd
en gaat het misschien voornamelijk om het idee op ie-
mand te kunnen terugvallen.
Vooral ook het kunnen hebben van zijn regelmatige
nachtrust is van cruciaal belang. Goede slaapgewoonten
voor ouder én kind zijn iets waar zo snel mogelijk naartoe
gewerkt kan worden.
Zorgelijk denken en herkauwen van voorvallen kunnen
maken niet tot ontspanning te kunnen komen. Vooral
580
blijvend of herhaaldelijk piekeren kunnen reeds aanwe-
zige stress doen toenemen. Beter kan terzake actie on-
dernomen worden om zich te informeren of iets op orde
te stellen, zodat men mentaal tot rust kan komen en ze-
kerheid of duidelijkheid kan verwerven. Waar je door te
piekeren jezelf kan tegenhouden en zo iets schijnbaar
kan vermijden, kan je door actie ervaren dat iets kan luk-
ken en piekeren overbodig was. Gedragsactivatie wordt
dit genoemd. Dit kan door anderen, maar ook door je-
zelf. Ook iets niet te persoonlijk opnemen kan maken
met iets gemakkelijker om te kunnen gaan, omdat het
minder bedreigend voor zichzelf over komt. Of je wel
een goede moeder bent als je kind ziek wordt, is niet iets
wat je zomaar automatisch op je rekening hebt te schrij-
ven. Door dingen van op een gezonde afstand te bena-
deren, kan je er wellicht beter zicht op krijgen en ga je
jezelf er minder snel ongemakkelijk bij voelen.
Ook kan je in plaats van te gaan zoeken naar oorzaken
van de gevolgen die je ervaart, zoeken naar aanwezige
of haalbare middelen om bepaalde je gestelde doelen te
bereiken.
Kan je wat je bezighoudt of niet loslaat, aan iemand
kwijt, dan is dit meestal te verkiezen, omdat je het zo
met iemand kan delen. Deze kan je dan emotioneel steu-
nen en helpen het een betekenis, verklaring en plaats te
geven. Op die manier kan je het gemakkelijker verwer-
ken. De kwaliteit van je relatie met deze personen zal
581
mee de kwaliteit van de ervaren steun en hulp bepalen.
Dit onder meer omdat die relatie een factor van tevre-
denheid en voldoening kan zijn, en niet een factor van
mistevredenheid en spanning.
Maar ook dan kan je het limiteren om met iets bezig te
zijn, zodat er tijd komt om dingen los te laten en er plaats
komt voor andere interesses en wat betekenis- en waar-
devol voor je is. Je kan dan proberen iets in je gedachten
of in je praten af te ronden en af te sluiten. Zo vermijd je
dat je iets blijft voeden, zodat het uitgroeit tot hersen-
spinsels. Zo bouw je een adempauze in, zodat iets aan
intensiteit kan verliezen. Lukt het toch niet helemaal om
aan iets te denken, dan kan je proberen bij die opko-
mende gedachte te blijven, maar er niet in door te gaan.
Komt een vraag in je op, dan kan je denken aan de vraag,
zonder er verder in door te gaan en mogelijke antwoor-
den hierop te gaan bedenken. Je houdt het gedachte-
'boek' dan gesloten, ook al kan je niet vermijden aan het
'boek' te denken.
Door aan iets wat in je opkomt niets toe te voegen, zoals
geen gevoel, geen interpretatie, of oordeel, kan je ge-
makkelijk merken dat het snel weer opnieuw verdwijnt.
Je kan dan best wat in je opkomt bekijken van op een
zekere afstand, als daarom nog niet van je, of op je van
toepassing, of persoonlijk op je betrokken. Zo neemt het
niet gemakkelijk je helemaal in beslag. Verdwijnt iets niet
spontaan, dan kan je nog altijd trachten alles wat door je
582
hoofd speelt eens te wissen en je denken op nul te zet-
ten. Als het ware je hoofd leeg te maken en je denken
terug te draaien tot ruststand.
Tegelijk kan er plaats komen voor iets ontspannend. Iets
waarvan je houdt en graag mee bezig bent, zonder dat
het veel inspanning en concentratie vraagt. Iets wellicht
waarin je niet moet uitblinken, maar iets waarvan je kan
genieten.
Niet alles voor je kind doen, maar zien wat het kind
stapsgewijs mee of zelfstandig kan doen, maakt dat je
zorgtaak op termijn minder zwaar wordt. Het kind ver-
werft hierdoor progressief meer autonomie en wordt
meer zelfactief in plaats van afhankelijk en passief te blij-
ven. Je doet dan niet iets zomaar voor je kind, maar je
leert je kind telkens iets bij, zodat je kind stapsgewijs zelf
steeds iets meer kan doen. Dit iets zelf weten en kunnen,
wordt door het kind als prettig ervaren omdat het iets
nieuwverworven heeft en meteen het gevoel heeft
krachtiger te worden.
Veelal wil je als je gespannen bent iets zo snel mogelijk
beëindigen. Lukt dit niet, wat veelal het geval is, dan kan
je proberen eerder het ritme te vertragen. Het rustiger
aan te doen met die taak, of die taak gepaard te laten
gaan met iets rustig en prettig ontspannend. Veelal zorgt
iets voor spanning omdat je hiervoor over te weinig tijd
beschikt en het te veel is. Door je te organiseren en meer
583
tijd te voorzien kan je deze tijdsdruk trachten weg te ne-
men. Niet op tien minuten je kind in bed willen krijgen,
maar een stapsgewijs ritueel voorzien dat slaapwekkend
is. Slaapwekkend onder meer door zijn regelmaat en zijn
vaste activiteiten. Zij kunnen maken dat de slaap voor je
kind makkelijker komt opzetten.
Nog kan je proberen voor taken die belastend zijn, je in-
gesteldheid ietwat te veranderen. Wat je moet doen zal
meestal energie van je verbruiken en je in zekere mate
vermoeien, om niet te zeggen uitputten. Je kan je er dan
proberen op instellen dat wat je doet op een of andere
manier je energie, dynamiek en voldoening zou opleve-
ren. Dat in plaats van te geven, je het gevoel hebt wat te
krijgen bij de uitvoering. Zo, bijvoorbeeld, genieten van
de vitaliteit, vrolijkheid, speelsheid en spontaniteit van je
kind. Je er als het ware door laten aansteken, zodat je je
meer vitaal, vrolijker, losser en minder gedwongen kan
voelen. Je verbruikt dan niets, maar je verkrijgt dan iets.
Althans dat gevoel kan je nastreven.
Om te vermijden dat je heel gespannen raakt, kan je ook
trachten meer proactief met situaties om te gaan, eerder
dan reactief erop te reageren. Bijvoorbeeld, voorzien dat
je kind op het potje moet, eerder dan weer teleurgesteld
zijn als je je groter wordend kind opnieuw moet verscho-
nen. Zo kan je het gevoel behouden meer vat op de situ-
atie te hebben en is er minder kans dat je gespannen of
geïrriteerd raakt.
584
Lukt het toch niet situaties goed te weten inschatten,
dan kan je beter nalaten iets concreets te verwachten of
te voorzien. Je kan dan eerder uitgaan van de situatie zo-
als ze zich aandient. Van daaruit kan je dan kijken naar
de aanwezige mogelijkheden en hoe je best ermee kan
omgaan om er het beste van te maken, ook voor jezelf.
Niet alleen kan een activiteit belastend zijn, of kan het
moeilijk weten loslaten van een voorbije activiteit span-
ning vasthouden, ook het vooruitzicht van een komende
activiteit kan voor heel wat spanning zorgen. Heel wat
spanning ontstaat reeds vooraf in de aanloop. Als een
soort van alarm slaan en grotere alertheid voor het in-
spanningvragende dat gaat komen en waarbij lukken
niet zonder meer gegarandeerd is. Er wordt dan vooraf
al heel wat energie en spanning opgeladen en gereser-
veerd, zodat iets wat erbuiten valt heel snel als belastend
en te veel wordt ervaren. Getracht kan dan worden dit
spanning laden nog even uit te stellen en voldoende
energie te reserveren voor de huidige opvoedingsbe-
slommeringen. Ook kan getracht het globaal wat rustiger
aan te doen en dit af te stralen op de omgeving, eerder
dan onmiddellijk druk te doen omdat men zich ook zo
voelt.
Eens je onder spanning komt te staan, zal je gemakkelij-
ker sneller meer emotioneel reageren zeker als je niet
onmiddellijk het gewenste resultaat bereikt. Met als mo-
585
gelijk gevolg dat je minder in jezelf en je ouderlijke vaar-
digheden gaat geloven en je steeds negatiever gaat kij-
ken naar de situatie. Je tijdelijk falen of het gevoel van
falen dat omweven is met emoties, gaat dan steeds meer
gepaard met een gevoel minder krachtig en weerbaar te
zijn en met een gevoel voor een meer lastige en belas-
tende situatie te staan. Zo bestaat het risico op een toe-
nemende emotionele en fysieke uitputting, samen met
een afnemend competentiegevoel en een toenemende
depersonalisatie. Alle elementen voor een toenemend
risico op een burn-out. Door wat gebeurt minder snel te
omringen met uitgesproken gevoelens, ook met gevoe-
lens van geringe kracht en zware last, kan je trachten
vermijden in een emotionele uitputtende spiraal terecht
te komen. Gevoelens die ook sterk samenhangen met je
manier van kijken. Zoals wat zich voordoet op een be-
paald moment als niet haalbaar, te zwak en te veel te
zien.
Niet zelden kom je als ouder in de rol terecht van orga-
nisator die alles toch probeert rond te krijgen en draai-
ende te houden. Organisator die hiervoor heel wat in-
spanningen heeft te leveren om hierin te lukken, waarbij
vaak ook bijkomende spanning komt kijken omdat een
regeling uitwerken niet steeds zo eenvoudig is en er vaak
op de omgeving moet kunnen gerekend worden. Een
omgeving, die niet altijd even enthousiast is en gemak-
kelijk voorwaarden stelt waardoor het organiseren er
niet makkelijker op wordt. Men wil wel zorgen voor de
586
kinderen, maar kan je ze ook komen brengen, en tot dit
uur. Ze zijn toch niet ziek. Hou in het oog dat de tijd en
energie die je besteedt aan organiseren niet uit propor-
tie raakt. Bijvoorbeeld, tegenover waarover het gaat of
tegenover de tijd en energie voor de uitvoering.
Ook kan je trachten je mogelijk enigszins perfectionisti-
sche ingesteldheid wat te milderen. Dit milderen kan
enige oefening vragen, aangezien aanvankelijk door het
verschil tussen je perfectionisme en wat je doet en be-
reikt, net spanning kan optreden. Je kan trachten je goed
te voelen bij minder hoge eisen die je aan jezelf en aan
je omgeving stelt. Je kan ook trachten je onzekerheid die
mogelijk aan de basis ligt van je perfectionisme of die er
mee samengaat, te milderen. Dit door meer vertrouwen
te hebben in jezelf en in je beschikbare kracht en draag-
kracht.
Ook kan je spanning verminderen door niet uit te gaan
van een gevoel van van alles voor en samen met je kind
te moeten doen. Terwijl je tegelijk het gevoel hebt hierin
heel wat achterstand te moeten inhalen. Er voor je kind
zijn kan heel wat betekenen. Het betekent niet het van
het kind overnemen en de leiding nemen, zodat het kind
van alles van je gaat verwachten. Voor het kind is het
vaak voldoende dat je het ondersteunt en erkent bij wat
het zelf onderneemt en dat je nu en dan zo nodig in-
grijpt. Valt het kind stil en verveelt het zich, dan kan je
het kind helpen zelf te zoeken wat het zou kunnen doen
587
en hoe zelf terug op dreef te raken. Denk je in termen
van 'quality time', dan kan je er voor zorgen dat het ook
quality time kan zijn voor jezelf. Aanzie zo opvoeding niet
als de ultieme sociale competitie voor jezelf en voor je
kind. Elke ouder en elk kind is anders, anders is niet beter
of slechter, is niet meer of minder.
Wellicht meest succesvol is dat je kan blijven handelen
vanuit kracht en vooral een gevoel van kracht. Eerder
dan terecht te komen in een situatie waarin je gaat han-
delen met kracht vanuit een gevoel van krachteloosheid.
Krachteloosheid die teruggaat op de ervaren werkdruk -
wat je allemaal als ouder te doen hebben en denkt te
doen te hebben, en tijdsdruk - de beschikbare tijd die je
hiervoor hebt als ouder en denkt te hebben, en de psy-
chische druk - de spanning die dit bij je als ouder teweeg-
brengt en denkt dat het teweegbrengt.
Ontmoet je een spanningsvolle waarneming, herinne-
ring, gevoel, gedachte, voorstelling, lichaamsgewaar-
wording, behoefte of reactie, zet er dan twee relaxvolle
van dezelfde aard tegenover. Zoals van 'ik zie wat ik alle-
maal nog moet doen', maak je 'ik zie wat ik allemaal
reeds gedaan heb' en 'ik zie dat alles nog proberen te
doen geen zin heeft omdat het toch nooit kan'. Zo kan je
gemakkelijker weerwerk bieden. Om het gevoel te be-
houden iets nog te kunnen beïnvloeden, kan je de twee
relaxvolle ervaringsinhouden zo zoeken dat je nog een
zekere vrijheid behoudt van te kunnen kiezen tussen wat
588
begrepen is in de ene inhoud en wat in de andere. Zo
beschik je bovendien steeds over een plan B voor het ge-
val plan A niet wenselijk of bruikbaar is.
Vaak kan je ontdekken wat in een situatie je bijzonder
gespannen maakt of de aanwezige spanning merkbaar
doet toenemen. Bijvoorbeeld, als je alleen voor een situ-
atie komt te staan. Je kan dan trachten na te gaan hoe je
zulke situaties kan voorkomen. Doen ze zich toch voor,
dan kan je trachten na te gaan hoe er best mee om te
gaan zonder de spanning te laten toenemen. Bijvoor-
beeld, uitgaan van de situatie zoals ze is en niet blijven
vasthouden aan wat je verwachtte of je voorkeur had.
Vergeet in het geheel jezelf niet. Ook jezelf en je welbe-
vinden zijn in het geding. Ze vormen bovendien de nood-
zakelijke basis om aan je omgeving en zijn welbevinden
te kunnen bijdragen. Voorzie telkens een moment voor
jezelf tussen twee van de vele dingen die je voor je reke-
ning neemt. Maak wat je moet doen of je voorgenomen
hebt te doen niet te groot of tot te veel. Herleid het eerst
tot wat kan en je aankan, door je anders te organiseren
of je verwachting te milderen. Begin er dan pas aan. Bij-
voorbeeld, kan je wat je moet doen spreiden in de tijd of
verdelen. Tenslotte kan je er ook voor kiezen meerdere
dingen te integreren zodat ze compacter worden.
589
Kan je aan een gespannen situatie echt niets veranderen,
dan kan je alsnog proberen er anders naar te kijken en
er anders mee trachten om te gaan, alleen of samen.
Ontspanningshoek
Wat zie je als voordeel voor je kind van je ontspannen
zijn ?
Hoe denk je concreet aan je ontspannen zijn te kunnen
werken ?
Wat wil je concreet doen aan je ervaren werkdruk vanuit
aanwezige draaglast ?
Wat wil je concreet doen aan je ervaren tijdsdruk vanuit
aanwezige draagkracht ?
Wat wil je concreet doen aan je ervaren psychische druk
vanuit aanwezige verwachtingen ?
590
Ontwaarden :
veel gebruikt,
weinig invloed
'Wat dom van je ! Dit is echt flauw ! Hoe kan je zo kin-
derachtig doen ? Dit heb ik nooit eerder meegemaakt !
Ik ben erg geschrokken van je .' Er bestaan vele manieren
om als ouder een kind en wat het zegt of doet te ont-
waarden.
Als ouder loop je gemakkelijk het risico wat je kind zegt
of doet van zijn belang, zijn betekenis, zijn nut en zelfs
zijn inhoud te willen ontdoen. Op die manier tracht je de
situatie in de hand en onder controle te houden. De in-
breng van het kind wordt als het ware geneutraliseerd of
uitgeschakeld. Het is wat jij zegt en doet wat van tel is.
Dit is van belang, heeft betekenis en nut en die inhoud is
relevant en terzake.
Soms tracht je invloed uit te oefenen door wat je
kind zegt of doet van inhoud en betekenis te ont-
doen.
591
Doordat je kind ook niet altijd geneigd is je te volgen, zal
het wat je wil, negeren of mogelijk trachten af te rem-
men. Het kind wendt hiervoor mogelijk eveneens ont-
waarden aan. Wat je zegt of doet wordt van belang, be-
tekenis, nut en zelfs van zijn inhoud ontdaan. Door je
model staan, wakker je ongewild dit ontwaarden nog
aan.
'Dit is niet eerlijk. Dit is echt wel ouderwets ! Al mijn
vriendjes mogen dat. Dat je me zo iets kan aandoen !
Weet jij wel wat je van me vraagt ? Ik ga me niet bela-
chelijk maken.' Het kind tracht op veel manieren je tot
andere gedachten te brengen en je van je verzoek te
doen afzien.
Veelal ben je je als ouder weinig bewust van dit ontwaar-
den. Dit geldt nog meer voor het kind. Het ontwaarden
neemt vaak de concrete vorm aan van een discussie, of
commentaar of kritiek op elkaar. Dit tekort aan inzicht
geldt vooral voor je eigen inbreng als ouder, vooral om-
dat ze in feite positief bedoeld is om het kind te overtui-
gen en te overhalen.
'Ik had dat niet van je verwacht.' 'Je hebt daar nooit iets
over gezegd.' 'Ik ging er vanuit dat je dat zelf wel wist.'
'Hoe kan ik dat nu weten.'
592
Het onbegrip kan van concreet-zakelijk tot meer alge-
meen-persoonlijk gaan. Van meer betrokken op de fei-
ten tot meer betrokken op de persoon in confrontatie
met de feiten. Van meer situatiegebonden en dus veran-
derlijk tot meer persoonsgebonden en weinig verander-
lijk.
'Dat was niet zo ! Dat was ik niet ! Je hebt dat niet goed
gezien ! Je ziet niet goed meer, zeker ! Je hebt iets tegen
mij ! Jij ziet wat ik doe altijd anders !'
Dit ontwaarden brengt gemakkelijk een ontwaarden als
tegenreactie op gang. Wat dan gemakkelijk uitmondt in
een circulair gebeuren van wederzijds ontwaarden. Met
als bijkomend risico dat het steeds meer uitgesproken en
krachtiger wordt. Concreet betekent dit gemakkelijker
persoonlijker en meer als algemeen verwoord wordt.
'Dit is belachelijk.' 'Nee, jij doet belachelijk.' 'Wel, jij bent
belachelijk.' 'Zeg, wie is hier meest belachelijk.' 'Ken ik je
anders ?'
De reden voor deze tegenreactie is dat ontwaarden ge-
makkelijk weerstand en verzet opwekt. Het roept een
verdedigende en mogelijk aanvallende reflex op. Het
toegeven en het involgen worden helemaal gedoofd en
verdwijnen op de achtergrond. Op de voorgrond ver-
schijnt het weerwerk dat werd geactiveerd. Daar is het
kind en de ouder volledig mee bezig.
593
'Dat is helemaal niet zo ! Dat was ik niet. Hoe kom je daar
bij ? Jij hebt iets tegen mij ! Daar heb ik niets mee te ma-
ken. Jij bent onredelijk ! Dat heb ik zo niet bedoeld. Dat is
onmogelijk !'
Gebeurt dit ontwaarden meermaals, frequent of voor
langere tijd, dan bestaat het risico dat, niettegenstaande
het weerwerk, het kind of ook de ouder in zijn perceptie
van zichzelf verstoord wordt. De eigenwaarde gaat er
onder lijden en het zelfvertrouwen kan erdoor vermin-
derd. Men voelt zich niet aanvaard zoals men is. Men
voelt zich niet geliefd en mogelijk afgewezen.
Deze bedreiging van zijn zelfbeeld dat intuïtief aange-
voeld wordt, zorgt mede voor het krachtige weerwerk
dat wordt geboden. Dit weerwerk is schijnbaar vaak niet
in verhouding met de ontwaarding die concreet plaats-
grijpt.
'Ze geven niet om me. Ze hebben me niet graag. Ik val
hen tegen. Ze vinden me moeilijk. Ik ben zo. Echt gemak-
kelijk ben ik niet.'
Het bewust worden als ouder, niet alleen van het gebeu-
ren te ontwaarden, maar nog meer van de gevolgen en
gevaren, kan maken hier van af te willen stappen. Nie-
mand wil bewust zijn kind neerhalen of zomaar kwetsen.
Meestal wordt ervaren evenwel geen alternatief te heb-
ben.
594
'Moeten we alles dan zomaar toelaten ? Moeten we alles
maar goedkeuren ? Mogen we geen oordeel meer vel-
len ? Moeten we alles maar nemen ? Mogen we niet
meer reageren ?'
Uiteraard kan je als ouder je idee weergeven. Dit kan
evenwel zonder het ontwaarden van wat je kind zegt of
doet. Dit kan door de perceptie van het kind in zijn
waarde te laten en daar je perceptie aan toe te voegen.
In die eigen perceptie kan je je waardering meegeven.
Door die positieve of negatieve waardering respectvol te
formuleren kan je ontwaarding vermijden.
'Ik voel daar zelf niets voor. Blijkbaar is dat voor je anders,
mijzelf stoort het.' 'Ik merk dat je daar de voorkeur aan-
geeft, persoonlijk hou ik daar niet van en heb ik liever iets
anders.'
Door je kind en wat het zegt en doet in zijn waarde te
laten in je reactie, roept je minder of geen weerstand of
verzet op. Integendeel kan je het kind gemakkelijker aan-
spreken en duidelijk maken wat je wil. Op die manier kan
je beroep doen op je kind voor wat je wil. Het hier op
ingaan van je kind kan je dan verbinden aan extra waar-
dering. Zo maakt je je kind maximaal bereidwillig. Je laat
het in zijn waarde, zodat je weerstand en verzet voor-
komt. Je stelt waardering in het vooruitzicht, zodat je be-
reidwilligheid en goodwill bij je kind activeert.
595
'Ik begrijp dat je een andere smaak hebt dan ik, kan je me
evenwel een plezier doen en zorgen dat het me niet
stoort.' 'Ik zie dat je boos bent. Kan je me zeggen waar
je het moeilijk mee hebt. Misschien kunnen we er over
praten en zien hoe we in de toekomst dergelijke misver-
standen kunnen voorkomen. Dat zou voor elk aangena-
mer zijn.' 'Ik zou het moedig van je vinden, moest je toch
volhouden, ook al merk ik wel dat je er zelf een hekel aan
hebt.'
Zo 'ontwaard' je wellicht dat ontwaarden hoe vaak ook
gebruikt, weinig invloed heeft en dat waarde(re)n hoe
zelden soms gebruikt gemakkelijker kans maakt op meer
invloed.
Dit zonder dat het betekent dat je iets zomaar goedkeurt
of toelaat. Maar zo dat je wel meer kans maakt op kun-
nen goedkeuren en kunnen toelaten wat je kind bereid
is te doen of te laten vanuit je waardevol aanspreken.
Voor waarden creëer je de voorwaarden voor een posi-
tieve reactie van je kind.
596
597
Creatief-
expressieve
ontwikkeling
Belang creatief-expressieve ontwikkeling
Als ouder vind je wellicht de creatief-expressieve ontwik-
keling van je kind een belangrijk onderdeel van zijn glo-
bale ontwikkeling. Als ouder ben je hier wellicht bewust
mee begaan en wil je hier kansen voor creëren. Voor je
kind vormt dit wellicht een meer onbewust gebeuren dat
daarom niet minder belangrijk is en waarmee het regel-
matig actief bezig is.
Tussen wat je kind denkt en wat het doet vormt het cre-
atief-expressieve een belangrijke tussenschakel. Het
Hoe verloopt de creatief-expressieve ontwikkeling
van een kind ?
Wat is haar belang ?
Hoe kan je ze ondersteunen ?
598
helpt zowel zijn denken als zijn handelen te ondersteu-
nen en inhoud en vorm te geven. Door eerst iets uit te
beelden op een creatieve wijze krijgt zijn denken wellicht
meer gestalte en inhoud. Door eerst voor meer inhoud
en gestalte te zorgen kan nadien een handeling wellicht
beter en nauwkeuriger uitgevoerd worden. Door omge-
keerd te trachten een plaatsgevonden handelingsgebeu-
ren weer te geven, kan deze wellicht beter begrepen en
verwerkt worden en zo beter in zijn geheugen en denken
worden opgeslagen.
Verloop creatief-expressieve ontwikkeling
Wat een kind aanvankelijk met zijn bewegen uitdrukt
heeft voor hem of haar nog geen betekenis. Het kind
maakt bewegingen met zijn lichaam. Het maakt ook be-
wegingen met zijn armen, vervolgens met zijn handen en
stilaan met zijn vingers. Heeft het een tekenvoorwerp
vast dan weet het sporen na te laten. Dit vinden de
meeste kinderen erg prettig. Het kind maakt zwaaibewe-
gingen bij het begin van het tweede levensjaar, aanvan-
kelijk erg ongecontroleerd en chaotisch als een vorm van
bewegend spelen. Ze vormen krassen op papier die stil-
aan evolueren naar krabbels wanneer de bewegingen
meer beheerst en gecontroleerd worden en daardoor
stilaan meer geordend. Dit zorgt er voor dat het kind als
kleuter ontdekt dat de vormelijke krabbels een beteke-
nis hebben. Het kind kan achteraf benoemen wat het
599
weergegeven heeft. Dit wordt toevallig realisme ge-
noemd. Hiermee eindigt het krabbelstadium dat loopt
van 1 tot 4 jaar en vangt voor het kind het pre-schema-
tisch stadium dat gaat van 4 tot 7 jaar. Het krabbelsta-
dium valt zowat samen met de sensori-motorisch sta-
dium van de denkontwikkeling waarin het handelend
denken domineert.
Stilaan geeft het kind tijdens het tekenen aan wat het
gaat tekenen om vervolgens dit vooraf aan te geven. Het
is de eerste bewuste poging om een vorm te creëren die
een concrete weergave is van het denken van het kind.
Dit lukt nog maar in beperkte mate en wordt daarom
mislukt realisme genoemd. De eerste poging om iets
weer te geven is een menselijke figuur gewoonlijk met
een cirkel als hoofd en twee verticale lijnen als benen. In
dit stadium ontwikkelt zich een visueel idee of schema.
Zijn tekeningen geven weer wat het kind als meest be-
langrijk beschouwt vanuit zijn voorstellend denken en
voelen. Het kind zoekt continu naar nieuwe concepten,
zo verandert constant wat gesymboliseerd wordt. Het
pre-schematisch stadium stemt zowat overeen met het
pre-operationeel stadium van de denkontwikkeling
waarin de voorstelling en symbolisering overheerst.
Wanneer het kind aan een schema toekomt als een de-
finitieve manier om iets weer te geven, vangt het sche-
matisch stadium aan dat gaat van 7 tot 9 jaar. Het
schema weerspiegelt de actieve kennis van het kind over
600
iets. Het kind geeft niet zozeer de werkelijkheid weer,
maar wat het er van weet of de voorstelling die het er
van heeft. Dit wordt verstandelijk realisme genoemd. In
deze fase worden de verschillende onderdelen ook ge-
plaatst in een gemeenschappelijke context, waarvoor de
onderlinge relaties en een basislijn kentekenend zijn. Om
alles weer te geven wat het weet over iets vouwt het wat
het tekent open met zowel voor- als achterzijde zicht-
baar of tekent het op een transparante wijze met zowel
buiten- als binnenzijde zichtbaar. Wat belangrijk is voor
het kind wordt verhoudingsgewijs soms uitvergroot om
zijn sterke gevoelens voor iets uit te drukken. Iets wordt
steeds op eenzelfde wijze voorgesteld met zijn wezen-
lijke kenmerken, hooguit worden details aangepast om
een specifieke situatie aan te geven. Het schematisch
stadium valt samen met de aanvang van het concreet
operationeel stadium waarin objecten vanuit een be-
paalde context worden bewerkt. Het kind vertelt rond
vijf jaar mogelijk een verhaal of werkt een ervaren pro-
bleem uit. Eens het probleem vertelt, voelt het kind zich
beter in staat om er mee om te gaan. Zowel ruimte en
tijd verschijnen als contextinvulling. Samengevat, ont-
wikkelt het kind in dit stadium schema's om menselijke
figuren, objecten, relaties en de omgeving weer te ge-
ven. Zijn tekenen reflecteert wat het weet, wat iets sym-
boliseert, niet zozeer wat het voelt.
In de leeftijd van 9 tot 11 jaar komt het kind in het sta-
dium van het aanbrekend of visueel realisme terecht.
601
Het kind vindt dat schematische generalisatie niet langer
volstaat om de realiteit weer te geven. Het begin van hoe
iets er werkelijk uitziet komt tot uiting in meer oog voor
details, voor afzonderlijke onderdelen en voor verhou-
dingen. Realisme is niet zozeer fotografisch maar ver-
wijst naar de individuele visuele ervaring met een object.
Dieptezicht verschijnt, wat zich uit in elkaar overlap-
pende objecten en een horizon eerder dan een basislijn.
Het kind wordt meer kritisch naar zijn werk toe en is ge-
neigd het meer af te stemmen op leeftijdsgenoten eer-
der dan op volwassenen.
Vanaf 12 jaar komt het kind in het pseudo-naturalistisch
stadium terecht met nadruk op een volwassen naturalis-
tisch eindproduct, met oog voor licht, schaduw, plooien,
beweging en grootte in functie tot afstand. Deze kwali-
tatieve afstemmingen kunnen in functie staan van de re-
aliteit of in functie staan van zijn persoonlijke relatie tot
het werk. Dit stadium stemt overeen met het begin van
het formeel-operationeel stadium van de denkontwikke-
ling waarin meer algemene bewerkingen mogelijk wor-
den. Een aantal kinderen blijft symbolisch in zijn expres-
sie niettegenstaande hun toegenomen gerichtheid op
realisme. Hun toegenomen abstractievermogen laat toe
afbeeldingen op te vatten als metaforen, met hun teke-
ningen suggereren ze dan een idee of een gevoel.
In de leeftijd van 14 tot 17 jaar komt de jongere in de
periode van beslissing tot een welbewuste poging om tot
602
iets artistiek te komen. Spontane ontwikkeling eindigt
met besef van immaturiteit of met de keuze om zijn te-
kenvaardigheden te verbeteren.
Ondersteuning creatief-expressieve ontwikkeling
Als volwassene kan je ondersteuning bieden aan de ex-
pressieve ontwikkeling van je kind. Dit kan je door het
bieden van kansen en stimuli hiertoe. Dit kan je ook door
het bieden van de nodige hulp en begeleiding bij de ont-
wikkeling van zijn expressieve vaardigheden.
Als volwassene kan je ook ondersteuning bieden aan zijn
artistieke ontwikkeling door naast de realistische bena-
dering ook aandacht te besteden aan een imaginatieve
benadering. Dat tekenexpressie toelaat de eigen bijzon-
dere manier om de werkelijkheid te zien te tonen. Dit
kan je door appreciatie te tonen voor de verscheiden-
heid in benaderingen en de diversiteit aan ideeën die het
kind in zijn tekenexpressie uit.
Creatief-expressieve ontwikkeling concreet
Zoek in de tekst hiervoor in welke stadium van creatief-
expressieve ontwikkeling je kind zich bevindt.
Zoek hierbij naar de kentekenen die je hiertoe doet be-
sluiten.
603
Inspelen op
ontwikkeling
jongere
in de
adolescentie
Adolescentie als ontwikkelingsfase
Naast spontane ontwikkelingen in de adolescentie die
samenhangen met lichamelijke, mentale en relationele
groei, krijgt de jongere te maken met een aantal ontwik-
kelingsopdrachten. Sommige legt de jongere zichzelf op
omdat hij over toenemende mogelijkheden beschikt, an-
dere zijn verwachtingen vanuit de omgeving die een en
ander stilaan aan de jongere zelf wil overlaten en niet
hiervoor blijvend zorg wil opnemen.
De adolescentie is de ontwikkelingsfase tussen 12 en 20
jaar die veel verandering meebrengt voor de jongere in
ontwikkeling en de overgang vormt van kind naar vol-
wassene. Als ouder kan je best de nodige ruimte, kansen
De adolescentie is een fase met veel ontwikkelingen
en veranderingen. Voor de jongere een hele opgave.
Een opgave die vraagt om de nodige ondersteuning.
604
en ondersteuning bieden om je kind doorheen deze pe-
riode te helpen. Een fase in zijn ontwikkeling met veel
uitdagingen waarin veel nieuw is.
Lichamelijke groei
Eerst is er de lichamelijke groei van een kindlichaam naar
een volwassen lichaam onder invloed van een tijdelijk
toegenomen productie van groei- en geslachtshormo-
nen, testosteron voor de jongen, progesteron en oestro-
genen voor het meisje. De adolescent moet fysiek maar
vooral mentaal loskomen van zijn kindlichaam en in-
groeien in zijn volwassen lichaam verschillend in lengte
en vorm en zich hierin herkennen en thuisvoelen. Tege-
lijk moet het zijn kindidentiteit inruilen voor een volwas-
sen identiteit of zelfschema. Soms klopt wat de jongere
ervaart, zijn gender, niet met zijn fysiek geslacht en krijgt
het te maken met een bijkomende (h)erkenningsop-
dracht. Ook voor je als ouder zal het een bijkomende
opgave inhouden.
De jongere is niet langer kind en nog geen volwassene.
Dit is te merken aan de groei van de geslachtsorganen en
het verschijnen van de secundaire geslachtskenmerken,
zoals borstvorming bij het meisje en beginnende baard-
groei bij de jongen. Veranderingen die vaak gepaard
gaan met een tijdelijke onwennigheid en zich niet com-
fortabel voelen.
605
Hersenen in ontwikkeling
Ook de hersenen ontwikkelen zich verder, in een ver-
hoogd tempo. Dit maakt dat ze beter in staat zijn tot een
veralgemenend denken, maar ook om te komen tot con-
crete oplossingen en toepassingen. Daarnaast wordt
een breder perspectief mogelijk in ruimte en tijd, waar-
door meer samenhang wordt gezien, onder meer in de
vorm van 'als-dan'. Zo neemt de complexiteit van hun
denken toe, dingen worden met elkaar in verband ge-
bracht, waardoor hun verwerkingsvermogen toeneemt.
Dit laat een hoger niveau van leren toe, zoals aangewend
in het secundair onderwijs. Ook vooruitdenken wordt
mogelijk, niet enkel wat is, maar ook wat kan of zou kun-
nen in de fantasie. Ook laat het op termijn een betere
regulering toe van emoties, omdat alles beter in een con-
text kan worden geplaatst.
Deze transformatie verloopt progressief, waarbij de jon-
gere steeds meer op zijn eigen ervaren, denken en be-
oordelen gaat betrouwen, en mogelijk minder akkoord is
en meer kritisch, en bijgevolg minder volgzaam. Alles
wat het tot nog toe te weten kwam, vaak van de omge-
ving, wordt hierdoor aan een eigen toetsing en verwer-
king onderworpen. Aanvankelijk gebeurt dit veelal in
een zwart-wit vorm zowel wat denken en emoties be-
treft, pas stapsgewijze treedt meer dosering en nuance-
ring naar voor en ontstaat er minder tegenstelling, maar
meer balans.
606
Uit neurowetenschappelijk onderzoek blijkt dat in de
adolescentie de hersenen neuroplasticiteit vertonen.
Dit maakt dat neurale verbindingen flexibel zijn en vat-
baar voor verandering onder invloed van nieuwe erva-
ringen. Dit biedt kansen op de ontwikkeling van neurale
netwerken die mee vorm geven aan de psychosociale
ontwikkeling.
Recent onderzoek van Stanford University vindt bewijs
dat de stem van de moeder voor de adolescent in bete-
kenis en waarde afneemt. De reactie van de hersenen
op bepaalde stemmen blijkt te verschuiven met de tijd.
Kinderen die twaalf jaar of jonger zijn vertoonden bij her-
senscans een explosieve neurale reactie op de stem van
hun moeder. Hierdoor werden beloningscentra en emo-
tieverwerkingscentra in hun hersenen geactiveerd.
Rond dertienjarige leeftijd treedt er verandering op. De
stem van de moeder roept niet langer dezelfde neurale
reactie in de hersenen op, maar alle stemmen in het al-
gemeen reageren beter, nieuwe of oude. Het brein
wordt gevoeliger voor nieuwe onbekende stemmen. De
beloningscentra van adolescenten blijken gevoeliger
voor wat in het algemeen nieuw is. Zo kunnen ze het per-
spectief en de bedoelingen van anderen beter begrijpen.
Dit laat een betere omgang met de wereld toe. Het
maakt hen meer sociaal vaardig, doordat ze ruimere con-
necties weten te leggen doordat hun hersenen meer
hierop gericht zijn.
607
Confrontatie met emoties
Omdat veel nieuw is en jongeren vaak zelf op verkenning
gaan, komen ze gemakkelijk in situaties terecht die veel
emotie opwekken. Denk aan nieuwe dingen uitproberen
vaak met vrienden, of de eerste verliefdheden. Opwin-
ding, euforie, angst, teleurstelling, verdriet, boosheid, ze
liggen dan alle dicht bij elkaar, zijn vaak wisselend en
gaan samen met wat ze ondernemen. Jongeren kunnen
aanvankelijk door hun emoties overspoeld worden als
keerzijde. Stapsgewijze leren ze hier beter mee om te
gaan en beter mee rekening te houden, zodat ze tijdig
bijsturen. Dit kan progressief beter door de verdere ont-
wikkeling van de hersenen, waardoor ze meer controle
over zichzelf en hun emoties verwerven. Zo kunnen ze
hun emoties meer doseren en limiteren, zodat deze het
minder gaan overnemen van de jongere en zelfsturing
mogelijk blijft. Dit komt ook omdat ze steeds meer leren
uit hun aanvankelijk experimenteren.
Ouders kunnen hierin meehelpen door zelf rustig te blij-
ven, begrijpend om te gaan, de nodige flexibiliteit aan de
dag te leggen en hun zelfvertrouwen en zelfsturing te
ondersteunen. 'Je wil het zelf ook.' 'Denk eens na wat
je aan je moeilijkheden zelf wil doen.' 'Hoe denk je jezelf
tot rust te brengen.'
Bij het zelf uitproberen verleggen jongeren hun grenzen.
Soms onbewust overschrijden ze hierbij grenzen waarop
608
je hen attent kunt maken en zo nodig voor kan behoe-
den. Hierbij tracht je het zo weinig mogelijk over te ne-
men of op te leggen, maar doe je een beroep op de jon-
gere zelf en zijn denk- en aanvoelvermogen, zodat ook je
relatie beter kan blijven en wederzijds vertrouwen mo-
gelijk blijft. Vooral ook door bij aanwezige emoties aan-
dacht te besteden aan onderliggende behoeften eigen
aan de adolescentie, kan gemakkelijker gunstig gerea-
geerd. Aan behoeften zoals, bijvoorbeeld, niet af te gaan
in de ogen van leeftijdsgenoten, maar er kost wat kost
bij te willen horen.
Eigen invulling
De spontane ontwikkelingen in de adolescentie creëren
nieuwe mogelijkheden voor de jongere, zodat die zelf
meer aankan, zonder hulp van omringende volwasse-
nen. Voor het opbouwen van eigen ideeën en opvattin-
gen vormen deze vaak mogelijk zelfs een sta in de weg.
De jongere voelt steeds meer eigen kracht, waardoor het
meer afstand kan winnen van volwassenen. Hij of zij ver-
kiest dan nabijheid en steun van wie dichter staat en
waarmee hij of zij meer affiniteit voelt en aan wie hij of
zij zich kan spiegelen.
Dit betekent niet dat volwassenen en hun overtuigingen
niet meer waardevol zijn voor de jongere. Vaak komt hij
tot gelijkaardige voorstellingen, oordelen, keuzes en be-
slissingen, maar nu vanuit zichzelf. Zeker wanneer er
609
een open dialoog mogelijk blijft met respect voor de ei-
gen autonomie en opgemerkte verschillen, blijven er
toch overeenkomsten, over wat en hoe, waar en wan-
neer, waarom of waartoe.
Leeftijdsgenoten in het vizier
Deze zich ontwikkelende autonomie samen met een af-
stand winnen tegenover omringende volwassenen,
maakt dat er nieuwe ruimte komt nu voor leeftijdgeno-
ten op een gelijkwaardig niveau. Dit wordt nog gestimu-
leerd door de hormonale veranderingen. Zo verschijnen
bepaalde leeftijdsgenoten als aantrekkelijk, wat zich kan
uiten op affectief en seksueel vlak. Om aantrekkelijk te
zijn kan de eigen verworven identiteit behulpzaam zijn.
Zo weet de jongere wie het zelf is en tegelijk wil zijn. Af-
fectieve relaties kunnen hem hierbij helpen in de verken-
ning van zichzelf en de ander. De jongere groeit dan in
die relaties.
Zo kan de jongere ook zijn seksuele voorkeur leren ken-
nen. Ook hier is het belangrijk de jongere te helpen zijn
identiteit verder te ontwikkelen door ruimte te schep-
pen om ervaringen en voorkeuren, ook in gesprek aan
bod te laten komen. Als ouder kan je voor deze affec-
tieve en seksuele verkenningen de nodige veilige ruimte
scheppen, weg van druk, geweld, ongewenste gevolgen
en misbruik. Dit kan door op elk moment als aanspreek-
610
punt beschikbaar te blijven en veranderingen in de ado-
lescent en zijn leefsituatie te onderkennen en te respec-
teren. Zoals, bijvoorbeeld, de verkenning van het eigen
lichaam en bijhorende gevoelens als stap om relationeel
meer actief te worden.
Via deze affectieve en seksuele relaties voelt de jongere
zich tot leven en tot zijn recht komen en wekt hij andere
tot leven. Zo ontstaat er energie en dynamiek en kan de
jongere zijn plaats vinden en eigen zingeving en doelen
zoeken. Zo loopt de jongere minder risico zich te verlie-
zen in anderen van wie het kritiekloos alles overneemt
en die het blindelings volgt om ergens bij te horen en te
worden geaccepteerd. De jongere zet dan enkel stappen
voor iets wanneer hij of zij er zelf aan toe is en er klaar
voor is. Zo ook, bijvoorbeeld, bij het seksueel actief wor-
den.
Omgang met ontwikkelingen
Sommige van deze ontwikkelingen zal de omgeving ver-
wachten en stimuleren, zoals meer zelfstandigheid en
emotionele zelfbeheersing. Andere zal de jongere zich-
zelf opleggen als persoonlijke keuze en beslissing, zoals
zijn denk- en leermogelijkheden benutten om persoon-
lijke doelen te bereiken, stappen zetten op affectief en
seksueel vlak.
611
Sommige jongeren trachten deze evolutie als gevolg van
aanwezige spontane ontwikkelingen uit te stellen. Ze
trachten deze ontwikkelingen en veranderingen af te
remmen. Anderen trachten dit transitiegebeuren dan
weer over te slaan omdat ze te veel onzekerheden met
zich meebrengt en maken te snel definitieve keuzes en
beslissingen. Nog anderen proberen in de fase van zich
ontwikkelen te blijven vertoeven en weten geen keuzes
of beslissingen te nemen. Ze zijn bang hierbij te verlie-
zen (fomo of fear of missing out) en niet alles te hebben
kunnen ervaren (yolo of you only live ones).
Belangrijk is als ouder de jongere de nodige ruimte en
tijd te bieden om op een positieve wijze te kunnen
groeien en evolueren en niet weg te vluchten, of te wil-
len ontsnappen of te blijven vasthangen aan iets dat en-
kel een fase is als basis en stap voor verdere ontwikke-
ling. Als ouder kan je trachten hier op in te spelen door
de nodige (h)erkenning, stimulansen en passende on-
dersteuning.
Dit zal mogelijk vaak gepaard gaan met niet op dezelfde
golflengte zitten. Het zal dan als ouder belangrijk zijn dit
niet toe te schrijven aan onwil, niet-acceptatie of opzet
van de jongere, maar het veeleer in verband te brengen
met het nieuwe, onbekende, onervarene en verande-
rende voor de jongere. Nog belangrijk zal zijn zelf geen
tegenstrijdige signalen uit te zenden, waarbij je enerzijds
612
zelfstandigheid en zelfsturing verwacht, maar het ander-
zijds toch nog voor het zeggen wil hebben en volgzaam-
heid verwacht. Het ondersteunen van de jongere blijkt
het meeste effect te hebben en bij te dragen aan zijn
welbevinden. Zo is er het minste kans dat de jongere
zich gaat afsluiten.
Belangrijk blijft een hoge kwaliteit van de ouder-kindre-
latie, zo blijkt uit onderzoek. Het leidt tot gunstige effec-
ten, zoals een positiever zelfbeeld, zelfvertrouwen, emo-
tionele stabiliteit en diepere en meer betekenisvolle re-
laties met anderen. Ook is er minder kans op depressie
of risicovol gedrag zoals middelenmisbruik, roekeloos rij-
den en vroege en onveilige seksuele activiteit. Een hoog-
waardige ouder-kindrelatie wordt bevorderd door een
autoritatieve of gezaghebbende opvoedingsstijl, zo blijkt
uit onderzoek. Deze stijl omvat een warme positieve re-
latie, nabijheid, begeleiding en redelijke verwachtingen.
Door regelmatig en consequent tijd met je kind door te
brengen, blijf je als ouder op de hoogte en blijft de com-
municatie open. Zo kan je als ouder steun geven en po-
sitieve bevestigingen en kan je open gesprekken voeren
rond hun toekomst en hoe ze dingen ervaren.
Uit een recent Leids onderzoek blijkt dat hoe een puber-
jongere het opvoedgedrag van zijn ouders ervaart, sa-
menhangt met zijn stemming. Ervaart de jongere een
ouder als warm, dan blijkt de jongere doorgaans die-
613
zelfde dag ook een postievere stemming te hebben. Er-
vaart de jongere een ouder als minder warm dan de ou-
der meestal zelf denkt te zijn, dan blijkt de jongere door-
gaans diezelfde dag een meer negatieve stemming te
hebben. Een warme en steunende relatie blijkt voor jon-
geren bijgevolg van groot belang voor hun welzijn. Hoe
ouders over hun opvoedgedrag denken komt veelal niet
overheen met hoe dit is voor hun puberjongere, zo blijkt.
Ze hebben vaak een negatievere kijk op hun eigen op-
voedgedrag. Jongeren geven aan dat ze zowel hun moe-
der als vader warmer en minder kritisch vinden dan ou-
ders zichzelf zien. Dit blijkt vaak zo, maar niet bij alle jon-
geren of op alle momenten. In die laatste gevallen blij-
ken ouders voor hun kind minder warm en meer kritisch
dan ouders zelf dachten. Doordat ouders anders bij hun
kind kunnen overkomen dan ze zelf bedoelen, komen ze
niet steeds helemaal tegemoet aan de behoeften van
hun puberjongere.
Uit een ander recent onderzoek van de Universiteit Lei-
den blijkt dat het puberbrein sterk reageert op kritiek of
lovende woorden afkomstig van ouders. Pubers blijken
gevoeliger voor de mening van hun ouders dan ze soms
doen voorkomen. Hun stemming werd beter na een ont-
vangen compliment en minder goed na negatief com-
mentaar, zeker wanneer die kritiek niet strookte met
hun zelfbeeld. Het ouderlijk commentaar deed niet al-
leen iets met het zelfvertrouwen van de pubers. De her-
614
senscans lieten zien dat het puberbrein heel anders rea-
geerde op kritiek in vergelijking tot complimenten. Kri-
tiek zorgde voor activatie van de breingebieden die te
maken hebben met de verwerking van emoties en pijn.
Kritiek blijkt echt pijn te doen en niet minder voor wie
een relatief positief zelfbeeld heeft en voor diegenen
wiens ouders als warmer worden ervaren. Zowel kritiek
als complimenten zorgde voor activiteit in gedeelten van
de hersenen die gerelateerd zijn aan sociale cognitie, zo-
als het begrijpen van andermans emoties en bedoelin-
gen. Doorsnee blijkt de kritiek van ouders meer hangen
bij pubers dan gegeven complimenten. Belangrijk is bij-
gevolg dat ouders zich voldoende bewust worden van de
impact van hun woorden. Pubers zijn voor wat ouders
over hen zeggen helemaal niet onverschillig, zoals vaak
gedacht.
Hoe kwetsbaar de jongere in deze fase ook is door de
vele ontwikkelingen en veranderingen, toch wint hij of zij
aan sterkte en kracht. Zo wordt hij of zij meer weerbaar
vanuit een zich ontwikkelend nieuw fundament.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen 'Ont-
wikkelingsfase eigen opvoeding in de adolescentie',
'Schematoetsing en - ontwikkeling adolescent', Het zelf-
schema’, Ondersteunen eerder dan begrenzen’, Ge-
richte gespreksvoering’ en Verbindend opvoeden’ van
deze encyclopedie.
615
Ontwikkelingen en veranderingen concreet
Welke ontwikkelingen herken je bij de jongere ?
Welke veranderingen brengen ze met zich mee ?
Hoe gaat de jongere om met deze ontwikkelingen en ver-
anderingen ?
Hoe ga jij als volwassene om met deze ontwikkelingen en
veranderingen ?
Hoe zou je best kunnen inspelen op deze ontwikkelingen
en veranderingen ?
Wat zou je aan je omgang met de jongere kunnen veran-
deren om hier beter op in te spelen ?
616
Veelzijdige
kennisontwik-
keling
Vele vragen
Als ouder probeer je op allerlei manieren je kind te leren
wat waar, wanneer, met wie, waarom, waartoe, hoe op
en aan te pakken. Je doet dit door je kind zelf iets te laten
ervaren of door het te informeren over je ervaring.
Je wil je kind zo vertrouwd maken met waar, wanneer,
met wie, waarom en waartoe iets van toepassing is. Zo
ontdekt je kind dat kennis steeds gesitueerd is, dit wordt
'situated cognition' genoemd. Bijvoorbeeld, heeft je kind
op basis van waar, wanneer, enzomeer te maken met je
Vele vragen, vele antwoorden,
dit maakt de werkelijkheid tot informatie
klaar om te begrijpen, reageren en situeren.
617
als ouder, of met andere volwassenen die het al of niet
willen helpen. De volwassenen waarmee het thuis als si-
tuatie te maken krijgt zijn in de regel zijn ouders, de vol-
wassenen die het op school als situatie ontmoet zijn zijn
leerkrachten. De situatie of context en de functie die iets
of iemand hierin toebedeeld krijgt, zijn zeer bepalend
voor iets of iemand. Je bent ouder in een opvoedingssi-
tuatie, maar je kan ook gezelschap zijn voor je kind, zoals
in een ontspanningssituatie. Zo ontdekt het kind pro-
gressief het belang van de context, met name wat in die
context een bepaalde situatiekennis triggert.
Tegelijk wil je je kind ook vertrouwd maken met een ze-
kere omgang met iets of iemand. Deze omgang laat toe
de precieze betekenis van iets of iemand te achterhalen.
Door de bekende taalfilosoof Wittgenstein 'meaning-as-
use' genoemd, of de uiteindelijke betekenis van iets of
iemand die te achterhalen is op basis van hoe je met iets
of iemand omgaat. Bijvoorbeeld, met je broertje of zusje
ga je als kind op een andere manier om dan met je
vriendjes of met een pop als speelobject. Uit je precieze
omgang kan je afleiden of je te maken hebt een bloed-
verwant van je, zoals hoe erg je iemand beschermt, ver-
dedigt en helpt. Het hoe bepaalt zo in belangrijke mate
het wat. Bij deze omgang kan je op uiterlijke processen
focussen zichtbaar in gedrag, je kan ook aandacht schen-
ken aan innerlijke processen waarneembaar in gevoe-
lens, gedachten en voorstellingen.
618
Uiteindelijk wil je je kind ook vertrouwd maken met wat
kenmerkend of typerend is voor iets of iemand. Wat iets
of iemand is, wordt zo bepaald door zijn plaats in de or-
dening die je hebt aangebracht, om wat je ontmoet te
kunnen kenmerken. Bijvoorbeeld, ben ik als kind nog
klein of al groot, dit kan je kind achterhalen mede op ba-
sis van zijn nog afhankelijk of eerder al onafhankelijk zijn,
en mede ook op basis van zijn eerder onzelfstandig of
meer zelfstandig zijn. Meestal vormt deze opsomming
van eigenschappen over iets of iemand wat we verstaan
onder kennis.
Vele antwoorden
Uit het voorgaande blijkt evenwel dat kennis op basis van
toebedeelde eigenschappen vandaag niet langer vol-
staat. Naast een begripsinvulling, hebben we immers
nood aan een gedragsinvulling en een contextinvulling
om van precies omlijnde kennis te kunnen spreken. Ken-
nis die toelaat iets of iemand op een bepaalde wijze op
te vatten en die bestaat in wat je van iets of iemand
maakt zodat je iets of iemand kan typeren, op iets of ie-
mand kan reageren en iets of iemand kan situeren. Ken-
nis die toelaat te vinden voor waar je op zoek naar was.
Deze invullingen die we op basis van ervaring en verkre-
gen informatie op basis van ervaringen van anderen, stil-
aan opbouwen leggen we vast in schema's die tot een
synthese willen komen voor deze invullingen en dus van
619
de opgedane typerings-, gedrags- en situeringservarin-
gen. Schema's die ons op die wijze pasklare tools be-
schikbaar stellen om wat we ontmoeten te benoemen,
ermee om te gaan, te situeren en selecteren.
Als ouder of leerkracht kan je op basis van deze nieuwe
inzichten een kind in zijn ontwikkeling erg helpen door
rekening te houden met deze drievoudige opgave voor
het kind, en te werken aan zijn begrips-, gedrags- en con-
textinvulling voor al wat het ontmoet. Voor elk van deze
invullingen kan je passende tools en mogelijkheden aan-
bieden. Zodat het kind ervaringen kan opdoen die het tot
aanwendbare syntheses kan brengen op deze drie di-
mensies.
Zo kan je het kind voor zijn begripsinvulling stimuleren in
de opbouw van zijn kennisnetwerk. Zo kan je het kind
helpen tot typering te komen door iets te categoriseren,
te ordenen en te plaatsen in zijn reeds beschikbaar ken-
nisnetwerk. Dit kan het door, bijvoorbeeld, iets toe te
voegen aan zijn netwerk via assimilatie met behoud van
zijn netwerk, of via accommodatie via verandering in zijn
netwerk.
Zo kan je het kind voor zijn gedragsinvulling stimuleren
met iets om te gaan. Om te achterhalen wat, bijvoor-
beeld, spelen is kan het best aan het spelen gaan en zo
ontdekken dat dit spontaan verloopt en geen onmiddel-
lijk resultaat als prestatie vraagt. Zo kan je het helpen
620
ontdekken hoe spel verschilt van leren door het kind, bij-
voorbeeld, te instrueren en opdrachten te geven in het
kader van onderwijs.
Zo kan je het kind voor zijn contextinvulling in concrete
situaties plaatsen waarin wat het ontmoet van toepas-
sing is. Zo kan het situatie- en contexteigen kennis ver-
werven. Dit in tegenstelling met abstracte kennis die in
het onderwijs vaak wordt aangeboden en die geabstra-
heerd of vrijgemaakt werd van de situaties waarin ze
naar voor komt.
Beantwoorde werkelijkheid
Deze schemabenadering waarin opbouw van schema's
met zijn drie invullingen centraal staat, laat meer per-
soonlijke, precieze en meer diepgaande know-how toe.
Ze is ook meer volledig en rijker aan inhoud, omdat drie
dimensies of insteken tot hun recht komen.
Door deze benadering wordt de realiteit voor het kind
waarmee het te maken krijgt, omgevormd tot informa-
tie, klaar voor selectie als vinden waarnaar het zocht,
klaar ook voor benoeming of typeren als geplaatst en ge-
ordend in categorieën waaruit zijn kennisnetwerk is op-
gebouwd, klaar tenslotte ook voor reactie en omgang die
iets maakt tot wat is. De realiteit vormt zo een geheel
van wat situeerbaar, herkenbaar en hanteerbaar is. Het
621
netwerk in de realiteit buiten het kind wordt zo omge-
vormd tot een informatienetwerk binnen in het kind, be-
staande uit schema's.
Zo zou je kunnen stellen dat informatie als antwoorden
op vragen als waar, wanneer, wie, waarom, waartoe,
hoe en wat elkaar ondersteunen en meebepalen. Zo zal
het waar, wanneer, met wie, bijvoorbeeld, verduidelij-
kend werken voor het hoe en wat. Zo zal ook het hoe en
wat verduidelijkend werken voor het waar, wanneer en
met wie. Zo zal, bijvoorbeeld, voor een kind thuis als
waar, zwijgen als hoe, de betekenis krijgen van rust en
veiligheid als wat. Terwijl zwijgen als hoe, ook de bete-
kenis kan krijgen van spanning en onveiligheid als wat, in
een net niet thuisomgeving als waar, wanneer, met wie.
Kennis als ge-schema-tiseerde informatie zet veel in for-
matie als gegroepeerde vorming om dingen en personen
te situeren, te typeren en er mee om te gaan.
Aangevoelde werkelijkheid
Wie denkt dat het kennisverhaal hiermee rond is, vergist
zich. Voor elk van de vermelde kennisinvullingen die ge-
richt zijn op de realiteiten buiten je, bestaat ook een per-
soonlijk complement van hoe die realiteiten emotioneel-
fysiek aanvoelen. Een belichaamde kennis als het ware,
wat die kennisinvullingen met je doen, hoe deze op basis
van eerdere ervaringen persoonlijk aanvoelen. Dit wordt
622
om die persoonlijk gevormde informatie belichaamde
kennis genoemd.
We zijn nu eenmaal lichamelijk sensitieve en expressieve
wezens. Het is op die manier dan we onze ervaring op-
bouwen. Wat, bijvoorbeeld, zwaar voor ons is of ver is
voor ons. Dit voelen we lichamelijk in onze ervaring ook
aan. Het wordt niet alleen geregistreerd als zwaar in ge-
wicht of ver in afstand, maar ook als zwaar om te tillen
en vermoeiend om af te leggen als afstand. Deze licha-
melijke ervaring wordt mee opgenomen als ervaring en
verwerkt. Ze vormt de lichamelijke kennis naast de cog-
nitieve kennis van hiervoor. Als we handelingen stellen
om wat zwaar aanvoelt te tillen of wat ver is met stappen
te overbruggen, dan worden deze gedragingen ook als
expressieve bewegingen geregistreerd en verwerkt. Als
we ons in de situatie bevinden waarin we met iets zwaar
of ver te maken krijgen, dan wordt ook de situatie waarin
we ons lichamelijk bevinden als waar en wanneer mee
geregistreerd en verwerkt. Concreet hier als situatie
waarin lichamelijk iets zwaar te tillen valt, of situatie
waarin lichamelijk iets te overbruggen valt. Bijvoorbeeld,
wanneer we met een zware rugzak op trektocht gaan.
Een situatie waarin we lichamelijk betrokken zijn als on-
derdeel van de situatie en waarin we lichamelijk aange-
sproken en belast worden, dit vanuit een lichamelijke
toestand. Je kan meer hierover lezen in het thema-on-
derdeel 'Belichaamd schema' van deze encyclopedie.
623
Veelzijdige kennisontwikkeling toegepast
Geef als volwassene aan op welke kennisontwikkeling
van je kind je vooral focust :
Geef als volwassene aan op welke manier je ook op an-
dere kennisontwikkelingen van je kind zou kunnen focus-
sen :
624
Ontwikkeling
schema’s
Schema’s voor gegevensopslag ontwikkelen zich reeds
heel vroeg. Nog vooraleer het kind zich bewust is van
hun bestaan of zich bewust is van hun inhoud. Zo zijn van
bij de geboorte bepaalde schema's te onderkennen, zo-
als voor zuigen, huilen en grijpen. Ze zouden volgens ont-
wikkelingspsycholoog Piaget aangeboren zijn. De aange-
boren reflexen zouden getriggerd worden door iets spe-
cifieks. Zoals huilen door pijn. Onderliggend aan deze re-
flexen zouden er dan de pasgeborene schema's zijn. Al
snel ontwikkelen zich bijkomende schema's, zoals voor
kruipen en babbelen. Schema's vormen zo de bouwste-
nen voor verdere ontwikkeling.
Jonge kinderen reageren intuïtief op situaties. In feite re-
ageren ze op wat situaties voor hen betekenen. Wat ze
betekenen is niet steeds bewust voor hen, maar wordt
Door het waarnemings-, denk-, gevoelsschema of an-
dere schema's van het kind te activeren kunnen er din-
gen aan toegevoegd worden.
625
gevoelsmatig aangevoeld als prettig, lustvol of onprettig,
onlustvol en als te verkiezen, met voorkeur of als te ver-
mijden, met afkeer. Vooraleer iets een bewuste kenin-
houd heeft, is reeds volop een intuïtieve gevoels- en
waarde-inhoud aanwezig.
Bijvoorbeeld, onderzoek aan de universiteit van Illinois
bevestigt dat peuters verschillen in kracht tussen indivi-
duen op een of andere manier kunnen detecteren en ver-
wachten dat die verschillen na verloop van tijd blijven
voortduren. Onderzoekers toonden aan dat een kind van
21 maanden oud een onderscheid kan maken tussen op
respect gebaseerde macht die door een leider wordt ge-
garandeerd en staande gehouden en een op angst geba-
seerde macht die door pesters wordt gehanteerd en be-
oefend. Eerdere studies hadden al aangetoond dat peu-
ters machtsverschillen tussen twee of meer personen
kunnen herkennen, maar deze studie geeft aan dat ze
ook de basis voor deze verschillen op een of andere ma-
nier kunnen onderkennen. Jonge kinderen begrijpen zo
dat je leiders, vanuit respect, moet involgen, ook als ze er
niet zijn; maar pesters, vanuit angst, alleen moet volgen
als ze er zijn.
De inhoud van veel schema's is intuïtief aanwezig veelal
enkel tot op het niveau waarop we iets herkennen en
weten hoe het gevoelsmatig aanvoelt en weten hoe we
ons er tegenover moeten verhouden en dit intuïtief ook
626
nog weten uitvoeren. De kern die achter dit alles schuil-
gaat ligt dieper verzonken en vraagt moeite om bewust
te worden en zo gewild te verwoorden. We voelen wel
aan wanneer iemand van ons houdt en hoe dit aanvoelt
en hoe erg gewenst en hoe we op zo iemand kunnen re-
ageren, maar wat houden van iemand precies is, is moei-
lijk te vatten en te verwoorden. We gebruiken het wel,
maar daarom kunnen we het nog niet kernachtig en ken-
merkend vertolken.
De reden waarom schema's en hun inhoud zo moeilijk te
vertolken zijn is dat vele ontstaan in een preverbaal sta-
dium vooraleer het kind de taal verworven heeft. In deze
preverbale schema's worden aanvankelijk enkel herinne-
ringen, emoties en lichamelijke sensaties opgeslagen.
Pas als het kind begint te praten en denken worden er
bewuste keninhouden aan toegevoegd. De persoonsbe-
trokken en emotionele inhouden van schema's worden
voornamelijk opgeslagen in het emotionele brein waarin
de amygdala een belangrijke rol speelt. De objectieve en
keninhouden worden voornamelijk opgeslagen in het
cognitieve brein waarin de hippocampus en hogere de-
len van de cortex de hoofdrol spelen.
Om schema's te leren kennen is het niet voldoende enkel
aandacht te besteden aan de cognitieve inhouden, ook
zal gelet dienen te worden op de emotioneel geladen in-
houden. Bovendien zal bij het willen beïnvloeden ervan,
het niet volstaan om de keninhouden te achterhalen en
627
te bewerken, maar zal vaak ook aandacht moeten be-
steed aan de emotionele inhouden voor zover achter-
haalbaar. Er zal dan nagegaan dienen te worden hoe
hierin zo nodig verandering te krijgen, of hoe de invloed
door activatie zo nodig te voorkomen, of nog zo activatie
reeds aanwezig deze zo nodig te laten wegvloeien en te
deactiveren. Het kind weet wel dat het zich niet hulpe-
loos hoeft te voelen, dat het wel iets kan en dat het op
zijn omgeving kan rekenen, toch kan het niet zomaar ver-
mijden dat het gevoel van hulpeloosheid nu en dan in
bepaalde situaties opduikt.
De functie van schema's is bij confrontatie met een situ-
atie de passende schema's te activeren. Deze schema's
laten toe op basis van de eerder opgedane ervaringen en
informatie de situatie op de meest passende wijze cog-
nitief en emotioneel in te schatten en er zo op de meest
passende wijze op te kunnen reageren. De ervaringen
die dit oplevert worden opnieuw toegevoegd aan wat
reeds opgenomen is in de schema's, zodat in de toe-
komst nog een meer passende inschatting en reactie
mogelijk worden. Schema's zijn op die manier in voort-
durende evolutie en ontwikkeling. Dit toevoegen van
nieuwe informatie aan een schema waardoor het enigs-
zins wordt aangepast, wordt assimilatie genoemd. Past
de nieuwe ervaring helemaal niet in een bestaand
schema, dan wordt het schema veranderd of wordt een
nieuw schema aangemaakt. Dit wordt accommodatie
genoemd.
628
Vooraleer het kind zich iets kan voorstellen komen losse
indrukken of beelden in de schema's terecht. Nadien
worden representaties, symbolisch en nadien taalkun-
dig, in de schema's opgenomen. Zo ontstaan bij het kind
verwachtingen rond situaties waarin het terechtkomt.
Tweeënhalf jarigen weten zich reeds emotionele erva-
ringen te herinneren, vooral wanneer die woede, angst
of verdriet opgeroepen hadden. Ze kunnen hier reeds
enigszins over praten. Vanaf de kleuterleeftijd kan het
Universeel principe ?
Ook bij bepaalde insecten, zoals vliegen, werd in re-
cent onderzoek aan de Universiteit van Chicago ont-
dekt dat het brein op basis van gedeeltelijke zintuige-
lijke input voorspellingen maakt over wat zich in de
omgeving afspeelt, zodat een snelle reactie mogelijk
wordt. Een specifiek deel van de bewegingssensori-
sche neuronen die betrokken zijn bij het maken van
voorspellingen blijkt direct verbonden met vliegstuur
neuronen. Zo kan input zowat onmiddellijk omgezet
in output, zonder dat het brein tijd nodig heeft om de
zintuiglijke informatie eerst nog te moeten verwer-
ken. Iets wat tijdrovend is, waardoor de situatie on-
dertussen kan veranderd zijn. De onderzoekers ver-
moeden dat hier een universeel principe aan het
werk is van hoe het brein werkt.
629
kind wat opgeslagen is in de schema's reeds enigszins or-
denen en zal het er stilaan meer samenhang en oorzake-
lijke relaties in ontdekken. Door de groter wordende
hoeveelheid zal hieraan ook steeds meer behoefte zijn.
In toenemende mate zal het kind ervaren dat begrippen
meer algemene kenmerken kunnen vertegenwoordigen.
Nog later zal het samenhang ontdekken tussen deze be-
grippen en zo tot algemene principes en regels komen
die deel gaan uitmaken van schema's.
Om het gedrag van een kind in ontwikkeling te begrijpen
is het niet steeds voldoende te kijken naar de situatie
waarin dit gedrag zich afspeelt, veelal zal ook gekeken
moeten worden naar de schema's die bij het kind in deze
situatie geactiveerd worden. Wat is de situatie voor het
kind, wat heeft de situatie bij het kind geactiveerd aan
schema's. Wat is de objectieve situatiebetrokken inhoud
van deze schema's en wat is de emotionele persoonsbe-
trokken inhoud van deze schema's. Vooral deze laatste
inhoud zal bij een schijnbaar niet bij een situatie pas-
sende reactie van het kind duidelijk kunnen maken
waarom het kind zo reageert. Welk gevoel roept de situ-
atie op, welke voor- of afkeer, welke omgangsbehoefte
komt naar voor.
Bijvoorbeeld, als ouder kan je moeilijk begrijpen waarom
je twee kinderen gemakkelijk ruzie hebben met elkaar.
Objectief is er weinig reden voor, integendeel ze kunnen
voor elkaar een speelkameraadje zijn. Maar wanneer het
630
ene kind iets afneemt van het andere, komt bij het andere
kind erg onlust en afkeer en de behoefte om dit onge-
daan te maken opzetten. Voor het tweede kind verschijnt
het eerste kind plots als een bedreiging en niet langer als
een speelkameraadje. Het schema dat bij het tweede
kind dan geactiveerd wordt rond bedreiging, kan zijn
agressie begrijpelijk maken. Meerdere schema's kunnen
gelijktijdig worden geactiveerd. Over wat de situatie is op
zo'n moment (een bedreiging), maar ook wie het andere
kind is (de aanvaller) en wie het zelf is op zo'n moment
(het zwakke slachtoffer). Hoe dit gevoelsmatig is.
Ouders spelen een cruciale rol in de ontwikkeling van
schema's. Wanneer hun kind nog niet over het nodige
schema beschikt om iets te herkennen en om op iets te
reageren, dan zorgen ouders hiervoor. Ze laten door hun
houding en expressie weten wat iets is en hoe er best
mee om kan gegaan worden. Ze zeggen hun kind, bij-
voorbeeld, wat iets is en instrueren het hoe er op te re-
ageren. Dit is een lief poesje, je mag het aaien, maar
geen pijn doen, zachtjes, niet te hard. Door een nieuwe
situatie te herleiden tot schema's die het kind reeds
kent, lief, zacht, hard, kunnen ze het kind oriënteren in
zijn gedrag en ontwikkeling. Het jonge kind kan dan pro-
gressief komen tot een eigen schema-inhoud. Jonge kin-
deren zullen heel vaak de schema-inhoud overnemen
van hun ouders, voor wat iets is en wat iets voor hen be-
tekent en voor hoe wanneer en waar dit zo is en op een
bepaalde manier kan gereageerd worden.
631
Stel je iets voor zoals het voor je kind is.
Wat is de keninhoud van het bijpassend schema voor je
kind?
Wat is de emotionele inhoud van het bijpassend schema
voor je kind?
Hoe groot is de overeenstemming tussen beide inhou-
den ?
Ga na of je een evolutie in schema-inhoud voor je kind
kan opmerken doorheen de tijd. Welke is deze evolutie ?
632
(P)referentiële opvoeding en begeleiding van a tot z.
12-delige wetenschappelijke encyclopedie - Hove
(Antw.- België), 2023.
ISBN 978-90-802113-11-2 info@opvoeding.be
Trefw. : ontwikkeling, opvoeding, begeleiding, kind, ou-
ders
Aantal pagina’s : 6000
Uitg. : psychcom-research vzw, Hove
Hoofdredactie : Jo Franck
Illustraties : o.m. BigStockPhoto.com
DEEL 5 ENCYCLOPEDIE : van Lj tot On
(c) copyright 2023 (info@knows.ac)
Alle rechten voorbehouden. Uit deze uitgave kan enkel iets
worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van
fotokopieën, opnamen, of op welke wijze ook, na voorafgaan-
delijke schriftelijke toestemming van de auteur.
633
Jo Franck
Psycholoog
Voorheen Lector Sociaal-Agogisch Werk Artesis Plantijn-
hogeschool Antwerpen
Redactieraadslid Sozio Vlaams-Nederlands Vakblad voor
Sociale en Pedagogische Beroepen
Hoofdredacteur E-Magazine Ontwikkeling & Begeleiding
op www.opvoeding.be
Auteur CD-ROM Pesten voorkomen kan je leren! Uitgave
Jeugd & Vrede
Auteur van ons onder meer 'Hoe zeg ik je het? Voor een
eigen communicatie-cultuur', 'Oog voor jezelf en de an-
der!' over sociaal-emotionele vaardigheidsontwikkeling,
'Probleembenadering in schoolverband‘ en ‘Referentieel
schemadenken en handelen voor de opvoedingsprak-
tijk‘
Coaching Sociaal-Emotionele Begeleiding o.m. pestpro-
blematiek, opvoedingsondersteuning, ouderbegeleiding
Jurylid van de jaarlijks toegekende ‘De-pesten-dat-kan-
niet-prijs!’
634
Deze encyclopedie wil een ruimer en
meer systematisch vernieuwend kader
bieden om recente wetenschappelijke
inzichten en onderzoeksbevindingen
over opvoeding en begeleiding in on-
der te brengen.
Wetenschappelijk onderbouwde op-
voedingsprocessen, -mechanismen en
-contexten worden beschreven en op
een alfabetische wijze geordend. Zo is
er ruimte voor wat is, maar ook voor
wat te verkiezen is in opvoeding en be-
geleiding. Vooral het hoe van wat is en
te verkiezen is komt aan bod.
Jo Franck studeerde psychologie, crimi-
nologie en familiale & seksuologische
wetenschappen en is jarenlang interna-
tionaal actief in het sociaal-agogisch
begeleidings-, vormings- en redactie-
werk.
ISBN 978-90-802113-11-2