1
(P)referentiële
opvoeding en begeleiding
van a tot z
12-delige
wetenschappelijke encyclopedie
Deel 8 : Re - Sc
Accent op relationele en referentiële
Hoofdredactie: Jo Franck
2
INDEX DEEL 8 ENCYCLOPEDIE
Jezelf rechten toekennen jongerenthema 14
Door niet authentiek te zijn, komt je integriteit vaak in
gevaar. Net wat je als jongere op die manier wou vermij-
den. Door jezelf rechten toe te kennen kom je een heel
eind vooruit.
Het referentieel model in de opvoeding 23
In het referentieel model is er aandacht op verschillende
vlakken. Het laat zien wat gebeurt als iets in meerdere of
mindere mate aanwezig of afwezig is. Het geeft aan wat
(p)referentieel te verkiezen.
Referentieel model in sociaal-culturele context 37
Ieder vertoont een eigenheid hoe iets op te vatten, hoe
te reageren en wanneer.
Referentieel model en sociaal-emotionele ontwikkeling
49
De sociaal-emotionele ontwikkeling wordt getekend
door verzamelde informatie en opgedane ervaringen die
in de concrete omgang worden benut.
Referentiële begeleiding 63
Iets waarrond iets komt te draaien krijgt aandacht zodat
iets meer gunstig kan verlopen : waar om heen.
3
Referentiecommunicatie 132
Je gehanteerde ideeën-, waarden- en normentaal praat
automatisch, gewild of niet, mee bij wat je uitdrukt.
Referentie-invloed 144
Hoe als ouder referentie-persoon zijn voor je kind, zodat
het wat je denkt, voelt en wil gemakkelijk overneemt ?
Referentiële als begin- en eindpunt 152
Zowel bij hoe je iets waarneemt als bij hoe je reageert
als ouder of kind speelt waaraan je refereert een rol als
begin- en eindpunt.
Referentiële communicatie als schema 163
Als ouder wil je vaak een realiteit of een voorstelling van
de realiteit zo precies mogelijk overbrengen naar je kind
via communicatie. In je communicatie refereer je dan
naar die realiteit of voorstelling hiervan, rekening hou-
dend met je kind.
Referentie-sterkte 173
Niet enkel refereer je naar iets, maar doe je dit ook op
een bepaalde wijze. Voor beide is er een zekere sterkte
aanwezig. Aandacht hiervoor laat een onderkennen toe,
als basis voor invloed hierop, zo gewenst.
4
Refereren in de opvoeding 181
Door de aandacht te verleggen van de grenzen naar het
centrum van iets, kan je het kind zelf aanspreken op een
manier die optimale resultaten biedt.
Regulatieproblemen in de eerste levensjaren 186
Regulatieproblemen als moeilijk te temperen prikkel-
baarheid van het kind, komt meer voor in de eerste le-
vensjaren. Met wat houdt het verband en hoe hieraan
verhelpen ?
Rekening houden met 198
Wat je aan de buitenkant aantreft bij je kind, weeg je af
tegen je binnenkant. Het kan interessant zijn de buiten-
kant van je kind af te wegen tegen zijn binnenkant en je
omkant.
Ouder-kind relatie als basis 207
Een goede ouder-kind relatie is zowel voor je kind als
voor jezelf als ouder erg belangrijk. Hoe een goede ou-
der-kind relatie bevorderen en een ongunstige voorko-
men ?
Voor een gunstige ouder-kindrelatie 220
De omgang ouder-kind aan de oppervlakte gaat voor een
belangrijk deel terug op de relatie ouder-kind in de
diepte. Hoe tot een gunstige relatie weten komen ?
5
Relatiewijzen 229
Elke situatie vraagt om een passende relatiewijze. Welke
relatiewijze in welke situatie ?
Hoe relationeel ben je ? 254
Je expressie en je omgang bepalen mee je relatie ouder-
kind. Je relatie bepaalt mee je expressie en omgang.
Welke zijn de relationele bestanddelen ?
Relationeel dicht bij wie ? 261
Ben je de ander nabij, maar ook jezelf ? En hoe dicht sta
je bij de context ?
Relationele schema’s 271
Alle opgedane ervaringen in diverse relaties worden op
een verwerkte wijze opgeslagen voor later gebruik.
Even relaxen 278
Even tijd nemen voor jezelf. En tot rust komen.
Jongeren en te veel remmen 282
Jongeren die moeilijkheden vertonen, zijn niet steeds
ontremd. Veelal kampen jongeren met mingevoelens die
het hen moeilijk maken.
Drie kansen of risico’s 285
De kansen op veiligheid en lukken verhogen en de risi-
co's verminderen is wat je als ouder je kind wil bijbren-
gen.
6
Risicopreventie in de opvoeding 294
Door een anders benoemen, toepassen en toeschrijven
kan je komen tot een passende benadering in de opvoe-
ding, met minder risico.
Ruimtebenadering in de opvoeding 306
Een kind heeft hanteerbare ruimte nodig om zich te kun-
nen ontwikkelen. Hoe deze ruimte beschikbaar stellen ?
Ruimte versus structuur, vrijheid versus controle 326
De voorkeur voor ruimte en vrijheid of voor structuur en
controle heeft mogelijk een psychologische en neurolo-
gische basis.
Altijd ruzie. Omgaan met kinderruzies 335
Het lijkt wel alsof kinderen zowat altijd ruzie hebben.
Hoe ruzie begrijpen en best aanpakken ?
Samenlevingsevolutie en opvoeding 345
De verwetenschappelijking en professionalisering in
onze samenleving creëren een druk. Matiging en dienst-
baarheid dringen zich op.
7
Ethische oriëntaties in de samenleving. Ethiek als krach-
tige referentiële tool 371
Samenleving oriëntatie gaat over waar het als samenle-
ving onderliggend om draait en wat handelen richting
geeft en begrenst. Deze oriëntaties gaan terug op wat
ethisch centraal staat in de samenleving en waarnaar
kan worden gerefereerd. Naast een evolutie in varian-
ten, kan ook een mix worden onderkend. Het bewust
hanteren van deze ethische oriëntaties in de samenle-
ving kan een krachtige positieve tool vormen in je refe-
reren, weg van vormen van geweld. Het kan een stevige
basis vormen waarop je opvoeden te baseren.
Ontwikkeling van samenspel 386
Aan coöperatief spel gaan andere spelwijzen vooraf. Ze
vertonen een samenhang met ontwikkeling op sociaal en
cognitief vlak.
Duurzaam samenspel 396
Wat hebben rekenkundige bewerkingen en samenwer-
king met elkaar te maken. Weinig. Of toch ?
Samenwerkende benadering 404
Er wordt vanuit gegaan dat elk voor dezelfde uitdagingen
en moeilijkheden wordt gesteld en dat samenwerking als
beste optie naar voor komt.
8
Scaffolding, activerende hulp 411
Coaching gaat over hoe het kind te helpen zichzelf te hel-
pen. Scaffolding gaat over je aandeel in het leergebeuren
van het kind.
Schaalgrootte in de opvoeding 428
Steeds meer wordt je kind in een breder perspectief be-
naderd. Voor je is je kind je kind, anderen denken steeds
meer in termen van je kind als wereldburger.
Wat schakel ik in ? 432
Over welke boeg gooi je het in de omgang met je kind ?
Activeerbaarheid schema’s 441
Als ouder wil je graag weten wat je kind tot handelen kan
bewegen. Zoals hoe het kind iets waarneemt en hoe je
dit kan wijzigen zodat het gemakkelijker tot actie zou ko-
men.
Agency als cognitief schema 451
Hoe erg en op welke manier het kind er relationeel toe
doet, kan met het begrip ‘agency' worden weergege-
ven.
Autisme als cognitief schema 461
Kinderen met autisme hebben kenmerkende invullingen
van hun kenschema's. Wat is eigen aan deze invullingen,
wat typeert ze ?
9
Aan schemas beantwoorden 472
Vaak wil je aan veel beantwoorden in je gedrag. Hier
zicht op krijgen, laat je toe keuzes te maken.
Behoefteschema’s en hun keerzijde 478
Een ken- en gedragsschema kan gelinkt zijn aan een be-
hoeftecontext. Wordt aan de behoefte niet tegemoetge-
komen, dan kan in de plaats een emotieschema geacti-
veerd of ontstaat er mogelijk een fixatie aan het ken- en
gedragsschema.
Behoefteschema’s in gevaar 492
Zo ervaringen in een behoeftegebied erg ongunstig zijn
voor deze behoeften, dringt verandering zich op.
Belichaamd schema 501
Onze ervaringen zijn ook lichamelijk van aard. In sche-
ma's worden ze op verwerkte wijze ook op die manier
beschikbaar gesteld voor later gebruik.
Bewegingsleren is ook (schema)cognitief 510
Gemaakte bewegingen leveren informatie op die zo pas-
send verwerkt leidt tot optimalisering van deze bewegin-
gen.
10
Cognitieve schema’s en opvoeding 516
De ontwikkeling van het kind gaat samen met de ontwik-
keling van cognitieve of kenschema's. In de opvoeding
kan het kind geholpen met de opbouw en invulling van
cognitieve schema's.
Contact maken met (je) schema’s 544
Iemands gedrag weten zien als gestuurd door zijn ge-
dachten, gevoelens, verlangens en bedoelingen, actueel
en opgeslagen, levert een belangrijk voordeel op.
Gunstige schema-activering 556
Je mentaal op iets weten instellen door gunstige voor-
stellingen te activeren geeft je een belangrijk voordeel.
Individuele en relationele schema’s 563
Schema’s als ontwikkelde voorstellingen onder meer van
jezelf, de ander en je onderlinge relatie, kunnen indivi-
dueel of meer relationeel bepaald zijn. Wat houden ze in
en hoe kunnen ze een voordeel vormen ?
Invloedsschema en -processen 573
Tussen jezelf als ouder en je kind spelen zich invloeds-
processen af. Wat invloed voor elk is, speelt hierin een
rol.
11
Meerdimensionele schema-activatie 579
Vat je iets cognitief, emotioneel of behoeftematig op ?
Of een combinatie hiervan ? Je reactie zal hierdoor erg
bepaald worden.
Metacognitief schema model 585
Je denken over bepaalde opkomende gedachten en je
omgaan met deze gedachten in bepaalde situaties, kan
maken vast te zitten of los te komen van deze gedachten
in die situaties. Het kan zo je reactie meebepalen.
Meta-schema 597
Een meta-schema zorgt er voor dat schema-activatie op
een passende wijze verloopt, zodat gedrag leidt tot het
gewenste resultaat.
Neurologische basis cognitieve schema’s 604
Wat op cognitief vlak samengaat vindt zijn equivalent
met wat op neurologisch vlak samengaat en omgekeerd.
Wat brengt dit voor je bij ?
Ongunstige cognitieve-affectieve schema’s 642
Soms tracht je op een ongunstige manier negativiteit af
te weren om positiviteit te vrijwaren.
Ongunstige schema-activering 649
De waarnemingsschema's die in contact met de omge-
ving worden geactiveerd, bepalen in sterke mate je re-
actie. Hoe neem je jezelf, je kind en zijn gedrag waar ?
12
Ongunstige schema-activering en -ontwikkeling bij je
kind 656
De voorstelling die je kind activeert over je verwachting,
over zichzelf hierbij, over je, je relatie, de context en het
omvattend denkkader zijn erg bepalend voor zijn reactie.
Ontwikkeling gunstige of ongunstige schema’s 666
Je interactie kan heel bepalend zijn voor de geheugen-
schema’s die je ontwikkelt. Geheugenschema’s die op
hun beurt erg bepalend zijn voor de voorstellingen die je
hanteert in je interactie.
Gunstige en ongunstige schema’s Schemamodel versus
schematherapie en -pedagogie 675
2In de dagelijkse omgang kan je te maken krijgen met de
activering van gunstige of ongunstige schema's als mo-
dellen van de realiteit voor je. Deze geactiveerde
schema’s kunnen erg bepalend en sturend zijn voor je
reactie en omgang, met een gunstig of ongunstig resul-
taat tot gevolg.
Ontwikkeling positieve schema’s 685
Sedert kort is er vanuit de schematherapie interesse
voor positieve schema’s over zichzelf en de relatie tot
anderen en hoe deze schema’s tot ontwikkeling komen.
13
Positieve ouderschapsschema’s 692
Via positieve ouderschapsschema's kan tegemoet geko-
men aan de emotionele basisbehoeften van het
kind. Het kind kan hierdoor meer positieve schema's
ontwikkelen over zichzelf en zijn relatie tot anderen met
een positiever (zelf)gevoel tot gevolg.
Ontwikkelingszone schema’s 698
Veranderen gaat niet vanzelf. Wat maakt het gemakke-
lijker en wat moeilijker?
Opslagwijzen schema’s 708
Eerdere ervaringen kunnen voor later gebruik in geheu-
genschema’s worden opgeslagen als tot eenheid ge-
bracht prototype, als gegroepeerd op basis van kenmer-
ken, of als verzameling exemplaren.
Problematische schema-activering 718
De activering van een schema voor waarneming en ge-
dragsreactie kan problemen met zich meebrengen.
Welke problemen en hoe deze te voorkomen ?
14
Jezelf rechten toekennen
Weerbaarheids-
ontwikkeling
Als jongere kan je het moeilijk hebben jezelf te handha-
ven. Mogelijk ervaar je dat andere jongeren vrij expres-
sief zijn en hun idee en voorkeur aan je opdringen. Of dat
andere jongeren ervan uit gaan dat jij net zo denkt en
net hetzelfde wil.
Je geeft jezelf dan een geringe plaats tussen anderen.
Eerder neem je veel van hen over en doe je net als hen.
Door niet authentiek te zijn, komt je integriteit vaak
in gevaar.
Net wat je als jongere op die manier wou vermijden.
Door jezelf rechten toe te kennen, kom je een heel
eind vooruit.
JONGERENTHEMA
15
Je hebt het er voor jezelf ook niet zo moeilijk mee. Je wil
immers mee zijn en erbij horen. Leeftijdgenoten zijn nu
eenmaal belangrijk voor je.
Toch kan je regelmatig onder druk gezet voelen. Voor je-
zelf voelt iets anders aan en je wil iets anders, maar dit
komt niet aan bod.
De ervaren druk bij jezelf ontstaat omdat je integriteit in
gevaar is. Dit voel je spontaan aan.
Recht op integriteit en authenticiteit
Jongeren vullen hun ervaren soms met het ervaren van
anderen. Ze denken wat anderen denken, ze voelen wat
anderen voelen, ze willen wat anderen willen. Zo willen
ze mee zijn. Jongeren vullen ook hun expressie soms niet
met hun eigen ervaren. Ze uiten wat ze denken dat an-
deren aanvaarden of verwachten, niet wat er in hen om-
gaat. Zo hopen ze er bij te horen.
Recht op mijn ervaren : Wat zich in mij afspeelt, behoort
tot mij. Het is wat ik waarneem, me herinner, wat ik voel,
ik behoef, wat ik denk, ik me voorstel, wat ik ervaar. Het
is iets wat ik ontmoet of wat ik mee oproep. Het is van
mij : het zijn mijn waarnemingen, mijn herinneringen,
mijn gevoelens, mijn behoeften, mijn gedachten, mijn
fantasieën, mijn sensaties. Ik kan ze aantrekken of ze van
me wegduwen. Ze op een afstand zetten of ze voor me
16
uitduwen. Eigenlijk heb ik er de leiding over en niet iets
of iemand anders, of kan ik proberen er de leiding over
te verwerven. Zo hoef ik mezelf niet zo onder druk te zet-
ten. Niet voor mezelf en er tegen te vechten. Niet voor
de anderen die vinden dat ik er een andere invulling aan
heb te geven en mij het recht hierop in feite ontzeggen.
Of zo denk ik soms.
Recht op expressie van mijn ervaren : Niet alleen het
recht op wat zich in je afspeelt, maar ook het recht heb-
ben er communicatief expressie aan te geven. Het te la-
ten horen, zien of voelen wat je wilt meedelen. Zodat je
niet hoeft te verstoppen wat je waarneemt, wat je je her-
innert, wat je voelt, wat je behoeft, wat je denkt, wat je
je voorstelt, wat je ervaart. Of iets anders hoeft voor te
wenden. Dit om beoordeling, vergelijking, enzomeer te
vermijden en om niet aansluitend kwetsbaar-zijn, teleur-
stelling, vernedering, enzomeer te moeten ervaren. Je
trekt dan gemakkelijk een muurtje rondom jezelf op : je
binnenzijde stemt dan niet overheen met je buitenzijde.
Het overnemen van het ervaren van anderen en het niet
tot expressie brengen van het eigen ervaren, is niet
steeds lang vol te houden. Het eist vaak zijn tol. Jongeren
doen dingen waar ze zelf niet achter staan of niet voor
kiezen. Jongeren lopen zichzelf voorbij of negeren zich-
zelf, zodat ze niet langer zichzelf zijn. Zo vervreemden ze
van zichzelf en dit maakt hen ongelukkig. Ze laten zich
17
zelf niet toe zichzelf te zijn. Vooral omdat ze er van uit-
gaan dat anderen het hen niet toelaten.
Het kan je erg helpen van je als jongere recht te geven
op je integriteit in verhouding tot je omgeving. Je ver-
wacht dan dat de omgeving je integriteit erkent en res-
pecteert.
Je gaat er dan vanuit dat de omgeving je integriteit niet
schendt. Dat ze enkel toegang heeft tot je zo je hiermee
instemt of er om vraagt.
In de praktijk blijkt evenwel dat dit maar goed lukt zo je-
zelf ook voor jezelf je integriteit erkent en respecteert.
Op die manier alleen neem je er zelf voldoende de ver-
dediging van op.
Door jezelf recht te geven op je integriteit, kan je ze naar
buiten toe verdedigen en zonodig afschermen. Door ze
voor je zelf niet zomaar los te laten, zal je ze ook minder
gemakkelijk voor de ander loslaten.
Integriteit is een term die de laatste tijd veelvuldig wordt
gebruikt. Zo je geweld wordt aangedaan, wordt je inte-
griteit op één of andere manier geschonden. Niet steeds
merk je onmiddellijk dat je geweld wordt aangedaan,
maar voel je dit intuïtief aan. Je voelt je dan onder druk
18
gezet. Je voelt de spanning in je. Deze druk geeft aan dat
je integriteit in gevaar is.
Belangrijk is dan de nodige signalen aan de buitenwereld
te geven om je integriteit te beschermen. Belangrijk is
ook dat de omgeving deze signalen herkent en er mee
rekening houdt. Zo kan je met ‘nee’ zeggen aangeven
dat een grens wordt overschreden. Belangrijk hierbij is
ook dat de omgeving geen reactie als een ‘nee’ interpre-
teert en bij twijfel over een ‘ja’ het op een ‘nee’ houdt
en ze respecteert.
Zo is er je fysieke integriteit. Deze heeft te maken met je
lichaam, je voorkomen of uiterlijk en je gezondheid.
Zo is er je materieel-ruimtelijke integriteit. Dit zijn je per-
soonlijke zaken, je plaats en eigen leefruimte, je privé-
ruimte, je bewegingsvrijheid.
Zo is er je psychische integriteit. Zoals je gedachten, je
mening, je gevoelens, je voorkeur, je keuze, je expressie,
je gedrag en je wijze van reageren.
Zo is er je sociaal-relationele integriteit. Je familie, je
vrienden, je relaties, je groepsactiviteiten, je loyaliteiten
en emotionele banden, je informatie- en leerbronnen.
Zo is er je juridische integriteit. Je rechten als kind en
mens en je recht op verdediging en bijstand.
19
Zo is er je cultureel-filosofische integriteit. Je overtuigin-
gen, je gewoonten en gebruiken, je afkomst.
Door op te komen voor je integriteit en jezelf hier recht
op te geven, kan je ook opkomen voor je authenticiteit
en jezelf hier recht op te geven in de omgang met je om-
geving.
Wat je van jezelf uit en laat zien, kan je dan getrouw la-
ten zijn aan jezelf. Zo hoef je jezelf niet te verstoppen en
je anders voor te doen dan je bent.
Hooguit kan je een deel voor jezelf houden. Dit omdat
het niet getrouw zou overkomen en tot verkeerde inter-
pretaties en reacties zou leiden. Of omdat je gekwetst
zou kunnen worden.
Zo kom je in je uiten niet te ver van jezelf af te staan,
zodat je nog steeds je eigen denken en aanvoelen als
rem kan gebruiken. En je eigen voorkeur als stimulans
kan aanwenden om door te gaan.
Door jezelf rechten toe te kennen, geef je jezelf ruimte.
De ruimte om niet zomaar te zijn en te doen als de om-
geving. De ruimte ook om de omgeving je niet zomaar te
laten bepalen en te laten domineren.
Je bent minder afhankelijk en kan de oorsprong van iets
wat je denkt en doet meer in jezelf leggen.
20
Je kan je vrijer voelen om bij jezelf te blijven, óf op iets in
te gaan.
Je kan krachtiger naar buiten komen, omdat je jezelf
door je toegekende rechten meer ondersteunt.
Dit kan gemakkelijk afstralen op je interactie met je om-
geving. Die voelt dat je sterker bent en minder zwak zo-
als voorheen. Zo dat ze je gemakkelijker ontzien en je je
ruimte geven.
Jezelf rechten toekennen
In de praktijk blijkt vaak dat jongeren willen ze met zich-
zelf voldoende naar buiten komen en willen ze vol-
doende de verdediging voor zichzelf opnemen, ze inner-
lijk zichzelf een aantal rechten moeten toekennen. Als
het ware eerste zichzelf moeten overtuigen dat het oké
is jezelf te zijn en op te komen voor zichzelf, vooraleer ze
hier anderen van durven te overtuigen.
Zo kan je als jongere jezelf het recht toekennen om met
respect behandeld te worden.
Zo kan je als jongere jezelf het recht geven op je eigen
gevoelens en mening, en ze te uiten.
Zo kan je jezelf het recht toekennen te verschillen van
21
anderen en je eigenheid te leren kennen en ermee in
contact te staan.
Zo kan je jezelf het recht toekennen om beluisterd te
worden en om rekening mee gehouden te worden.
Zo kan je jezelf het recht geven naar anderen te luiste-
ren, zonder automatisch alles over te nemen en op hen
in te gaan.
Zo kan je jezelf het recht toekennen op te komen voor
jezelf en te vragen wat je wenst.
Zo kan je jezelf het recht geven zelf uit te maken wat
voor je belangrijk is, waarmee je akkoord kan gaan en
waaraan je wil meedoen.
Zo kan je jezelf het recht toekennen voor jezelf een eigen
terrein te reserveren, ook om te handelen.
Zo kan je jezelf het recht toekennen zelf in te staan voor
waar je voor staat en er ook de verantwoordelijkheid
voor op te nemen, ook voor de eraan verbonden gevol-
gen.
Zo kan je jezelf het recht toekennen je kwetsbaar te mo-
gen opstellen en niet steeds je sterke zijde te moeten to-
nen of voorwenden.
22
Zo kan je ook jezelf het recht geven van je te vergissen
en iets niet te weten en van nog te moeten leren en er-
varing op te moeten doen.
Kies een recht voor je uit :
Ga na wat het concreet voor je kan inhouden :
Geef aan hoe er concreet gevolg aan te geven en hoe het
concreet aan te wenden :
Geef aan waar, wanneer en tegenover wie het in te scha-
kelen :
Geef aan welke veranderingen en gevolgen je kan ver-
wachten van je omgeving :
Geef aan welke veranderingen en gevolgen voor jezelf :
Geef aan wat je zou kunnen helpen om dit recht waar te
maken :
Geef aan hoe je kan maken dat je het blijvend gaat ge-
bruiken :
23
Het referentieel
model
in de opvoeding
In de omgang met je kind, kan je ervaren dat dit vlotter
of minder vlot verloopt. Je kan dan kijken wat de ge-
dragsinvulling is tussen jullie beiden en vooral hoe jij om-
gaat met je kind.
Vooral zo het minder vlot gaat tussen jullie beiden, zal je
willen weten wat er mogelijk aan de basis van ligt, wat er
achter schuilgaat. Je kan dan kijken naar de realiteitsin-
vulling die kan gevonden worden tussen jullie beiden.
In het referentieel model is er aandacht op verschil-
lende vlakken.
Het laat zien wat gebeurt als iets in meerdere of
mindere mate aanwezig of afwezig is.
Het geeft aan wat (p)referentieel te verkiezen.
24
Je kan ook kijken wat je kind in jezelf aanspreekt, wat het
in jezelf wakker maakt bij de interactie. Tegelijk kan je
kijken wat het kind in zichzelf aanspreekt, of wat je in het
kind wakker maakt bij de interactie. Je kan dan hoogte
proberen krijgen van je persoonsinvulling.
Ook kan je voor jezelf trachten aanvoelen welke relatie
er tussen jullie beiden bestaat, welke de relatie-invulling
is tussen jullie beiden. Zo deze gunstig is, is er krediet
aanwezig, is ze ongunstig dan kan dit de dagelijkse om-
gang belasten.
Naargelang wat je onderling ervaart, maar ook vanuit de
onderlinge verhouding die er is of die je wenst, kan je
aandacht besteden aan de contextinvulling.
Tenslotte en niet weinig belangrijk, kan je kijken wat je
onderling nastreeft of wat je denkt dat zou kunnen of
zou moeten. Je kan dan letten op de begrips- of kaderin-
vulling. Wanneer denk je te bereiken waar je naar toe
werkt.
25
26
Vetrekkend vanuit de realiteit die gegeven is, kan je
steeds meer aandacht en zorg besteden aan de overige
invullingen op hogere niveaus. Elk van deze hogere ni-
veaus laten je toe van te handelen, zodat je mee de in-
houd en de omgang kan bepalen. Zo kan je je gedragsin-
vulling afstemmen, evenals je persoons- en relatie-invul-
ling. Je kan zorg besteden aan je contextinvulling en ten-
slotte aan je begripsinvulling.
Vooral ook zo deze invullingen meer gunstig zijn en zo
deze invullingen tussen je beide meer met elkaar over-
eenstemmen kan hier een positieve kracht vanuit gaan.
Kijk naar elk van de niveaus en zie welke invullingen mo-
gelijk zijn op dit niveau.
Vind je jezelf ergens terug, kijk dan wat de andere moge-
lijkheden kunnen zijn op hetzelfde niveau. Kijk welke je
verkiest.
Kijk vervolgens op de hogere gelegen tabbladen, wat er
enerzijds onder steekt. Kijk daarna op de lagere gelegen
tabbladen waar je naartoe zou kunnen en wat je zou kun-
nen nastreven.
Op de tabbladen vind je terug wat gebeurt of wat je doet.
Op de drie aandachts- en zorgassen vind je de kwaliteit
27
van wat gebeurt of wat je doet terug. De tabbladen be-
vatten de omgang, de assen bevatten de waardering er-
van.
28
29
30
Vooral zo het minder goed gaat tussen jezelf en je kind,
zal je willen zoeken naar oplossingen. Je kan oog hebben
voor de gewenste realiteit en onmiddellijk met oplossin-
gen komen, wat de gewenste realiteitsinvulling is.
Je kan ook oog hebben voor gewenste context en kader
en grijpen naar principes, wat de 'noodzakelijke' context-
en kaderinvulling is. Telkenmale ben je het contact en de
interactie met je kind dan voor.
Je kan je evenwel ook richten op elkaar en op je relatio-
neel verband. Zo kan je aandacht en zorg besteden aan
ieders persoonlijke belangen en kan je ook aandacht be-
steden aan je gezamenlijke belangen, wat de persoons-
en relatie-invulling is.
31
Je komt dan wellicht het best vooruit in de oplossing van
je ervaren moeilijkheden, in wat je gedragsinvulling is
(zie tabblad ander).
Waar de realiteitsinvulling te weinig aandacht heeft voor
elk en de context- en kaderinvulling te dwingend zijn
voor elk, zullen de persoons- en relatie-invulling juist in-
spelen op wat bij elk en bij wat samen leeft, zonder reeds
een oplossing of reactie vast te leggen. In de praktijk
blijkt dat op dit niveau belangen het gemakkelijkst kun-
nen samengevoegd worden, zodat een oplossing kan ge-
vonden waarin ieders belangen en de gezamenlijke be-
langen kunnen teruggevonden worden en er meteen
aan tegemoet kan gekomen worden. De realiteitsinvul-
ling en context- en kaderinvulling van elk blijken vaak te-
gengesteld en niet samenvoegbaar. Reden dus om bij
spanningen en conflicten de focus te richten op het per-
soons- en relatieniveau om ze samen te vertalen naar ge-
dragsniveau welke toelaat tot een oplossing te komen.
Joeri doet de laatste tijd erg dwingend. Hij zegt dat hij het
zo of zo wil. Als je zegt dat dit niet kan, reageert hij met
te zeggen dat je hem niet respecteert. Al wat je vraagt
lijkt te veel. Ga je kijken wat er aan de hand is, dan blijkt
dat het hem te doen is om geen gezichtsverlies te leiden
tegenover de buurtkinderen. Het valt ook op dat hij
vooral zo dwingend is als deze kinderen in de buurt zijn.
Door hiermee rekening te houden in je reageren en in het
zoeken naar oplossingen, kom je een heel eind vooruit.
32
Voor jou komt het erop aan dat een aantal dingen gebeu-
ren, zoals zich tijdig wassen en tijdig zijn schoolwerk ma-
ken. Door samen hierover persoonlijk met hem te praten
en afspraken te maken die niet het risico op gezichtsver-
lies tegenover andere kinderen inhouden en door te rea-
geren en opmerkingen te maken buiten de aanwezigheid
van de buurtkinderen, kan je merken dat Joeri veel min-
der dwingend doet. Je vermijdt hierdoor te zeggen dat hij
niet zo star moet doen als andere kinderen in de buurt
zijn. Je vermijdt ook te zeggen dat hij zich niets van de
reacties van andere kinderen moet aantrekken. Je veran-
dert iets op gedragsniveau, iets waar Joeri iets concreet
aan kan doen. Op termijn denk je er ook aan iets op rea-
liteitsniveau te veranderen, eerder dan iets te blijven
doordrukken. Zo denk je eraan voor Joeri per dag duide-
lijke tijdstippen te voorzien voor het samenzijn met buurt-
kinderen, maar ook voor het zonder de buurtkinderen
zijn. Op termijn wil je ook op begripsniveau tot een ander
denken komen dat Joeri minder kwetsbaar maakt voor
opmerkingen en reacties van andere kinderen. Van 'nie-
mand mag merken dat ik een opmerking krijg', naar 'op-
merkingen hoeven niet noodzakelijk gezichtsverlies in te
houden'. Met Joeri geraken we eruit als we samen weten
te komen tot bijsturen en veranderen van de gedragsin-
vulling, realiteits- en mentaliteitsinvulling, eerder dan het
aanwezige gedrag, de bestaande realiteit of de be-
staande mentaliteit te behouden.
33
Het referentieel model tracht zichtbaar te maken
waarom het in iemands individueel en interactief hande-
len draait, zowel aan de oppervlakte als meer in de
diepte. Het is een recursief model waarin dezelfde ele-
menten op verschillende plaatsen terugkomen. Eens als
feitelijk gebeuren, eens als waardering van dit gebeuren.
Dit laat toe de werkelijkheid zoals ze is en tot uiting komt
in het handelen, op metaniveau te bekijken als een in-
valshoek om duidelijkheid te krijgen, of als een objectief
dat meer of minder bewust leeft en kan worden nage-
streefd. Het laat toe te achterhalen waar iemand indivi-
dueel of groepsleden in interactie actueel staan, waar ze
heen kunnen en hoe dit zou kunnen, en wat dit kwalita-
tief zou betekenen.
Tot hiertoe kwamen minder gunstige contexten ouder-
kind aan bod. Contexten waarin de reële mogelijkheden
onvoldoende waren, waarin de mentale bereidheid te-
kortschoot en waar de relationele verantwoordelijkheid
het liet afweten aan de zijde van het kind en/of aan de
zijde van de ouder(s). Vandaar de ervaren moeilijkheden
en conflicten.
Het is evenwel mogelijk door meer aandacht en zorg aan
de context ouder en kind te besteden in een meer gun-
stige context terecht te komen. Een context waarin de
reële mogelijkheden aanwezig zijn, de mentale bereid-
heid bestaat en relationeel verantwoordelijkheid wordt
34
opgenomen aan zo mogelijk beide zijden. Het is de rich-
ting die kan uitgegaan wanneer aan problemen te wer-
ken. Ze biedt de mogelijkheid enigszins in analogie met
het model van Hersey & Blanchard van vechten te ko-
men tot sturen en structureren binnen een zakelijke ver-
binding met plusobjectieven. Ze biedt de mogelijkheid
van (samen)werken te komen tot coachen binnen een
persoonlijke verbinding met 'maal'objectieven. Ze opent
de weg om van aanpassen te komen tot steunen en aan-
moedigen binnen een relationele verbinding met 'deel-
objectieven. Ze biedt tenslotte het perspectief van ver-
mijden tot delegeren te komen binnen een contextuele
verbinding met loslaatobjectieven. Vooral als ouder
biedt dit kansen weg te komen uit een ongunstige con-
text en binnen een gunstige context een andere relatio-
nele ouderrol te kunnen opnemen. Naargelang de mo-
gelijkheden, de bereidheid en de verantwoordelijkheid
van het kind toenemen kan dan steeds meer een invul-
ling gekozen van sturen, over coachen en steunen naar
een steeds meer delegeren. Omgekeerd zal deze bena-
dering door de ouder het kind stimuleren om binnen een
gunstige context te blijven. Sturing en coaching weten
ervaren die kan uitgroeien tot ondersteuning en delege-
ring doen het kind het betere van zichzelf geven en het
vol te houden of tot iets te komen.
Volgens Jelle Jolles van het Centrum Brein & Leren van
de Vrije Universiteit Amsterdam ontwikkelt het brein van
de jongere zich in sterke mate tot de leeftijd van 25 jaar.
35
Dit brengt volgens hem een kwetsbaarheid met zich mee
die vraagt om een passende begeleiding. Als begelei-
dingswijzen onderscheidt hij naargelang de aanwezige
kwetsbaarheid : sturing, motivatie, steun en inspiratie.
Ze kunnen enigszins als volgt in de reeds weergegeven
structuur ingepast worden :
Sturen is een vorm van indirect leiden waarin mogelijke
routes worden gesitueerd met hun consequenties. De
vrije keuze wordt met de jongere besproken en opge-
volgd. Het wil de jongere leren eigen beslissingen te ne-
men door te leren uit wat fout ging. Dus eerder sturend
dan ondersteunend.
Motivatie is de jongere weloverwogen tot iets te bewe-
gen. Tonen in hem te geloven en aangeven van continu
te kunnen kiezen. Dus zowel sturend als ondersteunend.
Steun is onvoorwaardelijk emotionele steun bieden, ook
als je het niet eens bent. Gevoel van geborgenheid bie-
den, van steeds bij je terecht te kunnen. Dus eerder on-
dersteunend dan sturend.
Inspiratie is nieuwe mogelijkheden aanreiken nog onbe-
kend bij jongere zelf. Helpen oplossingen te zoeken
waar zelf nog niet aan toe. Dus eerder beperkt sturend
en ondersteunend.
36
Dit betekent voor de verschillende begeleidingswijzen
een telkens andere afweging van vrijheid of sturing en
nabijheid of afstand, dit om groeikansen te bieden en te-
gelijk risico's en problemen te vermijden.
Meer lezen :
Hersey, P., Blanchard, K. H., & Johnson, D. E. (2014). Ma-
nagement of organizational behavior: Leading human re-
sources. Delhi [India: PHI Learmning Private Ltd.
Jolles, J. (2017). Het tienerbrein: Over de adolescent tus-
sen biologie en omgeving. Amsterdam: AUP.
37
Referentieel model
in sociaal-culturele
context
Wat : enkele voorbeelden
Er is niets wat meer dwingt dan tijd. Op tijd komen op
een afspraak met je partner of samen met je kind, op je
werk, op een vergadering, voor de film, voor de tram of
trein. Een opgave. Iedereen doet het op zijn manier. Be-
palend voor elk is wat op tijd komen persoonlijk is, dat is
een. En twee, hoe je dit persoonlijk doet. Zo kan je vast-
stellen dat wat op tijd komen voor de een is, dit niet zo
is voor iemand anders. Op tijd komen kan voor je zijn net
aankomen op het moment dat de hoofdfilm gaat begin-
nen, geluk hebben dat het portier van de trein nog niet
dichtklapt terwijl iedereen reeds is ingestapt, van de an-
der verwachten dat die zo sociaal is dat die op je blijft
Ieder vertoont een eigenheid
hoe iets op te vatten,
hoe te reageren
en wanneer.
38
wachten. En dan hoe dat je dat doet op tijd komen. Ho-
pen dat je wekker het juiste uur aangeeft en twee dat
het wekuur juist is afgesteld. Vijf minuten voor aankomst
van de bus thuis vertrekken en dan maar lopen in de
hoop dat de bus vertraging heeft. Op een bijeenkomst er
vrede mee nemen achteraan in de zaal te zitten banblik-
sems trotserend. Noorderlingen zijn veel stipter, dan zui-
derlingen. Hun idee en gevoel van tijdig zijn is heel an-
ders. De manier waarop ze hieraan beantwoorden is ook
erg verschillend. Dit idee, wat een begrip voor iemand is
en de manier, hoe aan een begrip te beantwoorden en
wanneer, zijn erg gedragsbepalende elementen. Naarge-
lang deze begripsinvulling, gedragsinvulling en context-
invulling heel anders is, zal het resultaat er ook heel an-
ders uitzien.
Elke week bij het ritueel van een eenvoudig karwei zoals
de carwash verwonder je je mogelijk telkens opnieuw.
Terwijl je op je beurt wacht en toekijkt hoe anderen hun
wagen 'vertroetelen', merk je hoeveel verschillende op-
vattingen er blijkbaar bestaan over wat het is een auto
wassen en hoeveel verschillende wijzen er zijn om dit te
doen. Ondanks de uitgebreide instructies die je ter
plaatse soms ook onder ogen krijgt. Gezien het jezelf op-
gelegd obligaat karwei, is voor je mogelijk je auto wassen
er voor zorgen dat hij er voor anderen acceptabel uitziet.
Je objectief is mogelijk met één geldstuk je wagen inze-
pen, afspoelen en doen blinken. Je wat gek handelen
wordt meestal in dank afgenomen en vergeven door de
39
korte wachttijd voor wie na je komt. Kortom, heel anders
dan voor wie zijn wagen wassen er voor zorgen is dat hij
zowel van binnen als van buiten blinkt en dat elke klein-
ste onreinheid helemaal verdwenen is. Ook heel anders
dan wie onderdeel per onderdeel aanpakt en blijkbaar
een halve dag verlof genomen heeft, of deze activiteit als
wekelijkse uitstap beschouwt. Wat autowassen als be-
gripsinvulling is (het wat), wat autowassen als gedragsin-
vulling is (het hoe) en wat autowassen als contextinvul-
ling is (het wanneer), kunnen met andere woorden dag
en nacht verschillen. Nochtans kan je in elk woorden-
boek lezen dat autowassen is het reinigen van een wa-
gen. Het taalkundig begrip, dat voor iedereen gelijk is,
kent evenwel ook een psychologisch begrip als tegen-
hanger, dat weer voor ieder net anders is. Naast de col-
lectieve taalkundige invulling van door ons gebruikte be-
grippen is er een persoonlijke psychologische invulling
van deze begrippen die uitmaken wat iets voor elk van
ons is of zou moeten zijn, hoe je iets doet of er mee om-
gaat of zou moeten doen of er mee om zou moeten
gaan, en waar, wanneer, waarom of waartoe iets is of je
iets doet of mee omgaat om tot iets te komen.
Al wie met mensen omgaat weet hoeveel verschil er is
tussen mensen. Weet dat dit deels te maken heeft met
aangeboren aanleg en verworven capaciteiten en vaar-
digheden. Toch kan je telkens ervaren dat een mogelijk
superieure aanleg en uitgesproken capaciteiten en vaar-
digheden geenszins een garantie bieden op kwaliteit.
40
Het ideeëngoed blijkt vaak doorslaggevend, niet alleen
de grote ideeën op denk- en toepassingsniveau, de grote
lijnen, maar ook de dagdagelijkse ideeën, de kleine lij-
nen, kunnen vaak doorslaggevend zijn. 'What isn't here
(in mind) will never be there (in reality)'. Begripsinvullin-
gen, gedragsinvullingen en contextinvullingen veelal
voor een deel ontleend aan zijn directe omgeving of om-
geving van afkomst en deels voortkomend uit eigen er-
varing, zijn dan meestal doorslaggevend. Ook omdat je
er niet aan voorbij of zomaar van los komt. Deze drie in-
vullingen vormen een onderdeel van het omvattend be-
grip cognitief schema.
Een cognitief schema vat iemands persoonlijke kennis en
ervaring door de jaren heen verworven op een bepaald
domein samen als georganiseerde voorstelling. Deze
voorstelling heeft betrekking op het wat van dit domein,
op het hoe ervan en op het wanneer ervan. Ze maken
een heel eigen psychologische invulling uit met een heel
eigen betekenis- en vormgeving en context-situering die
iemands gedrag oriënteert, stuurt en limiteert. Iemand
wordt zo op slag een actieve participant in enerzijds de
constructie en mogelijke reconstructie van zijn eigen re-
aliteit en indirect van de sociale realiteit. En anderzijds
van de oriëntatie, sturing en limitering van zijn eigen en
indirect groepsgedrag.
41
Sommige groepen en organisaties zijn 'ziek' aan verga-
deren. Veelal blijkt wie de leiding heeft over die verga-
deringen er opvattingen en een aanpak op na te houden
die deze 'overijver' in de hand werken. Het kan dan goed
zijn deze invullingen te expliciteren, zodat kan vastge-
steld worden dat vergaderen, bijvoorbeeld, beschouwd
werd als een vorm van informatie verzamelen en argu-
menten zoeken, eerder dan, bijvoorbeeld, informatie
presenteren en keuzes maken op basis van beschikbare
argumenten. Het kan, bijvoorbeeld, ook blijken dat ver-
gaderen als functie heeft te laten zien wat de voorzitter
kan, weet en wil, of eerder een naar voor laten komen is
van wat alle deelnemers kunnen, weten en willen. Deze
begripsinvullingen zullen bepalend zijn voor de kwaliteit
en de resultaten van de vergadertijd.
Hoe : enkele inzichten
Het referentieel denk- en werkmodel besteedt uitge-
breid aandacht aan deze cognitieve schema's en de aan-
wending en inschakeling ervan. Tevens gaat er veel aan-
dacht naar processen van schema-explicitering, -ver-
kenning, -opbouwen, -inzet, om het gebruik ervan in de
praktijk verder te optimaliseren. De resultaten zijn ver-
helderend, bemoedigend en soms verrassend.
Schema's kunnen heel gelimiteerd zijn of heel omvat-
tend, en hebben betrekking op zowat alles. Ze kunnen
42
gaan over heel onpersoonlijke dingen, maar ook over het
eigen leven.
De inschakeling of activering van schema's is veelal ge-
bonden enerzijds aan objectieven die iemand stelt, an-
derzijds aan situaties en personen waarmee te maken.
Het samenspel van situatie, persoon en objectief kan
een schema aan bod laten komen, zodat het eigen ge-
drag hierdoor inhoud en vorm krijgt. Een moeilijkheid
aangekaart door iemand die je erg vertrouwt en dat je
structureel wil oplossen, kan maken dat het schema
openheid wordt aangesproken. Een falen aangekaart
door iemand die erg competitief naar je is en dat je als
uitzondering wil duiden, kan maken dat het schema ge-
slotenheid naar voor komt. De activering van het schema
openheid of geslotenheid al naargelang de situatie, zal
erg bepalend zijn voor het interactief gebeuren en het
uiteindelijk effect en resultaat als gevolg.
Vooral ook in de analyse van probleemsituaties en bij
kwaliteitszorg zowel in werk- als in leefverband biedt
deze referentiële methodiek veel mogelijkheden. Waar
klassiek vragen gesteld worden als waardoor is iets zo of
gebeurt iets zo, of waarom is of gebeurt dit zo, of waar-
toe is of gebeurt iets zo, of nog waarvoor is of gebeurt
het zo, komt er nu een nieuwe vraagstelling bij, met
name waar om, waar heen, of samen waar om heen is of
gebeurt het zo of zou het kunnen zijn of gebeuren. Waar
waardoor teruggaat op situaties die aan de basis liggen,
43
waarom teruggaat op aanwezige behoeften, waartoe te
maken heeft met gewenste invloeden, waarvoor ver-
wijst naar het recht hebben op, geeft waar om heen aan
waar je op uit kwam en je je voorhoudt op je manier. Om
die reden blijkt dan ook dat gedrag of een gebeuren
soms moeilijk direct en onmiddellijk beïnvloedbaar is,
alsof een onzichtbare lijn wordt gevolgd ergens naartoe,
als van een pijl of een richtingaanwijzer.
Zo werd getracht de elementen van iemands gedrag te
definiëren. Zo blijkt dat ook een kind dit intuïtief reeds
heel vroeg tracht te doen om inzicht en vat te krijgen op
zijn sociale omwereld. Waar, wanneer, tegenover wie,
doet iemand wat hoe waar om of waar toe. Zo bestaat
een gedragsmatig volledig gedefinieerde zin uit een ac-
tor, een actie, een object, een manier, en een richting of
objectief. Zo wordt, bijvoorbeeld, volgende gereser-
veerdheid duidelijk 'Onze groep (actor) verkoos niet mee
te doen (actie) aan het protest (manier) bang als ze was
anders van deelname (object) te worden uitgesloten
(objectief).' Op die manier wordt iemands wereld veel
duidelijker en meer voorspelbaar. Ontbreekt nog een
element, dan tracht je het zo snel mogelijk te achterha-
len uit de andere gekende elementen. 'Doe je, bijvoor-
beeld, zo vriendelijk tegen mij, is je objectief dan wellicht
verdergaand dan de oorspronkelijke kennismaking en wil
je komen tot een vriendschapsverhouding ?'
44
Refereren kan naar heel wat, het staat voor waar naar
verwezen wordt bij de aanpak van iets, naar wat als bron,
dynamiek, route en oriëntatiepunt dienst doet. Zo kan je
onder meer refereren naar de situatie of elementen erin
aan de oppervlakte, of meer dieperliggend naar jezelf en
je schema's, naar de ander of anderen en je verhouding
met elkaar, naar de omgevingscontext, of een opvat-
tingskader. Zo kan je refereren naar de fysieke realiteit,
naar je mentale realiteit en de sociale realiteit. Zo kan je
refereren naar wat is, wat gebeurt, wat wordt opgevat.
Mensen doen, bijvoorbeeld, heel veel moeite om niet er-
gens het slachtoffer van te worden in hun leef- of werk-
situatie. Meestal denken ze dan aan een gebeuren of
een handeling in hun nadeel en letten dan hier specifiek
op. Minder of zelden denken ze aan een toestand of een
situatie die in hun nadeel is en ze besteden hieraan dan
weinig aandacht. Nog minder denken ze aan een benoe-
ming of interpretatie waardoor ze zich al of niet het
slachtoffer kunnen voelen. Door deze drie referentie-
punten samen te brengen: iets dat je overkomt als ge-
beuren, iets wat je meemaakt als toestand, en iets wat
je ervaart als onjuist of onrecht, kan je maken dat je at-
tentiever bent en preventiever kan reageren.
Zo kan je enkelvoudig of meervoudig refereren naar
meerdere referentiepunten. Zo kan je refereren naar
wat meer of minder prioritair is of op welke wijze: naar
wat feit is tegenover fictie, naar wat oké is tegenover wat
niet, naar wat sociaal tegenover niet, wat werkzaam is
45
tegenover niet, wat beschikbaar tegenover niet, wat
rechtvaardig is tegenover onrechtvaardig, wat juist is te-
genover onjuist. Zo kan je refereren op een negatieve
wijze door er weinig of geen aandacht en zorg aan te be-
steden. Zo kan je refereren op een positieve wijze door
er veel of maximaal aandacht en zorg aan te besteden.
Zo kan je refereren bij wijze van uitsluiting of insluiting,
zoals alles ondernemen wat het referentiepunt ontloopt
of benadert. Zo kan je refereren naar een zichtbaar en
gekend iets, of naar een onzichtbaar en geheim iets. Zo
kan je refereren naar een kader als een gemeenschap-
pelijk goed of naar meerdere punten als een persoonlijk
goed.
Het referentieel model legt de aanwezige cultuur, het
cognitieve en het virtuele bloot. Waar het culturele iets
wat meer collectief aanwezig is naar voor brengt, en het
cognitieve aangeeft wat persoonlijk aanwezig is, stelt het
virtuele wat potentieel aanwezig is en kan. Vooral het
virtuele, als iets wat nog te realiseren is wat mentaal
reeds aanwezig wordt gesteld, blijkt dan erg gedrags- en
ontwikkelingsbeïnvloedend of -remmend. Vaak hande-
len mensen nu reeds naar wat ze absoluut wensen of he-
lemaal niet wensen. Door nog te ontwikkelen vaardighe-
den in een groepsgenoot aan te spreken ontstaat er ook
kansen en energie voor. Door een aanwezig gestelde
vrees wakker te schudden en in de aanval te gaan zijn de
risico's en weerstand niet klein of niet irreëel.
46
Ook een hele reeks andere onderliggende processen
waarnaar bij gedrag en interactie kan verwezen worden
en waarmee gewerkt kan worden, zijn in het referentieel
model aan de orde. Zoals refereren naar oplossingen,
naar processen, naar knowing-how, naar invloed, naar
wat iemand wil, naar toekomst, naar sterke kant, naar
zelfzeker deel, naar leerprocessen, naar versterken, naar
positieve zijde, naar persoonlijk leven, naar oorsprong,
naar emotionaliteit, naar verwoordingen, naar verhalen
(onder meer levensverhaal), naar synthesen, naar
tweede-orde ervaren, naar verbanden, naar insluiten,
naar aanspreken, naar wat dienstbaar is, naar invloed ge-
ven, naar wegen. Eerder dan te refereren naar proble-
men, naar symptomen, naar weerloosheid, naar mach-
teloosheid, naar afleerprocessen, naar verzwakken, naar
wat iemand wil vermijden, naar verleden of heden, naar
zwakke kant, naar onzeker deel, naar negatieve zijde,
naar onpersoonlijk leven, naar oorzaak, naar rationali-
teit, naar vanzelfsprekendheden, naar feiten, naar basis-
ervaren, naar eerste-orde ervaren, naar verschillen, naar
uitsluiten, naar afwijzen, naar wat overeenstemt, naar
invloed hebben, naar grenzen.
Waar : enkele situeringen
Bijzonder aan dit referentieel model tenslotte is de mo-
gelijkheid andere reeds bestaande denk- en werkmodel-
len te kunnen integreren en een plaats te kunnen toewij-
47
zen. Zo vertoont het cognitief constructivisme en het so-
ciaal constructionisme nogal wat parallellen met het re-
ferentieel model. Maar laat het referentieel model toe
pragmatische, systeemgerichte, contextuele, principiële
en andere denk- en werkvormen te integreren door hun
referentiekader te situeren als een van de mogelijke.
Door eerder de klemtoon te leggen op de in de denk- en
werkmodellen vervatte punten en processen zonder de
omkadering op de voorgrond te plaatsen, zijn ze gemak-
kelijker integreerbaar. Het dilemma van de grote invals-
hoeken en kaders waartussen te moeten kiezen, wordt
dan vervangen door de erin beschreven punten, lijnen
en processen waarnaar meervoudig te kunnen refere-
ren. Zo kunnen meerdere dimensies en facetten aan el-
kaar toegevoegd.
Waar dit denk- en werkmodel eerder abstract kan over-
komen en weinig praktisch, werd het concreet geïmple-
menteerd. De bedoeling was een goed uitgebouwde me-
thodiek aan te reiken vanuit een volledig nieuw para-
digma. Paradigma in de lijn van verdere en te verwach-
ten ontwikkelingen, waarbij steeds meer wordt rekening
gehouden met de socio-culturele context. Het referenti-
eel werkmodel is alzo een blauwdruk van een rijk gevari-
eerde en veelzijdige werkvorm die inzetbaar is in ver-
schillende domeinen, gaande van opvoeding en vor-
ming, over begeleiding, programmering en organisatie,
tot hulpverlening en therapie. Hij kan zowel in problema-
48
tische als niet problematische situaties aangewend wor-
den, als een geheel van inzichten en methoden die in een
samenhangend verband geïntegreerd zijn.
Geef hierboven aan wat je denkt een plaats te kunnen
geven in je denken en handelen:
49
Referentieel denk- &
werkmodel en
sociaal-emotionele
vaardigheidsontwik-
keling
Er is vandaag veel te doen over de sociaal-emotionele
ontwikkeling van jongeren.
Deze bezorgdheid is begrijpelijk. De omgeving waarin
jongeren terecht komen wordt steeds complexer, geva-
rieerder en ruimer. Zeker door een toenemend aandeel
van de sociale media, waarbij jongeren continu gecon-
necteerd zijn.
Dit vraagt de nodige vaardigheden om zichzelf te kun-
nen blijven en met de ander te kunnen omgaan op een
niet problematische wijze.
50
Over een actueel thema gesproken, nu blijkt dat steeds
meer volwassenen merken dat het jongeren vaak ont-
breekt aan de nodige sociale competentie. Sociale com-
petentie als het weten hoe met anderen om te gaan.
Heel wat jongeren weten bovendien steeds minder goed
met hun emoties om te springen, om de haverklap komt
het tot uitbarstingen van agressie en geweld. Ook ge-
weld op zichzelf, dit in de vorm van zelfverwonding en
heel extreem in de vorm van zelfdoding. Ook communi-
catief lijkt het niet steeds vlot te lopen, zich mogen en
passend weten uitdrukken wordt voor hen niet gemak-
kelijker. Ook hier neemt te vaak de druk op elkaar toe en
loopt het nu en dan uit op negatief en pesterig doen.
In de literatuur bestaat reeds een veelvoud aan werken
dat hieraan aandacht besteedt. Denk maar aan de top-
per 'Emotionele intelligentie' van Daniel Goleman van
een tijd terug. Hieruit blijkt dat we niet enkel mentaal
verstandig kunnen doen, maar vooral ook sociaal en
emotioneel en dat deze competenties kunnen ontwik-
keld worden.
Recent wordt vanuit een heel nieuw concept naar de so-
ciaal-emotionele ontwikkeling van jongeren gekeken, zo-
dat de aanspreekbare krachten van jongeren kunnen
aangewezen worden. Gekeken wordt waar jongeren
naar refereren in hun omgang met elkaar. Zo ontwikke-
len jongeren schema's van wat iets voor hen is of moet
zijn en voor hoe iets voor hen verloopt of moet verlopen
51
en waar en wanneer dit zo is. Een voorbeeld, tof zijn is
en tof zijn doe je zo en doe je in die omstandigheden. Zo
kunnen jongeren zowel voor zichzelf als voor anderen af-
lezen of die tof blijft of doet, en zo naar hen doet, en
wanneer. Op die manier blijkt dat elk over een eigen be-
gripsinvulling, het wat, beschikt, elk een eigen gedrags-
invulling, het hoe, hanteert, en elk een eigen contextin-
vulling, het wanneer, toepast, dit als drie onderdelen van
zijn progressief opgebouwde cognitieve schema's. Ook
voor iets dat meer met de identiteit van jongeren te ma-
ken heeft, hanteren ze zulke oriënterende, sturende en
limiterende schema's. Jongen zijn is, doe je zo en dan,
meisje zijn is, doe je zo en dan, transgender zijn is, doe
je zo en dan, non-binair zijn is, doe je zo en dan, jong zijn
is, doe je zo en daar, dit groepje is zo, op die manier, en
dan hoor je erbij. Deze schema's hanteren jongeren in
bepaalde situaties tegenover bepaalde personen. Wan-
neer gebruik ik als jongere het schema vertrouwen, wan-
neer wantrouwen. Waaraan moet dan voldaan zijn voor
vertrouwen, of wat moet er gebeurd zijn voor wan-
trouwen.
Eigen aan deze referentiële schemabenadering in op-
voeding, begeleiding, hulpverlening en vorming, is dat
schema's vooral worden gelinkt aan bepaalde objectie-
ven die jongeren impliciet of expliciet nastreven. Bijvoor-
beeld, de liefste zijn of jezelf kunnen zijn zonder in aan-
varing te komen met anderen.
52
Deze benadering belicht hoe het komt dat elk van ons
verschilt, op wat die verschillen teruggaan en hoe meer
optimaal met die verschillen te kunnen omgaan en el-
kaar te vinden. Ieder van ons gebruikt voor zijn schema-
opbouw immers stapsgewijs andere informatie, andere
persoonlijke ervaringen en andere opvoedingservarin-
gen. Bijvoorbeeld, is sterk zijn ongevoelig zijn en nie-
mand nodig hebben. Of, is sterk zijn gevoelens onder-
kennen en aandurven hulp in te roepen. Of, is het steeds
meer het één of het ander.
Deze benadering beschrijft precies de referentiepunten
die jongeren hanteren in sociale interactie en die het hen
enerzijds moeilijk kunnen maken. Bijvoorbeeld, als liefde
of vriendschap een heel andere invulling voor elk van
hen heeft en heel anders wordt getoond. Maar die ze
anderzijds kunnen aanwenden voor een meer bevredi-
gend contact en een voor beiden meer voldoeningge-
vende relatie-opbouw. Als het objectief naar elkaar toe
momenteel is elkaar beter te leren kennen, wordt geko-
zen voor het schema van een gezamenlijke babbel en ac-
tiviteiten waaraan samen te kunnen deelnemen. Wordt
het objectief meer een liefdes- of vriendschapsrelatie uit
te bouwen, dan wordt gekozen voor het schema van een
meer persoonlijke expressie en een laten blijken van
groeiende wederzijdse gevoelens. De omgang wordt stil-
aan heel anders omdat de situatie en de aanwezige ob-
jectieven heel anders worden.
53
Door zicht te krijgen op deze referentiële sociale pro-
cessen en mechanismen worden ze meteen meer han-
teerbaar. Zo wordt via het referentieel model duidelijk
waar om heen een en ander in onze communicatie en
interactie met elkaar draait. Voor het eerst kunnen we
de samenstellende elementen : het wat, het hoe, het
waar, het wanneer, het tegenover wie, het waarom of
waartoe, van ons sociaal handelen onderkennen en stil-
aan leren hanteren. Als een grote invuloefening, waar-
toe kinderen zo blijkt uit onderzoek, zich al heel vroeg
begeven om het gedrag van anderen naar hen toe te be-
grijpen en hun eigen gedrag steeds meer zelf en zo be-
doeld richting en vorm te geven. Hiertoe schakelen ze
steeds meer cognitieve, virtuele en culturele elementen
in.
In deze benadering wordt uitgegaan van de huidige rea-
liteit voor jongeren. Jongeren die steeds meer de moge-
lijkheid hebben zelf hun leven te kunnen maken, waar
hun ouders slechts konden participeren aan een groter
geheel (familie, gemeenschap, job, ...). Deze benadering
getuigt van een grote eerbied voor de moeilijke weg die
jongeren te gaan hebben om hun eigen leven te maken
en niet terug te kunnen vallen op een onderdeel zijn van
iets. Nergens in deze benadering wordt aangegeven dat
jongeren of volwassenen zouden tekortschieten in hun
nieuwe gezamenlijke zoektocht. Enkel wordt aangege-
ven hoe dit alles zou kunnen geoptimaliseerd en ver-
54
sterkt worden. Vooral ook is er aandacht voor de vast-
stelbare afbouw van machtsverhoudingen, waarmee
volwassenen het vaak moeilijk hebben, en de opkomst
van dienstbaarheidsverhoudingen als nieuw gegeven.
Waarin volwassenen een rol te spelen hebben zo zij iets
kunnen bijdragen voor jongeren, zowel praktisch, infor-
matief, emotioneel als zingevend. Wat een twee-rich-
tingscommunicatie vraagt waarin volwassenen vooraf
voldoende garanties hebben te geven voor hun engage-
ment voor jongeren, zodat waar volwassenen naar refe-
reren in hun handelen naar jongeren toe zuiver en ook
voor hen bedoeld is.
Een benadering die uitzicht biedt en de mogelijkheid
aanreikt om het beste uit jongeren te halen door hen
persoonlijk aan te spreken. Weg van escalatie van druk
op hen, met enkel toenemende stress, spanning, af-
stand, onbegrip en onwil tot gevolg. Niet om jongeren
kort en klein te houden, maar om te refereren naar wat
hen helpt en invloed biedt. De jongere niet aan zijn lot
overlatend en alles op zijn beloop latend, maar hem of
haar aan te spreken en te engageren voor zijn of haar
eigen leven in contact met anderen. Het is een benade-
ring die niet wijst op wat fout loopt en de zwakke punten
aanwijst, maar aangeeft hoe bewust te worden zo er iets
fout loopt en vooral de processen en de krachten aan-
geeft die beschik- of bereikbaar zijn om er samen wat
van te maken met begrip van en respect voor ieders ei-
genheid.
55
Deze benadering biedt een veelvoud aan vernieuwende
inzichten en vooral methoden en handvaten hoe jonge-
ren te begeleiden en te helpen bij hun sociale, emotio-
nele, relationele en communicatieve ontwikkeling. Een
benadering die perspectieven biedt om het spoor van
geweld en onveiligheid te verlaten en resoluut te kiezen
voor het spoor hoe met minder geweld, veroordeling en
afwijzing, meer invloed, waardering en betrokkenheid te
bereiken.
Jongeren hebben alle klanken in zich, het is aan volwas-
senen niet hun wanklanken tot expressie te brengen.
Een ouder was ten einde raad, zowat alle straffen waren
op de jongere uitgeprobeerd. Het ging van kwaad tot er-
ger, nochtans had de ouder begrepen dat straffen dien-
den om iets af te leren. Pas toen geweld van de ouder
werd beantwoord met geweld van de jongere werd het
de ouder duidelijk. De jongere had eenvoudig het ge-
weldsmodel van de ouder geïmiteerd. Van dan af aan
wou de ouder model staan voor de jongere door het
wenselijk gedrag van de jongere aan te moedigen en te
belonen, waarop de jongere met steeds meer positiviteit
reageerde. Meteen werd duidelijk dat niet enkel belo-
nen werkte, maar nog meer model staan. Meteen ont-
dekten beiden naar wat te refereren.
56
In deze benadering gaat volop aandacht naar het cogni-
tieve, het virtuele en het culturele in individuen en groe-
pen van individuen. Deze mentale elementen worden
samengebracht om de invloed en de sturing van het in-
dividueel en groepsgedrag te beschrijven en te voor-
spellen. Er wordt aangetoond hoe ieder komt tot een ei-
gen begrips-, gedrags-, en contextinvulling en hoe dit ori-
enterend, sturend en limiterend inwerkt op de eigen ex-
pressie en het eigen doen en laten. Naast de collectieve
taalkundige invulling van gebruikte begrippen, is er een
persoonlijke psychologische invulling van deze begrip-
pen die uitmaken wat iets voor elk is of zou moeten zijn,
hoe je iets doet of zou moeten doen, en waar en wan-
neer om tot wat te komen.
Betekent dit dat uit de referentiële benadering blijkt dat
jongeren onder elkaar de dingen anders opvatten en er
anders mee omgaan ?
Hiermee wordt een belangrijke bron van misverstanden
en conflicten aangegeven. Jongeren spreken soms blijk-
baar dezelfde taal, terwijl ze er iets heel anders mee be-
doelen en er iets anders onderstoppen. 'Ik had je toch
gezegd assertief te zijn. ' 'Dit was ik ook', repliceerde zijn
vriend, 'ik zei dat ik het liever anders had gewild.' 'Asser-
tiviteit noem ik, niet inleveren in de realiteit en is niet
zoals jij deed, enkel op je standpunt blijven in gedach-
ten.', repliceerde de eerste jongere. Via onze opvoeding,
persoonlijke ervaring en verkregen en ingewonnen in-
formatie bouwen jongeren schema's op voor alles waar-
57
mee ze te maken krijgen. Deze schema's maken hen dui-
delijk wat iets voor hen is en hoe ze er best mee om kun-
nen gaan om tot iets te komen of iets waar te maken. Zo
is verantwoordelijkheid nemen voor hen, bijvoorbeeld,
instaan voor iets dat je wordt toevertrouwd en dat doe
je door er voor te zorgen dat iets behouden blijft of ge-
realiseerd wordt door je toedoen. Je persoonlijke defini-
tie zal bepalen of je je persoonlijk zult engageren of zult
terugvallen op anderen om het waar te maken en even-
tueel achter te schuilen. Je kan best vragen welke ken-
merken of handelingen iemand ziet als onderdeel van of
als teken of bevestiging van iets. Is bij moeilijkheden zwij-
gen een teken van loyaliteit, of juist spreken een teken
hiervan ? Elk heeft het mogelijk anders geleerd of anders
ervaren. Door het te concretiseren en te operationalise-
ren wordt het meteen veel duidelijker. Zo kan je merken
of zijn begripsinvulling, zijn gedragsinvulling en zijn con-
textinvulling je liggen.
Is het daarom dat gesproken wordt van referentiële me-
thodiek ?
De referentiële benadering tracht te achterhalen en te
verduidelijken waar om heen iets werkelijk draait. Welke
de onderliggende basis en dynamiek is van wat zich aan
de oppervlakte afspeelt. Refereert iemand naar zichzelf
of naar de ander, refereert iemand naar de realiteit, naar
behoeften, gevoelens, belangen, werkwijze, regels,
waarden, opvattingen, principes, enzomeer. Door de
aanwezige objectieven te verhelderen en de processen
58
die hierin een rol spelen, kunnen niet terzake of misbrui-
kelementen naar voor gehaald, zodat kan vermeden
worden hier het slachtoffer van te worden of nog langer
te zijn. Voor iemand persoonlijk kan gezocht worden
naar een meer helpende en bruikbare onderbouwing
van eigen situatie en handelen. Zo kan iemands objectief
te eenzijdig zijn : steeds weer opduikende problemen op
te lossen, terwijl een meer perspectieven biedend objec-
tief zou kunnen zijn te opteren voor een structurele op-
lossing waardoor meteen alle mogelijk nu of later opdui-
kende problemen uit de wereld worden geholpen. In dit
nieuwe objectief kan gefocust op gebruik te maken van
wat er is, werkt of bereikbaar is, eerder dan vast te blij-
ven hangen aan wat er niet is, niet werkt of niet bereik-
baar is. Voor de omgang met anderen kan gezocht naar
een positieve virtuele voorstelling die ruimte en kansen
biedt, zonder druk van overdreven of irrealistische ver-
wachtingen te koesteren. Zo kunnen het constructieve
en de mogelijkheden in iemand aangesproken worden.
Eerder dan zich blind te staren op de tegenvallende fei-
telijke kenmerken en gedragingen, waarop je de ander
vastpint.
In sociale mediaterminologie zou je in de referentiële be-
nadering kunnen spreken van een als het ware zoeken
naar een hashtag (#) die in een (aaneengeregen) term
precies formuleert waarover het gaat en waar het om
draait en toelaat dit op te pikken en te communiceren.
59
Een formulering en weergave als het ware die een cate-
gorie aanduidt en kernachtig samenvat.
Objectieven die iemand of een groep heeft, vormen een
voornaam aandachtspunt binnen het referentieel model.
Getracht werd precies de elementen van iemands ge-
drag te definiëren. Zo werd vastgesteld dat een kind dit
reeds heel vroeg tracht te doen om inzicht en vat te krij-
gen op zijn sociale omwereld. Waar, wanneer, tegenover
wie, doet iemand wat hoe waar om of waar toe. Zo be-
staat een gedragsmatig volledig gedefinieerde zin uit
een actor, een actie, een object, een manier en een rich-
ting of objectief. Zo wordt, bijvoorbeeld, volgende gere-
serveerdheid duidelijk. 'Onze groep (actor) verkoos niet
mee te doen (actie) aan het protest (manier) bang als ze
was anders van deelname (object) te worden uitgesloten
(objectief)'. Op die manier wordt onze wereld veel dui-
delijker en voorspelbaar. Ontbreekt nog een element,
dan zal je het zo snel mogelijk trachten te achterhalen
uit de andere elementen. Doe je, bijvoorbeeld, zo vrien-
delijk tegen mij dan is je objectief wellicht verdergaand
dan de oorspronkelijke kennismaking, maar wil je komen
tot een vriendschapsverhouding.
Een belangrijk punt in deze benadering is dat een hele
reeks van processen worden geschetst die zich afspelen
en die kunnen aangewend worden.
Veel kracht kan geput uit het aanwijzen van zich afspe-
lende constructieve, maar ook destructieve processen
60
tussen jongeren, in groepen, maar ook in jongeren zelf.
Vooral wordt gewezen op de kansen, maar ook op de ri-
sico's, op wat het oplevert, maar ook wat de gevolgen
kunnen zijn op termijn en hoe een en ander in meer gun-
stige banen kan geleid worden via welke processen. Zo
wordt gewezen op hoe iemand tot slachtoffer wordt en
hoe dit kan vermeden worden, hoe een voordeel op het
één vlak een nadeel op een ander vlak kan inhouden,
hoe een korte termijnvoordeel een langere termijnna-
deel kan inhouden, enzomeer. Door mensen op zich on-
derling afspelende processen te wijzen, worden ze met-
een meer controleer- en bruikbaar.
In de toepassing van deze referentiële benadering valt
een nieuwe kijk op de huidige maatschappelijke evolutie
op die te voorschijn komt.
Als een rode draad doorheen de toepassing van deze be-
nadering loopt een verder uitspinnen van wat in de
maatschappij als toenemend fenomeen kan vastgesteld
worden. Zo blijkt met name dat mensen steeds meer
vragen om minder autoritaire structuren, aandringen op
tweerichtingscommunicatie, in hun handelen steeds
meer uitgaan van zichzelf en hiervoor ondersteuning
vragen. Dit vertaalt zich in steeds minder zich laten lei-
den door verkondigde godsdienstige, filosofische en po-
litieke overtuigingen enerzijds en de noodzaak voor
maatschappelijke, politieke en gerechtelijke autoriteiten
om ondersteunend in de plaats te treden. Hierbij kan
vastgesteld worden dat dit maar tot een goed eind kan
61
gebracht worden, zo elk individu mee instaat voor wat
wel en wat niet, hoe wel en hoe niet, en wanneer wel en
wanneer niet. Met andere woorden, dat elk beschikt
over een eigen oriëntatie-, stuur- en remvermogen dat
best kan aangesproken worden en best verder tot ont-
wikkeling kan worden gebracht. Eerder dan te verwach-
ten dat alle heil van buiten zal komen, of alles zal dienen
opgelegd te worden. Zo blijkt dat mensen zich steeds
minder laten gebruiken vanuit hun toegenomen zelf-
waardegevoel en hun kansen aanwenden zelf voor het
eerst hun leven persoonlijk te kunnen inrichten. Dit zon-
der te moeten terugvallen op de groep waartoe ze be-
hoorden en er zowat alles van te moeten overnemen en
tolereren. Mensen zoeken hierbij zich nuttig en zinvol te
maken, zonder dat dit door anderen wordt bepaald of
ingevuld, maar door henzelf kan gekozen en uitgemaakt
worden.
Deze vastgestelde veranderende mentaliteit wordt soms
ten onrechte bestempeld als individualistisch, vanuit een
oude determinerende en voor anderen bepalende op-
stelling. Macht heeft in deze evolutie zo blijkt steeds
meer afgedaan, invloed zal moeten gegeven, wil je je in
de toekomst weten waar te maken. Dit betekent in ge-
sprek niet langer een eigen mening of overtuiging willen
opdringen, maar precies beluisteren van iemands me-
ning of overtuiging en hoogte weten krijgen van de on-
derliggende gevoelens en behoeften, zonder ze geweld
aan te doen door ze te banaliseren of te negeren. Naar
62
handelen toe vraagt dit eerst een toegelicht en overeen-
gekomen engagement, vooraleer op vertrouwen en me-
dewerking te kunnen rekenen. Een beslist moeilijke op-
gave en een hele uitdaging voor wie gewoon is aan de
oude opstelling. Oude opstelling die zo erg werd opge-
drongen door opvoeding en onderwijs in hun beoorde-
lende en opleggende eerder dan waarderende en aan-
biedende opstelling.
Deze referentiële benadering heeft een erg modulaire op-
bouw. Dit moet toelaten onderdelen afzonderlijk te kun-
nen aanwenden zonder het geheel te moeten toepassen
of te hebben geassimileerd. Hoe verscheiden de thema's
ook zijn, ze vallen allen samen binnen de referentiële
structuur die ze omvat.
Meer lezen :
Franck, J. (2014). Referentieel schemadenken en han-
delen voor de opvoedingspraktijk. Wetenschappelijke in-
zichten geüpdatet. Hove: psychcom-research.
Franck, J. (1998). Oog voor jezelf en de ander. Praktische
gids voor sociaal-emotionele vaardigheidsontwikkeling
voor volwassene en jongere. Hove: psychcom-research.
63
Referentiële
begeleiding
Een kort overzicht van het referentieel denk- en werkmo-
del en enkele concrete praktijkillustraties van referentiële
hulpverlening en begeleiding
De theorie
Hulpverleners en vormingswerkers hebben de neiging
aan iemand met een verstoorde relatie met zijn omge-
ving vragen te stellen als deze: waardoor is het gekomen
dat je zo voelt of zo doet ? Of waarom voel of doe je
zo ? Of waartoe voelt of doet iemand zo? Of waarvoor
Iets waarrond iets komt te draaien, krijgt aandacht,
zodat iets meer gunstig kan verlopen :
waar om heen ?
64
voel en doe je zo ? Achter deze vragen schuilen telkens
andere verklarings- en hulpverleningsmodellen. Waar-
door verwijst naar behaviorisme en psychoanalyse.
Waarom verwijst naar psychoanalyse en cliëntgerichte
hulpverlening. Waartoe verwijst naar het systeemden-
ken. Waarvoor tenslotte naar het contextueel denkmo-
del.
Eén vraag is evenwel gebleven : waar om heen voel en
doe je zo ? Waar de eerste vraag te maken had met de
situatie waardoor, de tweede met de behoeften
waarom, de derde met de invloed waartoe, de vierde
met het recht waarvoor, heeft de overgebleven vraag te
maken met waar je op uit kwam en je voorhoudt op jouw
manier.
Gedrag heeft vaak iets heel persoonlijks en is soms moei-
lijk direct en onmiddellijk beïnvloedbaar, alsof iemand
een onzichtbare lijn volgt ergens naartoe, als van een pijl
of richtingaanwijzer. Eerdere beïnvloeding van buitenaf,
zoals aan- en ontmoediging, kan dan wel de aard van het
gedrag verklaren, maar niet zozeer het eindpunt. Be-
hoeften, invloed en recht kunnen anderzijds wel het be-
gin- en eindpunt bepalen, maar minder de manier
waarop. Wil zowel de manier waarop als de richting
waarheen in kaart gebracht worden, dan lijkt het nodig
zowel de weg waarlangs als het einddoel waarheen aan-
dacht te geven.
65
Het referentieel model, dat hier wordt beschreven, biedt
hier ruimte voor. Dit model geeft aan waarnaar we refe-
reren in ons gedrag, zowel wat objectief, als weg of vorm
betreft, zodat het niet willekeurig overkomt, maar eer-
der innerlijk gestuurd.
In het Engels wordt gesproken over 'revolve around', wat
in de wetenschappelijke literatuur staat voor als iets of
iemand als het meest centrale of belangrijkste belang of
onderwerp hebben; of nog als iets als een zeer belangrijk
deel of doel hebben; of nog als geconnecteerd zijn met
of gerelateerd zijn aan iets. In het Nederlands is het veel-
gebruikte begrip 'zin', zoals de zin van iets, hier beteke-
nisvol en relevant. Zin kan staan voor betekenis, als waar
iets naar verwijst (waar om). Zin kan ook staan voor doel,
als waar naar wordt gestreefd, zoals bij verlangen, ver-
wachting, opzet of richting (waar heen). Denk, bijvoor-
beeld, aan de dubbele zin van samenleven. Samenleven
betekent enerzijds een vorm van leven, met anderen sa-
men, en betekent anderzijds een inhoudelijk meer moge-
lijkheden en voldoeninggevend leven als objectief. Sa-
menleven is dan de vorm of verwijzende zin, meer leven
is dan de inhoudelijke zin. Denk, bijvoorbeeld, ook aan
opvoeden als enerzijds de emotionele interactie ouder en
kind (waar om) en anderzijds de ontwikkeling als kind en
ouder (waar heen). Meer hierover lezen kan in het
thema-onderdeel 'Spelen met inhoud en vorm. Over le-
ven en samenleven' van deze encyclopedie.
66
Het referentieel model kan in het verlengde van het con-
textueel model gesitueerd worden, in die zin dat waar in
het contextueel model vooral aandacht is voor waarden
en normen, het recht doen, er in dit model op een meer
abstract niveau aandacht is voor ideeën en overtuigin-
gen, zoals meer naar voor komt in een sociaal construc-
tionistisch of cognitief constructivistisch model. Gezien
opvattingen evenwel inhoudsvrij zijn, in de zin elke in-
houd te kunnen hebben, kan de inhoud zowel betrekking
hebben op iets heel abstracts-ideëel, maar uiteraard ook
op iets heel concreets-reëel. Dit biedt dit model de kans
soepel aandacht te besteden aan de verschillende reeds
bestaande modellen en deze in het eigen werkmodel te
integreren. De term refereren verwijst hier ten volle
naar, te kunnen refereren naar de realiteit heel pragma-
tisch, maar ook naar overtuigingen en argumenten heel
principieel, en uiteraard naar alles wat hiertussen kan
geduid worden, zoals behoeften, belangen en rechten.
De linken naar het culturele, het cognitieve en het virtu-
ele zijn meteen aangegeven. Waar het culturele iets col-
lectiefs aanwezig stelt, stelt het cognitieve iets persoon-
lijks aanwezig, terwijl het virtuele iets potentieels aan-
wezig stelt. Drie elementen waarnaar heel wat aandacht
gaat in het referentieel model, voor het oriënterend, stu-
rend en limiterend aandeel dat ze hebben in iemands ge-
drag en bij iemands interactie. Zoals, bijvoorbeeld, iets
aanwezig stellen zodat het kan worden gerealiseerd en
het kan uitgezocht hoe te bereiken. Begrippen als ‘in het
67
teken van’, ‘in functie van’ of ‘(denken) in termen van’
benaderen dit enigszins. Zo is, bijvoorbeeld, voor Jan Ro-
sier van de Universiteit Leuven het gezin een leerschool
voor samenhorigheid, solidariteit, vriendschap en recht-
vaardigheid, die evenwel dreigt verloren te gaan.
Als centraal begrip dat een en ander met elkaar in ver-
binding stelt, wordt gebruik gemaakt van het cognitief
schema. Een cognitief schema vat iemands persoonlijke
kennis en ervaring op een bepaald domein samen als ge-
organiseerde voorstelling. Deze voorstelling heeft be-
trekking op het wat van dit domein, op het hoe ervan en
op het waar, wanneer, tegenover wie, waarom of waar-
toe. Het cognitief schema valt uiteen in drie onderde-
len : de begripsinvulling of het wat dat voor iemand
geldt, de gedragsinvulling of het hoe dat voor iemand
geldt en de contextinvulling of het waar, wanneer, te-
genover wie of welke, waarom of waartoe dat voor ie-
mand geldt. Schema’s kunnen zo opgevat als actieve or-
ganisatie van voorbije ervaringen (begrip), voorbije reac-
ties (gedrag) en voorbije gebeurtenissen of verhalen
(context).
Dit sluit aan bij het recente begrip 'situated cognition'
(gesitueerde cognitie) van Lave en Wegner waarin leren
ook wordt gekoppeld aan een activiteit en situatie of
context en niet los ervan. Wat meteen inhoudt dat deze
activiteit en situatie het leren bevorderen. Zo is alle ken-
nis meteen ook 'know-how' en gesitueerde kennis,
68
welke omgang en context - sociaal en cultureel - horen
erbij.
Iemands schema-invulling gebeurt in navolging van be-
tekenisvolle anderen, zichzelf en/of een objectief. Dit
maakt een heel eigen psychologische invulling uit met
heel eigen betekenis- en vormgeving, die iemands ge-
drag persoonlijk kleurt. Iemand wordt meteen een ac-
tieve participant in enerzijds de constructie en mogelijk
reconstructie van zijn eigen realiteit en indirect van de
sociale realiteit. En anderzijds in de oriëntatie, sturing en
limitering van eigen en groepsgedrag.
Schema's kunnen heel gelimiteerd zijn of heel omvat-
tend zijn. Betrekking hebben op eerder onpersoonlijke
dingen, maar ook op het eigen leven. Gedragsmatig heb-
ben ze een oriënterende, sturende en limiterende func-
tie. Een schema is volgens cognitief psycholoog Neisser
niet enkel een actieplan of -patroon maar ook een plan
of patroon voor actie. Het stuurt de actie aan en is er de
uitvoerder van.
De inschakeling of activering van schema's is veelal ge-
bonden enerzijds aan objectieven, anderzijds aan situa-
ties en personen. Het samenspel van situatie, persoon
en objectief kan een schema aan bod laten komen, zodat
het gedrag hierdoor inhoud en vorm krijgt. De active-
rende elementen kunnen zeer specifiek zijn, of meer al-
gemeen.
69
Door te werken aan iemands schema's of door te werken
aan het inzetten van schema's kan getracht de ver-
stoorde relatie van iemand met zijn omgeving vlot te krij-
gen. In het werkmodel is er dan ook veel aandacht voor
aanwezige processen van schema-opbouw en -inzet. De
opgewekte activatie, de zelfgekozen activatie, de uitge-
lokte activatie en de externe en interne dovende de-ac-
tivatie komen aan bod.
Maar ook een hele reeks andere onderliggende proces-
sen worden beschreven waarnaar bij gedrag en interac-
tie kan verwezen worden en waarmee gewerkt kan wor-
den. Zoals refereren naar oplossingen, naar processen,
naar knowing-how, naar invloed, naar wat iemand wil,
naar toekomst, naar sterke kant, naar zelfzeker deel,
naar positieve zijde, naar persoonlijk leven, naar oor-
sprong, naar emotionaliteit, naar verwoordingen, naar
verhalen, naar synthesen, naar tweede-orde ervaren,
naar verbanden, naar insluiten, naar aanspreken, naar
wat dienstbaar is eerder dan naar problemen, naar
symptomen, naar weerloosheid, naar machteloosheid,
naar wat iemand wil vermijden, naar verleden of heden,
naar zwakke kant, naar onzeker deel, naar negatieve
zijde, naar onpersoonlijk leven, naar oorzaak, naar ratio-
naliteit, naar vanzelfsprekendheden, naar feiten, naar
basiservaren, naar eerste-orde ervaren, naar verschillen,
naar uitsluiten, naar afwijzen, naar wat overeenstemt.
Wat hiervoor beschreven werd op individueel niveau
70
geldt ook op groepsniveau. Ook daar zijn processen van
schema-opbouw en -inzet en aansluitende onderlig-
gende referentiële processen werkzaam. Bovendien is
een zekere uitwisseling tussen individuele en groepsma-
tige referentiële processen waarneembaar.
Uit onderzoek blijkt dat schema's een voorspellende, gis-
sende rol spelen. Zo blijkt dat bij het waarnemen uitge-
gaan wordt van een waarschijnlijk te activeren schema
en dat het waarnemen vooral wil nagaan of de realiteit
ermee overeenstemt. Ofwel, dat er mogelijk een ver-
schil, ook voorspellingsfout genoemd, opgemerkt wordt,
zodat een ander schema moet geactiveerd, of dat het
schema in zijn aangepaste versie kan worden aange-
wend. Zo wordt gesproken van het voorspellende, gis-
sende brein, of 'the predictive mind' dat de input van de
voorspelling vergelijkt met de input van de realiteit. Een
vergelijking dus van de voorgestelde sensorische input
met de feitelijke sensorische input. Hierbij wordt voort-
durend getracht in de ontmoeting van het voorspellend
top-down proces en het controlerend bottom-up proces
deze voorspellingsfout zo klein mogelijk te maken. Zo is
waarneming een proces in verfijning van opgeslagen
schemamodellen van de omwereld zodat betere voor-
spellingen mogelijk worden.
Dit anticiperen als vooruit lopen op en herkennen van si-
tuaties en verhoudingen biedt de mogelijkheid risico's te
vermijden, kansen op tijd te herkennen en onjuistheden
71
op te merken, redeneerkeuzes en besluitvorming in
nieuwe contexten te begeleiden en vergemakkelijken,
zodat de aansluitende gedragsstrategie tijdig kan afge-
stemd worden. De hierbij aangewende herinnering is
een actieve mentale constructie als ontwikkeld kenpa-
troon van wat verondersteld wordt te zijn gebeurd in het
verleden, gebaseerd op informatie die tot nu beschik-
baar is.
Kenschema's kunnen daarnaast een energiebesparende
functie hebben, zo blijkt uit Amerikaans onderzoek. Op
schema's wordt betrouwd wanneer veel informatie
dient verwerkt, bijvoorbeeld op korte tijd, of als de te
analyseren situatie complex is. Ze dragen bij tot cogni-
tieve efficiëntie als erop moet vertrouwd, bijvoorbeeld
wanneer vermoeid. Zo maken ze het gemakkelijker wan-
neer externe omstandigheden (veel informatie, com-
plexe situatie) en interne omstandigheden (vermoeid) er
om vragen.
Vastgesteld kan worden dat afwijken van wat als refe-
rentie dienst doet of ingeschakeld wordt, als ongemak-
kelijk en minderwaardig kan aanvoelen en weerstand
kan oproepen. Zo wordt het, bijvoorbeeld, soms als on-
gemakkelijk of 'awkward' ervaren, wanneer iemand in
het echt niet beantwoordt aan hoe hij of zij zichzelf voor-
stelt en zich wil voordoen. In de regel doet iemand
moeite om de eigen voorstelling van zichzelf over te
brengen en bevestigd te zien. Soms is er zelfs sprake van
72
plaatsvervangende schaamte of 'cringe' wanneer blijkt
dat iemand anders in de realiteit niet beantwoordt aan
de verwachte voorstelling.
Schema's stellen alzo de realiteit, herkenning, erbij ho-
ren, werkzaamheid, rechtvaardigheid, juistheid en veilig-
heid voor. De voorkeur wordt gemakkelijk gegeven aan
wat niet afwijkt van die realiteit, wat niet onbekend is,
wat niet isoleert of risico hiertoe inhoudt, wat niet on-
werkzaam lijkt, wat niet onrechtvaardig aanvoelt en wat
niet als onjuist aanzien wordt. Zo worden eigen schema’s
verkozen en meer gewaardeerd, zoals hoe te denken, te
voelen, te willen en te reageren, vooral ook omdat ze er
eerder waren en dus meer vertrouwd zijn. Dit biedt ge-
makkelijk een voorkeur wat omgeving betreft, bijvoor-
beeld, eigen cultuur, wat mensen betreft, bijvoorbeeld,
eigen vrienden, wat doelen betreft, bijvoorbeeld, eigen
idealen en tradities. Dit biedt een gemakkelijk gevoel en
een gevoel van meerwaarde en roept gemakkelijk invol-
gen op. Zo kunnen schema's erg behulpzaam zijn zo ge-
zond, omdat ze gemakkelijk ingevolgd worden zowel bij
waarneming als bij uitvoering. Maar kunnen ze om de-
zelfde redenen ook erg remmend zijn bij het waarnemen
en het ageren zo problematisch. Vaste manier en inhoud
van percipiëren, vaste manier en inhoud van ageren. Zo
kan iemands perceptie en reactie erg irrationeel overko-
men. De situatie of het doel vraagt om een heel andere
perceptie en reactie, toch lukt het niet. Men blijft vast-
73
houden aan zijn geactiveerd schema dat zomaar niet in-
eens kan veranderen. Zo komt dit gedrag als niet realis-
tisch, niet efficiënt, niet afgewogen, niet voordelig, niet
bruikbaar of als verstoord over. Ook al merkt iemand dit
zelf, toch kan hij niet zomaar zijn perceptie en reactie
achter zich laten en er afstand van nemen.
In schema’s kan de opeenvolging in de tijd sterk aanwe-
zig zijn, al of niet op oorzakelijke basis, of op doelgericht-
heid als basis. Dit is terug de vinden in de contextinvul-
ling van schema’s. Het gaat dan niet zozeer om wanneer
zich iets voor doet, maar wat is de opeenvolging van di-
verse gebeurtenissen of handelingen. Hierbij wordt dan
gesproken over schema’s als scripts die een algemene
kennisstructuur vormen van in de tijd, oorzakelijk of
doelgerichte opeenvolgende gebeurtenissen of hande-
lingen in een specifieke context. Deze scripts als sche-
macontexten liggen grotendeels opgeslagen in het epi-
sodisch geheugen. Hoe zeg je dag tegen iemand, bij-
voorbeeld, of hoe voer je een gesprek, of hoe tracht je
iets van iemand te bekomen.
Wordt bij interactie afgeweken van gehanteerde sche-
ma's, dan roept dit gemakkelijk emoties op, die pas hele-
maal kunnen losgelaten worden zo ofwel het referenti-
ele kan evolueren - wat inspanning vraagt -, ofwel - zoals
meestal wordt verwacht - naar het referentiële wordt te-
ruggekeerd : het afwijkende van de realiteit, van het be-
74
kende, van het aanvaard en erbij horen, van wat werk-
zaam is, van wat rechtvaardig is, van wat juist is, moet
eerst op orde worden gebracht. Gebracht tot de reali-
teit, tot het bekende, tot het aanvaard en het erbij ho-
ren, tot het werkzame, tot het rechtvaardige en tot wat
juist is. Zodat remmingen en weerstanden kunnen over-
wonnen worden en de ander kan bereikt en op een an-
dere manier benaderd worden. Tegelijk wijst het een
keerzijde of gevaar aan bij schema's dat ze remmend
werken bij veranderingen of wanneer creatieve oplossin-
gen worden gevraagd. In de plaats wordt veelal de voor-
keur gegeven aan wat herkenning en bijpassende emo-
ties oproept.
Wordt afgeweken van het schema dat als referentie
dienst doet, dan ontstaat wils- en gedragsmatig gemak-
kelijk desinteresse of weerstand. Wat niet in het 'plaatje'
past, wordt niet verkozen en leidt niet tot actie of toena-
dering. Het leidt gemakkelijk tot apathie of onverschil-
ligheid. Dit blijkt zo te zijn zowel naar vorm als in-
houd. Zo hadden nieuwe kunstvormen het steeds moei-
lijk om door te breken, zo ook hebben nieuwe ideeën en
overtuigingen een lange aanlooptijd. Nog enkele voor-
beelden, bij partnerkeuze wordt bij voorkeur gekozen
voor een mannelijke partner die groter is en omge-
keerd. Zo blijkt eveneens dat iemand die om een of an-
dere reden niet past in een bepaalde omgeving, veel in-
75
spanning moet doen om tot zijn recht te komen en kan-
sen te krijgen. Ook iets dat niet past bij iets vertrouwd,
wordt niet zomaar geassimileerd.
Zo wordt aangegeven dat blijkt dat ouders met nega-
tieve gevoelens te maken kunnen hebben als hun voor-
gesteld beeld niet samenvalt met de werkelijkheid. Ook
blijkt dat ouders zich erg machteloos kunnen voelen
wanneer hun kind en zijn gedrag niet beantwoorden aan
wat ze vooropstellen. Ook wordt een zekere samenhang
gevonden tussen kindermishandeling en het als kind in
zijn gedrag niet beantwoorden aan een beeld of ver-
wachting van de ouders. Dit kan bij ouders woede en
teleurstelling oproepen, zeker zo ze weinig in staat zijn
hun onrealistisch beeld en hun reactie bij te sturen.
Ook als de situatie in de realiteit niet overeenstemt met
de contextuele invulling van een schema, dan ontstaat
gemakkelijk een zekere spanning en komt dit als vreemd
of onverwacht over. Het past niet in het 'plaatje' en
werd niet verwacht daar, of op dat moment, of tegen-
over die persoon, niet om die reden of met dit doel. Het
komt vreemd over en ietwat irreëel. Zo kan een kind
raar opkijken en onrustig worden zo het zijn juf ontmoet
in de supermarkt of op reis. Zo kan iemand raar opkijken
zijn vriend plots te ontmoeten in een heel andere rol of
setting, bijvoorbeeld als tegenstander of als vertegen-
woordiger van de overheid.
76
Naast wat individueel of mogelijk gezamenlijk dienst
doet als referentiepunt(en) en naast wat de referentie-
aandelen en -verhoudingen zijn, is er volop aandacht
voor wat als negatieve of positieve referentiepool geldt
en is er aandacht voor waar bij interactie persoonlijk of
gezamenlijk de referentiekern wordt geplaatst.
Schema's worden ook wel eens 'gevoelige snaren' of 'val-
kuilen' genoemd. Dit is zo als ze op een ongunstige wijze
betrekking hebben op iemand zelf (bijvoorbeeld, min-
derwaardigheid, kwetsbaarheid, mislukking, hoge eisen
of overmatig kritisch zijn) of als ze op een ongunstige
wijze betrekking hebben op zijn verhouding of interactie
met anderen uit zijn omgeving (bijvoorbeeld, afhanke-
lijkheid, onderwerping, erkenning zoeken, zelfopoffering
of zich rechten toe eigenen). Ze geven dan vaste patro-
nen aan die gemakkelijk bij iemand opduiken en vaak on-
gunstig voor hem en zijn omgeving uitwerken. Omdat
iemand dan gemakkelijk komt vast te zitten, worden
schema's ook wel 'magneten' genoemd. Magneten die
bepaalde 'evidenties' gemakkelijk bevestigen of aantrek-
ken en wat er niet in past afhouden of afstoten. Zoals :
‘Ik krijg voortdurend te maken met problemen die ik snel
opmerk, terwijl ik geen oog heb voor wat wel lukt. Een
patroon is dan een gemakkelijk activeerbare en typische
wijze van denken, interpreteren, handelen en reageren
van iemand overeenkomstig aanwezige schema's. Een
patroon waarvan iemand niet gemakkelijk loskomt en
77
dat mogelijk een hinder of rem is op weg naar verande-
ring. Het gaat dan om schemas die betrekking hebben
op iemand. Ze kenmerken zich door een begripsinvulling
als typisch gemakkelijk activeerbaar denkpatroon over
jezelf, zoals ik kan dit niet aan, ik ben niets waard; een
gedragsinvulling als typisch gemakkelijk activeerbaar
omgangspatroon van jezelf, zowel tegen iets ingaan,
wegvluchten, relativeren, of uitstellen; en een context-
invulling als typisch gemakkelijk activeerbaar triggerpa-
troon voor jezelf, zoals bij iets nieuw, uitdaging, tegen-
slag of falen. Vooral in een therapeutisch kader worden
termen als 'gevoelige snaar', 'valkuil', ‘patroon’ of ‘mag-
neet’ gebruikt.
Ook wordt het begrip 'blauwdruk' gebruikt voor een
schema. Een schema is zoals een blauwdruk, wat staat
voor een uitgewerkt plan, een ontwerp of schets. Het
stelt voor iemand de werkelijkheid voor door het type-
rende ervan op te nemen. Het is een ken-merk-ende
weergave van de werkelijkheid voor iemand. Een
schema helpt om iets te begrijpen, op iets te reageren
en iets te situeren of te plaatsen. De alzo ontstane
blauwdruk vormt stilaan de wereld zoals voor iemand
van toepassing. Samengevat, is een schema dus zoals
een blauwdruk. Het is enerzijds de neerslag en tegelijk
het uitgangspunt. Zoals een blauwdruk is het een afdruk
van de werkelijkheid, maar tegelijk bedrukt het de wer-
kelijkheid wanneer het er overeen gelegd wordt.
78
Schema’s worden ook met hubs geassocieerd. Een hub
betekent naaf, wat het middenstuk is van waaruit spaken
vertrekken en samenkomen. Het staat voor het centrum
of middelpunt van iets en wordt vaak in de context van
ontmoeting, uitwisseling en innovatie gebruikt. Zo kun-
nen schema's als hub voorgesteld waardoor meerdere
eigenschappen en betekenissen aan iets of iemand wor-
den toegekend op basis van opgedane en nieuwe erva-
ringen. Schema's als ontmoetingsplaats voor uitwisse-
ling van kenmerken en betekenissen op basis van erva-
ring. In schema's of hubs speel jezelf als individu een
centrale rol. Het gaat om door je ervaren kenmerken of
toegekende betekenissen of waarderingen over iets of
iemand. Zo vorm jezelf een globale hub met verbindin-
gen met specifieke hubs. Zo kom je tot een begrijpen en
inwerken op iets. Zo komt iets of jijzelf tot leven en ont-
staat een wereld voor je en zo kom jezelf ook als keer-
zijde tot leven en word je iemand.
Schema's kunnen ook gezien worden als een bril of fil-
ter waardoorheen naar de werkelijkheid te kijken waar-
door bepaalde informatie sneller en meer wordt waar-
genomen of een bepaalde kleur krijgt. Zo kan je ook naar
jezelf en anderen uit je omgeving kijken. Je kan dan
vooral positieve kenmerken opmerken als mogelijkhe-
den, of meer negatieve als beperkingen, of nog eenzij-
dige of steeds dezelfde als vervormingen. Bijvoorbeeld,
welke kansen je worden geboden en welke kansen je
79
hebt, of welke tegenstand je ontmoet en welke proble-
men je ervaart. Wat je waarneemt doorheen je bril of
filter maakt dat je al naargelang anders reageert. Bij-
voorbeeld, wordt je wantrouwen gemakkelijk actief in
contact met iemand, dan zoek je afstand en geen con-
tact. Wordt je vertrouwen in contact met jezelf actief,
dan zoek je toenadering en contact. Het probleem is
vaak dat je gewoonte van denken, voelen en doen van
doorheen je schemabril of -filter minder passend is.
Een schema kan ook ervaren worden als probleemoplos-
send of als behulpzaam erbij. Volgens cognitief psycho-
loog Selz gaan we bij een probleem automatisch op zoek
naar het erbij meest passend, mogelijk meer algemeen,
cognitief schema om het ertoe te herleiden of om er ge-
bruik van te maken om een oplossing te vinden. Een
schema kan zo gezien als een netwerk van concepten die
ervaringen uit het verleden organiseert en dat een nieuw
probleem kan (helpen) representeren en erop kan laten
anticiperen. Tot begrijpen proberen komen in de hui-
dige situatie heeft veel te maken met het terugbrengen
tot situaties uit het verleden. In het meest uitgesproken
geval spelen denken, begrijpen en probleemoplossing
zich af binnen het kader of de grenzen van een geheu-
genschema. Door zich bewust te worden van deze sche-
ma's zou tot betere denkresultaten kunnen gekomen
worden. Het kader of raamwerk waarbinnen wordt ge-
dacht en aansluitend gehandeld, kan zo worden overste-
gen. Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel
80
'Hoe zichzelf begrenzen ? Over morele ontwikkeling' van
deze ontwikkeling.
Zijn schema’s star, dan leiden ze mogelijk ook tot een
hokjesdenken. Zijn deze denkhokjes extreem star en
hebben ze een negatieve connotatie, dan kunnen ze
worden tot een harnas, kooi of gevangenis. Dit wordt in
romanliteratuur beschreven, zoals van Darnell L. Moore.
In een harnas of kooi kan iemand zichzelf opsluiten. In
een gevangenis of kooi kan iemand opgesloten worden.
Eens zo, is het nog moeilijk er uit te geraken en er van los
te komen.
Ook een reactie kan maken dat iemand zich in een har-
nas stopt, of wordt opgesloten in een kooi of gevangenis,
dit ter verdediging of bescherming. Iets wat best kan
worden vermeden, omdat het immers nog weinig ruimte
biedt tot verandering en een achter zich laten of een los-
laten.
Zowel individueel als collectief worden schema’s als re-
ferentie gebruikt. De sociale cognitietheorie spreekt van
cognitieve schema’s. De mediastudies en politieke psy-
chologie spreken van frames. De sociologische en cultu-
rele studies hebben het over sociale scripts. En de we-
tenschapsfilosofie heeft het over paradigma’s. Er kan
aangenomen worden dat het hier om verwante begrip-
pen gaat, die alle te maken hebben met de cognitieve
verwerking van de realiteit.
81
Het referentieel model laat toe wat gelinkt is en refere-
reert naar elkaar in zijn samenhang en samengang in
beeld te brengen, in zijn juiste context te plaatsen en op
weg te helpen vanuit een nieuw perspectief. Zo kunnen
verbanden zichtbaar gemaakt worden en wat naar iets
anders verwijst bewust gemaakt. Zo kan het grotere ge-
heel in kaart gebracht. Hierdoor kunnen mogelijke hin-
derpalen ontwaard worden en krachten vrijgemaakt. Zo
kunnen moeilijkheden een plaats gegeven en problemen
opgelost. Zoals, bijvoorbeeld, hoe negatieve ervaringen
in de weg kunnen staan, of hoe iemand overdreven blijft
vasthouden aan niet bruikbare overtuigingen, of hoe be-
paalde emoties en verlangens tussen iemand en zijn om-
geving staan, of nog hoe iemand dreigt slachtoffer te
worden van irrealistische plannen of onbereikbare dro-
men, enzomeer.
Waar naar gerefereerd wordt zou uiteindelijk de refe-
rent zijn. De referent staat voor de werkelijkheid waar
in taal naar wordt verwezen. Gezien de werkelijkheid op
zich niet kan gevat worden en de werkelijkheid zich
steeds aandient als de werkelijkheid voor ons, wordt in
feite gerefereerd naar de benoemde werkelijkheid, ook
filosofisch de wereld genoemd. Deze toewijzingen vin-
den we terug in cognitieve schema's, een soort voorstel-
ling of progressief opgebouwde 'theorie' van de werke-
lijkheid. Cognitieve schema's verwijzen dan naar de wer-
kelijkheid door ze voor te stellen voor ons.
82
Volgens Wikipedia wordt in de semantiek (taalkunde)
met referent een entiteit, gebeurtenis of eigenschap in
de - doorgaans buitentalige - werkelijkheid bedoeld waar
met talige elementen (woorden, zinsdelen of hele zin-
nen) naar verwezen wordt. Zo gebruiken we volgens een
eerste semantische stroming, de referentiële taaltheo-
rieën, taal om iets in de werkelijkheid te beschrijven. Vol-
gens een tweede stroming, de representationele taal-
theorieën, leggen we een verband tussen taal en men-
tale representaties. Beide stromingen samengebracht
betekent dit een dubbele referentie : één, taal die ver-
wijst naar representaties van de werkelijkheid en twee,
representaties die verwijzen naar de werkelijkheid.
Waar dit denk- en werkmodel eerder abstract kan over-
komen en weinig praktisch, werd het concreet geïmple-
menteerd in een vormingspakket sociaal-emotionele
vaardigheidsontwikkeling voor volwassenen en jonge-
ren. Het vormingspakket werd opgenomen in de prakti-
sche gids 'OOg voor jezelf en de ander !' Deze praktische
gids werkt het referentieel model inhoudelijk en metho-
disch heel gedetailleerd uit in een honderdtal thema's,
met heel wat illustraties en voorbeelden. De bedoeling
was een goed uitgebouwde methodiek aan te reiken
vanuit een volledig nieuw paradigma. Paradigma dat in
de lijn van verdere en te verwachten ontwikkelingen in
de hulpverlening ligt.
83
Het referentieel werkmodel is alzo een blauwdruk van
een rijk gevarieerde en veelzijdige werkvorm die inzet-
baar is in verschillende domeinen, gaande van opvoe-
ding en vorming, over begeleiding, programmering en
organisatie, tot hulpverlening en therapie. Hij kan zowel
in problematische als niet problematische situaties aan-
gewend worden als een geheel van inzichten en metho-
den die in een samenhangend verband geïntegreerd zijn.
De praktijk
Illustraties van referentiële hulpverlening en begeleiding
Aan problemen werken kan op verschillende wijze. Pro-
blemen kunnen aan de oppervlakte aangepakt worden,
zodra ze zichtbaar worden. Problemen kunnen ook in de
diepte aangepakt worden, voor ze zichtbaar worden. De
aandacht kan dan gericht worden op de onderliggende
processen die aanleiding geven tot de ervaren proble-
men. In het verleden heeft men steeds gezocht naar di-
verse wijzen om iets, een probleem of een opgave aan
te pakken. De een kwam aan met deze methodiek de an-
der met weer een andere.
Hier wordt een referentieel model voorgesteld waarin
de verschillende oplossingsmethoden een plaats vinden.
Referentieel staat voor waar naar verwezen wordt bij de
aanpak van iets.
84
Een praktijkvoorbeeld :
Heel wat mensen die hulp zoeken hebben het moeilijk
om in hun contact en omgang met anderen tot hun recht
te komen zonder de ander te verliezen. Het lijkt hen wel
een duale keuze. Ofwel op te komen voor zichzelf en dan
geïsoleerd te geraken omdat men anderen afstoot. Of-
wel zichzelf weg te cijferen en los te laten en zo de sym-
pathie en anderen voor zich te winnen. De cognitieve
schema's die ze hierbij hanteren bieden hen weinig kan-
sen.
Zo wordt mogelijk lief zijn op een negatieve wijze inge-
vuld en beantwoord.
lief zijn is : (OP NEGATIEVE WIJZE)
.. alles toelaten .. (refereren naar situatie)
.. zichzelf wegcijferen .. (refereren naar jezelf)
.. een en al aandacht geven aan de ander .. (refereren
naar ander)
.. steeds lief blijven .. (refereren naar relatie)
.. niet reageren bij aangevoeld onrecht .. (refereren naar
context)
.. je overtuigingen verwaarlozen .. (refereren naar
kader)
of is voor hen lief zijn : (OP POSITIEVE WIJZE)
.. dat toelaten waar je je goed bij voelt .. (refereren naar
situatie)
.. jezelf ook tot zijn recht laten komen .. (refereren naar
jezelf)
85
.. aandacht verdelen tussen jezelf en de ander ..
(refereren naar ander)
.. lief zij zo het kan, grenzen stellen zo nodig ..
(refereren naar relatie)
.. waarmee te maken tot zijn recht laten komen ..
(refereren naar context)
.. wat je voorstaat weten integreren in je omgang ..
(refereren naar kader)
Naargelang je refereert naar de concrete situatie aan de
oppervlakte, of dieperliggend naar jezelf, de ander, je re-
latie, de omgevingscontext of je opvattingskader zal je
op een andere manier, bijvoorbeeld, lief zijn.
Dit refereren kan op een negatieve manier, door het ele-
ment waarnaar je refereert te nemen zoals het is en er
juist weinig of geen aandacht en zorg aan te besteden.
In feite door waar je naar refereert op een of ander ma-
nier te negeren of te verwaarlozen en niet te refereren
naar wat je in ruil wilt.
Verwaarloos je een situatie van misbruik, laat je je ge-
bruiken, ben je bang je relatie op de helling te zetten, wil
je je eigen verleden vergeten, wil je geen rekening hou-
den met wat je belangrijk vindt dan kom je vaak slecht
uit. Dit kan je soms te laattijdig ervaren. Het is dan eer-
der als wat te ontwijken (weg van).
86
Dit refereren kan evenwel ook op een positieve wijze :
door aandacht en zorg te besteden aan de verschillende
elementen. In je lief zijn geef je aandacht aan de con-
crete situatie door deze op orde te willen krijgen. Dit kan
je met andere woorden aan de oppervlakte, maar ook
meer dieper gelegen als volgt. In je lief zijn geef je aan-
dacht aan jezelf, je gevoelens en behoeften door er con-
tact en verbinding mee te maken en ze niet te verwaar-
lozen, te negeren, weg te wuiven of niet te delen. Dit
om jezelf niet te laten gebruiken, laat staan misbruiken
en vraag je aandacht voor je onderliggende gevoelens en
behoeften, wat betekent de externe situatie voor je in-
tern. In je lief zijn geef je aandacht aan de ander, zijn ge-
voelens en behoeften door de ander te betrekken in het
zoeken van een oplossing. In je lief zijn geef je aandacht
aan je relatie, juist omwille ervan wil je iets oppakken,
uitpraten en geregeld krijgen. In je lief zijn geef je aan-
dacht aan je context, wat gebruikelijk is voor elk wil je
niet zomaar loslaten of uitsluiten. In je lief zijn geef je
aandacht aan je kader, wat essentieel voor je is wil je zo
goed mogelijk tot expressie en realisatie laten komen.
Dit is dan wat je wil bereiken (op weg naar).
Aandacht, zorg & welbevinden voor jezelf betekent on-
der meer voor je lichaam, je persoon, je gevoelens en
gedachten, je behoeften, je levensverhaal, je doelen en
objectieven, je mogelijkheden en beperkingen, je krach-
ten. Het houdt in werk maken van je omgang hiermee,
87
je relatie hiermee en je verbinding hiermee en de opti-
malisering en versterking hiervan. Zo krijg je meer zicht
hierop, zo ook meer invloed (grip, controle, sturing)
hierop, meer vrijheid hiertegenover, meer afstemming,
meer nabijheid hiermee, meer inhoud. Dit wordt wel sa-
mengevat met verbindend denken, werken en zijn. Zo
kom je tot een betere relatie met jezelf en je facetten,
zoals je lichaam, je persoon, je gevoelens en gedachten,
je behoeften, je doelen en objectieven, je mogelijkheden
en beperkingen, je krachten. Aandacht staat hierbij voor
mentaal in gedachten, zorg staat voor gedragsomgang
en welzijn staat voor de gewenste belevingswerkelijk-
heid. Dit alles kan het beste worden bereikt door zich
ontwikkelende competentie.
Je aandacht, zorg en welzijn voor de ander heeft veelal
te maken met het tegemoetkomen aan de (hech-
tings)behoeften van de ander. Laat je me merken aan-
dacht en zorg aan me te besteden en welzijn voor me te
bewerkstelligen. Kom je door je omgang met me tege-
moet aan mijn (hechtings)behoeften, zodat ik me ver-
bonden kan voelen met je, op mijn manier - dit mogelijk
teruggaande op mijn kindertijd. Eerder dan om feiten en
argumenten in interactie gaat het hierbij om het onder-
kennen van en omgaan met aanwezige basisgevoelens
en de onderliggende (hechtings)behoeften. Emotiege-
richte therapie wijst in die richting.
88
Je aandacht, zorg en welzijn voor je relatie heeft te ma-
ken met hoe elkaar steeds beter te vinden en dichter bij
elkaar te komen. Hoe hiertoe verbindend te werk te
gaan. Veelal lukt dit niet goed en wordt de interactie af-
werend. Ieder stelt zich op tegenover de ander inge-
volge tegenstelling en verschil. De opgave is dan samen
dingen op zo een manier op en aan te pakken dat er
meer nabijheid en verbinding ontstaat. Een band die
dan krediet biedt om moeilijkheden op te lossen. Vooral
de wijze waarop dingen op- en aan te pakken zal bepalen
of er een meer bewuste, betere en sterkere relatie uit
kan groeien : zoals betrokken, empathisch, open, au-
thentisch, geweldloos, gematigd, niet-polariserend, ex-
plorerend, overleggend, tweezijdig, samenwerken, los
van dwang, dreigen en manipuleren.
Duiken er in een relatie voortdurend spanningen op en
raken tegenstellingen en conflicten maar niet opgelost,
dan kan er aan gedacht dat elk mogelijk op een andere
golflengte zit. Waar de één, bijvoorbeeld, vooral de rela-
tie en elkaar op de voorgrond stelt en hier vooral in wil
investeren, kan het zijn dat de ander vooral gericht is op
zichzelf en de ruimte voor eigen ontplooing binnen de
relatie. In het eerste geval is de focus en zorg in de relatie
gericht op elkaar en dit geeft haar inhoud en betekenis.
In het tweede geval is de focus en zorg in de relatie ge-
richt op het eigen individu en de persoonlijke mogelijk-
heden geboden door de relatie en dit geeft haar inhoud
en betekenis. In het eerste geval gaat het om ontplooiing
89
en welzijn samen, via de relatie, in het tweede geval gaat
het om ontplooiing en welzijn van elk afzonderlijk, via de
relatie. Anders gezegd, kan vastgesteld dat bij elk onder-
liggend een ander cognitief of kenschema van een relatie
actief is, dat voor wrijvingen blijft zorgen. Dit kan vaak
moeilijk ongedaan gemaakt worden, net wegens de aan-
wezige activering en omdat het vraagt te kiezen voor de
andere oriëntatie. Deze huidige activering kan wel mak-
kelijker overbrugd worden, omdat dit enkel de toevoe-
ging van de andere orïentatie vraagt. Mogelijk kan zich
ook een andere tegenstelling voordoen tussen twee an-
dere elementen, zoals tussen het individueel en het ‘ge-
meenschap’pelijk gerelateerde of tussen het relationeel
en het ‘gemeenschap’pelijk gerelateerde.
Naargelang in wat je hoe tenslotte zegt en doet kan je
afleiden naar wat prioritair gerefereerd wordt en wat
niet aan bod of niet tot zijn recht komt. Ben je eerder
pragmatisch of ben je vrij principieel, bijvoorbeeld. Te-
gelijk kan je nagaan of de elementen waarnaar je refe-
reert met elkaar samengaan en met elkaar verweven
zijn, zodat het ene element behulpzaam is voor het an-
der. Bijvoorbeeld, is de aandacht, zorg en welzijn voor
zichzelf gunstig voor je relationeel zijn, of is je relationeel
zijn gunstig voor jezelf en hoe beïnvloeden ze elkaar we-
derzijds. De aandacht en zorg kan idealerwijze best te-
gelijk aan elk van de elementen gegeven worden. Soms
wordt evenwel gekozen voor meeveren en laveren,
waarin de aandacht en zorg voor een element meer
90
vooraan staat, mogelijk soms momentaan of situationeel
afgelijnd, dit om meer effect of medewerking te verkrij-
gen en weerstand te vermijden.
In het geheel kunnen er zes soorten beloningen onder-
scheiden worden, die elk op hun wijze mede instaan
voor de ontwikkeling van schema’s. Ze hebben elk hun
eigen bron die aan de basis of oorsprong ligt van waar-
derende beloningen. Deze zes soorten beloningen zijn :
feitelijke beloning, interne beloning, externe beloning,
relationele beloning, contextuele beloning en culturele
beloning. Ze worden elk door een andere bron toege-
kend : de feitelijke door de realiteit, de interne door zich-
zelf, de externe door anderen, de relationele door de re-
latie, de contextuele door de context en de culturele
door het gedachtenkader. Hierbij is mogelijk de realiteit
bron van waardering bij zichzelf, of is er overeenstem-
ming met iets gewaardeerd in zichzelf, of is er overeen-
stemming met iets gewaardeerd door anderen of de re-
latie, of is er overeenstemming met iets gewaardeerd in
de context of in het gedachtenkader. De beloningen
worden telkens door het vrijgemaakte gelukshormoon
dopamine in het brein ondersteund. De onpare belonin-
gen (feitelijk, extern en contextueel) verwijzen naar iets
meer momentaan en variërend. De pare beloningen (in-
tern, relationeel en cultureel) verwijzen naar iets meer
blijvend en stabiel. Deze beloningen samen met de vrij-
gemaakte dopamine zorgen ervoor dat de inhoud van de
schema's worden versterkt. Het kan hierbij gaan om
91
reeds aanwezige inhoud, aangevulde inhoud, of nieuwe
inhoud. Hierbij is achtereenvolgens sprake van herken-
ning, aanvulling na herkenning en erkenning. Vooral bij
herkenning kan dan het samengaan van begrip en ver-
wachting erg versterkend werken.
Vanuit een ontwikkelingsperspectief :
De invulling en begrenzing van eigen denken en doen -
wat is, bijvoorbeeld, lief zijn wel, wat niet, hoe is lief zijn
wel, hoe niet - en aan wat hierbij aandacht schenken en
wat laten meetellen, kan je zo je wilt ook vanuit een ont-
wikkelingsperspectief bekijken. Vanuit bepaalde onder-
zoekshoek (Kohlberg) komt dan naar voor dat er in de
leeftijd van vier tot tien jaar enkel aandacht is voor en
een rekening houden is met de realiteit - waarin zich wat
aan de orde is, afspeelt - en met mogelijke gevolgen en
reacties erin. Lief zijn om het nadeel dat het bespaart.
Vervolgens is er aandacht voor en een rekening houden
met eigen behoeften en met wat iemand zelf tegemoet
komt. Lief zijn om het voordeel dat het oplevert. In de
leeftijd van tien tot dertien jaar zou er eerst aandacht
zijn voor en rekening houden zijn met de ander, zijn hou-
ding en reactie tegenover je. Lief zijn om de ander te ple-
zieren. Vervolgens zou het gaan om aandacht voor en re-
kening houden met groepsverwachtingen en -afspraken
om de bestaande verhouding of relatie niet te verstoren.
Lief zijn omdat we dit van elkaar verwachten en verho-
pen. Vanaf de adolescentie zou er dan bij de invulling en
92
begrenzing van zijn denken en doen vanuit zichzelf aan-
dacht zijn voor en rekening houden zijn met de brede
context. Lief zijn omdat dit nu eenmaal hoort en gewaar-
deerd wordt in de samenleving en je hiermee zelf wilt
rekening houden. En dit zou kunnen evolueren in het zelf
op de voorgrond plaatsen van en afwegen aan een zich
eigen gemaakt meer universeel referentiekader. Zonder
liefde kan je niet en kom je niet echt tot leven, tot die
ontdekking ben je zelf gekomen.
Dit zou kunnen betekenen dat in iemands zeggen en
doen opeenvolgend elementen naar voor komen en cen-
traal staan die er achtereenvolgens toe leiden dat ie-
mand doet wat geen problemen oplevert in de realiteit,
doet wat iemand voldoening geeft, doet wat aanvaard
wordt door anderen, doet wat overeenstemt met regels
en aanwezige ordening, doet wat iemand zelf in over-
eenstemming vindt met de brede leefomgeving en ten-
slotte doet wat iemand zelf oké vindt. Op een vraag zal
dan opeenvolgend ingegaan worden (of niet ingegaan
worden) om problemen in de realiteit te vermijden, als
iets in ruil wordt bekomen, om de ander te plezieren, om
zich aan de regels te houden, om zelf te beantwoorden
aan de sociale realiteit, om te beantwoorden aan de ei-
gen realiteit. Dus opeenvolgend voor iets in de realiteit,
de sociale realiteit en de persoonlijke realiteit.
Vooral de opeenvolgende motivaties van iemands oor-
deel en handelen staan in deze ontwikkelingsopvatting
93
centraal. Waar aanvankelijk tussen vier en tien jaar ie-
mands oordeel en reactie gemotiveerd wordt door geen
aanvaring met de realiteit, wordt deze vervolgens gemo-
tiveerd door een tegemoetkomen aan eigen behoeften.
Vanaf tien jaar tot dertien jaar wordt dan iemands oor-
deel en reactie gemotiveerd door geen aanvaring met
anderen, vervolgens door geen aanvaring met regels en
ordening in de groep. Vanaf de adolescentie is de moti-
vatie voor oordeel en handelen mogelijk te vinden in het
zelf willen tegemoetkomen aan de brede context om
tenslotte mogelijk uit te monden in een motivatie vanuit
een eigen referentiekader. Belangrijk is uiteraard bij
deze opvatting vast te stellen dat het gaat om wat bij on-
derzoek in diverse landen meestal wordt teruggevon-
den. Deze bevindingen hangen mogelijk erg samen met
aanwezige opvoedingspatronen, wat betekent dat an-
dere opvoedingspatronen andere resultaten zouden
kunnen opleveren. Wat erg tot nadenken kan aanzetten,
gezien uit het onderzoek blijkt dat weinigen het postcon-
ventionele adolescenten-niveau (vanuit en voor of om-
wille van zichzelf en de anderen) bereiken en de mees-
ten blijven steken in een pre- (voor of omwille van zich-
zelf) en conventioneel (voor of omwille van de ander) ni-
veau.
Een modelvoorstelling :
In relatiesituaties, vooral wanneer deze conflictueus zijn
of problematisch, kan men merken dat men meer of
94
minder geneigd is te refereren naar zekere van deze ver-
melde elementen. Dit levert dan vier mogelijke interac-
tie- en communicatie-patronen op binnen een drie-assig
voorstellingsmodel :
de horizontale as van de assertiviteit: met aandacht en
zorg voor kwestie & aandacht en zorg voor zichzelf
de verticale as van de coöperatie met aandacht en zorg
voor de ander & aandacht en zorg voor de relatie
de diepte as van de solidariteit en de universaliteit met
aandacht en zorg voor de context & aandacht en zorg
voor het (referentie)kader
. Wordt wederzijds enkel aandacht besteed aan asserti-
viteit dan ontstaat er vaak ruzie en komt men gemakke-
lijk tot een vechterige reactie.
. Wordt enkel aandacht besteed aan coöperatie dan
komt men gemakkelijk tot een volgen of een zich schik-
ken naar de ander en zijn verwachtingen en niet falen,
wat leidt tot een zich aanpassende reactie.
. Wordt noch aan een voor opkomen voor zichzelf, noch
aan een goed samenspel aandacht besteed, dan vervalt
men tot een uiteen staan, een niet meer kunnen of wil-
len bespreken of oppakken van iets, wat leidt tot een we-
derzijds vermijdende reactie.
In het dagelijks taalgebruik is hiervan volgende vereen-
voudigde voorstelling te vinden :
95
In de dagelijkse praktijk merk je dat sommigen vooral
hun hoofd volgen (ratio - wat geleerd), anderen hun hart
(gevoel - wat gevoeld), of nog weer anderen hun intuïtie
(aanvoelen - wat gewild). Je intuïtie als dicht bij jezelf als
wat te willen, je hart als dicht bij je relaties als wat te
voelen, en je hoofd als dicht bij je context als wat geleerd
en gedacht.
Sommige volgen enkel hun wensen en fantasieën, ande-
ren enkel hun gevoel, nog weer anderen enkel wat ge-
leerd en gedacht.
Een mix van de drie elementen, waarin met elk van de
drie tegelijk wordt rekening gehouden, biedt hier wel-
licht een meerwaarde. Volg je, bijvoorbeeld, enkel je
hoofd als wat je geleerd werd, dan kan dit in conflict ko-
men met je intuïtie als wat je zelf verkiest. Bijvoorbeeld,
altijd meegaand zijn zoals voorgehouden, terwijl je zelf
dit absoluut niet wil.
. Door zowel zorg te besteden aan jezelf en wat aan de
orde is en aan de ander en je relatie kan via exploratie
van problemen en mogelijke oplossingen en een over-
leggen en onderhandelen erover gekomen worden tot
een samenwerkende (re)actie. Wat uiteindelijk op ter-
mijn het meeste kansen inhoudt. Zeker als ook met aan-
wezige tradities en gewoonten wordt rekening gehou-
den en met wat elk nastrevenswaardig en waardevol
vindt. Zo kan je meervoudig refereren.
96
Deze zorg voor jezelf en de ander kan onder meer blijken
uit interesse en betrokkenheid. Best kan elkaar vooraf
wederzijds de garantie gegeven worden dat aan elk van
de elementen en dus aan elk minimaal voldoende tege-
moet zal gekomen worden. Onderweg kan dan gezocht
en gestreefd worden de elementen en dus elk maximaal
tot zijn recht te laten komen. Zo kan voor elk de bedrei-
ging weggenomen en kan vertrouwen opgebouwd.
In sommige situaties waarin het vertrouwen zoek is en
er wederzijds een gevoel van machteloosheid aanwezig
is, kan er voor gekozen worden eerst het vertrouwen te
herstellen vanuit de behoefte aan elkaar die onderlig-
gend aan de onmachtsgevoelens kan ervaren worden.
Vanuit dit relatieherstel met erkenning door de ander,
kan er dan binnen jezelf bereidheid gevonden worden
om aan problemen te werken die veelal gepaard gaan
met stress. In de hechtingsgebaseerde gezinstherapie is
hier volop aandacht voor.
Centraal hierin staat het werken rond vertrouwen ge-
bruik makend van de erkenning van wederzijds aanwe-
zige emoties die verwijzen naar wederzijdse relatiebe-
hoeften. Deze relatie en erkenning kunnen dan een
draagvlak vormen om aan problemen te werken via het
ontwikkelen van passende competenties.
Bij dit alles kan je vaststellen dat aandacht en zorg die je
besteedt aan de situatie, meteen ook inhoud aandacht
97
en zorg besteden aan jezelf. Maar ook omgekeerd, als je
aandacht en zorg besteedt aan jezelf, dit meteen ook im-
pliceert dat je aandacht en zorg besteedt aan de situatie.
Hetzelfde geldt voor aandacht en zorg die je besteedt
aan de ander, ook betekent dat je aandacht en zorg be-
steedt aan je relatie. En ook omgekeerd de aandacht en
zorg die je besteedt aan je relatie, meteen ook met zich
meebrengt aandacht en zorg voor de ander.
Ditzelfde geldt tenslotte ook voor aandacht en zorg die
je besteedt aan je context, meteen ook aandacht en zorg
betekent voor je gedachtengeheel. En omgekeerd de
aandacht en zorg die je besteedt aan je gedachtenge-
heel, ook aandacht en zorg inhoudt voor de context.
Zo zou je door aan drie elementen aandacht te beste-
den, bijvoorbeeld situatie, relatie en context, meteen
aandacht besteden aan de zes te onderscheiden ele-
menten (situatie, jezelf, de ander, je relatie, de context
en je gedachtengeheel). Mooi meegenomen!
Dit verloopt evenwel niet steeds probleemloos. Zo kun-
nen er spanningen ontstaan zo context niet samenvalt
met cultuur, of zo relatie niet samenvalt met ander, of
nog zo het zelf niet samenvalt met waarmee actueel te
maken. In het eerste geval is er sprake van cultuur ver-
sus context, in het tweede geval van groep versus indi-
98
vidu, en in het derde geval van individu versus actuali-
teit. Het niet samenvallen doet dan gemakkelijk span-
ningen ontstaan.
Een voorbeeld van cultuur versus context, is mogelijk
een wooneenheid met meerdere culturen, of een cul-
tuur verspreid over meerdere wooneenheden.
Een voorbeeld van groep versus individu, is mogelijk een
relatie waaraan als partner of als ouder of kind niet
wordt voldaan, of hechtingsbehoeften van partner of
kind waaraan binnen de partner- of ouder-kindrelatie
niet wordt voldaan.
Een voorbeeld van individu versus realiteit, heeft dan
mogelijk te maken met zichzelf voorbijlopen bij een
kwestie of aangelegenheid, of een aandachtspunt waar-
aan niet wordt voldaan, ten voordele van zichzelf.
Door voor elkaar ruimte te bieden en variatie toe te laten
en te voorzien, kunnen wellicht beide gemakkelijker ge-
integreerd worden.
Sommigen verkiezen evenwel bij spanningen de voor-
keur of voorrang te geven aan respectievelijk de context,
de ander of de feitelijke realiteit. Anderen verkiezen de
cultuur, de relatie of het individuele zelf. Het zoeken
naar een samengaan en zo mogelijk overeenstemming
99
tussen telkens beide biedt wellicht de meeste mogelijk-
heden en voordelen.
Soms is er een element of as die als ontsnappingsroute
gebruikt wordt. Er treedt dan een verplaatsing op. Zo
kunnen, bijvoorbeeld, eigen problemen verplaatst wor-
den naar problemen met de ander of naar relationele
problemen. Bijvoorbeeld, het lukt me als ouder niet
goed met het opvoeden, als ouder slaag ik niet. Ik tracht
dit te verklaren vanuit het tekortschieten van mijn ou-
ders en de gekregen opvoeding en vanuit de slechte en
gespannen relatie met mijn ouders, waardoor ik weinig
begrip en steun ervaar.
Verwaarloos je te refereren naar één of meerdere van
de samenstellende elementen, dan kan dit gevolgen
hebben voor de overige elementen. Bijvoorbeeld, ver-
waarloos je aandacht te besteden aan een kwestie en je-
zelf, dan kan dit uitwerken op de ander en de relatie met
de ander. Gaat het, bijvoorbeeld, door dit veronachtza-
men niet goed met jezelf en voel je je niet te best, dan
kan je mogelijk minder aandacht en zorg opbrengen voor
de ander en je relatie. Maar ook, vice versa, breng je
weinig aandacht en zorg op voor de ander en je relatie,
dan kan dit maken ook geen aandacht te krijgen of zorg
te verwachten en kan een aanwezige kwestie mogelijk
niet aangepakt worden. Het gaat met de drie eerder ge-
schetste assen met telkens twee bijhorende elementen
als met communicerende vaten. Verwaarlozing of een
100
negatieve wijze van refereren op één as, kan een ver-
waarlozing of een negatief refereren op een andere as
tot gevolg hebben en omgekeerd. Maar ook positief kan
dit. Tegemoetkoming of een positieve wijze van refere-
ren op één as, kan een tegemoetkomen of een positieve
wijze van refereren op een andere as met zich meebren-
gen. Bijvoorbeeld, pak je een kwestie aan en besteed je
daardoor aandacht en zorg aan jezelf, dan kan dit ook
aandacht en zorg voor de ander en je relatie inhouden of
mogelijk maken. Gaat het op die manier goed met jezelf
en voel je je wel, dan schept dit mogelijkheden, kansen
en ruimte voor de ander. Zo kunnen, bijvoorbeeld, ou-
ders ervaren dat wanneer het kind geen problemen
geeft, het ook gunstig afstraalt op zichzelf. Maar ook
omgekeerd, wanneer er spanningen zijn binnen de rela-
tie ook jijzelf daar onder lijdt.
Dit betekent dat de drie dimensies of relaties onderling
met elkaar in interactie en dialoog zijn. Dit gebeurt
meestal spontaan en onbewust. Dit kan ook meer inten-
tioneel en bewust gebeuren. Bijvoorbeeld, wanneer een
dimensie of relatie weinig aan bod of tot zijn recht komt
en mogelijk een zekere onvoldaanheid en onwelbevin-
den tot gevolg heeft. Door dan bewust te werken aan
een dimensie wordt globaal meer voldaanheid en welbe-
vinden mogelijk.
Laat je je bij dit alles vooral leiden door :
. wat je waarneemt wat hoe is als feit of fictie
101
. wat je herkent wat hoe kan als oké of niet oké
. wat je voelt wat hoe te zijn als samen of individueel
. wat je wilt wat hoe gebeurt als werkzaam of niet werk-
zaam
. wat je je voorstelt wat hoe mag als recht of onrecht
. wat je denkt wat je hoe vindt als juist of onjuist
Zowel in wat je wilt bereiken (wat iets is) als in de manier
waarop (hoe iets is) kan je refereren naar een of meer-
dere van de vernoemde elementen. Deze referentiepun-
ten kan je dan gebruiken als oriëntatiepunten die de
richting aangeven of als eindpunten als wat te bereiken.
Het gaat dan om de mate waarin iets hoe waar te maken.
Deze mate zal gemakkelijk de intensiteit en soepelheid
bepalen waarmee iets te willen bereiken.
Een voorbeeld van opvoedingsondersteuning :
Wanneer ouders vastlopen in de opvoeding heeft het
veelal te maken met iets waarrond het in de omgang ou-
der-kind in erge mate is komen te draaien. Iets dat zich
voortdurend herhaalt. Of iets dat maar niet wil lukken.
Een moeilijkheid doet zich telkens opnieuw weer voor.
Je kan ze maar niet achter je laten. Ook al wil je als ouder
of als kind wel, toch lukt het maar niet, hoe erg je er ook
mee bezig bent.
Je kan dan nagaan of waar het telkens om gaat, iets is
wat je wil. Of net iets is wat je absoluut niet wil. Je kan
102
nagaan of het iets is dat binnen je bereik ligt. Iets waar-
aan en waarvoor je iets kan doen. Zo dit niet zo is, kan je
zoeken hoe je het binnen je bereik kan krijgen. Zo dat je
kan bereiken wat je wil door de inspanning die je levert.
Stel dat je kind je voortdurend wat wijsmaakt en achter
je rug heel andere dingen doet, dan kan het zijn dat je
koos voor controle. Je kan dan vaststellen dat hoeveel
controle je ook uitoefent, je kind telkenmale nog meer
alles voor zich probeert te houden. Op wat het buiten je
weten doet heb je helemaal geen zicht, laat staan con-
trole.
Waar het dan mogelijk steeds meer om komt te draaien
is zwijgen en controle. Ze leiden evenwel tot niets. Je zou
er dan voor kunnen kiezen het rond helemaal iets anders
te laten draaien in je wederzijdse omgang. Veiligheid,
bijvoorbeeld, zo dat je kind het aandurft over wat het
meemaakte en van plan is te vertellen. Zo krijg je meer
zicht op het doen en laten van je kind en kom je dichter
bij je kind te staan. Zo krijg je meer kansen om tijdig bij
te sturen en verwerf je door het groeiend vertrouwen
meer invloed.
Je zou ook kunnen vaststellen dat je kind je als ouders
gemakkelijk verdeelt. Het kind zoekt zijn gelijk bij een van
je beiden en speelt jullie voortdurend tegen elkaar uit. Je
zou dan kunnen vaststellen dat het telkens om een coa-
litiestrijd gaat van je als ouders om de coalitie met je
103
kind. Je zou dan kunnen afspreken het meer rond een
coalitie tussen de ouders te laten draaien. Ouders die
niet wedijveren maar elkaar zo mogelijk volgen en steu-
nen, of die samen zo nodig overleggen en afspreken voor
een gezamenlijk antwoord en aansluitende reactie.
Als ouder kan je gemakkelijk te maken krijgen met je kind
dat iets nieuws niet wil. Het blijft doen wat het altijd al
deed en weigert halsstarrig kennis te maken met iets
nieuws, laat staan een poging te doen om het nieuwe te
proberen te verkennen. In plaats van dat het in je reactie
dan erg komt te draaien rond de weigerachtigheid van je
kind, kan je er voor kiezen het te laten draaien rond je
stimulering van je kind. Uit te zoeken hoe jij je kind kan
stimuleren en wat jij kan doen, eerder dan vast te zitten
in wat je kind niet wilde en naliet te doen.
Als ouder kan je nu en dan een gevoel van machteloos-
heid overvallen. Je slaagt er zelf niet meer in invloed te
hebben op je kind en er overvallen je mogelijk negatieve
gevoelens die je zelfbeheersing in gevaar zouden kunnen
brengen. Prettig zou dan kunnen zijn dan je niet langer
het gevoel hebt er alleen voor te staan. Dat iemand uit
de omgeving begrip zou tonen (is niet gemakkelijk), of
betrokkenheid (is alles in orde) en zou voorstellen te wil-
len helpen (kan ik iets voor je betekenen of doen) of zou
steunen (misschien even of adem komen, wat tijd ne-
men). Zo kan het gevoel van machteloosheid en negati-
viteit omgebogen naar een gevoel van begrepen worden
104
en positiviteit. Samen komen we er uit, met de hulp van
iemand.
Nog enkele voorbeelden van waar het in de praktijk vaak
om draait en wat in de plaats zou kunnen komen
zijn : draait het bij je als ouder om gezag behouden, of
om je kind kansen geven tot groei en eigen verantwoor-
delijkheid nemen. Draait het om iets afnemen zo je iets
te weten komt, of om oproepen tot iets tijdens dialoog.
Draait het om iets opleggen, of om iets overleggen.
Draait om macht en machtsstrijd (wie heeft het voor het
zeggen) of om aanwezige krachten en krachtenbunde-
ling (wie kan iets bijdragen). Draait het om beoordelen,
of om ondersteunen. Draait het om opleggen als wat te
willen zonder veel gevoel, of om meta-praten als wat te
voelen en wat niet te willen. Draait het om om wat je
veronderstelt bij je kind, of om wat er bij je speelt. Draait
het om volgen van je kind vanuit betrokkenheid en zorg,
of om volgen vanuit wantrouwen en controle. Draait het
voor je kind om achteloos verbruiken, of om bewust
waarderen, enzomeer.
Door telkens te kijken naar welk schema of welke
schema-inhoud niet werkt, kan gekozen voor een ander
schema of schema-inhoud waarrond het beter kan
draaien, zodat er meer kansen ontstaan en het vastlopen
kan voorkomen worden.
105
Een voorbeeld van opvoedingssituering :
Als ouder is het belangrijk aandacht en zorg te besteden
aan je kind en je relatie met je kind in het kader van op-
voeding. Om hierin te slagen is het ook belangrijk aan-
dacht en zorg te besteden aan jezelf als ouder én per-
soon en aan wat je wil en waar je voor staat. Omdat op-
voeding zich afspeelt binnen het gezin zijn eveneens al
wie hiervan deel uitmaakt en waarmee relaties worden
onderhouden betekenisvol. Zo ook de partner en de
partnerrelatie. Maar ook de andere kinderen en de
broer en zus relaties. Door ook aandacht en zorg te be-
steden aan de kwaliteit hiervan, kan ook aandacht en
zorg geboden aan de kwaliteit van de opvoeding. Rela-
ties zijn bovendien dynamisch in de betekenis dat ze con-
tinu in beweging en evolutie zijn en dat de ene relatie de
ander gunstig of ongunstig beïnvloedt. Ook hieraan aan-
dacht en zorg besteden kan zinvol zijn in het kader van
opvoeding.
Een voorbeeld van mogelijke invulling van ouderschap
vanuit ouderperspectief :
Het perspectief van de ouder innemen beantwoordt
veelal aan de behoefte van ouders bij opvoedingsvragen
en -problemen. Het gaat hier in de eerste plaats om de
ouder en niet om zijn handelen. Er wordt in de eerste
plaats samengewerkt in een ondersteunende en waar-
derende context. Ouderschap en ouderbegeleiding hou-
den dan mogelijk in :
106
. Aandacht, zorg en welzijn voor je opvoeden als ouder
(wat vind ik prettig, wat vind ik moeilijk, wat geeft of
vraagt veel energie, wat zoek ik op of wat vermijd ik, wat
houdt me bezig)
. Aandacht, zorg en welzijn voor wie en hoe je bent (ou-
der-zijn als deel van je eigen identiteit, onzekerheid) en
hoe het in je leven gaat (je (opvoedings)verleden en je
toekomstperspectief) en zo jezelf beter leren kennen
ook als ouder, om zo je persoon achter je opvoeder-zijn
te vatten
. Aandacht, zorg en welzijn voor je kind waarop emotio-
neel betrokken (gehechtheid, liefde, verantwoordelijk-
heidsgevoel, engagement)
. Aandacht, zorg en welzijn voor je relatie met je kind als
samenleefverband (insluiten, gelijkheid, participatie)
. Aandacht, zorg en welzijn voor je context als samenle-
vingsomgeving (familie, vrienden, buurt, netwerk)
. Aandacht, zorg en welzijn voor je omringend gedach-
tengeheel vanuit sociaal-culturele achtergrond (opvat-
tingen, waarden, normen)
De invulling hiervan kan verschillen naargelang de ou-
derschapsfase waarin je je als ouder bevindt. Aandacht
voor het ouder-zijn kan op zijn beurt de geboden opvoe-
ding gunstig beïnvloeden. Zo komt het zich als ouder
goed en sterk voelen ook het kind ten goede. Alzo komt
het welzijn van de één ook de ander tegemoet en is er
sprake van verwevenheid. Op die manier kan je vanuit
107
wat je nodig hebt als ouder dichter uitkomen bij wat je
kind nodig heeft.
Een voorbeeld van voorspelbaarheid en consistentie in de
opvoeding :
Onderzoek aan de Universiteit van Californië, Irvine
toont het belang aan van voorspelbaar en consistent ou-
derlijk gedrag voor de ontwikkeling van emotionele her-
sencircuits van het kind. Dit werkt preventief tegen het
risico op psychische aandoeningen en middelengebruik
later. Een voorspelbare en consequente ouder reageert
steeds op dezelfde manier op nieuwe situaties. Op de
lange termijn betekent deze voorspelbaarheid en een-
vormigheid dat een kind vooraf bepaalde dingen weet en
verwacht over wie, wat, hoe, waar en wanneer. Zoals
wie wanneer hoe voor hem zorgt, maar ook wanneer er
wordt gegeten en geslapen, enzomeer. Tot hiertoe werd
weinig aandacht besteed aan deze gedragspatronen, of
de mate van voorspelbaarheid en consistentie van de
ouder.
Daartegenover staat dat onvoorspelbaar, inconsistent of
tegenstrijdig ouderlijk gedrag de ontwikkeling van de
emotionele hersencircuits van een kind kan verstoren.
Dit kan later leiden tot een verhoogd risico op psychische
aandoeningen en middelenmisbruik.
Het onderzoek suggereert dat bijgevolg het niet alleen
positief of negatief ouderschap is dat de ontwikkeling
108
van een kind beïnvloedt, maar dat het net zo belangrijk
is voor de emotionele en cognitieve hersenontwikkeling
van een kind dat zijn ouders het op een voorspelbare en
consistente manieren opvoeden. Patronen én kwaliteit
van ouderlijk gedrag blijken net zo belangrijk voor de
hersenontwikkeling van een kind, zoals vaste routines en
dagindeling. Deze bevindingen kunnen ouders helpen
om een optimale omgeving voor emotionele groei voor
hun kind te creëren.
Een voorbeeld van toewerken naar groei en ontwikkeling:
Zo je wil toewerken naar groei en ontwikkeling, dan kan
je op drie vlakken werken : het mentaal vlak met een
specifieke begripsinvulling, het gedragsvlak met een pas-
sende gedragsinvulling en het realiteitsvlak met een ge-
wenste contextinvulling.
Op mentaal vlak kan je je kind helpen zelf doelen te stel-
len en kan je telkens feedback geven over de voortgang
(begripsinvulling). Bijvoorbeeld, wat zou je willen berei-
ken en welke stappen zou je opeenvolgend kunnen ne-
men.
Op gedragsvlak kan je gedragspatronen van je kind bij-
stellen zodat ze gunstige uitwerking hebben (gedragsin-
vulling). Bijvoorbeeld, als je het nu eens anders pro-
beerde of als u minder druk zou uitoefenen.
109
Op realiteitsvlak kan je aandacht schenken aan wat gun-
stig verloopt voor je kind met gunstig resultaat (context-
invulling). Bijvoorbeeld, zie wat je op die manier weet te
bereiken.
Een voorbeeld van matiging in de opvoeding :
In de opvoeding kan best uitgegaan van wat werkt en
kracht inhoudt. Dit zijn de eerder ontwikkelde ken- en
gedragsschema's in de eigen context. Zij kunnen het uit-
gangspunt vormen voor groei en ontwikkeling als ouder
en kind. Hierbij kunnen uit balansgeraakte ken- en ge-
dragsschema's aangetroffen worden die in één of an-
dere richting zijn gepolariseerd en vaak onderling tegen-
gesteld zijn. Door alleen al te werken aan de polarisering
en de tegenstelling kunnen grote stappen gezet worden.
Zo kunnen mogelijk de aanwezige eigen ken- en gedrags-
schema's behouden, zij het in een minder extreme vorm.
Ouders kunnen, bijvoorbeeld, merken dat hun kind per-
soonlijk aanpakken en niet zijn gedrag, effect heeft. Ou-
ders merken hierbij mogelijk niet op dat ze hierdoor te-
genover hun kind uit elkaar groeien en ze steeds meer
persoonlijk en confronterend zullen moeten te werk
gaan. Terwijl ook steeds meer het kind tegen hen per-
soonlijk reageert en afstand van hen neemt. De omgang
op hun wijze werkt wel, maar enkel op een steeds meer
extreme manier. De omkering en matiging hiervan, kan
mogelijk meer kansen op duurzaam resultaat bieden.
Ken- en gedragsschema's waarin elk het gevoel heeft
110
voldoende inbreng te hebben kunnen sterk bindend
werken. Zo is uit onderzoek van University of California
geweten dat jonge kinderen die meelevende liefde en
empathie van hun moeders ervaarden meer geneigd wa-
ren hun denken in actie om te zetten op een voor ande-
ren genereuse wijze.
Voorbeeld van transgenerationele overdracht :
Als ouder ga je gemakkelijk in functie van je eigen gekre-
gen opvoeding en er mogelijk aan gekoppelde proble-
men als kind, functioneren. Veel ouders ervaren de ei-
gen gekregen opvoeding als niet ideaal. Mogelijk ont-
wikkelden ze problemen gelinkt aan hun opvoeding. Bij-
voorbeeld, weinig zelfvertrouwen en onzekerheid, ge-
makkelijk afwachtend-zijn in plaats van ondernemend,
gesloten en afstandelijk omwille van ervaren onbegrip,
aandacht zoekend omwille van gering affectie-ervaren.
Als ouder wil je het dan beter doen. Zo ga je in je ouder-
handelen mogelijk tekeer tegen wat je ervaarde, of
vlucht je er van weg. Lukt dit niet dan leg je je er mogelijk
ontgoocheld en hulpeloos bij neer. Telkens blijft het dan
evenwel draaien om wat je net wou vermijden. Hoe
meer inspanning je levert hoe meer je onbewust blijft
vastzitten aan wat je absoluut niet wou.
Had je geluk, dan kon je mogelijk je gekregen opvoeding
waarderen. Je neemt dan gemakkelijk onbewust veel
111
over in je eigen ouderhandelen. Ook dan blijft alles on-
bewust draaien rond je gekregen opvoeding. De vraag is
dan of je kind deze omgang even erg waardeert, ofwel
het er misschien moeilijk mee heeft in zijn situatie en de
huidige tijd. Zo kan het ook voor je kind op zijn beurt
mogelijk hierrond komen draaien.
Je kenschema van opvoeden, wat volgens je opvoeden
is, of je begripsinvulling, hoe je als ouder handelt en rea-
geert, of je gedragsinvulling en waar en wanneer je op
een bepaalde wijze actief bent als ouder, of je contextin-
vulling, blijven dan erg gekleurd door wat je als kind er-
vaarde tijdens je opvoeding en ontwikkeling.
Door je als ouder hier van bewust te worden, kan je er
afstand van nemen en het achterwege laten. Door eerst
in het reine te komen met je eigen opvoeding en jezelf,
kan je het loslaten. Zo kan je een heel eigen nieuwe start
nemen met een heel ander beeld van opvoeden (be-
gripsinvulling) een eigen opvoedingshandelen en -reac-
tie (gedragsinvulling) en een heel eigen opvoedingssitu-
atie (contextinvulling). Zo kan een heel eigen opvoe-
dingsschema ontwikkeld worden dan niet langer refe-
reert naar het oude opvoedingspatroon.
Een voorbeeld van mindset-switch :
Recent onderzoek aan Duke University toont aan dat kin-
deren herinneren aan hun vele rollen, zoals die van ken-
nis, vriend, buur, helper, dochter of zoon, kan maken dat
112
het oplossen van problemen en het flexibel denken voor
hen gemakkelijker wordt.
Op die manier worden kinderen herinnerd aan hun veel-
zijdige zelf, wat gemakkelijker kan leiden tot een eenvou-
dige mindset-switch. Zulke kinderen toonden sterkere
probleemoplossings- en denkvaardigheden en een flexi-
belere manier van denken over sociale groepen.
Door het overlopen van de eigen verschillende identitei-
ten toonden kinderen een flexibelere manier van denken
over ras, gender en andere sociale groepen. Iets wat
waardevol kan zijn in een toenemend diverse samenle-
ving. Er bleek een merkelijk verschil tussen kinderen die
werden herinnerd dat ze verschillende identiteiten heb-
ben tegenover kinderen die werden herinnerd aan hun
meervoudige fysieke kenmerken, zoals mond, armen en
benen. Er bleek eveneens een merkelijk verschil tussen
kinderen die werden herinnerd dat ze verschillende
identiteiten hebben en kinderen die werden herinnerd
over de vele andere rollen van andere kinderen en niet
die van henzelf.
Zo kan ingegaan tegen de neiging in de samenleving om
vanuit slechts één belangrijke groep te denken. Door
kinderen te leren vanuit hun verschillende identiteiten
te kijken en te reageren, denken ze verder dan de stan-
daardcategorieën in de samenleving, en houden ze er
113
mee rekening dat er naast ras en geslacht ook veel an-
dere groepen zijn. Het opent hun horizon om meer in-
clusief te zijn. Zo stelden kinderen herinnerd aan meer-
dere van hun identiteiten verschillende manieren voor
om gezichten te categoriseren. Ze identificeerden bij-
voorbeeld lachende gezichten versus niet-glimlachende
gezichten en oude versus jonge gezichten. De andere
kinderen categoriseerden in de eerste plaats de gezich-
ten van mensen op basis van ras en geslacht.
Een voorbeeld van moeilijk kunnen loslaten :
Soms kan je gemakkelijk gefocust geraken. Dit kan ge-
beuren om een bepaald kenschema van je te willen
waarmaken of net niet te willen waarmaken. Wat iets is
voor je, hoe iets is en in welke context iets is, wil je kost
wat kost bereiken, net vermijden of behouden. Dit iets
kan ook iemand zijn, jezelf, je partner, je kind. Wat die
zijn voor je, hoe die zijn, in welke context, dit wil je te-
rugvinden of net vermijden.
Dit gefocust zijn kan je erg hinderen. Het slorpt je aan-
dacht en energie op en bepaalt je emoties, terwijl het
mogelijk maar niet lukt. Wie je zelf wil zijn of wil zijn in
de ogen van anderen, daar heb je een bepaald patroon
van als voorstelling. Hoe je kind of partner moet zijn of
zeker niet mag zijn, ook hier heb je een bepaalde voor-
stelling van. Hoe je relatie met elkaar als ouder en kind
of als ouderpartners moet zijn, ook hier hanteer je meer
of minder bewust een patroon voor. De huidige situatie
114
stemt dan mogelijk niet overeen met je actuele voorstel-
ling (zo is het voor mij) of je gewenste voorstelling (zo wil
ik het). Bijvoorbeeld, zoals rond hoe iets verloopt, of
over je als persoon die je wil kunnen zijn.
Soms geraak je te erg gefocust op wat je al of niet wil, op
die manier in die context en dreig je zo vast te lopen,
omdat het maar niet lukt of niet helemaal. Je kan dan
enkele dingen doen. Je kan dan dit niet-lukkend schema
loslaten, of je kan dan het bereiken of willen beantwoor-
den aan dit schema loslaten. Of het niet in die mate na-
streven of niet helemaal. Iets of iemand hoeft niet zo te
zijn, zoals je erkenning geven. Of iets of iemand behoeft
niet aan iets te beantwoorden in de toekomst of in het
nu, zoals je gelijk geven en volgen.
Aan de basis van dit niet lukken kan liggen, dat het ken-
schema als patroon verouderd is, of niet passend of niet
haalbaar is. Als oplossing kan dan ruimte gecreëerd voor
nieuwe patronen die meer passend of haalbaar zijn.
Waar je zo niet aan vast hangt en je niet zo limiteren of
overheersen. Je laat dan oude patronen los die je den-
ken, voelen en doen domineren.
Bijvoorbeeld, ik ben een lief iemand en wil graag zo kun-
nen zijn. Ontmoet ik nu gedrag waarmee ik het moeilijk
heb, dan ervaar ik een dubbel probleem. Ik wil niet onlief
zijn, tegelijk wil ik geen confronterend gedrag. Als ik lief
115
wil blijven, ervaar ik de confrontatie te verliezen. Alleen
als ik onlief word, kan ik de confrontatie tegengaan.
Om een uitweg uit de impasse en het vastlopen te vin-
den kan je dan onlief zijn veranderen in rustig duidelijk
en ondersteunend zijn. Confrontatie kan je veranderen
in aandacht, uitleg en overtuiging. De net iets andere
benadering creëert dan nieuwe ruimte voor elk en voor
de moeilijkheid. Het oude dient dan losgelaten, om het
nieuwe te kunnen bereiken. Alles dient dan niet langer
te verlopen zoals jij je voorstelde om een gevoel van con-
trole en sturing te ervaren.
Een voorbeeld in schoolverband :
Uit recent onderzoek aan de Universiteit Antwerpen
blijkt dat leerlingen naar de leerkracht toe belangrijk vin-
den dat ze de leerstof goed overbrengen en duidelijk uit-
leggen, dat ze hen met respect behandelen en inzetten
op een goede relatie met hen. Leerlingen verwachten
dus van hun leerkrachten dat ze aandacht en zorg beste-
den aan wat aan de orde, hier overdracht van leer-
stof. Aandacht en zorg besteden aan de ander, hier res-
pect voor leerlingen, en aandacht en zorg besteden aan
de relatie, hier inzetten op een goede relatie met hen als
leerling. Aandacht en zorg aan zichzelf als leerkracht vin-
den ze minder belangrijk, hier concreet het niet erg vin-
den als hun leerkracht al eens fouten maakt. Deze ver-
wachtingen bleken niet te verschillen naargelang studie-
richting en leeftijd van de jongeren. Dit beantwoorden
116
van leerkrachten aan hun verwachtingen als leerling
bleek belangrijk omdat ze dan beter presteren.
Een voorbeeld van helpende en niet-helpende schema's:
Schema's kunnen behulpzaam zijn voor je. Ze kunnen
dan best geactiveerd, vastgehouden en ingeschakeld
worden. Schema's kunnen ook storend of hinderlijk voor
je zijn. Ze kunnen dan beter gedeactiveerd, losgelaten
of achterwege gelaten worden. Of je kan er minstens af-
stand tegenover trachten winnen door er niet op in te
gaan of anders mee om te gaan.
Zo kan een veiligheidsgevoel je helpen en een onveilig-
heidsgevoel je hinderen. In het eerste geval voel je je
sterker. In het tweede geval remt onzekerheid je af. Van
welk gevoelsschema actief is zal je reactie afhangen. Wil
je een andere reactie dan zal je een ander gevoels-
schema moeten activeren en stimuleren en het huidige
deactiveren en loslaten. Bijvoorbeeld, durf je niet te
handelen of te reageren, dan kan het wekken van een
veiligheidsgevoel en het achterwege laten van een on-
veiligheidsgevoel je tot handelen of reageren aanzetten.
Soms kan ook een idee of herinnering je helpen of tegen-
houden. Bijvoorbeeld, het idee dat praten weinig uit-
haalt en je dingen beter kan laten aanvoelen. Je zegt dan
weinig of niets, maar laat in wat je doet of niet doet iets
merken. Wil je meer bereiken met praten, dan zal je je
idee of herinnering moeten bijsturen. Zo kan je zoeken
117
naar het idee dat je minstens kan praten en zien wat het
oplevert. Of kan je herinneringen opdiepen waarbij pra-
ten succesvol was. Zo kan je je oude niet-helpende over-
tuigingen loslaten.
Zo kunnen ook ontwikkelde gedachten helpen of in de
weg staan. Je vindt je nog onervaren en je laat je de ge-
dachte aanpraten van te mild te zijn. Je reageert dan te-
gen je natuur in en laat anderen je reactie bepalen. Al-
leen als je vindt dat de gedachte van onervaren en te
mild te zijn je niet mag leiden, kan je meer spontaan re-
ageren op je eigen kompas, met open vizier en afge-
stemd op wat de ander nodig heeft.
Zo kan iets weglaten of iets toevoegen je behulpzaam
zijn en je anders doen reageren. Het kan ook de ander
toelaten anders te reageren en iets anders achterwege
te laten of toe te voegen. Wat dit is zal voor ieder eigen
en anders zijn en te verkennen.
Een voorbeeld van kwetsbaarheid :
Als ouder noch als kind wil je graag gekwetst worden in
contact met elkaar en tracht je dit bijgevolg te vermij-
den. Als ouder en kind kan je hier evenwel erg op gefo-
cust raken, waardoor alles in het perspectief komt te
staan van mogelijk kwetsen en gekwetst worden en hoe
dit te vermijden en elkaar te ontzien. Zo kan je letten op
mogelijk kwetsen als je niet wil kwetsen (bijvoorbeeld,
zolang uitstellen om als ouder of kind te reageren tot het
118
hard aankomt). Zo kan je anderzijds letten op mogelijk
gekwetst worden als je niet gekwetst wil worden (bij-
voorbeeld, alles ontvluchten en uitstellen als ouder en
kind naar elkaar toe tot je met de realiteit wordt gecon-
fronteerd). Zo kan je verder letten op mogelijk kwetsen
als je niet gekwetst wil worden (bijvoorbeeld, waarbij je
als ouder of kind in de aanval gaat als verdediging). Ten-
slotte kan je letten op mogelijk gekwetst worden als je
niet wil kwetsen (bijvoorbeeld, door in een fantasie te
willen leven en zo jezelf te limiteren, of gebruik te laten
maken van jezelf). Vaak speelt angst om te kwetsen of
gekwetst te worden een belangrijke rol vanuit een actu-
ele nood aan aanvaarding, bevestiging en waardering
door anderen, maar ook door zichzelf. Mogelijk vanuit
een geringe zelfzekerheid en een gering zelfvetrouwen,
anders gezegd een uitgesproken gevoel van kwetsbaar-
heid. Mogelijk ligt ook een overgevoeligheid aan de ba-
sis, waardoor alles sterker aankomt. Er is bij kwetsen mo-
gelijk een angst voor de reactie en de gevolgen voor de
relatie met elkaar, zoals zich niet begrepen of zich afge-
wezen voelen, of niet meer als zo lief ervaren wor-
den. Zo komt het tot zwijgen, accepteren, volgen en toe-
geven, tot het niet meer kan. Informatie, advies, be-
grenzing of correctie worden gemakkelijk als persoonlijk
opgenomen waardoor jezelf en elkaar hiervoor tegen te
houden omwille van een mogelijk kwetsende erva-
ring. Elk is bang eigen kwetsbaarheid te tonen. Daarom
wordt gemakkelijk een muurtje rond zichzelf opgetrok-
119
ken en wordt er afstand gehouden en is er weinig open-
heid. Ook worden eigen gevoelens soms op afstand ge-
houden om zichzelf te beschermen.
Referentieel kan dit alles begrepen als een onvoldoende
of ongunstige aandacht en zorg voor zichzelf en voor el-
kaar in de opvoedingssituatie. Gunstige aandacht en
zorg voor zichzelf en elkaar vragen immers communica-
tie en een aanpak van niet-uitgesproken problemen, be-
hoeften, voorkeuren en verhouding tegenover elkaar en
dit bij voorkeur zo tijdig mogelijk. Juist een grotere posi-
tieve of gunstige betrokkenheid op zichzelf en elkaar,
maakt dat iets niet gemakkelijk kwetsend zal overkomen,
omdat het niet zo werd bedoeld, niet zo overkwam en
elk meer aankan. Openheid wordt dan niet verward met
kwetsbaarheid, maar als kans voor begrip, steun en be-
vestiging. Door te denken, te handelen en te zijn in an-
dere termen dan kwetsen en gekwetst worden, kan er
ruimte komen voor iets anders, zoals betrokkenheid, na-
bijheid, ondersteuning en bevestiging. Zo komt het in de
opvoeding rond iets anders te draaien dan mogelijk
kwetsen en hoe dit te vermijden. Je raakt elkaar als een
aanraking en niet als elkaar pijn doen en je laat dit elkaar
ook toe. Hierbij zal de wijze waarop dit gebeurt meebe-
palend zijn.
Een voorbeeld van vijandigheid :
Als kind kan je om één of andere reden terecht komen in
een vijandige omgeving, gekenmerkt door wantrouwen,
120
afstand, gebrek aan genegenheid en betrokkenheid, een
omgeving met veel kritiek, verwijten en beschuldigingen.
Als kind voel je dit aan en ga je er gemakkelijk intuïtief
tegen reageren, om alsnog aandacht te krijgen en zijn
plaats af te dwingen. Het kind lijkt dan gemakkelijk on-
handelbaar. In feite is het kind op zoek naar aanvaarding,
vertrouwen, liefde en warmte, waaruit genegenheid en
betrokkenheid blijkt. Hiertoe zal een vriendschappelijke
omgeving nodig zijn die niet langer draait rond vijandig-
heid. Een vijandigheid die mogelijk ook voortkwam uit
een eerder eigen verleden.
Een voorbeeld van ongunstige schema-activering in de
opvoedingsrelatie ouder en kind :
Niet steeds is een kind in staat onmiddellijk aan je wen-
sen en verwachtingen te voldoen. Als ouder kan je dit
evenwel mogelijk persoonlijk opnemen als je gezag niet
aanvaarden, je niet respecteren en je helemaal niet
graag hebben. Tegen deze onwil van je kind in, vind je
dat je nog weinig interesse moet tonen voor je kind, laat
staan er moeite voor moet doen. Als gevolg van je reac-
tie kan ook je kind ervaren niet geaccepteerd te worden,
weinig of geen respect te krijgen en weinig genegenheid
te ondervinden. Zo kan elk het heel persoonlijk nemen
en zich onbegrepen en miskend afsluiten voor elkaar. Zo
wordt in zichzelf nog weinig energie en zin gevonden het
tij te keren. Zo neemt de afstandelijke en gespannen in-
teractie nog verder toe.
121
Ouders en kind kunnen dan gevraagd aandacht te geven
aan wat elk door zijn reactie bij elkaar activeert zodat on-
gunstig gedrag ontstaat. Dit geeft ook zicht op het eigen
gedrag dat mogelijk wordt uitgelokt door elkaar, zoals
ouderlijk gedrag opgeroepen door je kind of kindgedrag
opgeroepen door je als ouder. Vervolgens kan dan na-
gegaan waar onderliggend dit activatie- en reactiepa-
troon als schema vandaan komt en mogelijk in zijn eigen
verleden en ontwikkeling zijn oorsprong vindt. Zoals zich
als kind miskend voelen door zijn ouders of zich persoon-
lijk aangepakt ervaren. Zodat van dit activatie- en reac-
tiepatroon kan losgekomen of er anders mee kan omge-
gaan en het niet langer in de weg zit. Vervolgens kan na-
gegaan of een ander activatie- en reactiepatroon als
schema niet gunstiger kan zijn om wederzijds begrip en
toenadering te vinden zodat een meer positieve om-
gangscyclus zou kunnen ontstaan met meer mogelijkhe-
den en voldoening. Zodat elk zich aanvaard kan voelen,
gerespecteerd en geliefd. Zo verdwijnen de redenen
voor een negatieve activatie en reactie tegenover elkaar.
Een voorbeeld van actieve emotionele systemen :
Paul Gilbert met zijn abstracte evolutietheorie en zijn
toegepaste mededogen gerichte therapie onderscheidt
drie functionele emotionele systemen die bij iemand au-
tomatisch kunnen actief worden, of waartussen iemand
actief kan kiezen. Dit zijn het bedreigingsysteem van wat
je moet om bedreiging en gevaar af te weren van wat je
niet wil (aandacht), of het streefsysteem van wat je wil
122
om te bereiken wat je wel wil (welzijn), of nog het rust-
gevend systeem van wat je mag om rust en evenwicht te
vinden van wat je niet of wel wil (zorg). Deze drie sys-
temen kunnen gezien als een hersentoestand met speci-
fieke hersengebieden en hun neurologische processen.
Als iemand eenmaal in een bepaalde staat is, zal het wat
die ziet en hoe die reageert kleuren. De systemen zijn
het resultaat van opeenvolgende evolutie en hebben elk
hun functie.
Als ouder kan je in een situatie vooral iets willen tegen-
gaan weg van, of iets willen bereiken op weg naar, of ten-
slotte iets willen aanvaarden of loslaten naast of los van
(de) weg. Bijvoorbeeld, je kind die een scène maakt in
het openbaar. Als ouder kan je hier tegenin gaan omdat
je dit niet wil, of je kan iets doen opdat je zou bereiken
wat je wil met name dat het kind zou ophouden, of je
kan het gebeuren relativeren en zorgend op iets anders
focussen en iets anders prioritair stellen. Maakt je kind
een scène omdat het iets wil, kan je het zo afnemen, of
je kan het toegeven, of nog kan je het kind afleiden.
Via medeleven en mededogen met jezelf kan je je be-
wust worden over in je geactiveerde systemen en an-
dere keuzes maken. Tegelijk kan je ook medeleven en
mededogen tonen met je kind. Onder ogen zien wat de
moeilijkheid is voor je kind en hoe je zou kunnen helpen
over die moeilijkheid heen te raken. Dit kan leiden tot
123
betere onderlinge relaties ouder-kind, tot meer verbin-
ding en tot veerkracht bij het kind. Mededogen en lief-
devolle omgang met jezelf als ouder en met je kind die
verandering en groei toelaten.
Een voorbeeld van mentale (levens)kracht :
Door in interactie kenschema's over elkaar te activeren
breng je elkaar tot leven. Het is het kind dat het ouder-
zijn tot leven wekt. Zonder kind geen ouder. Ook omge-
keerd breng je als ouder je kind tot leven. Zonder ouder,
geen kind. Door tegelijk in interactie kenschema's over
het interactiegebeuren te activeren komt een gebeuren
tot leven. Er ontstaat een verhaal, een geschiedenis en
mogelijk een toekomst. Elkaar opzoeken met als verhaal
elkaar graag te zien en te houden van elkaar. Of elkaar
uit de weg gaan met als verhaal elkaar niet mogen en
niet lusten. Iets zeggen (interactie) wat heel wat bij elk
teweegbrengt (verhaal). Of iets zeggen (interactie) wat
elk koud laat (geen verhaal). Zonder interactiegebeuren
geen verhaal. Zonder verhaal geen interactiegebeuren.
Kenschemas brengen zo zowel een interactiegebeuren
als de actoren tot leven.
Een voorbeeld van beïnvloedbaarheid :
Als jongere kan je moeilijk van buitenaf beïnvloedbaar
zijn. Je lijkt dan star en weinig buigzaam. Het lijkt wel of
de jongere aan iets intern of extern vasthangt en erdoor
gestuurd wordt. De omgeving krijgt geen toegang tot je
124
en heeft weinig of geen vat op je. Dit blijkt vooral zo de
jongere in een moeilijke opvoedingssituatie opgroeit.
Er kunnen dan bij je als jongere innerlijke schema's als
min of meer vaste patronen actief zijn die je leiden. Ze
vinden hun oorsprong in eerdere ervaringen in jezelf of
in je omgeving. Zo ontstaan persoonlijke en sociale sche-
ma's die in je op bepaalde momenten in bepaalde situa-
ties actief worden.
Voor jongeren in een moeilijke situatie kan het gaan om
individuele schema's als : 'ik ben weinig of niets waard',
'ik ben bang' of 'ik ben voortdurend op de vlucht'. Deze
jongeren zijn dan vaak op zoek naar betere levenserva-
ringen die ze hopen in andere leefsituaties te vinden. In
die situaties kunnen dan mogelijk volgende sociale sche-
ma's tot ontwikkeling komen : 'hier ben ik iemand', 'ze
stellen me gerust en maken dingen voor mij herkenbaar',
'bij hen kan ik terecht en ze maken me groot en geven
mij een gevoel van eigenwaarde'.
Hoe ongezond deze situaties ook zijn, ze helpen je als
jongere weg te komen uit je oude schema's van zwakte
en ze in te ruilen voor nieuwe schema's van sterkte, ook
al moet je de (hoge) prijs betalen van een ongezonde si-
tuatie. Een situatie die mogelijk gebruik of zelfs misbruik
inhoudt, vanuit eigen kwetsbaarheid. Zo ben je meer vat-
baar voor drugs, dealing, prostitutie, loverboys, radicali-
125
sering, enzomeer. Soms weet je bovendien enkel de illu-
sie te koesteren dat nieuwe schema's op je van toepas-
sing zouden zijn en is de realiteit doorgaans an-
ders. Doordat schema's situatiegebonden zijn kan de ac-
tivering in de ene ongezonde situatie niet zomaar over-
gedragen worden naar een andere gezonde situatie. Dit
vraagt het opdoen van nieuwe ervaringen in die nieuwe
situatie.
Een voorbeeld van situationele spanningen :
Situationele spanningen en geweld kunnen worden uit-
gelokt door de omstandigheden. Iets lukt niet tussen ou-
der en kind en leidt tot frustratie en toenemende span-
ning. Ouder en kind botsen met elkaar of staan uiteen.
Elk heeft een ander idee of voorkeur en beiden vinden
elkaar niet. Het niet bereiken hiervan lokt spanningen uit
met als risico te grijpen naar druk en geweld om alsnog
het gewenste te bereiken. Deze toenemende spannin-
gen, kunnen op termijn leiden tot geweld. Het zijn de
omstandigheden die als trigger fungeren voor frustratie,
spanningen en geweld. Mochten de omstandigheden
anders en meer gunstig zijn, dan bleven spanningen en
geweld achterwege. Mocht er, bijvoorbeeld, meer over-
eenstemming zijn, of mocht je elkaar aanvullen, dan ble-
ven de triggers achterwege.
Het is, bijvoorbeeld, omdat het kind te weinig met je re-
kening houdt en met de gemaakte afspraken, dat je je
druk maakt. Het is omdat je kind iets stuk maakt door
126
zijn impulsiviteit, of dingen zoek maakt, dat je reageert.
Je uitlachen, maakt je boos.
Zo is frustratie, spanning, boosheid en geweld steeds ge-
linkt aan een situationele trigger als onderdeel van het
erbijhorend emotioneel schema. Het kennen van deze
triggers kan ze zo mogelijk voorkomen, zodat de bijho-
rende emoties uitblijven.
Bijvoorbeeld, zo kan meer aandacht voor elkaar, meer
zorgzaamheid, meer elkaar au serieux nemen dan al een
heel verschil maken.
Soms vraagt de realiteit of de waarheid een reactie van
je. Je kan in interactie niet altijd iets blijven negeren of
ontkennen, ook al kies je niet voor je reactie. De realiteit
of waarheid als situatie lokken dan je gevoelens en reac-
tie uit, ook al had je graag heel andere gevoelens en re-
acties naar elkaar toe getoond. In je reactie tracht je dan
te vermijden dat het fout loopt en er problemen ont-
staan, iets waarvan de ander zich niet bewust is. Dit
voortdurend niet beantwoorden aan de realiteit, feitelijk
of in haar voorstelling, kan voor elkaar erg belastend zijn.
Je moet de ander voortdurend terug naar de realiteit lei-
den, terwijl die zich op zijn beurt niet gerespecteerd
voelt.
127
Een voorbeeld van begrenzing :
Als ouder wil je gemakkelijk ingaan tegen iets wat je niet
wil. Veel kan je echter tegenhouden: jijzelf, die niet als
begrenzer wil overkomen; je kind, waar je niet tegenin
wil gaan en als lief wil blijven beschouwen; je relatie met
je kind, die je niet in gevaar wil brengen en ontspannen-
nabij wil houden. Zo lukt het moeilijk.
Wellicht kan je een onderscheid maken tussen aandacht
en zorg voor je kind als persoon en aandacht en zorg
voor je relatie ouder-kind. Je begrenzing heeft net als
doel van je kind te kunnen blijven houden en vindt net
zijn oorsprong in je liefde voor het kind. Je wil aandacht
en zorg besteden aan je kind en zijn ontwikkeling. Je gaat
tegen iets in, net omdat je om je kind geeft en er van
houdt. Je kan dit ook zo verwoorden in je reactie tegen-
over je kind : omdat je belangrijk bent, omdat ik van je
hou, omdat ik om je geef, omdat je er toe doet.
Door tijdig te reageren hoop je bovendien je relatie veilig
te stellen en niet in het gedrang te brengen. Net omdat
we zo goed met elkaar opschieten en dit verder zouden
kunnen blijven doen, reageer ik tijdig. Ik weet als ouder
bovendien dat jij als kind ook veel wil doen voor het be-
houd van een prettige relatie. Zo blijkt ergens tegenin
gaan meteen een gelegenheid om je genegenheid te-
genover je kind en je band met elkaar te bevesti-
gen. Wellicht kom je er zelf ook beter uit, omdat je te-
gelijk ook aandacht en zorg kan schenken aan jezelf en
128
aan wat je belangrijk vindt. Zo kom je uiteindelijk tege-
moet aan wat je wil, aan jezelf, aan je kind en aan je re-
latie, dit binnen een context van opvoeding en het ge-
dachtengeheel dat ermee gepaard gaat.
Een voorbeeld van grensoverschrijding, interactief reëel
en in meningsuiting virtueel :
Het model laat toe te preciseren wanneer in meningsui-
ting, zoals via sociale media, en effectief in reële interac-
tie, (strafbare) grenzen worden overschreden. Het dan
aanwezige 'demoniseren' kan zo gesitueerd op verschil-
lende niveaus : reëel, persoonlijk, interactief, relatio-
neel, contextueel en cultureel. Respectievelijk uit zich dit
door te bedreigen (op reëel niveau), beledigen (op per-
soonlijk niveau), opruien (op interactief niveau), discri-
mineren (op relationeel niveau), vernederen (op contex-
tueel collectief niveau) en veroordelen (op cultureel ni-
veau). De geviseerde(n) ervaren dit als te maken krijgen
met bedreiging, belediging, opruiing, discriminatie, ver-
nedering en/of veroordeling. Meteen worden zo de con-
touren aangegeven van wat hoe wel kan in interactie
met elkaar.
Een voorbeeld van therapeutische invalshoeken :
In wetenschappelijke kringen verschijnen de laatste tijd
interessante therapieën voor individuele of relationele
behandeling die telkens een andere focus leggen. Zoals
de emotion focused therapy (EFT) met een focus op
emoties, de schema focused therapy (SFT) met een focus
129
op schema's, de solution focused therapy met een focus
op oplossingen eerder dan problemen, de compassion
focused therapy (CFT) met een focus op medeleven. Tel-
kens is de aandacht gericht op iets anders en komt het
rond iets anders te draaien in het bieden van hulp. Nu
eens emoties, dan weer schema's, vervolgens weer op-
lossingen, dan weer medeleving. Telkens gaat het een
andere richting uit bij de therapieën. Op die manier kun-
nen ze een plaats vinden in het referentieel model, waar-
bij op de voorgrond staat waar telkens iets om draait.
Ook zijn er meerdere klassieke therapeutische invals-
hoeken met een specifieke oriëntatie of gerichtheid, zo-
als analytisch georiënteerd, cliëntgericht, experiënteel
georiënteerd, systeem gericht, cognitieve gedragsthera-
peutisch georiënteerd, enzomeer. Ook hier is er telkens
een verschillende benadering en komt het rond iets an-
ders te draaien in analyse en behandeling. Een optie
hierbij zou kunnen zijn ze in meer of mindere mate sa-
men te voegen en hun krachten te bundelen, zonder hun
eigenheid en sterkte verloren te laten gaan.
Dit samenbrengen kan een aanvullen zijn. Het gaat dan
om het complementeren in kwantiteit tot een groter ge-
heel. Dit samenvoegen kan ook een verrijken of verster-
ken zijn. Het gaat dan om een supplementeren in kwali-
teit tot een grotere kracht en sterkte. Dit samengaan
kan tenslotte ook een circulair proces zijn. Het gaat dan
om een wederzijds beïnvloeden zonder te interfereren,
een inspireren of een samenbundelen en samenwerken.
130
Zo wordt de puzzel meer een geheel met een grotere
kracht en interactiviteit. Zo krijgt ook elk onderdeel zijn
eigen plaats en ruimte.
Tot slot:
Het referentieel werkmodel is een rijk gevarieerde en
veelzijdige werkvorm die inzetbaar is in verschillende do-
meinen, gaande van opvoeding en vorming, over bege-
leiding, programmering en organisatie, tot hulpverlening
en therapie. Zij kan zowel in problematische als niet pro-
blematische situaties aangewend worden. Ze biedt een
geheel van inzichten en methoden in een samenhan-
gend geheel geïntegreerd.
De toepassing
Een selectie van tools van het referentieel denk- en werk-
model voor je in de concrete praktijk.
Stip aan wat je aanspreekt en wat je bruikbaar vindt in
je situatie :
131
132
Referentie-
communicatie
Ze hadden beiden een heel andere achtergrond. Wat hij
veel noemde, noemde zij weinig. Wat zij sociaal noemde,
noemde hij egoïstisch. Wat hij ouderwets vond, noemde
zij traditie. Wat zij vroeg noemde, noemde hij laat. Wat
hij mooi vond, noemde zij kitscherig. Wat zij plechtig
noemde, vond hij opgeblazen. Wat hij jongensachtig
vond, noemde zij kinderachtig. Wat zij vrouwelijk vond,
noemde hij pronkerig. Wat hij begreep onder houden
van, noemde zij seks. Wat zij onder liefde begreep,
noemde hij theater. Wat hij onder openheid verstond,
noemde zij onbeheerstheid. Wat zij onder praten be-
greep, noemde hij oppervlakkig keuvelen. Wat hij vrien-
den noemde, noemde zij relaties. Familie was voor haar
zeer richtinggevend, voor hem te overstijgen. Ver voor
Je gehanteerde ideeën-, waarden- en normentaal
praat automatisch, gewild of niet, mee bij wat je uit-
drukt.
133
hem, was dichtbij voor haar. Leiding was voor hem de an-
deren, voor haar waren zij dat zelf. Anderen waren voor
hem te volgen, voor haar te laten volgen. Haar idolen wa-
ren cultuurmensen, die van hem filmsterren. De modellen
die hij er vond hadden hem een bijzonder voorkomen ge-
geven. Een zekere vorm van heb je me gezien. Het had
haar aangesproken. Haar voornaamheid had zij geïnte-
greerd tot spontaniteit. Alleen arrivisten wilden opvallen,
zij wilde gewoon zijn ondanks haar afkomst. Omdat zij
het was en er niet meer mee te koop moest lopen. Deze
natuurlijkheid had hem aangesproken. Zo hadden ze el-
kaar ontmoet op een alternatieve cultuurhappening. Hun
jeugdigheid en onervarenheid hadden een brug weten
slaan naar elkaar toe. Hun samen was meer een zijn dan
hebben, meer een aanvoelen dan weten, meer een nabij-
heid dan interactie, meer een dromen dan praten.
Wat houdt referentiecommunicatie in ?
Referentiecommunicatie is een van de niveaus waarop
je communicatie plaatsvindt. Het referentieniveau (welk
je ideeënkader is) vormt samen met het inhoudsniveau
(wat je concreet zegt), het betrekkingsniveau (hoe je iets
bedoelt) en het contextniveau (in welke reële situatie je
iets plaatst) de vier communicatieniveaus die je kan on-
derkennen bij je communicatie.
Het gaat om het automatisch, gewild of niet, meepraten
van de gehanteerde ideeën-, waarden en normentaal.
134
Zo kan eenzelfde boodschap of expressie een heel an-
dere betekenis krijgen in verschillende (sub)culturen.
Omgekeerd geeft de aanwezige communicatie mee het
referentie of ideeënkader weer en helpt het meebepa-
len. Zij helpt onrechtstreeks mee het ideëel structureel
en inhoudelijk (sub)systeem bepalen dat je mee uitdrukt.
Het referentiesysteem kan een cultuur of subcultuur (so-
ciaal of relationeel 'representatie en beliefsysteem') zijn
waartoe je behoort. Ze kan ook een persoonlijk 'repre-
sentatie en beliefsysteem' zijn, dit wil zeggen welke per-
soonlijke zin en oorzakelijke structurering hanteer je met
betrekking tot jezelf, de ander(en) en de omvattende re-
aliteit.
Hoe je referentiecommunicatie optimaliseren ?
Aandacht kan je besteden aan een functionele referentie
inbreng waarbij je referentieel iets uitdrukt en de ander
er toe kan brengen, indien zo door je bedoeld, op dit re-
ferentiële in te gaan. Aandacht kan je schenken aan ver-
schillen in betekenisverlening tussen elkaar als gespreks-
partner naargelang de (sub)cultuur waartoe je behoort.
Deze (sub)cultuur gaat meestal gepaard met een ver-
schillend referentiekader van ideeën, waarden en nor-
men om boodschappen te interpreteren. Hierbij kan je
aandacht besteden aan de verschillende maatschappe-
lijke en historische herkomst van elkaar, wat meestal een
ietwat eigen referentiekader met zich meebrengt. Je kan
135
trachten je persoonlijk 'beliefsysteem' en dat van elkaar
te verkennen en te expliciteren. Je kan aandacht vragen
voor al deze verschillende gevoeligheden om bij elkaar
over te komen zoals werkelijk bedoeld, zonder bedrei-
gend te zijn of afgewezen te worden. Aandacht kan je
besteden aan conflicten die samenhangen met het be-
horen tot verschillende (sub)culturen of systemen of die
samenhangen met de overstap van het ene verband
naar het andere. Bij regelmatig contact kan je aandacht
besteden aan de opbouw van een gezamenlijk commu-
nicatie- en omgangsstructurerings- en inhoudelijk (sub)-
systeem. Dit leidt mogelijk bij intensief contact tot een
communicatieve en relationele cultuur als een unieke
private wereld opgebouwd en gesteund door elkaar als
gesprekspartners. Terwijl door je tot stand gebracht,
werkt deze cultuur op je in voor het begrijpen van aan-
wezige situaties en personen. Door de gevoerde commu-
nicatie wordt deze cultuur en de relatie beïnvloedt. Aan-
dacht kan je bij communicatie binnen een relatie beste-
den aan relationele schema's die ieders persoonlijke er-
varing en kennis op relationeel vlak samenvatten, en om-
lijnen wat van en binnen een relatie kan en verwacht
wordt.
Hoe je communicatie referentieel afstemmen ?
Wil je je communicatie referentieel afstemmen, wat re-
ferentiële communicatie wordt genoemd, dat tracht je
als spreker of toehoorder rekening te houden met het
136
perspectief, het referentiekader, de voorkennis en de
verwachtingen van elkaar. Je tracht je dan in te leven in
de positie van elkaar en formuleert of begrijpt dan iets
zoals de ander zal opvangen of de ander bedoelt. Zodat
je wat je uitdrukt en overkomt op één lijn krijgt. Hiertoe
kan je komen door rekening te houden met de referen-
tiële lijn.
Een andere wijze kan zijn niet vanuit ieders identiteit als
wie en wat uit te gaan, maar te trachten meer aan de
oppervlakte te blijven als hoe en welke, of als waarom,
waartoe, waar en wanneer. Dus niet te refereren naar
de begripsinvulling in de diepte, maar de gedragsinvul-
ling en contextinvulling aan de oppervlakte te verkiezen.
Uitgaande van het idee dat wie en wat verdeelt bij ver-
schil en dat hoe en welke samenbrengt, terwijl waarom,
waartoe, waar en wanneer afbakent. Zo wordt het geen
kwestie van identiteit, maar van relatie en relatiewijzen
en van kansen en opportuniteiten. Er wordt gezocht wat
kan gedeeld hier en nu, en niet wat kan verdeeld. Op
basis van de concrete interactie en aanwezige behoeften
kan dan stilaan stapsgewijs mogelijk een gezamenlijke
identiteit tot stand komen en kunnen bakens verzet, zo-
dat meer diepgang ervaren wordt.
Wat typeert referentiecommunicatie ?
Hoe we elkaar iets zeggen en wat houdt mee verband
met onze opvoeding en onze culturele achtergrond.
137
Hoe we over iets denken, hoe we iets waarderen en hoe
we iets willen vormt onze identiteit die we delen met of
ontlenen aan anderen en geeft aan wie we zijn in (ge-
spreks)interactie.
Hoe we iets beluisteren, bekijken en uitdrukken wordt
meebepaald door onze fysieke (leeftijd, geslacht, ...) en
onze sociale (afkomst, leefsituatie, ...) identiteit.
Onrechtstreeks druk ik in wat ik zeg een geheel gedach-
tegoed uit.
Hoe ik iets zeg en wat ik zeg passen binnen de culturele
tijdsgeest waarin ik leef.
Via mijn expressie geef ik weer hoe ik denk over de din-
gen en hoe ik ze beoordeel.
In wat ik uitdruk komt mijn onderliggend reëel en ideëel
zelfbeeld, wereldbeeld, bestaans- of verhoudingsbeeld
zelfwereld tot uiting.
In wat ik uitdruk geef ik op een of andere manier een
waardering mee.
In wat ik zeg, voorsta of verwerp, geef ik mijn grenzen
aan waarbinnen ik de dingen zie en beschrijf en bepaal
zo wat bij die dingen hoort en wat niet.
Mijn expressief zeggen en doen begint bij mijn denken
en oordeel.
Wat ik zeg bepaalt mee de manier om de realiteit te zien
en ermee om te gaan.
Vroeger zou ik met iemand op een andere manier heb-
ben gesproken.
Ik tracht in wat ik zeg waarde(n)vol te zijn.
138
In een gesprek vermijd ik bepaalde grenzen te buiten te
gaan.
Achter wat ik zeg, schuilt een hele levensvisie.
Wat er bij me leeft over het gespreksonderwerp komt
onderliggend tot uiting in wat ik inhoudelijk weergeef.
De taal die ik gebruik weerspiegelt mezelf en geeft weer
wie ik ben.
Ik praat steeds op een of andere manier over mezelf ook
al praat ik over iets anders.
Hoe ik iets verklaar, begrijp en orden, welke oorzaken,
verbanden, oplossingen en gevolgen ik aandraag komt
bovendrijven in wat ik uitdruk.
Als ik iets zeg, geef ik aan hoe belangrijk ik dit vind.
In wat ik tot expressie breng, geef ik mee aan hoe het
leven in mijn ogen is, wat er in zit, wat er wel en niet van
te verwachten is, wat er bij komt kijken, welke tekorten
en teleurstellingen het inhoudt, wat van je verwacht
wordt, wat je mag verhopen, ...
Ook al beschrijf ik wat ik zie, door wat ik wel of niet be-
schrijf en door de manier waarop en de volgorde waarin
ik een en ander beschrijf, druk ik een visie en een oordeel
uit (met veel, bedoel ik teveel volgens mijn normen, ...).
Ik vertel de andere niets dat tegen mijn eigen levensop-
vattingen ingaat.
Ik hanteer in wat ik zeg bepaalde waarden en normen.
In hevige discussies zal ik bepaalde basisbeginselen res-
pecteren.
Als ik iets zeg, past dit in een hele levensopvatting.
139
Via mijn woordkeuze geef ik een groot deel van mijn op-
vattingen prijs.
In gesprek zijn we op zoek naar waar we staan en wat we
voorstaan.
In gesprek vanuit waar we willen uitkomen (ideeën) zoe-
ken naar met wat rekening te houden (waarden) en hoe
dat te doen (normen).
In wat ik al of niet zeg of doe en op welke manier zijn
(vaak) een geheel van ongeschreven normen en regels
aanwezig.
In gesprek ga ik er gemakkelijk van uit dat de andere(n)
dezelfde opvattingen, waarden en normen delen, tenzij
anders zou blijken.
In gesprek brengt elk wat hoor je al of niet te zeggen en
al of niet te doen in deze situatie in.
Mijn gevoelens verwijzen naar het gerealiseerd of het in
gedrang gebracht weten van voor mij waardevolle din-
gen.
In wat ik communiceer is steeds impliciet of expliciet een
refereren of beoordelen aanwezig met een impliciet of
expliciet referentiepunt of beoordelingsnorm die jezelf
impliciet of expliciet situeert tegenover wat aan bod is.
In gesprek heen en weer naar elkaar toe bewegen om
een relationele cultuur uit te bouwen en op peil te hou-
den.
In gesprek een gezamenlijke cultuur opbouwen vanuit
ervaren gelijkenissen, overeenstemmingen en raakvlak-
ken.
140
In gesprek wisselen we ideeën uit over wat en hoe het
voor de toekomst in het algemeen als visie of voor ons
of voor elk in het bijzonder als missie zou moeten.
Misverstanden tussen elkaar vinden vaak hun oorsprong
in onze verschillende achtergrond.
Wat elk uitdrukt wordt geplaatst tegenover het referen-
tiekader van de ander.
Onze meningsverschillen zijn vaak te herleiden tot ver-
schillen in gebruikt referentiekader.
In gesprek herhaaldelijk opgemerkte verschillen doen
ons achterliggende verschillen in opvattingen, waarden
en normen bewust worden.
Wat we voorstaan over het wat en hoe van een relatie
maakt deel uit van onze ruimere levens- en wereldvisie.
In gesprek komt tot uiting wat we belangrijk vinden.
We verduidelijken naar elkaar het referentieel kader
waarin we wat elk uitdrukt plaatsen.
Onderkennen of je eerder een formeel referentiekader
aanwendt (hoe de dingen op te vatten, erover te denken
en op te reageren) dan een meer inhoudelijk referentie-
kader (als invulling van dit hoe).
In gesprek achterhalen of je een eigen referentiekader
aanwendt of een niet-eigen referentiekader van an-
der(en) of een gedeeld referentiekader van je beide.
Als referentiekader gebruik ik wat feitelijk is, of wat mijn
mening of verwachting is, of die van anderen tot wiens
groep ik al of niet behoor.
In gesprek gebruik maken van referentiepunten en -po-
len om je eigen situatie te plaatsen en te verantwoorden.
141
In wat ik uitdruk zijn vaak een aantal impliciete opvattin-
gen of werkelijkheden vervat die zo gewenst kunnen
worden achterhaald en uitgesproken.
Een uitdrukking is nooit waarden- of normloos, wel mo-
gelijk waarden- of normenbewust of -anders.
In wat ik zeg en doe vind ik mijn preferentiële begripsin-
vulling terug.
In gesprek klinkt door wat is voor je (... is ..., ..., ...) als je
ideeën en waarden en hoe je iets doet of omgaat met
iets (... doe ik zo ..., ..., ...) als je normen en grenzen.
Wat je inhoudelijk, relationeel en appelerend uitdrukt
vastknopen aan je opvattingen.
Een uitgangspunt kiezen en wat je verwacht en uitdrukt
aan vastknopen.
Uit wat elk uitdrukt trachten we het aangewende refe-
rentiekader af te leiden om elkaar en verschillen beter te
begrijpen en om met deze achtergrond beter en meer
bewust om te kunnen gaan.
Achter een concrete communicatieve uitspraak de ver-
algemeende boodschap trachten vatten (hoe iets in het
algemeen is en zou moeten, welke houding in het alge-
meen aan te nemen, ...).
Ik gebruik en spreek een cultuurtaal die ik mee onder-
steun en bepaal.
In gesprek werken we aan de uitbouw van een gezamen-
lijke communicatiecultuur.
In gesprek (her)formuleren we de handleiding die we
vanuit onze natuur niet meekregen (of niet behoefden,
142
of verloren ging, of situatiegebonden dient be-
paald,... ?).
Wat ik zeg is een invuloefening van wat ik meer alge-
meen weet, waardeer en wil en wat me toelaat wat me
omringt overzichtelijk, ordelijk en hanteerbaar te ma-
ken.
In wat ik zeg en doe kan je mijn criteria terugvinden
waardoor ik mij bij voorkeur laat leiden (prettig-onpret-
tig, verkozen-verwacht, ...).
Pas later, wellicht te laat ontdekten ze dat er geen brug
was. Beiden zaten opgesloten in hun eigen wereld die een
heel andere voorstelling van en aansluitende verhouding
tot de werkelijkheid inhield. Voorstelling en verhouding
die hen bijgebracht was vanuit hun opvoeding. Wilden zij
een samen opbouwen, dan was wellicht niet de grootste
opgave elkaar te vinden in een gezamenlijk handelen,
maar wel in een gezamenlijke voorstelling ervan, in een
gemeenschappelijk ervaren. Door samen praten te ko-
men tot de constructie van een gezamenlijke realiteit.
Ook over hoe hun relatie op te vatten. Iets wat nu nog erg
verschillend lag. Komen tot een gezamenlijk perspectief
van waaruit de werkelijkheid en hun relatie te benaderen
en ze te vatten in een gemeenschappelijke structuur als
geordende afspiegeling ervan in een begrijpende en han-
teerbare vorm. Om te lukken dienden veel van de oude
beelden ter verklaring, ter oplossing en ter gebruik te
worden losgelaten. Vanuit een nieuw perspectief diende
de werkelijkheid en hun relatie benaderd. Een perspectief
143
dat steun en groei voor zichzelf en hun relatie zou ople-
veren. Hun woorden dienden de afspiegeling te worden
van nieuwe gezamenlijke realiteiten. Seks betekende niet
langer meer erbij te nemen of een obsessie, maar een be-
vrijdende wijze van uiten van genegenheid, een lustvolle
wijze van genieten van elkaars lichamelijkheid. Andere
dimensies moesten ontdekt, een andere inhoud moest
aan veel worden toegekend. Stilaan construeerden ze
een ander en gezamenlijk wereld- en relatiebeeld, een ei-
gen wijze om de realiteit en hun relatie te zien en er zich
tegenover te verhouden. Een manier die hun wereld en
relatie mee vorm en inhoud gaf. Steun ook bood en groei-
kansen.
Je referentiecommunicatie ?
Geef aan welke typeringen van hiervoor je in je eigen re-
ferentiecommunicatie kan terugvinden. Geef tevens aan
welk meer actief gebruik van deze typeringen zou toela-
ten je referentiecommunicatie met je omgeving beter op
elkaar af te stemmen.
144
Referentie-
invloed
Het wat ?
Als ouder droom je er wel eens van dat je kind zo naar je
opkijkt, je zo bewondert, zoveel sympathie voor je heeft,
dat het graag bereid is je in te volgen. Dat je als het ware
de referentiepersoon bent voor je kind en wat je denkt,
voelt en wil gemakkelijk gaat overnemen. Of er althans
rekening mee gaat houden, als wat het maar dat het wat
je naar voor schuift tot zich door laat dringen. De voor-
waarde hiertoe is evenwel dat je als ouder bewondering
krijgt en dat je respect geniet. Hoe meer sympathie het
kind voor je koestert, hoe meer kans dat je invloed zal
hebben.
Hoe als ouder referentie-persoon zijn voor je kind,
zodat het wat je denkt, voelt en wil gemakkelijk
overneemt ?
145
French & Raven spreken in hun sociale uitwisselingsthe-
orie in dit verband over referentiemacht of -invloed.
Macht definiëren ze in termen van sociale invloed die
leidt tot verandering in doelen, waarden en gedrag. De
basis voor deze macht of invloed zoeken ze in de onder-
linge relatie. De bron van deze macht of invloed in deze
relatie situeren ze bij het controle hebben over waarde-
volle middelen. Hier dus als ouder een nastreefbaar mo-
del te zijn voor je kind. Andere waardevolle middelen
kunnen volgens hen beloning zijn, als positieve gevolgen
weten toevoegen aan iemands gedrag, of negatieve ge-
volgen weten wegnemen. Of bestraffing (ook dwang ge-
noemd), als negatieve gevolgen weten verbinden aan ie-
mands gedrag, of positieve gevolgen tegengaan. Of legi-
timiteit, als samenhangend met je positie of je functie in
de groep waarvan je deel uitmaakt, concreet ben je nu
eenmaal papa of mama en die moeten zorgen voor hun
kind(eren) en niet andersom. Of nog je deskundigheid,
als je vaardigheden en competenties die je worden toe-
gedicht en maken dat je kind zo effectief een vooropge-
zet doel met je hulp weet te bereiken. Of tenslotte nog
je beschikbare informatie, die jij alleen hebt en je kind
niet buiten je om weet te verkrijgen. Telkenmale ben jij
de bron die beschikt over waardevolle invloedsmiddelen
die grotendeels exclusief zijn. Zo dus ook jij die als refe-
rentie dient voor je kind, omdat het je bijzonder vindt.
146
Het hoe ?
Belangrijk om vast te stellen is dat je als ouder je refe-
rentie-invloed krijgt van je kind dat positief over je denkt
en zich goed bij je voelt wanneer het zich naar je schikt,
wat het zelf graag wil. Wie je bent en wat je uitstraalt of
vertegenwoordigt, vind je kind aantrekkelijk. Het is alsof
je dienstvaardig bent voor je kind als rolmodel, zodat het
je achterna wil. Wat het bij je waarneemt spreekt je kind
erg aan, en als het je navolgt overvalt hem of haar het
gevoel dat dit het is. Het is alsof bij je kind een ken-
schema in ontwikkeling is dat resoneert wanneer het je
actief ziet en wanneer het er zelf toe komt wat het waar-
neemt in zijn eigen handelen op te nemen. Door deze
gekregen invloed verkrijg je gemakkelijk de leiding. Be-
langrijk zal dan zijn deze verkregen waardering niet te
beschamen en het genoten krediet niet ongepast uit te
spelen.
Belangrijk eveneens is om vast te stellen dat je referen-
tie-invloed verbonden is aan je persoon, zoals ook het
geval is voor je mogelijke deskundige-invloed en je mo-
gelijke informatie-invloed. Deze drie invloeden verbon-
den aan je persoon, worden door French & Raven onder-
scheiden van invloeden die voortvloeien uit je positie, te-
rug te vinden in de reeds vermelde mogelijke belo-
nings-, bestraffings- en legitimiteitsinvloed.
147
Het wanneer ?
Vooral in de vroege ontwikkelingsfasen tot aan de ado-
lescentie zal je gemakkelijker deze referentie-status ge-
nieten. Je kind staat in bewondering voor de volwassen
persoon die je bent, die zowat alles kan en weet althans
in zijn ogen. En je kind wil graag zoveel mogelijk gelijken
op deze persoon door er zoveel mogelijk van over te ne-
men. Zowel wat en hoe je bent en wat en hoe de dingen
voor je zijn, neemt je kind gemakkelijk over in eigen voor-
stellingsschema's. Wat je op een later moment laat zien,
komt dan als herinnerbaar naar voor en gaat dan mee
resoneren met je kind als iets vertrouwds en als wat en
hoe het moet zijn. Zo wordt stilaan jezelf als externe re-
ferentiepersoon tot interne referentie-schema's bij je
kind. De externe persoon die je bent vertoont dan over-
eenstemming met de interne opslag bij je kind van wat
je voorstelt voor hem of haar. Dat zorgt tegelijk voor her-
kenning en erkenning.
Vanaf de adolescentie wordt dit mogelijk anders. Leef-
tijdsgenoten en eigen idolen, mogelijk deel uitmakend
van een eigen subcultuur, worden dan veelal tijdelijke
nieuwe referentiepolen waarmee je kind zich wenst te
identificeren en waaraan het zich wenst te spiegelen. Zo
verwerven anderen dan jijzelf referentie-invloed.
Om als referentiepersoon te verschijnen zal niet enkel
belangrijk zijn wat je zegt of wat je doet, maar ook wie je
148
bent voor het kind. Hou je voldoende met hem of haar
rekening, ben je gevoelig voor zijn of haar behoeften en
gevoelens, is er overeenstemming tussen je in nage-
streefde doelen, welke keuzes maak je wanneer je met
elkaar te maken hebt. Dit impliceert evenwel niet met-
een dat je meer macht hebt, of dat je superieur bent.
Omdat het gaat om door het kind toegekende invloed
kan je deze gemakkelijk verliezen. De combinatie even-
wel met één of meerdere andere vormen van hiervoor
reeds genoemde invloeden of macht, zoals beloning, be-
straffing, legitimiteit, deskundigheid of informatiebron,
geeft evenwel zo blijkt kans op meer stabiliteit. Als je
kind zich wil identificeren met je of met je geassocieerd
wil worden, zal je met een meer geringe beloning, be-
straffing, legitimiteit, deskundigheid of informatiebron-
zijn toch evenveel invloed ervaren. Omgekeerd kan ook
dat het kind zich met een persoon die zoveel invloed op
een of andere manier heeft graag wil identificeren of er-
mee geassocieerd wil worden. Evenwel kan je invloed op
basis van bestraffing of dwang maken dat je minder kans
hebt invloed uit de oefenen op basis van je persoonlijk-
heid of referentie. In de praktijk zal veelal een telkens
andere combinatie van invloedsbronnen voorkomen al
naargelang de situatie en het moment.
Voor je kind is niet steeds bewust en duidelijk dat je als
ouder invloed hebt op basis van referentie zijn. Je kind
voelt zich vaak tot je aangetrokken op een gevoelsmatige
149
wijze. Toch blijkt dat naarmate iemand zich meer aange-
trokken voelt tot iemand, de neiging om zich er mee te
identificeren groter wordt, en bijgevolg de referentie-in-
vloed groter is.
Het waar ?
Soms kan de aantrekking en het prestige situatie- of on-
derwerpgebonden zijn, zodat je vooral op die vlakken re-
ferentie-invloed geniet. In de praktijk zou je je kunnen
voorstellen dat je als papa of mama voor je dochter of
zoon op bepaalde vlakken meer specifieke referentie-in-
vloed geniet en je invloed dus enigszins genderspecifiek
is.
Soms is het niet een persoon waartoe je kind zich aange-
trokken voelt, waarvoor het bewondering heeft, welke
een zekere charme of charisma uitstraalt, maar is het
een groep of een gedachtegeheel. Dan wil je kind er mo-
gelijk zich graag toe bekennen of voelt het zich ermee op
een of andere manier verwant en verbonden.
Het waarom ?
Een gevaar bij referentie-invloed is dat je kind zich te
sterk aangetrokken voelt en zich te sterk gaat identifice-
ren. Er is geen afstand of ruimte meer, er is geen reflec-
tie en keuze meer. Het gebeurt eenzijdig en alles wordt
150
ertoe herleid. De eigen ontwikkeling op basis van per-
soonlijk ervaren komt dan mogelijk in het gedrang. Ik ben
zoals mijn mama of papa, daarom zal ik denken en doen
als zijzelf. Of ik wil zoals mama of papa zijn, en ik zal meer
zoals zij zijn als ik denk en doe als zij.
Een ander gevaar is dat je invloed verwerft omdat je
wordt gerespecteerd en niet om wat je inhoudelijk ver-
tegenwoordigt of naar voor schuift.
Naast het model staan als referentiepersoon voor wat je
kind graag wil zijn, kan je ook model staan voor wat je
kind helemaal niet wil zijn. Er is dan geen sprake van po-
sitieve referentie-invloed, maar van een negatieve refe-
rentie-invloed. Zo kan je model staan voor wat je kind
net andersom wil zijn. Niet zo weinig toegankelijk, bij-
voorbeeld, of zo weinig luisterbereid, of niet zo principi-
eel. Maar net andersom, toegankelijk, luisterbereid en
betrokken.
Een laatste moeilijkheid kan zijn dat je kind je wel als rol-
model wil nemen, maar geremd wordt door het verschil
en de afstand tussen je beide. Het kind onderneemt dan
mogelijk geen stappen en verliest stilaan interesse. Het
kind wordt dan tegelijk aangetrokken en afgestoten.
Door het verschil en de afstand te verkleinen, kan je hier
mogelijk aan verhelpen.
151
Het wie ?
Geef aan op welke manier je kind naar je opkijkt :
Geef voor jezelf aan hoe groot deze referentie-invloed als
sociaal kapitaal is. Je kan hierbij gebruik maken van een
cijfer van 1 (verwaarloosbare invloed) tot 10 (algehele in-
vloed) :
Geef voor jezelf aan of je invloed als ouder vooral verbon-
den is aan je positie (zoals bij belonings-, bestraffings- en
legitimiteitsinvloed) of eerder aan je persoon (zoals bij re-
ferentie-, deskundigheids- en informatie-invloed) :
Geef voor jezelf aan welke potentiële invloedsbron of an-
dere potentiële combinatie van invloedsbronnen je op
welke manier eventueel als ouder (nog meer) gunstig zou
kunnen aanwenden :
Meer lezen :
Cook, K. S. (2003). Social exchange theory. Ann Arbor,
Mich: UMI, Books on Demand.
152
Referentiële
als begin-
en eindpunt
Zowel bij hoe je iets waarneemt als bij hoe je reageert
als ouder of kind speelt het referentiële een rol als be-
gin- en eindpunt. Belangrijke vragen hierbij zijn : aan
wat refereer je en hoe kan je dit als tool met gebruik
van middelen aanwenden om te begrijpen en te beïn-
vloeden.
Je waarneming
Als je iets waarneemt, wil je weten wat je waarneemt.
Mogelijk stemt het overeen met iets wat je al wist. Bij-
voorbeeld, je merkt de woede bij je kind en wil graag we-
ten of je dit kan waarnemen als teleurstelling voor iets.
Je waarneming komt dan overeen met boosheid gelinkt
aan niet-lukken. Dit laatste is het referentiële met wat je
Zowel bij hoe je iets waarneemt als bij hoe je rea-
geert als ouder of kind speelt waaraan je refereert
een rol als begin- en eindpunt.
153
als ouder opmerkt overeenkomt. Dit vormt je beginpunt
voor waarneming.
Mogelijk merk je evenwel dat als je je kind voorstelt te
helpen of als je het verlies ongedaan wil maken, bijvoor-
beeld, door wat kwijt of stuk is te vervangen, het kind
woedend blijft. Misschien moet je wat je al weet als mo-
gelijke referentie uitbreiden naar iets nieuws. Niet
woede gelinkt aan verlies, maar mogelijk woede nu ge-
linkt aan miskenning of falen, aan gekwetst zijn door de
omgeving of in de ogen van zichzelf. Zoals hier blijkbaar
aan de hand is, omdat praktische hulp niet helpt. Dit
nieuwe referentiële vormt het eindpunt voor je waarne-
ming.
Wordt je kind later nog eens boos, dan wil je waarnemen
of het gaat om iets dat niet lukt, ofwel of het gaat om
zich gekwetst voelen. Je zoekt via je waarnemen wat als
referentiële te moeten gebruiken. Hierbij kan je mogelijk
overgaan van een beginpunt naar een eindpunt. Van wat
je al wist als referentie tot wat je te weten kwam als eind-
punt.
Je actie
Als je reageert is er iets als referentie dat de richting en
mate van je actie bepaalt. Je actie wil dan je perceptie
onder controle brengen, dit is je waarnemen binnen
grenzen van het aanvaardbare doen vallen waar je naar
154
refereert. De perceptuele controle theorie van Powers
focust hier ten volle op en stelt dat je actie de perceptie
bepaalt waar je naar refereert als eindpunt en niet de
perceptie waarnaar je refereert als beginpunt.
Het is, bijvoorbeeld, niet de boosheid van je kind als te-
leurstelling die je ongerust maakt. Maar mogelijk het feit
dat je wil ingaan tegen boosheid vanuit zogenaamde
miskenning, terwijl je net wil laten merken in je reactie
dat je wel je kind en zijn teleurstelling ruimte wil geven.
Je gaat dan tegen zijn boosheid als miskenning in, om het
te brengen tot boosheid uit teleurstelling en dit wil je via
je actie kunnen waarnemen. Je wil geen boosheid overal
en altijd omwille van zijn zogenaamde miskende en ge-
kwetste persoon, maar boosheid beperkt tot hier en nu
omwille van zijn situatiegebonden teleurstelling.
Je referenties
In het leven en meer specifiek in de opvoeding hebben
we referenties of dingen als doelen, plannen of hoe we
denken dat dingen zouden moeten zijn.
Zo veranderen we ons gedrag op basis van onze percep-
tie van hoe congruent ze is met onze referenties. Een
eenvoudig voorbeeld is iets zo eenvoudig als het slapen
of rusten wanneer we moe zijn. De referentie van ons
lichaam is om optimale energie en voldoende reserve te
bezitten.
155
Maar het kan ook veel gecompliceerder zijn, zoals de re-
ferenties die iemand kan hebben in zijn of haar politieke
of religieuze overtuigingen. Dit kan leiden tot gedrag om
de referenties voor die overtuigingen te realiseren. Bij-
voorbeeld, ik verwacht van mezelf sociaal te zijn en te
delen. Ik merk evenwel dat ik een kaartje voor mezelf wil
houden en eerst aan beurt wil. Dit wringt nogal en ik geef
het kaartje toch aan iemand. Ik ben op die manier blij
met mezelf.
Volgens de perceptuele controle theorie zullen we dan
handelen om onze perceptie van de wereld binnen ac-
ceptabele grenzen te houden. We gaan dan, bijvoor-
beeld, slapen of rusten niet omdat het tijd is, maar om-
dat we moe zijn en we ons energiek en uitgerust willen
voelen. Zodra de specifieke actie de perceptie onder
controle brengt, stopt het lichaam met rusten totdat het
terug zonder energie valt. We gedragen ons op zo'n ma-
nier dat onze waarnemingen ons feedback geven om er-
voor te zorgen dat we in overeenstemming zijn met onze
referenties, of ons gedrag wel of niet bewust is.
Je kenschema's
In wat je waarneemt ga je na of iets overeenkomt met
wat je weet en waar je een voorstelling van hebt. Deze
voorstelbare kennis wordt kenschema genoemd. Stemt
wat je waarneemt niet of niet helemaal overeen met
156
reeds aanwezige kenschema's, dan zal je deze aanpassen
of nieuwe ontwikkelen.
Bijvoorbeeld, als mijn kinderen iets moeten delen ont-
staat er praktisch onmiddellijk gekibbel en ruzie : wie
mag eerst, wie mag kiezen, enzomeer. Ik merk nu ze sa-
men naar een filmpje kijken op de tablet ze rustig naast
elkaar zitten, samen gniffelen en pret beleven.
Bij iets wat elk apart wil en ze moeten delen, neem ik
spanning waar. Maar ik moet mijn waarneming selectie-
ver maken. Als ze iets samen willen en ze moeten delen,
neem ik ontspanning waar.
In hoe je reageert tracht je een bepaalde referentiële
waarneming te bereiken. Deze referentiële waarneming
is een aanwezig kenschema dat je via je handelen wil be-
naderen. Er is dan sprake van een negatieve feedbacklus
waarbij je handelen voortduurt totdat de referentiële
waarneming binnen aanvaardbare grenzen wordt be-
reikt.
Bijvoorbeeld, dit is voor mij een gezellige maaltijd : ieder-
een erbij, prettig sfeertje, lekker eten, open babbel.
Daar wil ik veel voor doen, zoals goed timen en afspre-
ken, de aanwezige sfeer bewaken, lekker koken en mo-
del staan voor openheid.
Nog een voorbeeld, dit is voor mij feest : met muziek en
157
dans in een feesttent. Ik merk evenwel lawaai, en een
rondhangen in een achterzaaltje met enkel tafeltjes zon-
der dansvloer. Wie zou dit feestje ingericht hebben ? Zou
die muziekinstallatie nog werken en kunnen we stoeltjes
aan de kant zetten op het terras ?
Je tools
In interactie met je kind kan je er vanuit gaan dat je kind
tot een bepaalde perceptie wil komen van zichzelf en van
zijn handelen en daarvoor heel wat zelf wil doen. Door
hier op in te spelen als ouder kan je veel bereiken vanuit
een soort van zelfmotivatie van het kind. Je kind wil zich-
zelf kunnen zien als geliefd. Het zal hiervoor inspanning
leveren om zichzelf te kunnen waarnemen als het ge-
liefde kind. Lukt dit niet langer omwille van een discussie
of conflict, dan zal het nadien terug moeite doen om
zichzelf opnieuw te kunnen waarnemen als geliefd en
hiertoe stappen zetten naar een oplossing en naar je toe.
Ook jij wil jezelf mogelijk graag waarnemen als zorgzame
ouder voor je kind. Ook hiervoor zal je voor je kind en zijn
ontwikkeling moeite doen om dit label voor jezelf te kun-
nen waarnemen. Soms kan dit je misschien zelfs parten
spelen en kan je merken dat alles op je neerkomt. Om
hier verandering in te brengen kan je dan van jezelf ver-
wachten waar te nemen dat je je kind voldoende aan-
spoort tot eigen inzet en het gebruik van eigen kracht en
mogelijkheden.
158
Je kenschema's zijn dan erg belangrijk voor percep-
tie : Wat is delen en wanneer ? Wat is een gezellige
maaltijd en een feest ? Wat en hoe is zorgzaam ? Tege-
lijk blijkt dat je kenschema’s als referentie erg persoonlijk
zijn. Dit komt omdat ze ontstaan op basis van persoon-
lijke ervaring en deze verschilt voor ieder van ons.
Je middelen
De lussen actie-perceptie zijn georganiseerd in een hi-
erarchie waarin elke referentiewaarde afkomstig is van
de uitgangen van een besturingseenheid erboven die op
zijn beurt de referentiewaarde ontvangt van het niveau
erboven. Op deze manier worden complexere waarne-
mingen bereikt door de verschillende percepties die
door het volgende niveau ervaren moeten worden, in te
stellen.
Bijvoorbeeld, als je als ouder en kind goed met elkaar wil
opschieten is het belangrijk open te praten. Om open te
kunnen praten is het belangrijk naar elkaar te luisteren.
Om naar elkaar te kunnen luisteren is het belangrijk vei-
ligheid te bieden. Om veiligheid te ervaren is het nodig
zich aanvaard te voelen.
Zo is aanvaarding voorwaarde voor veiligheid. Veiligheid
voorwaarde voor luisteren. Luisteren voorwaarde voor
openheid. Openheid tenslotte voorwaarde voor goed
opschieten met elkaar. Op een telkens hoger niveau
159
wordt een perceptie verwacht om een actie op te richten
en nadien te beëindigen. Inspanningen op het vlak van
aanvaarding moeten dan, bijvoorbeeld, derwijze verlo-
pen dat veiligheid kan worden ervaren.
Dit betekent dat zo je als ouder iets op een hoger niveau
wil bereiken je aandacht en zorg zal moeten besteden
aan iets op een lager niveau, zodat een stap richting ho-
ger niveau kan gezet worden.
In ons voorbeeld, wil je goed met elkaar kunnen opschie-
ten zal je vooraf moeten aanvaarden, veiligheid bieden,
luisteren en open zijn. Het hogere zal dan de referentie-
waarde bieden waar je via je actie en inspanningen per-
ceptueel naar toe dient te werken. Door lagere minder
complexe deelfacetten te realiseren kan je op weg gaan
om uit te komen bij meer complexe gehelen als eind-
punt.
Zo wordt in de perceptuele controle theorie hiërarchisch
van hoog naar laag onderscheid gemaakt tussen con-
cept, waarde, programma, volgorde, categorie, verband,
gebeurtenis, verandering, voorwerp, sensatie en intensi-
teit, die telkens als referentie dienst doen.
Ze vormen een motivationele hiërarchie van een bewe-
gend zijn, over een handelend zijn naar een bestaanszijn,
individueel of gezamenlijk.
160
Bijvoorbeeld, om je ideaalzelf als concept te bereiken
moet je bedachtzaam zijn als waarde. Dit vraagt een ge-
structureerd handelen als programma en volgorde, en
de voorwaarden daartoe zoals voor je voeding en condi-
tie zorgen als categorie en verband. Dit vraagt regelma-
tig eten en sporten als gebeurtenis en verandering. De
keuken en de fitness als voorwerpen laten je sensaties
met een intensiteit toe. Dit lagere als beginpunt dient
dan telkens om via je actie het hogere als perceptie en
eindpunt te bereiken.
In de opvoeding zal je mogelijk regelmatig vaststellen het
referentiële niet te halen of niet te benaderen. Soms zal
je hiermee verzoenen dan gewenst zijn. Soms zal rustig
volgehouden handelen evenwel de voorkeur hebben en
je een stap dichter bij het referentiële brengen. Om zo
een stap in de hiërarchie te zetten. Te snel te veel willen
zal gemakkelijk op problemen en teleurstelling stuiten,
met als risico het op te geven en geen actie meer te on-
dernemen.
Ook het missen of overslaan van een stap kan maken
vast te lopen en geen voortgang te boeken.
Wil je tot verandering komen via je ingrijpen als ouder,
dan komt het er op neer niet zodanig het gedrag van je
kind als zodanig te veranderen. Het gaat veeleer om zijn
resulterende percepties te veranderen, zodat eigen doe-
161
len of andere referenties beter worden gehaald of volle-
dig worden gehaald. Door dit te begrijpen dat we hande-
len om onze percepties te beheersen, kan je gemakkelij-
ker invloed uitoefenen. We zijn immers in essentie per-
ceptuele controlesystemen die op manieren handelen
om onze waarneming binnen aanvaardbare grenzen te
houden.
Zo kan het tenslotte nuttig zijn nu en dan stil te staan bij
waar jij als ouder heen wil als perceptie. Maar ook waar
je kind heen wil als perceptie en of je hierbij geen pas-
sende hulp kan bieden. Hier wordt een duidelijke shift
gemaakt van een oorzaak-gevolg denken naar een mid-
del-doel denken. Waar leidt je actie als ouder of kind
heen en niet wat veroorzaakte je actie. Het laat beter
toe te begrijpen waarom jezelf als ouder of je kind han-
delt zoals je doet. Het besteedt meer aandacht aan actie
voor iets, dan aan reactie op iets. Hierbij is je waarne-
men binnenin belangrijker dan de waarnemingsprikkel
buitenaf. Je reageert zo niet op je kind zoals het is, maar
op het kind zoals je het waarneemt of wil waarnemen.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel Refe-
reren in de opvoeding' van deze encyclopedie.
Je opvoedingssituatie
Zoek zo je wil een voorbeeld van eigen handelen of van
dit van je kind dat je nu beter zou kunnen begrijpen.
162
Geef zo je wil een voorbeeld van eigen handelen of van
dit van je kind waar je nu meer invloed op zou kunnen
hebben en dat je gemakkelijker tot verandering zou kun-
nen brengen.
Meer lezen :
Pfau, R. H. (2017) Your behavior: understanding and
changing the things you do. St. Paul, MN : Paragon
House.
163
Referentiële
communicatie
als schema
Het wat van referentiële communicatie
Als ouder wil je vaak een realiteit of een voorstelling van
de realiteit zo precies mogelijk overbrengen naar je kind
via communicatie. In je communicatie refereer je dan
naar die realiteit of voorstelling hiervan. Als ouder kan
je dit op meerdere manieren doen. Je laat de realiteit of
voorstelling zien, of je benoemt ze met woorden, of je
laat ze ervaren. Hierin kan je meer of minder slagen, ge-
makkelijker of moeilijker, preciezer of minder precies.
Veel zal afhangen van hoe je iets aanbrengt en of je hier-
bij rekening houdt met je kind. In je refereren kan je ver-
wijzen naar een realiteit, bijvoorbeeld, een kind, of naar
Als ouder wil je vaak een realiteit of een voorstelling
van de realiteit zo precies mogelijk overbrengen naar
je kind via communicatie. In je communicatie refe-
reer je dan naar die realiteit of voorstelling hiervan,
rekening houdend met je kind.
164
een voorstelling, bijvoorbeeld, een speels kind. De reali-
teit kunnen feiten, gebeurtenissen of situaties zijn, bij-
voorbeeld wie is het kind (feit), of wat doet het kind (ge-
beurtenis), of waar leeft het kind (situatie). De voorstel-
lingen kunnen begrippen zijn, relaties tussen begrippen,
abstracte schema’s van bijvoorbeeld oorzaak en gevolg,
enzomeer. Bijvoorbeeld, het kind is speels (begrip),
speels en impulsief (relatie), het impulsieve als basis voor
het druk-zijn (oorzaak-gevolg). Dit refereren gebeurt on-
der meer door tonen, beschrijven en benoemen zodat je
kind iets kan herkennen, identificeren en thuisbrengen.
Vaak beschik je over meerdere manieren om iets te ver-
duidelijken. Bijvoorbeeld, aanwijzen, omschrijven, spel-
len, herleiden tot wat gekend, situeren, iets hernemen
in andere bewoordingen, een voorbeeld of illustratie ge-
ven, functie of doel van iets aangeven of de oorsprong,
een ander kind het laten uitleggen. Zo worden twee ver-
schillende strategieën onderscheiden om een bood-
schap over te brengen : een lokale strategie, die bestaat
uit iets beschrijven (bijvoorbeeld, een persoon die klein
en jong is, speels, spontaan en fragiel, dit om een kind te
omschrijven) en een globale strategie, waarin iets wordt
beschreven in relatie tot iets anders, in termen van de
kenmerken die het uniek maken (bijvoorbeeld, kleiner,
jonger, speelser, minder doordacht, kwetsbaarder dan
een volwassene, dit om een kind relatief te typeren).
165
Bij communicatie gebeuren tegelijk meerdere dingen zo-
dat kan gesproken over meerdere boodschappen tege-
lijk. Er is de inhoud van wat je zegt, er is de zelfexpressie
bij wat je zegt van wie jij bent, er is de relationele expres-
sie van hoe je relatie onderling is en er is de appelerende
expressie van wat je wil of verwacht van elkaar. Dit
wordt achtereenvolgens de referentiële, zelfexpres-
sieve, relationele en appelerende communicatie en
boodschap genoemd. De eerste waarover het hier gaat
situeert zich op inhoudsniveau, de overige op betrek-
kingsniveau.
Gerichtheid op referentiële communicatie
Hier is er aandacht voor de referentiële communicatie
en op wat ze gericht is. Bij referentiële communicatie
gaat het over wat (als specifieke inhoud) hoe commu-ni-
ceren (als vorm of wijze) naar waar (als specifieke ont-
vanger) en hierbij de inhoud getrouw overbrengen.
Hiertoe refereer je naar de inhoud om iets over te bren-
gen. De inhoud vormt hierbij de referentie, vergelij-
kingspunt of houvast bij het overbrengen. Wat als uit-
gangs- en referentiepunt geldt is de referent. De refe-
rent kan een werkelijkheid zijn, of dit kan een voorstel-
ling hiervan zijn, of gedachten hierrond. In het commu-
niceren kijk je naar de referent om na te gaan of dit lukt
en hoe dit best kan bij je specifieke toehoorder. Zo moet
je soms iets op een andere wijze beschrijven of uitleggen
166
naargelang waar het over gaat, bijvoorbeeld, een con-
creet object of een vaag idee, of wie de ontvanger is. Bij-
voorbeeld, de toehoorder weet er al veel over, is ver-
trouwd met je, heeft reeds een groter begripsvermogen.
Referentiële communicatie verwijst dus naar de realiteit
of voorstelling als referent en wijst deze referent aan.
In communicatie is het belangrijk iets zo precies en ge-
trouw mogelijk over te brengen en hiertoe de passende
en optimale communicatiewijze te gebruiken rekening
houdend met de aanwezige context, zoals wie de toe-
hoorder is. Het is deze functie of dit niveau van commu-
nicatie dat wordt aangegeven met referentiële commu-
nicatie. Referentiële communicatie is dus gericht op hoe
iets precies over te brengen en een passende wijze hier-
voor en tegelijk een gericht zijn op wat je moet overbren-
gen en op de aanwezige context, als situatie waarin en
de toehoorder hierin.
Referentiële communicatie als kenschema
Deze referentiële communicatie kan voorgesteld als een
kenschema dat actief is bij communicatie en die commu-
nicatie vergezeld als richtinggevend. Het vormt een me-
taniveau dat de concrete communicatie superviseert.
Een kenschema heeft een begripsinvulling (het wat), een
gedragsinvulling (het hoe) en een contextinvulling (het
waar, wanneer en tegenover wie). Zo zal iemand bij het
167
communiceren als het kenschema referentiële commu-
nicatie actief is letten op wat moet overgebracht wor-
den, tegelijk aandacht geven aan hoe dit precies en ge-
trouw te kunnen doen en eveneens letten op de situatie
waarin dit dient te gebeuren. Is het, bijvoorbeeld, een
leercontext en wat weet de leerling al.
Het kenschema referentiële communicatie zal vooral ac-
tief zijn in een leercontext waarin continu wordt reke-
ning gehouden met wat iets precies is, hoe dit best kan
aan- en overgebracht worden en welke de specifieke si-
tuatie is. Toegepast op het onderwijs : wat moet ge-
leerd, hoe kan dit aangeleerd en welk is de leersituatie
en leervoortgang.
Bijvoorbeeld, bij een opdracht, aangeven wat de pre-
cieze opdracht is, hoe die nauwkeurig kan uitgelegd wor-
den en hoe die zo getrouw mogelijk kan worden ontvan-
gen. Hoe kan je dan de inhoud van een opdracht of leer-
taak best overbrengen rekening houdend met het feit
dat het kind zover is in zijn ontwikkeling, zoals het be-
grijpt gemakkelijker een concrete weergave dan een ver-
algemeende formulering.
Kwaliteit van referentiële communicatie
Even resumeren : referentiële communicatie gaat
over communicatie die refereert naar iets, een reali-
teit of voorstelling en op welke wijze en hoe goed dit
168
Referentieel verwijst dus naar de kwalieitsvormen van
communicatie. Communicatie die iets precies en ge-
trouw weet over te brengen :
Hoe goed breng je over naar wat je refereert ?
Hoe goed wordt door de toehoorder ontvangen naar wat
je refereert ?
Welke vaardigheden zijn hiertoe vereist ?
Welke context is hiervoor nodig, bijvoorbeeld, extern luid
en duidelijk genoeg, herhaling, feedback, of intern welke
voorkennis en ervaring reeds aanwezig zijn ?
Kwaliteit hierin bereiken vraagt om de ontwikkeling van
referentieel communicatieve vaardigheden.
Het referentieel weten communiceren draagt op zijn
beurt bij aan de sociale competentie van iemand. Ter-
zake kan aandacht besteed aan het helpen ontwikkelen
van referentieel communicatieve vaardigheden, bijvoor-
beeld, bij middel van modelstaan, intentioneel aanleren,
oefenkansen bieden, feedback geven en bijsturen.
teit of voorstelling en op welke wijze en hoe goed dit
verloopt bij het zenden en ontvangen. Elke commu-
nicatie omvat referentiële communicatie die naar
iets refereert als verwijzing of benoeming. Hier is er
vooral aandacht voor de wijze van refereren en het
efficiënte en precieze of succesvolle ervan.
169
Lukt referentieel weten communiceren niet dan draagt
het gemakkelijk bij tot misbegrepen worden en misver-
standen. Door te weinig rekening te houden met de re-
ferent als datgene waarover wordt gesproken en met de
ontvanger kan dit gemakkelijk gebeuren. Er wordt moge-
lijk niet of te weinig rekening gehouden met de voorken-
nis en verwachtingen van de ontvanger, met zijn referen-
tiekader en zijn gezichtshoek. De zender geeft dan te
weinig aanwijzingen vanuit de situatie van de ontvanger
voor wat hij wil overbrengen.
De ontvanger van de referentiële boodschap kan even-
wel de communicatie vergemakkelijken en optimalise-
ren door het stellen van vragen en door feedback te ge-
ven van hoe iets wordt begrepen. Zo is referentieel com-
municeren een interactief gebeuren.
Het interactieve blijkt ook uit het referentieel iets aan-
wijzen om de aandacht van de toehoorder te trekken op-
dat die zou helpen bij wat te willen.
Uit onderzoek blijkt dat wie communiceert gemakkelijk
zijn referentiële uitdrukkingen overspecifieert, zodat ze
meer informatie bevatten dan strikt nodig is om iets te
identificeren.
Referentiële communicatie blijkt reeds tot op zeker ni-
veau ontwikkeld rond de leeftijd van zes jaar, en het op-
timaliseren ervan blijft ten minste verdergaan tot de
170
leeftijd van tien jaar. Zo beginnen kinderen van zes jaar
reeds iets zo uit te drukken dat het voldoende informatie
bevat om dubbelzinnigheden te voorkomen, ook al ver-
loopt dit nog niet helemaal optimaal.
Gelijkenis realiteit of voorstelling, verzonden en ontvan-
gen boodschap
Hoe precies kan je overbrengen wat je bedoelt, hoe pre-
cies wordt opgevangen wat je bedoelt en op welke ma-
nier en met welke middelen kan dit. Om hierin te lukken
dient de verzonden en ontvangen boodschap overeen te
stemmen, zoals het geval is bij geslaagde referentiële
communicatie. Er is dan weinig of geen ruis. De referen-
tiële boodschap was duidelijk en compleet en er moest
niets meer afgeleid worden uit de wijze waarop iets
werd uitgedrukt. Hiervoor zijn referentiële communica-
tievaardigheden nodig als vaardigheid om specifieke in-
formatie aan te bieden en te brengen tot bij een speci-
fiek iemand.
Tot slot, referentiële communicatie verschilt van refe-
rentiecommunicatie. Het eerste gaat over het ‘laagste’
communicatieniveau, het tweede gaat om het ‘hoogste’
communicatieniveau. Het eerste gaat over wat vertel je
inhoudelijk, het tweede gaat over wat laat je meeklinken
over je gedachtengeheel binnen wat je uitdrukt. Het
eerste gaat over de realiteit ook je voorstelling ervan, het
171
tweede gaat om je onderliggende gedachten en opvat-
tingen hierrond. Het eerste is specifiek en concreet, het
tweede algemeen en abstract. Het eerste is oppervlak-
kig, het tweede meer diepgaand. Het eerste is een in-
houdstaal, het tweede een ideeën-, waarden- en nor-
mentaal die steeds, onbewust of gewild, meepraat bij
wat je uitdrukt. Bij het eerste zijn er liefst geen toevoe-
gingen, bij het tweede gaat het om persoonlijke toevoe-
gingen.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen Voor
een duidelijke communicatie’, Hoe zeg ik het ?’, en Re-
ferentiecommunicatie’ van deze encyclopedie.
Concreet
Voor jezelf als ouder
Hoe goed ben je in staat een referentiële inhoud over te
brengen ?
Let je voldoende op de referentiële inhoud van wat je
communiceert ?
Over welke vaardigheden beschik je hiertoe ?
Houd je voldoende rekening met het eigene van de toe-
hoorder ?
Vind je dat je gemakkelijk misbegrepen wordt ?
172
Aan wat zou je in je referentiële communicatie nog kun-
nen werken ?
Voor je kind
Hoe goed is je kind in staat een referentiële inhoud over
te brengen ?
Let je kind voldoende op de referentiële inhoud van wat
het communiceert ?
Over welke vaardigheden beschikt je kind hiertoe ?
Houd je kind voldoende rekening met het eigene van de
toehoorder ?
Vind je kind dat het gemakkelijk misbegrepen wordt ?
Aan wat zou je kind in zijn referentiële communicatie nog
kunnen werken ?
Hoe ver staat je kind in zijn referentieel communicatieve
vaardigheidsontwikkeling ?
Draagt zijn referentieel communicatieve vaardigheid bij
tot zijn sociale competentie of vormt een tekort aan refe-
rentieel communicatieve vaardigheid een hinder voor zijn
sociale competentie ?
173
Referentie-
sterkte
Het wat en hoe van referentie-sterkte
In wat je waarneemt, denkt, zegt, doet of bent refereer
je naar iets. Iets liefst zo dicht mogelijk bij jezelf. Naar
wat je refereert noemen we de referentie.
In je gedrag telt evenwel niet alleen naar wat je refe-
reert. Ook de wijze waarop je naar iets refereert is van
tel voor je gedrag.
Dit wat van de referentie en deze wijze van refereren
kennen een zekere kracht. Deze beide krachten spelen
erg door in je gedrag.
Bijvoorbeeld, is naar wat je refereert de groep. Dat kan
die groep erg bepalend zijn voor je gedrag, voor wat je
Niet enkel refereer je naar iets, maar doe je dit ook op
een bepaalde wijze. Voor beide is er een zekere
sterkte aanwezig. Aandacht hiervoor laat een onder-
kennen toe, als basis voor invloed hierop, zo gewenst.
174
waarneemt, denkt, zegt, doet en bent. De groep als re-
ferentie heeft dan een grote kracht. Bijvoorbeeld, je ver-
wacht het akkoord van de groep voor je iets onder-
neemt.
Daarnaast kan de wijze waarop je refereert naar de
groep erg bepalend zijn voor je gedrag, voor wat je waar-
neemt, denkt, zegt, doet en bent. De wijze van refereren
heeft dan een grote kracht. Bijvoorbeeld, je verzekert je
van het akkoord van iedereen in de groep voor alles wat
je onderneemt.
Dit wat en hoe gelden niet enkel voor groepen, maar
voor alles waarmee je in contact komt en een zekere
kracht of invloed heeft op je gedrag, als wat je waar-
neemt, denkt, zegt, doet en bent. Dit kan gaan om je
kind, je gezin, jezelf, je afkomst, je toekomst, een gebeu-
ren, zoals een verlies of verbinding, een gedachte, een
behoefte, een wens, of een doel, enzomeer.
Deze referentiekrachten hangen samen met hoe cen-
traal of dominant ze zijn in je leven. Draait alles om je
verleden, kom je er moeilijk van los en wil je er terug
naartoe omdat je dit vertrouwd was en herkenning toe-
liet, dan kan dit je helemaal opeisen en tot uiting komen
in je gedrag vol heimwee en starheid. Dit persoonlijk
verleden is mogelijk ook nog centraal of dominant in je
175
huidig leven of je toekomst. Je hebt dan een vaste mind-
set waarin verandering, evolutie en groei geen plaats
krijgen.
Dit alles kan heel compact als volgt worden ge-formule-
erd :
Eerst de formulering voor het wat : Hoe sterk (of centraal
of dominant) en hoe (gewenst, positief, te vermijden ne-
gatief, nieuw, vertrouwd, onbekend) is de referentie (bij-
voorbeeld, een gedachte, gevoel, kennen, waarnemen,
herinnering, voorstelling, behoefte, elkaar, groep, omge-
ving, regels, afspraken, verwachtingen, realiteit, bijvoor-
beeld, winst of gelukt, verlies of mislukt, bijvoorbeeld ge-
zondheid of ziekte) naar wat je refereert en waarom (of
waartoe) (welke functie vervult ze, welk doel) en waar en
wanneer tegenover wie gebruik je deze referentie of is
ze van toepassing. Voorbeeld van over wat, een denken
(over iets extern, intern, relatie extern-intern).
Dan de formulering voor het hoe : Hoe sterk (of centraal
of dominant) en hoe (machteloos, negatief, gewenst, po-
sitief, gezocht, helpend, afstand, nabij, ver, gefixeerd,
noodzakelijk, alles voor doen of laten, zelfstandig of met
hulp) refereer je naar iets (bijvoorbeeld, een gedachte,
gevoel, kennen, waarnemen, herinnering, voorstelling,
behoefte, elkaar, groep, omgeving, regels, afspraken,
verwachtingen) en waarom (of waartoe) (bijvoorbeeld,
welke functie vervult ze) en waar en wanneer tegenover
176
wie (in welke context). Voorbeeld van over hoe, hoe
denken over denken (bijvoorbeeld, piekeren, fantase-
ren).
Vastgesteld kan hierbij dat hoe sterker de referentie of
het wat is, hoe sterker het refereren ernaar of het hoe
zal zijn, of de kans hiertoe.
Ingrijpen op referentie-sterkte
In de metacognitieve therapie is er aandacht voor sto-
rende gedachten die iemand beletten in zijn functione-
ren. Bijvoorbeeld, angstige gedachten waarover iemand
erg piekert. Om aan die storende gedachten iets te
doen, was er aandacht in de cognitieve therapie. Zo
werd er, bijvoorbeeld, gewezen op het irrationele van
deze angstige gedachten, zodat het piekeren zou stop-
pen.
Dit lukte volgens de metacognitieve therapie niet altijd,
omdat moest rekening gehouden worden met het sub-
jectieve waarom van deze gedachten, de gedachten over
de gedachten. Bijvoorbeeld, gedachten als aan angstige
gedachten valt niet te ontsnappen, of deze angstige ge-
dachten houden me gelukkig tegen om iets gevaarlijk of
fout te doen. Door deze gedachten over gedachten aan-
dacht te geven, kunnen ze zo gewijzigd dat de angstige
gedachten kunnen verdwijnen. De storende angstige
piekergedachten vormen hier de referentie als wat. De
177
gedachten over deze gedachten vormen de wijze van re-
fereren, waarvan de storende kracht moet weggeno-
men.
Door hierbij bovendien rekening te houden met de
sterkte van deze referenties als wat en hoe, kan er opti-
male invloed uitgeoefend op deze gedachten en gedach-
ten over gedachten. Het hevig piekeren en het hevig
piekeren over het hevig piekeren kan alzo vermin-
derd. Betekenisvol is rekening te houden met en aan-
dacht te besteden aan hoe sterk iemand refereert en
hoe sterk de referentie is voor iemand.
Wat hier aan bod kwam over gedachten kan uitgebreid
naar andere psychische processen, zoals naar gevoelens,
kennen, waarnemingen, herinneringen, voorstellingen,
behoeften, afspraken, verwachtingen. Zo zijn er gevoe-
lens en gevoelens over gevoelens. Bijvoorbeeld, angst
en angst voor de angst, of geluk en gelukkig zijn bij het
geluksgevoel, het wat en hoe over gevoelens. Zo zijn er
ook verwachtingen en verwachtingen over verwachtin-
gen. Bijvoorbeeld, verwachten dat je geliefd bent en
weinig verwachten van die verwachting. Zo zijn er ook
behoeften en behoeften over deze behoeften. Bijvoor-
beeld, zo zijn er behoeften aan slaap en behoeften dat
deze onmiddellijk komt opzetten.
Ook combinaties van twee van deze processen zijn mo-
gelijk. Bijvoorbeeld, angstige gedachten gaan mogelijk
178
samen met de angst als gevoel dat deze angstige gedach-
ten weer zullen terugkomen of niet zullen weggaan. Ook
aan deze combinaties kan aandacht besteed door ze te
achterhalen en door de combinatie te reduceren of weg
te laten. Bijvoorbeeld, wel angstige gedachten, maar
geen angst meer hiervoor. De angstige gedachten dan
toelaten zonder er angstig mee om te gaan.
Ook het hoe van het refereren als relevant kan een ver-
schillende inhoud hebben, zoals machteloos, negatief,
gewenst, positief, gezocht, helpend, afstand, nabij, ver,
gefixeerd, noodzakelijk, alles voor doen of laten, zelf-
standig of met hulp, te vermijden, nieuw, vertrouwd of
onbekend. De inhoud van deze wijze kan telkens vari-
eren in kracht. Hieraan kan ook aandacht besteed, om,
bijvoorbeeld, negatief refereren om te buigen naar posi-
tief refereren. Bijvoorbeeld, niet wat wil ik kwijt, maar
wat wil ik net. Niet hoe kan ik deze gedachte kwijt, maar
hoe kan ik leven met deze gedachte. Ook aan de inten-
siteit van dit refereren kan gesleuteld om ze binnen
meer optimale proporties te brengen, die helpen en niet
verstoren.
Ook de context als relevant in de vorm van de interne
context, het waarom of waartoe als functie, of in de
vorm van de externe context, het waar, wanneer, tegen-
over wie als omstandigheid kan telkens verschillen. Bij-
voorbeeld, om iets weg te nemen of te bereiken, om toe-
nadering of afstand te winnen, dit als interne context. Of
179
als zich iets voordoet of iets verschijnt als een externe
trigger. Bijvoorbeeld, iets roept een nare gedachte of
herinnering op, of iets roept een prettige gedachte of
herinnering op, of in groep wordt dit gewekt of is dit ac-
tief, zo alleen wordt iets anders gewekt of is dat actief.
Vooral ook de sterkte van de referentie-context kan van
invloed zijn op iemands gedrag en haar intensiteit. Ook
aan deze context en haar referentie-sterkte kan aan-
dacht besteed om ze te optimaliseren. Bijvoorbeeld, om
er niet helemaal door gedomineerd of opgeslorpt te
worden en om de focus te verruimen. Niet alleen nog
dit doel, niet alleen nog dit gebeuren of situatie.
Bij dit alles gaat het om hoe krachtig is iets en hoe erg
word je er naar toegezogen ? Of hoe krachtig is iets en
hoe erg word je er van weggeduwd ? Bijvoorbeeld, res-
pectievelijk een openbloeiende vriendschap, of een toe-
nemende vijandschap.
Referentie-sterkte toegepast
Welke referenties herken je in je gedrag ?
Hoe sterk werken deze referenties door in je gedrag ?
Welke referentiewijzen herken je in je gedrag ?
180
Hoe sterk werken deze referentiewijzen door in je
gedrag ?
Welke referentiecontext herken je in je gedrag ?
Hoe sterk werkt deze referentiecontext door in je
gedrag ?
181
Refereren
in de opvoeding
Weg van grenzen
In de opvoeding wordt vaak de nadruk gelegd op het
aangeven van grenzen. Grenzen die liefst zo sluitend mo-
gelijk zijn. Het gaat dan, bijvoorbeeld, om het in het oog
houden of iets rechtvaardig verloopt. Wordt, bijvoor-
beeld, iedereen op een gelijke manier behandeld. Krijgt
het ene kind niet meer dan het andere kind. Krijgt ieder-
een zijn beurt en is er niemand die voorgaat. Iedere on-
gelijkheid of iedere voorkeur wordt onmiddellijk opge-
merkt en er wordt onmiddellijk op gereageerd op zo een
manier dat de ongelijkheid en de voorkeur ongedaan
worden gemaakt. Zonodig wordt dit afgedwongen, alles-
zins wordt dit extern in het oog gehouden en wordt er
Door de aandacht te verleggen van de grenzen naar
het centrum van iets,
kan je het kind zelf aanspreken op een manier die
optimale resultaten biedt.
182
externe controle uitgeoefend, zodat alles op een recht-
vaardige wijze verloopt. Zo worden grenzen extern aan-
gegeven en worden ze extern afgedwongen.
Naar het centrum toe
Bij het hanteren van refereren in de opvoeding komt de
aandacht net andersom te liggen. Niet van wat willen we
weg, niet wat zijn de grenzen. Maar waar willen we naar
toe, wat vormt de kern of het centrum. Het gaat dan, bij-
voorbeeld, om het bereiken van een zo groot mogelijke
rechtvaardigheid. Het gaat dan niet om iets uit te sluiten,
maar om iets in te sluiten. Niet uitsluiten dat er onrecht-
vaardigheid, ongelijkheid en discriminatie zou plaatsvin-
den, maar om het bereiken van zoveel mogelijk recht-
vaardigheid, gelijkheid en non-discriminatie. Iets wordt
dan niet extern opgelegd en bewaakt. Maar iets wordt
dan als intern aanvaard en als intern bij te sturen aange-
reikt. Het vraagt dan eigen motivatie en meewillen. Er
wordt niet vanuit gegaan dat men iets persoonlijk niet
zou willen, zodat anderen dit dan moeten bewaken. In-
tegendeel er wordt vanuit gegaan dat iedereen iets zelf
wil, zodat er ook eigen inspanningen voor worden ge-
daan. Er wordt vanuit gegaan dat, bijvoorbeeld, iedereen
rechtvaardigheid wil. Dat de inspanning die elk hiervoor
doet de toon zet, en model staat en afstraalt op anderen.
183
Aangesproken worden
Er wordt vanuit gegaan dat door de betekenis en het be-
lang van iets bij elk ingang te laten vinden, zonder dat
iets wordt verwaarloosd of wordt overdreven, het zo in
voldoende mate om iets komt te draaien om zo optimaal
mogelijk resultaat te boeken. Hierbij worden minder op-
timale resultaten vermeden die voortvloeien uit iets ver-
waarlozen of iets overdreven te willen opleggen en af-
dwingen. Er wordt getracht te bereiken dat de meerder-
heid op dit spoor meewil, ook omdat er niet wordt over-
dreven en men zo gemakkelijk meekan en meewil. Men
wordt dan gemakkelijk tot iets aangetrokken, eerder dan
men wordt afgestoten. Iets verschijnt dan als 'attractor'
eerder dan als 'opgelegde grens'. De dynamiek ervoor is
dan intern te vinden in iemand, eerder dan extern bij an-
deren. Je kan afwijken, maar ook niet. Je krijgt ook de tijd
en ruimte om iets na te streven en jezelf ervoor te moti-
veren. Het al of niet afwijken wordt dan niet langer be-
paald vanuit de waarneming of anderen zich ook aan iets
houden, maar door de innerlijke overtuiging iets zelf na
te willen streven, los van wat anderen noodzakelijk
doen. Anderen kunnen je zo ook innerlijk op iets aan-
spreken, eerder dan dat ze je extern doen en laten moe-
ten bewaken.
184
Maat houden
Zo kan in de opvoeding iets rond structuur en regeling
komen draaien. Deze structuur en regeling kunnen vol-
doende zijn en zo optimaal resultaat en effect opleveren.
Ze kunnen evenwel ook overdreven zijn en zo optimaal
resultaat en effect belemmeren. Ze kunnen ook te gering
zijn en zo geen optimaal resultaat en effect opleveren.
Zijn ze overdreven dat neigen ze naar iets overdreven
willen opleggen en alles tot in detail willen regelen. Dit
overdreven opleggen roept dan gemakkelijk weerstand
op en passiviteit. Dit alles tot in detail regelen leidt vaak
tot mislukken en opgave wegens irrealistisch. Zijn ze te
185
gering dan is er risico op onduidelijkheid en willekeur en
heb je vaak zelf meer behoefte aan structuur en regeling
zonder overdrijving.
Wordt gewerkt met refereren in de opvoeding, dan komt
het er op aan dat elk de kans krijgt in voldoende mate
rond iets te refereren. Dit omdat je tot iets aangetrokken
wordt of je in iets kan terugvinden, zonder dat iets wordt
verwaarloosd of zonder er op gefixeerd te raken. Refe-
reer je, bijvoorbeeld, naar een gezonde voeding, dan kan
je er zelf voor geïnteresseerd raken en kan je er inspan-
ningen voor doen zonder in krampachtigheid terecht te
komen. Je besteedt er aandacht aan, je verwaarloost het
niet, maar je raakt er ook niet helemaal door ingenomen.
Juist deze voldoende en gezonde aandacht bieden opti-
male kansen uitgaande van jezelf. Door gezonde voeding
niet te verwaarlozen verminder je het risico op gezond-
heidsproblemen later. Door er niet in te overdrijven, ver-
mijd je het risico hier in vast te lopen wat energie en tijd
betreft, ook vermijd je de ongunstige neveneffecten van
overdreven aandacht, zoals krampachtigheid en irrealis-
tische fixatie, of nog weerstand en opgave.
Zoek voor jezelf of je kind iets waar het in de opvoeding
rond kan draaien. Formuleer voor jezelf of je kind hoe je
dit op een gezonde manier kan doen zonder een te veel
of zonder een te weinig zodat neveneffecten zoveel mo-
gelijk uitblijven.
186
Regulatieproblemen
in de eerste levensjaren
Het wat van regulatieproblemen
In de eerste twee levensjaren is een groot verschil in
kwetsbaarheid tussen kinderen waarneembaar. Hoe jon-
ger het kind hoe meer kwetsbaar, bijvoorbeeld. Maar
ook tussen kinderen in eenzelfde stadium van hun ont-
wikkeling zijn grote verschillen merkbaar. Sommige kin-
deren zijn extreem prikkelbaar en komen moeilijk tot
rust. Andere kinderen zullen dit gedrag enkel vertonen
in extreme omstandigheden. In een dagdagelijkse situa-
tie vertonen ze alertheid, maar dit is gematigd en ze ko-
men zelf gemakkelijker tot rust. De eerste groep kin-
Regulatieproblemen als moeilijk te temperen prikkel-
baarheid van het kind, komt meer voor in de eerste
levensjaren.
Met wat houdt het verband en hoe hieraan verhel-
pen ?
187
deren is vaak uit balans en heeft hulp nodig van de bui-
tenwereld, de tweede groep kinderen is doorgaans in
evenwicht en heeft niet voortdurend nood aan hulp. Het
zal duidelijk zijn dat kinderen in de eerste groep meer
belastend zijn voor zorgfiguren. Ze kunnen niet gemak-
kelijk vermijden dat hun kind overprikkeld raakt. Is dit zo,
dan lukken ze er veelal niet gemakkelijk in hun kind tot
rust te brengen en de onlust weg te nemen.
Het waarom van regulatieproblemen
De vraag is wat aan de basis ligt van dit prikkelbaar zijn
dat moeilijk door het kind of met de hulp van zijn omge-
ving tot rust te brengen is.
Soms merk je dat veel op het kind afkomt dat moeilijk
voor het kind tot iets herkenbaars en vertrouwd kan te-
ruggebracht worden. Bijvoorbeeld, het kind komt in een
nieuwe situatie terecht die het kind niet kent en waarbij
het niet weet hoe hiermee om te gaan en hoe op te rea-
geren. Voor sommige kinderen kan bovendien een klein
verschil al een heel verschil betekenen, wat veel inspan-
ning van het kind vraagt om er mee om te gaan. Het kind
ervaart gemakkelijk en veelvuldig alsof iets niet herken-
baar en vertrouwd op hem of haar afkomt, ook al is dit
objectief niet helemaal zo. Het slaagt er niet snel en ge-
makkelijk in iets tot iets herkenbaars te herleiden, of te
integreren in iets vertrouwd. Van reëel moeilijk gaat het
hier tot iets mentaal moeilijk.
188
Of het kind komt in een situatie terecht die niet helemaal
overeenstemt met de vertrouwde en dit roept spanning
en onrust op. Het kind wordt niet gerustgesteld, maar
gealarmeerd, omdat het iets anders verwachtte. Bijvoor-
beeld, normaal zorgt een vertrouwde zorgfiguur voor
het kind, maar nu is iemand ingeschakeld die het kind
niet of nauwelijks kent. Van mentaal moeilijk gaat het
hier tot iets reëel moeilijk.
Of het kind tracht tevergeefs iets te bereiken of te be-
werkstelligen waarin het niet lukt. Waardoor het uitge-
put raakt en overstuur, of bij de pakken gaat zitten en
geen enkele moeite meer doet. Bijvoorbeeld, het kind
wil thuis zijn in zijn vertrouwde omgeving, maar dit kan
nu niet. Het kind wil zijn mama of papa, maar die zijn er
niet. Er is een kloof tussen mentaal en reëel wederzijds.
Gemeenschappelijk is telkenmaal dat in het kind heel
wat wordt teweeggebracht, waarin bovendien mogelijk
de grotere gevoeligheid van het kind een aandeel heeft.
Het kind voelt sneller, voelt intenser en voelt meer om-
vattend aan wat er aan de hand is. Sneller bedoelt hier
niet alleen gemakkelijker, maar ook korter in tijd voor
het verschijnen ervan. Dit maakt de regulatie-opdracht
groter. Is ze te groot voor het kind, dan kan rust en even-
wicht moeilijk hersteld worden. Het vraagt meer tijd en
inspanning om hiertoe te komen.
Bij de voor het kind moeilijke situatie worden bovendien
189
emoties gewekt, zoals onveiligheid, onzekerheid, twijfel,
angst, opwinding, frustratie, enzomeer. In feite gaat het
om een emotie-schemageheel dat actief wordt. Dit
houdt in een eraan verbonden situatie, een specifiek ge-
voel, en een eraan verbonden reactie. Bij onveiligheid,
bijvoorbeeld, een voor het kind onbekende situatie, een
voor het kind onveilig-gespannen gevoel, en een afstand
houdende reactie. Door het te uitgesproken geactiveerd
zijn van dit emotie-schema raakt het kind uit evenwicht
wat nadien moeilijk terug in balans te brengen is. Het
kind raakt snel en gemakkelijk uit zijn comfortzone en is
maar langzaam en moeilijk terug in zijn comfortzone te
krijgen.
Het hoe van regulatieproblemen
Het beste is regulatieproblemen weten voorkomen. In
het thema-onderdeel 'Emotionele competentie-ontwik-
keling' van deze encyclopedie wordt hier ruim op in ge-
gaan. Zo kan getracht een positief affectief leefklimaat te
creëren. Dit wil zeggen dat er plaats is voor emoties en
hun expressie, zowel positieve (blijheid, vrolijkheid, ...)
als negatieve (angstigheid, boosheid, opwinding, ver-
driet, ...). Is er een weinig tolerant affectief klimaat, dan
kunnen emoties niet uitgedrukt en mogelijk zelfs niet er-
varen worden, omdat ze tegengehouden en mogelijk on-
derdrukt worden.
190
Ouders vertonen niet altijd een positieve gevoelsexpres-
sie. Soms zijn ze teleurgesteld in hun kind, of boos om
wat het doet of net niet wil doen, of opgewonden omdat
niet onmiddellijk de gevraagde reactie komt, of onzeker
en angstig omwille van hun geringe impact op hun kind.
Zulke negatieve emotionele expressie werkt negatief uit
op het onder controle krijgen van emoties bij het kind.
Waar positieve gevoelsexpressie gunstig uitwerkt op de
gevoelsregulatie van het kind, werkt negatieve expressie
de ontwikkeling hiervan tegen. Zo zullen negatieve ge-
voelens, bijvoorbeeld, negatief uitwerken op het be-
heersen van boosheid bij het kind. Bovendien bestaat
het gevaar dat het kind de opgemerkte negativiteit imi-
teert. Veelvuldig ervaren kritiek en verwijten van ouders,
in het bijzonder de moeder, kan de affectieve band bo-
vendien negatief beïnvloeden.
Vertonen de ouders in hun interactie met hun kind af-
fectief warme en overwegend positieve gevoelens dan
bevorderen ze een positieve emotionele expressie bij
hun kind en stimuleren ze een passende emotionele re-
gulatie van hun kind. Bijvoorbeeld, tonen ze genegen-
heid tegenover hun kind en laten ze hun blijheid zien
wanneer hun kind doet wat gevraagd, dan laten ze hun
kind toe ook zijn aanhankelijkheid te tonen en blij te zijn
dat hem lukt wat werd gevraagd, dit nog versterkt met
de aanmoedigende en waarderende reactie van de ou-
ders. Zulke kinderen die toegelaten worden positieve ge-
191
voelens te laten zien en die hun emoties in de hand we-
ten houden omdat ze niet in een negatieve of gespannen
omgang met hun ouders terechtkomen, zijn meer soci-
aal competent en vertonen minder gemakkelijk stoornis-
sen in de omgang.
Gunstig is een sensitieve opvoedingsverhouding met het
kind, waarin naast het aanvaarden van open emotionele
expressie, ouders op de gevoelens van het kind ingaan
en het kind ondersteunen in het reguleren van zijn ge-
voelens. Belangrijk is een responsieve ingesteldheid van
de ouders, dit is onmiddellijk en gevoelig reageren op
emoties van het kind. Best kunnen ouders hun kind be-
geleiden in de omgang met hun gevoelens. Kinderen die
bij hun ouders troost konden vinden wanneer behoefte
eraan, positieve gevoelens met hen konden delen en ne-
gatieve gevoelens niet teruggekaatst kregen van hun ou-
ders, konden op gelijkaardige wijze gevoelsmatig om-
gaan met leeftijdgenoten. Kinderen die bij het onder
controle krijgen van hun gevoelens door ouders onder-
steund worden, toonden minder negatieve gevoelens.
Door als 'mind-minded' ouders zich te verplaatsen in het
kind om de aanwezige gevoelens, gedachten, wensen en
voorkeuren te achterhalen als verklaring voor het gedrag
van hun kind, kunnen ze het helpen te komen tot zelfre-
gulatie. Dit kan door het verwoorden van de innerlijke
toestand van het kind en gebruik te maken van woorden
192
die aansluiten bij het kindgedrag. Zo kunnen ouders on-
der meer merken wat hun kind overbelast, of waar hun
kind van houdt, of waar hun kind behoefte aan heeft.
Hiermee kunnen ze vervolgens rekening houden in hun
eigen reactie. Zo blijkt uit onderzoek van de universiteit
van Amsterdam. Op die manier kunnen deze 'mind-min-
ded' ouders de innerlijke ervaringen van hun kind co-re-
guleren. Zo leert het kind zijn emoties niet als overweldi-
gend te ervaren, maar als hanteerbaar. Zo kan het kind
via co-regulatie van de ouders stilaan komen tot zelfre-
gulatie. Meer hierover lezen kan in het thema-onder-
deel ‘Van co-regulatie naar zelfregulatie’ van deze ency-
clopedie.
Doen zich toch problemen voor dan is een contaiment
en holding setting als zorgfiguren wenselijk. Meer hier-
over lezen kan in het thema-onderdeel 'Containment en
holding in de opvoeding' van deze encyclopedie. Deze
opstelling kan de vorm aannemen van uitgesproken sen-
sitiviteit en responsiviteit. Sensitiviteit bedoelt de ge-
voels- en behoeftesignalen van een kind tijdig opmerken
en juist weten te interpreteren, zodanig dat er respon-
sief, of anders gezegd passend op kan gereageerd wor-
den. Dit betekent niet steeds op je kind ingaan, maar
door goed hoogte te nemen van wat er in je kind omgaat
en het tot expressie brengt, beter op je kind weten in-
spelen. Bijvoorbeeld, wil je kind dat je iets overneemt
omdat het te moeilijk is, of te veel. Of wil het kind dat je
het even aanmoedigt, of even helpt.
193
Vooral gevoelige kinderen of kinderen die met uitge-
sproken of langdurige stress te maken krijgen, hebben
vaak nood aan een ondersteunende omgeving. Een om-
geving die de aanwezige gevoels- en behoeftesignalen
aan zulke omgeving opmerkt en ook bereid en in staat is
deze omvattende (containment) en steunende (holding)
omgeving te bieden. Een onbegrip, negeren of afwijzen
door de omgeving van de aanwezige gevoelens en be-
hoeften en ermee gepaard gaande gedachten, kan het
voor het kind alleen erger maken, omdat de gevoeligheid
en de spanning dan nog toenemen. Het kind ervaart er
alleen voor te staan, voor iets wat het niet alleen aankan.
Containment kan dan gezien als een bijzondere vorm van
emotionele afstemming. Emotionele afstemming die elk
kind vraagt, maar sommige kinderen of in sommige om-
standigheden meer. Holding sluit nauw aan bij contain-
ment en kan vooral gezien worden als steunen, zich be-
schikbaar stellen en geruststellend aanwezig zijn, zodat
binnen beschermende grenzen kan worden terugge-
keerd.
Containment houdt in als ouder rustig en vertrouwvol te
reageren op aanwezige spanning, boosheid, opwinding
en angst bij het kind, dit zonder zelf gespannen, boos,
opgewonden of angstig te worden. Als ouder fungeer je
als container of 'samen-houder' die zich openstelt voor
de gevoelens, gedachten en behoeften van het kind,
zonder ze te beoordelen, maar ze als verwerkbare stuk-
194
ken weergeeft, zodat ze beter kunnen verdragen en be-
grepen worden. Zo bied je een omvattende en omhul-
lende omgeving en zorg je voor een houvast biedende
omgeving. Een 'holding environment' of beschermende
omgeving volgens Winnicot die dit concept bedacht, ge-
kenmerkt door aanvaarding, begrip, steun, tolerantie en
in de hand houden. Volgens Bion die het concept con-
tainment bedacht vindt immers elke ontwikkeling plaats
in het samenspel van iets dat omvat wordt met iets dat
omvat. Beiden ondergaan hierbij een verandering.
Als ouder kan je soms ook zelf nood voelen aan iemand
die je gevoelens van onrust, boosheid, opwinding of
angst weet te omvatten (containment) en je de ervaring
kan bieden van gezien en gehoord, begrepen en ge-
steund te worden (holding).
Best kan naargelang het kind, vermeden worden dat te
veel nieuwe prikkels op het kind afkomen, of dat er een
onverwacht verschil is met het vertrouwde en het voor-
spelbare, of nog dat het kind op zoek moet of blijft naar
wat niet bereikbaar is of niet lukt. Hierbij kan je je kind
helpen bij het aansluiting vinden van het reële bij het
mentale en omgekeerd en het overbruggen van het re-
ele en het mentale. Op wat gaat het terug of hoe te ver-
zoenen. Bijvoorbeeld, zoals de knuffel die een surrogaat
voor je is of je aanwezig stelt.
195
Best is onverwachte, onvertrouwde en onbereikbare si-
tuaties te vermijden. Ze maken het kind in al zijn kwets-
baarheid erg prikkelbaar. Gezocht kan worden op zo een
moment iets herkenbaars, vertrouwd en bereikbaar aan
te bieden of iets dat de eigen krachten in het kind kan
activeren. Gekeken kan worden of aanraking, stem,
knuffel, muziek, zingen, dans, spel, stiltemoment,
groepsmoment voor een nieuwe focus en de nodige af-
leiding kan zorgen, zodat het voor het kind rond iets an-
ders komt te draaien. Meer hierover lezen kan in het
thema-onderdeel 'Ontwikkelingsstimulering' van deze
encyclopedie.
Best is het kind de nodige tijd en ruimte te bieden om
stapsgewijze in evenwicht te komen, weg van het ex-
treme. Dit is wenselijk omdat het een langere weg heeft
af te leggen. Ook voor jezelf is het belangrijk zelf ook de
nodige tijd en ruimte hiervoor te nemen.
Belangrijk is bij jezelf te merken wat in je wordt geacti-
veerd in contact met je kind en de aanwezige situatie. En
te zien of dit gunstig uitwerkt op het kind. Bijvoorbeeld,
je eigen gespannen zijn dat je kind hindert in het tot rust
komen. Op basis hiervan kan je nagaan wat je in ruil bij
jezelf kan activeren wat meer gunstig kan uitwerken op
je kind. Bijvoorbeeld, je eigen zelfvertrouwen dat je kind
ook in zichzelf en de goede afloop kan doen vertrouwen.
Ook al tracht je je gespannen zijn niet te laten merken,
196
toch zal je kind het gemakkelijk registreren. Bijvoor-
beeld, omdat je onbewust je kind onzacht tegen je aan-
drukt om het te troosten.
Het verloop van regulatieproblemen
Wordt een kind met een regulatieprobleem tijdig en pas-
send geholpen, dan kan het er gemakkelijker overheen
komen en kan het stapsgewijs minder kwetsbaar wor-
den. Elk kind zal hierbij behoefte hebben aan een eigen
benadering die mogelijk meer of minder succesvol zal
zijn.
Blijft het kind het moeilijk hebben, dan kunnen slaappro-
blemen het gevolg zijn. Het kind raakt gemakkelijk uitge-
put en de overmoeidheid maakt het moeilijk de nodige
kalmte te hervinden om de slaap te vatten. Het slaap-
waak ritme raakt verstoort. Meer hierover lezen kan in
het thema-onderdeel 'Slaapproblemen bij kinderen' van
deze encyclopedie.
Blijven de problemen voortduren, dan kunnen op ter-
mijn mogelijk emotionele en gedragsproblemen ont-
staan. Het kind zal, bijvoorbeeld, overvloedig huilen, of
het kind vertoont eetproblemen, of het kind heeft woe-
debuien. Meer hierover lezen kan in het thema-onder-
deel 'Te fel !' van deze encyclopedie.
197
Ook deze problemen kunnen best met een positieve be-
nadering aangepakt als onderdeel van een meer globaal
ontwikkelingsproces. Meer hierover lezen kan in het
thema-onderdeel 'Zelf-regulatie. Het ontwikkelen van
meer zelf' van deze encyclopedie.
Inspanningen die de flexibiliteit van het kind kunnen ver-
meerderen, kunnen in de regel behulpzaam zijn. Verme-
den zal in elk geval van in een machtstrijd verwikkeld te
raken. Dit leidt gemakkelijk tot meer verstarring.
Soms zijn regulatieproblemen op jonge leeftijd voorte-
kenen van een zich ontwikkelende en later tot uiting ko-
mende problematiek, zoals autisme, ADHD, angststoor-
nis, kinderdepressie, borderline. Mogelijk is er dan
sprake van een regulatiestoornis.
Blijven de problemen aanslepen, of worden ze te groot,
dan kan best tijdig professioneel advies en hulp ingeroe-
pen worden.
Geef zo je wil aan wat je herkent.
Geef zo je wil aan wat je bruikbaar vindt.
198
Rekening hou-
den met
UITZICHT
Veelal wordt op een grenshanterende wijze gekeken
naar kindgedrag dat als moeilijk of minder wenselijk
overkomt. Het wordt door je als omgeving dan als niet
wenselijk of als onaanvaardbaar beoordeeld. Het zijn je
eigen criteria en denken als omgeving die maken dat je
negatief staat tegenover een bepaald handelen. Jijzelf
vindt dat een bepaald gedrag een gehanteerde grens
overschrijdt, waarop je geneigd bent te reageren. Die
grens kan te maken hebben met een moreel criterium of
denken dat je hanteert : wat het kind doet is goed of
Wat je aan de buitenkant aantreft bij je kind, weeg je
af tegen je binnenkant.
Het kan interessant zijn de buitenkant van je kind af
te wegen tegen zijn binnenkant en je omkant.
199
slecht. Het kan ook te maken hebben met een waar-
heids- of werkelijkheidsgecentreerd criterium of den-
ken : iets is juist of fout. Het kan nog te maken hebben
met een kwaliteits- of risicogecentreerd criterium of
denken : iets is meer of minder, iets is beter of slechter,
iets is plus of min. Hoe je tegen het gedrag van het kind
aankijkt heeft erg te maken met het geheugen- of ken-
schema dat je activeert in contact met het gedrag. Is het
een moreel schema, een filosofisch schema of een kwa-
liteitsschema? Veelal zal je kunnen merken dat deze
schema's in elkaars verlengde liggen en dat je ze moge-
lijk samen gebruikt. Veelal is het schema al vooraf inge-
vuld op basis van je eerdere ervaringen en oordelen, zo-
dat het pasklaar beschikbaar is om een opgemerkt ge-
drag te beoordelen.
Naarmate het gedrag binnen de grenzen valt, zal je het
willen erkennen, aanmoedigen en ondersteunen. Dit des
te meer naargelang het zich meer naar het centrum be-
vindt weg van de grens en getuigend van meer goed,
juist of beter. Naarmate het gedrag buiten de grenzen
valt, zal je het niet willen erkennen, zal je het willen ont-
moedigen en afzwakken. Dit des te meer naargelang het
zich meer over de grens bevindt en getuigend van meer
fout, onjuist of slecht. In je minst uitgesproken reactie zal
je het willen negeren. In je meest constructieve reactie
zal je trachten alternatieven aan te reiken, of trachten
deze vaardigheid om alternatieven te zoeken bij te bren-
gen.
200
Wat je als volwassene (ouder, leerkracht, burger, ...) dan
doet, is kijken naar het gedrag van het kind en dit inter-
preteren en beoordelen bij middel van je criteria en den-
ken. Je kijkt dan naar de buitenkant van het kind en in-
terpreteert die met je binnenkant als volwassene.
Ze weende gemakkelijk en zei dat niemand van haar
hield.
Hij zocht steun bij zijn vrienden die hem alles mochten
vragen.
Zij verwaarloosde zichzelf en at niet meer.
Of je nu vroeg op te houden of hem gewoon liet doen, het
maakte geen verschil.
201
INZICHT
Lukt het op deze klassieke wijze niet het gedrag van je
kind te begrijpen en er invloed op uit te oefenen. Dan
kan een bruikbaar alternatief zijn te luisteren naar de
binnenkant van je kind en te kijken naar de buitenkant
van jezelf als volwassene. Dus net andersom. De buiten-
kant van je kind is veelal de expressie van wat aan zijn
binnenkant aanwezig is en leeft. Vertoont het kind moei-
lijk of problematisch gedrag, dan kan er van uit gegaan
worden dat het kind het ook innerlijk moeilijk heeft en er
wat aan de hand is. Door achter zijn denken, voelen en
behoeven te komen, kan veelal beter begrepen worden
waarom het zo doet of zo reageert. De buitenkant van je
als volwassene anderzijds vormen veelal ook de omstan-
digheden en situatie die meebepalen hoe het kind denkt,
wat het voelt en wat het wil of nodig heeft. Ze vormen
vaak de trigger of uitlokker, de bron of reden voor wat
het kind denkt, voelt of behoeft en voor hoe het vervol-
gens reageert.
Veelal ben je er minder of niet bewust van dat wat jij
aanbiedt sterk bepalend is voor wat het kind innerlijk er-
vaart en dat dit ervaren erg bepalend is voor zijn gedrag
of reactie. Door deze omkant van wat jij aanbiedt te zien
als van invloed op de binnenkant van je kind die dan
weer invloed heeft op de buitenkant van je kind, krijg je
zicht op een groter geheel. Bovendien krijg je een zicht
op een belangrijke tool voor gedragsverandering van je
202
kind. Wil je een ander gedrag als buitenkant dan kan je
trachten een andere binnenkant bij het kind te bewerk-
stelligen. Hiertoe kan je een andere omkant trachten aan
te bieden. Dit zonder alles te moeten omkeren of toela-
ten. Eerder een omkant die iets anders activeert in het
kind, waardoor het geneigd is anders en beter te reage-
ren. Meestal kom je zo in een positieve wederzijdse spi-
raal terecht met meer mogelijkheden en resultaten dan
voorheen.
Gekeken kan worden wat je aan de situatie en de aan-
wezige factoren die risicovol zijn, die ongunstig of pro-
blematisch zijn, kan veranderen. Wat je kan doen afne-
men of wat je kan vervangen, zodat je kind tot andere
ervaringen komt die tot een ander antwoord kunnen lei-
den.
Wat je hier doet voor je kind, is wat jij in de eerste bena-
dering deed voor jezelf. Het gedrag van je kind als bui-
tenkant lokte een denken bij je uit als binnenkant en dit
bewerkstelligde je reactie als buitenkant. Door wat je
zelf deed ook uit te breiden naar wat gebeurt bij je kind,
krijg je een breder en vollediger beeld, waardoor een
meer gerichte reactie mogelijk wordt.
Waar je als ouder vooral op kan letten is wat je als bin-
nenkant bij je kind aan gedachten, gevoelens en behoef-
203
ten triggert en activeert. Zo kan je nagaan hoe deze ge-
activeerde binnenkant ongunstig kan uitwerken op het
gedrag van het kind als buitenkant.
OVERZICHT
Op het niveau van de binnenkant zien we bij het kind dat
het denken, voelen en behoeven, zich voortdoet onder
de vorm van geactiveerde ken-, emotie- en behoefte-
schema's. Elk van deze schema's bevat een op basis van
ervaring en informatie ontwikkelde contextinvulling als
wanneer te activeren, een gedragsinvulling als hoe te re-
ageren en mee om te gaan, en een begripsinvulling als
wat als inhoud te activeren voor betekenisverlening en
begrip. Op het niveau van de buitenkant zien we een ge-
drag als expressie dat zich situeert tussen een context als
pressie en een ervaring als impressie. Dit gedrag als bui-
tenkant kan communicatief gezien worden als expressie
van aanwezige impressie als binnenkant, geconfron-
teerd met pressie vanuit de omkant. Op het niveau van
204
de omkant zien we de omkant als context voor de bui-
tenkant in de vorm van gedrag en deze buitenkant als
realiteit voor de binnenkant in de vorm van ervaring.
Voor een goed begrip van het kind en zijn gedrag en om
hier passend op in te weten spelen, kan het nuttig zijn
aan elk van deze elementen aandacht te besteden : dus
zowel op voorstellingsniveau, als op interactieniveau, als
op realiteitsniveau. Zo kan je luisteren naar je kind wat
het weet te zeggen over hoe het iets ervaart of zich voor-
stelt. Zo kan je kijken naar zijn gedrag of reactie. Zo kan
je proberen aanvoelen wat de omgeving voorstaat en
bedoelt en hoe dit overkomt op je kind.
Het waarnemen van het gedrag van je kind is meestal het
eenvoudigst en gaat het gemakkelijkst. Complexer en
moeilijker is het te achterhalen wat er in je kind omgaat
en leeft. Nog lastiger is het hoogte te krijgen van de situ-
atie en de erin aanwezige factoren, vooral omdat je er te
kort op zit en het mogelijk te confronterend is.
205
ZICHT
Op die manier kan ervaren worden dat probleemgedrag
verwijst naar aanwezige of ervaren tekorten, spanningen
of verstoringen. Dit kan meer zichtbaar of onzichtbaar
tot uiting komen (vraagstelling), dit kan ook meer be-
wust (boodschap) of onbewust (signaal) worden geuit.
Wat er misloopt kan zich meer naar buiten tonen in ge-
drag (externaliseren) of meer naar binnen gehoord wor-
den (internaliseren) in ervaren en zich voorstellen. Voor
de omgeving voelt het mogelijk aan als een teveel of te
ver gaan, of een te weinig of tekortschieten.
Geef aan met wat in de toekomst ook rekening te willen
houden :
Dat ze vaak niet mee mocht doen, vond ze heel erg. Ze
weende hier gemakkelijk om en zei dat niemand van haar
hield.
Toen zijn ouders uiteengingen, zocht bij steun bij zijn
vrienden die hem alles mochten vragen, nood als hij had
aan enige stabiliteit en begrip.
Nu en dan werden er grapjes gemaakt over haar voorko-
men. Zij wist absoluut niet hoe hiermee om te gaan. Dit
maakte dat ze zich verwaarloosde en niet meer at.
Zo hij een opmerking kreeg, voelde hij zich geviseerd. Hij
reageerde hiertegen door erg storend te doen. Of je nu
206
vroeg hiermee op te houden of hem gewoon liet doen,
het maakte geen verschil.
NAZICHT
In de sociale psychologie is de fundamentele attributie-
fout gekend als de neiging om dispositionele factoren te
overschatten (als wat wij denken hoe iemand is op basis
van persoonlijkheid en opvoeding) en om situationele
factoren te onderschatten (als hoe de omstandigheden
zijn en hoe iemand iets ervaart of zich voorstelt) als we
iemands gedrag willen verklaren. Door van uitzicht over
te stappen naar inzicht, kan vermeden worden hoe uit
zicht te raken en kan bekomen worden hoe in zicht te
krijgen. Zo weten we over te stappen van ver-klaren naar
be-grijpen.
207
Ouder-kind
relatie
als basis
Eigen kindervaren
Als je als volwassene terugdenkt aan je kindertijd, zijn je
wellicht vooral de prettige momenten met je ouders bij-
gebleven waarop je samen iets ondernam. Een uitstap
ergens heen, ouders die tijd maakten om met je met de
bal te spelen, of om te tekenen, of die je bij iets hielpen.
Mogelijk herinner je je ook de momenten dat je ouders
aanwezig waren en er voor je waren. In de vakantie sa-
men thuis, of als je verjaarde en ze je voor honderd pro-
cent aandacht gaven. Misschien herinner je je vooral de
momenten dat je ouders je op een of andere manier een
Een goede ouder-kind relatie is zowel voor je kind
als voor jezelf als ouder erg belangrijk.
Hoe een goede ouder-kind relatie bevorderen en
een ongunstige voorkomen ?
208
inkijk gaven in hun gedachten over je en in hun gevoe-
lens tegenover je. Hoe erg ze in je geloofden en hoe ge-
negen ze je waren. Hoe waardevol je voor hen was en
hoeveel ze voor je over hadden. Dit gebeurde wellicht op
moment waarop je open en vrij met hen kon praten, om-
dat ze ontspannen waren of tijd hadden, of net op mo-
menten dat er veel spanning hing en je erg samen moest
klitten om er doorheen te raken.
Belang ouder-kindrelatie
Als je als ouder wil opvoeden, heb je een draagvlak no-
dig. Iets wat als basis kan dienen van waaruit je kan lei-
ding geven, praten, steunen en begrenzen. Iets waarop
Zo toont recent onderzoek van de Engelse Baylor Uni-
versity aan dat het niet noodzakelijk nieuwe activitei-
ten en bestemmingen zijn in gezinsverband die op
weg helpen naar geluk, maar eerder vrije tijd die thuis
wordt doorgebracht met een vertrouwd tijdverdrijf.
Het nieuwe en andere leidt af van familierelaties, ter-
wijl het vertrouwde hier net meer aandacht en kansen
voor creëert. Het kan hierbij, bijvoorbeeld, gaan om
samen eten, of samen iets doen, of samen iets delen,
zoals hobby of muziek, of samen tv of film kijken. Iets
wat voor elk gezin weer anders is, als het maar gaat
om quality time samen doorgebracht met vertrouwde
activiteiten in een vertrouwde omgeving.
209
je kan steunen en je het recht geeft om te handelen en
zonodig in te grijpen. Iets waarop je kan terugvallen als
de concrete omgang met je kind hier en nu faalt of in het
gedrang komt.
Als je als kind wil kunnen groeien en je ontwikkelen, heb
je eveneens een draagvlak nodig. Iets wat als basis kan
dienen om je open te stellen, toenadering te zoeken, te
veranderen en los te laten. Een vertrekpunt van waaruit
je de buitenwereld kan verkennen en waar je naar kan
terugkeren indien nodig. Iets waarop je kan steunen en
je het recht geeft om er te zijn en te zijn wie je bent. Iets
waarop je kan terugvallen als de concrete omgang hier
en nu erg moeilijk wordt.
Waar de relatie met je kind je als ouder legitimiteit geeft
en een basis om te handelen, zo geeft de relatie met je
als ouder het kind veiligheid en vertrouwen in zijn omge-
ving. Legitimiteit, basis, veiligheid en vertrouwen zijn erg
nodig om ontwikkeling voor het kind mogelijk te maken.
De relatie tussen jezelf als ouder en je kind bieden hier-
toe de nodige kansen en gelegenheid. Zo bevestigt re-
cent onderzoek aan het Karolinska Instituut in Zweden
het belang van de gezinsomgeving voor de ontwikkeling
van de hersenen en de cognitieve vermogens van ado-
lescenten en dit niet enkel in de vroege kinderjaren.
210
Hoe bijdragen aan de betekenis van de ouder-kindrelatie
voor je kind
Je veilig voelen als kind en vertrouwen ontwikkelen in je
omgeving is iets wat in het prille levensbegin als baby in
de relatie met je ouders tot ontwikkeling moeten kunnen
komen. Zich veilig kunnen hechten aan zijn ouders is iets
wat voor het kind als het ware levensnoodzakelijk is. Het
is iets wat maakt dat het kind veilig en met vertrouwen
in zijn omgeving kan staan. Het maakt dat het kind zich
ook tegenover anderen en de bredere buitenwereld met
zekerheid en zonder veel reserve en behoedzaamheid
kan openstellen en tot interactie kan komen.
Om als kind tot veilige hechting te komen, vraagt het
minstens iemand op wie te kunnen rekenen, iemand
op wie te kunnen vertrouwen en op wie te kunnen leu-
nen én om hiervan doordrongen te raken. Zo ontstaat
bij het kind het impliciet besef van voorspelbare zorg
door een ouderfiguur, aldus Daniel Siegel en Tina
Payne Bryson, auteurs van The power of showing up.
Voorspelbare zorg (showing up/beschikbaarheid) (se-
cure/zekerheid) omvat als kenschema zich beschermd
en beschut voelen of het waartoe als contextinvulling
van het kenschema (veilig/safe), weten dat de ouder
211
Om dit het kind toe te laten, is vanwege ouders sensiti-
viteit en responsiviteit nodig. Beiden houden een ge-
richtheid in op het kind. Sensitiviteit houdt in de signalen
en behoeften van het kind opmerken. Responsiviteit be-
tekent hier passend op weten ingaan en aan tegemoet
weten komen. Zo weet het kind zich veilig te voelen, zo
weet het kind ook op die volwassenen te kunnen reke-
nen. Zo weet het kind de buitenwereld te vertrouwen en
als te vertrouwen te ervaren. Dit geeft het kind zeker-
heid en stabiliteit. Zo durft het kind spontaniteit aan, zo
durft het kind ook, zo kan het toenadering zoeken. Zo
durft het kind op verkenning, loopt het fout, dan zijn er
steeds die volwassenen als vangnet, op wie het onvoor-
waardelijk kan rekenen, die er met zekerheid zijn.
om hem geeft en op hem let of de begripsinvulling van
het kenschema (seen/gezien), en weten dat de ouder
er voor hem is en zorgt als hij het moeilijk heeft
(sooth/geruststellen) of de gedragsinvulling van het
kenschema.
Dit kenschema ondersteunt het groeien van een ge-
zonde en krachtbevorderende relatie ouder-kind. Het
brein van het kind kan zo onderliggend bedraad wor-
den om erop te vertrouwen voorspelbaar te verschij-
nen als ouder, hem helpend zich thuis te voelen in de
omwereld en hem lerend zichzelf te helpen zich veilig,
gezien en gerustgesteld te voelen.
212
Kan het niet op die volwassenen rekenen, dan zal het
kind vermijdend, afwerend of erg ambivalent tegenover
hen komen staan. Het risico is dat deze omgangswijze
ook als model gaat dienen voor andere relaties later.
Waardoor niet tot warme nabijheid in een relatie kan ge-
komen worden, maar de relatie eerder de vorm aan-
neemt van behoedzaam afstand houden, een onbevre-
digend aanklampen, of een tegelijk aantrekken en afsto-
ten. Het kind gaat hierbij gemakkelijk herhaling zoeken
vanuit de ontwikkelde voorstelling wat een relatie in-
houdt, wie zelf te zijn in die relatie en wie de ander is in
een relatie. Dit komt het kind dan als vertrouwd over en
wordt gemakkelijk als werkmodel gebruikt in de relaties
die het kind aangaat. 'Ik kan beter wat afstand houden
en gereserveerd doen, zo vermijd ik teleurstelling'. 'An-
deren maken immers gemakkelijk misbruik van mijn na-
bijheid en openheid'. 'Wie ik ben wordt gemakkelijk mis
begrepen en wat ik doe wordt gemakkelijk als erg op me-
zelf gericht ervaren.'
Hoe bijdragen aan de betekenis van de ouder-kind rela-
tie voor jezelf
Gezag als ouder en krediet bij je kind zijn niet zozeer een
gegeven. Het is iets dat opgebouwd moet worden door
te werken aan de relatie met je kind. Het is ook iets dat
regelmatig moet gevoed worden. Hoe beter en sterker
de relatie met je kind, hoe meer je er op kan rekenen en
hoe meer je er gebruik van kan maken wanneer je naar
213
je kind toe moet handelen. Wanneer je van je kind iets
moet vragen, of wanneer je je kind moet begrenzen.
Voor iemand waarmee ik een goede relatie heb, daar-
voor wil ik heel wat doen. Om die relatie te behouden en
niet in gevaar te brengen, wil ik heel wat inleveren, zo
voelt het aan voor het kind.
De vraag is dan hoe je aan die relatie met je kind kan
werken. Er kan vanuit gegaan dat spontaan in de dagda-
gelijkse omgang de bevredigende ervaringen van het
kind met je als ouder, bijdragen tot de opbouw van een
goede relatie. Omdat jij zoveel voor het kind betekent en
er zoveel voor doet, wordt je relatie steeds meer waar-
devol. De spontane aandacht, zorg en steun die je ver-
leent aan je kind en je relatie met je kind, versterken de
onderlinge band. Bijvoorbeeld, als ouder je kind zomaar
spontaan eens belonen, zonder dat het daarvoor iets
moet doen, zomaar zonder voorwaarde of tegenpresta-
tie, zomaar omwille van de relatie, kan je relatie erg ten
goede komen.
Toch kan je ook heel bewust aan het sterker worden van
je relatie werken. Dit kan je via je samen-zijn, je samen
doen en je samen hebben.
Als ouder kan je tijd maken voor je kind om samen te zijn
en aandacht aan je kind te geven. Om het gezelschap te
houden, te luisteren naar je kind, het steun te bieden,
214
het over iets heen te helpen. Het is voor je kind gereser-
veerde tijd waarin dat je zorgt en bijdraagt tot het wel-
bevinden van je kind en waar je kind van kan genieten.
Je bent er voor je kind, je bent present en emotioneel
beschikbaar. Je kind kan dit alzo ervaren en er van genie-
ten. Je creëert als ouder een situatie en een tijd waarin
het kind welbevinden kan ervaren. Het kind staat er niet
alleen voor, het kan op je rekenen. Die tijd kan je op
vaste tijdstippen voorzien, die tijd kan je ook voorzien
wanneer je merkt dat je kind er behoefte aan heeft.
Als ouder kan je ook samen met je kind iets doen. Je kan
prettige dingen met je kind doen, of activiteiten aanbie-
den waaraan je kind kan participeren. Iets waarvan het
kind houdt, iets waar het zich goed bij kan voelen, wat
voldoening geeft en een gevoel van kunnen en lukken. Je
kan deze activiteiten afstemmen op je kind. Samen iets
doen, kan ook samen praten zijn. Je kind de kans en ge-
legenheid geven om te vertellen, te vragen, te delen, te
vernemen, te verwerken. Waar woorden ontbreken of
waar woorden overbodig zijn, kan je dit invullen met je
kind knuffelen, als uiting van je genegenheid en betrok-
kenheid. Uit recent onderzoek blijkt dat kinderen die re-
gelmatig met het gezin samen eten gemakkelijker een
lange termijn gunstige fysieke en mentale uitwerking er-
varen. Deze samen momenten helpen hen zich fysiek en
mentaal beter te voelen.
Als ouder kan je tenslotte samen iets hebben. De voor-
215
stellingen, gedachten, gevoelens en verlangens tegen-
over elkaar kan je delen met elkaar. Zo kan je merken
hoe dicht je bij elkaar staat, hoe belangrijk en waardevol
je voor elkaar bent, hoe betrokken je bent en wil zijn,
hoeveel je voor elkaar betekent, wat je nastreeft en ver-
hoopt voor elkaar. Ook kan je een aantal gezamenlijke
herinneringen hebben van prettige dingen samen, die je
samen kan koesteren. Herinneringen die je samen kan
opdiepen, in het bijzonder op moeilijke momenten.
Ouder-kindrelatie optimaal aanwenden
Eerder dan in de dagdagelijkse omgang voortdurend ge-
focust te zijn op het gedrag van je kind en wat je erin zou
willen veranderd zien, kan je aandacht besteden en werk
trachten maken van de relatie die je met elkaar hebt. Zo
investeer je in elkaar, eerder dan dat je voortdurend je
relatie verzwakt door eisen te stellen tegenover elkaar
en door teleurstelling te ervaren zo aan je eisen niet
wordt tegemoet gekomen.
Hoe belangrijk het werken aan een goede relatie ook is,
toch dient er zorg voor gedragen te worden ze niet uit te
spelen naar elkaar toe. Ze niet als drukkingsmiddel te-
genover elkaar te gebruiken, of niet als dreigingsmiddel.
Zoals, 'alleen onder die voorwaarden een goede relatie',
of 'zo niet aan die voorwaarden beantwoord wordt, dan
geen goede relatie meer'.
216
Een goede relatie ouder en kind is iets wat in de werke-
lijkheid bestaat en zich voordoet als gunstige interactie
ouder kind. Gunstige interactie die meteen een voe-
dingsbodem vormt voor een goede relatie. Een goede
relatie is ook iets dat in de voorstelling bestaat. Voorstel-
ling die de synthese vormt van alle als positief ervaren
interacties. Wordt een interactie als minder positief er-
varen, dan kan je er best aandacht aan besteden hoe je
relatie veilig te stellen niettegenstaande de als minder
gunstig ervaren interacties. Je kan dan in je optreden
duidelijk maken dat het geen aanval is op je kind of op
de relatie met je kind, maar op wat je kind doet of op wat
het net nalaat te doen. Je spreekt je kind vriendelijk aan
en appeleert het voor wat je concreet verwacht als reac-
tie. Je relatie moet dan net het draagvlak bieden om con-
creet iets op te nemen, zonder ze evenwel op de helling
te zetten.
Uit recent onderzoek van Yale in de VS bleek dat jonge-
ren in gezinnen met meer door ouders gemelde warmte
en meer door jongeren gemelde nabijheid, zich meer ge-
liefd voelen door hun ouders. Individueel melden jonge-
ren grote schommelingen in hoe geliefd ze zich voe-
len. Ze konden deels teruggebracht tot variatie in door
ouders gemelde warmte en conflicten of afstand in het
gezin. Op dagen waarin ouders meer warmte melden en
minder conflict of afstand, geven jongeren aan zich meer
geliefd te voelen.
217
Ongeacht de algehele nabijheid in de ouder-jongere re-
latie, bleek uit de studie dat hoe meer ouders genegen-
heid, lof en begrip tonen, hoe meer jongeren zich geliefd
voelen. Op dagen met meer conflicten en verminderde
geuite genegenheid rapporteerden jongeren dat ze zich
minder geliefd voelden bij hun ouders. Door liefde te to-
nen, kunnen ouders bijgevolg de impact van conflicten
op hun kind verminderen. Conflict en verminderd ge-
toonde genegenheid hoeven zo niet samen te
gaan. Juist meer genegenheid bij conflict kan maken dat
jongeren zich geliefd blijven voelen. Zo kan dit zich ge-
liefd voelen ook bijdragen aan de oplossing van een con-
flict.
Belangrijk was dat de warmte op dezelfde dag als het
conflict werd getoond, maar dat dit niet noodzakelijker-
wijs verband hield met het conflict. Conflicten hoeven
bijgevolg niet noodzakelijk als problematisch te worden
beschouwd, zolang kinderen bij voorkeur op dezelfde
dag warmte van hun ouders ervaren.
Door manieren te vinden om vriendelijk en warm te zijn,
kunnen potentiële conflicten worden verminderd en
kunnen jongeren zich geliefd blijven voelen.
Dagelijkse fluctuaties in het gevoel van geliefd te zijn als
jongere, bleken dus voor te komen in het gezin als lang-
durige relatie. Hoe ouders en jongeren emotioneel com-
218
municeren en conflicten oplossen, kan bijgevolg erg be-
langrijk zijn voor het onderhouden van een gezonde re-
latie op lange termijn.
Eerder bleek al dat over het geheel genomen warm ou-
derschap dat kinderen voorziet van op leeftijd afge-
stemde autonomie en structuur essentieel is voor een
gezonde en gunstige ontwikkeling van kinderen en jon-
geren.
Vandaag neemt het belang van verbindend opvoeden
steeds meer toe. Vooral de voordelen worden ervan er-
varen. In de dagelijkse omgang niet tegenover elkaar ko-
men staan, maar zo met elkaar omgaan dat de relatie
versterkt worden en er mee verbinding tevoor schijn
komt. Juist door op een manier op te voeden zodat er
binding kan ontstaan, wordt ervaren dat de verbinding
en nabijheid toeneemt. Deze verbinding kan dan weer
een goed uitgangspunt zijn om het opvoeden en de da-
gelijkse omgang op te baseren. In feite gaat het om een
circulair proces, door de voorwaarden te scheppen ont-
staat er meer verbinding en doordat er meer verbinding
is zijn gemakkelijker de voorwaarden aanwezig voor een
succesvolle omgang en groei.
Ouder-kindrelatie in de praktijk
Geef hieronder aan hoe je concreet werkt aan een goede
relatie met je kind :
219
Geef hieronder aan hoe je concreet denkt nog te kunnen
werken aan een goede relatie met je kind :
220
Voor een
gunstige
ouder-kindrela-
tie
De omgang die ouder en kind in het dagdagelijks leven
aan de oppervlakte vertonen staat niet op zich. Ze gaat
terug op de relatie die tussen ouder en kind bestaat in
het algemeen en in de diepte aanwezig is.
Deze relatie in de diepte die zich uit in de omgang ouder-
kind kan teruggevonden in de relatieschema's die bij de
ouder(s) en bij het kind bestaan. Deze relatieschema's
bevatten de kern van waar om het in een relatie draait.
Ze geven ook vaak de richting aan waar om heen het in
de relatie zou moeten draaien, van iets dat in de relatie-
omgang wordt nagestreefd. De relatieschema's vormen
De omgang ouder-kind aan de oppervlakte gaat voor
een belangrijk deel terug op de relatie ouder-kind in
de diepte.
Hoe tot een gunstige relatie weten komen ?
221
de drager van de zichtbare relationele omgang ouder en
kind.
Zowel de ouder als het kind heeft een relatieschema.
Hoe de ouder met het kind wil omgaan en hoe het kind
met de ouder wil omgaan.
In het relatieschema van de ouder(s) staat centraal lei-
dinggeven, communicatie, aandacht-, zorg- en steunge-
ven.
Naast wat in een relatieschema naar voor komt, staat
ook het hoe ervan centraal : het hoe van het leidingge-
ven, van communicatie en van aandacht-, zorg- en
steungeven.
Het wat en hoe van een (ouderlijk) leidingsschema kan
er overeenkomstig het model van Hersey & Blanchard
als volgt uitzien :
. structureren of sturen, dit is zeggen wat te doen en
opvolgen of het gebeurt;
. coachen, dit is naast zeggen wat te doen en opvolgen,
uitleg geven, luisteren en aanmoedigen, zelf eindbe-
slissing nemen;
. steunen, dit is voorwaarden scheppen en aanmoedi-
gen,
samen een beslissing nemen;
. delegeren, het (kunnen) overlaten van wat te doen en
hoe om te gaan aan je kind.
222
Dit is wat de kern van je leidinggeven inhoudt en wat bij-
gevolg gedragsmatig in de omgang tot uiting komt. Ui-
teraard kan voor je de inhoud van je leidinggeven er iet-
wat anders uitzien of is een zekere combinatie mogelijk.
Welk wat en welk hoe van leidinggeven kan geactiveerd
blijkt situationeel bepaald te zijn, afhankelijk van de mo-
gelijkheden en de bereidheid van het kind. Naarmate de
ontwikkeling van een kind gunstig verloopt en de moti-
vatie en verantwoordelijkheid van het kind aanwezig zijn
kan gekozen voor steunen en delegeren. Verloopt de
ontwikkeling minder gunstig en ontbreekt de motivatie
en verantwoordelijkheid van het kind dan is eerder coa-
chen en structureren aangewezen.
Is men toch geneigd te kiezen voor steunen en delegeren
wanneer de mogelijkheden en/of de bereidheid van het
kind ontbreekt, dan komt men gemakkelijk terecht ofwel
in verwennen of in verwaarlozen. Is men anderzijds ge-
neigd te kiezen voor coachen en sturen wanneer de mo-
gelijkheden en de bereidheid van het kind aanwezig zijn,
dan komt men gemakkelijk terecht ofwel in overbescher-
men of in verplichten en opleggen.
De kunst is dus binnen de ontwikkelende mogelijkheden
en de bereidheid (motivatie en verantwoordelijkheid)
het kind ruimte te geven tot ontwikkeling en zelfsturing,
dit door zoveel mogelijk of zo ver als mogelijk te kiezen
voor aanmoedigend steunen en delegeren.
223
Het wat en hoe van een communicatieschema kan er
als volgt uitzien :
. informatief, dit is gericht op hoogte nemen vanuit
erkenning wat bij iemand leeft en wat iemand wil,
zonder dit noodzakelijk te beoordelen of goed te keu
ren.
. oordelend, dit is gericht op hoogte laten nemen vanuit
wat jij erkent en wat jij wil, zonder zich noodzakelijk
te informeren.
Vaak kan je merken dat je communicatie op weerstand
stuit omdat het informatieve te veel doorspekt is met
oordelen en het oordelen te weinig doorspekt is met het
informatieve. Bijvoorbeeld, wat je me vertelt doorspek
ik met verwijten en afkeuring en wat ik je vertel doorspek
ik met mijn voorkeuren en waardering, zonder oog voor
wat jij verkiest of niet.
In je communicatie zit dan te weinig erkenning en be-
trokkenheid met je kind als ander waardoor ze gemakke-
lijk spaak loopt.
Het wat en hoe van een aandacht-, zorg- en steunge-
ven-schema kan er als volgt uitzien :
. aandacht, zorg en steungeven aan iets;
. aandacht, zorg en steungeven aan jezelf (als ouder);
. aandacht, zorg en steungeven aan de ander (je kind);
. aandacht, zorg en steungeven aan je relatie;
. aandacht, zorg en steungeven aan je context (ouder-
224
kind);
. aandacht, zorg en steungeven aan je referentiekader.
Een samengaan van meerdere van deze facetten is mo-
gelijk zonder dat dit ten koste van een facet hoeft te
gaan. Vooral het ten koste gaan van een facet is minder
gunstig. Enerzijds wordt dan dit facet opgeofferd, ander-
zijds verhoogt dit ook de druk op een ander facet.
Bijvoorbeeld, als ik me erg opoffer voor mijn kind, ver-
wacht ik wel dankbaarheid.
Het aanwenden van een gunstig leiding-, communicatie-
en aandachts-, zorg en steunschema als ouder(s) kan
maken dat bij het kind even gunstige relatieschema's
worden geactiveerd. Deze bestendigen dan weer de re-
latieschema's van de ouder(s).
Wanneer de dagelijkse omgang ouder-kind minder gun-
stig en vlot verloopt, kan onderkend dat de ouder en/of
het kind zijn toevlucht heeft genomen tot een minder
gunstig relatieschema of dat zo een relatieschema werd
geactiveerd.
Niet steeds is men zich als ouder of kind hiervan bewust
dat dit de kern of de drager van de omgang aan de op-
pervlakte dreigt te worden. Wat zichtbaar is in de om-
gang wijst evenwel die richting uit.
225
Vaak zijn het relatieschema's die wel op korte termijn ef-
fect kunnen opleveren, maar die het risico inhouden op
langere termijn te falen. Dit omdat ze bij de ander even-
eens ongunstige relatieschema's activeren en zo het
beeld en ervaren van de relatie erg hypothekeren.
Soms wordt er communicatief voor gekozen het kind se-
lectief te informeren, wordt ervoor gekozen het kind niet
alles te vertellen, en buiten bepaalde dingen te houden.
Het kind wordt mogelijk iets anders verteld dan wat
wordt geheimgehouden.
Soms gebeurt het omgekeerde en wordt het kind selec-
tief alleen maar geïnformeerd over iets waar men niet
overheen kan, wordt alles wat men het kind vertelt ge-
kleurd door de nare ervaring of situatie.
In beide gevallen wordt geopteerd voor een relatie-
schema dat het kind op termijn kwetsbaar maakt door-
dat telkens een stuk van de realiteit ontbreekt : het on-
prettige deel of het prettige deel.
Doordat een deel van de realiteit ontbreekt bestaat het
risico dat een spelschema op relationeel vlak wordt ge-
activeerd. Het houdt het risico in dat een relationeel
tegenspel op gang wordt gebracht en dat het op termijn
nadelig en schadelijk is.
226
Relationele spelen waarin je als ouder kan betrokken ra-
ken zijn :
onderkend vertrouwd
. je kind iets wijs maken;
. je kind om de tuin leiden;
. je kind erbuiten houden;
. je kind uitsluiten;
. je kind iets afkopen;
. je kind verwijten maken;
. je kind iets aanrekenen;
. je kind met negatieve gevoelens opzadelen;
. je kind plagen;
. pesterig doen tegen je kind;
. je kind tegenwerken;
. je kind tot zwart schaap maken;
. je kind tot wit schaap maken;
. je kind niet ernstig nemen;
. grapjes maken over je kind;
. je kind belasten met een ongunstige rol;
. je kind belasten met een volwassenerol;
. je kind betuttelen;
. je kind als teleurstellend zien.
. je kind ...
Relationele spelen omdat een deel van de realiteit ont-
breekt of geweld wordt aangedaan, je erg persoonlijk
bent, er tegelijk afstand groeit omdat je niet in de relatie
met je kind stapt en je kind op een of andere manier bui-
tenspel probeert te zetten, en de klemtoon ligt op wat
227
ontbreekt eerder dan de volledige realiteit aanbod komt
met wat wel aanwezig is. Er wordt vooral gefocust op
wat je mist naar je kind toe in plaats van op wat je wel
ervaart en hebt.
Elke ouder kan zich aan de oppervlakte wellicht in een of
andere van deze relatievormen op een bepaald moment
terugvinden. Het is evenwel vooral de regelmaat die
wijst op een aanwezig onderliggend ongunstig relatie-
schema.
Dit relatieschema is dan moeilijk door het kind te beïn-
vloeden met zijn reactie omdat het een centraal bepaald
schema is. Soms gaan ouders dreigen met het inzetten
van dit relatieschema. In een poging om dit te beïnvloe-
den gaat het kind zich dan gemakkelijk inschikkelijk to-
nen.
Een aantal van deze ongunstige relatieschema's komen
ons bekend voor. We maakten ze mee als kind, we mer-
ken ze op in onze omgeving. Om deze redenen stellen
we er ons niet gemakkelijk vragen bij. Voor een gunstiger
relatie ouder-kind is het nochtans essentieel de risico's
te onderkennen van deze door omstandigheden of door
een negatieve spiraal geactiveerde relatieschema's. Dit
vraagt een zekere bewustwording en sensibilisatie. Het
vraagt vooral vertrouwd kunnen worden met de meer
gunstige relatieschema's, zodat ze als meer vanzelfspre-
kend kunnen overkomen.
228
Vink zo je wil in de eerste kolom (onderkend) hierboven
aan welke je onderkent in het algemeen of bij jezelf.
Vink zo je wil in de tweede kolom (vertrouwd) hierboven
aan welke je vertrouwd voorkomen in het algemeen of bij
jezelf.
Meer lezen :
Hersey, P., Blanchard, K. H., & Johnson, D. E. (2014). Ma-
nagement of organizational behavior: Leading human re-
sources. Delhi [India: PHI Learmning Private Ltd.
229
Relatiewijzen
PERSOONLIJK GEBRUIK MOGELIJKE RELATIE-WIJZEN
In interactie met anderen kunnen verschillende relatie-
wijzen worden aangewend dit naargelang de concrete si-
tuatie waarin men zich bevindt.
Overeenkomstig de axenroos van Cuvelier, die ook van
toepassing is voor de eindtermen sociale vaardigheid in
het onderwijs, kunnen tien relatiewijzen worden onder-
scheiden. Ze kunnen ingedeeld worden in zes groepen :
. soms wil je graag iets van je delen met anderen, soms
wil je hen iets bieden of iets van je laten zien, zeker als
ze er behoefte aan hebben en jij er wat voor voelt. Dit
Elke situatie vraagt om een passende relatiewijze.
Welke relatiewijze in welke situatie ?
230
iets delen met anderen wordt geven genoemd, dit iets
aanbieden wordt leiden genoemd, wat je van je wil laten
zien wordt aangegeven met je tonen. Wat je voor de an-
der kan zijn en kan doen en wat je ervan kan uiten, wordt
samen aangeduid met geven-aanbieden.
. graag wil je zo nu en dan iets van anderen gedaan krij-
gen, wil je geholpen worden en anderen waarderen, ze-
ker als je behoefte hebt aan anderen en zij er wat voor
voelen. Dit iets van anderen aannemen wordt genieten
genoemd, willen meewerken wordt aangeduid met vol-
gen en waarderen met opkijken. Wat je de ander voor je
kan zijn en kan doen en je ervan kan uiten wordt aange-
geven met aannemen-vragen.
. soms wil je iets voor je houden omdat er geen overeen-
stemming of uitwisseling mogelijk is. Dit zich afsluiten
wordt houden genoemd.
. soms wil je iets loslaten omdat het je niet langer bruik-
baar is en uitwisseling in de weg staat. Dit niet behouden
wordt lossen genoemd.
. soms is het niet gemakkelijk om met anderen iets te
doen of willen ze iets van je en zijn er spanningen of
komt het tot een conflict. Je wil je dan verdedigen. Dit
zich beschermen tegen wat de ander doet wordt weer-
staan genoemd.
231
. soms wil je ingaan tegen de manier van doen van ande-
ren, zodat er verandering in komt. Je wil dan iets aan-
vechten. Dit iets willen veranderen wordt aangegeven
met aanvechten.
Soms open je je persoonlijke ruimte en zoek je nabijheid.
Soms houd je liever afstand. Dan weer sluit je jezelf af of
moet je tegen iets ingaan.
Soms ben je meer zelfstandig of kan je meer initiatief of
de leiding nemen. Soms ben je meer afhankelijk en volg
je liever, en ben je blij en waardeer je dit.
Veel hangt af van jezelf en je behoeften, veel hangt ook
af van de ander en zijn behoeften. Veel hangt af van wat
of wie je voor elkaar bent en wat je aan elkaar kan heb-
ben of niet.
232
Relatiewijzen en aangeboden sociale gedragingen :
Je tonen : Zich tonen :
Aandacht vragen voor je mening Aandacht vragen voor eigen mening
Tonen wat je kan Tonen wat te kunnen
In de belangstelling staan In de belangstelling staan
Iets over je nieuwe kleding zeggen Iets over zijn of haar nieuwe kleding zeg-
gen
Zeggen nieuw te zijn Zeggen nieuw te zijn
Je voorkeur laten kennen Eigen voorkeur laten kennen
Iets over je vertellen Iets over zich vertellen
Zeggen iets niet te weten Zeggen iets niet te weten
Anderen iets over je laten zeggen Anderen iets over zich laten zeggen
Een gesprekje beginnen met Een gesprekje beginnen met iemand
iemand
233
Opkijken : Waardering tonen :
Respect tonen voor de ander Respect tonen voor de ander
De ander mag zijn wie hij of zij is De ander toelaten zichzelf te zijn
Wie het verdient een pluim geven Wie het verdient een pluim geven
Je gevoelens tonen voor wat de Gevoelens tonen voor wat de ander
ander voor je doet voor hem of haar doet
Laten blijken wat iemand voor je is Laten blijken wat iemand voor hem of
haar is
Positief omgaan met verschillen Positief omgaan met verschillen
Aandacht geven aan iemands Aandacht geven aan iemands
toffe kanten toffe kanten
Toejuichen wat je prettig vindt bij Toejuichen wat prettig te vinden bij de
de ander ander
Wat je graag hebt in iemand Wat graag te hebben in iemand aan-
aanspreken spreken
Laten merken wat je voor Laten merken wat voor iemand te ie-
mand voelt voelen
Zorgen : Zorg geven :
Iets uitlenen Iets uitlenen
Iets kunnen delen Iets kunnen delen
Inspringen voor iemand Inspringen voor iemand
Wie uitgesloten wordt verdedigen Wie uitgesloten wordt verdedigen
Een conflict mee helpen oplossen Een conflict mee helpen oplossen
Iemand ter hulp komen Iemand ter hulp komen
Vragen hoe het met iemand gaat Vragen hoe het met iemand gaat
Iemand blijmaken met een geschenk Iemand blij maken met een geschenk
Zorg dragen voor andermans spullen Zorg dragen voor andermans spullen
Uitleg geven zo iemand iets Uitleg geven zo iemand iets niet begrijpt
niet begrijpt
Genieten : Kunnen genieten :
De ander iets in je plaats laten doen De ander iets in eigen plaats laten doen
Iets overlaten aan een ander Iets overlaten aan een ander
Zeggen wat graag te hebben Zeggen wat graag te hebben
Hulp inroepen voor wat je Hulp inroepen voor wat zelf niet te
zelf niet kan kunnen
Genieten van wat je krijgt Genieten van wat gekregen
Zeggen wat je van iemand zou willen Zeggen wat van iemand te willen
Aangeven waar iemand je Aangeven waarin iemand kan helpen
in kan helpen
Bij iemand durven aanleunen Bij iemand durven aanleunen
Blij zijn met de aandacht die je krijgt Blij zijn met gekregen aandacht
234
Je laten bijstaan Toelaten te worden bijgestaan
Leiden : Leiding geven :
Een voorstel doen Een voorstel doen
Er voor zorgen dat ieder Er voor zorgen dat ieder een kans krijgt
een kans krijgt
Voor iets instaan Voor iets instaan
Duidelijk maken wat kan en wat niet Duidelijk maken wat kan en wat niet
Je verantwoordelijk voor iets voelen Zich verantwoordelijk voor iets voelen
Aangeven wie wat doet Aangeven wie wat doet
De ander op je hand krijgen De ander op je hand krijgen
De leiding nemen voor De leiding nemen voor wat goed te
wat je goed kan kunnen
Je kennis en ervaring overbrengen Zijn kennis en ervaring overbrengen
Tonen hoe iets te doen Tonen hoe iets te doen
Volgen : Volgen :
Met anderen meewerken Met anderen meewerken
Je aansluiten bij iemands voorstel Zich aansluiten bij iemands voorstel
Je eigen deel opnemen Het eigen deel opnemen
Je houden aan afspraken Zich houden aan afspraken
Zo uitvoeren zoals verwacht Zo uitvoeren zoals verwacht
Ingaan op een tip Ingaan op een tip
Enkel ingaan op wat je prettig vindt Enkel ingaan op wat prettig te vinden
Ik boots na wat me ligt Nabootsen wat hem of haar ligt
Mee iemand helpen Mee iemand helpen
Ik doe mee waarmee zelf akkoord Meedoen waarmee zelf akkoord
Aanvechten : Aanvechten :
Aangeven waarmee niet akkoord Aangeven waarmee niet akkoord
Aandacht vragen voor je mening Aandacht vragen voor eigen mening
Opmerken wat fout loopt Opmerken wat fout loopt
Melden wat je anders wil Melden wat je anders wil
Iets durven opmerken Iets durven opmerken
Aandacht vragen voor gevolgen Aandacht vragen voor eigen gevolgen
voor je van iets van iets
Je gevoelens en oordeel Gevoelens en oordeel over iets uiten
over iets uiten
Zeggen wat je in ruil wil Zeggen wat in ruil te willen
Een zwak iemand helpen Een zwak iemand helpen
Wie kan helpen inlichten Wie kan helpen inlichten
Weerstaan : Weerstaan :
Zo je wil nee-zeggen Nee-zeggen zo te willen
235
Niet zomaar ingaan op wat anderen Niet zomaar ingaan op wat anderen ver-
wachten verwachten
Je buiten iets houden Zich buiten iets houden
Je niet laten uitvragen Zich niet laten uitvragen
Je niet onder druk laten zetten Zich niet onder druk laten zetten
Duidelijk aangeven wat je niet wil Duidelijk aangeven wat niet te willen
Niet aanvaarden wat je Niet aanvaarden wat niet prettig te
niet prettig vindt vinden
Je niet in een hoek laten drukken Zich niet in een hoek laten drukken
Niet toegeven Niet toegeven
De verdediging van iemand anders De verdediging van iemand anders op-
nemen opnemen
Houden : Houden :
Iets voor je houden Iets voor zich houden
Wat kwetst weglaten Wat kwetst weglaten
Je afzijdig houden Je afzijdig houden
Vertrouwen niet schenden Vertrouwen niet schenden
Vasthouden aan wat je tof vindt Vasthouden aan wat tof te vinden
Onpartijdig blijven Onpartijdig blijven
Niets rondstrooien Niets rondstrooien
Niet zomaar meedoen Niet zomaar meedoen
Niet snel opgeven Niet snel opgeven
Iets weten opsparen Iets weten opsparen
Lossen : Loslaten :
Je neerleggen bij wat je niet krijgt Zich neerleggen bij wat niet te krijgen
Wat niet helpt weten loslaten Wat niet helpt weten loslaten
Over iets heenstappen Over iets heenstappen
Een mislukking toegeven Een mislukking toegeven
Tegen zijn verlies kunnen Tegen zijn verlies kunnen
Zeggen waarmee problemen Zeggen waarmee problemen
Je ongelijk toegeven Zijn ongelijk toegeven
Een betere oplossing overnemen Een betere oplossing overnemen
Uit kritiek leren Uit kritiek leren
Ook aandacht aan de ander besteden Ook aandacht aan de ander besteden
236
237
238
239
240
241
242
243
244
245
246
247
248
249
250
251
Je kan in interactie de ander iets willen bieden of niet. De
ander kan hier op ingaan of niet. Zo ook kan de ander je
iets willen bieden of niet. Je kan hier op ingaan of niet.
Dit levert zes mogelijkheden van interactie op, het wat,
met zes erop aansluitende relatiewijzen om dit waar te
maken en erin te lukken, het hoe. Zo bij een bepaalde
interactie een relatiewijze niet lukt, kan gezocht worden
of een andere relatiewijze bij die interactie niet meer
kansen maakt. Bijvoorbeeld, als uit ervaring blijkt dat bij
een conflict zich verdedigen niet lukt, kan je trachten
door je tijdig present te stellen het conflict te voorko-
men.
De opdracht is de zes interactie- en relatiewijzen pas-
send te plaatsen in het interactieschema. Dit interactie-
schema is onderverdeeld in een harmoniezone (samen),
een afzonderingszone (uiteen) en een conflictzone (te-
gen), dus op basis van het al of niet samengaan van aan-
bod en reactie. Het tweede criterium van indeling van
het interactieschema is : of men vragende of aanbie-
dende partij is. Weet ik iets, heb ik iets, ben ik iemand
voor de ander of niet. Of weet ik iets niet, heb ik iets niet,
ben ik niet zo iemand maar kan de ander dit voor mij zijn
of niet.
252
De passende antwoorden zijn :
harmoniezone :
- weet, heb, kan, ben : ik wil de ander iets bieden en
die gaat er op in (geven-aanbieden)
- weet, heb, kan, ben niet : de ander wil me iets bieden
en ik ga er op in (aannemen-vragen)
afzonderingszone :
- weet, heb, kan, ben : ik wil de ander iets niet bieden
(houden)
- weet, heb, kan, ben niet : de ander wil me iets niet
bieden (lossen)
253
conflictzone :
- weet, heb, kan, ben : ik wil de ander iets bieden en
die gaat er niet op in (aanvechten)
- weet, heb, kan, ben niet : de ander wil me iets bieden
en ik ga er niet op in (weerstaan)
254
Hoe relationeel
ben ik ?
Je expressie en je omgang bepalen mee je relatie
ouder-kind. Je relatie bepaalt mee je expressie en
je omgang.
Welke zijn de relationele bestanddelen ?
Als ouder is er in de omgang met je kind een zekere
relationele opstelling terug te vinden.
Als ouder kan je je meer of minder bewust zijn van
deze relationele opstelling.
Als ouder kan je meer deze relationele verhouding
hanteren of kan ze meer spontaan gegroeid zijn.
Als kind kan je je meer of minder bewust zijn van
deze relationele opstelling.
Als kind kan je meer deze relationele verhouding
trachten beïnvloeden of hier weinig of niet mee be-
gaan zijn.
255
Uit de dagelijkse omgang en communicatie vloeit stilaan
en progressief een relationele verhouding ouder-kind
voort. Deze relationele verhouding vormt de ondertoon
die aanwezig is bij de dagdagelijkse omgang en commu-
nicatie. Deze ondertoon kleurt mee deze omgang en
communicatie ouder-kind. Er kan een relationele ver-
houding van de ouder tegenover het kind onderscheiden
worden, evenals een relationele verhouding van het kind
tegenover de ouder. Veelal vallen die samen, bijvoor-
beeld de ouder houdt van het kind, het kind houdt van
de ouder. Soms is er een verschil, de ouder zoekt nabij-
heid maar het kind geeft de voorkeur aan een zekere af-
stand. Hier besteden we verder aandacht aan de relatio-
nele verhouding van de ouder tegenover het kind.
Vooral zo de relatie niet stabiel is of minder gunstig, zal
gemakkelijk wat hier en nu gebeurt of gezegd wordt re-
lationeel geïnterpreteerd worden als een uiting of teken
van een bepaalde relatie (ze houden van me of geven om
me, of ze mogen me niet of geven weinig om me). Dit
kan terecht zijn om zo de relationele verhouding te ach-
terhalen, maar kan soms te gemakkelijk of te eenzijdig
gebeuren, zodat snel een minder gunstige relationele in-
schatting gebeurt. Een niet instemmend antwoord,
wordt dan gemakkelijk als afwijzing of verwerping geïn-
terpreteerd. Vooral ook zo geen zekerheid of garantie
wordt geboden voor de relatie kan een continu afwegen
geactiveerd worden.
256
Ouders kunnen soms merken dat hun kind iets weigert
hier en nu, niet omdat het iets niet wil, maar omdat het
kind de relationele opstelling van de ouders niet accep-
teert (als je die toon aanslaat, dan reageer ik hiertegen).
Ouders kunnen ook soms merken dat hun kind op iets
ingaat hier en nu, niet omdat het kind dit wil, maar om-
dat het de relationele opstelling van de ouders waar-
deert (als je het op die manier vraagt, dan bevestig ik dit
met mijn instemming).
BOVENTOON :
_____________________________________________
ONDERTOON :
Deze relationele ondertoon kan erg verschillen. Ze kan
als volgt weergegeven worden op een continuüm :
van nabij-vriendschappelijk over onderscheiden-neu-
traal, naar afstandelijk-onvriendschappelijk tot uitgeslo-
ten-vijandig
van volgzame opstelling over interactieve opstelling,
naar dirigerende opstelling tot negerende opstelling
257
Soms trachten ouders of het kind deze relatie te beïn-
vloeden vooral zo deze minder gunstig is. Ze maken dan
gebruik van de dagelijkse omgang of communicatie om
meer positieve ervaringen aan te bieden die gunstig kun-
nen inwerken op de relatie ouder-kind. Soms trachten ze
hierin verbetering te brengen door over de minder gun-
stige relatie te praten of hun behoefte of hun verlangen
deze relatie te verbeteren uit te drukken.
Soms wordt op de gunstige relatie een beroep gedaan
om in de dagelijkse omgang en communicatie iets te be-
reiken. Kinderen tonen dan gemakkelijk bereidheid om
de relatie niet in gevaar te brengen. Ook ouders tonen
vaak grote bereidheid om de relatie met hun kind niet te
verslechteren. Soms wordt uit angst hiervoor erg veel
gedaan.
Soms nog wordt de relatie als middel of wapen gebruikt
om iets door te drukken door te dreigen of te waarschu-
wen voor een minder gunstige relatie, of iets als mogelijk
bewijs te zien van een minder gunstige relatie. 'Dan hou-
den we niet meer van je, dan ben je ons liefste kindje
niet meer, dan moet je niet meer op ons rekenen' 'Dat
zullen we interpreteren alsof je niet meer van ons houdt
of om ons geeft, dat je niet meer ons liefste kindje wil
zijn, of we niet meer op je kunnen rekenen.' Meestal is
deze relationele verstoring heel kortstondig, soms even-
wel wordt het terug herstellen van de relatie verbonden
aan inschikkelijkheid en een eerste stap van de ander.
258
Blijft dit uit, dat geeft men de relationele opstelling in
feite uit handen en kan de relationele verstoring langer
duren. Voor het kind kan dit heel bedreigend zijn, wat
een kind soms aanzet tot gewilligheid, maar hierbij zijn
tegenzin soms laat merken door een passieve vorm van
vijandige opstelling als signaal en verdoken vorm van
protest tegen deze benadering.
Soms lukt het relationeel minder goed. Wat uit de dage-
lijkse omgang en communicatie ervaren wordt, wijst
hierop. Het kan dan goed zijn in plaats van dit elkaar aan
te rekenen als een tekortschieten naar elkaar toe, de
voorkeur te geven uit te gaan van het basis- of oorspron-
kelijk verlangen naar elkaar toe (we zouden graag een
prettige relatie hebben en van elkaar kunnen houden) en
je omgang en communicatie hierdoor laten kleuren. Zo
vermindert het risico door een teleurstellende ervaring
steeds meer uit elkaar te groeien, maar door een hoop-
vol verlangen kansen te behouden voor een alsnog naar
elkaar toegroeien.
Soms hebben ouders het moeilijk met de relationele ver-
houding waarin ze in de omgang en communicatie met
hun kind terechtgekomen zijn. Ze wensen een meer na-
bije en minder dirigerende opstelling, maar merken te-
recht te komen in een meer afstandelijke en meer diri-
gerende opstelling.
259
Soms weten de ouders niet aan welke relationele ver-
houding de voorkeur te geven. Ze kiezen dan maar voor
een vriendschappelijke en volgzame opstelling, maar
merken dat hun kind hier gemakkelijk gebruik van maakt.
Kijken aan wat het kind behoefte heeft om zich optimaal
te kunnen ontwikkelen kan hierbij behulpzaam zijn voor
welk relatie-aanbod naar het kind toe te doen (vraagt
het kind naar meer nabijheid of een zekere afstand,
vraagt het kind naar meer zelf de leiding te kunnen ne-
men of meer geleid te worden, ...).
Aandacht kan besteed aan hoe ervaren relationele span-
ningen, problemen, tekorten en zwakten tijdig weg te
nemen. Zo kan onder meer in een zorg om dagelijkse
moeilijkheden en problemen de relationele verhouding
niet in gevaar te laten brengen, getracht worden ze tijdig
aan te pakken. 'Omdat we om je geven, willen we een
duurzame oplossing hiervoor.'
Concreet kan zo gewerkt wil worden aan de relationele
verhouding ouder-kind, gekeken worden naar de relatio-
nele ingrediënten :
. affectiviteit (van je kind houden)
. betrokkenheid (om je kind geven)
. bescherming (je kind behoeden voor risico's)
. behulpzaamheid (je kind kansen bieden)
260
. aanvaarding (je kind accepteren voor wie of
wat het is)
. waardering (je kind bevestigen voor wie of wat
het is)
Zo een of meerdere van deze ingrediënten ontbreken of
een of meerdere op een ongezonde wijze aanwezig zijn,
kunnen er relationele moeilijkheden opduiken, omdat
het samenspel met het kind minder vlot verloopt en het
kind in zijn gedrag en expressie hier op een of andere
wijze uiting aan geeft.
Plaats elke van de relationele bestanddelen in een van de
drie onderstaande vakken overeenkomstig de relationele
verhouding met of opstelling tegenover je kind :
261
Relationeel
dicht bij wie ?
Als ouder ben je erg begaan met de sociaal-emotionele
ontwikkeling van je kind. Als ouder wil je dat je kind goed
kan opschieten met andere kinderen en met volwasse-
nen. Je wil dat je kind hier vaardig in wordt. Als ouder wil
je ook dat andere kinderen en volwassenen je kind graag
mogen, contact met hem of haar zoeken en onderhou-
den.
Ben je de ander nabij,
maar ook jezelf ?
En hoe dicht sta je bij de context ?
262
Als ouder besteed je aandacht aan hoe je kind kan om-
gaan met andere kinderen en volwassenen en aan hoe
het zich kan opstellen tegenover andere kinderen en vol-
wassenen, zodat het een positieve indruk op hen maakt.
Anders gezegd dat je kind gunstige schema's bij hen ac-
tiveert, zodat de omgang zoals bepaalt door deze sche-
ma's vriendelijk en vriendschappelijk is voor je kind. Als
ouder wil je ook dat los van wat je kind doet, bij contact
andere kinderen en volwassenen zelf gunstige schema's
tegenover je kind activeren. Geheugenschema's die bij
eerdere contacten zijn ontstaan.
Om dat te bereiken, leer je je kind een goede vriend te
zijn, zodat andere kinderen en volwassenen niet de kans
wordt gegeven er iets anders van te maken en dat in con-
tact met je kind andere schema's bij hen zouden worden
geactiveerd. Zo dat je kind niet of zo weinig mogelijk het
risico loopt te worden afgewezen of te worden bekriti-
seerd.
Een goede vriend zijn, omschrijf je voor je kind als de an-
dere kinderen en volwassenen nabij zijn, rekening hou-
den met hen en met wat er in hen omgaat, zoals gevoe-
lens, gedachten, behoeften, verlangens of voorkeuren.
Dit door interesse voor hen te tonen en niet op een af-
stand te blijven. Vanuit dit dicht bij anderen staan op hen
weten inspelen, zodat je hen niet in de kou laat of af-
stoot.
263
Soms, omwille van de duidelijkheid, omschrijf je een
goede vriend zijn als jezelf niet te nabij zijn, alleen maar
of te veel rekening willen houden met jezelf en wat er in
je omgaat aan gevoelens, gedachten, behoeften, verlan-
gens of voorkeuren. Vermijden niet voldoende of geen
interesse voor anderen te tonen en anderen op afstand
te houden, niet vanuit een te dicht bij jezelf staan niet op
anderen weten inspelen, zodat ze zich in de kou voelen
staan en zich afgestoten voelen.
In je voorstelling die je alzo aan je kind aanbiedt, is soci-
aal-zijn ééndimensioneel. Dit houdt voor je in : ofwel ben
je andere kinderen en volwassenen nabij en is de keer-
zijde dat je wat verder van je af dient te staan. Ofwel ben
je jezelf nabij en is de keerzijde dat je sowieso verder van
anderen komt af te staan.
In je voorstelling, die je ook in je kind tracht te activeren,
ontbreekt dan het relationeel zijn als een tweedimensi-
oneel gebeuren. Een tweedimensionele voorstelling
houdt in dat je op je kind zou kunnen overbrengen dat
264
zijn nabijheid of afstand tegenover andere kinderen en
volwassenen een eerste dimensie is, en dat zijn nabijheid
of afstand tegenover zichzelf een tweede, afzonderlijke
dimensie is. Zo dat de positie op de eerste dimensie los
staat van de positie op de tweede dimensie, en omge-
keerd.
Zo kan je op je kind overbrengen dat de positie dicht bij
andere kinderen en volwassenen best kan samengaan
met de positie dicht bij zichzelf. Dat deze positie best kan
naast de drie andere mogelijke combinaties. Twee waar-
aan de ouders zelf reeds dachten : dicht bij anderen en
ver van zichzelf, en ver van anderen en dicht bij zichzelf,
en een waarvan ouders sowieso het ongunstige besef-
fen : ver van anderen en ver van zichzelf.
Als ouder zal het hierbij belangrijk zijn samen met je kind
te zoeken naar hoe nabijheid van andere kinderen en
volwassenen en nabijheid met zichzelf concreet tot hun
recht te laten komen. Hierbij kunnen best geen signalen
worden gedoofd. Niet de-activeren wat leeft in de bin-
nenwereld van de ander, maar ook niet wat leeft in de
eigen binnenwereld. Integendeel zal creatief gezocht
dienen te worden hoe door de aanwezige signalen sa-
men te voegen een meerwaarde te kunnen creëren. Dit
onder meer door wat bij elk leeft op te tellen, te delen of
te vermenigvuldigen.
265
Wellicht zal het als ouder belangrijk zijn dit voor het kind
model te staan en voor te leven. te tonen hoe tegelijk je
kind nabij te zijn en jezelf als ouder nabij te zijn. Zo kan
een interactie groeien waarin elk tot zijn recht komt en
niemands integriteit geweld wordt aangedaan, of wordt
verwaarloosd. Je kind ook voor te leven hoe elkaar toe
te laten de ander nabij te zijn en zichzelf ook nabij te zijn.
zo een interactie toe te laten waarin elk tot zijn recht
komt en niemands integriteit wordt geschonden.
Bij dit voorleven en model staan kan je er op letten dat
voor het kind de voorwaarden om via observatie te kun-
nen leren aanwezig zijn. Dit observationeel leren houdt
zowel een aandachtig waarnemen van wat wordt ge-
toond in als proces, een opslaan in het geheugen en ont-
houden van het getoonde als proces, een verwerven of
beschikken over deelvaardigheden om te doen zoals het
model als proces en een overtuigd zijn van de opge-
merkte mogelijkheden en een bereid zijn om zo te doen
als proces. Ontbreekt een van deze processen, het waar-
nemings-, geheugen-, gedragsuitvoerings- of motivatie-
proces, dan is weinig invloed op de relatie-ontwikkeling
van het kind te verwachten.
Ook de context voor deze relatie-ontwikkeling is niet on-
belangrijk. Veelal staat in een sociale of groepscontext
gelijkheid en eenvormigheid voorop. Het idee is dan dat
266
best elk gelijk kan behandeld worden en dat hiertoe uni-
formiteit best kan nagestreefd worden. Als we elk gelijk
behandelen, geldt best voor iedereen hetzelfde.
Er wordt dan voorbij gegaan aan de mogelijkheden van
de context als derde dimensie in de sociaal-emotionele
ontwikkeling. Voorbijgegaan aan de vraag of de context
passend is voor de eerste twee dimensies : dichtbij de
ander en dichtbij zichzelf. Een context die dit moet mo-
gelijk maken vraagt veeleer, zo blijkt, om ongelijkheid en
verscheidenheid voorop te stellen. Het idee is dan dat
best elk op zijn manier vanuit zijn sociale behoefte, ver-
langen en voorkeur wordt benaderd en dat hiertoe ver-
scheidenheid best kan mogelijk gemaakt worden. Als we
elk op zijn manier willen benaderen, geldt best een posi-
tieve instelling tegenover verscheidenheid.
Ook als ouder kan je je kind hierbij helpen hoe een soci-
ale of relatiecontext mee tot stand te brengen waarin
gelijkwaardigheid en verscheidenheid als meerwaarde
geïntegreerd is. Op deze wijze kan van een context af-
stand geëvolueerd naar een context nabijheid.
Op deze wijze kan voorkomen worden dat in de sociaal-
emotionele ontwikkeling van je kind een zelftekort, soci-
aaltekort of contexttekort-zijn tot uiting zou komen.
267
Meteen blijken voor het kind hier drie ontwikkelingsta-
ken weggelegd, en aansluitend voor ouders drie begelei-
dingstaken naar voor te komen :
. ontwikkeling en begeleiding zichzelf nabijzijn
en -worden
. ontwikkeling en begeleiding anderen nabijzijn
en -worden
. ontwikkeling en begeleiding context nabijzijn
en -worden
268
269
Kinderen die in hun omgang met andere kinderen en vol-
wassenen drie dimensies integreren, lopen in contact
wel eens het risico dat andere kinderen en volwassenen
eendimensionele schema's over hen activeren. Anderen
ervaren het dan alsof ze erg egocentrisch zijn, het per-
spectief van de ander niet innemen, niet coöperatief in-
terageren en niet solidair met anderen willen zijn. Om-
dat anderen in hun reactie op hen uitgaan van deze ge-
activeerde schema's kunnen kinderen hierdoor onte-
recht worden behandeld. Om dit te voorkomen kan je
kinderen leren hun geactiveerde driedimensionele sche-
ma's expressief te verwoorden : ik hou graag rekening
met je, maar ik wil het graag ook prettig vinden, we kun-
nen samen ook elk zo verkieslijk iets aparts doen, mis-
schien voor een deel zo dit blijkt.
270
Anderzijds ligt hier ook een taak voor volwassenen om
een voorstelling aan te bieden van omgang die meerdi-
mensioneel is en zo een meerwaarde kan mogelijk ma-
ken. Zo kunnen kinderen driedimensionele relatiesche-
ma's ontwikkelen die in contact met andere kinderen
kunnen geactiveerd, of die ze zelf kunnen activeren voor
hun eigen omgang.
Iemand die in de opvoeding een eendimensioneel rela-
tieschema ontwikkeld heeft, zal vaak kunnen vaststellen
dat dit schema nog automatisch in contact met iemand
geactiveerd wordt, schema dat minder bruikbaar is. Het
zal dan in een eerste tijd inspanning vragen zelf een drie-
dimensioneel schema te activeren bij ontmoeting met
iemand, of zelf intentioneel dit relatieschema te active-
ren voor zijn eigen omgang.
271
Relationele
schema’s
Betekenis of het waarom van relationele schema’s
Relationele schema's spelen een grote rol in de relatio-
nele omgang tussen mensen. Ieder van ons maakt deel
uit van meerdere relaties van verschillende aard (als
partner, ouder, kind, vriend, ...). In elk van deze relaties
wordt bij de interactie ervaring opgedaan over het wat,
het hoe, het wie, het waar, het wanneer en het waarom
van deze relatie. Deze ervaring wordt als kennis opgesla-
gen in verwerkte veralgemeende vorm, zowat te om-
schrijven als de subjectieve theorie van de relatie. Het is
deze veralgemeende kennis die ligt opgeslagen in rela-
tionele schema's. Deze zich ontwikkelende schema's
spelen een centrale rol in de verdere informatieverwer-
king en bepalen mee hoe je je sociale omwereld begrijpt
Alle opgedane ervaringen in diverse relaties worden
op een verwerkte wijze opgeslagen voor later ge-
bruik.
272
en hoe je erin handelt. Anders uitgedrukt, relationele
schema's ordenen en organiseren in het geheugen de
opgedane kennis over relaties en spelen zo een belang-
rijke rol in de cognitieve processen die aan interpersoon-
lijke omgang en communicatie voorafgaan, er mee sa-
mengaan en er op volgen.
Facetten of het wat van relationele schema’s
Meer specifiek kunnen relationele schema's omschreven
worden als samenhangende gehelen van declaratieve en
procedurale kennis van relaties opgeslagen in je geheu-
gen. Declaratieve kennis gaat over kenmerken en eigen-
schappen, hier van een bepaalde relatie. Procedurale
kennis gaat over je kennis van als-dan samenhangen,
hier van hoe te reageren in een bepaalde relatie. Deze
declaratieve en procedurale kennis als inhoud van je re-
lationele schema's omvatten drie overlappende deel
kennisinhouden die vaak als onafhankelijkheid worden
opgevat en eigen schema's vormen. Het zijn de zelf-, de
ander- en de relatieschema's.
Zelfschema's organiseren kennis over jezelf, inbegrepen
kennis over gedachten, gevoelens, doelen en plannen
voor de toekomst, en herinneringen van voorbije erva-
ringen. Anderschema's vertegenwoordigen kennis over
anderen met wie in relatie en houden voorstellingen in
van iemands gedachten, gevoelens, doelen en plannen
273
voor de toekomst, en voorbije ervaringen. Deze voorstel-
lingen zijn beperkter dan deze voor jezelf en afhankelijk
van de mate waarin je iemand kent. Relatieschema's
houden herinneringen in aan voorbije interacties met
anderen en verwachtingen voor toekomstige interacties.
Ze omvatten kennis van ervaren en verwachte gedrags-
sequenties tussen jezelf en anderen die je gebruikt om
gedrag te interpreteren en te plannen. Deze interactie-
sequenties kunnen zeer specifiek zijn en rigide interper-
soonlijke gedragsvoorschriften inhouden voor routine-
handelingen, zoals groeten, of meer algemene en flexi-
bele organisatie wijzen en plannen inhouden om doelen
te bereiken bij nieuwe interacties. Alhoewel de drie sub-
schema's, zelf-ander-relatie, vaak opgevat worden als los
van elkaar, werd aangetoond dat deze drie kennisinhou-
den zo onderling uitgesproken wederzijds afhankelijk
zijn van elkaar (zodat elke verandering in het een, veran-
dering in het ander zal meebrengen) dat ze actueel alle
drie behoren tot eenzelfde, uitgesproken heel algemeen
cognitief schema.
Hiërarchische organisatie of het wanneer van relationele
schema’s
Relationele schema's, zijn net zoals andere schema's, hi-
erarchisch georganiseerd. Ze bestaan minimaal uit drie
niveaus van algemeenheid. Op het meest algemeen ni-
veau situeert zich kennis die van toepassing is op alle so-
ciale relaties en opgenomen is in het algemeen sociaal
274
schema. Deze algemene sociale kennis houdt overtuigin-
gen en pragmatische regels in van toepassing in alle in-
teracties, zoals wederkerig zijn, of de noodzaak eerlijk en
relevant te zijn bij communicatie.
Op het tweede niveau zijn relatie-type schema's te situ-
eren die kennis inhouden specifiek voor de verschillende
types relatie die je hebt, zoals met je liefdespartner, col-
lega's, broer of zus of beste vriend. Deze kennis is onder-
scheiden van deze van het algemeen sociaal schema en
is van toepassing op alle relaties van een bepaald type.
Op het meest specifieke niveau situeren zich relatiespe-
cifieke schema's die kennis inhouden die enkel van toe-
passing is op een particuliere relatie die je hebt met een
specifiek ander iemand. Deze schema's houden herinne-
ringen, verklaringen en ervaringen in binnen de context
van die particuliere relatie. Ze laten je toe je gedachten,
gedragingen en interpretaties aan te passen aan deze
specifieke relatie. Deze specifieke relatie overtuigingen
maken een relatie uniek en verschillend van andere rela-
ties. Relatiespecifieke schema's zijn gemakkelijker veran-
derbaar onder invloed van concrete relaties dan de meer
algemene relationele schema's.
Kennisinhouden op het niveau van meer specifieke sche-
ma's verschillen van kennisinhouden op meer algemene
niveaus. Je volledige mentale voorstelling van een relatie
275
groepeert kennis van alle drie de niveaus. Gelijkenissen
in de mentale voorstelling van relaties met verschillende
personen zijn het gevolg van gedeelde kennis ontleend
aan het algemeen sociaal schema of het relatie-type
schema. Verschillen evenwel in de mentale voorstelling
van relaties met verschillende personen zijn het gevolg
van unieke informatie in het relatie-type schema of in de
relatiespecifieke schema's. Bijgevolg moet er een proces
zijn dat uitmaakt welke informatie wordt opgeroepen en
wordt gebruikt bij relationele informatieprocessing.
Functionering of het hoe van relationele schema’s
Oorspronkelijk werd een sequentieel proces naar voor
geschoven waarin relatiespecifieke kennis eerst aan bod
komt en algemene sociale kennis laatst. Dit zou kunnen
verklaren waarom meer specifieke kennis overwicht
heeft over meer algemene kennis bij informatieproces-
sing. Een even plausibel alternatief hiervoor dat meer in
overeenstemming is met parallelle processing is een re-
cursief of zich herhalend proces dat tegelijk toegang
heeft tot kennis op alle niveaus van specificiteit en dat
meer specifieke kennis voorrang toekent tegenover
meer algemene kennis zo er een conflict is tussen kennis
op de verschillende niveaus van abstractie.
Een gelijkaardig proces moet ook betrokken zijn bij het
in het geheugen opslaan van relatie-ervaringen. Werke-
276
lijk unieke ervaringen worden opgeslagen in relatiespe-
cifieke schema's, terwijl ervaringen die worden gedeeld
met verschillende andere relaties opgeslagen worden in
relatie-type schema's of in het algemeen sociaal schema.
Dit sluit enigszins aan bij de voorstelling van parallelle
processing waarbij elk schema optreedt als processor in
een meerdere (sterkere) of mindere (zwakkere) verhou-
ding. Bij de verwerking wordt de beste optie met de
meest elementen of argumenten uitgevoerd zowel bij de
opslag als bij de toepassing.
277
Toegepast of het waar van relationele schema’s
Vul in het onderstaand schema je declaratieve en proce-
durale kennis in als je georganiseerde sociale kennis en
dit voor drie verschillende types van relaties :
Meer lezen :
Koerner, A. F. & Fitzpatrick, M. A. (2002). Toward a the-
ory of family communication. Communication theory,
12, 70-91.
278
E.v.e.n r.e.l.a.x.e.n
Even relaxen
Even tijd nemen voor jezelf.
En tot rust komen.
Even tijd nemen voor jezelf.
En tot rust komen.
279
280
281
282
Jongeren en
te veel remmen
Jongeren die moeilijkheden vertonen, zijn niet steeds ont-
remd. Veelal kampen jongeren met mingevoelens die het
hen moeilijk maken.
283
284
285
Drie kansen
of risico’s
Als ouder wil je er niet aan denken dat iets misloopt met
je kind. Liefst van al zou je willen dat je kind zo weinig
mogelijk risico liep. Dat je kind met andere woorden zo-
veel mogelijk kansen had, dat alles naar wens verliep.
Dat je voor het kind zoveel mogelijk veiligheden kon
voorzien.
Om hiertoe zo veel mogelijk te komen, kan je als ouder,
of kan je kind zodra hiertoe in staat, aandacht besteden
aan volgende mogelijkheden. Deze mogelijkheden gel-
den ook in het algemeen om veiligheid te bereiken, dit
voor iedereen en in elke situatie.
Vooreerst kan je kijken naar wat is geregeld of georgani-
seerd. Dit gebeurt meestal om iets op een risicovrije
De kansen op veiligheid en lukken verhogen en de ri-
sicos verminderen,
is wat je als ouder je kind wil bijbrengen.
286
wijze te laten verlopen. Bijvoorbeeld, welke afspraken
zijn er voor speeltuigen. Zoals gebruik vanaf een be-
paalde leeftijd en tot een bepaalde leeftijd. Bijvoorbeeld,
welke veiligheidsvoorschriften zijn er voor speelgoed en
haar verpakking. Zoals de vermelde minimumleeftijd,
het al of niet gebruik onder toezicht van een volwassene
en hoe eventuele risico's bij gebruik kunnen vermeden
worden.
Is er geen regeling voorzien, dan kan je best zelf beden-
ken over hoe met iets om te gaan, zodat er geen risico
ontstaat. Best kan je in wat je bedenkt ook rekening hou-
den met of iets nog veilig is als er iets misgaat. Bijvoor-
beeld, een kind rijdt op een fietsje, wat als het kind valt.
Loopt het dan enig risico, zoals ergens tegenaan vallen,
bijvoorbeeld. Of heb je je kindje een fietshelm opgezet
die het hier tegen kan behoeden.
Vervolgens kan je aandacht besteden aan de uitvoering
van iets. Gaat het kind precies uitvoeren wat voorge-
schreven en voorzien is. Met andere woorden past het
de regeling en wat bedacht is ook werkelijk toe. Door zijn
eigen handelen kan het bijdragen opdat niets fout zou
gaan. Het kind kan zelf actief mee zorgen dat iets loopt
zoals voorzien. Door de eigen inbreng en zijn aandeel kan
het een kans creëren voor het gunstig verloop.
Als ouder kan je hier zo nodig, rekening houdend met de
leeftijd van het kind, mee toezicht houden of het kind
287
doet zoals verwacht. Bijvoorbeeld, gaat het toch niet op
een stoel of tafel kruipen, terwijl je duidelijk had afge-
sproken dat dit helemaal niet kon. Best kan je er conse-
quent in zijn dat het kind zich houdt aan wat verwacht
en afgesproken is. Zo ontstaan goede gewoonten en zal
het kind niet gemakkelijk hier van afwijken. Het anders
doen ligt dan niet voor de hand en is dan niet vanzelf-
sprekend.
Een derde en laatste aandachtspunt is kijken of wat ge-
regeld is en wat het kind doet, ook effectief leidt tot wat
je veilig kan noemen. Bijvoorbeeld, het kind fietst mooi
aan de rechterkant van de weg zoals je duidelijk hebt ge-
maakt. Maar op de weg zelf is zo'n druk verkeer dat het
niet erg veilig is. Er zijn dan regels en de regels worden
dan nageleefd, maar het effect is niet gegarandeerd. Zo
kan je er als ouder aandacht aan besteden of het resul-
taat of het effect ook in de realiteit wordt waargemaakt.
Tegelijk kan je dit ook je kind leren dit te doen. Door aan-
dacht te besteden aan waar je uitkomt, kan je tijdig stap-
pen zetten om toch uit te komen zoals je had voorzien
en er mocht verwacht worden. Bijvoorbeeld, je hebt je
kind geleerd dat het mag oversteken op een zebrapad en
dat het mooi op het zebrapad moet blijven. Maar wat als
een onvoorzichtige chauffeur onvoldoende aandacht
besteedt aan je kind. Door voldoende te letten op de
aanwezige realiteit kan het kind voorkomen dat iets mis-
gaat. Bijvoorbeeld, je hebt je kind geleerd eerst het koud
water te laten lopen en nadien pas het warm water. Toch
288
kan even voorzichtig testen of het water niet te warm is
erger voorkomen. Door aandacht te besteden en te le-
ren besteden aan het effect of resultaat, kan je tijdig en
zo nodig bijsturen.
Veronachtzaamt je kind één van deze elementen of
houdt het slechts rekening met één ervan, dan loopt het
meer risico. Je kind let niet op de regeling, of je kind let
niet op zijn handelen overeenkomstig de regeling, of het
kind let niet op het effect van zijn handelen overeenkom-
stig de regeling. Of nog je kind let alleen op de regeling,
of alleen op zijn handelen, of alleen op het effect. In al
deze gevallen ontbreekt één of meer kansen voor een
veiliger situatie.
Door aan één of meerdere van deze elementen geen
aandacht te besteden ontbreekt er ofwel iets op denkni-
veau, of iets op gedragsniveau, of iets op realiteitsni-
veau. Ook kan iets ontbreken aan een combinatie van
twee van deze elementen. Zo mis je één of twee kansen
die leiden naar een gunstig verloop. Je let maar op één
of twee van de drie elementen waarop je zou kunnen
letten.
Als ouder is het belangrijk je kind dit stapsgewijs en pro-
gressief aan te leren. Onderwijl en in afwachting dat dit
het kind steeds meer en beter lukt, kan jij het voor je kind
of samen met je kind opnemen.
289
Je kan dit doen door je kind achtereenvolgens een drietal
vragen te laten stellen :
Hoe kan iets best gedaan worden ? : Wat is voorzien, ge-
regeld, georganiseerd of afgesproken ? Wat kan ik of
kunnen we zelf bedenken ?
Hoe kunnen we dit best op die manier uitvoeren ? : Wat
kan wel gedaan, wat niet, hoe kan dit wel gedaan, hoe
niet ?
Hoe dicht komen we echt uit bij ons opzet ? : Welk effect,
welk resultaat, welke realiteit komt tot stand ?
Mijn mama heeft me verteld nog niet op de grote
schommels te gaan. Ik hou me eraan en ga mooi zitten
als ik schommel zoals afgesproken. Ik merk dat de zit-
plank losgekomen is en loop snel naar een andere kleine
schommel onmiddellijk ernaast. Het kind weet wat kan,
voert dit overeenkomstig uit, terwijl het rekening houdt
met het effect in de realiteit. Elk element waarmee het
rekening houdt, verkleint het risico en verhoogt de kans
dat alles goed gaat.
Dit alles lijkt evident en vanzelfsprekend. Toch kunnen
deze eenvoudige vragen en aandachtspunten het ver-
schil maken tussen een gunstig of ongunstige afloop.
Niet zelden wordt niet gelet op wat geregeld is, of houdt
290
men zich er niet aan, of gaat men niet na of het effect
overeenkomt met wat voorop gesteld werd.
Ik leer mijn kind kijken naar de versheidsdatum van een
product. Ik leer mijn kind rekening houden met deze
versheidsdatum en iets niet te drinken of te eten waar-
van de datum overschreden is. Ik leer mijn kind als het
iets eet of drinkt wat niet vers proeft er niet mee door te
gaan ook al is de versheidsdatum op de verpakking oké.
Ik leer mijn kind tegelijk hierover een volwassene in te
lichten.
Ook als het kind voor een opdracht staat, kan je het kind
leren telkens op de drie beschreven elementen te letten.
Wat wordt verwacht en is voorgeschreven ? Voer ik ge-
trouw uit wat wordt verwacht en werd voorgeschre-
ven ? Bereik ik effectief in de werkelijkheid wat wordt
verwacht en werd voorgeschreven ?
Bijvoorbeeld, je kind moet voor school een bepaalde
taak maken. Door vooraf na te gaan wat wordt verwacht
onder welke vorm, kan je kind getrouw uitvoeren wat
werd voorgeschreven, tenslotte kan je kind nagaan of
wat het bekwam het opzet was en het op die manier
moest bereikt worden. Zo beschikt het kind over de
meeste kansen om te lukken en loopt het het minste ri-
sico op mislukken.
291
Zo zijn de aangegeven aandachtspunten niet enkel te ge-
bruiken opdat iets niet zou mislopen, maar ook om er
voor te zorgen dat iets gunstig en succesvol zou verlo-
pen. Zo zijn er drie kansen om mislopen te voorkomen,
en drie kansen om goedlopen te bereiken.
Ook als het kind zich vanaf een bepaald ogenblik in zijn
ontwikkeling eigen doelen gaat stellen naar inhoud en
vorm, kan het kind met deze aandachtspunten rekening
houden. Het kind kan nagaan welke zijn precieze doelen
zijn en of ze, bijvoorbeeld, aanvaardbaar zijn en op een
redelijke manier bereikbaar zijn. Het kind kan deze doe-
len trachten expliciteren en trachten verwoorden hoe te
werk te gaan om ze te bereiken. Het kind kan vervolgens
proberen uitvoeren wat het zich heeft voorgenomen.
Tenslotte kan het kind regelmatig nagaan of het beko-
men effect ook het gewenste is en kan het zonodig tijdig
bijsturen.
De basis achter de drie aandachtspunten die kansen
voor iets moeten scheppen, is dat je telkens nagaat hoe
denken en inzicht kunnen helpen, hoe handelen en zorg-
zaamheid kunnen helpen en tenslotte hoe opvolgen en
checken en zonodig bijsturen kunnen helpen.
Het voorgaande betekent helemaal niet dat het een sig-
naal naar volwassenen zou zijn zelf ook niet actief bij te
dragen aan veiligheid en lukken en aan het bannen van
risico's voor hun kind. Het kind helpen zelf veiligheid te
292
weten bereiken, bijvoorbeeld, houdt niet in dat volwas-
senen van hun inzet hiertoe zouden worden vrijgesteld.
Bijvoorbeeld, leren dat het kind zelf wel gaat checken of
een speeltoestel of -object niet defect is, betekent
geenszins dat men geen regeling heeft te voorzien, zoals
een leeftijdsgrens en gebruikswijze, en deze niet aan het
kind moet meedelen. Door zelf ook mee te zorgen dat
het kind de drie kansen kan waarmaken en risico kan ver-
mijden, worden de kansen voor het kind nog verhoogd.
Ouder en kind kunnen elkaar aanvullen, zonder elkaar te
vervangen. Zo dat de kansen nog kunnen verdubbeld en
de risico's gehalveerd en zo mogelijk uitgesloten.
Later nog kan het kind geleerd worden niet enkel te zor-
gen voor zijn eigen veiligheid en lukken, maar er ook op
te letten of iemand waarmee het te maken krijgt, zorgt
voor veiligheid en lukken en dit op de drie wijzen. Of de
ander waarmee het in interactie is iemand is die let op
de aanwezige regeling, iemand is die de regeling ge-
trouw uitvoert en iemand is die nagaat of iets effectief
wordt waargemaakt. Bijvoorbeeld, je kind moet met ie-
mand samenwerken. Let de ander op de afspraken,
voert deze ze getrouw uit op de manier zoals afgespro-
ken en weet de ander zijn aandeel effectief waar te ma-
ken. Indien dit zo is, dan kan je kind hierop vertrouwen.
Zoniet, zal het kind er rekening mee moeten houden
voor iets mee in te staan en iets mee in goede banen te
leiden. Dit voor wat niet zijn onmiddellijk deel of aandeel
is.
293
Hoe kan iets best gedaan worden ? :
Wat is voorzien, geregeld, georganiseerd of afgespro-
ken ?
Wat kunnen we zelf bedenken ?
Hoe kunnen we dit best zo uitvoeren ? :
Wat kan wel gedaan, wat niet?
Hoe kan dit wel gedaan, hoe niet ?
Hoe dicht komen we echt uit bij ons opzet? :
Welk effect of welk resultaat zien we ?
Welke realiteit komt tot stand ?
294
Risicopreventie
in de
opvoeding
Sociale informatieverwerking in de opvoeding
Het sociaal-informatieverwerkingsmodel van Sandra
Azar biedt een interessant kader om risico's in de opvoe-
ding aan te wijzen. Het biedt bovendien een omkadering
om aan deze risico's te werken en ze zo mogelijk te voor-
komen. Haar werk wil vooral mishandeling en ongevallen
binnen het gezin die het gevolg zouden zijn van onaan-
gepaste opvoeding voorkomen.
Haar model geeft aan hoe we op cognitief vlak met soci-
ale informatie omgaan in de opvoedingspraktijk. Anders
gezegd, hoe we cognitief sturing geven aan wat we con-
creet doen als ouder in de omgang met ons kind. Als ou-
der bouwen we vanuit de dagelijkse opvoedingspraktijk
Door een anders benoemen, toepassen en toeschrij-
ven kan je komen tot een passende benadering in de
opvoeding, met minder risico.
295
een theorie op over opvoeding, als datgene wat we eruit
kunnen afleiden en concluderen. In dit 'social-informa-
tion processing' (SIP) model van Azar gaat het om hoe
we deze theorie toepassen in ons dagdagelijks ouder-
handelen naar ons kind toe. Hoe, nog anders gezegd,
onze (gevormde) gedachten ons begrijpen, verklaren en
handelen aansturen in de omgang met ons kind. Wat we
aan ons denken hebben bij ons gedragsverloop als ou-
der. Hoe we de concrete ouder-kind situatie oppakken,
hoe we ze verklaren en hoe we er op reageren in de prak-
tijk, rekening houdend met de theorievorming die vanuit
eerdere praktijkervaringen plaats vond.
Als ons kind weent gaan we dit dan begrijpen als verdriet
omdat het met verlies werd geconfronteerd en gaan we
het kind dan troosten. Of gaan we het wenen van ons
kind begrijpen als flauw doen omdat het zijn zin niet
kreeg en zo alsnog tracht ons te bewerken en gaan we
dit wenen dan negeren om hier niet aan toe te geven.
Was in onze theorievorming wenen gekoppeld aan een
oorzaak waardoor het verdriet als gevolg ontstond, of
was in onze theorievorming wenen gekoppeld aan een
doel waardoor wenen als middel werd aangewend.
In het gedragsverloop kunnen we de realiteit of de ge-
dragsomstandigheden, het waarnemings- en reactief ge-
drag, en de voorstelling van de situatie onderkennen.
296
Het zijn net de drie elementen die in het cognitief ge-
dragsmodel van Sandra Azar worden onderscheiden. Ze
wijst ze aan als elementen die een risico kunnen inhou-
den voor de opvoeding. Dit is zo wanneer we in de reali-
teit het gedrag van het kind negatief en onaangepast be-
oordelen en verklaren en zo tot onaangepaste schema-
selectie komen. Dit is ook zo wanneer ons waarnemings-
en reactief gedrag als ouder gekenmerkt wordt door een
gebrekkige probleemoplossing, een simplistische in-
schatting van de complexiteit en een geringe mogelijk-
heid tot bijsturing en zo tot onaangepaste schema-om-
gang komen. Dit is ook zo wanneer we tot onrealistische
verwachtingen en tot een onjuiste waarneming van zelf-
controle komen en zo op onaangepaste geactiveerde
schemavoorstelling uitkomen. Mogelijk gaat de ontwik-
kelde theorie de praktijk van informatieverwerking aan-
sturen en zo richten. Dit in plaats van dat de praktijk ge-
bruik maakt van de theorie om ze waar passend en bruik-
baar in te schakelen en waar nodig bij te sturen en aan
te vullen op basis van nieuwe en andere ervaringen.
Waar sociale informatieverwerking zowel kan bijdragen
tot de ontwikkeling van een kind, kan ze wanneer ongun-
stig toegepast leiden tot reacties of tekorten in de op-
voeding die mogelijk schade tot gevolg hebben, zoals bij
mishandeling en verwaarlozing. Dit is onder meer zo
wanneer onvoldoende wordt rekening gehouden wordt
met de concrete realiteit en de ontwikkelingsbehoeften
van het kind.
297
Ouder-zijn wordt zo opgevat als aan te leren, eerder dan
als intuïtief aanwezig. Aanleren liefst vanuit een eigen
verleden van gunstige opvoedingservaringen, van ont-
wikkelde basis cognitieve en gedragsvaardigheden, van
geringe stress en in een ondersteunende en helpende
omgeving. Wat evenwel niet altijd zo is en zo mogelijk
tot een zeker opvoedingsrisico kan bijdragen.
Geactiveerde onrealistische verwachtingen en zelfcon-
trolevoorstellingen van de ouder naar het kind en zichzelf
toe
Verwachtingen en zelfcontrolevoorstellingen zijn terug
te vinden in schema's die zowel naar inhoud als naar
vorm meer onaangepast kunnen zijn en zo meer risico
kunnen inhouden. Schema's zijn kenstructuren in het ge-
heugen die iemand helpen voorbije ervaringen te orde-
nen en zo helpen om te gaan met nieuwe gelijkaardige
situaties. Schema's kunnen gelijktijdig of opeenvolgend
geactiveerd worden.
Zo zal, bijvoorbeeld, wanneer een kind een woedeaanval
krijgt in een warenhuis, je ouderschema (hoe je ouderrol
op te nemen), je kindschema (hoe je kind is) en je gezags-
schema (hoe deze moeilijkheid tot een goed eind te bren-
gen) geactiveerd worden. Dit naast het reeds actieve
contextschema (van de nodige aankopen te doen).
298
In je relaas over dit voorval zullen elementen van deze
schema's terug te vinden zijn.
Naar inhoud toe kunnen kindschema's van ouders gete-
kend worden door doelen en verwachtingen. Zo kunnen
kindempathische doelen maken dat je als ouder je kind
erg kindgecentreerd, warm en ondersteunend zal bena-
deren. Verwachtingen van wat je kind kan begrijpen en
kan kunnen evenwel te hoog gegrepen zijn. Zoals, bij-
voorbeeld, kunnen instaan voor eigen behoeften als kind
en zelfs voor behoeften van andere gezinsleden. Of nog,
bijvoorbeeld, de verwachting dat je kind beter aan je
gaat tegemoet komen zo je krachtiger optreedt. Zulke
verwachtingen blijken mogelijk samen te gaan met je on-
geduld als ouder, een geringe tolerantie tegenover het
gedrag van je kind, een geringe emotionele warmte en
een geringere invloed op je kind.
Naar inhoud toe kunnen ouderschema's gaan over eigen
effectiviteit en eigen controlewaarneming als ouder.
Vertoon je een hoge mate van ouderlijke effectiviteit dan
weerspiegelt dit een zelfschema met heel wat positieve
elementen. Ervaar je evenwel weinig invloed en ben je
overdreven bezorgd over voldoende overwicht op je
kind, dan zijn ouderlijke reacties weinig voorspelbaar,
met een risico op emotionele reacties en een negatieve
opstelling tegenover problematisch gedrag van het kind
en met een risico op een verwaarlozende opvoeding.
Verwacht je van je omgeving een negatieve beoordeling
299
dan kan dit je zelfkritiek nog doen toenemen, dit terwijl
ouderschema's net een gevoel van controle en leiding in
ouder-kindinteracties moeten doen behouden. Ouders
die hun kind mishandelen geloven in sterkere mate dat
straf is wat een ouder 'moet doen' en dat krachtdadige
benaderingen meer uithalen dan inductieve. Ze hebben
een ouderrol invulling die impliceert dat ze een volledige
controle wensen over hun kind.
Naar vorm kunnen schema's meer flexibel of meer rigide
zijn, dit laatste is in verband gebracht met onaangepast
gedrag. Flexibele schema's laten ouders toe dat concrete
informatie voorbij de initiale filtering passeert, zodat
meer passende reacties mogelijk worden. Zo kunnen,
bijvoorbeeld, subtiele tekenen die ontwikkelingsveran-
deringen aankondigen of die wijzen op de huidige toe-
stand van het kind, zoals ziekte of moeheid, mee betrok-
ken in je reactieoverwegingen. Rigiditeit, evenwel, is te-
rug te vinden in ouderlijke uitlatingen die gekleurd wor-
den met 'zou' en 'moeten'. Inbreuken van het kind
hierop kunnen mogelijk leiden tot onaangepaste reac-
ties van je als ouder.
Naar vorm kunnen schema's ook verschillen in complexi-
teit. Optimaal zijn ouderlijke schema's in hoge mate uit-
gewerkt, dit is ze bevatten veel elementen uit diverse
domeinen, en ze zijn specifiek voor de concrete situatie.
Al te rudimentaire schema's laten enkel toe dat een be-
300
perkte situationele informatie in rekening wordt ge-
bracht zodat het hieruit voortvloeiend resultaat onvol-
doende werkzaam is.
Naar vorm kunnen schema's tenslotte ook verschillen in
mate van differentiatie. Enerzijds kan het nuttig zijn dat
ouderlijke schema's verbonden zijn met andere sche-
ma's in een netwerk, zoals bijvoorbeeld partnersche-
ma's, zodat leren overheen schema's en veralgemening
vergemakkelijkt wordt. Anderzijds is het belangrijk dat
schema's voldoende gedifferentieerd zijn, zodat uitda-
gingen in één domein van functioneren (negatieve part-
nerinteracties) geen nadelige gevolgen hebben in an-
dere domeinen, zoals op ouderfunctioneren. Het ver-
meerderen van schemadifferentiatie kan hierbij behulp-
zaam zijn.
In het voorbeeld van de woedeaanval van een kind in een
warenhuis verwijst rigiditeit naar de mate waarin ouders,
bijvoorbeeld, overtuigd zijn dan hun kind moet luisteren
en inbinden. Verwijst complexiteit naar het aantal ele-
menten in een schema aanwezig, zoals gewoonlijk luiste-
ren kinderen naar hun ouders, maar wanneer anderen
aanwezig zijn is dit niet even gemakkelijk te bereiken.
Verwijst differentiatie tenslotte naar, bijvoorbeeld, wat
gedragsmatig gebeurt onderscheiden van wat dit relatio-
neel betekent.
301
Zo zal de inhoud en de vorm van schema's bepalen hoe-
veel en welk soort van informatie ouders aanwenden
wanneer te maken met opvoedingssituaties. Hoe meer
omvattend deze informatie is, hoe meer nuances in de
ouder-kindinteractie zullen waargenomen worden en
hoe meer vooroordelen bij de sleutelverwerking zullen
voorkomen worden.
Uitvoeringsvaardigheden : probleemoplossing, cogni-
tieve complexiteit en mogelijkheid om van instelling te
veranderen
Veelal vraagt opvoeding om automatische ouderlijke re-
acties. Maar wanneer zich nieuwe situaties voordoen die
niet in overeenstemming zijn met bestaande schema's,
zijn meer actieve cognitieve processen nodig op momen-
ten dat ervaringsleren aangewezen is. Veranderende
ontwikkelingsbehoeften en nog begrensde communica-
tiemogelijkheden van kinderen vragen hier voortdurend
om. Ouders die opvoedingsproblemen ervaren geven
aan problemen te hebben met dit weten leren.
Opvoeding vraagt om risico's te weten onderkennen en
anticiperen voor ze zich voordoen, om alternatieve op-
lossingen te weten overwegen, om emoties te beheer-
sen en reacties af te remmen, en om gekozen reacties zo
nodig bij te sturen naargelang zich moeilijkheden kun-
nen voordoen. Doen zich effectief moeilijkheden voor,
dan vraagt dit om nauwkeurige probleemidentificatie,
302
het uitwerken van oplossingen en evaluatie ervan, be-
oordeling van reacties, evalueren van resultaten en
doorvoeren van wijzigingen zolang nodig. Vooral weten
wijzigen van aanpak zo de omstandigheden of het kind
hier om vragen, of anders genoemd responsiviteit,
maakt een verschil. Om hiertoe te komen is weten ko-
men tot ouderlijk perspectief nemen nodig, dit laat toe
eigen behoeften en interesses opzij te zetten en empa-
thisch hoogte te weten nemen van de behoeften van het
kind, of anders genoemd sensitiviteit.
Om hieraan te werken kan aandacht besteed aan pro-
bleempreventie en -oplossing door risico's te onderken-
nen, aan verandering van aanpak en reactie, en aan we-
ten het perspectief van het kind in te nemen. Dit vraagt
om doordachte informatieverwerking in plaats van auto-
matische, dit door de informatieverwerking aan te pas-
sen aan de concrete sociale realiteit. Vooral door stress
dreigt dit bemoeilijkt te worden. Net wanneer het ge-
drag van het kind niet gemakkelijk kan bijgestuurd en
flexibiliteit nodig is, is er dan gevaar om te blijven vast-
hangen in spontane druk en dwang.
Negatieve en onaangepaste beoordeling van het gedrag
van het kind
Zo je als ouder uitgaat van onrealistische verwachtingen
en je reacties weinig aanpast, zal je gemakkelijk met fa-
303
len worden geconfronteerd. Dit zal gemakkelijk bij je vra-
gen oproepen naar de oorsprong ervan. Je kan dan op
zoek gaan naar algemene verklaringen voor wat gebeurt
(beoordelingen) of specifieke verklaringen voor de oor-
zaken van wat gebeurt (attributies).
Je komt dan gemakkelijk uit bij je ouderbekwaamheid,
zoals 'ik weet niet van mijn kind te bekomen wat andere
ouders wel kunnen'. Of je vermoedt dat je kind opzette-
lijk niet doet wat het wel kan en je slaagt er dan niet in
meer bruikbare attributies te vinden. Bijvoorbeeld, zo-
als te wijten aan omstandigheden, zoals mijn kind is mo-
gelijk tijdelijk overvraagd, of ontwikkelingseigen verkla-
ringen, zoals het kind begrijpt dit nog niet op die leeftijd.
Dit onjuist toeschrijven kan mee leiden tot psychische
moeilijkheden en spanningen bij je als ouder, omdat je
ontmoedigd raakt. Het kan tevens leiden tot te harde of
te lakse reacties tegenover het kind omwille van de ge-
geven negatieve verklaring.
Om dit tegen te gaan zal anders leren toeschrijven en
verklaren vereist zijn. Dit kan onder meer door het op
een niet bedreigende wijze in vraag stellen van huidige
verklaringen, door het zoeken van verklaringen die min-
der schade toebrengen aan het zelfbeeld als ouder en
het beeld van het kind, door deze verklaringen proberen
te bekrachtigen met ervaren invloed, door theoretische
inzichten te verwerven zoals bij psycho-educatie en door
304
andere praktijkervaringen op te doen in reële of ge-
speelde opvoedingssituaties.
Risicopreventie en schema-hantering
Uit het voorgaande kan afgeleid dat het in het kader van
risicopreventie in de opvoeding gunstig kan zijn als ouder
te weten komen tot een andere schemavoorstelling en -
activering met minder onrealistische verwachtingen zo-
wel naar je kind als jezelf toe. Dat het ook gunstig kan
zijn te weten komen tot een andere schema-omgang die
minder verplichtend is en meer vrijheid tot bijsturing en
verandering toelaat, bijvoorbeeld door uit te gaan van je
kind in plaats van jezelf. Dat het tenslotte ook gunstig
kan zijn te weten komen tot andere schema-selectie, dit
op basis van een anders beoordelen en verklaren dan ge-
woon. Minder vast en persoonsgebonden, maar meer
variabel naargelang ontwikkelingsfase en rekening hou-
dend met de concrete situatie.
Zo kan door een anders benoemen, door een anders toe-
passen en door een anders toeschrijven gekomen wor-
den tot een meer passende benadering in de opvoeding,
met minder risico. Flexibiliteit is hierbij het sleutelwoord.
Geef aan wat hiervoor als risico te herkennen en wat als
preventie te kunnen aanspreken.
305
Meer lezen :
Azar, S. T., & Weinzierl, K. M. (2005). Child maltreatment
and childhood injury research: A cognitive behavioral ap-
proach. Journal of Pediatric Psychology, 30, 598-614.
Azar, S. T., Reitz, E. B., & Goslin, M. C. (2008). Mothering:
thinking is part of the job description: application of cog-
nitive views to understanding maladaptive parenting and
doing intervention and prevention work. Journal of Ap-
plied Developmental Psychology, 29, 295304.
306
De ruimte-
benadering
in de opvoeding
De ruimtebenadering in de opvoeding houdt in het
bieden van voldoende hanteerbare ruimte aan het kind
om zich te kunnen ontwikkelen.
Naarmate het kind opgroeit zal het eigen territorium uit-
breiden en zal zowel de omgeving als het kind tijdig
grensverleggend ruimte moeten creëren en zich niet
opsluiten in oude veiligheden. Actieve openheid tussen
eigen territorium en omwereld dient behouden.
De ruimtehantering impliceert het bieden van een mate-
riële, persoonlijke, psychische (aandacht en invloed) en
activiteitenruimte ter ontwikkeling van gelijkaardige
eigen territoria met voldoende openheid naar buiten.
Een kind heeft hanteerbare ruimte nodig om zich te
kunnen ontwikkelen.
Hoe deze ruimte beschikbaar stellen ?
307
Ruimte voor ruimte-ontwikkeling
Ouders kunnen aandacht schenken aan het bieden van
ruimte voor het ontwikkelen van een materieel en
ruimtelijk territorium voor hun kind. Zoals ruimte voor
persoonlijke zaken, voor een eigen plaats en een eigen
leefruimte, wat privacy en veiligheid moet mogelijk
maken. Privacy en veiligheid zijn be- langrijk voor het
kind, zodat het bereid is hieraan veel tijd en energie te
besteden om hiertoe te komen en dit te verdedigen.
Het kind kan hierbij worden geholpen door de ruimte die
je als ouder biedt om eigen spullen, plaats of ruimte te
hebben, ze duidelijk aan te geven, af te bakenen en te
beschermen.
Ouders kunnen ruimte bieden zodat het kind een privé-
schuilplaats voor zich kan vinden. Het gaat om het kun-
nen vinden van een ruimte om alleen te zijn, waar men
aan de aandacht van zijn medemensen kan ontsnappen.
Het hebben van zo een plaats waar men rust en ontspan-
ning vindt is belangrijk om nieuwe krachten op te doen
en om het zich klaarmaken voor de spanningen van her-
nieuwde interacties met anderen.
Het kind kan geholpen om een rust- en terugtrekplaats
te vinden die beantwoordt aan zijn behoefte aan privacy.
Ouders kunnen aandacht geven aan het komen tot een
gezonde persoonlijke fysische eigen ruimte voor het kind.
308
Dit is de ruimte die het kind onmiddellijk omgeeft en de
onzichtbare barrière vormt die het omringt. Tot die
ruimte behoort ook het eigen lichaam. De gepast
geachte afstand wordt grotendeels bepaald door de
aard van de relatie tot de andere. Zo kan een onder-
scheid gemaakt tussen vier afstandscategorieën, die ie-
mand als concentrische cirkels omgeven : de intieme (0-
0,5 m), de persoonlijke (0,5-1,5 m), de sociale (1,5-4 m)
en de publieke (4 m en meer). Het kind kan geholpen om
in staat te zijn de ruimte tussen zichzelf en de andere aan
te passen aan de situatie, waardoor een vaag gevoel van
onbehagen bij mislukken ervan kan voorkomen.
Het kind kan geholpen bij het komen tot een persoon-
lijke fysische privé-ruimte en het aanpassen ervan
naargelang de situatie, overeenkomstig het persoonlijk
aanvoelen en de automatische reflex hiertoe.
Aandacht kan als ouder besteed worden aan de ontwik-
keling van een persoonlijke psychische privé-ruimte voor
het kind die het mede beschermt tegen beïnvloeding.
Het gaat om het zich zo gewenst of zo nodig kunnen af-
schermen tegenover beïnvloeding en controle door an-
deren die een zekere impact hebben op eigen denken,
doen en omgang. Dit maakt het kind minder afhankelijk
van de omgeving.
Het kind kan geholpen bij het tot stand brengen en het
afschermen van een persoonlijke psychische privé-
309
ruimte tegenover de impact van de andere. Een grotere
mate van zelfstandigheid kan hierdoor worden bereikt.
Aandacht kan als ouder ook besteed aan de ontwikkeling
van een persoonlijke psychische privé-ruimte voor het
kind die het beschermt tegenover nieuwsgierigheid. Het
gaat om het zich zo nodig kunnen afschermen tegenover
de interesse en nieuwsgierigheid van de andere. Het
weten behoeden van de eigen erva- ringswereld tegen-
over de omgeving die hoogte wil krijgen van persoonlijke
waarnemingen, gevoelens, gedachten, fantasieën, inter-
esses en plannen, en ui-tingen hiervan. Wat het kind zo
nodig ter bescherming weet te begrenzen.
Het kind kan geholpen bij het tot stand brengen en het
afschermen van een persoonlijke psychische privé-
ruimte tegenover de nieuwsgierigheid van de omgeving.
Een grotere mate van onafhankelijkheid kan hierdoor
worden bereikt.
Aandacht kan als ouder besteed aan het kunnen ver-
werven van een psychologische aandachtsruimte voor
het kind in het contact met de omgeving. Het gaat om
het kunnen wekken van aandacht en be-langstelling van-
wege de omgeving. Hierdoor kan het kind in
groepsverband een zeker deel van de psychologische
ruimte in beslag nemen. Deze behoefte om op de voor-
grond te treden en gehoor te vinden bij de omge-ving
wordt door iedereen in min of meerdere mate gevoeld.
310
Volwassenen komen voor deze behoefte minder openlijk
uit dan kinderen. Ze speelt in groepsinteractie een bel-
angrijke rol en bestaat uit een aanvoelen voor de hoev-
eelheid tijd die elk zich de aandacht mag toeëigenen.
Het kind kan geholpen bij het innemen van zijn deel van
de psychologische aandachtsruimte. Om onmiddellijk
aandacht te trekken kan het kind ruimte geboden om in
te spelen op de passende verwachtingen bij de omge-
ving. Ook de vorm waarin het kind een mededeling giet,
de toon, het ritme en de klemtonen waarmee het
spreekt hebben hun weerslag op het krijgen van
aandacht. Evenals de mimiek, gebaren en houding.
Zorg kan als ouder besteed aan het ontwikkelen van een
psychologische invloedsruimte voor het kind in het con-
tact met zijn omgeving. Het gaat om het invloed op de
gedachten en gevoelens van mensen uit de omgeving te
kunnen uitoefenen. In groepsverband houdt dit een ze-
ker deel van de totale invloed voor zijn rekening weten
te nemen. Deze behoefte om impact te hebben en ie-
mand te zijn naar wie geluisterd wordt en met wie men
rekening houdt, is bij iedereen in min of meerdere mate
aanwezig.
Het kind kan geholpen en ruimte geboden bij het ver-
werven van een psychologische invloedsruimte. Het
meermaals kunnen aanreiken van waardevolle ideeën
kan betekenisvol zijn in het verwerven van gezag en het
311
opbouwen van een reputatie waardoor meer duurzame
invloed mogelijk wordt.
Aandacht kan als ouder gegeven aan ruimte voor het
ontwikkelen van een eigen actieterrein dat het kind als
van zich kan beschouwen. Het gaat om op de gebieden
waarbinnen het kind actief is en zich gerechtigd voelt te
handelen, controle uit te oefenen, beslissingen te ne-
men, zijn deskundigheid aan te wenden en verant-
woordelijkheid te nemen. Het actieterrein kan terug te
vinden zijn in een taakomschrijving, die de activiteiten
bepaalt die van het kind verwacht worden of in een rol-
definiëring overeenkomstig de sociale positie of functie
die het kind inneemt.
Ouders kunnen het kind helpen om een actieterrein te
hebben en er vat op te krijgen door ruimte hiervoor te
bieden. Betekenisvol hiervoor kan hulp zijn meer actief
te worden op zijn actieterrein en hiertoe mogelijk aan-
wezige druk en dwang te verminderen.
Aandacht kan als ouder gegeven aan ruimte om een
co-territorium te weten ontwikkelen. Co-territorium als
een delen van een territorium met een of meerdere per-
sonen uit de onmiddellijke omgeving. Het gaat om een
gezamenlijk territorium waar men gezamenlijk mee
omspringt. Het delen van een territorium vereist dat
men bepaalde aspecten van het eigen gedrag onderges-
312
chikt maakt aan de eisen van de groep waartoe men be-
hoort en dat men de goedkeuring van de anderen nodig
heeft voor bepaalde activiteiten.
Ouders kunnen door model staan ruimte en gelegenheid
bieden om het kind toe te laten tot co-territoria te
komen onder meer gekenmerkt door gelijkwaardige ter-
ritoriale afspraken of overeenkomsten.
Ruimte voor ontwikkeling ruimtefuncties
Aandacht kan als ouder gegeven aan ruimte om als kind
territoriumbeheer te kunnen ontwikkelen, dat doel-
treffend en kwaliteitsvol is. Ieder territorium stelt aan de
bezitter eisen qua tijd, bekwaamheid en energie. Indien
het kind sommige essentiële vaardigheden mist, of ge-
woon te veel gebied heeft waarvoor het zorg moet dra-
gen, dan zal het beheer van het gehele territorium
eronder lijden. Het kind loopt het risico overbelast te ra-
ken en tevergeefs te pogen alle verplichtingen na te
komen.
Ouders kunnen hun kind helpen hoe tot een optimaal
territoriumbeheer te komen. Hiervoor zijn er drie mo-
gelijkheden zo een verandering wenselijk is. Vooreerst,
een inkrimping van het territorium, hetzij door het
uitschakelen van gebieden, hetzij door een beperking
van de omvang van elk gebied. Een tweede mogelijkheid
313
is het territorium beter leren beheren, door het ver-
werven van supplementaire beheersvaardigheden en -
middelen. Tenslotte, kan het kind hulp of bijstand van
anderen vragen, zoals van de ouders, waarbij de helper
wel bepaalde taken of opdrachten krijgt, maar niet het
terrein in eigendom verwerft.
Aandacht kan als ouder gegeven aan gelegenheid om als
kind tot een territoriumverdediging te leren komen dat
doeltreffendheid en bekwaamheid toelaat. Het behoud
van de territoriale integriteit kan bij territoriale aanvallen
eventueel in het gedrag komen, zeker wanneer het ge-
bied ook aantrekkelijk is voor anderen. Om vaardig te
kunnen leven moet het kind zich kunnen verdedigen.
Ouders kunnen helpen aan de ontwikkeling van een zo
optimaal mogelijke territoriumverdediging. Om verdedi-
gingsproblemen op te lossen kan rekening gehouden
worden met drie factoren die een efficiënte verdediging
bepalen. De eerste factor zijn de specifieke verdedings-
middelen die het kind ter beschikking heeft. Zij hangen
af van wat het vroeger heeft geleerd. De tweede factor
is het verwachte resultaat bij conflict. Naar gelang het
een overwinning of een nederlaag verwacht, zal het kind
respectievelijk veel of weinig inspanning leveren. Deze
verwachtingen worden mee bepaald door vroegere win-
of verlieservaringen. De derde factor is het belang dat
het kind aan het betwiste gebied hecht. Voor een meer
314
efficiënte verdediging moeten elk van deze drie factoren
worden bekeken en eventueel worden geoptimaliseerd.
Aandacht kan als ouder besteed aan het bieden van ge-
legenheid om als kind tot een eigen territoriumverwerv-
ing te leren komen, gekenmerkt door doeltreffendheid
en bekwaamheid. Gebiedsuitbreiding kan op twee
wijzen gebeuren. Het kind kan nieuw gebied dat nog nie-
mand toebehoort of dat openstaat voor iedereen,
zonder veel strijd innemen. Het kind kan het gebied dat
reeds iemand toebehoort of waarop reeds iemand an-
ders aanspraak maakt, in competitie overnemen. Het
kind zal dikwijls uitbreiding betrachten wanneer het ter-
ritorium dat het op een bepaald ogenblik beheert, niet
langer een uitdaging is of wanneer nieuwe mo-
gelijkheden grote aantrekkingskracht uitoefenen. De
neiging tot territoriale verwerving is afhankelijk van het
samenspel van vaardigheid, de aantrekkelijkheid van an-
dere territoria en de hoop op verwerving.
Ouders kunnen kansen scheppen voor territoriumver-
werving en de methodiek hiertoe. Hierbij kan men drie
richtingen uit. De vaardigheden aanleren die het nodig
heeft om zijn doel te bereiken. De interesse voor nieuw
territorium aanwakkeren en zich bewust worden van de
aantrekkelijkheid ervan. De toegankelijkheid ervan
onder ogen zien vanuit een uitgestippelde stap-voor-
stap weg.
315
Ruimte voor ontwikkeling ruimtestrategieën
Aandacht kan gegeven aan hoe voor het kind de mo-
gelijkheid van zelfverzekerd reageren tot ontwikkeling te
laten komen. Hoe het bij een aanval op het eigen terri-
torium op een directe en terzake wijze kan reageren,
gericht op het onmiddellijk of zo snel mogelijk terugwin-
nen van het betwiste terrein, de agressor doeltreffend af
te weren en de stellige doelstelling tot behoud van dit
terrein duidelijk te maken. Het voorkomen van con-
flicten en van confrontatie is door zelfverzekerdheid mo-
gelijk, dit is door vriendelijke of ernstige
waarschuwingen die de agressor de kans laat zich zonder
(veel) gezichtsverlies terug te trekken.
De ouders van het kind kunnen helpen bij het leren van
een zelfverzekerde reactie, gebaseerd op een gevoel van
doelmatigheid en sterkte. Er moet verder zekerheid ver-
worven over de grenzen van zijn eigen territorium en de
bekwaamheid ze te verdedigen zodat men zelfver-
trouwen kan uitstralen tegenover anderen.
Aandacht kan als ouder gegeven aan het voorkomen van
het vertonen van vijandigheid bij territoriumbedreiging,
door er geen ruimte voor te geven. Vij-andig gedrag
houdt het risico in van tegen iemands territorium gericht
te zijn en er schade aan toe te brengen, zoals bij laster of
roddel, vitterij, tegenwerking, pro-bleem-ontkenning. Er
mag gevreesd dat iemand die niet op een zelfverzekerde
316
manier op territoriumverlies kan reageren tenslotte zijn
toevlucht neemt tot vijandigheid. Vijandigheid als
uitvloeisel van een zwakke, mogelijk hopeloze of
machteloze positie en niet van een sterke.
Ouders kunnen hun kind helpen bij het verminderen en
afbouwen van vijandigheid door kansen te bieden om
een zelfverzekerde reactie te ontwikkelen vanuit een
sterkere positie. De neiging tot destructie en wraak
wordt hierdoor overbodig en vloeit automatisch weg.
Aandacht als ouder kan gegeven aan het geen ruimte
geven aan subtiele wapens als middel om territorium te
verdedigen of te verwerven, of nog om zich van territo-
rium te ontdoen en het door te geven. Zo vermijden dat
het kind leert gebruik te maken van verborgen, bedekte
en ondoorzichtige gevechtstechnieken waarbij de an-
dere mogelijk de terreinverschuiving niet of te laat op-
merkt of beseft. Op korte termijn kan het kind door ge-
bruik van deze wapens snel bereiken wat het wil zonder
veel weerstand, maar op langere termijn kan van de
omgeving een vijandige-destructieve reactie verwacht
worden, zodra ze laattijdig het voldongen territori-
umverlies inziet. Zulke vijandigheid kan erg nadelig zijn
voor een bestaande relatie.
Mogelijke wapens van het kind waar de ouders best
geen ruimte voor geven zijn : '(zelf)definiëring', schuld-
inductie, voor-je-bestwil, 'geschenken en liefdadigheid',
317
hulpeloosheid, ziekte, verleiding, vleierij, chantage, snel-
le overname, geleidelijke infiltratie, rookgordijn, spot,
'bekwaamheid' en 'pacifisme'.
Ouders kunnen met hun kind werken aan het inzicht
rond en het eventueel vervangen van deze subtiele wa-
pens door openlijke gevechtstechnieken, dit door geen
ruimte voor succes bij uitproberen ervan te bieden. Zo
kunnen ouders daarentegen hun kind kansen bieden zo
het op het terrein van iemand wil komen het openlijk te
vragen met toezegging tot eventueel verwachte tegen-
prestatie, of tot een ruikakkoord te komen na openlijk
onderhandelen.
Ruimte voor ontwikkeling van ruimtestabiliteit
Aandacht kan als ouder gegeven aan het bieden van ge-
legenheid om als kind tot optimale territoriumstabiliteit
te leren komen. Dit betekent dat het kind vaardigheid
weet te verwerven om zijn territorium zo goed mogelijk
te behouden en te beheren en anderen passend weet af
te weren die het mogelijk bedreigen en er controle over
of bezit van willen krijgen.
Ouders kunnen hun kind helpen bij het verwerven van
een grotere territoriumstabiliteit door kansen voor een
beter beheer en optimale verdediging ervan.
318
Praktijk
Plaats volgende begrippen bij de passende praktijksitu-
atie :
[Ze kibbelden voortdurend. We hadden gezegd dat alles
van iedereen was. Zo hoopten we dat discussie kon ver-
meden worden. We zegden dat ze alles moesten delen en
samen moesten overleggen zo ze iets wilden gebruiken,
veranderen of wegdoen. Dit bleek vaak een moeilijke
onderneming. Vaak probeerden ze zich toch iets toe te
eigenen. Vooral de jongere broer werd hier nogal eens
het slachtoffer van. Voordat hij de aanpak door had was
hij om de tuin geleid. Pas achteraf stelde hij vast dat het
niet om zijn best wil was dat iets van hem werd over-
genomen.]
[Het was voor haar soms moeilijk aandacht te krijgen van
haar vrienden. Die wilden zelf voortdurend in de belang-
stelling staan. Nog moeilijker was het met zich rekening
te laten houden. Ze hoorde erbij omdat ze goed kon
319
luisteren en niet snel neen zei. Zo kwam ze sympathiek
over, maar bleef ze zelf vaak in de kou staan, omdat ze
zich niet durfde te uiten en niet durfde op te komen voor
wat zijzelf verkoos. Haar vrienden boden haar weinig
ruimte om zelf meer voor zichzelf te leren opkomen.]
[We hadden er als ouder van in het begin voor gekozen
dat we onze kinderen voldoende privacy wilden bieden.
Dit bleek ons een kwestie van respect voor hen en hun
gedachte-, gevoels- en ervaringswereld. Niet dat we geen
interesse in hen hadden of geen open relatie wilden, we
wilden hen evenwel niet verplichten alles te vertellen,
maar hen kansen en gelegenheid hiertoe bieden voor
zover zij hier in wilden gaan.]
[Ieder had zo zijn eigen terrein waar hij of zij voor instond.
Iets dat speels gegroeid was, maar toch prettig overk-
wam. De jongste liep graag naar buiten, dat betekende
meteen dat die instond voor het lichten van de brieven-
bus. De oudste had veel vriendinnen, die liep sowieso al
gemakkelijk naar de telefoon. Ikzelf had geen enkel prob-
leem met boodschappen doen, meestal toch. Zo had
zowat iedereen zijn eigen activiteitenterrein.]
[Nu ze iets ouder worden, merken we dat we meteen wat
meer fysiek afstandhouden. Ook deuren worden wat
meer achter zich dichtgedaan. Als ouder bieden we hier
de nodige ruimte voor zelf de afstand te bepalen die goed
aanvoelt. In de caravan zitten we nog wel met zijn allen
320
op elkaar gepakt, de vakantiesfeer laat dit ook toe, nie-
mand maakt hier een probleem van. Thuis is dit anders.
Vooral de oudste staat op privacy. We maken de kinderen
ook duidelijk dat ze het recht hebben hun fysieke afstand
te bepalen en te bewaken en die niet ongewild door an-
deren te laten overschrijden.]
[Het voordeel van eigen spullen is, dat ze er meteen meer
zorg voor dragen en er beter op letten dat ze niet verloren
gaan of beschadigd worden. Vooral zo ze iets meer waar-
devol krijgen of zelf hebben aangeschaft, merken we dat
ze er iemand zo maar niet vrij mee om laten gaan, alsof
het niemand wat kan schelen wat er mee zou gebeuren.
De mp3-speler mag even geleend, maar moet dezelfde
dag - met opgeladen batterijen - nog teruggegeven.]
[We stimuleren onze kinderen om zo ze op iets uit-
gekeken zijn, of zo iets te veel routine wordt, of gezien
hun leeftijd niet meer passend is, van hun horizon te ver-
ruimen en iets anders uit te proberen of te leren verken-
nen. Zo blijft het voor hen tegelijk boeiend en leerrijk. Niet
dat we hen te veel een richting willen uitsturen. We willen
hen gewoon ruimte en gelegenheid hiertoe bieden. Zo
gaan we wel eens naar opendeurdagen van een of an-
dere vereniging of club in de buurt. Zo kunnen ze kennis
maken met de sfeer en de aangeboden activiteiten. Zij
kiezen uiteraard zelf of ze een stap verder willen zetten.]
321
[Bij een ruzie gaan we zelf niet onmiddellijk tussenkomen.
We bieden hen ruimte om zichzelf te verdedigen en zich
zomaar iets niet afhandig te laten maken of zich
buitenspel te laten zetten. Waar we wel op reageren is
wanneer vijandigheid wordt getoond, of wanneer op een
verdoken manier getracht worden zijn zin te krijgen en
het overwicht te halen. We bieden eerder ruimte om het
uit te praten en voldoende terzake te reageren zonder te
persoonlijk te worden in zijn reactie.]
Ruimte innemen en krijgen
Voor de ontwikkeling van het kind is het belangrijk te we-
ten welke ruimte het kind inneemt in de kind-ouderrela-
tie. Het kind kan uit zichzelf een ruimte innemen. Maar
gezien de afhankelijkheid van zijn omgeving zal het voor-
al ruimte moeten krijgen in de kind-ouderrelatie. Deze
afhankelijkheid neemt af bij het ouder worden van het
kind, maar het kind zal als jongere dan weer behoefte
hebben aan meer ruimte.
De ruimte waarover te beschikken als kind vertoont heel
wat facetten die in een digitale vorm kunnen weergege-
ven worden. Ook de wenselijke ruimte voor de ontwik-
keling van het kind kan digitaal facetmatig worden weer-
gegeven. Vooral de evolutie hierin kan voor de ontwik-
keling van het kind betekenisvol zijn.
322
Hieronder vind je een aantal van deze digitale facetten :
Tracht zo je wil voor je kind zo nauwkeurig mogelijk zijn
ruimte in de kind-ouderrelatie aan te geven. Dit kan ver-
helderend werken, zodat een zekere optimalisatie moge-
lijk wordt.
Welke :
Ruimte innemen, ruimte krijgen
Plek innemen in eigen leven, plek in leven van anderen
Plaats in eigen hoofd, plaats in hoofd van anderen
Ruimte voor eigenheid (eigen identiteit, diversiteit, ...),
ruimte voor verandering
Ruimte voor groei, geen ruimte voor groei
Ruimte voor verantwoordelijkheid, geen ruimte voor
verantwoordelijkheid
Fysieke ruimte innemen, weinig fysieke ruimte
Mentale ruimte innemen, weinig mentale ruimte
Emotionele ruimte innemen, weinig emotionele ruimte
Aan bod komen, niet-aan bod komen
Aandacht krijgen, geen aandacht krijgen
Invloed hebben, geen invloed hebben
Centraal, aan de zijde
Veel, weinig
Meer, minder
Hoger, lager
Verleden, heden, toekomst
Ruimtestrijd of ruimteisolatie
Nabijheid, afstand
Erbij, er niet bij
323
Los, gebonden
Vasthangen, geen contact krijgen
Tweezijdig, eenzijdig
Opgeslorpt, afgestoten
Een, gescheiden
Overlap, scheiding
Gewild, ongewild
Open, afgesloten
Expressief, gesloten
Delen, verdelen
Bieden, nemen
Krijgen, geven
Bijdrage, hinder
Zelfbepaald, toebedeeld
Autonoom, afhankelijk
Verantwoordelijk, niet verantwoordelijk
Afbakening, begrenzing
Aantrekking, weerstand
Toename, afname
Beschikbaar, onbeschikbaar
Stabiliteit, instabiliteit
Ontwikkeling, stagnatie
Ruimtedrang, ruimtedruk
Bepaald, onbepaald
In te vullen, ingevuld
Jezelf zijn, beantwoorden aan anderen
Wat is, wat gewild, wat toegekend
Wie welke ruimte
Sneller en verder, trager en minder ver
324
Complexer, eenvoudiger
Meer geavanceerd, meer basis
Sterkte verband : sterk verband, zwak verband (oor-
zaak- gevolg)
Sterkte relatie : sterke relatie, zwakke relatie (middel-
doel)
Ruimte in zijn voorstelling : welke ruimte denkt het in te
nemen, welke ruimte wil het innemen
Dit alles kan je bekijken in de werkelijkheid. Dit alles kan
je ook bekijken op voorstellingsniveau : welk voorstelling
bij elk ?
Mogelijk is een deel van deze ruimte niet bewust en kan
deze ruimtebenadering helpen dit helder te krijgen, zo-
dat zo nodig een begin van verandering mogelijk wordt.
Misschien kwam je zelf nog uit op enkele digitale facet-
ten. Ook hiervoor kan je een situering van de ruimte ge-
ven.
In de methodiek van familie- of gezinsopstellingen van
Hellinger wordt in beeld gebracht welke opstellingen of
verhoudingen er zijn binnen de aanwezige leefruimte
met mogelijk wortels in het verleden.
Ruimte kan om heel wat draaien en kan tot heel wat lei-
den. Door zich bewust te zijn van de vraag waar om
325
heen, kan op verkenning gegaan en kan zo verkieslijk
heel wat in beweging gebracht.
Gemakkelijk kan hierbij weerstand worden ontmoet. Dit
kan bij zichzelf als kind in ontwikkeling, omwille van het
veilige vetrouwde en het liever niet uit zijn comfortzone
komen. Dit kan ook bij de ouder die bang is aan ruimte
te verliezen.
Belangrijk is dat het kind het gevoel heeft ruimte te mo-
gen innemen en dat het erbij hulp ervaart binnen de
kind-ouderrelatie.
Meer lezen :
Bakker, C.B., Bakker-Rabdau, M.K., Verboden toegang.
Verkenning rond het menselijk territorium. Antwerpen-
Amsterdam, DNB, 1974.
Bakker, C.B., Toepassing van territorialiteitsconcepten in
de praxis met jongeren. Tijdschrift voor Orthopedago-
giek en Kinderpsychiatrie, 1978 (3), 2, 39-47.
Verhulst, J., Territoriumleer. In: Leren en leven met
groepen. Alphen a/d Rijn-Brussel, Samsom, 1979.
326
Ruimte versus
structuur,
vrijheid versus
controle
Feitelijk
Sommigen vragen voor de uitvoering van een taak of op-
dracht ruimte en vrijheid, anderen net het omgekeerde,
zij vragen om structuur en controle. Wordt wat nodig
niet spontaan geboden, dan zal men gemakkelijk gedrag
vertonen om dit te bereiken. De eersten door afstand te
winnen en zich zo nodig te verzetten om de gewenste
ruimte en vrijheid te bekomen. De anderen door zelf
voor structuur en controle in de situatie te zorgen.
De voorkeur voor ruimte en vrijheid
of voor structuur en controle
heeft mogelijk een psychologische en neurologische
basis.
327
Vooral zo de situatie meer stressvol is, bijvoorbeeld om-
dat ze moeilijker is en een mogelijk mislukken kan inhou-
den, treedt dit voorkeurpatroon en aansluitend gedrags-
patroon meer naar voor.
Dit patroon is zowel bij kinderen, maar ook bij volwasse-
nen te onderkennen. Bij kinderen kan dit in prestatiesi-
tuaties die een risico op mislukken inhouden de vorm
aannemen van respectievelijk passieve of actieve faal-
angst.
Passieve faalangst kenmerkt zich door vermijdingsge-
drag vanuit een vorm van zelfbescherming. Men is bang
voor negatieve spannings- en faalgevoelens, mogelijk
vanuit een reeds gemakkelijk aanwezige negatieve ge-
voelsbasis met een negatief zelfbeeld en gebrekkig zelf-
vertrouwen. Men wil zo veel mogelijk welbevinden red-
den en behouden.
Actieve faalangst kenmerkt zich door ontsnappingsge-
drag bij sterk aanwezige druk. Men is erg onzeker en
heeft weinig zelfvertrouwen en wil daarvoor compense-
ren door extra inzet en door extra hoge eisen aan zich-
zelf. Door de gezochte structuur en door alles onder con-
trole te proberen krijgen, tracht men aan falen te ont-
snappen.
Bij volwassenen werd in een burn-out onderzoek bij pro-
fessionele opvoeders twee reactietypen vastgesteld met
328
een hoge burnout-score. Het eerste type kenmerkt zich
door een vijandige imaginaire spanning. Men is gemak-
kelijk ontevreden, stelt de ander verantwoordelijk voor
wat mis gaat en vecht van hieruit de ander aan. Dit heeft
gemakkelijk conflictescalatie tot gevolg. Men voelt zich
niet begrepen of gesteund. Men krijgt te weinig ruimte
en krediet. Wat anderen doen wordt vaak vanuit een
machtsstrijd ervaren en als persoonlijk tegen zichzelf op-
gepakt.
Het tweede reactietype kenmerkt zich door een zichzelf
wegcijferen voor de ander. Men tracht aan de verwach-
tingen van anderen volledig te voldoen. Men is perfecti-
onistisch ingesteld en niet tevreden met halve antwoor-
den en resultaten. Met ziet zichzelf gemakkelijk als te-
kortschietend en voelt zichzelf gemakkelijk verantwoor-
delijk als iets niet verloopt zoals gedacht. Hierdoor legt
men zichzelf meer structuur en zelfcontrole op.
Psychologisch
Ook in bepaalde psychologische denk- en werkmodellen
komt deze dualiteit naar voor. In de transactionele ana-
lyse van Berne, bijvoorbeeld, is een parallel aan te tref-
fen bij twee van de drie onderscheiden zijnswijzen die
iemand kan aannemen.
Zo focust de zijnswijze het kind juist op geregistreerde
interne gebeurtenissen. Zo zijn er gevoelens en reacties
329
op interne en externe gebeurtenissen. Enerzijds zijn er
natuurlijke behoeften die gevoelens oproepen, ander-
zijds zijn er externe meegemaakte gebeurtenissen. Zo
verlangt het kind zekerheid en verlangt het dit van zijn
omgeving onder vorm van geliefd en gewaardeerd wor-
den. Zo verlangt het kind ook zijn zin te krijgen en hier-
voor ruimte en vrijheid te krijgen vanwege de omgeving.
Zo focust de zijnswijze de ouder juist op geregistreerde
externe gebeurtenissen, zoals de aangeleerde levensop-
vattingen, regels waaraan zich te houden, wat wel en
wat niet mag, wat moet, en hoe te handelen. Zo verkiest
de ouder automatisch overeenkomstig wat voorgehou-
den werd te handelen en wat gereguleerd en verwacht
werd op een uitgesproken wijze in te volgen.
Ook in het meer recente schemamodel van Young kan
een parallel gevonden worden bij twee van de drie on-
derscheiden schemaprocessen. In het gedrag van ie-
mand kunnen stabiele patronen of schema's onderkend
worden. Processen zijn de wijze waarop met deze sche-
ma's wordt omgegaan. Via deze processen oefenen
schema's invloed uit op het gedrag.
Zo is er het schemavermijdingsproces. Dit zijn manieren
waarop iemand vermijdt om bepaalde schema's te acti-
veren in zijn denken, zijn voelen en zijn gedrag. Zo kan
iemand het schema onbekwaam te zijn via schemaver-
330
mijding trachten niet te activeren. Dit door een presta-
tiesituatie te ontlopen of uit te stellen, zodat men niet
met zijn onbekwaamheid geconfronteerd wordt.
Zo is er het schemacompensatieproces. Dit zijn manie-
ren waarop iemand zich net tegenovergesteld aan zijn
schema tracht te gedragen. Dit om te ontsnappen aan
wat in het schema naar voor komt. Iemand tracht, bij-
voorbeeld, kost wat kost te bewijzen bekwaam te zijn en
hier alles voor te doen en erg te vragen om structurering
en controle.
Tenslotte is er in het schemamodel van Young nog het
schema-overgaveproces. Dit houdt in het zich neerleg-
gen bij en schikken in de schema-activering als omgangs-
of copingswijze. Zoals, bijvoorbeeld, zich schikken in ik
kan niets en dit situeren in een onveranderbaar tekort
aan eigen mogelijkheden.
Neurologisch
Neurologisch gezien wordt het mechanisme ook steeds
meer duidelijk. Iemand die vraagt om ruimte en vrijheid
kenmerkt zich meer door een laag serotoninegehalte.
Een laag serotoninegehalte kan gevoelens van neer-
slachtigheid, vijandigheid en impulsiviteit met zich mee-
brengen. Er treedt gemakkelijk teleurstelling op doordat
de emotieregulatie verstoord is. Men zoekt gemakkelijk
331
verandering omdat iets niet voldoet en men zoekt ge-
makkelijk iets te vermijden om gevoelens van niet vol-
daan zijn te voorkomen. Ruimte en vrijheid moeten hier
een uitweg bieden. Alles wat stress en emoties kan ver-
oorzaken wordt uit de weg gegaan in een pogen het se-
rotoninegehalte en samenhangend het welbevinden
niet nog te verlagen. Alles draait rond de mate van wel-
bevinden en hoe hier voor te zorgen. Stress wordt hier-
voor ontlopen en voor zich uit geschoven. Zo wordt het
cortisolgehalte laag gehouden.
Iemand die vraagt om structuur en controle kenmerkt
zich meer door een hoog cortisolgehalte. Een hoog cor-
tisolgehalte veroorzaakt stress en druk. Er treedt gemak-
kelijk een fysieke en mentale gejaagdheid op om iets tot
een goed einde te brengen. Er is meer energie en alert-
heid die vraagt om kanalisatie en bereidheid om iets op
een bepaalde wijze uit te voeren en dit onder een speci-
fieke leiding. Door deze houvasten hoopt men de stress
en druk te kunnen verminderen en door te lukken via in-
zet de stress en druk uiteindelijk helemaal te kunnen
wegnemen en zo het cortisolgehalte te verlagen. Alles
draait rond de mate van spanning en hoe deze weg te
nemen. Welbevinden wordt hierdoor als gevolg beko-
men en indirect nagestreefd. Zo wordt het serotonine-
gehalte indirect verhoogd.
332
Richting
Noch de één optie, noch de andere blijken ideaal. Wel-
licht kan de middenweg van voldoende ruimte en vrij-
heid en voldoende structuur en controle het beste resul-
taat bieden.
Zo kan extreme polarisatie voorkomen worden en dit
zonder vermijding en compensatie. Zonder lage seroto-
ninewaarden en hoge cortisolwaarden in een negatieve
spiraal. Maar met hogere serotonine- en lagere cortisol-
waarden in een elkaar wederzijds beïnvloedende posi-
tieve spiraal tot gevolg.
In het model van transactionele analyse zijn hier paral-
lellen met de volwassene zijnswijze. Deze verzamelt en
verwerkt gegevens. Ze toetst de kind zijnswijze om na te
gaan of de gevoelens en behoeften overeenstemmen
met het nu. Ze toetst de ouder zijnswijze om na te gaan
of wat ze voorhoudt klopt en nog steeds van toepassing
is. Zo wordt wat haalbaar is en wat bruikbaar is, samen-
gebracht.
In de praktijk blijkt nogal eens dat iemand overgaat van
een ruimte-en-vrijheid functioneren naar een structuur-
en-controle functioneren. Ofwel nog helemaal geen zor-
gen, ofwel aanwezige zorgen zo snel mogelijk het hoofd
bieden. Uitstellen tot de werkelijkheid je achterhaalt,
aanpakken tot je het hopelijk kan loslaten. Van passief,
333
tot overactief, en omgekeerd. De ideale dosering ont-
breekt dan.
Toch kan ook het neurologische deze dosering net meer
stabiliteit garanderen. Geen te hoog cortisolgehalte en
dus niet te veel gejaagdheid, en geen te laag serotonine-
gehalte en dus voldoende welbevinden toelaten. En om-
gekeerd, een voldoende hoog serotoninegehalte met
voldoende welbevinden dat een niet te hoog cortisolge-
halte en geen gejaagdheid met zich meebrengt. Zo zijn
de wederzijdse doseringen en effecten minder extreem.
Zo kan men rustiger en met meer welbehagen met situ-
aties en zichzelf omgaan en dit weten behouden.
Een moeilijke situatie doet zich voor bij een neiging tot
lagere serotoninedosering en aansluitend een grotere
behoefte aan ruimte en vrijheid met een zekere negati-
viteit tegenover structuur en controle. Zo iemand is
meer gefocust op voelen, zijn sensor staat meer centraal
en is gevoeliger. De ruimte en vrijheid zullen er voor
moeten zorgen dat geen spanning en druk wordt opge-
wekt, zodat tot actie kan gekomen en niet gekozen
wordt voor vermijden.
Ook een meer moeilijke situatie doet zich voor bij een
neiging tot hogere cortisoldosering en aansluitend een
grotere behoefte aan structuur en controle met een ze-
kere negativiteit tegenover ruimte en vrijheid. Zo ie-
mand is meer gefocust op actie, zijn 'motor' staat meer
334
centraal en is actiever. De structuur en controle zullen er
voor moeten zorgen dat geen paniek en hulpeloosheid
wordt opgewekt, zodat de actie tot een goed einde kan
worden gebracht en niet gekozen wordt voor blokkeren
en ontvluchten.
Is er reeds veel onwelbevinden aanwezig, dan kan best
alles wat stress en emoties triggert vermeden of uitge-
steld. Zoals geen confrontatie of kritiek, of interpretatie
van iets als zodanig. Is er reeds veel gejaagdheid aanwe-
zig, dan kan best wat fysiek en emotioneel iemand rusti-
ger maakt aangereikt of eerst bewerkstelligd. Zoals rus-
tiger ademen of denken aan prettige dingen en onpret-
tige dingen aan zich voorbij laten gaan zonder ze te ont-
vluchten.
Toegepast
Geef aan wat je eventueel onderkend en waar je aan-
dacht aan zou willen besteden.
335
Altijd ruzie
Omgaan
met kinder-
ruzies
Als ouder kan het soms lijken alsof kinderen altijd ruzie
hebben met elkaar. Dit is gelukkig in de meeste gevallen
niet zo. Toch kunnen kinderen het voor kortere of lan-
gere tijd moeilijk hebben met elkaar. Soms om dingen
die gebeuren, soms om hoe de broer of zus doet, soms
ook om wie de broer of zus is.
Als ouder kan het in de eerste plaats belangrijk zijn te
merken hoe diep het conflict zit. Ruzie is inderdaad een
rechtstreeks gevolg van een conflict dat niet zomaar kan
opgelost worden en waarop dan met ruzie wordt gerea-
geerd. Soms om het te halen, soms om zich te verdedi-
gen. Gekeken kan worden of het conflict zich situeert op
het vlak van wat gebeurt (ik heb een kleiner stuk, jij hebt
verloren niet ik), of op wat iemand doet (mijn zus gaf mij
het kleinste stuk, mijn broertje deed iets stuk of zoek) of
Het lijkt wel alsof kinderen altijd ruzie hebben.
Hoe ruzie begrijpen en best aanpakken ?
336
niet doet (meehelpen met opruimen, zijn beurt afwach-
ten), of op wie iemand is (zij wil altijd het beste, hij is ge-
meen en kan niet tegen zijn verlies).
Ouders Tim en Lien - We hadden er als ouders schoon ge-
noeg van bij herhaling geconfronteerd te worden met de
kibbelpartijen van onze twee kinderen. Soms kwamen ze
overeen, maar vaak ontstonden er oplopende spannin-
gen, soms over futiliteiten - zoals voor wie het grootste
stuk was. Dit mondde veelal uit in schreeuwen, schelden
en soms in slaan en schoppen. Wat we ook deden : al of
niet reageren, uit elkaar halen, afkeuring laten blijken,
grenzen aangeven, straffen, het hielp weinig of niet. Ook
zeggen dat zij de oudste was en geduld moest tonen en
hij de jongste en zijn zus moest begrijpen leverde niet het
verwachte resultaat op.
Als ouder merken we dat kinderen er zelf proberen uit te
raken. We menen dan gemakkelijk dat ze reageren op
wat elk doet. Veelal stellen we vast dat kinderen, direct
door hulp inroepen of indirect door aandacht trekken, er
zelf niet uitraken. Als ouder zijn we dan gemakkelijk ge-
neigd te reageren op wat elk doet. Je nabijheid flakkert
daarbij evenwel gemakkelijk de ruzie nog aan, omdat elk
hoopt je als middel te gebruiken om er voordeel uit te
halen.
Toch kan vastgesteld dat kinderen, noch jezelf als ouder
zozeer reageren op wat er gebeurt of wat er is, maar
337
veeleer op wat je kind of jij er van maakt. In ons voor-
beeld kan het broertje met het kleinere stuk dit begrij-
pen als mijn zus wil altijd alles voor zich en ik tel gewoon
niet mee voor haar. Het broertje reageert dan mogelijk
niet alleen op het verlies in de realiteit (kleiner stuk),
maar ook op het verlies in sociaal opzicht (dominante
zus) en op het verlies in persoonlijk opzicht (ben niet van
tel). Als ouder kan je de heibel om het grootste stuk be-
grijpen als ons zoontje doet gewoon jaloers omdat hij
zijn zus niet kan uitstaan. Je maakt je dan mogelijk niet
alleen druk om het protest in de realiteit (is stuk klei-
ner ?), maar ook om het protest in sociaal opzicht (is ja-
loers op zus) en om het protest in persoonlijk opzicht
(aanvaardt zus niet).
Door bij een ruzie van je kind, of bij het je kind ruzie ge-
ven hiermee rekening te houden, kan je de scherpte en
het harde hiervan beter begrijpen. Je kind en jijzelf zijn
kwaad om meer dan om het voorval, maar om wat je er
van maakt, de betekenis die je er aan geeft, en wat je er
achter gaat zoeken (wat aan de bron lag of wat de be-
doeling was). Dus wat je bij een voorval of situatie denkt,
voelt en wil of niet wil, en dus niet het voorval of de situ-
atie op zich, zijn van doorslaggevend belang voor je re-
actie.
Voor wat je kind en jij van een voorval of een situatie
moet denken, er bij moet voelen en er bij moet willen
338
gaat je kind en jij via observatie, via uitzoeken en via uit-
vragen op zoek naar elementen in het voorval of de situ-
atie die bepalend zijn voor wat te denken, voelen en wil-
len. Deze elementen worden triggers of uitlokkers ge-
noemd. Ze roepen het denken, voelen en willen in je kind
en je op. Kreeg ik niet enkel het kleinste stuk, maar ook
het laatste een stuk, dan denk ik niet langer dat het toe-
val was, maar is het opzet voor me. Tweemaal na elkaar
gediscrimineerd worden is de trigger voor slecht behan-
deld te worden en niet mee te tellen. Dan zit het er bo-
venop. Tracht je zoontje niet enkel het groter stuk te be-
machtigen, maar duwt hij zijn zus ook weg, dan is dit
voor je het teken of de trigger voor jaloezie en onver-
draagzaamheid en pak je je zoontje aan.
In een gebeuren of situatie zijn met andere woorden
triggers aanwezig of ze worden gezocht. Ze bepalen welk
denken, voelen en willen wordt geactiveerd. Denken,
voelen en willen dat bepalend is voor de reactie.
Wil ruziënde reacties vermeden worden, dan kan je het
uitlokkende kind duidelijk maken van uitlokkers, tekens
of triggers te vermijden in wat die doet of wat er is. Aan
de zus kan je uitleggen te vermijden de indruk te geven
zijn broertje te benadelen (probeer even groot, of geef
hem ook eens het grootste, bedien hem niet als laatste).
Aan je zoontje kan je uitleggen te vermijden de indruk te
geven zijn zus niet te kunnen uitstaan en aanvaarden
339
(kant je niet voortdurend tegen je zus, verwacht niet al-
tijd het omgekeerde van haar). Zo kan je hopen dat het
broertje niet wordt uitgelokt te reageren tegenover zijn
zus, en dat jijzelf ook niet wordt uitgelokt te reageren te-
genover je zoontje.
Wordt een denken, voelen en willen vaak geactiveerd
door iemand bij een gebeuren of in een situatie dan ver-
schijnt dit langzaam als voorkeurdenken, -voelen en -wil-
len. Je kind of jijzelf zal dan gemakkelijk dit denken, voe-
len en willen gebruiken bij het uitzoeken van mogelijke
triggers. Dit kan maken dat het geringste voorval of de
kleinste futiliteit voldoende is om dit voorkeurden-
ken, -voelen en -willen te activeren. Als de zus nog maar
het initiatief wil nemen om iets te verdelen dan wordt al
uitgegaan van het feit hier de dupe van te worden en
wordt reeds geprotesteerd tegen dit initiatief van de zus.
Je zoontje zal het dan willen overlaten aan de ouder of
het zelf willen opnemen. Als je zoontje nog maar achter
de zus achtergaat, kan dit gemakkelijk als teken gezien
worden van jaloersheid en kan je hierop reeds mogelijk
voorbarig reageren.
Wie uitgelokt wordt, kan dan uitgelegd worden niet
voortdurend en bij voorbaat zijn voorkeurdenken, -voe-
len en -willen te gebruiken bij het inschatten of analyse-
ren van een voorval of situatie. Je kan je kind uitleggen
niet bij voorbaat zichzelf al te zien als benadeeld slacht-
offer van zijn zus. Je kan jezelf helpen wat je zoontje zegt
340
en doet eens te zien vanuit de hoek van het niet jaloerse,
maar van het aandachtzoekende kind.
De kans is reëel dat wie uitlokt, al snel doorheeft hoe
over hem of haar wordt gedacht, wat bij wat die doet of
hoe die is wordt gevoeld en wat hierbij wordt gewild. Als
jij me ziet als de benadeler, dan vind ik dit onterecht en
reageer ik hiertegen. Als jij me ziet als de jaloerse schul-
dige, dan klopt dit niet en moet ik hiertegen protesteren.
Op deze wijze bepaalt niet alleen wat iemand bij een ge-
beuren of situatie denkt, voelt en wil zijn reageren, maar
ook het reageren van de ander. Deze reageert mee op
wat er over hem en bij zijn doen gedacht, gevoeld en ge-
wild wordt. Het activeert mogelijk een gevoel en denken
van onrechtvaardigheid en onjuistheid waartegen te wil-
len ingaan. Dit komt dan meteen tot uiting in zijn reactie.
Het denken, voelen en willen wat door elkaar aan beide
zijden wordt uitgelokt door wat wordt gedacht, gevoelen
en gewild en hoe aansluitend wordt gereageerd, zwen-
gelt elkaar opeenvolgend aan. Hierdoor escaleert ge-
makkelijk ieders denken, willen, voelen en reageren te-
genover elkaar. Ieder vindt bij elkaar de uitlokkers, te-
kens en triggers om zo te denken, voelen, willen en rea-
geren.
Wat vanuit zichzelf te denken, voelen, willen en te doen
krijgen nog weinig kans. Juist dit houdt evenwel kansen
341
in om anders met een gebeuren, situatie en elkaar om te
gaan. Het bevat niet langer de ruziebestendigende trig-
gers. Het bevat ook niet langer het voorkeurden-
ken, -voelen en -willen. Het bevat hoe met de ander te
willen omgaan en hoe te willen denken, voelen en willen
vanuit zichzelf. Zulks bevat heel andere triggers en roept
een heel ander denken, voelen en willen op, wat uitein-
delijk bepalend is voor de reactie van de ander. Uiteraard
vraagt dit enige volgehouden inspanning en ervaring, zo-
dat een niet-conflictueus voorkeurdenken, -voelen
en -willen kan groeien dat op zoek gaat naar niet ruzie-
uitlokkende triggers.
Juist hier kan het ontwikkeld hebben van een zekere
vaardigheid in het omgaan met conflicten erg behulp-
zaam zijn. Zo blijft iemand vanuit een voldoende ontwik-
kelde zelfzekerheid en opgebouwd eigenwaardegevoel
en zelfvertrouwen een vertrouwvol denken, voelen en
willen ontwikkelen. Dit kan doorslaggevend zijn voor hoe
naar een gebeuren en situatie te kijken. Een kijken
waarop zijn reactie te baseren. Door zijn competentie in
het omgaan met conflicten kan men bij de moeilijkheid
blijven en voelt men zich niet genoodzaakt het tot iets
anders te herleiden en er iets achter te gaan zoeken. De
onmacht om met de directe moeilijkheid om te gaan,
maakt gemakkelijk het tot een groter probleem te ma-
ken en het meer persoonlijk en relationeel te ervaren.
342
Ouders Tim en Lien - Het gaat nu heel wat beter. Ieder
doet erg zijn best elkaar niet uit te lokken. Te vermijden
bij elkaar een denken, voelen en willen te activeren dat
automatisch leidt tot prikkelbaarheid en ruzie. Elk doet
ook zijn best niet op zoek te gaan naar wat voor zichzelf
een verstoord denken, voelen en willen kan meebrengen.
Tenslotte probeert ieder eerst een ander meer gunstig
denken, voelen en willen uit, vooraleer een minder gun-
stig te willen toetsen en activeren.
Onze dochter vraagt nu zelf of wij iets willen verdelen, zo
kan haar onhandigheid niet langer parten spelen. Wij
houden er nu rekening mee dat ons zoontje iets anders
kan doen en zich niet verveelt terwijl zijn zus bezig is met
haar lievelingsactiviteit. Zo kijkt ons zoontje niet langer
vanuit een mogelijk gediscrimineerd worden naar wat de
zus doet. Zo kijken we niet langer naar ons zoontje vanuit
een mogelijke jaloezie en niet aanvaarden van zijn zus. Zo
pinnen we elkaar en onszelf niet langer vast op iets dat
we niet willen zijn. Zo laten we elkaar ook toe iemand an-
ders te zijn of te worden. Zo laten we elkaar niet voelen
te moeten veranderen, terwijl we hiervoor geen enkele
ruimte en kans geven. Zo blijven we niet de ongunstige
kanten van elkaar aanspreken, maar geven we ruimte en
kansen voor de meer gunstige.
We praten nu ook sneller met elkaar als we merken dat
het toch dreigt fout te lopen. Dat bouwt even een adem-
pauze in. We kijken en vragen elkaar dan even hoe elk
343
wat gebeurt of wat iemand doet of zegt, opvat. Zo kun-
nen we nagaan of dit de bedoeling van elk was. Vanuit
een meer correcte kijk proberen we het dan te herdoen.
Meestal lukt het dan merkelijk beter.
Samengevat voor beide kanten :
voor wie uitlokt :
Er voor zorgen geen gedachten, gevoelens en
neigingen uit te lokken welke ruzie doen ont-
staan.
voor wie reageert :
Er voor zorgen in de eerste plaats niet vanuit een
denken, voelen en willen dat ruzie doet ontstaan
naar wat iemand doet of hoe iemand is te kijken.
344
345
Samenlevings-
evolutie
en opvoeding
Aard evolutie
In de samenleving doen zich de laatste jaren meerdere
krachtige evoluties voor die krachtige veranderingen
met zich meebrengen. Gepaard gaande met deze maat-
schappelijke evoluties en veranderingen treden heel wat
spanningen op. Deze evoluties en veranderingen laten
ook gezinnen niet onberoerd. Gezinnen vormen immers
een onderdeel van de samenleving en wat zich in de sa-
menleving afspeelt straalt ook af op de gezinnen.
De maatschappelijke evoluties zijn zo talrijk dat een ge-
meenschappelijke benoeming zich opdringt. Kortweg
zouden de evoluties kunnen omschreven worden als een
verwetenschappelijking van een aantal domeinen, wat
De verwetenschappelijking en professionalisering in
onze samenleving creëren een druk.
Matiging en dienstbaarheid dringen zich op.
346
zich vertaalt in een toenemende professionalisering in
en van de samenleving. Het beroep op traditie en intuïtie
neemt steeds meer af en wordt vervangen door een toe-
nemende invloed van wetenschappelijke inzichten,
deels vertaald in een meer professionele benadering.
Ook binnen gezinnen worden inzichten en reacties niet
langer vooral bepaald door tradities en intuïtie, maar is
er een toenemend doorsijpelen van wetenschappelijke
inzichten en benaderingen. Zo worden, bijvoorbeeld, er-
varen opvoedingsproblemen niet langer opgelost vanuit
traditie of op basis van intuïtie, maar wordt gezocht naar
de oorsprong ervan in de vorm van een mogelijke onder-
liggende stoornis bij het kind dat moeilijkheden geeft.
Een stoornis waarvan gekeken wordt of ze niet teruggaat
op een genetische basis. De bedoeling is alzo tot een be-
ter begrip te komen en het opvoedingshandelen juister
te kunnen afstemmen op het kind met zijn eigenheid.
Zo wordt getracht de complexe realiteit steeds beter te
vatten en er zo meer invloed op uit te kunnen oefenen.
De realiteit wordt herleid tot een aantal op wetenschap
gebaseerde inzichten en de aanpak en reactie worden
steeds meer geprofessionaliseerd. Teneinde deze pro-
fessionele aanpak mogelijk te maken worden instituties
en beroepen gecreëerd waarin volgens deze weten-
schappelijke inzichten wordt gewerkt. De realiteit wordt
hierdoor herleid tot een nieuw realiteit die de boven-
hand neemt. Zo wordt, bijvoorbeeld, een druk of impul-
347
sief kind herleid tot een ADHD-kind met een aandachts-
tekortstoornis. Dit kind komt binnen het psychopatholo-
gisch en orthopedagogisch kader te vallen. Ook het me-
disch kader laat zich niet onbetuigd, zodat het kind ge-
makkelijk de gepaste medicatie krijgt voorgeschreven.
De realiteit van het kind is herleid tot de realiteit van een
ADHD-kind. Zowel het kind zelf als de gezins- en onder-
wijsomgeving gaan nu omgaan met het beeld van een
ADHD-iemand die om een specifieke benadering vraagt.
Al wat of wie het kind nog is, wordt herleid tot de focus
van het ADHD-kind waarrond zowat alles komt te
draaien. Door anders (wetenschappelijk) te denken en
anders (professioneel) te doen verandert wat is in de re-
aliteit.
Twee risico's doen zich hier voor : één, de realiteit is niet
altijd te vangen in een poging tot beschrijven ervan,
twee, de realiteit wordt vervangen door een tweede
voorgestelde realiteit die er de plaats van inneemt en
waarrond eenzijdig alles komt te draaien. Zo kan bij we-
tenschappelijke evolutie en verandering plots een for-
mulering opduiken waardoor een nieuwe realiteit wordt
geconstrueerd waarrond het in de plaats komt te
draaien. Een constante hierbij is dat de discipline die de
realiteit tracht te vatten, meteen ook de leiding ver-
werft. Instituties en professionelen binnen deze disci-
pline zullen de dienst uitmaken en bepalen hoe iets te
benoemen en zo welke realiteit te construeren en zullen
tegelijk ook voorschrijven hoe met deze realiteit om te
348
gaan. Tegelijk zetten ze een druk op wie ermee te maken
krijgt. Ze verwachten dat die hun realiteit onderkennen
en laten benoemen en hier inspanningen voor doen, ze
verwachten dat zij zich naar hun realiteitsomgang schik-
ken en er trouw aan zijn.
Heel wat wetenschappelijke domeinen als invalshoeken
om de realiteit te vatten, doen hun best om de realiteit
te hertalen en een nieuwe realiteit te scheppen waarop
reacties en omgang worden gebaseerd. Zo wordt een ge-
zin waarin echtelijke spanningen voorkomen gevat in
een juridisch kader en herleid tot een echtscheidingspro-
blematiek, of gevat in een criminologisch kader en her-
leid tot een partnergeweldproblematiek, of gevat in een
economisch kader en herleid tot een armoedeproblema-
tiek, of nog gevat in een beleidssociologisch kader en
herleid tot een discriminatieproblematiek, of gevat in
een mediasociologisch kader en herleid tot een nieuws-
problematiek. De constructie van de nieuwe realiteit
wordt vaak zo professioneel en grondig aangepakt dat ze
een oplossing van de echtelijke spanningen in de weg
staat, omdat ze juist de nieuw gecreëerde realiteit prio-
ritair maakt en laat voortbestaan. Dit terwijl voor de op-
lossing ervan, er net van weg zou moeten kunnen geko-
men worden. Zo lang het een juridische, criminolo-
gische, economische, beleids- of mediasociologische
aangelegenheid blijft, blijft de oplossing of afronding
veelal achterwege. De benadering houdt de realiteit in
349
haar greep. Het koppel is nu mogelijk gescheiden, of ge-
straft, of ondersteund, of recht gedaan, of in het collec-
tief geheugen gegrift. Hier van weg- of loskomen is dan
niet gemakkelijk meer. Een probleem is misschien opge-
lost, maar een ander is hiervoor in de plaats gekomen.
Zo kan het denken in termen van wat je wil overwinnen
en kwijt wil, net een blijvende moeilijkheid tot stand
brengen. Om dit te voorkomen kan wellicht de voorkeur
gegeven aan het denken in termen van wat je wil behou-
den en waar je naar toe wil om zo een blijvende oplos-
sing mogelijk te maken. Niet welke gecreëerde realiteit
wil je kwijt, maar wel vanuit welke aanwezige oorspron-
kelijke realiteit kan je uitgaan om hier iets aan toe te voe-
gen of te wijzigen.
Nieuwe realiteiten
Welke samenlevingsevoluties duiken er zoal op die voor
het gezin en de erin geboden opvoeding mogelijke impli-
caties hebben ?
Zo is er de psychologisering van de samenleving. Morele
problemen van goed of kwaad worden, bijvoorbeeld,
herleid tot innerlijke spanningen tussen zich eigen ge-
maakte gedachten en persoonlijke verlangens. Een kind
wordt voorgesteld als voortdurend in ontwikkeling op
motorisch, emotioneel en cognitief vlak. Of een kind dan
al dan niet iets gaat doen, zal van hieruit sterk bepaald
350
worden door zijn ontwikkeling voor zover reeds gevor-
derd. De vraag wordt herleid tot 'of het kind iets reeds
kan' en heeft verworven. Zoals emotionele competentie
om zichzelf te beheersen, of sociale competentie om re-
kening te houden met anderen, of cognitieve competen-
tie om problemen te kunnen oplossen. In de media, ook
de sociale media, neemt de aandacht voor human inte-
rest erg toe waardoor psychologische inzichten en me-
thoden steeds dichter bij ouders en opvoeders worden
gebracht. Zo dringt psychologie steeds meer door in het
gezin en in het onderwijs. Ouders en leerkrachten zijn
zeer alert op ontwikkelingsverschillen en -vertraging van
kinderen. Ook gaan ouders en leerkrachten steeds meer
op een psychologische wijze met kinderen om : meer in-
levend, meer begrijpend, meer eigen mogelijkheden
aansprekend, meer ontwikkelingsbevorderend, meer
welbevinden garanderend, meer ondersteunend.
Zo is er ook de pedagogisering van de samenleving. De
samenleving moet opgevoed worden. Het natuurlijke,
spontane en intuïtieve is niet voldoende of verkieslijk.
Eigen aanvoelen en kracht schieten tekort. Het gecivili-
seerde en aangeleerde krijgt sterk de voorkeur en dient
de norm te worden. Onderwijs is het pedagogisch do-
mein bij uitstek, ook het gezin wordt als pedagogisch
centrum naar voor geschoven. Wat de samenleving wil
en verwacht dient thuis en op school bijgebracht en aan-
geleerd te worden. Hierbij dient gezocht te worden naar
leer- en opvoedingsdoelen en dient op een pedagogisch
351
verantwoorde wijze gehandeld te worden. Didactiek
wordt in maten en vormen naar voor geschoven. Steeds
meer gaat opvoeding en leren over wat aan jezelf als ou-
der en kind te kunnen veranderen en toevoegen.
Zo is er de psychiatrisering van de samenleving, dit als
onderdeel van de medicalisering. Vooral naar kinderen
toe duiken allerlei stoornissen op. Aandachtstekort-
stoornissen als ADHD, autismestoornissen als het syn-
droom van Asperger, nonverbale leerstoornissen als NLD
en een toenemend aantal emotionele-, gedrags- en per-
soonlijkheidsstoornissen als depressie en emotionele en
impulsregulatie-stoornissen. Volgens sommigen helpen
deze labels om niet te moeten nadenken over de maat-
schappij en haar gang van zaken. Ze laten toe geen vra-
gen te stellen over waar opgemerkte problemen van-
daan komen, zodat de omgeving en wat ze kenmerkt niet
in vraag hoeven gesteld. Zo hoeven dan, bijvoorbeeld,
geen vragen gesteld naar druk, verwachtingen, niet-kind
en -oudervriendelijkheid, enzomeer, in de samenleving.
Een ecologische bevraging evenwel zou hier volgens hen
een tegenbeweging kunnen op gang kunnen brengen.
Persoonlijkheidsdimensies die normaal gedrag beschrij-
ven worden aangewend om ook pathologisch gedrag te
beschrijven zo de dimensies meer extreem zijn. Vooral
het zoeken naar neurologische links is in, evenals het nog
meer diepgaand zoeken naar een onderliggende geneti-
sche basis. Zo is er ook een toenemende neurologisering
352
en genetisering. Zo worden families soms uitgesproken
erfelijk bevraagd en geconfronteerd met stoornissen die
aanvankelijk enkel bij kinderen werden onderkend. Maar
ook met het oog op topprestaties wordt vaak familiaal
erfelijk gekeken. De keerzijde van deze somatisering is
de medicalisering. Via toenemende medicatie wordt ge-
tracht veel stoornissen onder controle te krijgen en hun
invloed te beperken. Rilatine voor ADHD en anti-depres-
siva ook tegen toenemende suïcidedreiging zijn er en-
kele voorbeelden van. Zo wordt de geestelijke gezond-
heidszorg en de bijzondere jeugdzorg steeds meer ge-
psychiatriseerd. Volwassenen met een leef- of versla-
vingsproblematiek of jongeren met probleemgedrag
vertonen in dit perspectief een of andere onderliggende
stoornis. Vaak gaan ouders gealarmeerd door leerkrach-
ten of om deze laatste voor te zijn, heel erg alert zijn voor
mogelijke stoornissen en dit reeds op zeer jonge leeftijd.
Juist op een moment dat het kind nog volop in ontwik-
keling is en mogelijk hierom net tijdelijk uit balans is.
Wordt dan voorbarig of eenzijdig een etiket gekleefd op
het kind, dan treedt mogelijk vanuit een zichzelfwaarma-
kend perspectief een circulair proces op, dat de ontwik-
keling van het kind bij voorbaat hypotikeert. Voldoende
terughoudendheid en ruimte laten, zijn dan meer aange-
wezen om erger te voorkomen. Zoniet wordt een rich-
ting ingeslagen van waaruit nog moeilijk een terugkeer
mogelijk is.
353
Zo is er de neurologisering en neuroverwetenschappelij-
king van de samenleving en bij uitbreiding de opvoeding.
Het brein en de invloed ervan op iemands functioneren
komt vandaag in neurowetenschappelijk onderzoek cen-
traal te staan. Hieruit worden afleidingen gemaakt over
iemands innerlijke psychische en uiterlijke gedragspro-
cessen. Zo wordt de evenwichtige ontwikkeling van het
brein in de eerste drie levensjaren als cruciaal gezien
voor een veilige hechting met gevolgen in het latere le-
ven zo de veiligheid tekortschiet. Ook in de puberteit
wordt de kenmerkende onevenwichtige ontwikkeling
van het brein als basis gezien voor het emotioneel en
weinig rationeel functioneren van de adolescent in die
periode.
Niet enkel wanneer er problemen opduiken is er volop
aandacht voor het brein, ook voor een optimale ontwik-
keling van kind en jongere wordt alles ingezet op de ont-
wikkeling van het brein. De hersenontwikkeling zou zo
de basis vormen voor alle later leren en functioneren.
Soms lijkt de ontwikkeling van het kind wel herleid tot de
ontwikkeling van het baby- of puberbrein. Ouders voe-
len zich vaak onder druk gezet om geen kansen te laten
liggen voor de ontwikkeling van het kinderbrein om on-
gunstige gevolgen op termijn voor hun kind te voorko-
men. In dit verband wordt in de vakliteratuur wel eens
gesproken over 'neuroparenting' als meer optimale op-
voedingsstijl, met als keerzijde of risico dat ouders druk
voelen het brein van hun kind tot ontwikkeling te laten
354
komen als voorwaarde voor de ontwikkeling van hun
kind. Zijzelf en hun kind zouden dan in functie staan van
de ontwikkeling van het kinderbrein. Hun denken en
doen zouden dan hierop afgestemd zijn en eenzijdig
worden bepaald.
Zo is er de sociologisering van de samenleving. Hoe ou-
ders hun kind opvoeden hangt sterk samen met een ide-
ologisch denken binnen de samenleving. Deze maat-
schappelijke ideologie, zoals bijvoorbeeld het heden-
daagse neoliberalisme, geeft vorm en inhoud aan sa-
menlevingsinstituties zoals gezin, school, jeugdzorg- en
behandelingsinstellingen, jeugd- en culturele organisa-
ties, hier in het neoliberalisme gericht op competentie
en ontwikkeling. Op die manier ontstaat de samenle-
vingsrealiteit met opvoeding en onderwijs, persoonlijk-
heidsvorming en ontwikkeling, hier in het neoliberalisme
als competentie-en eigen krachtontwikkeling om succes-
vol te worden. Het kritisch-analytisch maatschappelijk
denken legde deze mechanismen bloot van hoe het con-
creet opvoedingshandelen veelal onbewust ideologisch
is gekleurd vanuit de samenleving. Hierbij zou opvoe-
ding en onderwijs net aan de basis liggen van deze indoc-
trinatie door de samenleving. De samenleving als gecon-
cretiseerd in het gezin en onderwijs. Andere in het gezin
en onderwijs terug te vinden sociologische begrippen
zijn, bijvoorbeeld, democratisering, egalisering, solidari-
teit, participatie en duurzaamheid.
355
Om werkelijkheden en opgemerkte fenomenen te vat-
ten, wordt ook vaak gezocht naar maatschappelijke me-
chanismen die aan bod komen in de sociologie. Proble-
men in opvoeding en onderwijs worden dan niet gesitu-
eerd op persoonlijk vlak en niet beschouwd als individu-
eel probleem, maar herleid tot collectieve problemen op
maatschappelijk vlak. Bijvoorbeeld, ouders en kinderen
die dysfunctioneren, worden teruggebracht tot samen-
levingseisen en -verwachtingen waaraan niet kan wor-
den voldaan. Of er wordt een verband gelegd met de
complexiteit van het opgroeiproces in een snel verande-
rende en diverse samenleving waarin houvast en her-
kenbaarheid ontbreken. De toenemende onleefbaar-
heid van de samenleving wordt dan als basis voor indivi-
dueel onheil aangewezen. Problemen moeten zo niet in-
dividueel opgelost via empowering van ouders, kinderen
of gezinnen, maar door maatschappelijke empowering
via beleid en ondersteuning. Er moeten dan andere
maatschappelijke accenten gelegd worden en andere
maatschappelijke keuzes worden gemaakt.
Maar ook omgekeerd zou opvoeding de samenleving
kleuren. Wat in het gezin en de opvoeding gezien, erva-
ren en geleerd wordt zou het mogelijk maken de samen-
leving en de wereld te verbeteren. Er wordt een duide-
lijke relatie gelegd tussen opvoeding en de manier
waarop het er in de wereld aan toe gaat. In een gezin
waarin de sterkste heerst, bijvoorbeeld, wordt voor later
niet geleerd om te praten. In een erg moraliserend gezin,
356
wordt gemakkelijk een beoordelende kijk overgenomen,
met risico op intolerantie en discriminatie in het latere
leven. Er wordt een direct verband gelegd tussen sociale
en politieke mistoestanden in een bepaalde tijd en de
manier waarop kinderen werden opgevoed. Met behulp
van pedagogische hervormingen willen deze filosofisch-
sociologische denkers de wereld verbeteren. De wijze
waarop een kind wordt opgevoed maakt een groot ver-
schil uit voor zijn eigen leven hier en nu, maar ook voor
de rest van zijn leven. Maar ook een groot verschil voor
de manier waarop met elkaar wordt samengeleefd in al-
lerlei sociale verbanden en uiteindelijk ook voor zijn be-
gaan zijn met mensen elders in de wereld.
Zo is er de juridisering en criminologisering van de sa-
menleving waarin de notie victimisering vaak centraal
staat. Niemand wil verlies of schade lijden en zeker niet
veroorzaakt door iemand anders. Dit schept een zeer
formele en correcte omgang vooral gekenmerkt door af-
standhouden en weinig engagement, zodat geen of mi-
nimaal risico wordt gelopen. Ieder is op zijn hoede om
geen slachtoffer te worden en ieder is nog meer op zijn
hoede om voor dader door te moeten gaan. Dit impli-
ceert dat de voorkeur wordt gegeven aan veel vastleg-
gen en in regels gieten, zodat zo weinig mogelijk onaan-
gename of ongewenste verrassingen opduiken. Zo is er
het voorstel van een tijdje terug om opvoeding in een
contract te gieten. De opvoedingsbelofte als opvoe-
dingscontract zou inhouden dat ouders in het bijzijn van
357
hun kind een plechtige belofte doen en ondertekenen
om voor altijd voor het kind te zorgen en het bij te staan.
Het zou de rechten van het kind moeten garanderen wat
er ook gebeurt. Het houdt een resultaat- en risico-
denken in waardoor opvoeden niet langer spontaan een
evidentie is. Opvoeding en de relatie ouder-kind zijn zo
veelzijdig dat dit moeilijk kan herleid tot een juridische
overeenkomst. Dit regelend handelen heeft als keer-
zijde een merkelijke afname van persoonlijk engagement
en durf. Ieder speelt zoveel mogelijk op veilig voor zover
nog samenspel mogelijk is. Ook voor als iets fout gaat,
wil men een verzekering en zekerheid. Iedereen dekt
zich in tegen iedereen en ieder houdt het liefst zoveel
mogelijk afstand en beperkt zich tot een geregelde om-
gang. Hoe meer regels hoe meer men zich wil isoleren,
hoe meer men zich wil isoleren hoe meer regels opdui-
ken.
Zo is er de filosofering van de opvoeding in de samenle-
ving. Er wordt dan gezocht naar filosofen doorheen de
geschiedenis die iets wezenlijk wisten te zeggen over het
kind en zijn opvoeding. Zo is er het klassieke werk van
Rousseau : Emile, of Over de opvoeding. Hierin gaat hij
in tegen een gerichte opvoeding en pleit hij voor een
spontane en natuurlijke opvoeding waarin de volwas-
sene zo weinig mogelijk in de weg staat voor het mens-
wordings- en identiteitsvormingsproces en waarin het
kind kan groeien op basis van eigen ervaren door direct
contact via wat het doet. Ook het ethisch denken van
358
filosofen vormt vaak de basis voor de opvoeding. Omdat
het filosofisch denken evolueert, verandert ook het den-
ken over opvoeding. Zo kan gesproken over filosofische
trends en evoluties die niet enkel invloed hebben op de
samenleving maar ook op het opvoeden via de eigen
denkstrekking. Meer hierover lezen kan in de thema-on-
derdelen Filosoferen met ouders’ en Ethische oriënta-
ties in de samenleving. Ethiek als krachtige referentiële
tool’ van deze encyclopedie. In het veranderlijke van dit
filosofisch denken waarin telkens iets anders op de voor-
grond wordt geplaatst - zoals de voorstelling en de con-
structie van de realiteit, de zelfverantwoordelijkheid, de
deconstructie, de metabenadering, enzomeer - schuilt
tegelijk het relatieve en mogelijk beperkende voor een
werkelijkheid die veelzijdiger is en complexer.
Zo is er de historisering van de opvoeding in de samenle-
ving. Het gaat hierbij om de inname van een historisch
of tijdsperspectief in de opvoeding. Hierbij wordt ge-
tracht de opvoeding te linken aan de tijdsgeest en de
maatschappelijke evoluties en veranderingen. Opvoe-
ding als relatief in de tijd en tegenover elkaar : wat zijn
de gelijkenissen en de verschillen als verandering. De on-
derliggende filosofie van de opvoeding is historisch aan
verandering onderhevig. Telkenmale wordt getracht het
beschavings- en kwaliteitsgehalte van de opvoeding te
verhogen.
359
De historisch pedagoog en zijn historisch pedagogische
wetenschap situeren zich in het heden, ze bestuderen
het verleden en hebben interesse in de toekomst van op-
voeding, ouderschap en onderwijs en haar tijdelijke con-
text.
De opvoedingsrealiteit wordt hierbij vaak herleid tot op-
vattingen van grote pedagogen. Gezocht wordt waarop
doorheen de tijd wordt gefocust, terwijl de rest op de
achtergrond verdwijnt. Gecentreerd wordt op wat bete-
kenis- en waardevol is in de opvoeding doorheen de tijd.
Zo wordt thans wel eens gesproken over de eeuw van
het kind.
Veel pedagogische opvattingen werden ontleend aan de
maatschappelijke veranderingen of aan de zich ontwik-
kelde tijdsgeest en bijhorend (filosofisch) denken er mee
samengaand.
Over deze historische evolutie wort vaak gedacht in ter-
men van tegenstellingen (oud tegenover nieuw, verle-
den tegenover toekomst, extern tegenover intern, ex-
trinsiek tegenover intrinsiek, ongunstig tegenover gun-
stig, gesloten tegenover open).
De historische evolutie wordt hierbij soms voorgesteld
als these (autoritaire opvoeding) antithese (anti-autori-
taire opvoeding) leidend naar synthese (autoritatieve
opvoeding).
360
De historische evolutie wordt soms ook voorgesteld als
uitdeinend en meer omvattend (analytisch, reactief, sys-
temisch, contextueel, referentieel). Hieraan gekoppeld
is er een opeenvolging aan vraagstellingen die het waar
lokaliseren van waar het om gaat in de geboden opvoe-
ding (waarom, waartoe, waardoor, waarover, waarvoor,
waarrond, waarbij, waarna, waaraan, waartegenover,
waarmee, waaromheen, ...).
Verder wordt de historische evolutie van opvoeding
soms voorgesteld als emancipatie (bevrijding en een los-
komen van) en verbinding (realiteit, groep, relatie, zich-
zelf).
Tenslotte wordt de historische evolutie soms voorge-
steld als een inhoudelijke invullingsverandering (opvoe-
ding als controle, zorg, steun).
Een opvoedingscanon is een verzameling onderwerpen
waarin evoluties in ontwikkeling en opvoeding worden
beschreven op een wetenschappelijke wijze ten be-
hoeve van begrip en praktijk. Zo is er, bijvoorbeeld, het
thema gender en de evoluerende denk- en handelings-
wijzen hieromheen.
Zo zijn er de mediatisering en communicatisering van de
samenleving. Mediatisering gaat over informatiever-
spreiding en -doorstroming. Communicatisering gaat
over informatieuitwisseling en -snelheid. Het kort op de
361
bal spelen wat informatie aanreiken en maken betreft
creëert een heel machtskanaal. Denk aan de exponenti-
eel toenemende invloed van sociale media in zijn talk-
rijke vormen. Door het massaal creëren van informatie
en door het massaal aanreiken van informatie, worden
zij over wie de informatie gaat, onder grote druk gezet
op zoek naar hoe van het informatieforum te verdwijnen
of er anders op naar voor te komen. Dit vraagt vaak veel
inspanning en een hoge prijs, met mogelijk blijvende
schade. Deze mediatisering en communicatisering be-
staan op grote schaal voor een groot publiek, maar ook
op kleine schaal voor de onmiddellijke omgeving. Door
de belangstelling voor human interest komen ook gezin-
nen en opvoedingssituaties steeds gemakkelijker in het
vizier. De geringste afwijking kan voldoende zijn om in de
'picture' te komen. Gezinnen gaan zich vaak ook via ana-
logie met wie in de picture staat vergelijken en zich mo-
gelijk aangesproken voelen.
Zo is er de toenemende impact van de informatisering
van de samenleving. De samenleving wordt verdubbeld
door haar digitale voorstelling. Dit houdt onder meer in
dat de werkelijkheid wordt herleid tot een aantal cate-
gorieën en dat de alzo ontstane informatie met elkaar in
verbinding wordt gebracht. Waar de oorspronkelijke be-
doeling was deze krachtige informatie ter beschikking te
stellen van de burger, neemt thans het risico toe dat
deze beschikbaar gekomen tool niet langer hulpmiddel
is, maar het steeds meer van de burger dreigt over te
362
nemen. De burger gebruikt dan niet langer de informa-
tie, maar de informatie krijgt steeds meer greep op die
burger. Beschikbaar gekomen informatie over die bur-
ger, zijn toestand en zijn gedrag, wordt op die manier
een beleids- en controle-instrument dat in het nadeel
kan zijn van die burger, zoals begrenzing van vrijheid en
inspraak.
Risico op uitwassen
De laatste tijd worden mensen in de samenleving vooral
geconfronteerd met uitwassen van deze samenlevings-
evoluties. Kinderen, ouders en gezinnen dreigen in toe-
nemende mate het slachtoffer te worden van deze ver-
wetenschappelijkingen en professionaliseringen. Voor
het kind naar het lager onderwijs gaat is het mogelijk
reeds getekend door een stoornis, ook al is het kind nog
volop in ontwikkeling. Ouders zijn reeds het mikpunt ge-
weest van gemediatiseerde programma's die hen con-
fronteren met hun zwakheden en hen adviseren het
over een andere boeg te gooien. Naast een huwelijksbe-
lofte worden partners zo, bijvoorbeeld, onder meer ook
geappeleerd tot een ouderschapsbelofte, alsof dit niet
langer vanzelfsprekend en gegarandeerd is.
Juist in dit overdrevene, in dit extreme en eenzijdige be-
vindt zich een reëel gevaar. Gematigdheid verdwijnt,
ruimte gaat verloren, openheid, inkijk geven en verande-
ring aandurven worden minder mogelijk. Er ontstaat
363
steeds meer een polarisering en tegenstelling, met een
zwart-wit denken. Wat juist is en kan, wat onjuist is en
helemaal niet kan. Redelijkheid wordt ingenomen door
emotionaliteit. Soeplesse en beweeglijkheid dreigen ver-
loren te gaan. Wat niet helemaal oké is of perfect, wordt
geviseerd. Met als keerzijde dat elk zich steeds meer in-
graaft en neigt zich meer af te sluiten.
Negatieve circulaire processen dreigen het gevolg te zijn.
Hoe meer men iets in beeld wil brengen, hoe meer men
dit tracht te vermijden. Hoe meer men achter iets ach-
terna gaat, hoe meer men dit tracht te ontlopen. Hoe
meer men iets als probleem tracht te benoemen om het
op te lossen, hoe meer iets als probleem verschijnt om-
dat men tracht te ontkomen. Hoe meer problemen men
wil opmerken om ze aan te pakken, hoe meer problemen
men vaststelt.
Stilaan en op termijn ontstaat het gevaar steeds meer
vast te lopen. De behoefte aan psychologische, pedago-
gische, psychiatrische, juridische, filosofische, mediale
en sociologische disciplines wordt voortdurend en expo-
nentieel groter. Het gevolg is een gevoel van toene-
mende onmacht en afhankelijkheid. Waarbij alles in een
aandachtbehoevend perspectief wordt geplaatst, met
een grote druk tot gevolg. Wie niet in deze aangereikte
disciplinaire kaders meedraait, wordt hiertoe geappel-
eerd, met de nodige druk, zodat stilaan dreigt dat zowat
364
alles hier rond en hierbinnen komt te draaien. Ontsnap-
pen wordt dan stilaan zo goed als onmogelijk.
Dienstbaarheid
Om hieruit te ontsnappen is zo goed als zeker nodig min-
der snel, minder diepgaand en minder omvattend een
disciplinaire benadering te laten spelen en het minder
vaak en minder door deze benadering te laten overne-
men. De eigen inbreng en zeggingsschap moeten op-
nieuw een grotere ruimte krijgen. De disciplines zijn er
voor de mensen, en niet zoals nu te vaak de mensen voor
de disciplines. Er kan aan ouders niet gevraagd worden
telkens buiten een situatie of gebeuren te gaan staan om
tot beter overzicht en inzicht te komen. Zo is er risico op
afstand en vervreemding in plaats van nabijheid en aan-
voelen.
Het machtsblok moet afgebouwd en het dienstbaarheid-
principe aangemoedigd, waarbij het individu zijn sterkte
behoudt en ze niet wordt ontnomen. Zo kan de deur
meer of opnieuw voor deze disciplines opengesteld wor-
den.
Het kind, de ouder en het gezin voelen zich zo goed en
kunnen zich zo gesteund voelen door de beschikbare dis-
ciplines. Deze disciplines doen een aanbod dat niet zon-
der meer te nemen is, maar waarvan die elementen kun-
365
nen worden gebruikt die de oorspronkelijke realiteit ver-
rijken en die het eigen draagvlak niet in gevaar brengen,
maar net vergroten. Zo word je ondersteund en kom je
er sterker uit. Er wordt iets toegevoegd en dit op eigen
maat, voor zover jij het zelf nuttig vindt.
Dit betekent ook de noodzaak van het dedramatiseren
van wat extreem ernstig wordt voorgesteld en waarop
helemaal gefocust. Het opteren voor een meer rustige
benadering en omgang welke meer kansen en openheid
inhoudt kan hier een belangrijk voordeel opleveren. Zo
is het voorstellen van stoornissen in termen van per-
soonlijkheidsdimensies die men in meerdere of mindere
mate vertoont, een goede stap in deze richting. Ze is
minder stigmatiserend en laat betere interactiekansen
toe.
Wil men de realiteit veranderen, dan moet men er voor
zorgen niet eerst de gecreëerde realiteit te moeten over-
winnen, vooraleer aan verandering toe te kunnen raken.
Zoals de mens achter het kind zien, zodat het niet enkel
gaat om het kind tot ontwikkeling te laten komen in de
opvoeding, maar het eerder gaat om menswording in de
begeleiding hiervan. Zo komt de veelzijdigheid en com-
plexiteit van het kind als mens meer aan bod. Zo kan de
meerdimensionele werkelijkheid van het kind dichter
benaderd en krijgt het kind als mens meer ruimte om tot
366
zijn recht te komen. Tegelijk hierbij achter de gezamen-
lijk gecreëerde samenlevingsrealiteit de levenswerkelijk-
heid als gegeven te ontwaren.
Misschien is de tijd rijp om in analogie met de scheiding
der machten voldoende afstand en onafhankelijkheid te
creëren tussen wat wordt gedacht (wetenschap), wat
wordt gedaan (professionalisering) en wat is (realiteit).
Zo kan het machtsover- en onevenwicht verminderd en
kan een gezonde dynamiek en evenwicht ontstaan. Zo
kan door de één gebruikt wat door de ander wordt ge-
boden, zonder automatisme, vanzelfsprekendheid of
dwang van toepassing. Zo kan de één ook invloed en con-
trole uitoefenen op de ander, zodat excessen worden
voorkomen.
Belangrijk zal zijn de werkelijkheid niet te reduceren tot
iets gekend en vertrouwd. Maar naar de werkelijkheid
toe te stappen in al haar complexiteit en deze zo goed
mogelijk inhoudelijk te beschrijven weg van zelfgecre-
eerde vormen en labels. Zo dat de inhoud prevaleert op
de vorm. Er oog voor hebbend dat de realiteit telkens
anders is en individueel verschillend en zich niet laat vat-
ten in categorieën en algemeenheden. Maar met open
blik op verkenning uitgaan om het eigene te onderken-
nen en het zo getrouw mogelijk te omschrijven, om zo
dichterbij te komen. Zoals, bijvoorbeeld, de mens niet te
reduceren tot kind of in de kindvorm te gieten. Of de
mens enkel te reduceren tot ouder of in de oudervorm
367
te gieten. Opdat het wetenschappelijke en professio-
nele niet in de weg zou komen te staan, zou kunnen ge-
kozen voor een persoonlijke ontmoeting met je kind als
persoon met een actieve deelname van je kind aan het
samen, waarin zo veel mogelijk de voorkeur wordt gege-
ven aan het spontane, ongedwongene en aan gewone
omgang.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen 'Spelen
met inhoud en vorm. Over leven en samenleven' en 'Van
vorm naar inhoud' van deze encyclopedie.
In die zin kan ook het pleidooi van de hedendaagse pe-
dagogische denkers als Philippe Meirieu en Klaus Mol-
lenhauer zinvol zijn om in de pedagogiek opnieuw alles
samen te brengen : niet alleen kennis uit veelal frag-
mentair wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld met
een psychologische of sociologische invalshoek, maar
ook persoonlijke ervaringskennis en de filosofische re-
flectie hierop. Zo kan het één het ander in het oog hou-
den en zonodig bijsturen of aanvullen.
Matiging in de opvoeding
Vandaag wordt in de opvoeding steeds meer gesproken
over het normaliseren. Dit houdt in dat praten over op-
voeding als normaal wordt ervaren omdat kwetsbaar-
heid, vragen en uitdagingen er nu eenmaal bijhoren. Dit
betekent ook dat wat als normaal wordt ervaren wordt
368
uitgebreid, waarbij labels en vroegdiagnoses worden uit-
gesteld en problematisering wordt vermeden omdat elk
kind anders is en voortdurend verandert. Elk kind is uniek
en heeft meerdere lagen of kleuren die tot expressie
kunnen komen. Het kind vertoont mogelijke enkele ken-
merken of eigenschappen als unieke meer dan dat per-
soon, die afstemming vragen. De leef- en opvoedings-
omgeving die aan de basis liggen kunnen zo worden bij-
gesteld. Of er kan rekening gehouden met de leeftijd en
tijd. Normaal wordt iets wat in gesprek zo wordt ervaren
en bij bepaald handelen en in bepaalde situaties, om-
standigheden en (leef)tijd al dan niet tot uiting komt.
Het zit niet zozeer in iemand maar is iets dat tussen ie-
mand en zijn interactie met zijn omgeving al dan niet tot
expressie komt. Zo wordt getracht preventief in het ge-
wone opvoeden zoveel mogelijk te ondervangen. Het
gaat om kinderen voor wie normaliseren kansen biedt
mits de nodige ondersteuning van ouders en steun van
de sociale omgeving als basis. Normaliseren wordt dan
in één adem genoemd samen met ontzorgen en deme-
dicaliseren. Hierbij wordt vooral beroep gedaan op de
eigen krachten en inzet van ouders en kind met steun
vanuit de sociale omgeving, voornamelijk vrienden, fa-
milie, kennissen, buren of sociale media. Er wordt ge-
bruik gemaakt van wat werkt, waar het kind behoefte
aan heeft en waar naar toegewerkt wil worden. Er wordt
hierbij uitgegaan van vragen eerder dan van problemen.
Zo wordt de focus gericht op unieke kwaliteiten vanuit
369
een positief denken. Ouders hopen zo met en voor hun
kind een zo normaal mogelijk leven mogelijk te maken.
De interactie ouder-kind dreigt door de verwetenschap-
pelijking en professionalisering te intentioneel te wor-
den zodat een spontane natuurlijke interactie dreigt ver-
loren te gaan. De vraag kan gesteld wie vooral gebaat is
met deze intentionaliteit en of ze het persoonlijk welzijn
van kind en ouder niet juist in de weg komt te staan. Een
matiging van de intentionaliteit kan de druk, de hoge
verwachtingen en extreme functionaliteit doen afnemen
en ruimte creëren voor eigenheid en spontaniteit. Ook
de vrees om te kort te schieten, fouten te maken of kan-
sen voor het kind te laten liggen kunnen zo weggeno-
men. Alleen wanneer bruikbaarheid en behulpzaamheid
zelf ervaren worden, kan hiervoor gekozen en dit zo lang
gewenst en als nuttig en zinvol worden ervaren.
Praktijk van matiging
Geef naar je aanvoelen aan welke psychologische mati-
ging gezin en opvoeding vragen :
Geef naar je aanvoelen aan welke pedagogische mati-
ging gezin en opvoeding vragen :
370
Geef naar je aanvoelen aan welke psychiatrische mati-
ging gezin en opvoeding vragen :
Geef naar je aanvoelen aan welke juridische matiging ge-
zin en opvoeding vragen :
Geef naar je aanvoelen aan welke mediale matiging ge-
zin en opvoeding vragen :
Meer lezen :
de Winter, M. (2020). Verbeter de wereld, begin bij de
opvoeding: Vanachter de voordeur naar democratie en
verbinding. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Koppies, H. (2016). Opvoedingsproblemen : diagnostice-
ren of normaliseren ? Hkoppies.wordpress.
Roovers, D. (2017). Mensen maken: Nieuw licht op op-
voeden. Amsterdam: Ambo|Anthos.
371
Ethische
oriëntaties in
de samenleving
Ethiek als
krachtige refe-
rentiële tool
Samenleving oriëntatie in het algemeen
Als samenleving zal je minder of meer bewust je hande-
len en de afgrenzing van je handelen laten bepalen door
iets wat onderliggend aanwezig is. Wat je wel als samen-
leving doet of toelaat en hoe op welke manier, en wat je
niet als samenleving doet of niet toelaat en hoe op welke
Samenleving oriëntatie gaat over waar het als samen-
leving onderliggend om draait en wat handelen rich-
ting geeft en begrenst. Deze oriëntaties gaan terug op
wat ethisch centraal staat in de samenleving en waar-
naar kan worden gerefereerd.
Naast een evolutie in varianten, kan ook een mix wor-
den onderkend.
Het bewust hanteren van deze ethische oriëntaties in
de samenleving kan een krachtige positieve tool vor-
men in je refereren, weg van vormen van geweld. Het
kan een stevige basis vormen waarop je opvoeden te
baseren.
372
manier niet, zal bepaald worden door iets in je waarrond
je je handelen als samenleving wenst te laten draaien.
Iets wat je via je handelen als samenleving wenst te be-
reiken of waar te maken, waar je handelen als samenle-
ving een expressie van is. Iets wat je handelen als samen-
leving in gang zet, maar ook doet beëindigen.
Dit dieperliggend iets is vaak iets ethisch wat voor je als
samenleving centraal staat en waar je naar toe wil. Iets
wat je in je handelen tot expressie wil brengen zo het er-
toe bijdraagt. Het geeft meteen ook aan waar je van weg
wil. Wat je in je handelen niet tot expressie wil brengen
zo het er niet tot bijdraagt.
Voor de ene samenleving staat dìt onderliggend cen-
traal, voor de andere samenleving iets anders. Op basis
van waar je als samenleving op georiënteerd bent en in
je handelen wil waarmaken, kan een indeling gemaakt
worden. Ze geeft de aard van samenleving oriëntatie
aan. Onderzoek wijst uit dat er vier soorten ethische ori-
entaties kunnen onderscheiden worden voor gedrag en
dus ook hier voor het samenlevingsgedrag. Zo tekenen
zich vier samenleving oriëntaties af van wat onderlig-
gend centraal staat in je samenleving-burger relatie en
wat je via je handelen als samenleving tot expressie wil
brengen en wil realiseren.
Het onderkennen van je oriëntatie kan je als samenle-
ving helpen hier meer bewust mee om te gaan. Zo kan
373
het helpen je eigen handelen en reacties naar je burgers
toe beter te begrijpen en er de gemeenschappelijke be-
kommernis in te vatten. Zo kan het ook helpen dilem-
ma's en spanningen in je handelen te onderkennen, zo-
als wanneer je twee oriëntaties tracht te combineren. Zo
kan het ook helpen je handelen als samenleving te ver-
rijken en van een meerwaarde te voorzien zo je er in
slaagt meerdere samenleving oriëntaties tot hun recht
te laten komen en samen in je handelen te verwerken.
Zo kan deze aandacht voor ethische oriëntaties een
krachtige tool vormen als iets waar het in je denken en
handelen referentieel om draait of zou kunnen draaien
en die gedragen wordt door de samenleving. Zo heb je
de samenleving als basis voor een ethiek, en heb je ver-
volgens een ethiek als basis voor je handelen, ook, bij-
voorbeeld, het opvoedend handelen als ouders. Deze
aandacht voor ‘waar om heen’ iets referentieel draait of
(p)referentieel zou kunnen draaien, is wat centraal staat
in het vernieuwende referentieel denk- en werkmodel.
Ze kan een stevige basis vormen waarop als samenleving
je handelen en de begrenzing ervan te baseren.
Vooral inzicht brengen in aanwezige vaak problemati-
sche processen en een overstap weten maken naar meer
gunstige processen is een van de troeven van het refe-
rentieel model.
Dit referentieel model is tegelijk proces-, handelings- en
374
contextgericht. Het model vertoont affiniteiten met on-
der meer het in opgang zijnde schemadenk- & werkmo-
del, de actuele identiteitsvraagstelling en de evidence-
based informatieverwerkingstheorie met neuroweten-
schappelijke roots.
Te onderscheiden samenleving oriëntaties
De ethische samenleving oriëntaties die kunnen onder-
scheiden worden zijn : de intentionele waardeoriëntatie,
de verantwoordelijke zorgzaamheidsoriëntatie, de reali-
teits consequentiële oriëntatie en de voorwaardelijke
competentie oriëntatie. Ze gaan terug op ethische stro-
mingen die in de loop van de geschiedenis tot ontwikke-
ling zijn gekomen. De eerste drie oriëntaties nemen het
perspectief in van de burger en zijn op de burger geori-
enteerd. Ze hebben te maken met wat in je handelen als
burger aan bod komt. De laatste neemt het perspectief
in van de samenleving en is op je als samenleving geori-
enteerd. Ze heeft te maken met wat in de samenleving
centraal aan bod komt. In de eerste oriëntatie staat het
rationele centraal, in de tweede het emotionele, in de
derde het behoeftematige en in de laatste het 'deugde-
lijke'. Ze zullen een voor een nader toegelicht worden.
Intentionele samenleving oriëntatie
De intentionele samenleving oriëntatie is de oudste en
wellicht de meest voorkomende. Als samenleving tracht
375
je in je handelen bepaalde waarden tot hun recht te la-
ten komen. Je zal je in je handelen laten leiden door be-
paalde normen en regels die garant moeten staan voor
de tegemoetkoming aan deze waarden en weg van wat
deze waarden in het gedrang zou brengen. Als waarden
kunnen voor je als samenleving gelden rechtvaardigheid,
gelijkheid of gelijkwaardigheid, sociaal-zijn, verdraag-
zaamheid, geweldloosheid, vrijheid, enzomeer. Als afge-
leide normen kunnen voor je van toepassing zijn : delen
met elkaar, geen onderscheid maken, iedereen gelijke
kansen bieden, met elkaar rekening houden, verschil res-
pecteren, geen schade toebrengen, niet vervallen in ex-
tremen, enzomeer. Zo afwezig, negatief of ongunstig
kan dit de vorm aannemen van haat (als onwaarde) en
vijandigheid (als onnorm) waarvan je in je intentionele
oriëntatie als samenleving van weg tracht te blijven.
Met andere woorden, je tracht een moreel goede sa-
menleving te zijn en vermijdt van moreel foute of on-
juiste dingen te doen naar je burgers toe en je verwacht
dit van je burgers ook. In dit alles staat het rationele en
het cognitieve centraal. Je laat je leiden door je ver-
stand, het afstandelijk objectieve is aan de orde, het on-
persoonlijke gaat voor. Je richt je niet enkel op je gedrag,
waar jij je als samenleving aan houdt, maar ook op het
gedrag van je burgers, waar je burgers al of niet aan vol-
doen, en je gaat na of dit al of niet overeenstemt met
voorgehouden waarden en normen. Is dit niet zo, dan
376
onderken je tekorten die je benoemt als defecten. Hier-
van ga je de oorsprong na en vervolgens tracht je ze weg
te werken en zo de gevolgen van deze tekortkomingen
op te heffen. Ethisch filosofen die hier kunnen genoemd,
zijn Kant, Durkheim en recent Rawls.
Het principiële staat voorop, basisovertuigingen waar-
aan je je waarden en normen ontleende zijn wet en on-
voorwaardelijk van toepassing. Zo kan je overtuigd zijn
van de integriteit van het leven en van het bestaan, en
zullen je waarden en normen hierop afgestemd zijn. Je
oordeel en reactie zullen bijgevolg in functie staan van
de bescherming en garandering van deze persoonlijke
integriteit in al zijn facetten, zowel lichamelijk, maar ook
emotioneel en sociaal. Als het handelen van burgers om
een of andere concrete reden hier tegenin gaat, zal je als
samenleving geneigd zijn hiertegen te reageren en niet
mee akkoord te gaan. Een zeker risico kan dan erin be-
staan dat dit als ultiem middel of als ultieme reden gaat
dienen. Wat mogelijk grote offers van je als samenleving
of van je burgers gaat vragen om hieraan te willen of te
blijven beantwoorden. Je bent dan afhankelijk van je ei-
gen ideeën en intenties, ook op momenten dat ze min-
der bruikbaar zijn en onverwachte of ongewenste gevol-
gen hebben.
Bijvoorbeeld, principieel je burgers beperkingen opleg-
gen omdat ze niet voldeden. Zoals afgezonderd of geïso-
377
leerd worden terwijl evenwel nood aan anderen voor so-
ciale ontwikkeling. Als samenleving zal je dan je reactie
onderbouwen en argumenteren vanuit wat principieel in
het gedrang dreigt te komen, zonder evenwel veel aan-
dacht voor mogelijke gevolgen van je reactie. Mogelijk
voel je je gerechtigd naar krachtige middelen te grijpen
zo iets ernstigs in het gedrang komt. Ook voel je je mo-
gelijk gesterkt, omdat ook in de samenleving vanuit deze
intentionele waardeoriëntatie veelal wordt gehandeld
en gereageerd.
Zorgzaamheidsoriëntatie
De zorgzaamheidsoriëntatie als samenleving is relatief
nieuw. Het houdt in dat je je als samenleving zo betrok-
ken voelt op de persoon van je burgers dat je er zorg-
zaam mee om wil gaan. Er is het gevoel van verbonden-
heid als persoon met andere personen waaruit een ver-
antwoordelijk zijn en zorg voor elkaar voortvloeien. Het
gaat om een emotioneel aangesproken en bewogen
worden door anderen die zorgende gevoelens en hande-
lingen activeren. De zorgrelatie staat centraal vanuit een
benaderen van burgers in hun eigenheid met respect
voor hun persoon en hun gevoelens, gedachten en ver-
langens. Het menselijk humane staat voorop en er is
sprake van een nabije betrokken en warme relatie. Ge-
voelens van liefde en meeleven zijn primordiaal en doen
een zorgzaam handelen en betrokken verantwoordelijk-
heid ontstaan. Zo afwezig, negatief en ongunstig kan dit
378
de vorm aannemen van onderscheid maken (geen gelijk-
waardigheid) en druk uitoefenen (geen integriteit) waar
je in je zorgzaamheidsoriëntatie als samenleving van
tracht weg te blijven.
Met andere woorden, het emotionele staat voorop. Je
laat je als samenleving leiden door in je opgewekte ge-
voelens, door het nabije subjectieve en het persoonlijke
dat voor gaat. Je richt je niet zozeer op het gedrag van je
burgers maar op de persoon van je burgers. Op wat in
hen leeft en ze tot expressie brengen en ze weergeven
emotioneel nodig te hebben. Op die manier krijg je
hoogte van burgers als in ontwikkeling zijn.
Zo ontdek je ontwikkelingsbehoeften bij burgers waarop
je zorg te kunnen richten. Met je persoon als model in-
vesteer je in je burgers en breng je het van alles bij. Zo
dat de burger kan groeien en aan mogelijkheden en
kracht kan winnen. Het gaat om wat beter is voor de bur-
ger en het vermijden van wat slechter is. Het eigene en
specifieke van de burger en zijn situatie zullen bepalend
zijn voor je afstemming. Je burgers en hun menselijke
waardigheid vormen het criterium voor je denken en
handelen. Ethisch filosofen die hier kunnen genoemd,
zijn Gilligan en Noddings.
379
Consequentiële samenleving oriëntatie
De consequentiële samenleving oriëntatie heeft thans
een grote betekenis gekregen. Het houdt in dat je als sa-
menleving erg oog hebt voor de gevolgen van je hande-
len in de realiteit. Je tracht je handelen zo af te stemmen
en te richten zodat je voor je burgers de gewenste gevol-
gen doet ontstaan of mogelijk maakt. Wat welbevinden
en levenskwaliteit doen ontstaan daar laat je je door lei-
den. Dit kan gaan om lichamelijk, emotioneel en materi-
eel welbevinden voor je burgers, zoals gezondheid, vei-
ligheid en stabiliteit. Het kan ook gaan om persoonlijke
ontplooiing en zelfbepaling voor je burgers, zoals vaar-
digheden en zelf richting kunnen geven en eigen keuzes
maken. Het kan nog gaan om rechten en sociale inslui-
ting voor je burgers, zoals toegang tot en steun ervaren
en kunnen deelnemen aan de samenleving. Ethisch filo-
sofen die hier kunnen genoemd, zijn Bentham, Mill en
recent Singer met zijn notie minimaliseren van pijn en
leed. Zo afwezig, negatief of ongunstig kan dit de vorm
aannemen van gediscrimineerd worden (geen gelijk-
waardigheid ervaren) en geweld ervaren waarvan je in je
consequentiële oriëntatie als samenleving van weg
tracht te blijven.
Het behoeftematige staat centraal en als samenleving
wil je dingen mogelijk maken of waar maken voor je bur-
gers die hen levenskwaliteit doet ervaren. Je richt je niet
zozeer op het gedrag van je burgers of op hun persoon,
380
maar op de situatie voor je burgers als randvoorwaarde.
In die situatie wil je kansen bieden en ondersteuning ge-
ven in functie van de toename aan welbevinden en le-
venskwaliteit. Het gaat om plus en het voorkomen van
min in de realiteit. Je bijdrage tot gewenste gevolgen zul-
len het criterium vormen voor je handelen als samenle-
ving. Waarbij je mee je aandacht richt op wat je bijdrage
is aan je burgers, opdat ze zelf kunnen bijdragen aan hun
welbevinden en hun levenskwaliteit. Je ervaart jezelf
mee als onderdeel van de situatie voor je burgers welke
zich afstemt op hen. Zodat participatie en zijn rechten
laten gelden voor de burger gegarandeerd worden. Zo
houd je in het oog of burgers aan eigen kracht kunnen
winnen om tot zelfsturing en -regulatie te komen.
Competentiële samenleving oriëntatie
De voorwaardelijke competentie oriëntatie als samenle-
ving tenslotte is wat thans erg in is. Als samenleving richt
je je niet meer op je burgers om te oordelen over het wat
en hoe van je handelen als samenleving en het wat en
hoe niet. Je richt je in deze oriëntatie op jezelf om te oor-
delen over het wat en hoe van je handelen als samenle-
ving en over het wat en hoe niet. Je streeft ernaar door
aan je handelen als samenleving te werken en te sleute-
len zoveel kwaliteit te kunnen garanderen dat sowieso
een kwaliteitservaren aan je burgers kan worden gega-
randeerd. Je besteedt vooral aandacht aan je eigen com-
petentie en je eigen kwaliteiten als samenleving en de
381
ontwikkeling ervan. Zodat je tot een hoogkwalitatief
handelen komt dat impliciet kwaliteit tot gevolg heeft.
Ethisch filosofen die hier kunnen genoemd, zijn Plato,
Aristoteles, van Aquino en recent Anscombe. Zo afwe-
zig, negatief of ongunstig kan dit de vorm aannemen van
een tekort aan kwaliteiten en kwaliteit waarvan je in je
competentiële oriëntatie als samenleving van weg tracht
te blijven.
Het 'deugdelijke' staat centraal en dat moet voor kwali-
teiten en bijgevolg kwaliteit zorgen, en minder kwalitei-
ten en minder kwaliteit voorkomen. Alzo krijg je hoogte
van eigen sterkten en zwakten, van eigen risico's en kan-
sen. Zo kan je tijd en energie stoppen in eigen verdere
competentie-ontwikkeling als samenleving als voor-
waarde voor de omgang met je burgers. Zo leg je de ver-
antwoordelijkheid vooral bij jezelf en vanuit dit ervaren
vind je gemakkelijk de motivatie en kracht om in eigen
kracht te groeien. De inbreng van je burgers en van je
netwerk kunnen helpen als hulpbronnen. Ook kunnen je
burgers je helpen om je direct of indirect te signaleren
hoe aan je ontwikkelende sensitiviteit en responsiviteit
als samenleving nog te kunnen werken. Om zo je hande-
len als samenleving als aanbod nog beter af te weten
stemmen op de vraag van de burgers met hun noden en
behoeften. In dit afstemmen let je zowel op wat je denkt
als voorstelling, op wat je doet als interactie en op wie je
bent in de realiteit.
382
Samenleving oriëntatie in het concreet
Waar in de eerste drie oriëntaties als samenleving je aan-
bod aan je burgers centraal stond, staat in de laatste ori-
entatie je samenleving-zijn en de kwaliteit in het licht. Op
die manier zien we een evolutie in oriëntatie. Aanvanke-
lijk was er vooral een grote bezorgdheid om de burger
tot zijn recht te laten komen overeenkomstig bepaalde
principes, waarden en normen die veelal overeenkwa-
men met wat in de maatschappij verwacht werd. Hierbij
deden vertegenwoordigers van de samenleving hun best
model te staan, dit door zelf te handelen overeenkom-
stig deze beginselen, waarden en normen. Nadien was
er vooral oog voor het creëren van welbevinden. Dit
kwam omdat meer mogelijkheden in de samenleving be-
schikbaar werden en de realiteit meer overeenkomstig
de burgers en hun behoeften kon aangepast worden.
Doordat vrouwen aan inbreng wonnen in de samenle-
ving kwamen ook meer vrouwelijke waarden op de voor-
grond, zoals betrokkenheid, tederheid en pacificatie.
Aan deze waarden werden een aantal kwaliteiten en ge-
voeligheden gekoppeld, zoals sensitiviteit, expressiviteit,
relatiegerichtheid, responsiviteit en zorgzaamheid. Deze
waarden en gevoeligheden situeerden zich meer op re-
lationeel dan maatschappelijk vlak. Als complement van
deze betrokkenheid kwam er volop aandacht om zich als
samenleving als waarde- en kwaliteitsvol te kunnen ma-
nifesteren. Hiertoe kwam het werken aan zichzelf en zijn
kwaliteiten voor de burger op de voorgrond.
383
Alhoewel veel samenlevingen zich in één van de vier sa-
menleving oriëntaties herkennen en kunnen terugvin-
den, zijn er samenlevingen die meer dan één oriëntatie
combineren. Zo kan, bijvoorbeeld, een rationele oriënta-
tie aangevuld worden met een emotionele oriëntatie, of
een meer mannelijke met een meer vrouwelijke oriënta-
tie. Zo kan een meer op de burger gerichte oriëntatie
aangevuld worden met een meer op zichzelf als samen-
leving gerichte oriëntatie. Hou je als samenleving zowel
rekening met de realiteit die je wil mogelijk maken, als
met je burgers en de zorg ervoor, als ook met jezelf voor
je burgers, als tenslotte ook met de maatschappelijke
context en de erin aanwezige cultuur, dan doet zich een
mix voor. Is deze mix evenwichtig en wordt niet extreem
één van deze elementen doorgedrukt of voorrang gege-
ven, dan kan dit een meerwaarde betekenen. Dit is zo
omdat tegelijk met meer rekening wordt gehouden en
tegelijk meer tot zijn recht kan komen. De voorwaarde
hierbij is dat het ene element geen hinderpaal vormt
voor het andere element en het niet uitsluit. Ethisch fi-
losofen die hier kunnen genoemd, zijn Berlin, Williams
en recent Nagels.
Beleidsmensen vandaag zijn vooral begaan met het ver-
tegenwoordigen en verdedigen van waarden en nor-
men. Ze veronachtzamen hierbij gemakkelijk het zorg-
en welbevindenaspect. Nog minder zijn ze in de praktijk
in sommige gevallen direct begaan met professioneel en
384
deskundig uit de hoek te komen of te laten komen, als
aanvulling op het waarden en normendiscours. Dit komt
wellicht omwille van hun morele bezorgdheid die ze her-
leiden tot dit waarden- en normendiscours. Het risico
bestaat hierbij te blijven steken in ideaaloplossingen
(waarden- & normendiscours), die evenwel niet werk-
baar zijn (zorgdiscours), of haalbaar en realistisch zijn
(welbevindendiscours), of nog onvoldoende weten-
schappelijk en professioneel onderbouwd zijn (kwalitei-
tendiscours).
Nochtans is vandaag te merken dat mensen niet enkel
vragen om een principiële leiding en beleid, zoals van-
daag nog veelal in maatschappelijke en politieke mid-
dens van toepassing is. Mensen geven steeds meer de
voorkeur aan gezagsdragers die tevens en tegelijk ook de
emotioneel-zorgende, ervaren-welbevinden en kwali-
teits-competentiedimensie weten op te nemen en we-
ten te integreren.
Vandaag zien we bijgevolg dat wat de maatschappij op-
legt of verwacht en wat de realiteit opdringt, minder
doorwerkt. Men wil als burger meer zelfactief zijn leven
in handen nemen en zich vooral afstemmen op mensen
waarmee een zekere band en verbondenheid. Hierdoor
neemt het belang van het emotionele, persoonlijke en
relationele toe, ook in de omgang en samenleven. Tege-
lijk neemt het belang van het maatschappelijke en de re-
aliteit af. Men richt zich op het meer zelf maakbare en
385
bereikbare, meer op het inhoudelijke dan vormelijke.
Wat op zich niet zo is, zoals de maatschappij en de reali-
teit, wordt toch getracht hiertoe om te vormen.
Welke samenleving oriëntatie meen je te herkennen ?
Wat zou het voordeel kunnen zijn van een oriëntatie
mix ?
Wat zou de samenleving oriëntatie kunnen betekenen
voor de geboden opvoeding ?
Meer lezen :
Franck, J. (2010). Ouder-zijn vandaag. Denken als inspi-
ratiebron. Hove: psychcom-research.
Franck, J. (2014). Referentieel schemadenken en -hande-
len voor de opvoedingspraktijk. Wetenschappelijke in-
zichten geüpdatet. Hove: psychcom-research.
386
Ontwikkeling van
samenspel
WAARNEEMBARE ONTWIKKELING SAMENSPEL
Als ouder is het een droomvoorstelling dat je kind met
andere kinderen tot een harmonisch en prettig samen-
spel zou weten te komen. Voor het daar aan toe is, moet
eerst evenwel een hele weg afgelegd worden. Weg die,
zo blijkt, in stappen verloopt.
Elke ouder weet dat het kind vaak op zich speelt en zodra
andere kinderen aanwezig zijn het niet steeds echt tot
samenspel komt. Het is geen echt samenspel en zo het
toch geprobeerd wordt komt het gemakkelijk tot span-
ningen.
Aan coöperatief spel gaan andere spelwijzen vooraf.
Ze vertonen een samenhang met ontwikkeling op so-
ciaal en cognitief vlak.
387
Veelal worden in de ontwikkeling volgende speelwijzen
onderscheiden, geordend volgens sociaal niveau. Varia-
tie treedt hierbij tussen de verschillende speelwijzen op
in individuele actie en in interactie.
. afwezig (spel)gedrag : het kind is niet in een spelactivi-
teit of interactie gewikkeld. Het loopt rond of zit starend
in het rond te kijken. Er is geen echte actie of enige in-
teractie aanwezig, hooguit wat ongerichte bewegingen.
. alleen spelen : ook solitair of (nog) niet-sociaal spel ge-
naamd. Het kind speelt op zichzelf zonder aandacht te
besteden aan andere kinderen of hen in zijn spel te be-
trekken. Het kind heeft ook geen interesse in het spel
van andere kinderen in zijn buurt. Er is individuele actie
aanwezig.
. toekijken : het kind kan op sommige ogenblikken inte-
resse hebben voor het spel van andere kinderen zonder
spontaan mee te doen. Het is nieuwsgierig naar dit spel
zoals ook voor andere dingen uit zijn omgeving. Er is in-
dividuele opnemende actie aanwezig.
. parallelspel : het kind is naast andere kinderen apart
met eenzelfde soort spelactiviteit bezig, zonder echt pra-
ten. Nu en dan kan betwisting ontstaan, nadien wordt
apart naast elkaar zonder praten verder gespeeld met
hetzelfde. Er is geen echte interactie aanwezig. Alhoewel
schijnbaar niet sociaal van aard heeft zijn spel toch een
388
sociale betekenis : het kind leert meer over de interesses
van andere kinderen en het is vaak een aanleiding om te
praten. Alhoewel het kind niet rechtstreeks sociaal con-
tact zoekt, merkt het wat andere kinderen doen.
. associatief spel : het kind speelt samen met een ander
kind elk op zijn manier, vooral materiaal wordt uitgewis-
seld en gedeeld en er wordt wat met elkaar gepraat en
commentaar gegeven. Er is een zeker interactie aanwe-
zig, zonder gericht zijn op een doel en zonder verdeling
van materiaal of rollen. Denk, bijvoorbeeld aan kinderen
samen op een autoband als schommel.
. coöperatief spel : het kind stemt actief samen met an-
dere kinderen zijn activiteit af op elkaar, dit naar een ge-
zamenlijk doel toe. Spelmateriaal wordt geruild, aange-
geven rollen worden opgenomen, ook andere interactie
grijpt plaats. Er is volledige interactie aanwezig, met sa-
menwerking, coördinatie, overleg en verdeling.
De ontwikkeling van het samenspel verloopt voor elk
kind in zijn eigen tempo en in een eigen volgorde. Dus de
genoemde spelvormen worden niet één na één doorlo-
pen. De verschillende spelvormen lopen dikwijls over in
elkaar. Zo kan het kind een tijdje toekijken naar het spel
van andere kinderen, dan materiaal zoeken en zijn eigen
parallel spel beginnen. Een kind vertoont de verschil-
lende vormen naast elkaar en latere vormen vervangen
niet helemaal de eerdere.
389
Toch kan een globale progressie gezien van geen echte
actie en geen echte interactie naar operatieve actie en
coöperatieve interactie. Hierbij wordt het kind meer so-
ciaal in zijn uitwisseling en omgang. Zo worden kinderen
in toenemende mate interactief en coöperatief in hun
spelgedrag naarmate ze ouder worden. Dit heeft ook te
maken met hun groeiend imaginair en empatisch ver-
mogen.
ONDERLIGGENDE ONTWIKKELING SOCIALE VAARDIG-
HEID
Er kan gesteld dat er een wederzijdse beïnvloeding is tus-
sen samenspel en sociale vaardigheidsontwikkeling. Hoe
meer samenspel hoe meer kansen voor sociale vaardig-
heidsontwikkeling, hoe meer sociale vaardigheidsont-
wikkeling hoe meer kansen voor samenspel.
. Zo leert een kind meer over elkaars perspectief inne-
men. Samenspel lukt beter zo het kind hoogte weet te
nemen van de gedachten, gevoelens, interesses en wen-
sen van andere kinderen. Vervolgens dienen eigen ge-
dachten, gevoelens, interesses en wensen afgestemd op
elkaar, onder meer door gezamenlijk begrip en vinden
van wat gemeenschappelijk. Hierbij leert het kind dit te
communiceren door zijn gevoelsexpressie en zijn al of
niet geboden steun.
390
. Zo leert een kind zijn gedrag te coördineren. Zoals spel-
materiaal te delen, zijn beurt af te wachten, zijn rol in het
geheel te spelen en hiermee in te stemmen, afspraken
te maken over hoe iets kan. Hoe meer een kind ver-
trouwd is met andere kinderen hoe gemakkelijker dit
lukt.
. Zo leert het kind zijn voorstellingen en fantasieën op el-
kaar af te stemmen. Dit weten sociaal fantaseren waarbij
interne fantasieën worden gedeeld en met elkaar in
overeenstemming gebracht, is vaak een voorwaarde om
samen dingen te doen. Zo dingen voor een kind totaal
iets anders zijn, zal samenwerken niet goed lukken. Ook
al vermeerdert het sociaal gehalte in het spel niet steeds,
het cognitief niveau neemt toe met de leeftijd.
. Zo leert een kind zelf ook tot zijn recht te komen : naar-
mate een kind ervaring opdoet met andere kinderen
wordt het vaardiger in iets vragen en het succesvol aan-
spreken van andere kinderen. Van eisen gaat het meer
naar signalen en suggesties geven. Van, bijvoorbeeld,
'Blijf eraf' naar 'Je mag meedoen, als je niets stukmaakt.'
. Zo leert het kind manieren om conflicten op te lossen
of te voorkomen : de bij interactie ontmoete problemen
en conflicten bieden hiertoe een geschikt en omvangrijk
oefenterrein. Hoe je iets kan delen, wat je doet als je alle
twee hetzelfde wil of iets totaal tegengesteld en hoe je
dan kan kiezen en elkaar tegemoetkomen. Kunnen de
391
problemen niet overkomen worden dan vervalt het kind
gemakkelijk terug in een spelactiviteit die eerder succes-
vol was. Coöperatief spelen lukt beter zo ouders voor zo-
ver nodig helpen moeilijkheden weg te werken. Princi-
pes van eerlijkheid en rechtvaardigheid en vertrouwde
spelregels kunnen hierbij helpen. Ook kan uitgegaan van
het gelijkheidsbeginsel of net omgekeerd het diversi-
teitsbeginsel : iedereen gelijk of rekening houden met
verschillen in leeftijd, behoeften, enzomeer.
. Zo leert het kind tenslotte wat individueel is en wat ge-
meenschappelijk : wat geeft iemand meer rechten en
wat niet.
JE INBRENG ALS OUDER
Lukt het samenspelen nog niet en geeft het veelvuldig
aanleiding tot spanning en conflicten, dan kan je met het
volgende rekening houden :
. Voorzie naast momenten en gelegenheden voor sa-
menspelen ook momenten en gelegenheden om alleen
te spelen. Dreigt het samenspelen uit de hand te lopen,
dan kan je kinderen even apart laten spelen of elk spel-
materiaal toewijzen.
. Wat uit het zicht is, verliest vaak zijn interesse, ook zijn
negatieve interesse.
392
. Zo nodig kan je een kind actief afleiden en leiden naar
een minder risico inhoudende spelactiviteit.
. Kijk wat verdeelt, kijk ook naar wat samenbrengt. Bij-
voorbeeld, wie op het fietsje en wie duwt of trekt.
. Zie wat je preventief kan doen om het oplopen van
spanningen te vermijden. Lukt dit niet, ga dan na hoe je
een voorval ervaringsgericht voor het kind kan laten zijn.
Als ouder, bijvoorbeeld, helpen voorkomen een ander
kind uit te dagen, maar ook het kind laten ervaren welke
de gevolgen zijn van elkaar uitdagen.
. Stel conflicten voor als tijdelijke hindernissen die oplos-
baar zijn en toelaten verder samen te spelen.
. Kijk naar botsingen en conflicten als verdedigende han-
delingen vanuit een mogelijk verlieservaren. Ga na hoe
verlieservaren binnen perken te houden. Hou rekening
met het aantrekkelijke van het materiaal, de situatie of
de mogelijke rol.
. Hou er rekening mee dat sommige kinderen meer con-
trole willen hebben over de situatie, terwijl andere kin-
deren zich makkelijker aanpassen.
. Hou er rekening mee dat op sommige momenten of
meer in het algemeen kinderen gevoeliger kunnen zijn
393
bij het verloop van het samenspel. Ze merken sneller iets
op en reageren vlugger.
. Hou er rekening mee dat kinderen op elkaar invloed uit-
oefenen via imitatie en via elkaar belonen met onder
meer medewerking, glimlachen en tonen van genegen-
heid. Maar ook via elkaar straffen met onder meer geen
medewerking en elkaar negeren, verwijten maken en af-
keuren en zonodig fysieke aanval. Zij het dat dit alles
veelal onbewust en onbedoeld verloopt.
. Hou er rekening mee dat een kind stilaan meer een si-
tuatie in zijn geheel overziet en weet te begrijpen en zo
beter zelf regelend weet te reageren. Zo onder meer be-
seffen dat andere kinderen andere gedachten, gevoe-
lens en ervaringen hebben waarmee het meer rekening
kan houden.
. Hou er rekening mee in het samenspel als ouder eerder
een actieve toeschouwer te zijn, die hulp biedt waar no-
dig en zo nodig ingrijpt of begrenst. Zoals helpen beden-
ken van oplossingen die voor elk aanvaardbaar zijn.
SAMENSPEL EEN KANS VOOR ONTWIKKELING
Samenspelen is voor een kind zo uitnodigend en bevre-
digend dat het vaak heel wat inspanningen wil doen om
de vele vaardigheden die het hiervoor nodig heeft te
ontwikkelen. Met de nodige tijd en de nodige ervaringen
394
lukt dit steeds beter ook al blijven er grote individuele
verschillen.
Zo ontwikkelen zich stilaan afgetekende sociale relaties
die het kind uitnodigen te leren hoe een groeiende
vriendschap in stand te houden en nieuwe tot stand te
brengen.
Ook al wil het kind enkel spelen, toch ontwikkelt het zich
tegelijk op sociaal en cognitief vlak, wat tot uiting komt
in een steeds meer kwalitatief samenspel. Waar er vanaf
peuterleeftijd meer aandacht is voor andere kinderen is
er nog geen echt samenspel en speelt het kind liefst
apart in éénzelfde ruimte. Het kind is met zijn eigen spel
begaan, maar zal toch enigszins toekijken op andere kin-
deren om ze te imiteren en ze zo nodig te begrenzen en
zijn eigen spel te verdedigen. Vanaf de kleuterleeftijd
ontstaat er meer echt samen spelen. Waar dit aanvanke-
lijk nog een tweespel is, worden vanaf vier jaar meer kin-
deren in het spel betrokken die elk een eigen rol krijgen
in een spel met een groter cognitief aandeel wat de vorm
aanneemt van een fantasie- en rollenspel.
395
SAMENSPEL CONCREET
Geef hieronder de actie en interactie aan in het spelge-
drag van je kind en zie wat kenmerkend is voor het sa-
menspel van je kind:
interactie
geen zekere volledige
afwezig
neen spel-
gedrag
actie verschil- solitair
lend spel
waar- toe-
nemend kijken
gelij- parallel- associa- coöpera-
kend spel tief spel tief spel
396
Duurzaam
samenspel
Waar gaat het om ?
Als ouder wil je je kind veel aanreiken. Deze opdracht is
des te moeilijker als je zelf niet over de ideale antwoor-
den beschikt. Vooral voor het samenspel onder elkaar
wanneer dit minder vlot verloopt of conflictueus wordt,
ontbreekt het ons vaak aan vaardigheden en zichtbare
mogelijkheden om een uitweg te zoeken en een duur-
zame oplossing te vinden.
Vaak is al gezocht naar meer bruikbare manieren om met
spanningen en conflicten om te gaan. Heel vaak wordt
hierbij de morele tour opgegaan. Er is dan weinig aan-
dacht voor waar het in zo een geval eigenlijk om draait
Wat hebben rekenkundige bewerkingen en
samenwerking, met elkaar te maken ?
Weinig. Of toch!
397
en de voedingsbodem vormt voor de ervaren strijd. Door
zicht te krijgen op deze achtergrond, wat als oorzaak
geldt en wat als doel telt, kan wellicht een strategie ge-
vonden om een eind te brengen aan de twist en een ma-
nier gevonden om herhaling in de toekomst te vermij-
den.
Niemand lijdt graag verlies, ervaart zich graag als slacht-
offer of voelt zich graag niet aanvaard. Vooral ook wan-
neer dit meermaals voorvalt of het risico bestaat op re-
gelmatige herhaling, wordt gegrepen naar middelen om
dit verlies in te perken, slachtoffer te worden terug te
schroeven en afgewezen te worden ongedaan te maken.
Het eigen perspectief komt dan steeds meer op de voor-
grond te staan, juist op een moment dat een bredere kijk
gewenst is.
Door omgangswijzen te zoeken die het risico op verlies,
slachtoffer of afgewezen worden wegnemen, en dit voor
elk, kan wellicht in een rustiger vaarwater gekomen wor-
den, waar garanties aan elkaar geboden worden en op
begrip en steun kan gerekend worden. Zo kan het per-
spectief gemakkelijker breder worden en meer soepel-
heid ervaren worden.
Naar kinderen toe kunnen deze omgangswijzen in de
voorstelling van rekenkundige bewerkingen gevat wor-
den. Niet aftrekken, maar optellen en zo het kan delen
398
en vermenigvuldigen is de boodschap. Met deze meta-
foor kan op een eenvoudige, begrijpelijke en speelse ma-
nier naar situaties en voorvallen gezocht waarin dit of
dat aan bod kwam of zou kunnen komen. En kan samen
gezocht hoe een beter resultaat te bereiken.
Over optellen en aftrekken
Iets samen met de ander doen of iets uitwisselen met
elkaar steeds is de bedoeling uiteindelijk erbij te winnen,
ook voor elk. De praktijk wijst evenwel uit dat er vaak
grote vrees bestaat er zelf bij te verliezen doordat de an-
der uit is op winst en dus uit is op je te doen verliezen.
Om dit te voorkomen gaat men vaak in de aanval en doet
de ander dit ook om niet de dupe te worden. Verlies
tracht men vaak te compenseren door winst, waardoor
de eigen winst uitdraait op verlies voor de ander. De
vrees die men heeft geen winst te zullen maken, wordt
door de eenzijdige en ongeduldige aanpak meermaals
bewerkelijkt.
Een goede interactie moet evenwel in zijn globaliteit lei-
den tot merkelijk meer winst en dit aan beide zijden.
Door interacties zo op te pakken dat elk verlies van elk
wordt voorkomen, kan het niet anders dan dat beiden
hier voordeel bij doen. Iets geven wordt vaak ervaren als
dan ben je het definitief kwijt, uitgelokt door de onerva-
ren reactie van de ander. Zo ook iets nemen of houden
als dan ben je de ander kwijt. Het blijft moeilijk met die
399
territoria: de goederen, de ruimten, de privacy, de eigen
ervaringen, de kennis, de aandacht, de invloed, de op-
vattingen, de waarden, de ander(en), de integriteit, de
expressie, de activiteiten, enz. Iets gaat naar de een, iets
gaat naar de ander, iets gaat niet naar de een, iets gaat
niet naar de ander, iets gaat nog niet, iets gaat niet meer.
Iets gaat teveel naar de een en te weinig naar de ander.
Is de vraag wie wint er wel, of wie wint er niet ? Of is de
vraag hoe kan elk winnen ?
Over delen en vermenigvuldigen
Misschien is de ander nog te gemakkelijk te weinig part-
ner, vriend, bondgenoot. Co-territorium, als iets van
beide samen, waarbij de een slechts iets doet mits ak-
koord van de ander, blijft moeilijk.
Exploreren, uitwisselen, overleggen, onderhandelen, af-
spraken maken en er zich aan houden, de handen in el-
kaar slaan, iets gezamenlijk nastreven, samenwerken, ta-
ken verdelen zijn vaak bedoeld om met minder meer te
bereiken. Zo kan een 'gestalt' gevormd, een geheel en
een resultaat bereikt dat meer is dan de som van de sa-
menstellende delen en hun inzet. Bovendien heeft elk
onderdeel en zijn inzet zijn betekenis en inbreng voor
het geheel en het resultaat.
400
Aandacht kan besteed worden aan het delen en het ver-
menigvuldigen van welke delen en hoe groot deze delen
zijn.
Vaak wordt in relaties uitgegaan van een verdelende in-
stelling : wie krijgt wat en hoeveel krijgt elk. Er wordt
vanuit gegaan dat het geheel een vastliggend gegeven is,
niet vatbaar voor verandering. Ietwat te vergelijken met
een taart die reeds gebakken is, zodat er vooral dient af-
gesproken en onderhandeld over het wat voor wie en ar-
gumentatie zal aangewend worden om eventueel meer
te bekomen. De opstelling is dan wezenlijk verdelend en
competitief.
Minder wordt in relaties gedacht aan een integratieve,
coöperatieve en probleemoplossende opstelling. Waar-
bij de optie is hoe kunnen we door samenwerking een
geheel tot stand brengen dat beantwoordt aan ieders
noden en hoe groot moet dit geheel zijn. Door samen-
werking wordt een winst in ieders inspanning geboekt,
dit voordeel kan dan weer worden aangewend om een
groter geheel te bekomen bij gelijke inzet en inspanning.
Ietwat te vergelijken met het samen bakken van een
taart overeenkomstig ieders wensen, zodat er vooral af-
gesproken wordt over wie wat doet en argumentatie zal
aangewend worden om welk deel ieder op zich zal ne-
men. De opstelling is dan wezenlijk groeiend en samen-
werkend.
401
Eerder dan de ander te ervaren als hindernis om een ob-
jectief te bereiken, de ander beschouwen als objectief
om een hindernis te nemen. De hindernissen niet binnen
de groep situeren maar in de werkelijkheid. De groep en
haar interactie eerder als middel hanteren om reële hin-
dernissen voor de groep te nemen. Door beroep te doen
op elkaar, door elkaar nodig te hebben, door te kunnen
rekenen op elkaar, door te overleggen, door behulpzaam
te zijn, door zich in te zetten voor elkaar, door samen te
werken, door elkaar te leren waarderen voor zijn aan-
deel, door ieders engagement ontdekken dat elk belang-
rijk is en noodzakelijk om uit te komen waar je samen
wilt. Op die manier vermijden van iemand uit te sluiten
en tot tegenstander te maken, maar weten bereiken of
behouden dat iedereen erbij hoort en tot zijn recht kan
komen.
Duurzaam samenspel
Pas als niemand, individueel of groep, het gevoel heeft
verlies te lijden, slachtoffer te zijn of uitgesloten te wor-
den kan tot een duurzaam samenspel gekomen worden.
Zoniet blijven risicofactoren aanwezig die de kans op ri-
sicogedrag met zich meebrengen, al was het maar voor
eigen veiligheid of om de schade zoveel mogelijk te be-
perken en in te dijken. Dit perspectief weten innemen is
niet vanzelfsprekend en vraagt een hele leerschool. Niet
enkel voor het kind, maar ook voor ouders. Ouders die
hun kind veel willen aanreiken.
402
-
+
403
:
x
404
Samenwerkende
benadering
Het wat
De samenwerkende benadering in de opvoeding houdt
de ingesteldheid in om via samenwerking ouder en kind
verbaal en gedragsmatig zo goed mogelijk tegemoet te
komen aan opgaven, moeilijkheden en doelstellingen.
De onderlinge afhankelijkheid en de gezamenlijke uitda-
gingen binnen de ouder-kindgroep vereisen coöperatie
in de vorm van wederzijds vertrouwen, begrip en waar-
dering, onderling overleg en afspraakregeling met taak-
verdeling, solidariteit en elkaar helpen.
Er wordt vanuit gegaan dat elk voor dezelfde uitda-
gingen en moeilijkheden komt te staan en dat sa-
menwerking de beste optie is.
405
Een sterker groepsgevoel en grotere samenhorigheid re-
sulteren hieruit doordat beter wordt tegemoetgekomen
aan individuele en groepsbehoeften en aan verwachtin-
gen vanuit de omgeving.
Het accent komt hier niet zozeer te liggen op de verhou-
ding van een ouder tegenover een kind, maar op de ver-
houding van twee personen die voor gezamenlijke uitda-
gingen worden gesteld en door samenwerking hier beter
in kunnen lukken.
De nadruk komt niet te liggen op wat elk onderscheidt
en wat tot conflict kan leiden, de nadruk komt te liggen
op wat elk verbindt en wat tot overeenstemming kan lei-
den. Niet wat verdeelt ons, maar wat verbindt ons en
hoe kunnen we dit bereiken.
Een probleem of een conflict wordt als een dip(je) in de
samenwerking gezien. Tijdelijk, hier en nu en voor dit
lukt de samenwerking niet. Samenwerking en een gun-
stige relatie is het streefdoel. In het algemeen en globaal
lukt het. Het conflict is een aanwijzing die net vraagt om
meer samenwerking.
406
Het hoe
Typerend ouderhandelen is :
[Precies hoogte weten nemen van een situatie en hoe
elk ze ervaart en samen kijken welke mogelijkheden aan-
wezig zijn en hoe elk zich hiermee kan verzoenen.]
[Met elkaar praten, niet zozeer tegen elkaar.]
[Een opstelling aannemen die aanzet tot overleg en me-
dewerking en die weerstand en afstand voorkomt.]
[Samen duidelijke afspraken maken zodat kind precies
weet wat kan en wat niet.]
[Een moeilijkheid vooraf bespreken en samen zoeken
naar oplossingen.]
[Samen plannen in moeilijke gedragssituaties.]
[Iets als een gezamenlijke moeilijkheid, probleem of uit-
daging opvatten waarin samen getracht wordt uit te ko-
men.]
[Voor niet beantwoorde verwachtingen tegenover el-
kaar samen zoeken naar voor elk bevredigende oplossin-
gen, zonder het op te geven of tot iets te verplichten.]
407
[Samenwerken met kind met accent op respect en waar-
dering voor wie het kind als persoon is.]
[Een positieve relatie met het kind uitbouwen
waarin wederzijds vertrouwen mogelijk is.]
[Verbondenheid met kind bewerkstelligen.]
[Weten inspelen op en appeleren aan de onderlinge ver-
bondenheid en de hierbij aanwezige gevoelens.]
[Gevoelens van onderlinge verbondenheid weten aan-
spreken, inschakelen en versterken.]
[Over alle verschillen, spanningen, moeilijkheden en
conflicten heen aanwezige basisgevoelens voor elkaar,
weten aanwenden als vertrekbasis.]
[Van spanningen aan de oppervlakte weten doorgaan
naar aanwezige basisgevoelens en -behoeften tegen-
over elkaar]
[Een als onbevredigend of bedreigend ervaren relatie
weten rechttrekken.]
[Mislukkingen doorpraten zodat ze in de toekomst beter
kunnen voorkomen worden.]
408
Het wanneer
De samenwerkende benadering is vooral bruikbaar :
> Zo door een moeilijke periode heen te moeten.
> Zo het alleen minder gemakkelijk lukt,
zonder het kind voor je te willen inschakelen.
Het wie
Tine (36 jaar) - Ik was het zo moe steeds te moeten her-
inneren aan wat er moest gebeuren. Ik vond orde en ge-
zelligheid erg belangrijke dingen. Zonder orde loopt ge-
makkelijk iets in het honderd. En rommel vind ik best on-
gezellig, vooral als dingen overal belanden waar ze niet
Ontwikkelingsgericht zijn er verschillende benade-
ringswijzen in de relatie ouder-kind mogelijk.
Naargelang de concrete opvoedingssituatie kan
gezocht naar de meest passende, of kunnen meer-
dere benaderingswijzen gecombineerd zodat een
kwaliteitsvolle mix ontstaat die tegemoet komt
aan ouder en kind.
409
thuis horen. Spullen achterlaten in de zetel, bijvoorbeeld,
daar reageerde ik onmiddellijk op. Ook mijn partner vond
het oké dat ik die dingen bewaakte.
Op een dag had ik met mezelf afgesproken hier niet lan-
ger voor in te staan. Ik vond dat orde en gezelligheid iets
was dat iedereen aanbelangde en wat iedereen ter harte
had te nemen. Ik sprak er met mijn twee kinderen en
partner over. Zij waren in principe akkoord, ook al was
het met enige tegenzin en weinig enthousiasme, dat het
iets was waar elk iets aan kon doen. Was er nu iets zoek,
dan diende nu elk mee op te ruimen. Dreigde het een
rommeltje te worden, dan kon elk ervaren dat de gezel-
ligheid verloren ging en deed stilaan elk meer moeite om
de spullen op hun plaats te leggen én te houden.
Het belangrijkste was dat ik me niet langer persoonlijk
verantwoordelijk voelde voor orde en gezelligheid, maar
dat het met vallen en opstaan stilaan iets werd waar ie-
dereen aandacht aan schonk en mee zorg voor droeg.
Jelle (33 jaar) - Het was elke morgen weer opnieuw het-
zelfde scenario. Marlies probeerde wel tot vijfmaal toe
Brent (7 jaar) uit bed te krijgen. Tevergeefs, uiteindelijk
moest je hem uit bed nemen. We hadden al van alles ge-
probeerd om hierin verandering te krijgen. Tot we er op
uitkwamen het opstaan voor te stellen als een gezamen-
lijk probleem. Hoe we samen dit zouden kunnen oplossen
410
en zouden kunnen vermijden dat hij te laat op school zou
komen. Hoe we zouden weten vermijden ook dat er geen
tijd was om te ontbijten. Uiteindelijk kwam hij met het
idee zelf een wekkerradio te hebben. Wonder boven won-
der, het bleek te werken. Zelfs kwam hij ons enkele malen
in het week-end wekken.
Jezelf ( .. jaar) - Geef enkele typische kenmerken weer van
je eigen ouderhandelen :
Wijzig deze typering zodat ze kenmerken vertoont van
een samenwerkende benadering :
411
Scaffolding,
activerende
hulp
Een kind is voortdurend in ontwikkeling. Een kind is van
nature uit op ontwikkeling. Voor deze ontwikkeling heeft
het evenwel de hulp nodig van zijn omgeving.
Een deel van zijn ontwikkeling heeft het kind reeds ach-
ter de rug. Wat ontwikkeld is, kan het kind zelf en zelf-
standig uitvoeren.
Aan een deel van zijn ontwikkeling is het kind nog niet
toe. Ook al zouden volwassenen het helpen het zou niet
Coaching gaat over hoe het kind te helpen zichzelf te
helpen.
Scaffolding gaat over je aandeel in het leergebeuren
van het kind.
412
lukken. Volwassenen zouden het helemaal voor hun re-
kening moeten nemen.
Aan een ander deel van zijn ontwikkeling is het kind wel
toe. Het is het deel waarin het kind lukt met de hulp van
volwassenen. Volwassenen die aanvankelijk erg moeten
helpen, maar waarbij de hulp steeds meer afneemt naar-
mate de ontwikkeling vordert.
Het deel van zijn ontwikkeling waaraan het kind toe is,
wordt de zone van naaste ontwikkeling genoemd.
De zone van naaste ontwikkeling is het deel tussen :
. waartoe het kind reeds in
staat is en
. het deel waartoe het kind
nog niet in staat is in
zijn ontwikkeling.
Er zijn voor het kind drie ontwikkelingszones :
. de bereikte zone met
autonomie : zone van
actuele ontwikkeling
. ontwikkelingszone met
hulp : zone van naaste
ontwikkeling
413
. nog te ontwikkelen, geen
autonomie, geen hulp mogelijk
Veel wat hier besproken wordt gaat terug op het baan-
brekend werk van de Russische psycholoog Vygotsky.
In de opvoeding is het belangrijk aandacht te schenken
aan wat het kind kan ontwikkelen, eerder dan aan wat
het kind reeds ontwikkelde of waaraan het kind nog niet
aan toe is.
Je loopt als ouder de ontwikkeling waaraan toe, voorop
om ze mogelijk te maken en aan te zwengelen.
Bijvoorbeeld :
Je kind kan reeds alleen recht staan als het ergens tegen-
aan leunt. Het heeft geen hulp meer nodig om zich recht
te trekken en te blijven staan als het zich ergens aan kan
vasthouden en zo de nodige steun vindt.
Het evenwicht ontbreekt evenwel nog om zonder steun
rechtop te blijven staan.
Om te lopen is het nog te vroeg. Zelfs met je hulp zou het
niet lukken van een voetje voor het andere te zetten.
Het kind is evenwel toe aan het leren recht opstaan zon-
der steun. Als ouder kan jij dan zorgen voor tijdelijke
414
steun. Steun die je telkens zo doseert dat die net genoeg
is om het kind rechtop te laten staan, maar zo minimaal
dat het kind kan oefenen en kan ervaren hoe zijn even-
wicht te vinden en te bewaren zonder beroep te moeten
doen op de bereikbare steun.
Zowel jij als je kind verkiezen minimale ondersteuning die
maximale kansen biedt om te kunnen ervaren, te kunnen
oefenen, te kunnen leren, te kunnen verwerven van even-
wicht en op dit ontwikkelend evenwicht beroep te kunnen
doen om rechtop te staan.
Scaffolding is als volwassene net de nodige hulp bieden
die het kind moet toelaten te lukken bij iets wat het ont-
wikkelt.
Het kind kan het nog niet alleen. Scaffolding brengt het
ontwikkelingsproces op gang. Het laat via je hulp toe dat
het kind iets kan, wat het nog niet alleen kan.
Door je hulp zo te bieden dat het kind het met je hulp
kan, krijgt het de gelegenheid en de mogelijkheid iets te
verwerven.
Scaffolding kan je als ouder toepassen in de zone van
naaste ontwikkeling. Je sluit aan bij de ontwikkeling die
het kind reeds bereikte, gaat een haalbare stap verder
samen met je kind en laat het steeds meer aan je kind
over.
415
Je hulp is tijdelijk, zo minimaal mogelijk en brengt het
kind maximaal in actie.
Bij scaffolding kan je aandacht geven aan wat het kind
moet doen om tot iets te komen.
Bij scaffolding kan je ook aandacht geven aan hoe het
kind tot iets kan komen en wat het hiervoor moet doen.
Je kind wil, bijvoorbeeld, een puzzel maken, maar weet
niet welk stuk te leggen.
Je kan je kind dan helpen zodat het te weten komt welk
stuk te leggen.
Tegelijk kan je er op letten dat het zelf te weten komt op
wat het moet letten om te weten welk stuk te leggen.
Scaffolding gaat om de hulp die het kind nodig heeft om
iets te ontwikkelen. Deze hulp kan van verschillende aard
zijn. Ze kan er voor zorgen dat het kind tot iets komt waar
het uit zichzelf niet toe zou komen. Ze kan er ook voor
zorgen dat het kind met je hulp lukt. Ze kan er voor zor-
gen dat het kind vooral iets leert.
Telkenmale activeert je manier van hulp bieden iets. Of-
wel activeert het het kind, ofwel zijn kunnen, ofwel zijn
ontdekken hoe.
416
Je hulp kan vooral motivationeel van aard zijn.
Het kind op gang brengen.
Je hulp kan vooral modelmatig van aard zijn.
Het kind het resultaat tonen.
Je hulp kan vooral lerend van aard zijn.
Het kind de weg helpen vinden.
Een kind durft, bijvoorbeeld, nog iets alleen niet, ook al
zou het het reeds kunnen. De hulp zorgt dan voor veilig-
heid en steun mocht er iets fout gaan.
Een kind mislukt nog gemakkelijk. Het weet niet precies
wat te moeten doen om te lukken.
Een kind weet nog niet precies op welke manier het te-
werk moet gaan om tot zelfstandigheid te komen.
Een ontwikkelingsproces houdt steeds drie elementen
in :
. zich eigen maken wanneer iets te doen
. zich eigen maken wat dan te doen
. zich eigen maken hoe dit te doen.
Scaffolding kan bij elk van deze drie elementen de no-
dige hulp bieden zodat de ontwikkeling kan geactiveerd.
Wat wordt ontwikkeld, vindt zijn neerslag in schema's
417
die er de registratie van vormen, maar tegelijk het draag-
vlak bieden voor de uitvoering.
Zo zijn er gedragsschema's voor het fietsen, bijvoorbeeld.
Zo zijn er emotionele schema's voor hoe en wanneer een
gebeuren zo in te schatten, bijvoorbeeld.
Zo zijn er cognitieve schema's voor hoe op een gebeuren
te reageren, bijvoorbeeld.
Bij scaffolding kan het vooral nuttig zijn bij het kind zich
ontwikkelende schema's te activeren zodat ze in- en aan-
gevuld kunnen worden.
Nieuwe informatie van wat gezien en gehoord en
nieuwe ervaringen van wat met hulp uitgeprobeerd kun-
nen toegevoegd worden aan de geactiveerde schema's.
Zo kunnen schema's voor verdere omgang en ontwikke-
ling een stevige basis bieden. Deze schema's worden in
passende situaties gemakkelijk geactiveerd en vormen
een verwachting van hoe een situatie zal zijn en hoe er-
naar te kijken, ze vormen tevens een verwachting van
hoe ze te waarderen en hoe erop te reageren.
Komen deze in het schema aanwezige verwachtingen
niet uit, zoals uit de geboden scaffolding kan blijken, dan
kunnen ze bijgestuurd of veranderd.
418
Belangrijk is als volwassene te achterhalen wat reeds aan
verwachtingen bij het kind aanwezig zijn, wat de inhoud
is van de schema's in ontwikkeling. Van hieruit kan dan
vertrokken om voort te helpen bouwen.
Scaffolding kan zorgen om aan situatie-uitbreiding te
doen. Met je hulp komt je kind ertoe interesse te tonen
voor nieuwe domeinen dan deze waarvoor spontaan in-
teresse is, bijvoorbeeld
Scaffolding kan zorgen om aan reactie-uitbreiding te
doen. Met je hulp komt je kind ertoe een andere meer
lukkende reactie te vertonen in eenzelfde situatie, bij-
voorbeeld.
Scaffolding kan zorgen om tegelijkertijd aan situatie- en
reactie-uitbreiding te doen. Met je hulp komt je kind er-
toe interesse te tonen voor iets nieuw waarin het ook
steeds beter lukt.
Door via je scaffolding in de context passende schema's
in je kind te activeren kunnen er situatiekenmerken
(wat), reacties (hoe) en uiterlijke (wanneer) en innerlijke
omstandigheden (waarom) in bijgeschreven of wegge-
schreven naar nieuwe te activeren schema's.
Scaffolding kan zo ingeschakeld bij wat het kind op-
neemt, bij de reactie van het kind en bij wat het kind ver-
werkt.
419
Scaffolding kan ingeschakeld ten gunste van verschil-
lende leerprocessen. Het stimulusleren (klassieke condi-
tionering), gedragsleren (operante conditionering) en
het gemeenschappelijke schema-leren (schematic lear-
ning) met plaats voor stimuluskenmerken, gedragsreac-
tie en omstandigheden.
Scaffolding helpt, bijvoorbeeld, door je kind te ondersteu-
nen zijn vriendelijke interesse voor zijn zus of broer uit te
breiden naar andere nieuwe kinderen. Het gunstig con-
tact met de nieuwe kinderen door zijn vriendelijke inte-
resse, dit mede met je hulp, wordt bevestigd met vrien-
delijke interesse vanwege het andere kind. Zo kan de aan-
wezigheid van andere kinderen of de behoefte aan speel-
genoten geregistreerd als omstandigheid die het schema
'vriendelijke interesse' bij het kind opwekken. Schema dat
er in bestaat nieuwe contacten te leggen en dit op een
vriendelijke en aandacht tonende manier.
Scaffolding laat het kind toe op een veilige manier risico
te nemen en verder te reiken dan wat mogelijk zou zijn
met de eigen inspanning van het kind alleen.
Scaffolding laat het kind toe positieve ervaringen op te
doen met de passende hulp en voorkomt dat het kind
voortijdig afhaakt door negatieve ervaringen.
420
Zo kan je het kind vooraf de nodige informatie geven
waardoor het op je vragen kan antwoorden. Dit wordt
preformulering genoemd.
Je kan ook een nieuw handelen voordoen of onderdelen
ervan voordoen. Dit wordt modeling genoemd.
Je kan een handeling doen en het kind laten verwoorden
of jij kan verwoorden en het kind een handeling laten
doen. Dit wordt leergecentreerde instructie genoemd.
Belangrijk is je mediërende rol als ouder. Je neemt het
niet over van het kind, je maakt het net door je tussen-
komst voor je kind mogelijk. Je zorgt ervoor dat het kind
iets zo zelfstandig mogelijk uitvoert en hiertoe de nodige
en passende hulp en ondersteuning krijgt. Je vormt de
katalysator voor het ontwikkelingsproces, jij bent het die
instaat om het mogelijk te maken.
Als een kind iets doet heeft het een model nodig van hoe
iets te doen. Dit model zorgt dan voor sturing wat wel te
doen, wat niet, hoe iets wel te doen, hoe iets niet, wan-
neer iets wel te doen, wanneer iets niet, waarom iets wel
te doen, waarom iets niet.
Dit model ben aanvankelijk jij : jij doet het voor, of jij
geeft de instructie. De bedoeling is dat het kind zo snel
mogelijk zichzelf als model gebruikt : het kind doet iets
onder je instructie, jij doet iets onder de instructie van je
421
kind, het kind doet iets onder zijn instructie. Door deze
manieren van uitvoeren vormt zich stilaan een model of
schema in het hoofd van het kind, dat nadien toelaat
zichzelf te sturen.
Geen uitvoering zonder sturing. Geen sturing zonder
model.
Met deze drie ingrediënten : uitvoering, sturing, model
kunnen verschillende combinaties gemaakt ten behoeve
van scaffolding.
Volwassene voert uit, stuurt zichzelf, gebruikt eigen mo-
del : is modelstaan.
Kind voert uit, stuurt zichzelf, gebruikt model van vol-
wassene die stapsgewijs voordoet : is modeling.
Kind voert uit, stuurt zichzelf, gebruikt eigen model : zelf-
controle.
Scaffolding helpt het kind niet enkel bij het zich ontwik-
kelen en bij het leren. Het biedt ook een bijdrage aan het
ontwikkelen en leren van wat het kind kan helpen bij zijn
ontwikkeling en leerproces. Zoals zelf reflecteren en ko-
men tot betere modellen of schema's, ontdek-, zoek-,
verken-, denk- en oplossingschema's weten aanspreken
die bruikbare strategieën bieden om vooruit te komen
422
en problemen op te lossen. Zo ontwikkelt het kind meta-
cognitieve vaardigheden.
Niet steeds zullen volwassenen aanwezig of beschikbaar
zijn die het kind continu helpen bij zijn ontwikkeling.
Het spel en spelen zullen dan vaak een vervanging vor-
men voor de afwezige volwassenen.
Zo kunnen kinderen veel leren van elkaar. Vooral een
leeftijdgemengde groep, zoals mogelijk thuis, biedt hier
kansen voor. De geboden hulp is meestal niet afgewo-
gen, maar het kind zal meestal zelf bepalen hoeveel en
welke hulp het wenst, en mogelijk zelf actief op zoek
gaan naar de nodige hulp.
Ontbreken ook andere kinderen, dan zal het kind het
spelmateriaal gebruiken en zichzelf als 'leermeester'.
Het zal probeersgewijs verkennen en uitproberen wat en
hoe de dingen zijn en hoe hiermee om te kunnen gaan
door zelf wat en hoe te doen. In het spelgedrag ontdekt
het dan de dingen en vormt het zichzelf. Het zoeken en
uitproberen tot het achter iets komt en in iets lukt, vor-
men dan de eigen geboden activerende hulp.
423
Een kind vertrekt in zijn ontwikkeling steeds van waar het
reeds staat. Het ontleent wat het nodig heeft aan zijn
omgeving die hiertoe tijdelijke hulp biedt. Zo bouwt het
verder op wat reeds verworven is. Zo komt het stapsge-
wijs tot zelfstandigheid.
Ontwikkeling is zo een sociaal gebeuren. Ze speelt zich af
binnen een leergemeenschap, waarin veel op mentaal
vlak wordt doorgegeven : wat iets is, hoe iets is, wanneer
en waarom iets is. De omgeving die meer competent is,
helpt het kind en activeert het waar nodig waardoor de
ontwikkeling gunstiger en sneller verloopt. Zo helpt en
ondersteunt ze ook het kind om mentaal competenter
met de realiteit om te gaan. Hoe een situatie juist in
beeld te brengen en hoe er op een effectieve wijze over
te denken en op te reageren. Zo wordt het een mentale
leergemeenschap. Met aandacht voor hoe jezelf te kun-
nen sturen in je denken en doen.
Scaffolding of overbruggende hulp kan geboden
door :
. volwassenen
. andere kinderen
. zichzelf.
424
De omgeving past de aard en mate van hulp aan aan de
behoefte van het kind, de hulp wordt beperkt tot wat het
kind nodig heeft, niet meer.
Vermeden dient te worden het kind voortdurend te zeg-
gen wat te doen, of het geheel aan het kind alleen over
te laten.
Elementen die het kind weet of kan, worden aan het kind
overgelaten.
Zo kan je een kind eerder dan een oplossing of antwoord
te geven, helpen door het probleem precies te formule-
ren of de juiste vraag te stellen die respectievelijk leiden
tot de oplossing en het antwoord.
Om terug te komen op het puzzelvoorbeeld : zo het kind,
bijvoorbeeld, een puzzel tracht te maken kan je in plaats
van het passende stuk aan te reiken, het kind attent ma-
ken op de grootte van de stukken wil het juiste stuk ge-
legd kunnen worden : 'Heeft het puzzelstuk de juiste af-
meting ?' in plaats van 'Neem het iets grotere puzzel-
stuk'.
Scaffolding vertoont gelijkenis met coaching. Beiden be-
doelen de nodige steun te bieden, hier concreet voor het
kind in ontwikkeling.
425
Toch zijn er duidelijk merkbare accentverschillen die te
maken hebben met waarrond je steun en hulp is gecen-
treerd.
Coaching is gecentreerd op de leerder of het kind in ont-
wikkeling en gaat over wat te leren of te ontwikkelen. Als
ouder interesseer je je voor wat het kind moet leren en
hoe je je kind hiervoor kan motiveren, wat kan je kind
zelf doen.
Scaffolding is gecentreerd op je eigen inbreng en gaat
over het leren van je kind en hoe je je kind hierbij kan
helpen. Als ouder interesseer je je voor hoe je het leer-
en ontwikkelingsproces maximaal op gang kan brengen
door een optimale tussenkomst van je, wat jij voor je
kind kan doen.
Ontwikkeling verloopt stapsgewijs, zo zijn er telkens
grenzen aan ontwikkeling. Ontwikkeling is immers tijd-
ruimtelijk gedefinieerd. Dit wil zeggen dat er op elke leef-
tijd bepaalde mogelijkheden (ontwikkelingszone met
hulp) en onmogelijkheden (zone nog te ontwikkelen la-
ter) aanwezig zijn. Deze mogelijkheden kunnen eerst
toenemen, maar op latere leeftijd weer afnemen. Zo ook
kunnen parallel de onmogelijkheden eerst stapsgewijs
afnemen, maar later weer toenemen. De Nederlandse fi-
losoof Awee Prins spreekt in dit verband over werkelijk-
heidszin, mogelijkheidszin en onmogelijkheidszin als drie
assen om het denken op te steunen. Hij pleit ervoor wat
426
onmogelijk is toch nog als zinvol te ervaren. Bijvoor-
beeld, bij een beperking, bij jonge leeftijd of bij ouder-
dom. Wat nu soms dreigt verloren te gaan.
De ideeën van naaste ontwikkeling vinden onder meer
toepassing in Denemarken. Daar wordt gesproken over
proximale ontwikkeling. Hierbij wordt het kind maximale
vrijheid geboden, waarbij niet alles ingevuld wordt voor
het kind, maar het de nodige ruimte om te leren en
groeien gegeven wordt. De ouders zijn aanwezig en be-
schikbaar, zonder de controle te willen overnemen. Het
kind wordt vooral geholpen in de eerste plaats op zich-
zelf te vertrouwen.
427
Geef aan hoe je het beginsel van scaffolding zou kunnen
aanwenden ?
In welke mate gebruik je wellicht onbewust scaffolding ?
Hoe denk je de zone van naaste ontwikkeling voor je kind
te kunnen onderkennen ?
Ouder
Kind
428
Schaalgrootte
in de opvoeding
De wereld is steeds meer een dorp geworden. Grenzen
vervagen, afstanden verkleinen, communicatie neemt
toe, virtuele contacten worden vertrouwd. De bredere
wereld wordt steeds meer als kans ervaren, maar ook als
bedreiging.
Deze mondiale realiteit is nieuw, maar vooral ook het
denken in die termen is nieuw. Voorheen werd vooral lo-
Steeds meer wordt je kind in een breder perspectief
benaderd.
Voor je is je kind je kind,
anderen denken steeds meer in termen van je kind
als wereldburger.
429
kaal gehandeld en vooral gedacht. Men leefde in zijn ei-
gen gemeenschap en dacht binnen die eigen gemeen-
schap.
Vandaag leeft men steeds meer in een mondiale ge-
meenschap en wil men passend denken, dan vraagt het
om een denken eigen aan de mondiale gemeenschap.
Dit denken houdt een andere schaalgrootte in. Het
houdt in iets in een ruimer perspectief zien. Niet om het
allemaal gelijk te maken aan je gemeenschap en je den-
ken. Maar om ook de andere gemeenschap en het an-
dere denken erbij te nemen.
Zo kan er gekomen tot een duurzamer resultaat omdat
het ineens alles insluit en met alles rekening houdt. Van-
daag heeft men hier begrippen voor. Voor onder meer
volgende wat men kan noemen kwaliteiten : duurzaam-
heid, inclusiviteit, meerdimensionaliteit.
Ga je er vanuit dat een gezin een open gemeenschap is
en dat opvoeding ontwikkelingskansen biedt voor een le-
ven in de gemeenschap, dan kan je er voor kiezen om
deze kwaliteiten te integreren in je handelen en denken
naar je kind toe.
Zo kan ook je kind in de loop zijn ontwikkeling deze kwa-
liteiten opnemen in zijn handelen en denken.
430
Zo kan je ontdekken dat ook de schaalgrootte in je gebo-
den opvoeding toeneemt. Er wordt met meer rekening
gehouden van bij het begin, zo is meer duurzaamheid
mogelijk.
Door het kind te leren in zijn denken en handelen zijn
eigen invulling van globalisering te hanteren, kan het als
lid van de mondiale gemeenschap zijn stem laten horen.
Zo kan gekozen voor geen invulling ten koste van, maar
ten voordele van. Waar het ene belang een opstap kan
zijn voor het andere belang en geen sta in de weg.
Door van bij de start rekening te houden met verschil-
lende schaalgrootten ontstaat er ruimte en openheid
hiervoor.
Zo vermindert de kans op teleurstelling, weerstand en
verzet.
Het gezin kan hiervoor wellicht een gunstige experimen-
teer- en oefenruimte zijn.
Een ruimte waarin in openheid ieders belangen - zowel
individuele als gezamenlijke - in verschillende grootte in
ogenschouw worden genomen en in zijn eigen reactie
meer optimaal aan bod komen.
431
Aandacht voor schaalgrootten in de opvoeding dringt
zich vandaag meer dan ooit op.
Van de individuele schaalgrootte - denk aan de aan-
dacht, kansen, rechten, vrijheid, individualiteit, enzo-
meer voor elk afzonderlijk vandaag - over de tussenlig-
gende grootten van groep, gemeenschap en cultuur tot
de mondiale schaalgrootte als recent gegeven.
Hiermee zelf rekening houden en signalen zenden opdat
hier rekening zou mee gehouden worden, kan wellicht in
de opvoeding de nodige aandacht gegeven en via model
en ervaring ontdekt en verworven.
Zo worden inspraak en weerbaarheid niet inhoudsloos.
432
Wat schakel ik in ?
Een moeilijkheid
Als ouder kan je in de omgang met je kind met moeilijk-
heden te maken krijgen waar je niet gemakkelijk uit ge-
raakt. Iets in je aanpak belet schijnbaar het vinden van
een oplossing of uitweg. Je kind reageert niet goed op je
en je benadering. Veelal wil je op zo een moment iets
redden dat op de tocht komt te staan. Welke inspanning
je ook doet, het maakt weinig verschil. Integendeel,
soms meen je te merken dat de grotere inspanning die
je doet, een omgekeerde uitwerking heeft.
Over welke boeg gooi je het in de omgang met je
kind ?
433
De vraag die dan kan worden gesteld is rond wat het dan
vooral draait. Wat hierbij kan nagestreefd worden en
wat hierbij kan gebruikt worden.
<<Als je Jens (3 jaar) zegt dat iets niet mag. Dan merk je
vaak dat hij juist zijn zin tracht te doen. Als ouder heb je
dan zoiets van hem heel duidelijk te maken dat dit niet
mag en dat hij bovendien steeds als hij iets wil, vooraf
toestemming moet vragen. Eigenlijk wil je het hem voor
eens en altijd duidelijk maken dat enkel mag wat jij goed-
keurt. Even later merk je dat hij opnieuw probeert. Dit
kan echt niet, vind je.>>
(mama Jens)
Een moeilijkheid voor het kind
Als ouder haal je niet altijd je leiding boven. Vaak ervaart
het kind dat het heel wat kan inbrengen en heel wat zelf-
standig kan beslissen en doen. Nu en dan botst het op je
leiding. Leiding die het aftast. Wat ze inhoudt, wanneer
ze zich voordoet en voor hoe lang, hoe je die leiding con-
creet gestalte geeft.
Blijkbaar schakelde je je leiding in op het moment dat het
kind iets deed wat voor je niet kon. Je leiding die het kind
aftast houdt in dat pas iets kan waarin je toestemt en
waarvoor het kind vooraf toestemming vraagt. Je leiding
houdt in het kind duidelijk maken wat niet kan en hoe
434
het te weten komt wat kan. 'Alles eerst vragen aan ons
mama, hé !"
Als je je even verwijdert of als het kind zich even verwij-
dert, begint het opnieuw. Je leiding was er dan even niet,
telde even niet voor je kind. Ze was niet ingeschakeld en
was dus niet van toepassing. Misschien was het even
proberen een manier om te controleren of je leiding nog
actief was. Of misschien was zijn poging zijn zin te doen
een poging om je leiding te negeren, zodat ze niet kon
geactiveerd. Of nog om je je leiding zelf te laten uitscha-
kelen, omdat ze toch geen resultaat opleverde.
Wat is van tel ?
Als ouder wil je de leiding hebben. Dit is belangrijk voor
je als ouder.
Als ouder tracht je leiding te realiseren door te verwoor-
den wat kan en op welke manier. Dit is wat je wil berei-
ken, en zo het er niet is, wil veranderen zodat het er wel
is.
Als ouder wend je een manier aan om wat voor je be-
langrijk is en wat je je als objectief hebt gesteld te berei-
ken. Je wendt hiervoor je aanwezige vaardigheden en
beschikbare middelen aan. Je doet dit door met je kind
te praten en voor het kind te verduidelijken wat kan. Je
gaat ook na of het kind dit na komt.
435
Als ouder wend je leiding aan in de omgang met je kind.
Voor een kind telt ze vaak enkel bij je aanwezigheid. Of
zo effectief ingeschakeld.
Meer algemeen
Als ouder wil je wat belangrijk en waardevol is, tot zijn
recht laten komen. Op mentaal vlak beschik je hiervoor
over kleine programma's die de vorm aannemen van
schema's opgeslagen in je geheugen. Deze zijn zo van-
zelfsprekend dat je niet steeds meer stilstaat bij hun aan-
wezigheid, hun inhoud en hun actief zijn en worden.
Leiding geven aan je kind is zo'n stuurprogramma opge-
slagen als geheugenschema. Dit programma wordt actief
zo je kind je hierop aanspreekt. Bijvoorbeeld, omdat de
omgang op moeilijkheden stoot. Je kind volgt je leiding
niet in.
Op zo een moment komt de inhoud van je leiding naar
voor in de vorm van objectieven tegenover je kind die je
alsnog wil bereiken. Of in de vorm van wat ontbreekt of
anders is, dat je wil veranderd zien. Je wil dat je kind je
eerst alles vraagt.
Ook je vaardigheid en je beschikbare middelen bij lei-
dinggeven worden dan geactiveerd. Je zal op jouw ma-
nier trachten de leiding te bekomen en je erin vervatte
doelen trachten waar te maken. Je praat over wat hier
436
en in het algemeen moet gebeuren zo het kind iets wil.
Zijn deze vaardigheid en de middelen waarover je be-
schikt gunstig en passend, dan ben je competent om te
lukken in je leidinggeven tegenover je kind.
Problemen
Soms schakel je als ouder niet steeds het programma lei-
ding in.
Het kan zijn dat je de voorkeur geeft aan een ander pro-
gramma. Bijvoorbeeld, vriendschap, gezelligheid of ge-
negenheid ervaren. Je hebt dan mogelijk leiding uitge-
schakeld.
Het kan zijn dat het programma leiding een geringe in-
houd heeft. Het bevat, bijvoorbeeld, niet je goedkeuring
hebben. Of het bevat dan geen manier om dit waar te
maken.
Het kan ook zijn dat het programma leiding niet een pas-
sende inhoud heeft. Het bevat, bijvoorbeeld, niets mo-
gen en dit afdwingen, bijvoorbeeld door te dreigen of te
beschuldigen. Dit programma leiding wordt dan mogelijk
minder passend ingeschakeld. Op het moment dat je ge-
spannen bent, of ontstemd.
437
Kansen
Als ouder kan je best meer dan één programma inscha-
kelen. Bijvoorbeeld, en vriendelijk zijn of gezellig zijn en
leiding geven. Er bestaat best zoiets als vriendelijke of
gezellige leiding.
Als ouder kan je trachten de inhoud van je programma
leiding voor jezelf te verduidelijken. Gezien zijn vanzelf-
sprekendheid die in je handelen tot uiting komt, kan je
best eens kijken naar voorvallen. Wanneer ervaar je
weerstand, onprettige gevoelens omdat iets niet naar je
wens verloopt. Iets ontbreekt of verloopt anders. Wat is
dit iets dan. Denk aan het ontbreken van je akkoord. Zo
kom je achter de inhoud onder de vorm van objectieven
die je in je leiding wil waarmaken.
Als ouder kan je ook de manier en de middelen trachten
achterhalen die je gebruikt om de objectieveninhoud
waar te maken. Reageert je kind erop en op de gewenste
wijze. Je zou bij het ontbreken hiervan je kunnen afvra-
gen welke benadering wel reactie bij je kind zou uitlok-
ken en hoe je tot de gewenste reactie zou kunnen ko-
men. Met welke vaardigheden en welke middelen.
Zonder alles te willen veranderen zou je kunnen nagaan
wat je zou kunnen gebruiken van wat reeds aanwezig als
vaardigheid en (hulp)middelen.
438
Als ouder kan je er op letten wanneer je je leiding inscha-
kelt, maar ook wanneer je ze uitschakelt, of wanneer ze
wordt uitgeschakeld, bijvoorbeeld door je afwezigheid,
je kind of omstandigheden.
<<Jens weet nu dat je je vriendelijkheid niet inruilt voor
leiding wanneer hij iets doet wat niet kan. Ook niet om-
gekeerd, wanneer je opwinding is geluwd, dat je je leiding
niet opnieuw inruilt voor gezelligheid. Jens ervaart net
dat je vriendelijkheid inschakelt om hem te helpen en
hem eraan te houden niets te doen waarvoor je geen ak-
koord gaf. Jens probeert niet langer uit wat in je geacti-
veerd is. Het kind weet dat het steeds een ja van je nodig
heeft en dat je je kind hierbij ondersteunt door praten en
herinneren om hierin te lukken. >>
(mama Jens)
Zelf-check
<<Eerst wil Lara (4 jaar) niet slapen gaan. Dan wil ze het
bed weer uit. Even iets drinken. Wat later moet ze drin-
gend naar het toilet. Haar verhaaltje nog. Dan begint ze
te roepen. Reageer je hierop niet, dan begint ze te wenen.
Niets helpt dan schijnbaar. Haar duidelijk maken dat ze
nu echt moet slapen. Weggaan. Je teleurstelling laten
blijken. Kortaf zijn. Boos worden.>>
(mama Lara)
439
Wat riskeert de mama van Lara gemakkelijk uit te scha-
kelen bij de ervaren moeilijkheid ?
Wat zou de mama van Lara kunnen inschakelen om ge-
makkelijker de ervaren moeilijkheid te kunnen overwin-
nen ?
Wat zou dit concreet kunnen inhouden ?
Hoe zou ze dit praktisch kunnen waarmaken ?
Wanneer kan ze wat best inschakelen ?
mogelijke inschakeling :
Lara's mama riskeert haar zelfvertrouwen en het ver-
trouwen in haar kind te verliezen.
440
Lara's mama zou best haar geloof in haar eigen mogelijk-
heden en die van haar kind inschakelen om met de moei-
lijke slaapsituatie om te gaan, zonder haar grenzen ver-
der te verleggen dan ze zelf verkiest. Dit noch wat haar
tegemoetkomen aan haar kind betreft, noch wat haar ei-
gen reactie aangaat.
Dit geloof in haarzelf en haar kind kan juist de rust, de
veiligheid, de zekerheid, het houvast, het vertrouwen, de
nabijheid en de warmte bieden waaraan het kind nood
heeft. Zo kan ze blijven handelen vanuit een innerlijke
kracht, eerder dan vanuit een extern opgewekte kracht
te reageren.
Ze kan hierbij niet enkel aandacht schenken aan wat ze
zegt, maar ook aan hoe ze handelt. Iets wat door het
kind gemakkelijk wordt geregistreerd. Er tevens rekening
mee houdend dat haar eigen emoties en gemoedsge-
steltenis gemakkelijk doorwerken op het kind. En omge-
keerd zij gemakkelijk aangestoken wordt door de onlust
van het kind.
Hoe groter de ervaren moeilijkheid bij haar kind en bij
zichzelf bij het te slapen leggen, hoe meer ze nood heeft
aan vertrouwen in haar kind en zichzelf om uit de aan-
wezige moeilijkheid te raken.
441
Activeerbaarheid
schema's
Het gedragsmodel van Fogg
Als ouder heb je het graag netjes. Op tijd al het speelgoed
opgeruimd. Dit betekent ook alle puzzelstukken in de
doos. De vraag is maar hoe gemakkelijk dit gaat. Soms is
het een hele uitdaging. Dit wil je best vermijden. Zo sprak
je af slechts één speelgoed uit de doos. En eerst het vorig
spel opruimen.
Zo functioneert een nieuw spel als trigger tot opruimen
van het huidig spel, wat op die manier een kleine opgave
Als ouder wil je graag weten wat je kind tot handelen
kan bewegen. Zoals hoe het kind iets waarneemt en
hoe je dit kan wijzigen zodat het gemakkelijker tot ac-
tie zou komen.
442
is en geen lastig karwei die je wil ontvluchten omdat zo-
veel moet opgeruimd. Anders geef je ook je wens dat al-
les netjes is gemakkelijk op.
Het gedragsmodel van Fogg brengt de elementen om tot
gewenst handelen te komen, hier het opruimgedrag, sa-
men. Volgens dit model moet er vooreerst een motivatie
zijn tot handelen, hier het graag netjes hebben of hou-
den. Daarnaast moet de opgave haalbaar zijn, liefst een
zo gemakkelijk mogelijk handelen, hier slechts één spel
opruimen. Tenslotte moet er een uitlokker of signaal zijn,
een trigger tot actief worden, hier de afspraak nieuw
spel is eerst oud spel opruimen. Zo de motivatie sterk
genoeg is en de haalbaarheid niet te moeilijk, dan zal de
trigger werken. Hier erg graag netjes en snel opgeruimd.
In het omgekeerde geval van zwakke motivatie en moei-
lijke haalbaarheid zal geen reactie op de trigger volgen.
Hier weinig zin in het netjes krijgen zeker wanneer zoveel
moet opgeruimd.
Schematisch ziet het gedragsmodel van Fogg er zo uit :
443
Trigger werkt
Trigger werkt niet Actie-
drempel
Zwak Vermogen Sterk
Gedragsmodel Fogg
Het schemamodel
In de lijn van dit gedragsmodel kan het schemamodel
naar voor geschoven. Het gedragsmodel gaat over het
concrete handelen en hoe je hiertoe komt. Het schema-
model gaat over het aansturen van dit gedrag. Het om-
vat een begripsinvulling als wat, een gedragsinvulling als
hoe en een contextinvulling als waar en wanneer. Zo
deze actief zijn sturen ze de uitvoering van een gedrag
aan, in ons voorbeeld het opruimen, nadat de aanwezige
trigger het kenschema activeerde. Deze keninvullingen
Motivatie
Hoog
Laag
444
geven aan hoe iets persoonlijk gekend is op basis van er-
varing en informatie.
Voorkeur Werkwijze
(gekend als (gekend als
te willen) te kunnen)
Voorwaarde
(gekend als
te zijn)
Schemamodel
De begripsinvulling van het kenschema opruimen be-
staat uit het netjes hebben en houden als voorkeur. De
gedragsinvulling bestaat in hoe dit te klaren, liefst met
weinig inspanning op een gemakkelijk manier. Hoe doe
ik iets en hoe-veel vraagt het van me. De contextinvul-
ling tot slot bestaat in wanneer en waar dit te doen, hier
de situatie van nieuw spel. Deze laatste situatie het van
spel veranderen kan de begripsinvulling het netjes heb-
ben of houden activeren en kan de gedragsinvulling hoe
dit best zo gemakkelijk mogelijk te klaren activeren.
445
Het kind kan dit dan spontaan doen of ertoe geappel-
leerd worden. Het kind kan dan zelf het opruimschema
activeren of hiertoe geappelleerd worden. Het kind is
zijn eigen trigger of wordt door de omgeving getriggerd.
In beide gevallen zal dit het schemamodel opruimen ac-
tiveren waardoor de uitvoering kan aangestuurd. Waar
de trigger of contextinvulling zorgt voor de opstart of be-
ginpunt zorgt wat te verkiezen of begripsinvulling en hoe
hiertoe te komen of gedragsinvulling voor het eindpunt
waar hoe naartoe.
Complementariteit gedrags- en schemamodel
Waar het gedragsmodel van Fogg zich situeert op ge-
dragsniveau, situeert het schemamodel zich op mentaal
niveau. Motivatie wordt dan voorkeur, vermogen wordt
dan haalbare werkwijze en trigger wordt dan aanwezige
voorwaarde. Deze voorwaarde activeert dan het ken-
schema. Het gaat in het kenschema om wat te willen is
welke voorkeur, om wat te kunnen is welke werkwijze en
om wat te zijn is welke voorwaarde als zo gekend. Wan-
neer deze voorwaarde, voorkeur en werkwijze gunstig
zijn dan ontstaat er gedragsactivatie. Deze zijn gunstig
wanneer de voorwaarde actueel aanwezig is, de voor-
keur uitgesproken is en de werkwijze gemakkelijk uit-
voerbaar en deze zo gekend zijn of ervaren worden.
Uit het model van Fogg kan indirect de activeerbaarheid
446
van schema's afgeleid. Hoe sterker de voorwaarde aan-
wezig hoe gemakkelijker schema's worden geactiveerd.
Hoe meer uitgesproken de voorkeur en hoe hoger de
haalbare werkwijze hoe meer invloed op het gedrag dat
intenser zal zijn. Sterke schema's geven bijgevolg sterk
gedrag.
Naarmate iets meer wordt verkozen als het wat en naar-
mate de gemakkelijkheidsgraad van hoe iets te bereiken
groter is zal de trigger als het waar en wanneer, al of niet
succesvol zijn. Ideaal is dan een sterke trigger, een uitge-
sproken voorkeur en een grote haalbaarheid. Te vermij-
den is een zwakke trigger een geringe voorkeur en een
beperkte haalbaarheid.
Voorwaarde voor omzetting schema's in gedrag is dan
de aanwezigheid van drie volgende elementen : een
sterke voorkeur, een grote haalbaarheid, een actueel
aanwezige voorwaarde. Hoe groter de voorkeur en haal-
baarheid, hoe gemakkelijker het geactiveerde schema
wordt omgezet in gedrag.
In twee stappen
In de formulering die hier wordt weergegeven zijn er
twee stappen : eerst de activering van een schema ter
aansturing. Vervolgens de activering van gedrag ter uit-
voering. Een voorwaarde gaat eerst een kenschema ac-
447
tiveren. Wanneer de erin vervatte voorkeur sterk ge-
noeg is en de werkwijze eenvoudig genoeg wordt dit ge-
activeerd schema omgezet in gedrag. Gedrag ontstaat
dan niet ingevolge een trigger maar ingevolge een geac-
tiveerd schema door een trigger.
Schilderen is wel erg plezant. Vooral dieren schilderen op
een blad en nadien uitknippen voor aan de muur. Vooral
met verfjes en een grote borstel, dit deed ik al zo vaak en
dit gaat gemakkelijk en snel. Vooral bij oma en opa krijg
ik zin om te kleuren, die hebben grote bladen. Schilderen
is voor mij met dieren als begripsinvulling. Schilderen doe
je zo met verfjes op een groot blad als gedragsinvulling.
Schilderen doe je wanneer je bij oma en opa bent, die
hebben een hele voorraad grote bladen als contextinvul-
ling. Het kenschema schilderen wordt gemakkelijk geac-
tiveerd zo grote bladen aanwezig zijn als voorwaarde,
omdat het een plezante activiteit als voorkeur is en die ik
al goed kan als haalbaarheid.
Begripsinvulling is wat levert het me op : een mooie te-
kening met mijn lievelingsdieren. Gedragsinvulling is wat
kost het me : erg je best doen met schilderen. Context-
invulling is wat zet het in gang, wat is de gelegenheid,
wat vergemakkelijkt het, wat schept een kans : de grote
bladen van oma en opa.
Grote bladen als trigger activeren het kenschema schil-
deren. Zo ik hieraan de voorkeur geef en zo ik weet hoe,
448
dan zal dit het gedrag activeren. Te meer naarmate er
een grote voorkeur is en een kleine moeite omdat ik
weet hoe. De trigger activeert bijgevolg een kenschema,
dat op zijn beurt een gedrag activeert en aanstuurt. Wat
is schilderen en hoe. Grote bladen activeren het schema
schilderen als wat ik graag doe en goed kan. Deze ken-
wijze activeert mijn gedragswijze.
Hoe invloed hebben ?
Wil je als ouder je kind of jezelf tot iets brengen dan kan
je nagaan wat je kind of jezelf bij voorkeur wil, hoe je
hiertoe kan komen op een eenvoudige en simpele ma-
nier en wat hiertoe de trigger kan zijn. Je kind wil, bij-
voorbeeld, wel graag slim en groot zijn vooral als het
weet hoe en als het gemakkelijk lukt en zo het hiertoe
kansen, stimulering of passende omgeving vindt. Zo ver-
schijnt iets opsteken of leren als iets dat het kent als slim
en groot worden zonder overdreven inspanning en in
een stimulerende en ondersteunende omgeving. Zo is
het kenschema leren voor het kind. Door een verder doel
op te splitsen in kleinere doelen wordt dit voor het kind
veel aantrekkelijker en kost het niet teveel inspanning
waardoor het gemakkelijker tot actie komt bij de pas-
sende gelegenheid. Ook het heel concreet maken van
de doelen kan meer aanspreken en ze meer toegankelijk
maken.
Ook de werkzaamheid van een trigger kan je verhogen
449
door deze duidelijker aanwezig te stellen zodat die wordt
opgemerkt, door deze te laten aansluiten bij eigen doe-
len en door die aan te bieden om momenten van reeds
erg gemotiveerd te zijn of de voorkeur aan iets te geven
en het gedrag uitvoerbaar lijkt.
Een moeilijkheid om jezelf of je kind tot iets te bewegen
is dat je iets stilaan leert kennen als weinig voor gemoti-
veerd en weinig in geïnteresseerd. Zeker wanneer in het
verleden inspanningen hiertoe weinig resultaat oplever-
den en nu deze moeite als niet succesvol voorkomt. Een
trigger zal dan weinig uithalen wegens ontstane demoti-
vatie en aangeleerde hulpeloosheid. De motivatie en de
inzet zal dan weinig activeerbaar zijn en meteen ook het
aansluitend gedrag.
Naarmate anderzijds iets aantrekkelijk is en naarmate
iets gemakkelijk om doen is, en het op die wijze gekend
is of ervaren wordt door je kind of jezelf, hoe gemakke-
lijker en sneller je ertoe zal komen. Denk aan alles wat
ontspannend is en weinig inspanning vraagt, een kleine
gelegenheid brengt je er dan toe. Zo is het soms moeilijk
niet op een game in te gaan of er afstand van te nemen.
Zeker als het spannend is, in een verhaal opgenomen is
en ergens toe leidt.
Ook om gedrag bij je kind of jezelf te vermijden kan je
hiervan gebruik maken. Door de aantrekkelijkheids-
kracht te verminderen, de moeilijkheidsgraad te verho-
450
gen en de gelegenheden terug te draaien. En op termijn
de waarneming hiervan te doen toenemen zodat het ge-
kend wordt als beter te vermijden. Hoe jij of je kind iets
kent kan de motiveerbaarheid en de haalbaarheid ver-
hogen of verlagen met meer of minder kansen op ge-
drag.
Wat herken je in het gedrag van je kind ?
Wat herken je in het gedrag naar je kind toe ?
Wat zou je kind aan zijn gedrag kunnen toevoegen om
zichzelf in beweging te brengen ?
Wat zou je naar je kind toe kunnen toevoegen om het in
beweging te brengen ?
Hoe kunnen actuele ervaringen en ervaringen uit het ver-
leden hier een rol spelen ?
Meer lezen :
Fogg, B. J. (2020). Kleine gewoontes: De eenvoudige en
leuke manier om je gedrag te veranderen. Harpercollins.
451
Agency als
cognitief schema
- Dat weet ik niet, schat.’
- ‘Ja dus, hé!’
Agency en varianten
Als ouder kan je er voor kiezen het niet alleen voor het
zeggen te hebben. Is dit geen bewuste keuze, dan kan je
uit het doen en laten van je kind toch merken dat je het
niet alleen voor het zeggen hebt. Meestal is er sprake
van een wederzijdse beïnvloeding en is er naargelang het
kind ouder wordt een toenemende impact merkbaar.
Ook doorheen de tijd is er in de samenleving in de ouder-
Hoe erg en op welke manier het kind er relationeel
toe doet, kan met het begrip ‘agency' worden weer-
gegeven.
452
kindrelatie een toenemende inbreng van het kind merk-
baar. De ouder-kind relatie verandert hierdoor van aard
en er ontstaat telkens een ander evenwicht. Maar ook
jijzelf als ouder verandert en er treedt bij jezelf ontwik-
keling op. Zo zal alleen al de leeftijd en het geslacht van
het kind evenals zijn plaats in het gezin tot een eigen re-
latie leiden. Dit zal van betekenis zijn voor hoe je iets
begrijpt en voor hoe je reageert. Daarnaast doet het
kind zelf spontaan of meer bewust inspanning om van
betekenis te zijn en zijn invloed te laten gelden op de
gang van zaken in het gezin. Zich van deze invloedspro-
cessen bewust worden, kan maken er beter mee om te
gaan.
Voor de inbreng en het aandeel dat je kind heeft in de
ouder-kind interactie is door sociaal psycholoog Bandura
het Engelse begrip ‘agency' ontwikkeld. Agency is een
ruim begrip dat ook gebruikt wordt om het aandeel dat
het kind heeft in zijn eigen ontwikkeling weer te geven.
Al heel vroeg in zijn ontwikkeling merkt het kind oorza-
kelijke verbanden op, zoals bijvoorbeeld tussen de nabij-
heid van de zorgfiguur en gevoed worden, vervolgens
ontdekt het dat zijn actie een gevolg heeft, zoals bijvoor-
beeld tussen zuigen en vloeibaar voedsel opnemen, ten-
slotte leert het zichzelf kennen als de ‘agent' van de ac-
tie, bijvoorbeeld, ik kan mijn zuigfles grijpen en zo mezelf
voeden.
453
Naast deze individuele agency worden in relationeel ver-
band drie vormen van agency onderkend. Dit zijn ‘per-
sonal agency' of het in relationeel verband kunnen reke-
nen op zichzelf, proxy agency' of het kunnen rekenen op
anderen en ‘collective agency' of het op iedereen kun-
nen rekenen. Bij personal agency oefent het kind in-
vloed uit op wat binnen zijn bereik ligt, bij proxy agency
oefent het kind invloed uit op anderen die over kennis,
vaardigheden en middelen beschikken om resultaten
voor hem of haar te bereiken, en bij collective agency is
er een bundeling van kennis, vaardigheden en middelen
van iedereen om succesvol te zijn.
In het concreet handelen waarbij kind en ouder als
‘agents' elkaar beïnvloeden op een gerichte manier, put-
ten kind en ouder uit hun kennis en cognitieve en ge-
dragsvaardigheden om gewenste resultaten te bereiken.
Zo wordt er onderscheid gemaakt tussen de uitvoering
van agency, en het groeiend besef ervan. De praktijk of
toepassing ervan, terug te vinden in concrete actie
wordt aangeduid met ‘exercise of agency'. De zich ont-
wikkelende beeldvorming of weerspiegeling ervan
wordt aangeduid met ‘sense of agency', als gevoel of be-
sef in staat te zijn tot handelen om iets mogelijk te ma-
ken en zo iets in eigen handen te hebben. Agency ver-
wijst alzo naar het vermogen om je functioneren, de loop
van gebeurtenissen en je (samen)leefomstandigheden
te beïnvloeden door je acties.
454
Agency als cognitief en gedragsschema
Dit gevoel en besef van ‘agency’ kan in detail worden
weergegeven bij middel van een cognitief schema. De
uitvoering van agency' kan in detail worden weergege-
ven aan de hand van een gedragsschema. Beide
schema’s laten toe de aanwezige agencyprocessen zicht-
baar te maken, zodat een meer optimale werkbare inter-
actie kan tot stand komen.
Een cognitief schema kenmerkt zich door een begripsin-
vulling, als wat iets voor je persoonlijk betekent, een ge-
dragsinvulling, als hoe met iets om te gaan, en een con-
textinvulling, als waar en wanneer in welke situatie of te-
genover iets te willen inschakelen.
Het cognitief schema als weerspiegeling van agency als
‘sense of agency', kan er als volgt uitzien:
De begripsinvulling kan gekenmerkt zijn door :
‘Agent’ of ‘originator’ zijn
Zelf-actief zijn (Self-reactiveness)
Inbreng hebben
Impact hebben
Intentionaliteit (Intentionality) actieplannen en strate-
gieën om iets te realiseren
Evenwaardigheid
Support krijgen
455
De gedragsinvulling kan gekenmerkt worden door:
Betekenis toekennen
Initiatief nemen
Zelf keuzes maken
Zelf beslissen
Vooruitdenken (Forethought)
Zelfreflectie (Self-reflectiveness)
De contextinvulling kan zich laten kenmerken door:
Doelen stellen
Doelen bereiken
Zelf-effectiviteit (geloof iets aan te kunnen)
Samenleefverband
Opvoedingsverband
Ontwikkelingsverband
Voor elk van de kenmerken kan je aangeven of ze aan-
wezig zijn en in welke mate, bijvoorbeeld met cijfers van
0 tot 5.
456
Op die manier kan er gesproken worden over gradaties
van agency en kan vastgesteld worden waaraan nog kan
worden gewerkt. Bijvoorbeeld, de ouder kind-relatie
speelt zich af binnen een samenleefverband, maar er is
weinig of geen aandacht voor een opvoedings- of ont-
wikkelingsverband. Er is dan mogelijk aandacht voor de
inbreng en het aandeel van het kind hier en nu, maar niet
op langere termijn of in een breder verband. Zo is er
457
mogelijk wel evenwaardigheid, maar geen support om
een inbreng en aandeel te hebben. Zo is er mogelijk
geen zelfreflectie over waar nu te staan in relatie tot wat
te willen bereiken. Of zo blijft het kind ter plaatste trap-
pelen, omdat zelf-effectiviteit, als gevoel iets te kunnen,
ontbreekt. Optimaal is als kind vanuit zichzelf mee in-
houd en vorm te geven aan samenleven, opvoeden en
groeien of zich ontwikkelen. Ouders kunnen parallel
hieraan vanuit zichzelf mee inhoud en vorm geven aan
samenleven, opvoeden en groeien of zich ontwikkelen.
Het gedragsschema van agency als ‘exercise of agency'
kenmerkt zich door de inzet of activering van het cogni-
tief agency-schema dat meer of minder optimaal is. Zo is
geweten dat zich in de frontale hersenen processen af-
spelen die leiden tot de initiatie van actie. De concrete
agency-acties die door de schema-activering ontstaan
kunnen meer of minder optimaal zijn. Dit resulteert op
zijn beurt in een meer of minder optimaal agency-resul-
taat in de werkelijkheid. Dit laatste vormt dan weer
meer of minder optimale omstandigheden voor het al of
niet inzetten of activeren van het cognitief agency-
schema. Concreet kan nagegaan worden of de omstan-
digheden optimaal zijn voor het activeren van het
agency-schema, of de agency-acties optimaal zijn om de
agency-schemadoelen te bereiken, en of het agency-
schema optimaal is voor de agency-actie die kan leiden
tot het optimaal agency-resultaat of -situatie. Laat de
agency-situatie blijken moeilijk invloed en enig resultaat
458
te kunnen bereiken, dan zal het agency-schema niet ge-
makkelijk geactiveerd worden. Laat de agency-actie blij-
ken weinig succesvol te zijn, dan zal de agency-situatie
weinig optimaal zijn en indirect minder aanzetten tot het
inzetten van het agency-schema. Concreet kan dan ge-
werkt worden richting meer optimale agency-actie,
agency-resultaat en finaal agency-schema.
Agency referentieel benaderd
Meer compact laat de vraagstelling waar om heen van
het referentieel model toe zicht te krijgen op de aard en
de mate van agency. Zo verwijst waar naar het wie en
wat bij agency. Ligt agency bij de persoon van het kind of
ouder, of bij anderen, of gaat het eerder uit van omstan-
digheden, zoals context, situatie of cultuur. Zo verwijst
om naar wat jezelf wil, wat anderen willen, wat je wil in
dialoog, wat je samen wil, wat wordt verwacht als actie
of omgang, of weg of wijze. Zo verwijst heen tenslotte
naar richting, zoals doel, objectief, bestemming of lot. In
concrete situaties kan dan afgewogen worden wat tel-
kens de concrete inhoud is. Vervolgens kan nagegaan
worden of een andere invulling meer optimaal kan zijn.
Zo je, bijvoorbeeld, merkt dat de cultuur (waar) bepa-
lend is voor wat wordt verwacht (om) met een extern
doel (heen), kan afgewogen worden of niet een eigen in-
breng van het kind (waar) bij wat het wil (om) met een
intern doel, zoals elkaar meer nabij te komen (heen), be-
hulpzaam kan zijn.
459
Zo kan er naar toe gewerkt om waar het om heen zou
kunnen draaien een gevoel van en een feitelijk ervaren
is van evenwaardige inbreng vanuit zichzelf (met even-
waardige impact) (met evenwaardige partner(s)). Zo kan
er gekomen worden tot een gevoel van en een feitelijke
effectvolle initiatiefname. Zo kan elk eigen initiatief (we-
ten) nemen, cognitief aangestuurd, met invloed en ef-
fect in de realiteit tot gevolg. Zo kan in het bijzonder het
kind ertoe komen in staat te zijn tot handelen en iets mo-
gelijk te maken.
Bi-directionaliteit agency
Zo kan gesteld dat het kind voortdurend zijn ouders be-
invloedt met signalen, gedrag en middelen. Evenals ou-
ders voortdurend hun kind beïnvloeden met signalen,
gedrag en middelen. Ouders leren hierdoor continu hoe
met hun kind om te gaan in het kader van samenleven
en opvoeden via het kind en zijn invloed. Het kind op zijn
beurt leert continu hoe met ouders en omgeving om te
gaan in het kader van samenleven en groeien of zich ont-
wikkelen via de ouders en hun invloed. Zo kan gesproken
over een bi-directionele invloed ouder-kind. Invloed die
vandaag soms reikt tot bij een wederzijdse socialisatie
door de toegenomen maatschappelijke complexiteit sa-
menhangend met een grotere diversiteit en groter aan-
deel van de sociale media.
460
Agency eigen ouder-kindrelatie
Geef zo je wil aan in welke mate er agency is in de eigen
ouder-kindrelatie.
Geef aan op welke wijze er agency is.
Geef aan welke mate van agency je zou verkiezen.
Geef aan op welke wijze je deze zou kunnen bereiken.
Meer lezen :
Bandura, A. (2006). "Toward a Psychology of Human
Agency". Perspectives on Psychological Science. 1: 2.
De Mol, J. (2012). Agency van kinderen: Onderzoek van-
uit de psychologie. Tijdschrift Jeugd en Kinderrechten,
4(3), 187-193.
461
Autisme
als cognitief
schema
Typering kind met autisme en zijn gedrag
Wat had hij graag met het game gespeeld, maar het wou
maar niet lukken. Hij had lang getwijfeld welke game te
downloaden. Maar eens het downloaden gelukt, had hij
zich voorgenomen eerst de handleiding te bestuderen. Er
stond ook zoveel in dat hij snel de draad kwijt raakte. Ook
al omdat hij onmiddellijk was beginnen lezen zonder de
titels of de inhoudstafel te bekijken. Vooral de bedoeling
van het game was hem niet duidelijk. Iets met verzame-
len en sorteren, wat hem bijzonder aantrok. Verschillen
kon hij als geen ander opmerken. Blijkbaar moest hij een
strategie bedenken, maar hij trachtte steeds op dezelfde
wijze vooruit te komen. Hij leek wel helemaal in het spel
Kinderen met autisme hebben kenmerkende invul-
lingen van hun kenschema's. Wat is eigen aan deze
invullingen, wat typeert ze ?
462
op te gaan, zodat wat zijn mama zei hem ontsnapte.
Vooral dat ze plots weg moesten, maakte hem erg ge-
spannen en maakte dat hij erg protesteerde. Veel liever
wou hij alles nog eens in detail bekijken, heel concreet om
alles op een rijtje te zetten, zodat hij beter wist wat te
doen. Nu raakte hij alleen maar overstuur door zoveel on-
duidelijkheid. Hij kon er maar niet van loskomen, om in te
kunnen gaan op wat zijn mama vroeg. Ook al stond in de
handleiding niet langer dan een half uur aan een stuk te
spelen. Iets wat hij onzinnig vond. In zijn ogen was hij niet
eens echt begonnen. Hij merkte niet dat zijn mama stil-
aan boos werd toen ze zei : 'Lijkt wel heel plezant'. 'Wil je
ook eens', had hij geantwoord. Mama vond dit wel erg
arrogant en vond dat hij maar niet moest meegaan. Daar
begreep hij helemaal niets van. Hij vond dit niet correct
en erg onrechtvaardig. Toen zijn mama dichterbij kwam
om hem aan te porren, liep hij boos weg.
Uit de verhalen van ouders van een kind met autisme kan
je een aantal meermaals terugkomende typeringen van
het kind en zijn gedrag afleiden, zoals :
Opgeslorpt worden door details in het hier en nu, en er
op gefixeerd raken. Er wordt veel en snel verschil opge-
merkt, dit wordt opgevat als helemaal anders. Zo ver-
schijnen onmiddellijk verschillende losse details. Moeite
met meer en grotere gehelen die om organisatie vragen
van losse fragmenten en die context impliceren, een
context die hen ontsnapt. Zo vlug te maken krijgen met
463
onduidelijkheid en verwarring. Snel overload aan details.
Meer diepgang (verder kijken, meer analyse), toch
moeite om bij essentie te komen en te blijven. Vol-
doende (verwerkings)tijd nodig. Gemakkelijk iets voor
zich uitschuiven, nog bezig met vorige (of huidige). Nood
aan kort en beperkt houden van verwachtingen. Vaak ex-
treme(re) reactie. Sterker vasthouden aan iets, moeilijk
loskomen (uit details). Weinig souplesse, tekort aan flexi-
biliteit, gering aanpassingsvermogen. Daardoor repetitie
samenhangend met fixatie. Iets wordt snel nabij of te
dicht. Erg vragen om concreet maken in het hier en nu
(wat, waar, wanneer, wie). Zo ook toekomst tot hier en
nu brengen in voorstellingen en structuur. Oorzaak en
gevolgen niet altijd duidelijk, vergt groter tijdgeheel.
Moeite met toekomst, zoals bedoelingen, interpretatie.
Moeite met niet en ontkenning, geen verband met wat
wel. Veel detailwoorden nodig om iets te beschrijven
met een beperkte samenhang. Steeds zichzelf blijven.
Nuchter, zakelijk en afstandelijk. Op nauwkeurigheid en
preciesheid staan. Perfectionistisch ingesteld zijn. Alles
moet heel in detail bij een ‘detaillist’.
Typering schema invullingen bij kinderen met autisme
Een cognitief of kenschema bestaat uit een begripsinvul-
ling, als wat iets is voor iemand, een gedragsinvulling,
hoe iemand omgaat met iets, en een contextinvulling,
wanneer deze begrips- en gedragsinvulling merkbaar is.
464
Deze begrips-, gedrags, en contextinvulling van cogni-
tieve schema's worden bij autisme telkens gekenmerkt
door iets. Hieronder wordt weergegeven door wat. Op
die manier kan autisme geoperationaliseerd : welke pro-
cessen kunnen worden onderkend, hoe ze zich uiten en
in welke situaties en omstandigheden. Dit kan een ver-
trekpunt worden van hoe er zelf als kind of jongere mee
om te gaan en hoe als begeleider. Door dit beschrijven
op proces-, gedrags- en contextniveau is labeling of eti-
kettering minder noodzakelijk omdat dit mogelijk een
blijvende stempel voor zichzelf of de omgeving kan in-
houden. Veeleer is belangrijk het specifieke te beschrij-
ven en er op in te spelen in plaats van het andere en zo
een duale indeling oké niet oké te voorkomen.
De begripsinvulling of inhoud is heel concreet, heel ge-
detailleerd, heel gefragmenteerd, vooral opsomming
weinig synthese, omslachtig, heel analytisch, heel diep-
gaand of vergezocht, gefocust op verschil niet op gelijke-
nis of samenhang, iets is zo of zo niet, details die toegang
tot essentie belemmeren, omschrijvend (veel tijd en
woorden), weinig gevarieerd, heel eng en afgelijnd,
voorstelling prevaleert boven realiteit, heel stabiel, heel
afgelijnd, moeilijk toegankelijk voor buitenwereld, wei-
nig doelbewust.
De gedragsinvulling is moeilijk kiezen en beslissen, heel
onzeker en twijfelend, heel precies en nauwkeurig, heel
perfectionistisch, weinig flexibel, heel patroonmatig,
465
heel direct, heel gedreven, blijvend doorgaan, heel
rechtlijnig, heel gefocust, aarzelende start, heel traag
vooruitkomen, blijven vasthangen in repetitie, niet ein-
digend, weinig doelmatig.
De contextinvulling is heel actueel, heden wordt niet ge-
linkt aan verleden of toekomst, heel situatie-eigen, ge-
ringe context definiëring, weinig onderbouwd, heel za-
kelijk en nuchter, weinig doelgericht, veranderingsge-
voelig, begrijpelijke en hanteerbare grenzen vragend,
van toepassing of helemaal niet, voorkeur voor ruimte
en tijd, context-arm.
Rekening houden met typering
Als ouder kan je rekening houden met deze constanten.
Zo kan je het gedrag van je kind anders begrijpen. Zoals
het kind wil wel, maar begrijpt het anders, of is er nog
niet toe gekomen. Zoals het merkt bepaalde dingen erg
op, neemt dingen letterlijk, terwijl andere dingen het
ontgaan. Het kind is traag en doet dingen omslachtig.
Het vertoont uitstelgedrag of kan iets niet beëindigen.
Het kind vraagt om ruimte en tijd. Zo kan even pauze
nemen wonderen doen, ook om elk te kalmeren en zich
te herpakken.
Als ouder heb je gemakkelijk de neiging de dingen te
doen op je wijze. Door dingen te doen op de wijze van
je kind, kan een en ander vlotter verlopen. Je grotere
466
soepelheid en relativeringsvermogen kunnen hierbij dan
behulpzaam zijn.
Cognitieve schema’s vormen de aansturing van het pad
dat wordt gevolgd, dit gebeurt bij kinderen met autisme
vaak op een zeer precieze en nauwkeurige wijze. Elke
afwijking kan het kind erg verstoren en doen blokkeren.
Belangrijk is te zoeken hoe je dit kan vermijden.
Peter Vermeulen, autismedeskundige, citeert onder-
zoeken waaruit blijkt dat personen met autisme moeite
hebben om hun kenschema’s en de realiteit op elkaar af
te stemmen. Hij spreekt over waarnemen waarbij nor-
maal de gelijkenis of het verschil tussen het voorspel-
lende brein, wat wordt verwacht, en de realiteit, wat is,
wordt nagegaan om snel en gemakkelijk tot een waarne-
ming te komen. In dit verband blijkt volgens hem dat er
bij autisme een probleem is met de ‘voorspellingen’, de
verwachte precisie van die voorspellingen en het ver-
werken van de voorspellingsfouten als verschil tussen
voorspelling en realiteit. Vooral in het flexibel aanpassen
van de voorspellingen en de precisie ervan in functie van
de context. Zo wordt gedacht in de richting van te spe-
cifieke voorspellingen, te weinig en zo te brede voorspel-
lingen, te veel gefixeerd op en belang hechten aan voor-
spellingsfouten, en het belang van precisie van de reali-
teit in verhouding tot de precisie van de voorspelling.
De opgeslagen grote gedetailleerdheid, uitgesproken
467
specificiteit en omvangrijke diversiteit over iets, vragen
veel tijd en inspanning om er in de werkelijkheid via
waarneming overeenstemming of verschil voor te ach-
terhalen. Die noodzaak tot detailwaarneming samen-
gaand met de mate van gedetailleerde diverse specifici-
teit van wat als kennis is opgeslagen, zouden gemakkelijk
een gevoel van overprikkeling kunnen veroorzaken. Met
een blokkering of afwending tot gevolg, of met mogelijk
ook een uitstelrespons als effect. Hoe meer iets onzeker
en onduidelijk blijft op basis van eerder opgeslagen in-
formatie hoe meer nieuwe informatie moet binnenko-
men. Vooral ook het voorrang geven aan waarnemings-
prikkels om er voldoende van te verzamelen als informa-
tiebron boven aanwezige opgeslagen kennis en het ge-
focust zijn op verschil eerder dan overeenstemming kun-
nen het extra moeilijk maken om zekerheid en duidelijk-
heid te verkrijgen, om iets thuis te brengen en te identi-
fiëren.
Autisme lijkt wel gekenmerkt door een wereld van ver-
schil die nooit rust schenkt omdat het kerkenbare en ver-
trouwde te veel achterwege blijven, zodat er niet wordt
opengestaan voor verandering. Het herkenbare en ver-
trouwde, wat zowat iedereen weet te waarderen en
veelal verkiest uit gemak of gemakzucht en wat tot rust
brengt. Zo kan het ontstaan van zelftwijfel achterwege
blijven en het zelfvertrouwen toenemen.
468
Samengenomen blijken de losse puzzelstukken opgesla-
gen als kennis en de waarneming van losse puzzelstuk-
ken moeilijk met elkaar te verzoenen. Mogelijk slaagde
het brein er in het verleden niet of onvoldoende in losse
informatie tot concrete voorspellingen samen te voe-
gen. Met geringe, onduidelijke of fragmentaire voorstel-
lingen tot gevolg om de concrete realiteit aan af te me-
ten. Door meer te focussen op de context zou een nau-
wer kader kunnen bekomen worden voor wat te kunnen
verwachten en wat te kunnen waarnemen.
Waar normalerwijze enkele triggers volstaan om een op-
geslagen voorstelling te activeren die open staat voor
aanvulling of verandering, zal bij autisme langdurig en
overmatig gezocht worden naar informatie die een voor-
stelling kan bevestigen waaraan helemaal niets mag ont-
breken of gewijzigd worden. Voorspelbaarheid, zeker-
heid, duidelijkheid, controle en vertrouwen zouden in te-
genstelling in grote mate sensorische overlast kunnen
tegengaan. Anders bestaat het risico op starheid, weer-
stand, onverzettelijkheid en regelnood om te vermijden
nog verder af te glijden.
Waar bij autisme verschil en opsplitsing centraal staan,
staan bij andere persoonlijkheidstypes samengaan en sa-
menhang of veralgemening centraal. Alsof het enerzijds
gaat om een uiteenpuzzelen en anderzijds om een sa-
menpuzzelen. Waarbij mogelijk het één te langzaam en
te traag gaat en het ander te vlug en te snel gebeurt.
469
Een nieuw onderzoek van de University of North Caro-
lina in Chapel Hill laat zien dat problemen met het ver-
werken van sensorische informatie tijdens de kindertijd
de amygdala kunnen belasten, wat leidt tot overgroei.
De amygdala is een hersenstructuur die te maken heeft
met het verwerken van emoties, zoals het interpreteren
van gezichtsuitdrukkingen of bang zijn bij het herkennen
van een bedreiging waaraan blootgesteld. Het onder-
zoek stelt een versnelde groei van de amaygdala vast bij
zuigelingen met autisme in de leeftijd tussen zes en
twaalf maanden. Een vroegtijdige herkenning van au-
tisme vóór de aanvang van de groei zou therapeutisch
heilzaam zijn.
De invullingskenmerken van kenschema's zijn voor het
kind met autisme niet bewust. Ook voegt het niet be-
wust inhouden toe die die kenmerken vertonen. Het is
eerder de buitenwereld die een steeds terugkerend pa-
troon aanvoelt of opmerkt.
Op deze buitenwereld kan een appèl gedaan worden om
als samenleving met de aanwezige neurodiversiteit reke-
ning te houden. Neurodiversiteit zoals die onder meer
uit het voorkomen van autisme blijkt. Zo kunnen tegen-
stellingen en spanningen worden tegengegaan. Ieder-
een heeft recht op zijn eigenheid. Het is belangrijk hier
van uit te gaan en hier ruimte voor te creëren. Zodat ie-
mands situatie en reactie niet snel als problematisch
470
wordt ervaren, niet door de samenleving en niet door ie-
mand met autisme of andere eigenheid. Zo is er naast
neurodiversiteit, ook psychische diversiteit en sociaal-
maatschappelijke diversiteit. Dit als de nu eenmaal aan-
wezige realiteit, die in het verleden meestal werd mis-
kend vanuit een eenzijdige visie.
Er zijn zeer diverse vormen van autisme, vandaar de
overkoepelende benaming van autisme spectrum stoor-
nis. Dit betekent dat in de ene vorm van autisme deze
kenmerken meer op de voorgrond zullen staan en in een
andere vorm weer andere. Dit is ook zo voor kenmerken
van cognitieve schema’s eigen aan autisme. Zo is vaak
voor de Aspergervorm de omslachtigheid in woordge-
bruik kenmerkend.
Typering kind, gedrag en schema-invullingen
Geef zo je wil aan wat je als ouder herkend :
Geef aan hoe dit je omgang als ouder kan optimalise-
ren :
471
Meer lezen :
Vermeulen, P. (2016). Het voorspellende brein en au-
tisme. Gent : Autisme Centraal.
Vermeulen, P. (2021). Autisme en het voorspellende
brein Absoluut denken in een relatieve wereld. Kalmt-
hout: Pelckmans Uitgeverij.
472
Aan schema’s
beantwoorden
Aan schema's beantwoorden ?
Het kan als ouder of kind eens de moeite waard zijn alle
(mentale) plaatjes op een rij te zetten waaraan je veelal
automatisch en onbewust tracht te beantwoorden. Zo
kan voor je duidelijk worden wat je in je gedrag probeert
tot zijn recht te laten komen, waar je naar streeft en waar
je naar op zoek bent in je gedrag. Zo kan ook duidelijk
worden wanneer je tevreden bent en wanneer je je vol-
daan en bevredigd zal voelen. Maar ook wanneer je on-
tevreden zult zijn en wanneer je je onvoldaan en onbe-
vredigd zal voelen.
Vaak wil je aan veel beantwoorden in je gedrag.
Hier zicht op krijgen, laat je toe keuzes te maken.
473
Het wat van mentale plaatjes
Mentale plaatjes zijn wat je in je gedrag mee wil verwer-
ken en wil waarmaken. Je kan ze indelen in moetjes en
willetjes. Moetjes zijn verplichtingen die je thans jezelf
oplegt, maar die veelal hun oorsprong vinden in je op-
voeding en je relaties tot nu. Eerst moest je ze van je ou-
ders, dan van je leerkrachten, dan van je werkgever en
misschien ook nog van je partner. Vervolgens nam je
deze moetjes over alsof ze van jezelf waren en moest je
het ook van jezelf. Het zijn voorwaarden die je jezelf op-
legt in je handelen. Voorbeelden hiervan zijn : aan de an-
der denken en jezelf wegcijferen, anderen hun zin ge-
ven, uitgaan van wat anderen van je verwachten, het
beste van jezelf geven, perfectionistisch met anderen als
bron.
Willetjes zijn verwachtingen die je jezelf oplegt en die je
gedrag oriënteren zo dat je ze realiseert. Voorbeelden
hiervan zijn : gemakkelijk overkomen, spanning vermij-
den, vriendschappelijke relaties weten uitbouwen, jezelf
aan je woord houden, je plan weten trekken, op een ver-
zoek ingaan, perfectionistisch voor jezelf. Willetjes zijn
ook verwachtingen tegenover je die je bij anderen ver-
onderstelt en waaraan je zelf wil tegemoetkomen en die
je gedrag mee bepalen. Voorbeelden hiervan zijn : in-
schikkelijk zijn, te vertrouwen zijn, loyaal zijn, attent en
zorgzaam zijn.
474
Deze moetjes en willetjes kan je beschouwen als in jezelf
geactiveerde gedachtewolkjes die veelal onbewust spe-
len en het startpunt maar ook het eindpunt vormen voor
je gedrag. Ze gelden enerzijds als voorwaarden voor je
gedrag, maar ook als criteria om waarheen je met je ge-
drag uitging af te wegen en te beoordelen.
Ontwikkeling van mentale plaatjes
De ontwikkeling en inhoud van deze moetjes en willetjes
die doorheen de tijd tot stand kwamen op basis van op-
gedane ervaringen en contacten met de omgeving, ne-
men concreet de vorm aan van cognitieve schema's. De
schema's kwamen in het verleden progressief tot stand
en houden in welke betekenis iets gekregen heeft, op
welke wijze hiermee steeds vaardiger kan omgegaan
worden en in welke situatie of omstandigheden ze selec-
tief aan bod kunnen komen en toepasselijk zijn.
In de praktijk kan dit betekenen dat je jezelf veel oplegt
en meer blij bent met jezelf naarmate je dit meer aan
bod weet te laten komen in je reactie. Het gevaar bestaat
dat je hierbij uit balans raakt en dit alles erg belastend
voor je wordt. Vooral door het verplichtend karakter dat
je ervaart. Maar ook door de hoge mate waarin je eraan
wil tegemoetkomen. Het kan dan wenselijk zijn deze vele
moetjes en willetjes als plaatjes voor jezelf waaraan je
wil tegemoetkomen, eens op een rij te zetten.
475
Keuze van mentale plaatjes
Zo kan je merken dat de vele moetjes die je jezelf oplegt,
nu door jezelf gebeurt. Je ouders en leerkrachten zijn het
niet langer die je hieraan herinneren of hier op staan. Dit
bewust worden kan maken dat je ze kan herzien, zonder
de druk van weleer. Zo kan je nagaan wat je van hen kan
behouden en welke in de huidige situatie nog zinvol zijn.
Ten slotte, moet je nu vooral met jezelf overleggen en
zelf kiezen en afspreken met jezelf hoe het verder moet.
Ook kan je je eigen willetjes eens aan een onderzoek on-
derwerpen en nagaan in welke mate ze voor je helpend
en ondersteunend zijn. Tenslotte kan je ook de willetjes
van anderen eens onder de loep nemen en nagaan of
deze veronderstelde verwachtingen van anderen waar-
aan je wil voldoen wel overeenkomen met wat anderen
echt van je verwachten en in welke mate dit is.
Zo kan je je wellicht bevrijden van een zekere overlast
afkomstig van je verleden, jezelf en anderen. Zo kan je
meer aan vrijheid winnen om meer naar jezelf te luiste-
ren en dichter bij jezelf te komen. Zo kan je uiteindelijk
zelf je schema's en hun invulling kiezen als plaatjes die je
verder wil aanwenden ter oriëntatie van je handelen.
Hierbij kan je er voor kiezen het een vrije keuze te laten
en zo ook de mate waarin je eraan wil tegemoetkomen
te kiezen, zonder verplichting, druk of schuldgevoel.
476
Eigen mentale plaatjes
Hieronder vind je een voorbeeld van de gedachtewolkjes
van een ouder. In de tekstwolkjes vind je de moetjes eer-
der verworven. In de tekstballonnetjes de willetjes die
iemand zichzelf inspreekt.
477
Geef je eigen gedachtewolkjes in :
Geef je gedachtewolkjes in waaraan je in de toekomst de
voorkeur zou willen geven :
478
Behoefte-
schema’s
en hun keerzijde
Behoefteschema’s
Schema's die een specifiek ken- en gedragspatroon met
zich meebrengen, kunnen niet alleen vanuit de omge-
ving op gang gebracht worden, ze kunnen ook van bin-
nenuit geactiveerd worden. Wanneer je vriendelijk door
je kind of je partner wordt aangesproken, ben je gemak-
kelijk geneigd wat gebeurt als vriendschappelijk te taxe-
ren en ben je gemakkelijk geneigd op een vriendschap-
pelijke wijze te reageren. Je schema vriendelijkheid
Een ken- en gedragsschema kan gelinkt zijn aan een
behoeftecontext.
Wordt aan de behoefte niet tegemoetgekomen, dan
kan in de plaats een emotieschema geactiveerd of
ontstaat er mogelijk een fixatie aan het ken- en ge-
dragsschema.
479
wordt dan door je kind of partner geactiveerd en zo
wordt je waarneming en je omgang in dit kader geplaatst
en in die richting gestuurd.
Je kan evenwel zelf ook vanuit jezelf je schema vriende-
lijkheid activeren. Dit doet zich, bijvoorbeeld, gemakke-
lijk voor zo je behoefte hebt aan genegenheid van ande-
ren. Door je vriendschappelijke opstelling in je waarne-
ming en je reactie tracht je bij anderen het schema vrien-
delijkheid te activeren en zo voldoening te vinden voor
je behoefte aan genegenheid. Bijvoorbeeld, je behoefte
aan affectie activeert dan je vriendelijkheid tegenover je
kind of je partner, bij wie je genegenheid als reactie
hoopt te vinden.
Aan de bij je aanwezige behoeften beantwoordt dan een
schema dat ervoor moet zorgen dat aan je aanwezige
behoeften gemakkelijk kan tegemoet gekomen worden.
Dit kan door hoe jij iets opneemt en door hoe jij handelt.
Dit kan ook door hoe jij tracht uit te lokken hoe iemand
anders iets opneemt en reageert naar je toe. Zo kan je
vanuit je behoefte om je waardevol te ervaren er voor
zorgen zelf dingen van je en over je als waardevol waar
te nemen en hier zelf respectvol mee om te gaan. Zo kan
je ook vanuit je behoefte om je waardevol te ervaren je
zo aan anderen presenteren dat ze geneigd zijn je als
waardevol waar te nemen en respectvol op je te reage-
ren. Dit schema dat je activeert vanuit aanwezige be-
hoeften kan je een behoefteschema noemen. De context
480
is de aanwezige behoefte. Je waarneming vanuit wat in
je geheugen ligt opgeslagen zal erg door je behoefte ge-
kleurd worden. Ook je reactie en omgang zullen erg ge-
kleurd worden door je aanwezige behoefte. Ben je
nieuws- of leergierig, bijvoorbeeld, dan zal je alles over
iets of iemand willen vernemen en zal je verkennend en
ontdekkend ook in je praten met iets of iemand omgaan.
Keerzijde behoefteschema’s
Wordt aan behoefteschema's niet op een passende
wijze voldaan, dan kunnen zich twee moeilijkheden
voordoen. Een eerste mogelijkheid is dat reeds in de kin-
derjaren zeer onaangename ervaringen worden opge-
daan die er toe leiden dat het onbevredigd blijven van
het behoefteschema een emotieschema activeert die
enerzijds de pijn van het onbevredigd blijven moet tem-
peren, maar anderzijds als gevolg heeft dat het behoef-
teschema zonder passend gevolg blijft ook op latere leef-
tijd. Dit risico hiertoe wordt nog vergroot zo het kind
hoge behoefteverwachtingen koestert, zodat er sprake
is van relatieve tekorten en een relatief tekortschieten
van de omgeving.
Een tweede mogelijkheid is dat reeds in de kinderjaren
een tekortervaren groeit rond een behoefteschema met
als gevolg hier stilaan emotioneel op gefixeerd te raken.
Het komt dan erg rond dit behoefteschema te draaien
zonder dat de passende bevrediging gevonden wordt.
481
Het kan gaan om een blijvend of voortdurend terugke-
rend tekortervaren aan (zelf)waardering, veiligheid, aan-
sluiting, afgrenzing, onafhankelijkheid, zelfmanifestatie
of zelfexploratie. Mogelijk omdat de omgeving tekort-
schiet in de tegemoetkoming op dit vlak, of omdat de
omgeving hoge eisen op dit vlak aan het kind stelt zodat
het met een ervaren van tekortschieten te maken krijgt.
Het gevolg voor het kind is dat het zich mogelijk bij het
behoefteschema en er mee samenhangende patronen
neerlegt, geen verandering mogelijk acht en herhaling
zoekt of toelaat, of dat het kind het behoefteschema en
haar patronen tracht te ontlopen door ze te ontkennen
of zichzelf ervan weg te houden, of nog dat het kind het
behoefteschema gaat bestrijden door zichzelf te over-
treffen of bewijzen van het tegendeel gaat zoeken met
overdreven verwachtingen. Op die manier blijft de meer
of minder bewuste fixatie op dit tekort mogelijk de hui-
dige interactie van iemand later meebepalen. Op één of
andere wijze blijft iemand alzo vastzitten of -hangen aan
dit onbevredigend negatief gevoelsgeladen levens- en
interactiepatroon. Dit in plaats van te vertrekken vanuit
het onderkennen van dit tekortervaren of -complex, ver-
volgens er overheen te trachten komen en er tenslotte
zo van los en weg te komen.
De eerste moeilijkheid wordt beschreven in het werk van
Ingeborg Bosch over past reality integration en therapie.
De tweede moeilijkheid is terug te vinden in het werk van
Jeffrey Young over schema-focused theory and therapy.
482
Beide werken sluiten erg op elkaar aan, ook al zijn er dui-
delijke verschillen op bepaalde punten.
Past reality integration
Overeenkomstig past reality integration gaan kinderen
wiens behoeften dreigen onbevredigd te blijven dit
trachten ontkennen via diverse emotionele vormen van
afweer. Ze doen dit om zich te beschermen tegen dit
pijnlijk ervaren van onbevredigd blijven van hun behoef-
ten. Ze ontwikkelen dan ofwel angst die hen doet vluch-
ten zodat confrontatie met pijn wordt vermeden. Of ze
ontkennen aanwezige behoeften zodat teleurstelling
kan voorkomen worden. Of ze koesteren valse hoop dat
alsnog aan hun behoeften kan voldaan mits de nodige
inspanning. Of ze worden boos op de omgeving die te-
kortschiet en aan wie ze valse macht toekennen voor het
al of niet bevredigen. Of nog tenslotte geven ze de
483
schuld aan zichzelf als primaire afweer wat het onbevre-
digd blijven zou verklaren als terecht.
Dit zou maken dat op latere leeftijd wanneer een be-
paalde behoefte opduikt, zoals aan zekerheid, affectie,
begrepen worden of waardering, en er een gevaar be-
staat geen voldoening te vinden, de oude emotionele af-
weervormen als spelbreker actief zullen worden. Zij vor-
men dan een sta in de weg voor het vinden van bevredi-
ging. Iemand zal overdreven zijn best doen om affectie
te vinden en daardoor verstikkend te werk gaan, zodat
bij de omgeving weerstand en afstand groeit. Iemand zal
zichzelf geen plaats geven in een groep omdat het be-
lang van erbijhoren wordt ontkend. Iemand zal afgewe-
zen worden als normaal ervaren omdat men zichzelf niet
de moeite vindt. Emotionele schema's als valse hoop,
ontkenning en schuldgevoel nemen het dan over van be-
hoefteschema's, zodat aan de behoefteschema’s niets
meer wordt gedaan.
Past reality integration therapie bestaat er dan in iemand
bewust te maken van deze destructieve processen en ie-
mand alsnog in contact te brengen met de pijn uit het
verleden om deze te laten voelen zodat die niet langer in
het heden in de weg staat. Tegelijk tegengesteld te han-
delen aan deze vormen van afweer die in het heden niet
langer nodig zijn en zo het voldoening vinden voor aan-
wezige behoeften niet langer beletten.
484
Naar ouders toe betekent dit dat vooral best preventief
kan gewerkt worden. Best kan vermeden worden dat sig-
nalen die kinderen uitzenden dat een behoefte niet
wordt bevredigd, niet worden genegeerd, maar er pas-
send op wordt gereageerd. Zo dat het kind niet blootge-
steld wordt aan de pijn een bepaalde behoefte niet te
kunnen bevredigen, zodat het afweervormen tegen her-
haling van dit ervaren gaat ontwikkelen. Zo kan het kind
zich veilig en zeker voelen dat er steeds iemand is die aan
zijn behoeften aan welbevinden, veiligheid, affectie,
waardering en kunnen, kan tegemoetkomen.
Schema-focused theory
Overeenkomstig de schema-focused theory bestaat het
risico wanneer in de eerste levensjaren niet in bepaalde
behoeften wordt voorzien het kind strategieën gaat ont-
wikkelen die het moeten helpen om in die omgeving zo
goed mogelijk te overleven. Op een of andere manier
komt het te draaien rond de niet bevredigbare behoefte,
het kind ontwikkelt overtuigingen die in dit kader passen
en reageert op een manier die de behoefte in stand
houdt, onder meer omdat het bij anderen reacties uit-
lokt die zijn reactie en denken bevestigen.
Wordt, bijvoorbeeld, aan de behoefte aan veiligheid, ze-
kerheid en aanvaard worden niet voldaan, dan kan het
kind zich emotioneel afsluiten. Er ontwikkelt zich dan
een vroeg onaangepast schema met een vervormde
485
overtuiging en omgang tegenover zichzelf en anderen uit
zijn leefomgeving. Dit ontwikkelend schema kan verla-
ting zijn waarbij het kind verwacht dat persoonlijke rela-
ties vroegtijdig zullen eindigen. Het gevolg kan zijn dat
het kind zich gaat vastklampen aan anderen om verlies
te voorkomen, ofwel persoonlijke relaties uit de weg
gaat. Dit schema kan ook wantrouwen zijn waarbij het
kind verwacht dat anderen het zullen kwetsen of mis-
bruiken. Het kind kan dan vijandig zijn of op zijn hoede
maar hierdoor juist zulke mensen aantrekken die vijan-
digheid en ongunstige bedoelingen vertonen. Het sche-
ma kan verder emotioneel tekortervaren zijn vanuit de
verwachting dat anderen onvoldoende emotionele on-
dersteuning weten te bieden. Het schema kan tenslotte
ook minderwaardigheid zijn vanuit het gevoel tekort te
schieten of oninteressant te zijn. Dit kan een grotere
kwetsbaarheid in de omgang met de omgeving met zich
meebrengen, zoals snel kritiek of afwijzing ervaren om-
dat het geloof in zichzelf ontbreekt.
Het kind kan zich bij deze situatie neerleggen, of deze si-
tuatie trachten ontvluchten, of alsnog aangrijpen om dit
te overwinnen. Hoe het ook weze het vroege onaange-
paste schema zal de motor vormen voor zijn opvattingen
en reacties.
Schema-focused therapy bestaat erin van deze onaange-
paste schema's los te komen door ze te onderkennen in
486
ervaringen en interacties. Ze uit te dagen in hun ver-
vormd zijn en zo te komen tot meer evenwichtige over-
tuigingen en eraan gekoppelde gevoelens. De eraan ver-
bonden gedragspatronen te doorbreken en plaats te ma-
ken voor andere. Het komt dan niet langer te draaien
rond onveiligheid, onzekerheid of niet aanvaard worden.
Iemand kan dan situaties in een ander kader plaatsen zo-
dat ze anders kunnen geïnterpreteerd en er anders op
kan gereageerd worden.
Naar ouders toe houdt dit eveneens in dat best preven-
tief kan gewerkt worden. Best kan vermeden worden dat
het kind vervormde overtuigingen ontwikkelt zodat het
in zijn interpretatie en omgang met situaties een zich
herhalend patroon gaat vertonen die evenwel geen vol-
doening en uitweg bieden. Zo kan een kind in een ei-
sende, strenge en bestraffende omgeving overtuigingen
ontwikkelen die hoge eisen aan zichzelf stellen, zodat
een continue zelfcontrole of perfectionisme nastreven
als onaangepaste schema's centraal komen staan, zon-
der aan deze zelfcontrole of dit perfectionisme evenwel
helemaal te kunnen voldoen.
Omstandigheden of persoon ?
Waar in past reality integration eerder het opgeven of
loslaten van een behoefte meer centraal staat doordat
ze wordt overstemt door een emotionele reactie, ligt in
487
schema-focused therapy eerder het accent op de herha-
ling of volharding van een behoefte zonder het gewenste
eindresultaat. Waar in past reality integration eerder het
alsnog aan bod laten komen van een behoefte centraal
staat, gaat het in schema-focused therapy eerder om het
zich bevrijden uit het keurslijf van een behoefte.
In beide benaderingen kan vastgesteld worden dat er op
een bepaald moment sprake is van een verhoogde inten-
siteit enerzijds aan emoties, anderzijds aan dynamiek. In
beide benaderingen wordt er vanuit gegaan dat ze het
gevolg zijn van ongunstige omgevingstoestanden, die
soms de vorm aannemen van ongunstige opvoedings-
omstandigheden. Naargelang de omstandigheden en af-
hankelijk van iemands persoon kan dan de ene of de an-
dere moeilijkheid zich voordoen.
Beide benaderingen gaan er vanuit dat de verhoogde in-
tensiteit het gevolg is van omstandigheden. Ze veron-
achtzamen evenwel de mogelijkheid dat de verhoogde
intensiteit niet het gevolg is maar net de basis of motor
is voor de ongunstige ontwikkelingen die zich voordoen.
Moest de dynamiek van het kind niet zo sterk zijn, er zou-
den zich niet zulke intense emoties ontwikkelen als reac-
tie. Moest de dynamiek niet zo sterk zijn er zou minder
risico zijn dat het kind alsnog hier zo sterk aan zou blijven
vasthangen voor zo een lange duur. Ook in het geval dat
de ongunstige omstandigheden toch negatieve proces-
sen tot gevolg zouden hebben, zouden de gevolgen niet
488
zo uitgesproken zijn wanneer niet een verhoogde basis-
intensiteit in het spel was. Wellicht is het de verhoogde
intensiteit in dynamiek die een cruciale rol speelt. Deze
verhoogde basisintensiteit kan naast samenhang met
aanleg ook mogelijk het gevolg zijn van de ongunstige er-
varingen tijdens de eerste levensjaren.
Naar aanpak toe betekent dit dat er vooral voor de hoge
intensiteit oog zal moeten zijn. Als de intensiteit van de
dynamiek meer teruggebracht zou kunnen worden, dan
zou er minder risico zijn overspoeld te worden door
emoties of gefixeerd te raken rond een dynamiek. De
stress en de druk zouden heel wat minder zijn, zodat
meer soepelheid zou kunnen ontstaan die meer kansen
bieden voor oplossingen. Een belangrijk aandachtspunt
zal dan zijn te kijken of er een verhoogde intensiteit is en
zo ja, deze trachten te doen doseren.
Ongunstige behoefte- en emotieschema’s
Ga voor je kind of jezelf na of je te maken krijgt met :
behoeftebevrediging storende emotieschema's, zoals :
angst
ontkenning aanwezige behoeften
valse hoop koesteren
489
valse macht aan omgeving
schuld aan zichzelf
behoeftefixatie vanuit gegroeid tekortervaren :
met betrekking tot behoefte aan verbondenheid :
verlating
wantrouwen
emotioneel tekort
schaamte
sociale isolatie
met betrekking tot behoefte aan autonomie :
afhankelijkheid
kwetsbaarheid gevaar en ziekte
kluwen en niet ontwikkeld zelf
falen
490
met betrekking tot behoefte aan begrenzing :
aanmatiging
onvoldoende zelfcontrole
met betrekking tot behoefte aan wederkerigheid :
onderwerping
zelfopoffering
erkenning zoeken
met betrekking tot behoefte aan vrije expressie :
negativiteit
emotionele remming
hoge eisen
bestrafferigheid
Meer lezen :
Bosch, I., & Zijlemaker, C. (2010). PRI en de kunst van be-
wust leven: Ontwar je emoties en leef ten volle. Amster-
dam: Veen.
491
Young, J. E., Klosko, J. S., Weishaar, M. E., & Kaaij, P.
(2005). Schemagerichte therapie: Handboek voor thera-
peuten. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
492
Behoefte-
schema’s
in gevaar
BEHOEFTESCHEMA’S
In de interactie met onze omgeving wenden we sche-
ma's aan die we progressief ontwikkelen op basis van op-
gedane ervaringen met deze interacties. Deze zich in de
loop van iemands leven voortdurend verder ontwikke-
lende schema's houden verwachtingen in over het eigen
gedrag en het gedrag van anderen tijdens zulke interac-
ties. Zo worden deze interacties als iets herkenbaars en
vertrouwds. Schema's vormen zo een samenhangend en
zich verder uitbreidend kennisgeheel dat latere aan-
dacht, waarneming en reactie begeleidt tijdens deze in-
teracties.
Zo ervaringen in een behoeftegebied erg ongunstig
zijn voor deze behoeften, dringt verandering zich op.
493
McCann spreekt in haar werk over deze schema's als be-
hoeften die toenemend gedifferentieerd en geïndividu-
aliseerd raken naarmate iemands leven vordert. Toege-
nomen eigen ervaringen maken deze behoefteschema's
complexer en persoonlijker.
McCann typeert deze schema's als volgt. Personen ont-
wikkelen schema's die overtuigingen, veronderstellingen
en verwachtingen in fundamentele behoeftegebieden
inhouden. Ze vormen de cognitieve uitingen van affec-
tief geladen psychologische behoeften die werkzaam zijn
op onbewust of voorbewust niveau. Deze schema's vor-
men onbewust krachtige vooropgezette ideeën, die bij
zich opdringende verandering ervan door wat in de rea-
liteit gebeurt, iemand uit evenwicht brengen. Dit kan
verstorend werken afhankelijk van de ernst van de in-
breuk die tot verandering noopt en afhankelijk van ie-
mands aanpassingsvermogen en veerkracht.
Deze schema's ontwikkelen zich binnen de kerngebieden
van volgende behoeften. De behoefte aan respectieve-
lijk een referentiekader-samenhang, aan veiligheid, aan
vertrouwen-afhankelijkheid, aan zelfstandigheid, aan
macht-invloed, aan waardering en aan intimiteit. De bre-
dere schema's met betrekking tot een referentiekader
omvatten concepten van oorzakelijkheid van gebeurte-
nissen en een algemene oriëntatie op de toekomst. Ze
hebben een erg uitgesproken totaaleffect op iemands
persoonlijk beleefd ervaren.
494
Na verloop van tijd worden deze schema's toenemend
uniek voor iemand en worden ze veralgemeend over-
heen levenservaringen of worden ze net specifiek voor
zekere situaties en contexten.
Iemand kan positieve of negatieve schema's ontwikkelen
binnen deze behoeftegebieden, met erbij horende ge-
voelens, gedachten en gedrag.
Net zoals levenservaringen de ontwikkeling van positieve
of negatieve schema's kunnen vorm geven of versterken.
Net zo kunnen deze schema's verstoord raken door le-
venservaringen die afwijkend zijn van deze schema's.
Nieuwe informatie over het leven en zichzelf op basis
van ervaringen wordt zo mogelijk geassimileerd in be-
staande schema's. Wordt evenwel een situatie ervaren
die niet kan worden geassimileerd, dan grijpt accommo-
datie of verandering van schema's plaats. Is het verschil
tussen een bestaand schema en de opgedane ervaring
echter te groot of te bedreigend, dan kan dit psycholo-
gisch erg shockerend of traumatiserend zijn als dit plaats
heeft binnen een behoeftegebied.
Iemand zoekt gemakkelijk naar ervaringen die zijn sche-
ma's bevestigen. Zelfs wanneer deze ervaringen sche-
ma's bevestigen die anderen mogelijk als negatief waar-
nemen. Het lijkt erop dat dit een manier is om zin te ge-
495
ven aan zijn ervaringen, of dat het beschermt tegen te-
leurstelling, of nog dat het opnieuw getraumatiseerd
worden voorkomt.
IN GEVAAR
Elke verandering waarmee iemand te maken krijgt, hetzij
de eerste stapjes die je als kind in je ontwikkeling zet,
hetzij een onbekende of bedreigende situatie waarmee
je geconfronteerd wordt, heeft invloed op je. Het zal je
verhouding tot jezelf en tot je omgeving wijzigen.
Vooral ernstige en traumatische gebeurtenissen zullen je
manier om jezelf in een gunstig daglicht te zien versto-
ren, evenals je geloof in je onkwetsbaarheid en je geloof
in een betrouwbare wereld. Waar je je lagere ordesche-
ma's, zoals ik ben niet goed in dit of dat, nog gemakkelijk
kan bijstellen, is dit veel moeilijker voor hogere orde-
schema's, zoals ik ben niet de moeite waard. De mate
van de zich opdringende verandering wordt beïnvloed
door een geschiedenis van eerdere trauma's, een post-
traumatische context en het al of niet beschikbaar heb-
ben van therapeutische begeleiding. Kortweg, een
trauma verstoort veelal iemands schema's in uitgespro-
ken mate.
Het lijkt erop dat een trauma iemands persoonlijke cen-
trale behoeften verstoort. Het verandert, verstoort en
ontkracht iemands overtuigingen, veronderstellingen en
496
verwachtingen rond deze fundamentele behoeftegebie-
den.
Zo zal een traumatisch gebeuren iemands referentieka-
der als behoeftekerngebied beïnvloeden, met repercus-
sies voor iemands perspectiefname, betekenisgeving, en
andere overkoepelende gevormde opvattingen.
Een van de belangrijke aspecten van iemands referentie-
kader die door een trauma beïnvloed wordt, heeft te ma-
ken met iemands interpretatiekader voor ervaringen. Dit
interpretatiekader omvat wat oorzaak is, wat hoop is en
waar iets zijn oorsprong vindt.
Elk beschikt over een gebruikelijke manier om betekenis
en (oorzakelijke) verklaring te geven aan gebeurtenissen
om zich heen. Gebeurtenissen worden ervaren als orde-
lijk en voorspelbaar. Wat gebeurt heeft een reden. In
een rechtvaardige wereld krijg je wat je verdient en ver-
dien je wat je krijgt. Dit maakt dat bij traumatische erva-
ringen iemand gemakkelijk gelooft er zelf schuldig aan te
zijn en er zo gevoelens opduiken van schuld, schaamte
en boosheid op zichzelf.
Normaal gesproken is er een hoopvolle oriëntatie op de
toekomst. Er is een algemene verwachting en een ver-
trouwen in de bevredigende afloop van een toekomstige
ervaring. Ook in een noodsituatie blijft iemand hier door-
gaans in geloven.
497
Elk kenmerkt zich door de oorsprong van iets bij interne
of externe bronnen te leggen. Bij een trauma kan iemand
mogelijk een positieve bekrachtiging niet langer in de
buitenwereld situeren of omgekeerd niet langer in zich-
zelf plaatsen. Zo kan iemands geloof dat voldoening van
externe relaties komt en dank zij anderen, veranderen in
een overtuiging dat voldoeninggevende connecties met
anderen onmogelijk zijn. Ook kan men het geloof in zich-
zelf verliezen en enkel nog achter blijven met de overtui-
ging niet langer zelf voor zijn voldoening te kunnen in-
staan en zichzelf niet te kunnen behoeden voor iets.
Ook andere schema's die verwijzen naar psychologische
behoeften kunnen beïnvloed worden door traumatische
ervaringen.
Zo veiligheid, met zijn geloof in niet kwetsbaar te zijn en
geen schade op te lopen. Wie slachtoffer wordt moet in
het reine zien te komen met twee nieuwe ervaren le-
vensrealiteiten. De wereld kan bedreigend en gevaarlijk
zijn en je kan jezelf niet steeds behoeden ook al neem je
voorzorgsmaatregelen.
Zo waardering, te vinden in het diepste deel van jezelf.
Het is de behoefte om gerespecteerd en gewaardeerd te
worden, om erkend en gevalideerd te worden Voor een
gezonde zelfwaardering is er behoefte aan de mogelijk-
heid om jezelf te kunnen waarderen, jezelf te kunnen be-
grijpen en in relatie te kunnen staan met jezelf.
498
Zo zelfstandigheid, als de noodzaak controle te hebben
over eigen beloningen en straffen, over eigen gedrag en
bestemming, en over de eigen omwereld. Deze onafhan-
kelijkheidsschema's hebben betrekking op jezelf in rela-
tie tot de omgeving.
Macht of invloed, als noodzaak om impact te ervaren op
zijn omgeving. Het is een centraal schema dat te niet kan
gaan bij een traumatisch gebeuren waarbij net ervaren
wordt onvoldoende impact te hebben.
Intimiteit, als het verlangen ergens bij te horen en ver-
bonden te zijn met anderen. Intimiteit is erg kwetsbaar
en kan beschadigd of vernietigd worden door niet gevoe-
lige, niet empatische en gewelddadige opmerkingen en
reacties van anderen.
Vertrouwen-afhankelijkheid, als de nood aan ondersteu-
ning en betrouwbaarheid van wie ondersteuning biedt.
Het gaat om de mogelijkheid om te vertrouwen en zich-
zelf te vertrouwen, evenals zijn waarnemingen en beoor-
delingen.
ZORG VOOR
Uit het voorgaande kwam naar voor dat schema's zich
ontwikkelen in relatie tot jezelf en anderen op basis van
persoonlijke ervaringen. Krijg je in je persoonlijke erva-
ringen te maken met een trauma, dan kan je dit ervaren
499
als een traumatische bevestiging van een negatief
schema, of een traumatische verstoring van een voor-
heen positief schema dat je noopt tot verandering.
In beide gevallen kan dit er je toe brengen begeleiding te
zoeken om alsnog te weten komen tot een zo gunstig
mogelijke invulling van je behoefteschema's. Ook de
steun van de onmiddellijke leefomgeving kan hierbij nut-
tig zijn, zonder dat ze dit met haar eigen reacties be-
moeilijkt. Dit moet er voor zorgen dat je niet iets blijvend
ook in gedachten gaat vermijden of niet iets voortdurend
gaat herbeleven omdat je het niet kan plaatsen, of nog
voorkomen dat je niet voortdurend, zoals vaak het geval,
wisselt tussen een willen vermijden en een zich opdrin-
gend herbeleven. Zodat je emotioneel tot rust kan ko-
men. Dit kan door de bestaande schema's aan te passen
aan de nieuwe informatie, waarin ook aandacht is voor
samenhang, en de gebeurtenis bij te schrijven in je le-
vensverhaal. Hierbij kan best vermeden worden het ge-
beuren en haar betekenis zodanig te vervormen dat het
past in bestaande schema's en het geen aanpassing
vraagt.
Meest gunstig is wanneer schema's flexibel zijn en niet
een overdreven invulling hebben van de wereld als een
veilige plaats en zichzelf als onkwetsbaar, of niet een in-
vulling van het tegendeel van de wereld als gevaarlijk en
jezelf als incompetent. Gunstiger is wanneer schema's
een invulling hebben van de wereld als meestal veilig
500
maar in bepaalde gevallen soms niet en van een eigen
vermogen om met iets om te gaan dat verschilt naarge-
lang de situatie. Blijkt uit het betekenis geven en verkla-
ren van het traumatisch gebeuren dat men invloed heeft
over het eigen leven, mede omdat slechts specifieke fa-
cetten werden geraakt, dan kan men zich lichamelijk en
psychisch beter voelen.
BEHOEFTESCHEMA’S IN GEVAAR ?
Geef voor jezelf als ouder of je kind hieronder weer welke
behoefteschema's op welke wijze mogelijk verstoord
werden bij een traumatisch gebeuren :
Geef weer hoe je meegemaakte ervaring niet in overeen-
stemming was met je opgeslagen ervaringen en wat je
hieraan trachtte te doen :
Meer lezen :
McCann, I. L. (1990). Psychological trauma and the adult
survivor: Theory, therapy, and transformation. Brun-
ner/Mazel psychosocial stress series, no. 21. New York:
Brunner/Mazel.
501
Belichaamd
schema
Kennis ook lichamelijk ?
Lange tijd werd er vanuit gegaan dat de ervaringen die
we in contact met onze omgeving in ons geheugen op-
slaan niet lichamelijk van aard waren. De afspiegeling
van de werkelijkheid om ons heen werd als kennis opge-
vat die niet ook lichamelijk van aard was en niets van
doen had met de lichamelijke wijze waarop deze tot
stand gekomen was.
Vandaag weten we beter. Niet alleen is een groot deel
van de kennis die we opbouwen in interactie met onze
omgeving op een lichamelijke wijze tot stand gekomen.
Bovendien vertoont deze kennis een belangrijke licha-
melijke dimensie. Zodanig dat kan gesproken worden
Onze ervaringen zijn ook lichamelijk van aard.
In schema's worden ze op verwerkte wijze ook op
die manier beschikbaar gesteld voor later gebruik.
502
van belichaamde kennis. Aangezien deze kennis in de
vorm van verwerkte ervaringen in ons geheugen ligt op-
geslagen als schema's, kunnen we zo ook spreken van
belichaamde schema's.
Schema's ook lichamelijk van aard ?
Aangezien we beschikken over een aantal soorten sche-
ma's, kan vastgesteld worden dat deze belichaming op-
gaat voor elk van deze schema's. Zowel voor cognitieve
of kenschema's, maar ook voor gevoels- of emotiesche-
ma's. Tevens ook voor morele schema's en behoefte-
schema's. Op die manier zouden de lichamelijke aspec-
ten van schema's, ook wel eens voorgesteld kunnen wor-
den als de meest basale soort van schema's, als lichame-
lijke schema's. Hier bedoeld dan als schema's van licha-
melijke aard.
We zijn nu eenmaal lichamelijk sensitieve en expressieve
wezens. Het is op die manier dan we onze ervaring op-
bouwen. Wat, bijvoorbeeld, zwaar voor ons is of ver is
voor ons. Dit voelen we lichamelijk in onze ervaring ook
aan. Het wordt niet alleen geregistreerd als zwaar in ge-
wicht of ver in afstand, maar ook als zwaar om te tillen
en vermoeiend om af te leggen als afstand. Deze licha-
melijke ervaring wordt mee opgenomen als ervaring en
verwerkt. Ze vormt de lichamelijke kennis naast de cog-
nitieve kennis. Als we handelingen stellen om wat zwaar
503
aanvoelt te tillen of wat ver is met stappen te overbrug-
gen, dan worden deze gedragingen ook als expressieve
bewegingen geregistreerd en verwerkt. Als we ons in de
situatie bevinden waarin we met iets zwaar of ver te ma-
ken krijgen, dan wordt ook de situatie waarin we ons li-
chamelijk bevinden als waar en wanneer mee geregi-
streerd en verwerkt. Concreet hier als situatie waarin li-
chamelijk iets zwaar te tillen valt, of situatie waarin licha-
melijk iets te overbruggen valt. Bijvoorbeeld, wanneer
we met een zware rugzak op trektocht gaan. Een situatie
waarin we lichamelijk betrokken zijn als onderdeel van
de situatie en waarin we lichamelijk aangesproken en be-
last worden, dit vanuit een lichamelijke toestand.
Al deze sensitieve, expressieve en somatieve informatie
komt in ons geheugen terecht in de hierop betrokken
schema's en dit voor later gebruik. Zo kunnen we wan-
neer we later met iets gelijkaardigs te maken krijgen sen-
sitief, expressief en somatief reeds voorvoelen wat dit
gaat impliceren. Worden we later nog met iets zwaar in
gewicht of ver in afstand geconfronteerd, dan voel ik
mee ook de zwaarte van iets dat ik ken als zwaar of het
langdurige van iets dat ik als afstand ken, voel ik ook de
beweging van het tillen of van het stappen en herken ik
de situatie als een waarin ik lichamelijk als zwaartillend
of vermoeiend stappend betrokken ben.
504
Schema als verwerkte ervaringsopslag lichamelijk uitge-
breid
In een cognitief schema voorgesteld zien de tot lichame-
lijke en niet-lichamelijke kennis verwerkte opgedane er-
varingen er als volgt uit :
De structuur van deze voorstelling is ook bruikbaar voor
een emotieschema. Zo kan bij verlies de emotionele
505
zwaarte en de lange weg ook sensitief ervaren worden,
evenals de onrust of bewegingsloosheid veroorzaakt
door dit verlies als expressief ervaren. Dit in een licha-
melijk betrokken situatie waarmee dit verlies concreet te
maken heeft. Bijvoorbeeld, zoals in een situatie waarin
je met ziekte of pijn te maken krijgt.
In het schema, of het nu cognitief of emotioneel van aard
is, verschijnt zo embodied know-how, naast enacted
know-how en embedded know-how.
Realiteit ook lichamelijk ?
Tegenover deze omgevingsbetrokken kennis in een cog-
nitief schema en deze persoonsbetrokken know-how in
een emotieschema, staat de realiteit zelf van de omge-
ving en onszelf waarop deze know-how betrokken is.
Ook van deze realiteit kan gezegd dat ze embodied of
belichaamd is, dat ze enacted of interactief is en dat ze
embedded of ons omringend is. Dat geldt zowel voor de
omgeving als realiteit als voor ons (lichamelijk) zelf als
realiteit.
Trachten we deze realiteit weer te geven met haar licha-
melijke dimensie, dan kan ook hier respectievelijk de
cognitieve realiteit, de gedragsrealiteit en de contextre-
aliteit onderscheiden worden met elk hun lichamelijke
dimensie.
506
De embodied, enacted, embedded en extended reality
vormen samen de 4E van cognitie. Het is hoe iets licha-
melijk wordt gevat, uitgevoerd, ingebed en gesitueerd,
waarbij dynamische relaties aanwezig zijn tussen herse-
nen, lichaam, fysieke en sociale omgeving die de cognitie
vormen en structureren.
507
Zo is in de realiteit steeds ons lichaam betrokken, zo is
ook in de verwerkte ervaringen met de realiteit in de
vorm van schema's steeds ons lichaam betrokken. Dit ge-
geven is belangrijk zowel voor wat de omgang met de
realiteit betreft, maar ook voor wat de omgang met
voorstellingen van deze realiteit betreft.
Betekenis en implicaties van lichamelijke kennis en reali-
teit
Lichamelijk hebben we mogelijkheden, maar kennen we
ook grenzen. Het lichamelijke kleurt ook onze kennis en
bepaalt mee de verdere informatieverwerking. Wat we
denken, voelen en willen wordt meer lichamelijk bepaald
dan we meestal aannemen. Het lichamelijke vormt als
inhoud mee een onderdeel van dit denken, voelen en
willen. Ook de lichamelijke manier waarop sensaties, ex-
pressies en zijnswijzen tot stand komen spelen in hoe we
iets kennen een grote, veelal onbewuste rol. Ze vormen
een onderdeel van kenprocessen. Zo is kennen een pro-
ces dat belichaamd wordt door een organisme en inge-
bed is in een omwereld. Zo gaat het om een doorleefde
ervaring die gedeeld wordt.
Roepen we een gedachte, gevoel of verlangen op, dan
wordt meteen ook de lichamelijke kenprocessen geacti-
veerd en wordt de lichamelijke kennis geactiveerd. Zo
voelt ons denken, voelen en willen mee lichamelijk aan.
Dit is ook zo wanneer dit denken, voelen en willen door
508
iets in de omgeving wordt geactiveerd. Denk, bijvoor-
beeld, aan het opnieuw geconfronteerd worden met een
voorval dat eerder heel veel angst als emotie opriep. Mo-
gelijk breekt het angstzweet opnieuw uit en krijg je een
krop in de keel. Dit is wellicht ook zo als we alleen nog
maar denken aan de mogelijkheid opnieuw met een der-
gelijk voorval geconfronteerd te worden. Tegelijk gaat zo
de emotie deel uitmaken van de omgeving en wordt ze
zichtbaar.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel ‘Licha-
melijk weten’ van deze encyclopedie.
Belichaming toegepast
Roep voor jezelf een gedachte, gevoelen of verlangen op
en geef hieronder in het belichaamd schema aan hoe je
ze ook lichamelijk ervaart :
509
510
Bewegingsleren
is ook (schema)-
cognitief
Ontwikkeling bewegingsprogramma
Opdat een beweging precies zou uitgevoerd kunnen
worden met de gewenste uitkomst als gevolg, moet de
passende informatie van gemaakte bewegingen in het
geheugen worden opgeslagen en verwerkt tot gegene-
raliseeerde motorische programma's.
Schmidt ontwikkelde de Schema theorie waarin hij aan-
geeft welke informatie wordt opgeslagen en tot wat ze
wordt verwerkt. Het eindresultaat is een gegenerali-
seerd bewegingsprogramma dat een gehele klasse van
gelijkaardige acties of bewegingspatronen inhoudt
bruikbaar in variërende situaties. Zo is er één motorisch
Gemaakte bewegingen leveren informatie op die zo
passend verwerkt
leidt tot optimalisering van deze bewegingen.
511
programma voor balgooien en niet een telkens specifiek
programma naargelang een andere afstand of een ander
einddoel (bal doorspelen of scoren). Het motorisch pro-
gramma bevat geen bewegingen maar regels voor bewe-
gingen, een soort grammatica voor bewegingen, zoals
onder meer voor slaan, gooien, springen. Ze zijn toepas-
baar in zeer verscheidene contexten, extern (omgeving,
materiaal) zowel als intern (spel, einddoel).
Algemeen als breed toepasbaar
Om het bewegingsleerproces te ondersteunen kan bijge-
volg bij voorkeur geoefend worden in zeer diverse om-
standigheden (effen, oneffen, alleen, samen) en met
zeer diverse opzetten (coöperatief, competitief). Zo is er
meer divers informatiemateriaal ter beschikking ter ver-
werking tot iets algemeen. Wat zo al veralgemeend
wordt is de opeenvolging van acties of componenten van
een beweging, de relatieve timing en de relatieve kracht
voor de bewegingscomponenten. Zo is er, bijvoorbeeld,
geen verschil in opeenvolging en in verhouding van de
onderdelen voor een snelle of trage beweging, of voor
een zachte of harde beweging. Denk aan lichaamsbewe-
gingen bij het lopen, of handbewegingen bij het schrij-
ven. Loop of schrijf je snel of traag, zacht of hard de volg-
orde en de verhoudingen blijven constant.
512
Aangewende informatie
Om het motorisch programma op te bouwen wordt er
gebruik gemaakt van vier soorten informaties en twee
soorten schema's. De vier soorten informatie zijn : de be-
ginconditie bij de aanvang van een beweging, zoals de
lichaamspositie en omgevingskenmerken, de bewe-
gingsspecificaties, zoals concrete parameters toegekend
aan het motorisch programma, zoals snelheid, afstand
en kracht, de bewegingsuitkomst, zoals het resultaat, ef-
fect en opmerkingen, en tenslotte de sensorische gevol-
gen van de beweging, zoals hoe de beweging aanvoelde.
Informatieverwerking
Op basis van deze informatie worden de onderlinge re-
laties geabstraheerd. Deze evaluatie vormt de basis voor
de ontwikkeling van twee schema's die het gegenerali-
seerde motor programma inhouden. Deze twee geheu-
genprogramma's zijn het oproepschema en het her-
keningsschema.
Schema’s in opbouw
Het oproepschema staat in voor het motorisch pro-
gramma dat zal geactiveerd worden in een concrete si-
tuatie. Het speelt een rol in het opstarten van een bewe-
ging. Het is gebaseerd op informatie gehaald uit ervarin-
513
gen van eerder soortgelijke bewegingen. Concrete spe-
cificaties, zoals snelheid en kracht, worden bij de aan-
vang van een beweging toegekend om de bedoelde uit-
komst te bereiken. Het motorisch programma wordt ver-
volgens geïnitieerd en de beweging wordt uitgevoerd.
Het herkenningsschema staat in voor de evaluatie van de
bewegingspoging. Het zorgt ervoor om de beweging bij
te stellen doordat feedbackinformatie wordt verwerkt.
Wat verwacht werd wordt vergeleken met wat bereikt
wordt en met wat ervaren wordt. Foutsignalen worden
aangewend om het oproepschema te wijzigen en te up-
daten.
Ondersteuning opbouw
Als kind zelf en als ouder kan je deze geheugenprocessen
ondersteunen en optimaliseren door bewust mee deze
schema's verder te ontwikkelen en te preciseren. Dit kan
je door het inschakelen van cognitieve processen als te-
rugblikken en feedback hanteren, door evalueren en na-
denken, door herinneren en terugzoeken of proberen te
herkennen.
514
515
Aanleren en oefenen beweging concreet
Ga voor het aanleren en oefenen van een beweging na
hoe je de elementen uit het schema concreet zou kunnen
invullen en ga na hoe deze elementen met elkaar verbon-
den zijn en op elkaar inwerken.
Meer lezen :
Schmidt, R. A. (December 01, 2003). Motor Schema
Theory after 27 Years: Reflections and Implications for a
New Theory. Research Quarterly for Exercise and Sport,
74, 4, 366-375.
516
Cognitieve schema’s
en opvoeding
1. Ontwikkeling cognitieve schema’s die erg betekenis-
vol zijn
Ouders staan er niet bij stil hoe hun kind op basis van
aanwezige aanleg, geboden opvoeding en eigen ervaring
cognitieve schema's ontwikkelt die erg betekenisvol zijn
voor hoe het iets opvat en voor hoe het op iets reageert
en met iets omgaat. Ouders staan er niet bij stil hoe erg
hun kind cognitieve schema's moet vullen om te weten
en te begrijpen hoe de dingen in zijn omgeving eruitzien
en zijn en hoe erop kan gereageerd emotioneel en oor-
deelsmatig en ermee kan omgegaan gedragsmatig. Ou-
ders staan er niet bij stil hoe erg kinderen deze cogni-
tieve schema's voortdurend aanwenden om dingen te
kennen en in te schatten en te bepalen hoe emotioneel
en oordelend zelf te reageren en hoe er gedragsmatig
De ontwikkeling van het kind gaat samen met de
ontwikkeling van cognitieve of kenschema’s.
In de opvoeding kan het kind geholpen worden met
de opbouw en invulling van cognitieve schema’s.
517
interactief mee om te gaan. Ouders staan er niet bij stil
hoe belangrijk het voor hun kind is elkaar of een situatie
te kunnen lezen. Te leren welke kenschema's te active-
ren bij wie of in welke situatie. Zoals bij wie kan ik me
veilig voelen, wanneer is een situatie onveilig. Kan ik le-
zen of iemand of een situatie als veilig of onveilig over-
komt. Wat moet ik begrijpen bij wat iemand zegt of
doet. Welke betekenis moet ik geven aan een situatie.
Maar ook kunnen lezen wat bij de ander geactiveerd is
of in een situatie geactiveerd is. Ouders staan er niet bij
stil hoe hun kind gehandicapt kan zijn zo bepaalde cog-
nitieve schema's ontbreken of weinig ontwikkeld zijn, of
vertekend, niet-passend of niet-bruikbaar zijn, of erg do-
minant of star aanwezig zijn.
Recent onderzoek aan de Northwestern University wijst
uit dat een kind van drie maand reeds wat gelijk is kan
onderscheiden van wat verschillend is. Iets wat cruciaal
is voor de ontwikkeling van cognitieve schema’s. Wordt
het eerst wat gelijk is getoond, dan zal het langer blijven
kijken wanneer het plots iets ongelijks wordt getoond.
Of omgekeerd als de opeenvolging van ongelijk wordt
gevolgd door wat gelijk is, blijft het langer toekijken. Het
kan anders gezegd reeds vòòr de ontwikkeling van het
begrijpen van de taal de relatie gelijk en ongelijk onder-
kennen en dus onderscheid maken tussen wat samen-
hoort of -gaat en wat niet.
518
Ouders kunnen indirect de betekenis van deze cogni-
tieve schema's voor hun kind vatten wanneer ze merken
hoe erg nieuwsgierig en actief hun kind kan zijn om van
alles te leren kennen, niet enkel in wat het is, maar ook
in wat het voor het kind betekent en hoe ermee kan om-
gegaan worden. Ouders kunnen indirect de betekenis
van deze schema's merken wanneer ze vaststellen hoe
onrealistisch hun kind wel kan zijn en tegen elke realiteit
of gezond oordeel in dingen doet die in deze situatie hier
en nu en op deze leeftijd helemaal niet passend of bruik-
baar zijn voor hun kind.
Ouders merken vaak niet hoe erg ze bezig zijn mee de
inhoud van de cognitieve schema's van hun kind te vul-
len. Hoe ze dat doen door model te staan in wat iets voor
hen is, in wat iets voor hen emotioneel en rationeel be-
tekent en in wat hun omgang ermee inhoudt. Hoe ze dat
doen in hun reactie op wat iets voor hun kind is, in wat
iets voor hun kind emotioneel en rationeel betekent en
in wat de omgang ermee voor hun kind inhoudt. Hoe ze
dat doen in hun informeren en instrueren van hun kind
over wat iets voor hem zou kunnen of zou moeten zijn,
wat iets voor hem zou kunnen of zou moeten betekenen
en wat de omgang van het kind zou kunnen of zou moe-
ten zijn.
Volgens onderzoek van de Northwestern University is
voor baby's die hun eerste woordjes leren de wijze
waarop iets wordt genoemd bepalend voor de wijze van
519
codering, voorstelling en herinnering. De benoeming
kan een categorie weergeven, bijvoorbeeld een hond, of
ze kan iets uniek aangeven, zoals dit is Max. Wordt een-
zelfde naam consequent gebruikt voor een reeks waar-
nemingsobjecten, dan worden vooral gemeenschappe-
lijke kenmerken opgeslagen, bijvoorbeeld, huisdier en
blaffen, eerder dan wat de waarnemingsobjecten onder-
scheidt. Wordt een unieke naam gebruikt, dan worden
de unieke kenmerken opgeslagen, bijvoorbeeld, litteken
en halsband met naam van hond. Het benoemen van
een reeks verschillende individuele objecten met het-
zelfde zelfstandig naamwoord nodigt baby's uit om ob-
jectcategorieën te vormen op basis van wat gemeen-
schappelijk is, zonder inachtname van verschillen. Het
nodigt het kind uit zich te concentreren op wat overeen-
komt en minder op wat uniek is aan een waarnemings-
object.
Wanneer dezelfde naam consequent wordt toegepast
op een reeks objecten, coderen baby's voornamelijk hun
gemeenschappelijke kenmerken. Wordt daarentegen
een unieke naam aan elk waarnemingsobject gegeven,
dan coderen baby's de unieke kenmerken van elk ob-
ject. De wijze van coderen van waarnemingsobjecten in
het geheugen en van ze later ophalen is fundamenteel
voor de menselijke cognitie en ontstaat in de kindertijd.
De wijze van het benoemen van objecten, ook al gebeurt
dit eenmalig, kan een blijvende invloed hebben op hoe
baby's een object coderen, het onthouden en het in het
520
geheugen weergeven. Het benoemen van een reeks
verschillende individuele waarnemingsobjecten met
hetzelfde zelfstandig naamwoord nodigt baby’s bijge-
volg uit om hiervoor een objectcategorie te vormen.
2. Het wat van cognitieve schema’s
Wat zijn cognitieve schema's dan ? Ze vormen de manier
waarop de omgevingswerkelijkheid in ons hoofd ligt op-
geslagen. Zowel de werkelijkheid zoals we ze kennen, als
de werkelijkheid zoals we ze aanvoelen en inschatten, als
onze omgang met de gekende, aangevoelde en inge-
schatte werkelijkheid. Deze kennisonderdelen liggen op-
geslagen in kennispakketjes die we over de meest uit-
eenlopende werkelijkheden hebben. Deze kennispakket-
jes vormen de cognitieve of innerlijke schema's.
Het leren van categorieën als kennispakketjes, zoals
kleuren, vormen en voorwerpen, verloopt aanvankelijk
bij de zuigeling pre-verbaal zonder woorden. Deze pre-
verbale visuele categoriekennis wordt vervolgens ge-
bruikt bij het ontdekken van woordbetekenissen, zoals
de namen voor kleuren, vormen en objecten. Dit werd
recent vastgesteld door onderzoekers aan de Birkbeck
University of London en de Central European University.
Verschillen waarneembaar tussen jonge kinderen in de
ontwikkeling van visueel categorieleren, helpen zo het
verschil in snelheid van taalverwerving begrijpen. Zo kan
521
het moeilijke categorieleren bij kinderen met autisme de
langzamere vocabulaire ontwikkeling helpen verklaren.
De cognitieve schema's worden voortdurend aangevuld
en gewijzigd op basis van verkregen informatie en ver-
worven ervaring. Deze cognitieve schema's worden
voortdurend aangewend om zowat alles waarmee we te
maken krijgen te kennen, aan te voelen, in te schatten
en mee om te gaan. Je zou kunnen stellen dat zowat de
helft van ons gedrag ten dienste staat voor cognitieve
schema-opbouw en de andere helft voor cognitief
schema-gebruik. Cognitieve schema's vormen op basis
van wat we opnemen de best mogelijke voorstelling van
de realiteiten voor ons. Uit het veelvoud aan realiteiten
trachten we een enigszins stabiele begripsinvulling af te
leiden die deze variëteit inzichtelijk in zich draagt, zonder
erdoor in de war te raken. Hiertoe zullen in cognitieve
schema's gebruik gemaakt worden van ofwel de be-
noemde realiteiten zelf bij eenvoud, maar ook met ge-
symboliseerde voorstellingen ervan bij indirectheid, tot
regelmatigheden en regels bij grote complexiteit.
Een voorbeeld, een kind wil precies weten wie zijn ouders
zijn. Zo zal het trachten uit het veelvoud aan gedragingen
van de ouders af te leiden hoe deze zijn. In het cognitief
schema van je kind komt alzo te staan of je lief bent of
ongeduldig, of er regelmaat in zit, meestal lief, uitzonder-
lijk ongeduldig. Ook stopt het kind mogelijk regels in zijn
schema : wat is mijn mama of papa wel, wat is mijn
522
mama of papa niet, hoe is mama of papa wel, hoe is
mama of papa niet. Als je dan zo bent, ben je de lieve
mama of papa, als je anders bent, ben je voor je kind de
ongeduldige mama of papa.
Cognitieve schema's vormen ook op basis van informatie
en ervaring de best mogelijke reactie en omgang met de
voorgestelde realiteiten. Uit het veelvoud aan mogelijke
reacties trachten we een enigszins stabiele gedragsinvul-
ling af te leiden die de best mogelijke reactie gevoelsma-
tig en oordeelmatig voor onszelf inhoudt en de best mo-
gelijke omgang interactief met de omgeving inhoudt.
Een voorbeeld, een kind zal op een heel andere wijze ge-
voelsmatig en oordelend reageren voor zichzelf op de
lieve mama of papa en zal er heel anders mee omgaan.
Het kind is blij en ontspannen bij zijn voorkeuroordeel.
Het is geneigd tot meewerken en inspelen op wat de ou-
ders verwachten. Een kind dat geconfronteerd wordt met
het geactiveerd cognitieve schema van de ongeduldige
mama of papa zal eerder boos zijn en gespannen worden
bij zijn afkeeroordeel. Het zal eerder geneigd zijn tot te-
genwerken en laten merken op deze wijze niet te willen
inspelen op de ouderlijke verwachtingen, tenzij de ouders
overschakelen op hun lieve zijnswijze en hem toelaten
zijn hierbij passend cognitief schema te activeren.
Cognitieve schema's vormen alzo impliciet aanwezige
523
syntheses die continu gebruikt worden om ontmoete re-
aliteiten te (her)kennen en er mee om te gaan : de be-
gripsinvulling als de best mogelijke voorstelling, de ge-
dragsinvulling als de best mogelijke gevoels- en oordeel-
matige reactie voor zichzelf en de best mogelijke inter-
actieve omgang. Werkelijkheden worden voortdurend
vergeleken met reeds ontwikkelde cognitieve schema's
en op die manier gekend en herkend. Tegelijkertijd wor-
den deze schema's voortdurend verder aangevuld of bij-
gestuurd. Vanuit de cognitieve schema's wordt de wer-
kelijkheid vervolgens benaderd, zodat erop kan gerea-
geerd emotioneel en rationeel en ermee kan omgegaan.
Ook deze reacties worden op basis van ervaringen aan-
gevuld en bijgestuurd.
Een voorbeeld, zo zal een kind aanwezige vertrouwde vol-
wassenen gemakkelijk herkennen op basis van de verge-
lijking en gevonden overeenstemming met zijn reeds ont-
wikkelde gezichtsschema's. De geactiveerde schema's
kunnen zo nodig aangevuld en bijgesteld zo kleine veran-
deringen optreden. Mijn mama, dat is bruin haar, maar
ook rood haar. Mijn papa, dat is zonder, maar ook met
piercing. Zo zal een kind in aanwezigheid van niet ver-
trouwde volwassenen anders reageren en tot andere in-
teractie komen. Het kind is mogelijk bang en op zijn on-
gemak, het houdt afstand. De nieuwe volwassenen pas-
sen immers niet in een reeds ontwikkeld cognitief ge-
zichtsschema, maar passen wel in het cognitief schema
524
vreemde dat wordt geactiveerd met onrust en afstand
tot gevolg.
Cognitieve schema’s ontwikkelen zich bij het kind van
binnenuit en vertonen een relatieve autonomie. Ze zijn
zelforganiserend (of autopoëtisch) en doen aan zelfpro-
ductie. Dit houdt onder meer in dat onder de juiste om-
standigheden het schema als systeem vanzelf wordt ge-
vormd, zich in stand houdt en actief wordt. Ze zijn het
resultaat van een persoonlijke geschiedenis die voor ie-
der kind telkens eigen en anders is. Schema’s kunnen
gezien als een dynamisch proces waarvan het resultaat
nooit helemaal vastligt. Zo vormen ze een zelfregule-
rend transformationeel systeem met een heel eigen dif-
ferentiatie bij middel van een persoonlijk functioneren.
Ze zijn tot op zekere hoogte ook zelfreferentieel, dit be-
tekent dat zij in contact met de omgeving putten uit zich-
zelf en dat ze veranderingen in de omgeving tot op ze-
kere hoogte op hun eigen wijze interpreteren en over-
eenkomstig reageren.
3. Cognitieve schema’s weten opbouwen
Cognitieve schema's hebben kinderen en wij ook erg no-
dig om met meer precisie en meer gemak met de omrin-
gende realiteiten om te gaan. Hiertoe is het nodig dat
het kind zijn cognitieve schema's weet op te bouwen en
in te vullen, dit zowel naar het wat, de begripsinvulling,
525
naar het hoe, de gedragsinvulling, als naar het waar en
wanneer, de contextinvulling.
Zo ontdekken baby's al heel vroeg dat, bijvoorbeeld,
voedsel bij de mond hoort en harde voorwerpen, zoals
bril en smartphone bij de zintuigen, zoals oog en oor. Zo
begint het vatten van een beweging of handeling als ba-
sis voor het gedragsbegrip en de zich ontwikkelende ge-
dragsinvulling bij het kind. Dit werd vastgesteld doordat
het kind langer blijft kijken wanneer onverwacht voedsel
niet naar de mond werd gebracht en onverwacht een bril
naar het oor of de smartphone naar het oog.
Begripsinvulling ontstaat op basis van opgemerkte pa-
tronen. Gedragsinvulling ontstaat op basis van ontdekte
regels. Contextinvulling tenslotte gaat terug op vastge-
stelde regelmatigheden. Deze progressief waargenomen
patronen, regels en regelmatigheden vormen samen
zich ontwikkelende schema's.
Een voorbeeld, van de volwassen visuele cortex is gewe-
ten dat ze twee regio's bevat die samenwerken om waar-
genomen gezichten te verwerken en nog twee andere re-
gio's die samenwerken om plaatsen te verwerken. Onder-
zoek aan de Emory University wees nu uit dat reeds bij
zuigelingen de twee gebieden van de visuele cortex die
geassocieerd waren met gezichtsverwerking, en de twee
netwerken die verband hielden met plaatsen synchroon
526
werden afgevuurd. Deze zuigelingenpatronen waren ver-
gelijkbaar met die van volwassenen, hoewel niet zo
sterk. De gezichtsnetwerken en de plaatsnetwerken van
de hersenen waren binnen enkele dagen na de geboorte
met elkaar verbonden en praatten met elkaar. Deze be-
vinding suggereert dat er ruimte is voor deze netwerken
van jongsaf aan om steeds beter af te stemmen. Het
brein van baby's lijkt bedraad voor gespecialiseerde ta-
ken als het zien van gezichten en het zien van plaatsen
zodat specifieke patronen van hersenactiviteit mogelijk
zijn. Het babybrein wacht dan in wezen op de relevante
informatie voor de voortschrijdende verwerking er-
van. Dit kan verklaren waarom de blik van een baby met-
een van bij de geboorte gericht is op gezichten.
Nog een voorbeeld, uit recent onderzoek van de universi-
teit van Washington blijkt dat peuters vanaf 17 maanden
in staat zijn sociale dominantie te onderkennen (wat). Ze
weten waar te nemen wie in een groep dominant is (waar
en wanneer) en weten er de verwachting aan te verbin-
den meer beloningen te ontvangen (hoe).
In de ontwikkeling van een kenschema kan vastgesteld
dat eerst vooral de declaratieve kennis tot ontwikkeling
komt (de begripsinvulling : wat iets is en wat te doen),
vervolgens vooral de procedurele kennis (de gedragsin-
vulling : hoe iets is en hoe iets te doen) en tenslotte
vooral de conditionele of voorwaardelijke kennis (de
contextinvulling : waar en wanneer iets is en waar en
527
wanneer iets te doen). Maakt een kind, bijvoorbeeld,
kennis met een game dan ontdekt het achtereenvolgens
wat er is, hoe iets gebeurt en waar en wanneer. Tegelijk
ontdekt het opeenvolgend wat het dient te doen, hoe op
welke manier en waar en wanneer als beste keuze of op-
tie. Je zou kunnen zeggen dat telkens de vorm en inhoud
van de reeds aanwezige kennis wordt omgezet in een an-
dere vorm en inhoud. Het wat wordt dan omgezet in het
hoe en vervolgens in het waar en wanneer.
Het kind doet voor de opbouw van cognitieve schema's
spontaan veel moeite : zijn uitgesproken nieuwsgierig-
heid, zijn continu in een speels verkennen gewikkeld zijn,
zijn aan een stuk vragen en doorvragen. Het zijn manie-
ren om deze voor het kind noodzakelijke begrips- en ge-
dragsinvulling van cognitieve schema's te realiseren.
Recent onderzoek van de Universiteit van Ohio maakt
duidelijk dat kinderen van vier à vijf jaar liever op onder-
zoek uitgaan dan beloningen te krijgen. Hun verkennen
lijkt een belangrijke drijvende kracht tijdens de vroege
kinderjaren, van meer belang dan onmiddellijke belonin-
gen. Ze lijken in de eerste plaats gemotiveerd door de
informatie verkregen uit onderzoek. Het helpt hen be-
grijpen hoe de wereld werkt.
Het is geen doelloos rondrennen, laden en kasten ope-
nen en willekeurige voorwerpen oppakken, zoals volwas-
528
senen gemakkelijk denken. Hun verkennen en onder-
zoeken blijkt helemaal niet willekeurig, maar gebeurt
systematisch om er zeker van te zijn niets te missen. Het
schijnbaar onvoorspelbaar gedrag van kinderen op deze
leeftijd lijkt grotendeels gevormd door een drang om in-
formatie op te slaan.
Kinderen maken blijkbaar een fase door waarin systema-
tisch onderzoek een van hun hoofddoelen is meer dan
een gemotiveerd zijn door beloningen.
Het kind maakt voor de opbouw van schema’s ook ge-
bruik van zijn zich ontwikkelend waarschijnlijkheidsge-
voel. Voor de ontwikkeling van cognitieve schema's is de
aanwezigheid van een waarschijnlijkheidsgevoel nood-
zakelijk. Recent onderzoek aan het Max Planck Instituut
toont aan dat baby's van zes maanden reeds in staat zijn
om generalisaties te maken op basis van beperkte infor-
matie. Het brein doet dit door waarschijnlijke informatie
te gebruiken om eigen handelen te sturen op basis van
vastgestelde regelmatigheden in de omgeving. Het
brein legt vast welke situaties en gebeurtenissen zich va-
ker zullen voordoen dan andere en dus meer waarschijn-
lijk zijn. Het kan hierbij gaan om hun samenhang of hun
opeenvolging. Dit is het inschatten van hun samen of
opeenvolgend voorkomen.
529
Zuigelingen die reeds vroeg in hun ontwikkeling, zelfs
van 6 maand af, in staat zijn nieuwe informatie te ver-
werken en associaties te maken met andere informatie
en zo hun kennis uitbreiden, bereiken een hogere graad
van ontwikkeling, zo blijkt uit recent onderzoek aan de
Case Western Reserve University.
Het jonge kind heeft een ingebouwde leerstrategie. Ba-
by's verkennen de wereld om hen heen niet willekeurig,
maar op een strategische manier. Ze vatten welke stuk-
jes informatie hen in staat stellen om sneller en efficiën-
ter te leren, en ze concentreren zich daar bij voorkeur
selectief op. Wat ze daarentegen zien als wat hen niet
helpt om te leren, selecteren ze niet en negeren ze. Ze
focussen zich bijgevolg op wat hen het meest leert. Ba-
by's zijn zo waarschijnlijk de best denkbare leerders. Dit
alles bleek recent uit een studie van het Donders Insti-
tute for Brain, Cognition and Behaviour, bij middel van
eye-tracking.
Cognitieve schema's kunnen verwijzen naar situaties,
maar ook naar gebeurtenissen. In het eerste geval gaat
het om wat is, in het tweede geval gaat het om een ver-
loop. Het cognitief schema verwijst dan naar de samen-
hang tussen wat is : het geeft een oorzakelijk verband
aan, het tweede als gevolg van het eerste, of het geeft
een instrumenteel verband aan, het eerste dat het
tweede tot gevolg heeft.
530
Ook voor deze dynamische samenhang opgenomen in
cognitieve schema's doet het kind erg veel inspanning
om die beter te leren kennen. Het gaat voor zichzelf na
hoe iets is ontstaan. Bijvoorbeeld, wat maakte mijn
mama ongeduldig. Het gaat voor zichzelf ook na hoe het
zelf iets kan doen ontstaan. Bijvoorbeeld, hoe maak ik
mijn mama lief. Ook deze cognitieve schema's zal het
kind regelmatig aanwenden om zijn omgeving te beïn-
vloeden of verandering te bewerkstelligen.
Cognitieve schema's kunnen ook verwijzen naar perso-
nen. Zichzelf, betekenisvolle personen uit de omwereld
en de verhouding tussen zichzelf en anderen. Wie ze zijn
en hoe op te reageren en mee om te gaan. Hoe beiden
zich tot elkaar verhouden en welk oorzakelijk of instru-
menteel verband er is.
Een voorbeeld, pasgeborenen hebben een voorkeur om
zich in hun natuurlijke visuele omgeving op gezichten te
oriënteren. Dit geeft aan dat de mechanismen die ten
grondslag liggen aan het oriënteren op en het bewegen
van gezichten met directe blik, bij jonge baby's ook de ac-
tivering van relevante corticale regio's vergemakkelijken,
wat een belangrijke basis vormt voor het opkomende so-
ciale brein. Er zou een snelle subcorticale route zijn voor
gezichtsdetectie die wordt geactiveerd door een ge-
zichts- (of oog)achtig fasecontrastpatroon binnen een
begrensd oppervlak. Het babybrein zou op deze wijze in-
formatie over de sociale wereld opnemen en verwerken
531
tot sociale cognitie die het nadien weet aan te wenden in
zijn sociale interactie.
Nog een voorbeeld, wie ben ik voor mezelf, hou ik van
mezelf en waardeer ik mezelf, hoe aandachtig en zorg-
zaam ga ik om met mezelf. Wie is mijn mama, welke ge-
voelens roept ze op en hoeveel betekent ze voor me, hoe
ga ik met haar om. Welke relatie is er tussen ons beiden,
hoe voelt ze aan en hoe belangrijk is ze voor me, welke
interactievorm neemt ze aan.
Al deze informatie ligt impliciet in de cognitieve schema's
van het kind opgeslagen en wordt als vanzelfsprekend en
daarom vaak minder bewust gebruikt bij de inschatting
van en omgang met situaties, gebeurtenissen en perso-
nen. Ze vormen de best mogelijke gehelen als ondertoon
in wat als boventoon aan de orde is hier en nu. Ze zorgen
voor een stevig draagvlak voor het concreet handelen
van het kind.
4. Waarneming en cognitieve schema’s
Elk waarnemen is gedragen door cognitieve schema's als
een vergelijken van wat het kind hoort, ziet of voelt met
wat reeds aan schema's verworven. Het resultaat maakt
dat een schema van toepassing is of in een nieuwe situ-
atie van toepassing is, iets wat in het schema wordt op-
genomen of geassimileerd, zodat het schema bevestigd
blijft. Het resultaat kan ook maken dat iets niet in het
schema wordt opgenomen, maar wordt afgesplitst, of
532
dat het schema wordt gewijzigd, zodat het wordt geac-
commodeerd. Bij assimilatie wordt het cognitief schema
ruimer van toepassing, bij accommodatie wordt het en-
ger van toepassing. Zo blijkt uit onderzoek dat kinderen
langer naar iets kijken als iets niet aan hun verwachtin-
gen beantwoordt. Dit gegeven gebruiken onderzoekers
om meer zicht te krijgen op innerlijke processen, onder
meer bij kinderen die de taal nog niet beheersen. Zo ver-
werven ze inzichten in geactiveerde gedachten en ge-
voelens van deze kinderen.
Ter illustratie, uit recent neurowetenschappelijk onder-
zoek aan Dresden University of Technology komt naar
voor dat iemand hoort wat hij of zij verwacht te horen.
Uit eerder onderzoek is reeds geweten dat de hersen-
schors continu voorspellingen doet over wat er gaat ge-
beuren, en dat neuronen die verantwoordelijk zijn voor
zintuigelijke verwerking verschillen coderen tussen ge-
dane voorspellingen en de werkelijke realiteit. Nu blijkt
dat niet enkel de hersenschors, maar ook het gehele ge-
hoorpad geluiden voorstelt volgens eerdere verwachtin-
gen. Dit past in de meer algemene theorie van sensori-
sche verwerking die waarneming beschrijft als een pro-
ces van een hypothesetesten. Voorspellende codering
gaat ervan uit dat de hersenen voortdurend voorspellin-
gen activeren over hoe de omwereld eruit zal zien, klin-
ken, voelen en ruiken en dat neuronen alleen de verschil-
len tussen deze voorspellingen en de feitelijke fysieke we-
reld verwerken. De eerder tot stand gekomen subjectieve
533
overtuigingen over de omringende werkelijkheid blijken
zo een doorslaggevende rol te spelen in hoe de waarge-
nomen werkelijkheid wordt verwerkt en opgevat.
Elke gevoels- en oordeelreactie is gedragen door cogni-
tieve schema's. Het geactiveerde schema roept ermee
geassocieerde gevoelens en een ermee opgeslagen oor-
deel op.
Elke interactieve omgang is gedragen door cognitieve
schema's. Het geactiveerde schema roept verbonden
omgangswijzen op.
Een voorbeeld, een kind zal met een knuffelbeest heel an-
ders omgaan dan met een levend dier. Mogelijk vertrekt
een kind in zijn omgang met een levend dier van zijn om-
gang met zijn knuffelbeest. Het zal evenwel snel ervaren
dat beiden best kunnen onderscheiden worden en dat
beiden andere gevoelens en voorkeuren oproepen en no-
pen tot een andere omgang, bijvoorbeeld zelf meer actief
tegenover reactief bij het levend dier.
Niet enkel de eigen interactieve omgang maar ook deze
van anderen in de omgeving wordt gedragen door eigen
cognitieve schema's in ontwikkeling. Cognitieve sche-
ma's laten toe het gedrag van anderen te voorspellen.
Dit is nodig om sociale omgang vlot te laten verlopen. Zo
zijn we volgens Bekkering van de Radboud Universi-
teit Nijmegen in staat in te schatten wat de ander doet,
534
hoe hij dit zal doen en in welke context, zoals met welke
intentie.
Bijvoorbeeld, loopt je kind rond met zijn pluchen lieve-
lingsdier, dan zal het er mee spelen als het uitgeslapen is.
Is het evenwel vermoeid, dan zal het naar zijn lievelings-
dier grijpen om het te koesteren en tegen zich aan te
drukken.
In het brein zou in de temporale cortex ter hoogte van
de slaap een geheugengebied liggen dat mee instaat
voor het vormen van deze verwachtingsmodellen. Het
kind zelf ontdekt stilaan hoe andere kinderen met hun
troetelbeest omgaan, dit mee vanuit eigen ervaringen
met troetelbeesten. Spelen in de wakkertijd, koesteren
rond de slaaptijd. Hoe meer ze zelf dit gedrag vertonen,
hoe beter ze het bij andere kinderen kunnen inschatten.
Onderzoek wijst uit dat het brein opgeslagen voorspel-
lingen stuurt naar het hersengebied dat instaat voor
waarneming. Voor zien de visuele schors achterin het
brein. Signalen van laagfrequente hersengolven staan
hier voor in. Stemt de waarneming niet overeen met de
voorspellingen, dan worden signalen van hoogfrequente
golven gestuurd naar het geheugengebied met eerder
opgebouwde voorspellingen. Mogelijk kan dan de voor-
spelling toch behouden worden, omdat ze niet van toe-
passing is en zo kan gered. Het was het knuffelbeest niet,
bijvoorbeeld. Mogelijk evenwel dient de voorspelling
aangepast.
535
In het voorbeeld, niet alleen als het kind moe is wordt de
knuffel gekoesterd, ook als het kind zich onveilig voelt,
stopt het spelen met de knuffel en wordt de knuffel tegen
zich aangedrukt.
Het kind zou bij dit voorspellen en inschatten hierbij
eerst letten op de context, vervolgens op het verloop en
tenslotte op wat het voorstelt. Zo gaat het van algemeen
en vaag naar concreet en specifiek.
Volgens sommige wetenschappers zouden we van bui-
ten naar binnen waarnemen en van globaal naar detail.
Zo zouden we eerst grotere gehelen waarnemen en la-
belen zoals kleurenvlakken, vervolgens via randen vor-
men ontwaren en dan daarbinnen focussen op van gro-
tere naar kleinere lokale details, die uiteindelijk zouden
leiden tot een precieze identificatie. Bijvoorbeeld, zoals
eerst het ontdekken van lichaams- en gezichtsprofielen,
het is een man of vrouw, een kind of een volwassene,
vervolgens het waarnemen dat het iemand is met blond
of grijs haar, een witte, bruine of zwarte huid en ten-
slotte op basis van kleinere details waarnemen dat het,
bijvoorbeeld, je kind, je buur of je oma is. Ook neurolo-
gisch zou dit onderbouwd worden. Zo zouden staafjes
vooral instaan voor perifeer zicht en kegeltjes voor cen-
traal zicht. Van het hier geschetste principe wordt dank-
baar gebruik gemaakt in de artificiële intelligentie.
536
5. Cognitieve schema’s en ouders
Ook al zijn ouders niet bewust met de invulling van cog-
nitieve schema's van hun kind bezig, toch hebben ouders
op deze schema-invulling een grote invloed. Van beteke-
nis voor deze cognitieve ontwikkeling van het kind zijn
de cognitieve schema's die ouders zelf bezitten en aan-
wenden in hun expressie en omgang. Kinderen zijn erg
beïnvloedbaar voor wat iets voor hun ouders is, wat zij
weten op hun manier. Ook voor hoe ze voor zichzelf en
hun omgeving reageren op wat iets voor hen is, voor
welke gevoelens, oordeel en omgang ze verbinden aan
iets. Zo kunnen we spreken over sociale cognitieve sche-
ma's die gelden voor het ganse gezin of de ganse leef-
omgeving en die ook het kind stilaan assimileert.
537
Een voorbeeld, wat respect is voor een kind wordt sterk
meebepaald door wat respect is in de onmiddellijke leef-
omgeving van het kind, zoals niet aanvallen, niet uitla-
chen of niet miskennen. Hoe het kind reageert op respect
vertoont vaak veel gelijkenis met de reactie hierop in de
leefomgeving, of het welbevinden of onverschilligheid er-
vaart, of het waardering of miskenning ervaart, of het
responsief is bij respect en niet-responsief bij geen res-
pect.
538
Ouders nemen dit soms ook meer bewust op en doen
dan moeite om het kind waarden en normen bij te bren-
gen. Bij te brengen wat waardevol is en bij te brengen
wat en hoe iets wel kan, en wat en hoe iets niet kan. Ook
al doen ouders dit niet expliciet, hun impliciete aanwen-
ding van hun cognitieve schema's zal kinderen impliciet
toch erg beïnvloeden vooral op jongere leeftijd wanneer
kinderen gemakkelijk assimileren wat in hun omgeving
impliciet leeft. Wat als ondertoon in de expressie en het
handelen van de ouders tot uiting komt.
Bijvoorbeeld, uit nieuw Europees onderzoek blijkt dat de
neiging om een eerste indruk te vormen over iemand op
basis van het uiterlijk van iemands gezicht al vroeg in de
ontwikkeling ontstaat. Onder meer ouders versterken in
interactie met hun kind de vorming ervan. Ongeveer der-
tien procent van de onderlinge gesprekken ouder-kind in
het onderzoek had te maken met waargenomen eigen-
schappen van personen. Bovendien versterkten ouders
actief de toewijzingen aan gezichtskenmerken door hun
kinderen. Ze waren het bovendien veelal eens over hun
onderling geuite meningen. Ouders moedigden op die
manier het in kaart brengen van gezichtskenmerken aan
om op basis van waargenomen fysieke verschijning af te
leiden wie iemand is. Concreet blijken zo baby's reeds
van zeven maanden liever te kijken naar gezichten waar-
van de trekken lijken op een subtiele glimlach in plaats
van een subtiele frons.
539
Ouders die bewust de begrips- en gedragsinvulling van
hun kind mee opnemen, kunnen merken dat naargelang
het kind ouder wordt dit niet steeds meer zo gemakkelijk
en soepel verloopt. Dit komt omdat hun kind meestal
reeds over een zeker ontwikkeld cognitief schema be-
schikt met persoonlijke begrips- en gedragsinvulling.
Wat ouders aanreiken komt erbij, als bevestiging, als
aanvulling of als wijziging waartoe het kind niet steeds
wil overgaan. Het verstoort de innerlijke cognitieve sta-
biliteit en huishouding. Het komt dan mogelijk terecht in
het cognitief schema niet als eigen, maar als wat en hoe
ouders iets kennen.
In recent onderzoek blijken kinderen die de gewoonte
aannamen hun ouders als vanzelfsprekend te imiteren,
later meer open te staan voor invloeden. Een mindset
of schema wordt alzo ontwikkeld naar aanvulling (assi-
milatie) en wijziging (accommodatie) van hun schema's
in ontwikkeling. Dit kan van betekenis zijn zo later open-
heid van belang is.
John Dewey, een belangrijk pedagoog uit de vorige
eeuw, omschreef het opvoedingsproces reeds als een
voortdurende reconstructie van de ervaring. Het bete-
kende voor hem een continu leerproces zonder einde,
ook niet in de volwassenheid. Zo gaf hij de voorkeur aan
de term groei, boven die van ontwikkeling. Elke nieuwe
ervaring bouwt voort op eerdere ervaringen en bepaalt
540
mee de kwaliteit van toekomstige ervaringen. Het op-
voedingsproces moet hierbij begrepen vanuit de activi-
teit van het kind. Hoe intensiever de interactie hierbij
hoe meer interrelaties gelegd worden. Hoe meer zo be-
tekenis aan iets wordt gegeven, individueel maar ook
collectief.
6. Handelingssturing en controle
Onderzoek wijst uit dat kinderen rond de leeftijd van on-
geveer drie jaar evolueren van helemaal niet in staat zijn
tot handelingscontrole en hiervoor aangewezen zijn op
de buitenwereld naar het aanwenden van strategieën
die een zekere handelingssturing en -controle moeten
toelaten zonder dit over te laten aan de buitenwereld.
De ontwikkeling van deze sturing en controle blijkt paral-
lel te verlopen met biologische, cognitieve en sociale
ontwikkelingsprocessen. Ze worden dan stilaan in staat
op te merken of iets beantwoordt aan het wat waarvan
ze blijkbaar een schema of standaard hanteren. Is dit niet
het geval dan kan hen dit vreemd tot zelfs beangstigend
overkomen, of als gek tot zelfs lachwekkend. Zo ook wor-
den ze stilaan in staat op te merken of iets verloopt zoals
het hoe waartoe ze blijkbaar een opgeslagen schema of
regel hanteren. Is dit niet het geval dan kan hen dit als
niet-oké overkomen waardoor weigerachtig, of zo wel
541
het geval als oké en als hun voorrang genietend. De ont-
wikkeling van deze handelingssturing en -controle ver-
loopt stapsgewijze waarbij steeds meer schema's als ge-
dragsoriënterend worden aangewend en waarbij steeds
meer meerdere schema's als gedragsvormgevend wor-
den ingeschakeld.
Vooraleer een kind in staat wordt tot intern informatie-
gestuurd handelen vanuit cognitieve schema's, gaat er
een hele periode van extern informatiegestuurd hande-
len vanuit de ouders en omgeving aan vooraf. Deze ex-
terne informatie die het kind bij zijn gedragssturing moet
helpen, bestaat deels uit productinformatie en deels uit
procesinformatie. Productinformatie betreft bij een be-
paalde (sociale) situatie of gebeuren horend geheel van
gegevens en kenmerken dat als beeld wordt aangege-
ven, het wat. Procesinformatie omvat bij een bepaalde
(sociale) situatie of gebeuren horend (om)gang- en (in-
ter)actieverloop dat als model wordt aangegeven, het
hoe. Bij middel van door de omgeving meer spontaan af-
leidbare of meer uitdrukkelijke aangereikte productin-
formatie, of wat, en procesinformatie, of hoe, is het kind
in staat zijn gedrag te oriënteren en te sturen. Aanvan-
kelijk met de nodige praktische hulp en bijsturing. Op ba-
sis van deze beschikbaar gestelde informatie en aange-
vuld met eigen ervaring, ontwikkelen zich dan stilaan de
nodige cognitieve schema's.
542
Voor de ontwikkeling van het kind is deze externe infor-
matie, de mate, de kwaliteit en de beschikbaarheid er-
van van wezensbelang. Volwassenen kunnen hier heel
erg tussenpersoon zijn in de overstap naar interne infor-
matie. Het ontbreken hiervan of tekorten hierin leiden
tot minder ontwikkelde of eenzijdige schema's.
Een voorbeeld, zo kan het denkschema van een jongere
heel elementair blijven. Denken is dan mogelijk overne-
men en nazeggen van wat anderen denken en uitdruk-
ken. Denken doe ik door passief te betrouwen op anderen
en hun hulp, of impulsief over te nemen wat anderen
voorhouden. Denken is dan niet met zo weinig mogelijke
informatie zoveel mogelijk nieuwe informatie weten te
produceren. Denken doe ik dan niet door actief een situ-
atie of probleem te verkennen, de aanwezige informatie
te verwoorden en met elkaar in verband te brengen, mo-
gelijke verklaringen en oplossingen af te leiden, doel en
middelen op elkaar af te stemmen, vooraf, tijdens en ach-
teraf te denken, iets wat een heel ander meer ontwikkeld
denkschema zou vergen.
Ouders en opvoeders kunnen bijdragen door het kind te
helpen in het zelf opbouwen van rijke schema’s in het
lange-termijn-geheugen. Schema’s waarin feiten, be-
grippen, principes, methoden, situaties, contexten on-
derling functioneel gekoppeld worden en goed toegan-
kelijk zijn voor gebruik in de verschillende situaties die in
543
het werkgeheugen moeten worden verwerkt, zoals bij-
voorbeeld de oplossing van een concreet probleem, of
de aanpak van een taak of opdracht.
7. Cognitieve schema’s toegepast
Geef een cognitief schema in :
Vul achter elke stip aan voor je kind :
… is voor je kind :
.
doet je kind zo/gaat je kind zo mee om :
.
kan je zo wekken :
.
kan je zo doven :
.
kan je kind zo activeren :
.
kan je kind zo deactiveren :
.
544
Contact maken
met (je) schema’s
'Theory of mind' en mentalisatie
Hoogte nemen van wat er in je kind omgaat en hoe dit
tot stand komt, blijkt voor de opvoeding van je kind een
voordeel in te houden. Je staat meteen ook voor je kind
model rekening te houden met wat er in hem of haar
omgaat en hoe dit tot stand komt. Ook voor zijn sociale
ontwikkeling is dit belangrijk, hoogte weten krijgen van
wat in iemand uit zijn onmiddellijke omgeving omgaat en
hoe dit tot stand komt. Zo kan een kind leren met eigen
gevoelens en gedachten rekening te houden, maar ook
met deze van anderen waarmee het omgaat. Zo kan een
kind ook leren wat een situatie met hem of haar doet,
maar ook wat zijn omgang met iemand uit zijn omgeving
doet.
Iemands gedrag weten zien als gestuurd door zijn ge-
dachten, gevoelens, verlangens en bedoelingen, ac-
tueel en opgeslagen, levert een belangrijk voordeel
op.
545
Veelal is een kind niet erg op zich begaan met wat zich in
hem of haar afspeelt of in iemand anders. Voor een kind
is dit aanvankelijk gewoon de realiteit. Bang zijn is voor
het kind zoveel als er is gevaar en onveiligheid. Wenen
van een ander kind is zoveel als het kind mist iets of is
ziek, bijvoorbeeld.
De laatste tijd is hier in onderzoek veel belangstelling
voor, voor de mate waarin en de manier waarop iemand
hoogte heeft voor wat in zichzelf of iemand anders om-
gaat. Het kan het gedrag en de ontwikkeling van een kind
meer inzichtelijk maken. Ook de gedragsproblemen
waarmee een kind te maken heeft, worden meer be-
grijpbaar en beïnvloedbaar. Dit is zo wanneer wordt re-
kening gehouden met de mate en de manier waarop ie-
mand hoogte heeft van wat in zichzelf omgaat en wat in
de omgeving omgaat en wanneer er rekening wordt ge-
houden met de mate van ingesteldheid hiertoe.
In de cognitieve ontwikkelingspsychologie spreekt men
van de 'theory of mind' als de competentie uit te gaan
van mentale inhouden als een overtuiging, gevoel, inten-
tie of wens, om iemands gedrag te begrijpen en iemands
gedrag te verwachten. In de psychotherapie spreekt
men over mentalisatie, vaak als de deels afwezige moge-
lijkheid om gevoelens en gedachten op een genuan-
ceerde wijze voor te stellen, om een onderscheid te ma-
ken tussen voorstelling en werkelijkheid, en om een on-
546
derscheid te maken tussen verwachting en werkelijk-
heid. Kinderen leren normaal gesproken tussen de leef-
tijd van drie en zes jaar het essentiële verschil onderken-
nen tussen wat zich innerlijk afspeelt en wat uiterlijk aan-
wezig is of zich voordoet. Ze leren ook hoe mentale in-
houden als overtuigingen en verlangens innerlijk aan ui-
terlijk kunnen linken. Iemand begrijpt iets zo omdat hij
of zij die overtuiging heeft. Iemand doet zo omdat hij of
zij dit verlangen heeft.
'Mind-minded' en veilige hechting
In onderzoek werd ouders gevraagd hun kind spontaan
te beschrijven. Een deel van de ouders beschreef zijn
kind in termen van mentale kenmerken, zoals het kind
neigt te vergeten wat je als ouder zegt, of het kind denkt
na hoe met anderen om te gaan. Zij beschreven hun kind
als een denkend en voelend iemand en konden als groep
getypeerd worden als 'mind-minded'. Het andere deel
van de ouders beschreef zijn kind op basis van fysieke
kenmerken, zoals grootte van lichaamsgestalte, en kleur
van het haar. Zij werden niet getypeerd als 'mind-min-
ded'. Er werd aangenomen dat de eerste groep zijn kind
meer geneigd was uitleg te geven bij dingen waarmee
het te maken kreeg.
Mind-minded ouders behandelen hun kind als iemand
met eigen mentale inhouden en omgangswijzen en niet
alleen als een fysiek iemand wiens behoeften moeten
547
worden voldaan. Ze houden meer rekening met hoe ei-
gen overtuigingen en verlangens van hun kind verband
houden met zijn gedrag en zijn manier van zijn.
Ook werd een verband gevonden tussen een veilige
hechting en de ontwikkeling van het vermogen tot men-
talisatie. Zo blijken ouders die zelf veilig gehecht of 'au-
tonoom' zijn, tegenover hun kind spontaan een mentali-
serende instelling aan te nemen. Ze reageren niet recht-
streeks op het feitelijk gedrag van hun kind, maar hou-
den in hun reactie rekening met de mentale toestand
van hun kind. Concreet met wat het kind denkt, voelt en
wil, wat ze trachten af te leiden uit zijn gedrag. De veilige
gehechtheid van een kind op eenjarige leeftijd voorspelt
in sterke mate de ontwikkeling van een sterk mentalise-
rend vermogen in de daaropvolgende jaren.
Onderzoek wijst uit dat iemand die onveilig gehecht is
vaak ook een zwak mentaliserend vermogen heeft. In
moeilijke situaties functioneert zo iemand vaak op een
wijze die mentalisatie voorafgaat. Zo iemand helpen bij
mentalisatie zou hem of haar kunnen helpen op een ho-
ger niveau te functioneren.
Een geringe ontwikkeling van het mentaliserend ver-
mogen houdt verband met karakteristieken die bij een
ernstige gedragsproblematiek worden gevonden. Karak-
teristieken zoals weinig in staat zijn om emoties te regu-
leren, een tekort aan impulscontrole, spanningsvolle en
548
instabiele relaties, een labiel en zwak zelfbeeld, niet er-
varen aan de basis te liggen van eigen handelen en er
niet voor in weten staan.
Interne werkmodellen en schema's
Bij veilige wijzen van hechting tussen ouder en kind ont-
wikkelen zich progressief gunstige innerlijke werkmodel-
len van zichzelf, anderen en de relatie van zichzelf met
anderen. Deze werkmodellen of schema's vormen voor-
stellings- en reactiewijzen van zichzelf, anderen en hun
relatie.
Op basis van de gunstige omgang met zorgfiguren ont-
wikkelt het kind het vermogen voorstellingen te maken
van gedrag in termen van mentale toestanden als ge-
dachten, emoties, verwachtingen en intenties. Zo vormt
het progressief een schema van zichzelf en anderen als
een denkend, voelend en zich voorstellend iemand, met
een eigen inhoud, tot op zekere hoogte verschillend voor
iedereen.
Deze schema's ontwikkelen zich automatisch en worden
impliciet geactiveerd in contact met zichzelf en de om-
geving.
Een kind dat evenals zijn ouders mind-minded is en weet
te mentaliseren, zal contact weten maken met zijn ont-
wikkelende schema's onder meer van zichzelf, anderen
549
en zijn relatie hiermee. Het zal hierin van zichzelf en an-
deren opgeslagen overtuigingen, gevoelens, intenties en
objectieven weten vinden en aanwenden. Dit om diens
gedrag te begrijpen en te voorspellen.
Lukt dit contact maken met zijn schema's niet automa-
tisch, dan kan het kind geholpen worden door het voor
hem of haar, of samen benoemen van de situatie, zijn
gedrag en zijn expressie, evenals van het gedrag en de
expressie van de ander. Zo kan het kind via de op gang
gebrachte reflectie de invulling van zijn schema's achter-
halen en zo mogelijk ook de invulling van de schema's
van anderen waarmee in interactie. En zo achter aanwe-
zige overtuigingen, gevoelens en intenties komen.
Zo kunnen geactiveerde gevoelsschema's soms beletten
zelf achter de onderliggende cognitieve schema's te ko-
men. Zo zal, bijvoorbeeld, het angstschema actief wor-
den bij gevaar en weerstand oproepen voor mentalisa-
tie, omdat dit als te bedreigend wordt ervaren. Dit
schema houdt tegelijk een angstervaren in, wat kan ma-
ken te geëmotioneerd te zijn om hoogte te kunnen ne-
men. Tenslotte zal de vecht- of vluchtneiging eigen aan
dit angstschema, maken dat niet goed en precies hoogte
kan verworven worden van wat onderliggend aanwezig
is.
Zo zal in extreme gevallen het kind niet in staat zijn te
550
denken over de mentale inhouden van zijn ouders, om-
dat ze vijandig en dreigend zijn. Aansluitend weet het
kind mogelijk ook niet te denken over eigen mentale in-
houden omwille van het aanwezig angstervaren.
Kan dit angstschema vervangen worden door een veilig-
heidsschema, dan kan er plaats komen voor mentalisatie
van wat bij zichzelf en wat bij de ander aanwezig is.
Contact maken
Vooral wanneer iemand zich relationeel onveilig voelt of
zich in een toestand van uitgesproken emotionele span-
ning bevindt, zal het moeilijk zijn contact te maken met
mentale inhouden. Vooral dan evenwel ook zal het be-
langrijk zijn mentalisering niet los te laten, dit om vol-
doende hoogte en greep te krijgen op wat onderliggend
aanwezig is aan gedachten, gevoelens, verlangens en in-
tenties.
Gekend is de Yerkes-Dodson curve die aangeeft dat de
mogelijkheid tot denken en beeldvorming zowat herleid
wordt tot nul wanneer spanningen extreem oplopen.
Door er vanuit te kunnen blijven gaan dat iets enkel een
mentale inhoud is en niet automatisch en helemaal sa-
menvalt met de werkelijkheid, wordt de vrijheid gelaten
een andere voorstelling te kunnen maken of te kunnen
activeren, en wordt een keuzevrijheid behouden in het
omgaan met de realiteit.
551
Het is niet omdat mama of papa boos zijn, dat ze niet
langer houden van hem of haar als kind. Het is niet om-
dat ik uitgesloten word als kind, dat ik toch geen poging
doe erbij te horen.
Ikzelf, mensen waarmee te maken, de relatie van mezelf
met deze mensen hoeven niet samen te vallen met de
realiteit. Innerlijke mentale inhouden kunnen hiervan af-
wijken en toelaten iets te begrijpen en iets te verwach-
ten en na te streven. Bijvoorbeeld, dat ik als kind toch
nog om mijn ouders geef niettegenstaande ze boos zijn.
Dat ik toch nog lief ben niettegenstaande ik uitgesloten
word.
De herhaaldelijk onveilige of spanningsvolle interactie,
gekenmerkt door angst, bijvoorbeeld, kan maken dat er
gestoorde of weinig functionele innerlijke werkmodellen
of schema's ontstaan over zichzelf, de omgeving en de
relatie ermee. Bijvoorbeeld, van een onzeker iemand,
een overbezorgde omgeving en een aanklampende rela-
tie.
Het zijn schema's die geactiveerd worden tijdens ver-
dere interactie en voor het kind de werkelijkheid vormen
waarop weinig zicht. Dit mede omdat ze reeds heel
vroeg ontstaan voor de taalontwikkeling op gang komt.
Mede ook omdat er mogelijk emotioneel een verzet is
tegen mentalisering omwille van de pijnlijke of tegenval-
lende inhoud ervan. Zoals ik ben zwak, de teleurgestelde
552
en bekommerde ouders, en het niet rustig en vertrouw-
vol contact, bijvoorbeeld.
Een geringe reflectieve functie of vermogen tot mentali-
satie kan hiervan het gevolg zijn. Er is weinig contact en
contact mogelijk met de aanwezige inhouden en sche-
ma's.
Nut en zin van mentalisatie
Door het niet samenvallen van de realiteit met de men-
tale voorstelling is er reden voor mentalisatie. Reden om
er rekening mee te houden dat er mentale inhouden zijn
die mogelijk anders zijn dan de realiteit. Reden ook om
via deze mentale inhouden te proberen de realiteit te
beïnvloeden. Mijn ouders wijzen me af en toch ben ik lief
voor ze, ik moet wel echt geloven dat ze van me houden
en dat ik iemand ben waar je van kan houden. Door lief
te blijven hoop ik de houding en omgang van mijn ouders
te kunnen beïnvloeden, zodat ze alsnog van me zullen
houden en alsnog liefdevol met me zullen omgaan. Mijn
schema-inhoud moet me kunnen redden en moet ge-
drag bevorderen zodat er een positieve inhoud mogelijk
wordt.
Niet enkel mentalisatie met inhouden van hier en nu,
maar ook van wat te verwachten en te verhopen op basis
van wat opgeslagen ligt aan eerdere ervaringen in sche-
ma's die er de best mogelijke representatie van vormen.
553
Mijn ouders laten me links liggen, maar ik weet dat ze
om me geven op basis van eerdere ervaringen, en ik ver-
hoop dat het terug wordt als weleer.
Als ouder kan je je kind hierbij helpen door eigen men-
tale inhouden en schema's aan het kind te communice-
ren. Tevens kan je bij bepaald gedrag van het kind polsen
naar zijn aanwezige en onderliggende mentale inhouden
en schema's. Zo kan je het kind leren hier contact mee
te maken, erover te reflecteren, ze te leren delen met de
omgeving en hun betekenis en zin te achterhalen.
Enkel wanneer het kind zich voldoende veilig voelt en
niet onderhevig is aan overmatige stress, zal het kind
zich open durven stellen en volledig contact willen ma-
ken met mentale inhouden en schema's bij de ander en
bij zichzelf. Bij onveiligheid en uitgesproken stress zal het
kind gemakkelijk deze toegang van de ander tot zich en
de toegang tot zichzelf afweren en afsluiten. Zo hoopt
het alsnog veiligheid te creëren en overmatige stress te
kunnen wegnemen.
Bij mentalisatie zal het kind erachter weten komen dat
de mentale inhouden en modellen die elk van de realiteit
heeft van elkaar verschillen, zodat elk ook tot andere ex-
pressie en ander gedrag komt en kan komen.
554
Het besef van eigen en andermans mentale inhouden
laat toe op dit niveau met elkaar te communiceren, te
overleggen en samen te werken.
Het besef van eigen mentale inhouden tenslotte laat toe
ze zich voor te stellen, erover te reflecteren en ze te re-
guleren.
Voor de praktijk
in geringe mate in sterke mate
In welke mate ben je als ouder gefocust op en houd je
rekening met gedachten, gevoelens, verlangens en be-
doelingen van je kind ?
In welke mate is je kind gefocust op en houdt het reke-
ning met gedachten, gevoelens, verlangens en bedoelin-
gen ?
In welke mate ervaart je kind een veilige en stressarme
omgeving die hoogte nemen van gedachten, gevoelens,
verlangens en bedoelingen moet toelaten en moet toela-
ten dit vermogen tot ontwikkeling te brengen ?
555
In welke mate weet het kind contact te maken met sche-
ma's in zichzelf en in anderen met er in opgeslagen over-
tuigingen, gevoelens, samenhangen en reactieneigin-
gen ?
556
Gunstige schema-
activering
INSTELLEN
Iedereen kent het voor een opdracht staan en zich in de
tijd die vooraf gaat zo goed mogelijk mentaal proberen
voorbereiden en instellen op die opdracht. De ervaring
is dat dit soms goed of redelijk goed lukt, maar dat dit
soms ook minder goed lukt of om niet te zeggen hele-
maal mislukt.
In die voorbereidingstijd tracht je op het goede spoor te
raken en je mentaal zo goed mogelijk in te stellen dat je
het tot een goed eind zult brengen. Hierbij kan geloof in
jezelf en je mogelijkheden en het kunnen rekenen op an-
deren en hun steun van cruciaal belang zijn. Ook hoe jij
je de opdracht of taak voorstelt, namelijk als doenbaar
Je mentaal op iets weten instellen door gunstige
voorstellingen te activeren geeft je een belangrijk
voordeel.
557
en binnen je mogelijkheden kan erg belangrijk zijn. Ook
de context waarin de opdracht zich afspeelt en je voor-
stelling ervan kunnen mee bepalend zijn. Bijvoorbeeld,
als leersituatie waarin mislukken kan, als spelsituatie
waarin geen prestatiedruk aanwezig, als in een vrienden-
groep die weet wat elk waard is zodat je je niet hoeft te
bewijzen.
Naast signalen uit de realiteit die je opmerkt, kan je sig-
nalen uit je zelf sturen, zodat je mentaal ingesteld ge-
raakt op weten lukken en dit ook zo weet aan te voelen.
Het voelt dan aan alsof je op een goede golf zit. Wat je
in jezelf activeert heeft een gunstige en ondersteunende
inhoud. Je activeert gunstige ervaringsinhouden over je-
zelf (ik kan dit), je activeert ook gunstige ervaringen met
anderen (zonodig trachten ze te helpen), ook activeer je
gunstige ervaringsinhouden met dit soort opdrachten (je
deed iets gelijkaardig reeds meermaals) en met zulke
context (je kent iedereen en niemand zal je uitlachen,
zelfs niet zo je hapert).
WISSEL
Door gunstige ervaringen te activeren, ben je de ongun-
stige voor en moet je geen pogingen doen om deze laat-
ste te deactiveren door ze te weerleggen. Met gevaar
anders dat het rond ongunstige ervaringen en de moge-
lijke herhaling ervan komt te draaien. Integendeel draait
het nu van bij het begin rond gunstige ervaringen en de
558
mogelijke herhaling ervan, in de lijn van wat je reeds eer-
der meemaakte en ondervond. Door de gunstige erva-
ringen je aandachtsruimte bezet te laten houden, is het
moeilijker voor de ongunstige je aandacht te krijgen en
in te palmen. Je stelt je de dingen positief voor : zowel
de opdracht, jij zelf, de anderen en de context. Deze
voorstelling staat op de voorgrond en wil je ook graag
daar houden. Ze geeft je energie en moed om door te
gaan, ze bevat geen weerstand of angst en onzekerheid
die je afremmen en je doen aarzelen. Doordat ongun-
stige voorstellingen wegblijven ontstaat er ook geen
nood om de situatie te vermijden of in de aanval te gaan
om risico's weg te nemen.
Mochten ongunstige voorstellingen toch opduiken dan
kan je kiezen voor beeldwisseling. Waarbij je naast de
ongunstige voorstellingen ook expliciet gunstige voor-
stellingen oproept. Daardoor kan je kiezen en vergroot
je je controle doordat je je voorstellingen zelf kan wisse-
len en niet langer aan één voorstelling overgeleverd
bent. 'Van ik kan dit niet', naar 'Ik kan dit wel.' 'Van zo
mogelijk lachen ze met uit', naar 'Naar zonodig trachten
ze te helpen.' 'Ik heb iets dergelijk nog nooit gedaan' naar
'Ik deed iets gelijkaardig reeds meermaals.' 'Van je kent
niemand echt', naar 'Je kent iedereen.' De ongunstige
voorstellingen verliezen hierdoor zeker aan kracht. Hier-
door wordt voorkomen dat het hier alleen helemaal om
komt te draaien, waardoor er nog moeilijk van losgeko-
men kan worden.
559
Ongunstige voorstellingen kan je ook tegen gaan door in
het hier en nu te blijven. Ongunstige voorstellingen heb-
ben meestal te maken met gevolgen op termijn van je
handelen. Deze voorgestelde gevolgen weerhouden je
dan om in actie te treden. 'Hoe zal ik mij voelen bij mis-
lukken, hoe zullen anderen mij dan zien, zulke dingen zijn
te moeilijk voor mij, ik hoor niet thuis in deze context.',
enzomeer. Gunstige voorstellingen laten je gemakkelij-
ker in het hier en nu te blijven, terwijl je nog iets kan
doen en je niet enkel nog kan terugkijken op wat ge-
beurde. 'Ik maak een goede kans, anderen zullen me hel-
pen, zulke dingen zijn doenbaar mits de nodige inspan-
ning, zo geraak ik meer vertrouwd met die context.', en-
zomeer.
Ook gevoelsmatig kan je bij voorkeur vooraf gunstige ge-
voelens trachten te wekken. Gevoelens als veiligheid, ze-
kerheid, aandurven, vertrouwen, lukken, erbijhoren, er-
kenning, evenwaardigheid, openheid, rust, beheersing,
ontspanning en loslaten. Dit in de plaats van ongunstige
gevoelens. Ongunstige gevoelens als onveiligheid, onze-
kerheid, angst, wantrouwen, mislukken, afwijzing, mis-
kenning, minderwaardigheid, geslotenheid, onrust, on-
beheerst, spanning en verkramping. De eerste gevoelens
geven ondersteuning, de tweede gevoelens zorgen voor
ondermijning van jezelf.
560
BELANG
Het belang van de gunstige of ongunstige voorstellingen
is dat ze iemands verwachtingen, waarnemingen, den-
ken, gevoelens, keuzes en uiteindelijk handelen gaan be-
invloeden. Bij gunstige voorstellingen worden zij dan ook
gemakkelijk meer gunstig. Dit gunstig zijn van deze op-
gedane ervaringen wordt in het geheugen vastgelegd en
verwerkt voor later gebruik als activeerbare gunstige
voorstellingen. Deze latere voorstellingen verhogen dan
weer op hun beurt iemands kans op gunstige verwach-
tingen, waarnemingen, gedachten, gevoelens, keuzes en
uiteindelijk handelen.
Zo ontstaat een cirkelvormig proces van positieve voor-
stellingen die leiden tot positieve ervaringen en die op
hun beurt weer leiden tot positieve voorstellingen. Zo
kan een gunstig geactiveerd zelfschema gemakkelijk be-
vestigd worden doordat de voorstelling van jezelf de se-
lectie, het coderen, organiseren, interpreteren en waar-
deren van de realiteit van jezelf gaat sturen en zo ook
gaat vertekenen in gunstige zin. Je gaat vooral opmerken
wat je gunstig zelfschema bevestigt.
Ook gunstige ervaringsschema's over anderen kunnen
maken dat je je tegenover iemand gunstig gedraagt in
overeenstemming met je schema over hem of haar. De
kans is groot dat de ander op gelijkaardige wijze reageert
zoals jij hem of haar tegemoet trad. Meteen wordt je
561
gunstige voorstelling bevestigd en versterkt. Onderzoek
wijst uit dat je gemakkelijk de gunstige voorstelling van
iemand zelf gaat imiteren. Doet iemand aan sport of eet
iemand gezond, dan kan de voorstelling van zo iemand
je beïnvloeden. Er treedt dan mogelijk gedragsassimila-
tie op. Is die persoon een bekend iemand, dan verhoogt
dit nog de kans tot nadoen.
Iemand die overwegend gunstige voorstellingen verwor-
ven heeft, zal gemakkelijker en meer gunstige dingen op-
merken die passen in zijn voorstelling. Zo iemand zal zich
meer ervaren als lukkend en succesvol winnaar. Dit in te-
genstelling tot iemand met overwegend verworven on-
gunstige voorstellingen die gemakkelijker en meer on-
gunstige dingen gaat opmerken die passen in zijn voor-
stelling. Zo iemand zal zich meer ervaren als niet-lukkend
en onsuccesvol slachtoffer.
Doordat steeds nieuwe ervaringen toegevoegd worden
aan je ervarings- of cognitieve schema's worden ze na
verloop van tijd complexer. Er liggen dan meer facetten
in opgeslagen. Tegelijk worden ze abstracter dit om
overzicht te behouden. Ervaringen worden verwerkt tot
genuanceerde kernfacetten als best mogelijke en zo al-
gemeen mogelijk voorstellingen. Dit maakt meteen dat
je bij een nieuw contact meer zult opmerken omdat wat
in het schema ligt opgeslagen wordt geactiveerd en op-
gelicht, wat gemakkelijke herkenning toelaat. Dit maakt
562
ook dat je bij een nieuw contact iets sneller zult opmer-
ken omdat je eerdere ervaringen terug beschikbaar ko-
men.
KIEZEN
Geef hieronder je keuze weer :
gunstige ongunstige
schema-activering schema-activering
563
Individuele en
relationele
schema’s
Onderscheid individuele en relationele schema's
Kenschema's laten toe iets vlot te herkennen, iets vlot te
interpreteren en betekenis te geven en op iets vlot in te
spelen. Wie deel uitmaakt van een relatie, zoals partners
of als ouder en kind ontwikkelt naast individuele ken-
schema's relationele kenschema's als manieren om iets
te selecteren, iets te benoemen en op iets te reageren.
De individuele schema's zijn persoonlijk en kunnen over
van alles gaan, maar ook over zichzelf en elkaar, relatio-
nele schema's zijn zo mogelijk gezamenlijk en gaan over
Schema’s als ontwikkelde voorstellingen onder meer
van jezelf, de ander en je onderlinge relatie, kunnen
individueel of meer relationeel bepaald zijn.
Wat houden ze in en hoe kunnen ze een voordeel
vormen ?
564
de relatie voor je beide samen. In relaties is de uitwisse-
ling van schema's erg belangrijk en is zeker het zo moge-
lijk weten delen van schema's nog belangrijker.
Individuele schema's
Het meest delicate punt om tot wederzijds begrip te ko-
men in een partner- of ouder-kind relatie heeft wellicht
te maken met de getrouwe uitwisseling van communica-
tie inhouden. Eenvoudig voorgesteld zouden we kunnen
stellen dat we in ons hoofd inhoudelijk omgaan met dub-
bels van de ons omringende realiteiten. Noem het ko-
pieën, alhoewel dit woord niet zo goed gekozen is.
Slechts één kant van het dubbel verwijst rechtstreeks
naar de realiteit, dit is de gemeenschappelijke kant. Denk
bijvoorbeeld aan het begrip 'jongere' dat verwijst naar
een persoon van geringe leeftijd. Dit is de gemeenschap-
pelijke betekenis of verwijzingswaarde van het dubbel.
De andere kanten van het dubbel verwijzen naar wat er
in ons hoofd mee opgeroepen wordt wanneer we met
dit dubbel omgaan, dit zijn de individuele kanten. Dit zijn
de voor elk van ons eigen bijbetekenissen die automa-
tisch opspringen en die vaak voor elk van ons verschil-
lend. Denk aan associaties van 'jongere' met speels zijn,
met afhankelijk zijn, met overmoedig zijn, enzovoort.
Deze associaties verwijzen naar informatie die ligt opge-
slagen in ons hoofd, vaak ontstaan op basis van eerdere
contacten en ervaringen. Ze verwijzen slechts onrecht-
streeks naar omringende realiteiten. Ze kunnen, onder
565
meer, gaan over gevoelens en voorkeuren of waardeoor-
delen die mee opgeroepen en verbonden worden aan
het waargenome. Dit maakt dat bij communicatie naast
de gemeenschappelijke kant van het dubbel die gemak-
kelijk te communiceren is, er heel wat tijd moet besteed
aan de communicatie van de individuele kanten van het
dubbel wil men precies op dezelfde golflengte geraken.
Het ontbreken hiervan leidt vaak tot een anders of ver-
keerd begrijpen. Het hebben van gemeenschappelijke
ervaringen kan een basis bieden om meerdere gemeen-
schappelijke kanten van de dubbels op te bouwen waar-
mee communicatief wordt omgegaan.
Nu zijn er naast dubbels die verwijzen naar realiteiten
buiten ons, ook dubbels die verwijzen naar constructies
in ons hoofd over realiteiten. Ook deze dubbels hebben
een kant die rechtstreeks verwijst naar de constructie,
naast kanten die verwijzen naar wat mee met het dubbel
wordt opgeroepen. Denk aan 'jong' als verwijzend naar
de gemeenschappelijke betekenis van geringe leeftijd,
naast individuele associaties van 'jong' met actief zijn,
met in-zijn, met nieuw, met aantrekkelijkheid, enzo-
voort. Voor deze abstracte dubbels geldt nog meer dat
betekenisverschillen opduiken omdat ook de gemeen-
schappelijke kant individuele nuanceverschillen kan ver-
tonen. Waar eindigt 'jong', bijvoorbeeld.
566
De verschillen of gelijkenissen in directe en indirecte be-
tekenis houden in belangrijke mate verband met de ei-
gen of gezamenlijke weergave-, ordenings-, en verhou-
dingswijzen in de realiteit die leiden tot eigen of geza-
menlijke weergave-, ordenings- en verhoudingsinhou-
den in de voorstelling.
Dit maakt ook dat bij communicatie nu eens de nadruk
kan komen te liggen op de verwijzingswaarde, dan weer
op de associatieve waarde. Om misverstanden te voor-
komen zal dan zowel bij wie spreekt als bij wie luistert
dezelfde waarde op de voorgrond moeten staan. Zo niet,
kan als ouder spreken over bijvoorbeeld 'ze zijn nog zo
jong' begrepen worden als 'ze zijn nog niet zelfstandig
genoeg' en omgekeerd spreken over 'ze zijn nog zo af-
hankelijk' begrepen worden als 'zo zijn per definitie alle
jongeren'. Zo worden wel eens pogingen ondernomen
om de verwijzingswaarde te overdekken met een speci-
fieke positieve of negatieve associatieve waarde. Hier-
door wordt gemakkelijk de werkelijkheid verduisterd en
vertekend weergegeven. Bijvoorbeeld, alle jongeren als
actief of rumoerig voorstellen.
Meteen moge het wonderlijk genoemd dat communica-
tie ondanks de grote innerlijke inhoudsverschillen zo
goed lukt. Wellicht houdt dit mede verband met de ge-
groeide interactieve communicatiestructuren en de ver-
worven methodische vaardigheden. Wellicht wordt ook
intuïtief het belang voor de relatie aangevoeld van door
567
alledaagse gemeenschappelijke ervaringen en gedachte-
wisseling te komen tot nieuwe, of meer gezamenlijke, of
dicht bij elkaar liggende betekenis- en verhoudingska-
ders, vertrekkend van het aanwezige individuele repre-
sentatie- en overtuigingssysteem van elk.
Duiken er toch in de relatie problemen op dan kan vast-
gesteld worden dat door de aard van kenschema's ge-
kenmerkt door een ontwikkelde contextinvulling (wan-
neer actief), een ontwikkelde begripsinvulling (wat ac-
tief) en een ontwikkelde gedragsinvulling (hoe actief) elk
bij elkaar gemakkelijk schema's activeert met een moge-
lijk ongunstige uitwerking op elkaar. Zo zal wat de een
zegt of doet als context verschijnen voor de ander waar-
door bij deze laatste een specifiek schema wordt geacti-
veerd. Dit geactiveerd schema stuurt wat deze op zijn
beurt zegt (gedacht) en doet (reactie). Dit verschijnt dan
weer als context voor de eerste die mogelijk schema's
activeert met een gelijkaardige context waarin actief te
worden. Bijvoorbeeld, de kritiek van de ouder doet de
jongere dichtklappen. Door dit dichtklappen wordt tege-
lijk door de jongere veel ontkent en dit triggert dan weer
de kritische houding van de ouder. Zo triggeren beide
net bij elkaar een schema en opstelling waarmee elk het
erg moeilijk heeft, zodat geen doorbraak mogelijk wordt.
568
Op naar relationele schema's
Het zijn deze eerdergenoemde betekenisvolle weer-
gave-, ordenings- en verhoudingsinhouden die in een
niet onbelangrijke mate het relationeel handelen en
communiceren meebepalen. Zij nemen onder meer de
vorm aan van relationele en communicatieve schema's
als presentaties, representaties en re-representaties.
Deze schema's vatten ieders persoonlijke ervaring en
kennis op relationeel en relatiecommunicatief vlak sa-
men (presentaties) als georganiseerde voorstellingen
(representaties) die omlijnen wat van en binnen een (ge-
spreks)relatie kan en verwacht wordt (re-representatie).
Het zijn mentale plannen op abstract niveau die impliciet
aanwezig zijn en richtinggevend zijn voor het relationeel
en communicatief handelen en dienst doen als struc-
turen voor het interpreteren en samenvatten van ken-
nis- en ervaringsinformatie. Deze cognitieve relatiesche-
ma's zijn omgeven van een web van ruimere (culturele,
context, situatie) en persoonsbetrokken (eigenheid, toe-
stand, zelfbeeld, anderen) schema's. Doordat er steeds
nieuwe ervaringen bijkomen en nieuwe kennis en inzich-
ten worden opgedaan, zijn deze schema's aan verande-
ring onderhevig.
Onder meer onder invloed van deze voortdurende cog-
nitieve activiteit, naast de reële interactie, blijken (ge-
spreks)relaties eerder voortdurend in beweging, onsta-
569
biel en niet-lineair evoluerend. Vooral bij nog prille (ge-
spreks)relaties zal dit duidelijk naar voor treden. Vandaar
dat er vaak zoveel mentale energie geïnvesteerd wordt
in het begrijpen van de eigen (gespreks)-relatie en de
evolutie ervan, in een poging er meer strategisch vat op
te krijgen.
Hiertoe maken (gespreks)partners gebruik van relatio-
nele trajecten als cognitieve schema's met betrekking
tot de relationele voorgeschiedenis, de relationele toe-
stand en de relationele toekomst. Vooral het toekomst-
gericht traject is belangrijk omdat iemands persoonlijk
handelen en de beoordeling van het handelen van de an-
der voor een deel neigt gebaseerd te zijn op het ver-
wachte toekomstige relatietraject, naast op de huidige
relatiesituatie. Zoals deze trajectschema's het (ge-
spreks)handelen beïnvloeden, zo beïnvloeden de con-
crete gedrags- en gesprekservaringen ook de traject-
schema's.
Omdat deze relationele mentale schema's voor elke (ge-
spreks)partner afzonderlijk bestaan en zelden volledig
overeenstemmen, zijn relaties vaak in beweging. De aan-
wezige spanningen leiden soms tot strategisch en tac-
tisch relationeel (gespreks)handelen, waarbij ontmoe-
tingen en besprekingen worden gepland om zo bepaalde
gezamenlijke relatie- en communicatieperspectieven in
de werkelijkheid of op mentaal vlak te bereiken.
570
Zo wil, zoekt en ervaart men in een (gespreks)relatie tus-
sen partners nu weer eens - zoals vaak bij het begin - een
intens samen-zijn, een wij-gevoel, dat evenwel bij wijlen
(te) drukkend blijkt te worden en veel van zichzelf vergt.
Op basis van dit ervaren gaat men of kiest men gemak-
kelijk richting zichzelf, een ik-gerichtheid. Een zichzelf op
de voorgrond plaatsen, wat druk impliceert op de ander
om te veranderen en te worden zoals men zich de ander
voorstelt of wenst. Temperende ervaringen brengen dan
weer het perspectief van het samen-naast-elkaar-
(be)staan op het voorplan. Vanuit gegroeid inzicht, liefst
met zo weinig mogelijk inperkende druk van de relatie en
van de ander. Maar veeleer, zoals duidelijk geworden,
met ruimte laten voor de relatie zoals haalbaar en zoals
gewenst en met ruimte voor elk zoals men is en elk zelf
wenst te worden. Niet zoals bepaald door de ander, maar
met aanvaard worden door en met hulp van die ander en
de relatie. Om dan misschien weer uit te monden in een
samen-met-elkaar-(be)staan, waarin men tot delen met
de ander komt vanuit de gewonnen autonomie en de ver-
worven integriteit. Met een verrijken en versterken van
elkaar en de relatie gebaseerd op affectieve betrokken-
heid, gedeelde intimiteit, waardering, solidariteit en par-
ticipatie. Zo verwerft de relatie steeds weer een ander
perspectief, balancerend tussen wij en ik en een menging
van beide, om continu een leefbare en voldoeningge-
vende samen-situatie te blijven realiseren.
571
Relationele schema's
Relationele schema's staan voor zo mogelijk gezamen-
lijke cognitieve inhouden die het resultaat zijn van erva-
ren regelmatigheden in interpersoonlijke relaties, bij-
voorbeeld als partners of als ouders en kind. Ze vormen
werkmodellen als cognitieve mappen die hen verder lei-
den in hun sociale omgang. Het zijn afgeleide verwach-
tingen vanuit veralgemeningen van wat voordien inter-
persoonlijk ervaren. Vooral zo ze geactiveerd zijn, laten
ze hun relationele invloed gelden.
Zo kunnen er wanneer er problemen in een relatie op-
duiken, deze in verband gebracht worden met ontwik-
kelde schema's over zichzelf (partner, ouder of kind) of
de ander (andere partner, kind of ouder). Het gaat dan
mogelijk om trekken, verantwoordelijkheden of tekorten
bij zichzelf of de ander). Evenwel kunnen ze ook in ver-
band gebracht worden met ontwikkelde relationele
schema's. Het gaat dan om gemeenschappelijke trekken
van de relatie, gemeenschappelijke verantwoordelijkhe-
den of gemeenschappelijke tekorten kenmerkend voor
de relatie. Bijvoorbeeld, zoals we praten veel maar luis-
teren weinig naar elkaar, we pakken moeilijkheden niet
op, maar trachten ze te ontkennen, we staan te veel uit
elkaar om niet gekwetst te worden omdat we beide ge-
voelige naturen zijn. Door ze zo als gezamenlijke relatie-
problemen te herkennen, te benoemen en aan te pak-
572
ken kunnen spanningen of afstand weggenomen of ver-
meden worden. Zo kunnen krachten gebundeld worden
en wordt niemand geviseerd. Maar wordt er integendeel
aan de relatie gewerkt, waarvan ieder beter wordt.
Individuele en relationele schema's geconcretiseerd
Ga voor je eigen partner- of ouder-kind relatie na in welke
mate er sprake is van individuele schema's, van toenade-
ring richting relationele schema's of van gedeelde rela-
tionele schema's.
Ga na of dit in het bijzonder zo is wanneer sprake van
problemen.
573
Invloedsschema
en -processen
Wat van invloedsprocessen
Invloeden die er in interactie tussen jezelf als ouder en
je kind zijn verlopen volgens processen, invloedsproces-
sen genaamd. Deze invloedsprocessen hebben een in-
houd, over welke invloed het gaat, een vorm, hoe op
welke manier deze invloed wordt uitgeoefend en een
context, waar, wanneer, tegenover wie, waarom of
waartoe deze invloed plaatsvindt.
Zo kan je, bijvoorbeeld, elkaar over iets belangwekkends
informeren als inhoud. Dit doe je dan, bijvoorbeeld, op
een manier die geen weerstand of verzet opwerkt. Deze
inhoud op die manier overbrengen, doe je dan, bijvoor-
beeld, in een context van respect, begrip en waardering.
Tussen jezelf als ouder en je kind spelen zich in-
vloedsprocessen af.
Wat invloed voor elk is, speelt hierin een rol.
574
Aard invloedsprocessen
Invloedsprocessen kunnen van heel diverse aard zijn. Zo
zijn er positieve of gunstige invloedsprocessen en nega-
tieve of ongunstige. Zo zijn er behouds- en veranderings-
processen. Zo zijn er causale of oorzakelijke processen
en instrumentele of middel-doel processen. Zo zijn er li-
neaire eenrichtings- en circulaire wederkerige proces-
sen. Zo zijn er input- of inkomende invloedsprocessen en
output- of uitgaande invloedsprocessen. Zo zijn er com-
municatieve of mentale invloedsprocessen en interac-
tieve of gedragsmatige invloedsprocessen. Zo zijn er
kern- en omgevings- of contextuele invloedsprocessen.
Bijvoorbeeld, zo kunnen er invloedsprocessen zijn waar-
langs als ouder en kind op elkaar positief of negatief
wordt ingewerkt. Zo kan je elkaar hinderen of zelfs scha-
den, zo kan je ook elkaar helpen of een voordeel doen.
Bewustheid invloedsprocessen
Deze invloedsprocessen kunnen met verschillende mate
van bewustheid verlopen. Zo kunnen deze invloedspro-
cessen zich automatisch afspelen zonder dat ze samen-
gaan met een zekere bewustheid. Zo kan er ook een in-
vloedsbesef zijn dat gepaard gaat met bewustheid van
deze invloed. Zo kan er tenslotte ook een invloedsinten-
tie zijn waarbij doelbewust iets wordt nagestreefd. In dit
575
geval gaat het dan niet zozeer om invloed maar om een
beïnvloeden of althans een poging hiertoe.
Bijvoorbeeld, zo kan je elkaar bekritiseren zonder je be-
wust te zijn dat je elkaar hierdoor kwetst. Je kan dit even-
wel mogelijk steeds meer gaan beseffen doordat de an-
der over zijn gevoelens praat die je opwekt. Tenslotte kan
je ook bewust de intentie hebben elkaar te treffen, mo-
gelijk omdat je oordeelt dat de ander begonnen is en je
vindt dat je dit niet zo maar over je heen kunt laten gaan.
Veelal zijn we niet intentioneel bezig, veelal ook hebben
we geen expliciet besef, veelal zijn we anders gezegd
spontaan actief, zonder dat dit gepaard gaat met inzicht
of bewustheid. Dit komt omdat we beschikken over ge-
heugenschema's waarin onze voorbije ervaringen als ge-
ordende synthese verwerkt zijn opgeslagen. Deze sche-
ma's laten toe ons zelf spontaan aan te sturen in hoe we
met iets of met iemand omgaan.
Wat van invloedsschema
Zo is er ook een schema van hoe we met invloeden om-
gaan, het invloedsschema. Het is voor ieder heel eigen
omdat er al onze voorbije invloedservaringen geordend
in verwerkt zijn. Het schema bestaat uit een begripsin-
vulling, het omvat wat invloed voor je is. Bijvoorbeeld,
kan ik iets zeggen, wordt er naar geluisterd, wordt er ook
rekening mee gehouden, wordt het overgenomen. Het
576
bestaat ook uit een gedragsinvulling, het omvat hoe in-
vloed voor je is. Bijvoorbeeld, kan ik iets direct zeggen,
of laat ik het indirect aanvoelen, past de omgeving zich
aan me aan of pas ik me aan de omgeving aan. Het be-
staat tenslotte ook uit een contextinvulling, het omvat
waar, wanneer, tegenover wie of welke, waarom of
waartoe dit is voor je. Bijvoorbeeld, in die situaties, of op
die momenten, tegenover wie je goed kent, als reactie
of om iets te behouden of te bereiken.
Elk van ons zal zijn eigen spontane wijze hebben om in-
vloed uit te oefenen en invloed te ervaren en zich ermee
te verzoenen. Als ik die invloed heb op die manier in die
contexten dan is dit voor me oké en voelt dit voor me
goed aan. Sommigen zullen veel invloed in diverse con-
texten willen uitoefenen, anderen zullen zich tevreden
stellen met enige invloed in een beperkt aantal heel se-
lectieve contexten.
Aanwending invloedsschema
Heb je als ouder of als kind het gevoel weinig invloed te
hebben en werkt dit ontmoedigend en remmend, dan
kan je de begrips-, gedrags- en contextinvulling van je in-
vloedsschema trachten te verkennen. Dit kan erg aan-
moedigend en stimulerend werken omdat je er zo veelal
achter komt toch meer invloed te hebben dan je tot hier-
toe dacht en te merken dat je positieve en negatieve in-
vloed kan hebben, dit zowel naar de omgeving toe als
577
naar je eigen leven toe. Bovendien kan je mocht je toch
merken dat een toename van invloed nodig is, je dan zo
meer precies kan achterhalen aan wat precies op welke
wijze te moeten werken om elementen aan je invloeds-
schema toe te voegen, of er andere elementen aan te
wijzigen, of nog elementen uit weg te laten.
Zo kan je komen tot een duidelijker en meer gewenste
invloed en besef van invloed. Invloedsbesef dat gepaard
kan gaan met een besef van effect en resultaat, en tege-
lijk ook met een besef van verantwoordelijkheid om te
lukken en mogelijk schuld of aandeel zo het misgaat.
Geef voor jezelf als ouder of voor je kind aan hoe opge-
merkte invloedsprocessen er uit zien :
welke inhoud :
welke wijze :
welke context :
Geef voor jezelf als ouder of voor je kind aan hoe je hier-
mee samengaand invloedsschema er uit ziet :
welke schema-inhoud :
welke schema-wijze :
578
welke schema-context :
Geef voor jezelf als ouder of voor je kind aan hoe aan wat
van je invloedsschema te kunnen werken :
welke schema-inhoud :
welke schema-wijze :
welke schema-context :
579
Meer-
dimensionele
schema-
activatie
Afzonderlijk
In eenzelfde situatie kunnen bij je als kind of bij je als ou-
der drie verschillende schema's worden geactiveerd.
Deze schema's zorgen ervoor dat je de betekenis van een
situatie voor je, gemakkelijk kan inschatten en dat je
hierop snel kan reageren of snel hiermee kan omgaan.
Een eerste mogelijk schema is cognitief van aard. Je
merkt, bijvoorbeeld, dat je door je omgeving voor iets
wordt afgekeurd en terechtgewezen. Dit roept mogelijk
Vat je iets cognitief, emotioneel of behoeftematig
op ?
Of een combinatie hiervan ?
Je reactie zal hierdoor erg bepaald worden.
580
bij je het persoonlijk beeld op van 'ik word niet geaccep-
teerd' als betekenisgeving. Deze betekenisvorming doet
je mogelijk onmiddellijk reageren met je onbegrepen
voelen en daar uiting aan te geven.
Een tweede mogelijk schema is emotioneel van aard. Je
merkt, bijvoorbeeld, dat je omgeving het moeilijk met je
heeft en geïrriteerd doet. Dit maakt je mogelijk erg on-
zeker en roept eerder aanwezige zelfhaat wakker. Je re-
ageert dan mogelijk met afstand zoeken en het al of niet
openlijk verwensen van jezelf.
Een derde mogelijk schema is behoeftedynamisch van
aard. Je merkt, bijvoorbeeld, dat er een groot verschil
tussen de omgeving en jezelf is, wat heel wat afstand
creëert. Dit roept bij je mogelijk de behoefte wakker aan
vertrouwen ervaren en voldoende zelfvertrouwen we-
ten ontwikkelen. Dit doet je mogelijk reageren met een
ander en beter contact te zoeken, om zo meer bevesti-
ging te krijgen, zodat je je meer aanvaard en sterker kan
voelen.
Er kan vanuit gegaan worden dat nu eens meer een cog-
nitief schema wordt geactiveerd, dan weer eens meer
een emotieschema, en in een andere context meer een
behoefteschema geactiveerd wordt. Het zal er mogelijk
van afhangen of reeds voldaan is aan schema's die meer
581
basaal zijn. Meer basis is een behoefteschema, daar bo-
ven bevindt zich een emotie schema en tenslotte komt
een cognitief schema.
Gezamenlijk
Zo kan er vanuit gegaan worden dat een behoefte-
schema meer existentieel is. In ons voorbeeld behoefte
aan zelfvertrouwen en vertrouwen. Dat emotie schema's
meer relationeel zijn. In ons voorbeeld onze verhouding
tegenover anderen: meer of minder onzeker of gelukkig
zijn met jezelf in vergelijking met anderen. Dat cogni-
tieve schema's meer te maken hebben met groei en ont-
wikkeling. In ons voorbeeld ons zelfbeeld. Het is Alderfer
die in zijn E(xistentie)R(elatie)G(roei) theorie, afgekort
ERG-theorie, gewezen heeft op behoeften die meer dy-
namisch basaal zijn, op behoeften die meer emotioneel
relationeel zijn en op behoeften die meer cognitief per-
soonlijk van aard zijn. In zijn visie kunnen behoeften op
verschillend hiërarchisch niveau ook gelijktijdig actief
zijn.
Dit maakt dat schema's van verschillende aard in een
zelfde situatie meervoudig actief kunnen worden. In ons
voorbeeld kan dit meerdimensionele in het Referentieel
schemamodel zo worden weergegeven :
582
Voorkeur
Soms kan vastgesteld dat je als kind of als ouder geneigd
bent een moeilijkheid of uitdaging meer op cognitief,
emotioneel of behoefteniveau te situeren of te plaatsen
en het op dat niveau aan te pakken. Zodat er dan een
cognitief, emotioneel of eerder behoefteschema wordt
geactiveerd. Mogelijk kan er dan onder je cognitieve si-
tuering een emotionele dimensie schuilgaan. Mogelijk
583
kan er ook onder je emotionele plaatsing een behoefte-
dimensie schuil gaan. Bijvoorbeeld, je gemakkelijk niet
geaccepteerd weten, gaat dan terug op je onzekerheid
en een zekere zelfhaat. Bijvoorbeeld, je gevoelens van
onzekerheid en zelfhaat gaan dan terug op je onderlig-
gende behoefte aan vertrouwen en/of zelfvertrouwen.
Het kan behulpzaam zijn bij de aanpak van een moeilijk-
heid hiermee rekening te houden en dit ook zo te com-
municeren naar je omgeving.
Waar je hierbij ook aandacht aan kan geven is welke di-
mensie je gemakkelijkst in orde zou kunnen krijgen. Zo-
dat wat je opvat, wat je voelt mogelijk gunstig beïnvloedt
zodat een behoefte minder dominant wordt. Of wat je
voelt, wat je opvat of waaraan je behoefte hebt gunstig
beïnvloedt. Of tenslotte nog wat je als behoefte waar
maakt, wat je voelt en denkt gunstig beïnvloedt.
584
Eigen voorkeur
Zoek voor je als ouder of kind een moeilijkheid of uitda-
ging en tracht hoe jezelf er mee omgaat of om wil gaan
te plaatsen in het Referentieel schemamodel hieronder.
Doe dit nadien zo je wil ook voor elkaar :
585
Metacognitief
schema model
Metacognitief schema
Een metacognitief schema is een denk- of cognitiepa-
troon dat ligt over je denken, je doen en je zijn en het
kenmerkt. Dit patroon is veelal vastliggend en vastleg-
gend. Het doet zich gemakkelijk en bij herhaling voor in
bepaalde situaties.
Het wordt geactiveerd zodra er een bepaald denken,
specifieke doenaansturing en concrete zijnslocalisatie is.
Centraal staan opvattingen over een eigen denken, bij-
voorbeeld over een piekerend denken en hoe er mee om
te gaan waar en wanneer, waarom en waartoe. Deze
Je denken over bepaalde opkomende gedachten en je
omgaan met deze gedachten in bepaalde situaties,
kan maken vast te zitten of los te komen van deze ge-
dachten in die situaties. Het kan zo je reactie meebe-
palen.
586
opvattingen zijn metacognities. Deze metacognities, en
ermee samenhangende omgangswijzen en activerings-
condities en -situaties vormen samen de metacognitieve
schema's. Het zijn deze metacognities en metacogni-
tieve schema's die gunstig en behulpzaam kunnen zijn,
maar in vele gevallen ongunstig en belemmerend uit-
werken.
Door dit metapatroon los te laten of te veranderen kan
je anders leren omgaan met je denken, doen en zijn die
mogelijk storend zijn. Zo wordt wat overliggend of an-
ders geformuleerd onder- of achterliggend aanwezig is,
verandert.
Naast dit metacognitief schema model dat zich richt op
de wijze van omgaan met aanwezige cognities, is er ook
het emotioneel schema model als een metamodel van
hoe iemand omgaat met zijn emoties. Het gaat over ie-
mands denken over bepaalde opkomende emoties en
zijn omgaan met deze emoties in bepaalde situaties.
Ook dit kan maken vast te komen zitten of los te komen
van deze emoties in die situaties, wat invloed kan heb-
ben op iemands reactie en omgang. Meer hierover lezen
kan in het thema-onderdeel ‘Emotioneel schema model
van deze encyclopedie.
587
Metacognitief model
Vooral gericht op metacognities als iemands denken
over zijn denken is het metacognitief model van Wells.
Het werd specifiek ontwikkeld om iemands piekeren te
verklaren, niet door te kijken naar de inhoud van het pie-
kerdenken, maar door aandacht te besteden aan de
wijze van denken over het piekerdenken. Deze denk-
wijze bepaalt de omgangswijze en -reactie bij dit pieke-
ren. Deze denkwijze bepaalt eveneens de condities
waarin piekeren zich voordoet. Het bepaalt zo de denk-
invulling, gedragsinvulling en contextinvulling rond het
piekerdenken. Anders gezegd de invulling van het meta-
cognitief schema met betrekking tot piekerdenken.
Deze metacognities of denkinvullingen kunnen als
(vaste) overtuigingen een zich fixeren inhouden op posi-
tieve of negatieve overtuigingen over eigen denken, hier
piekerdenken. Deze overtuigingen spelen een grote rol
bij het ontstaan en instandhouden van dit denken.
Zich fixeren op positieve gedachten draait rond piekeren
als bescherming of hulp. Zich fixeren op negatieve ge-
dachten draait rond onbeheersbaarheid en onverander-
baarheid of gevaar en bedreiging. Het helpt iemand
door iets te voorkomen, of het bedreigt iemand omdat
die er niet van los komt.
588
Zo kan als gevolg van deze meta-opvattingen iemand
zich vasthouden aan niet effectieve omgangswijzen, zo-
als iets uit de weg gaan of uitstellen bij positieve overtui-
gingen. Of zoals blijven doorpiekeren omdat geen uit-
weg mogelijk is, of er voortdurend angst is om angstig te
worden door het piekeren en dit te willen ontvluchten.
Door (positief) te piekeren kan getracht iets te voorko-
men of zich bij iets weten neer te leggen. Door (negatief)
piekeren kan getracht iets te ontvluchten of iets tegen te
gaan. Zoals het piekeren of de angst voor angst of wat
het veroorzaakt.
Specifieke contexten kunnen hierbij metacognities acti-
veren. Zoals bij het opduiken van ‘wat-als’ gedachten of
bij het gewoonte-piekeren als trigger.
Voorbeelden van positieve overtuigingen over pieker-
denken of zich zorgen maken zijn : ‘Piekeren houdt me
veilig’, ‘Het helpt me om problemen te voorkomen’, ‘Het
is nuttig om mijn aandacht te richten op dreigingen en
ze tijdig op te merken’ en ‘Het doet me doorzetten’.
Voorbeelden van negatieve overtuigingen over pieker-
denken of zich zorgen maken, zijn : ‘Ik kan niet anders’,
‘Ik heb hulp nodig om het tegen te houden, alleen gaat
niet’, ‘Ik heb geen controle over mijn denken’, ‘Ik zou gek
kunnen worden van mijn gedachten’, ‘Ik moet er tegenin
589
gaan om niet overheerst te worden’ en ‘Ik moet er mee
ophouden en er van weg gaan’.
Metacognitief leren en metacognitieve therapie
Overtuigingen die een denken in standhouden leiden
vaak tot een reactie of een omgang die weinig functio-
neel of passend is in een bepaalde context of situatie.
Zolang deze overtuigingen blijven als oorzakelijke en on-
derhoudende factoren zal verandering moeilijk zijn.
Om hier wat aan te veranderen kan bij voorkeur gewerkt
aan de overtuigingen die aan de basis liggen van een be-
paald denken. Vind je, bijvoorbeeld, dat je gemakkelijk
faalt als ouder, dan zal je opvattingen over je oordeel
over ouder-zijn erg veel invloed hebben, bijvoorbeeld, of
je aan je falen als ouder wil werken. Is je overtuiging dat
je zal blijven falen, of dat je gewoon met adolescenten
niet overweg kan omdat je niet weet in te spelen op hun
onvoorspelbaarheid, dan zal je je gemakkelijk bij je den-
ken te falen neerleggen, of zal je mogelijk proberen aan
je ouder-zijn te ontsnappen, door afwezigheid of delega-
tie aan anderen. Is je overtuiging evenwel dat je oordeel
over falen voorbijgaand is of zich enkel voordoet in de
peuterpuberteit van je kind, dat zal je mogelijk geduld of
inspanningen doen om je zwaktemomenten te boven te
komen.
590
Vaak zijn deze onderliggende overtuigingen niet bewust.
Door ze bewust te onderkennen, kunnen ze meteen uit-
gedaagd. Dit kan door, bijvoorbeeld, uit te testen of de
overtuiging wel opgaat of in alle situaties opgaat.
Door anders te gaan denken over je denken, zoals, bij-
voorbeeld, over je piekerdenken, kan je op een andere
manier met moeilijke situaties leren omgaan. Bijvoor-
beeld, niet door een zorgelijk denken of door een onver-
anderbaar denken. Zo kan je ontkomen aan onnodige
angsten en voorkom je overbodig energie- en tijdverlies.
Door anders te denken over specifieke situaties die je
ongunstig denken activeren, kan je deze situaties beper-
ken of terugbrengen tot situaties die minder hinderend
of belemmerend zijn. Bijvoorbeeld, alleen daar of zo de
ander je niet tegemoetkomt of niet steunt. Je kan hierbij
deze situaties beperken in de tijd, alleen dan, bijvoor-
beeld, bij vermoeidheid of zo nieuw of anders.
Door je meta-overtuigingen los te laten kan je veel an-
dere manieren ontdekken en leren om met iets om te
gaan. Deze nieuwe omgangswijzen kunnen voorkomen
in zinloze patronen terecht te komen die niet nuttig zijn
en het je moeilijk maken.
Zijn de meta-overtuigingen te krachtig en te onverander-
lijk, dan kan metacognitieve therapie overwogen wor-
den met in de eerste plaats aandacht voor negatieve
591
overtuigingen met in volgorde aandacht voor hun onbe-
heersbaarheid en aansluitend hun gevaar.
In de aanpak kan ook stilgestaan bij de parallel met de
schematherapie met vroege onaangepaste denksche-
ma’s, zoals ‘Ik ben niets waard’ of ‘Ik moet voldoen aan
de verwachtingen van de omgeving’ en de omgangsmodi
met deze gedachten.
De manier waarmee iemand omgaat met zijn geacti-
veerde schema’s en de gevoelens en houding hierbij op-
gewekt, vormen samen de schema-modus waarin ie-
mand zich bevindt. Deze modus vloeit voort uit de geac-
tiveerde schema’s én de omgangswijzen, zoals copings-
stijlen, gevoelens en houding, van iemand hiertegen-
over.
Zo kan iemand zich bevinden in de modus van het kwets-
bare kind, het impulsieve-ongedisciplineerde kind of het
blije-gelukkige kind. De eerste modus verwijst naar het
schema van emotionele verwaarlozing, de tweede mo-
dus naar de schema's van sociaal isolement-vervreem-
ding en minderwaardigheid-schaamte, en de derde mo-
dus verwijst naar het blije-gelukkige kind, gekenmerkt
door zich geliefd voelen, tevredenheid, onbezorgdheid,
zich verbonden, begrepen en gewaardeerd voelen. Bij
het activeren van deze modus ontstaat gemakkelijk ont-
spanning en plezier, en deze kan bijgevolg bij voorkeur
zoveel mogelijk geactiveerd worden.
592
Zo worden naast deze vormen van kind-modi, onaange-
paste geïnternaliseerde ouder-modi, zoals eisende en
straffende ouder, onaangepaste omgangsmodi, als pas-
sieve-onderwerpende, vluchtend-vermijdende, over-
compenserende-actieve modus, en de verkieslijke mo-
dus van gezonde volwassene onderscheiden worden.
Het is deze laatste modus waar naartoe gewerkt wordt,
zodat iemand in staat is tot zelfreflectie, inzicht, reactie-
soepelheid, openheid en openstaan te komen, zodat
verandering mogelijk wordt en iemand voldoende hier-
toe kan gemotiveerd worden. Verandering door een an-
ders denken en omgangswijze tegenover zijn denken.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel Sche-
mapedagogie’ van deze encyclopedie.
Concreet
Hoe is je denken over je denken ?
Hoe is de relatie van jezelf tot je denken over je denken ?
Wat zou je kunnen optimaliseren ?
Hoe zou je dit kunnen doen ?
593
Toegepast : de parallel met inzichten uit een (problema-
tische) leercontext
Hoe het kind anders leren denken over ongunstige ge-
dachten over zichzelf en zijn falen in een leersituatie.
Mezelf niet als drempel
[Voor een kind met leermoeilijkheden vormt zijn
ongunstig zelfbeeld en zijn denken erover, als, bijvoor-
beeld, onveranderlijk, vaak een hinderpaal om moeite te
doen wanneer voor een opdracht gesteld. Het kind er-
vaart zichzelf mogelijk als zwak of onbekwaam voor wat
wordt gevraagd, het denkt mogelijk dat dit zo in het al-
gemeen is : altijd en overal. Het kind gelooft dan te wei-
nig of niet in zichzelf en geeft dan bij voorbaat op, zodat
de overtuiging over zichzelf wordt bevestigd. Mede door
het ontbreken van een ondersteunend denken tegen-
over dit negatief zelfdenken. Het kind wordt dan mak-
kelijk slachtoffer vanzichzelfwaarmakende verwachtin-
gen. Het kind mist aan zelfvertrouwen.]
[Het kind kan geholpen worden niet zijn ongunstig zelf-
beeld te activeren, gekoppeld aan negatieve overtuigin-
gen over dit ongunstig zelfbeeld. Het kind kan voorge-
steld zichzelf bij elke opdracht een reële en nieuwe kans
te geven door anders te denken over zijn zelfdenken en
niet bij voorbaat een herhaling te verwachten. Het kind
594
kan geholpen zijn handelen en zichzelf anders te benoe-
men, zijn zelfbeeld een andere invulling te geven : 'Niet
ik ben dom, maar soms denk ik niet genoeg na’, of Soms
ben ik te vlug.' Het kind kan geleerd zijn zelfbeeld niet te
koppelen aan zijn prestaties : 'Omdat iets niet lukt, ben
ik nog geen mislukkeling.' Het kind kan hierbij geholpen
niet te focussen op zijn al of niet kunnen, maar op hoe
iets te kunnen, bijvoorbeeld, met de nodige oefening,
hulp, uitleg, steun, tijd en tussenstappen.]
[Het kind kan geleerd andere kanten en delen van zich-
zelf te weten aanspreken. Dit door een ander denken en
een ander denken over zijn denken over zichzelf. Niet
de zwakke en kwetsbare kant, maar zijn sterke en weer-
bare kant. Niet een onzeker deel in zichzelf, maar een
zelfzeker deel. Niet de kant of het deel van wat het kind
niet kan, maar de kant of het deel van wat het kind reeds
in zekere mate kan. Bijvoorbeeld, het kind geeft niet ge-
makkelijk op en blijft zoeken en proberen, het kind is een
durver. Van ik kan, durf, wil, verwacht, enzomeer niet of
niets, naar ik kan, durf, wil, verwacht, enzomeer iets. Van
zichzelf als criticus, naar zichzelf als bondgenoot. Van de
veiligheid van zichzelf tegen te houden en aan de kant te
blijven, naar de veiligheid van er tegenaan te gaan en aan
de overkant te raken. Het kind uitnodigen ook de andere
kant en het ander deel aan bod te laten komen en zo een
keuzemogelijkheid voor zichzelf te voorzien.]
595
Anders omgaan met fouten en niet lukken
[Het kind kan bijgebracht dat fouten maken mag en een
normaal en nuttig onderdeel zijn van leren. Het kind kan
zo leren anders te denken over zijn falend denken. Fou-
ten wijzen niet op zwakte, maar op hoe je sterk kan wor-
den. Gaat niet om aan- of afwezigheid van kwaliteit in
wat kind zegt en doet, maar om de kwaliteit van wat het
kind zegt en doet te optimaliseren. Niet lukken is niet ge-
lijk aan mislukken, wat kost wat kost moet vermeden
worden door overmatige inzet of door uitstellen. Niet
lukken is lukken voor welke delen en nog leren en ont-
wikkelen voor welke andere delen. Het lezen, bijvoor-
beeld, verloopt vrij foutloos, er kan nog geoefend om het
ritme te laten toenemen. Fouten en niet lukken specifi-
eren en verbinden aan wat nog hoe kan verworven wor-
den. Inspelen op behoefte van het kind aan informatie,
niet aan beoordeling.]
[Het kind kan geleerd door een anders denken en een
anders denken over zijn denken hulpeloosheid te weten
overkomen. Het kind niet laten zoeken naar de oorzaak
van lukken of mislukken buiten of in zichzelf, in iets on-
veranderlijk, zoals een leerstoornis of veranderlijk, zoals
toeval. Het kind laten zoeken naar middelen als instru-
menten om doelen of tussendoelen te bereiken. Het
kind laten ervaren dat enig verschil een groot verschil
kan maken. Een poging die aanvankelijk mislukt, lukt na
voldoende oefenpogingen.] Meer hierover lezen kan in
596
het thema-onderdeel Stress en (faal)angst bij kinderen
met leerproblemen’ van deze encyclopedie.
597
Meta-schema
Functie en eigenschappen
In wat je doet als ouder of kind tracht je steeds van situ-
atie A naar situatie B te gaan, waar A de minder ge-
wenste situatie is, is B de meer gewenste situatie. Zo is
je gedrag steeds doelbewust, als op weg naar een meer
gewenste situatie. Je gedrag is tevens doelgericht, na-
melijk als een manier om tot bij de gewenste situatie te
geraken. Je gedrag tracht je bovendien doelmatig te ma-
ken door met zo weinig mogelijk gedrag zo goed moge-
lijk in de gewenste situatie terecht te komen.
Om dit te bereiken schakel je als ouder of kind een meta-
schema in. Dit meta-schema maakt uit welke schema's
te activeren die uiteindelijk tot het gewenste resultaat
Een meta-schema zorgt er voor dat schema-activatie
op een passende wijze verloopt,
zodat gedrag leidt tot het gewenste resultaat.
598
moeten leiden. Dit meta-schema is een supra schema
dat de geactiveerde schema's op passende wijze moet
inschakelen en moet reguleren zodat het gewenste eind-
resultaat wordt bekomen. Het is een doelschema dat
zorgt voor het voorzicht of keuze, het overzicht of moni-
toring en het nazicht of controle. Ze bepaalt welke sche-
ma's op welke wijze in te schakelen. Het kan ook een or-
ganisatie of managementschema genoemd worden om-
dat het zorgt voor de goede gang van zaken, anders ge-
zegd de passende regulering. Het gaat om het denken
over de theorie, of de te selecteren schema's. Het gaat
ook om het denken over de praktijk of de uitvoering van
de schema's, het gaat tenslotte ook om het denken over
het resultaat van de uitvoering van de schema's. Het kan
ook als een omgangsschema worden aanzien, waarin de
omgang met geactiveerde schema's, zoals hun keuze en
samenvoeging centraal staan.
Tenslotte wordt het door MoCaughty omschreven als in-
formatieverwerkingsschema te onderscheiden van zui-
vere descriptieve schema's en sociale inferentiesche-
ma's. De eerste worden in verband gebracht met Flavell
en zijn metacognitieve theorie waarbij het gaat om me-
tacognitie, de tweede met Piaget en zijn cognitieve ont-
wikkelingstheorie waarbij het gaat om basiscognitie en
de laatste met Vygotsky en zijn sociaal georiënteerde
leertheorie en omgang waarbij het gaat om sociale cog-
nitie.
599
Opbouw
Het meta-schema bestaat concreet uit de drie klassieke
componenten van een schema: de begripsinvulling, de
gedragsinvulling en de contextinvulling. Omdat het gaat
om een doelschema neemt het concreet de vorm aan
van doelbewustheid als begripsinvulling, doelmatigheid
als gedragsinvulling en doelgerichtheid als contextinvul-
ling. Heel beknopt uitgedrukt gaat het om waar om
heen, waarbij het begrip het om is, het gedrag het heen
is, en de context het waar is, van waaromheen. Het kan
als het ware boven het denkschema gesitueerd. Waar
het denkschema gaat om een volbewuste wijze om met
iets om te gaan, gaat het meta-schema om hoe die vol-
bewuste wijze te optimaliseren.
600
Schematisch ziet het meta-schema er als volgt uit :
Het geactiveerde doelschema houdt op elk moment in
het oog, gaat na, of anders gesteld, denkt na over hoe
schema's al of niet, meer of minder bruikbaar zijn. Welke
nodige reguleringen en bijstellingen moeten gebeuren.
Ontwikkeling, inzetbaarheid en voordelen
Zo een meta-schema's kunnen op verschillende gebie-
den ingezet worden. Zo wordt onderscheid gemaakt tus-
sen een meta-denken, meta-geheugen, meta-linguïs-
tisch bewustzijn. Het meta-denken gaat over denken
over eigen denkprocessen en over het weten monitoren
van deze denkprocessen. Het meta-geheugen gaat over
601
besef van processen die aan de basis liggen van het ge-
heugen en het aanwenden van deze processen om cog-
nitieve verwerking te optimaliseren, zoals herhaling, or-
dening of categorisatie en elaboratie of koppeling. Het
meta-linguïstisch bewustzijn gaat over zich steeds meer
bewust worden van zijn eigen taalgebruik, het maakt
steeds beter in staat te zijn tot afwisselend praten en
luisteren en helpt bij het stellen van bijkomende vragen
zo de opgevangen informatie onvoldoende duidelijk is.
Dit meta-proces doet zich ook voor bij het lezen. Het kijkt
welke schema's worden geactiveerd om tekst te begrij-
pen en gaat na of dit effectief lukt en zo niet wat het
moet doen om tot begrip te komen, zoals herlezen, con-
text aanwijzingen inschakelen, wat het al kan uitschake-
len. Het meta-niveau ontwikkelt zich meestal in de loop
van de latentietijd met uitlopers tot in de adolescentie,
om op haar hoogtepunt te raken tegen de jongvolwas-
senheid aan.
De ontwikkeling van dit meta-niveau via de vorming van
meta-schema's biedt heel wat voordelen. Zo blijkt dat dit
het intelligentieniveau merkelijk kan verhogen. Dit doet
het door er voor te zorgen dat de intelligentiemogelijk-
heden meer optimaal worden gebruikt en ingezet. Voor
de ontwikkeling van dit meta-schema kunnen concrete
opdrachten of problemen met doel, zoals zoeken naar
oplossingen, worden ingeschakeld. Zo kan op basis van
de concrete uitvoering het meer algemeen inzetbaar
meta-schema tot ontwikkeling komen met oog voor
602
doelbewustheid, doelgerichtheid en doelmatigheid. Kin-
deren die, bijvoorbeeld, leren een cake te maken wor-
den geconfronteerd met vragen als welke ingrediënten,
welke benodigde tools, welke procedure of volgorde in
bereiding, welk eindresultaat. Zo leren ze oog te hebben
voor het meer algemene wat, hoe, waar, wanneer,
waarom en waartoe met oog op een doel of oplossing.
Ook kinderen die, bijvoorbeeld, een balspel spelen kun-
nen attent gemaakt worden op transfertmogelijkheden
naar andere situaties waarin samenwerken en een geza-
menlijk objectief centraal staan.
Het meta-niveau is tevens ook erg inzetbaar bij het leren
en kan erg helpen bij het bevorderen van de leerpresta-
ties en -resultaten. Het gaat dan om het leren over leren
zoals welke metacognitieve overtuigingen, leeractivitei-
ten en objectieven behulpzaam kunnen zijn bij het leren
en bijgevolg inzetbaar zijn ter bevordering van het leer-
proces.
603
Meta-schema concreet gemaakt
Geef voor jezelf als ouder of kind hieronder aan hoe het
meta-schema concreet te kunnen aanwenden om een
bepaald gedrag te optimaliseren :
604
Neurologische
basis
cognitieve
schema’s
Neurologische basis cognitieve schema's
De kennisstructuren die cognitieve schema's zijn en die
we dagdagelijks hanteren om dingen te begrijpen, er-
mee om te gaan, te selecteren en te zoeken, moeten so-
wieso een neurologische basis hebben. Zoveel blijkt dui-
delijk uit cognitief neurowetenschappelijk onderzoek.
Meer in het bijzonder uit de cognitieve ontwikkelings-
neurowetenschap (developmental cognitive neurosci-
ence) die nagaat hoe ontwikkelingsveranderingen in het
brein (biochemie, structuur, connectiviteit, netwerking)
samengaan met ontwikkelingsveranderingen op cogni-
tief vlak (representatie, selectieve aandacht, verwer-
kingssnelheid, samenhang). Het probeert zichtbaar te
maken hoe cognitieve ontwikkeling wordt ondersteund
door veranderingen in de onderliggende hersenstruc-
tuur en -functie, en hoe de hersenorganisatie verandert
Wat op cognitief vlak samengaat vindt zijn equiva-
lent met wat op neurologisch vlak samengaat en
omgekeerd. Wat brengt dit voor je bij ?
605
gedurende de ontwikkelingstijd. Deze neurologische ba-
sis leren kennen kan helpen begrijpen hoe deze cogni-
tieve schema's of structuren die we hanteren zijn opge-
bouwd en functioneren. Welke antwoorden op dage-
lijkse realiteiten als een relatie, partner, kinderen, op-
voeding wend ik aan, hoe zijn deze antwoorden tot stand
gekomen en hoe zijn deze neurologisch onderbouwd en
opgeslagen voor gebruik.
Neurologische associaties
Belangrijk om aan te stippen is dat deze neurologische
basis bestaat uit neuronen of cellen in de hersenen die
met elkaar verbonden worden op basis van opgedane er-
varingen en groepen vormen op basis van het principe
van 'what fires together, wires together'. Dit proces be-
gint reeds onmiddellijk na de geboorte. Door deze
groepsvorming van neuronen wordt tegelijk een vereen-
voudigde weergave van de complexe werkelijkheid be-
werkstelligd en wordt tegelijk de complexiteit zo goed
mogelijk weerhouden op basis van aanwezige verban-
den. In de eerste plaats kan gesproken worden van de
hersenen als samenzoeker in twee betekenissen, name-
lijk groepsvorming tot grotere gehelen en verbandsvor-
ming tot grotere dynamiek of interactie. Zo wordt wat
groepsvorming betreft een ervaring in de werkelijkheid
via haar representatie in de hersenen ervan zoveel mo-
gelijk samengevat, en wordt tegelijk de veelheid aan er-
varingen en representaties zoveel mogelijk herleid tot
606
haar samenvatting of synthese. De werkelijkheid wordt
zo voorgesteld door haar kenmerken of eigenschappen,
zo mogelijk unieke en verbonden. De representaties ne-
men de vorm aan van een gemiddelde of een prototype,
zodat een net iets meer duidelijk profiel zich aftekent.
Dit helpt ons vat of greep te krijgen op de dingen om ons
heen.
Leren drukt zijn stempel op de hersenen. In dit leerpro-
ces zou het recentelijk geïdentificeerde 'leereiwit' Co-
pine-6 een cruciale rol spelen. Volgens wetenschappers
van de Universiteit van Basel versterkt dit eiwit de ver-
bindingen tussen zenuwcellen, versnelt het de informa-
tiestroom en vormt daarmee de basis voor leren en ge-
heugen. De afwezigheid van dit eiwit zou tot leerachter-
standen leiden. In het brein met zijn uitgebreid netwerk
van wegen worden vaak gebruikte verbindingen tussen
zenuwcellen tot snelwegen, terwijl zelden gebruikte ver-
bindingen verloren gaan. Dit vermogen is essentieel voor
leren en geheugen. Door de verbindingen tussen neuro-
nen vorm te geven en te versterken, wordt de transmis-
sie van signalen tussen zenuwcellen efficiënter.
Tegelijk brengen de hersenen wat verbandsvorming be-
treft ook een steeds toenemende massale hoeveelheid
geassocieerde compacte representaties tot stand welke
dynamische verbanden met elkaar onderhouden. Zo
versterken laagfrequente thèta hersengolven de synap-
607
Synaptisch versus dendritisch leren
De hersenen zijn inderdaad een zeer complex netwerk
met miljarden neuronen. Elk van deze neuronen com-
municeert gelijktijdig met duizenden anderen via sy-
napsen. Een neuron verzamelt zijn vele synaptische
inkomende signalen via dendritische bomen.
tische verbindingen als we ervaringen opslaan en le-
ren. Hierbij zorgen de hersengolven voor het samen-
werken van groepen van neuronen. Ook CREB-bindings-
eiwitten stimuleren of remmen de expressie van genen
die een rol spelen bij geheugenvorming. Hersencellen
met een verhoogd CREB-eiwit worden sneller geacti-
veerd en leggen zo gemakkelijker bepaalde herinnerin-
gen vast. Zo ook gemakkelijker ervaringen die na elkaar
komen. Zo komen deze ervaringen terecht in overlap-
pende neuronengroepen. Bij het terugdenken aan de
eerste herinnering met toename van het CREB-eiwit,
wordt tegelijk ook de tweede herinnering versterkt. Zo
worden bij het leren nieuwe synapsen gevormd en ver-
sterkt die hersencellen toelaten met elkaar te communi-
ceren. Anders gezegd, bevordert ook het CREB-eiwit ge-
heugen- en leerprestaties. In die richting wijst ook on-
derzoek dat aangeeft dat geheugenopslag niet zozeer af-
hankelijk is van het versterken van verbindingen of sy-
napsen tussen geheugencellen, maar dat het eerder gaat
om een patroon van verbindingen dat zich in de eerste
minuten na een gebeurtenis tussen deze cellen vormt.
Een specifieke herinnering wordt alzo opgeslagen in een
specifiek patroon van connectiviteit tussen hersencel-
ensembles.
608
In 1949 suggereerde Donald Hebb dat er in de her-
senen geleerd wordt door de sterkte van synapsen
te wijzigen. Deze theorie van Hebb blijkt een diepge-
wortelde aanname in de neurowetenschappen.
Een nieuw soort experimenten geeft evenwel sterk
aan dat er een sneller en verbeterd leerproces
plaatsvindt in de neuronale dendrieten, vergelijk-
baar met wat momenteel wordt toegeschreven aan
de synaps.
Dit wordt verduidelijkt in de afbeelding hierna die
links het huidige synaptische (roze) leerproces weer-
geeft. Dit versus rechts de gevonden nieuwe dend-
ritische (groene) leerscenario's van de hersenen. In
het huidige scenario verzamelt een neuron (zwart)
met een klein aantal (in dit voorbeeld twee) dendri-
tische inkomende signalen via synapsen (vertegen-
woordigd
609
In dezelfde lijn komt uit experimentele observaties van
Bar-Ilan University naar voor dat leren voornamelijk
wordt uitgevoerd door neurale dendrietbomen. Dit be-
tekent dat leren niet alleen gebeurt door de kracht van
de synapsen te wijzigen, zoals tot nu toe werd aangeno-
men.
Een neuron in de hersenen verzamelt binnenkomende
signalen via verschillende extreem lange, vertakte armen
die dendritische bomen worden genoemd. Leren zou
voornamelijk worden uitgevoerd in die neuronale dend-
ritische bomen, waar de stam en takken van de boom
woordigd door de kleine rode kleppen), met vele dui-
zenden uiterst kleine instelbare leerparameters. In
het nieuwe dendritische leerscenario (groen) bevin-
den zich een paar (twee in dit voorbeeld) regelbare
bedieningselementen (rode kleppen) in de nabijheid
van het rekenelement, het neuron. De schaal is zoda-
nig dat als een neuron die zijn inkomende signalen
opvangt wordt vertegenwoordigd door de verre vin-
gers van een persoon, de lengte van zijn handen zo
groot zou zijn als een wolkenkrabber (links). De on-
derzoekers ontdekten ook dat zwakke synapsen, die
de meerderheid van onze hersenen omvatten en
voorheen als onbeduidend werden beschouwd, fei-
telijk een belangrijke rol spelen in de dynamica van
onze hersenen.
610
hun kracht wijzigen. Dit is in tegenstelling tot het alleen
wijzigen van de kracht van de synapsen, vergelijkbaar
met dendritische bladeren. Een neuron zou dus meer
kunnen dan enkel al of niet vuren. Het zou complexer,
dynamischer en meer computationeel zijn dan enkel bi-
nair. Op die manier is één enkel neuron tot hetzelfde in
staat waar voorheen, zoals gedacht, een kunstmatig
complex netwerk nodig was van een groot aantal ver-
bonden neuronen en synapsen. Dit laat efficiënt leren
toe.
Een team van University of California Santa Barbara on-
derzoekt de aard van hersenplasticiteit en stelde een
theorie voor hoe neuronen leren. Dit leren gebeurt vol-
gens hen met een relatief aantal RNA's die in staat zijn
eiwitten in de synapsen als leereenheden aan te maken,
zodat leren kan plaatsvinden. Het synaptisch leren ver-
eist nieuwe eiwitten die lokaal bij de synaps worden ge-
maakt, Dit betekent dat er heel wat synapsen buiten het
bereik van RNA zijn. Leren gebeurt met een relatief klein
aantal RNA's die synapsen in staat stelt om een groter
dynamisch bereik te benutten. Er komen veel inputs
door de dendritische vertakte uitlopers waarlangs impul-
sen die van andere cellen bij de synapsen worden ont-
vangen, naar het cellichaam worden overgebracht.
Maar slechts een beperkt aantal zijn in staat om te leren.
Deze schaarse codering, speelt een rol in hoe neuronen
binnenkomende informatie verwerken door gebruik te
maken van de representatie van onze herinneringen en
611
percepties door de sterke activering van een relatief
kleine set neuronen. Voor elke stimulus is dit een andere
geactiveerde subset die wordt gebruikt uit de grote pool
van alle beschikbare neuronen. Het idee van dendrieten
met een relatief klein aantal RNA's stelt hen in staat om
minder inputs te ontvangen. Dit type leren dat plaats-
vindt in neuronen wordt plasticiteit genoemd. Dus de
dendriet leert alleen van impulsen waar eiwitsynthese
beschikbaar is zodat een schaarse codering ook kan vol-
staan. Het stelt een nabijgelegen synaps in staat open te
staan voor nieuwigheid met de mogelijkheid iets nieuws
te leren.
Onderzoekers onder leiding van de Universiteit van Edin-
burgh toonden (bij muizen) aan dat verschillende groe-
pen synapsen actief waren afhankelijk van verschillende
gedragingen, zoals eten, rennen en springen. Dit wijst er
volgens hen op dat de diversiteit van synapstypen van
groot belang kan zijn om informatie terug te roepen,
waardoor de hersenen snel herinneringen kunnen loka-
liseren via patronen van zijn activiteit. Bij het maken van
de eerste kaart van deze aard werden ze getroffen door
de diversiteit van synapsen en de bijzondere patronen
die ze vormen.
Parallelle associaties
Het zijn hogergenoemde parallelle processen die terug
te vinden zijn in de totstandkoming en ontwikkeling van
612
cognitieve schema's als kenstructuren. Wat gemeen-
schappelijk is bij het leren kennen van de werkelijkheid
wordt samengevoegd, wat samengaat in de werkelijk-
heid wordt met elkaar verbonden. Zo merken we net iets
sneller verandering of verschillen op en zijn we gevoelig
voor verhoudingen of verbanden. Wat kunnen we verta-
len in neurologische associaties en wat niet. Zo zijn we in
de werkelijkheid vooral geïnteresseerd om te achterha-
len waar, wanneer of waarom zich wat voordoet en hoe
er best mee omgegaan kan worden. Zo kunnen we meer
grip krijgen op de werkelijkheid, of ons er op zijn best aan
aanpassen. Dit houdt in hoe we meest adequaat kunnen
reageren op specifieke situaties die zich voordoen, of die
we tot stand willen brengen. Schema elementen zijn
verbonden via associaties op basis van overeenkomsten
versus verschillen. Dit wordt ook weerspiegeld in de
twee soorten signalen in onze hersenen: prikkelend en
remmend. Opwindende signalen versterken elementen
die gerelateerd zijn op basis van wat gemeenschappe-
lijk. Remmende signalen verzwakken elementen die niet
gerelateerd zijn omwille van verschillen.
Zo ontdekte een team neurowetenschappers van de
New York-universiteit dat het brein na enige tijd opge-
dane ervaringen organiseert volgens hun overeenkom-
sten. Om de omwereld betekenis te geven herorgani-
seert het brein als het ware aparte ervaringen in infor-
matieclusters om zo mogelijk tot conceptuele kennis te
613
komen. Zo worden herinneringen na verloop van tijd ge-
transformeerd. Er werd concreet vastgesteld dat er on-
middellijk na het leren geen waarneembare overlapping
was in de neurale activeringspatronen. Maar na één
week echter waren de activeringspatronen meer over-
lappend in de hippocampus van de hersenen en de me-
diale prefrontale cortex. Dit wijst er op dat de hersenen
na verloop van tijd de informatie hadden georganiseerd
op basis van hun overlapping. Bij dit organiseren van ge-
relateerde herinneringen werden activeringspatronen
die correspondeerden met details van een specifieke
herinnering vermindert. Zo is er een zekere spanning of
competitie tussen iets (apart) onthouden en iets (samen-
gevat) leren. Dit roept de vraag op of iets specifiek weten
herinneren samengaat met het effectief weten ontdek-
ken van onderliggende regelmatigheden in ervaringen.
Mogelijk wordt de uitzondering afzonderlijk onthouden
en wordt wat samengaat tot eenheid gebracht.
Uit nieuw neurowetenschappelijk onderzoek aan de Uni-
versiteit van Cambridge blijkt dat de hersenen in staat
zijn dank zij neurale plastische circuits zich voordurend
aan te passen terwijl ze stabiele langetermijnherinnerin-
gen en aangeleerde vaardigheden behouden. Beide cir-
cuits werken coherent op elkaar in. Dit laat toe patronen
van neurale activiteit geassocieerd met vaste gedragsva-
riabelen en percepties in de loop van de tijd te verande-
ren.
614
De hersenen zijn erg gefocust op het leren van patronen
in de wereld en het voorstellen en begrijpen ervan. Ze
leren voortdurend bij waardoor aanpassingen ontstaan.
Aan de basis hiervan veranderen continu patronen van
neurale activiteit in bepaalde delen van de hersenen.
Eenvoudige biologisch bepaalde mechanismen in afzon-
derlijke neuronen blijken vaste responsen in staat te stel-
len tot een continu plastisch veranderende representa-
tie. Hierbij kunnen de hersenen een getrouwe weergave
van de wereld behouden en tegelijkertijd nieuwe infor-
matie integreren doordat plastische neurale codes geïn-
tegreerd blijven met geconsolideerde langetermijnre-
presentaties. Zo komen twee processen samen : stabili-
teit en aanpassing, zonder dat het één het ander ver-
stoort of wegneemt.
Onderzoek toonde aan dat de mediale prefrontale cor-
tex als hersengebied een belangrijke rol speelt bij het
creëren en ophalen van herinneringen behorend tot een
schema. Hierbij was het voor de mediale prefrontale
cortex niet nodig om het schema in gedachten te houden
bij het onthouden. Een ander set hersengebieden be-
hield de schema-informatie tijdens het succesvol ont-
houden. Bij het maken van herinneringen gebruiken de
hersenen schema's als steigers. Ze nemen het als basis-
patroon dat is opgebouwd uit ervaringen in het verleden
en vullen dit in met de specifieke details van een actuele
gebeurtenis. De mediale prefrontale cortex speelde
615
vooral een belangrijke rol in schemarepresentatie tij-
dens het coderen.
Recente studies blijken neurobiologische processen aan
te tonen die ten grondslag liggen aan schemagerelateerd
leren. Context-relevante schema-concretisering en
schema-effecten worden ondersteund door interacties
tussen de ventromediale prefrontale cortex (vmPFC), de
hippocampus, de angulaire gyrus (AG) en de unimodale
associatieve cortex. De ventromediale prefrontale cor-
tex (vmPFC) en de hippocampus kunnen synchroniseren
of concurreren om schemagerelateerd leren te optima-
liseren naargelang het gaat om verbetering van of inter-
ferentie met nauwkeurige geheugenverwerving. Matige
voorkennis kan interactie tussen vmPFC en hippocampus
tot gevolg hebben die instaat voor overlappende associ-
aties en hun relevante contexten. Bij zeer sterke sche-
matische invloeden of zo geen voorkennis aanwezig is,
kan er wederzijdse remming optreden tussen vmPFC-ge-
centreerde en hippocampus-gecentreerde mnemoni-
sche processen.
De ventromediale prefrontale cortex (vmPFC) zou een
sleutelrol spelen bij het ophalen en monitoren van infor-
matie op basis van schematische associaties. Schade aan
de vmPFC gaat immers soms samen met weergave van
gefantaseerde gebeurtenissen en feiten alsof het om
echte herinneringen zou gaan. Bovendien vermindert
616
vmPFC-schade de geheugenverbeterende eigenschap-
pen van schematische associaties. Het is echter minder
duidelijk of vmPFC ook cruciaal is voor schemaconstruc-
tie waarbij in het geheugen associaties worden gevormd
tussen gegevens.
Bij schema’s staat de representatie van overeenkomsten
tussen gebeurtenissen centraal, wat zou teruggaan op
bindingsmechanismen in de hippocampus. Ook op ge-
bied van de tijd speelt de hippocampus een belangrijke
rol bij het binden van elementen van gebeurtenissen op
hun temporele relatie basis. Ze geeft de statistische ge-
lijktijdige aanwezigheid van gebeurtenissen weer en
weerspiegelt zo in sterke mate gestructureerde tempo-
rele schema’s die voorspellingen over welke gebeurte-
nissen elkaar zullen opvolgen ondersteunen. Deze tem-
porele schemavorming die vraagt om bindings- en diffe-
rentiatiemechanismen blijkt pas in de volwassenheid he-
lemaal ontwikkeld op basis van de langdurige rijping van
de hippocampus. Toch zijn ook heel jonge kinderen
reeds tot op zekere hoogte in staat temporele associa-
ties en regelmatigheden weer te geven.
Het begeleiden door schema’s om tot besluitvorming te
komen gaan in de volwassenheid samen met structurele
en functionele veranderingen in de connectiviteit tussen
de hippocampus en de prefrontale cortex. Ze vergemak-
kelijken de extractie van gemeenschappelijke kenmer-
ken over gebeurtenissen om redenering en generalisatie
617
in nieuwe contexten te ondersteunen. Ze helpen zo in
nieuwe situaties voorspellingen te genereren over de
juiste acties die ondernomen moeten worden rekening
houdend met de kenmerken van de nieuwe omgeving.
Kinderen blijken al heel vroeg in staat tot generalisatie,
toch blijken ze minder flexibel dan volwassenen in het
gebruik van eerdere ervaringen opgeslagen in het ge-
heugen bij het nemen van beslissingen. Ze vragen om
om meer overeenkomsten om kennis te generaliseren
naar nieuwe ervaringsdomeinen.
Veelvoud aan associaties
Wat opvalt in de wijze waarop iets in de hersenen gere-
presenteerd wordt, is dat dit op zeer verscheidene wijze
gebeurt. Zo wordt je kind bij je, bijvoorbeeld, niet enkel
gerepresenteerd als hoe gezien, maar ook als hoe ge-
hoord, maar tegelijk ook als verbonden met emoties, ge-
dachten, meer concreet doelen en verwachtingen van
je. Tegelijk worden er representaties van omgangswij-
zen aan verbonden, je kind als te koesteren, te knuffelen,
te bevestigen en te begrenzen, of als af te leggen traject.
Tegelijk wordt je kind gelinkt aan zijn context, namelijk jij
als ouder en leefomgeving, je kind in volle groei en ont-
wikkeling, je kind met zijn oorsprong en verleden, levend
in een gezamenlijke tijd en cultuur. Deze associaties in
de hersenen vormen zo een weerspiegeling van associa-
ties die ook in de werkelijkheid terug te vinden zijn.
618
Zo werden, bijvoorbeeld, in recent onderzoek aan de
Carnegie Mellon University sterke aanwijzingen gevon-
den voor de aanwezigheid van een neurale representatie
van een handelingsprocedure of omgangswijze. Bijvoor-
beeld, hoe zeg je goeiedag of praat je met iemand, of
hoe geef je een knuffel of houd je afstand. Deze proce-
durele representatie bevat informatie over het mentaal
proces dat zich gedurende een bepaalde periode ont-
vouwt tijdens de uitvoering van een reeks acties. Deze
procedurele representaties in het brein organiseren een
reeks acties. Deze structuur van hogere orde manifes-
teert zich als een activeringspatroon verdeeld over ver-
schillende corticale regio's en het cerebellum. Dit in de
tijd verdeelde activeringspatroon wordt opgeroepen als
een motorplan voorafgaand aan de uitvoering van mo-
torische acties. Het kan ook gaan om een conceptueel
plan voorafgaand aan de uitvoering van conceptuele ac-
ties, zoals bij probleemoplossing of bij het opmaken van
een programma of planning. De neurale representaties
vormen alzo een basis voor complexe procedurele ken-
nis.
Zo zijn er ook tijdgebonden hersencellen in de hippo-
campus, zo bleek uit recent onderzoek aan de University
of Warwick, die helpen herinneren en situeren wanneer
iets gebeurde en die alzo kunnen bijdragen aan het her-
inneren wanneer iets kan gebeuren. Zo zijn er ook
619
plaatsgebonden hersencellen gevonden die helpen her-
inneren waar iets werd gevonden en nadien kan gevon-
den worden.
In het episodisch of persoonlijk autobiografisch geheu-
gen worden verschillende verhalen van wat meege-
maakt en ervaren werd, vooral op basis van hun inhoud
ingedeeld en opgeslagen en niet zozeer op basis van het
tijdstip. Vooral bij nieuwe verhalen of wanneer plots op
een nieuw verhaal wordt overgeschakeld vanuit het hui-
dig verhaal, worden de eerste nieuwe herinneringen
sterker en dieper vastgelegd. Zo blijkt uit recent Ameri-
kaans onderzoek aan de Medical Center in Los Angeles.
Dit laat toe bij een opgeroepen herinnering het eerste
gebeuren te herinneren waarna andere eraan gekop-
pelde gebeurtenissen gemakkelijk herinnerd worden.
Alsof de chronologisch plaatsvindende diverse verhalen
in aparte groepen hersencellen worden opgeslagen die
nadien vanaf de eerste herinnering terug kunnen opge-
roepen worden. We kunnen hierdoor soms gemakkelij-
ker de gebeurtenissen en bijhorende ervaringen herin-
neren dan het moment en volgorde waarin ze plaatsvon-
den. Continue geheugenopslag met zachte omslag van
hetzelfde verhaal en nieuwe geheugenopslag met
bruuske omslag naar een nieuw verhaal zouden in twee
verschillende types hersencellen plaatsvinden. Het
brein zou zo geheugenverhalen van elkaar scheiden om
ze afzonderlijk op te slagen en zou een eerste herinne-
ring als trigger gebruiken voor andere herinneringen.
620
Lokalisatie associaties
Hoewel de hersenen in hun totaliteit actief zijn, zoals uit
onderzoek blijkt, vertonen delen ervan een zekere spe-
cialisatie. Zo zou de tijds- en plaatssituering van iets kun-
nen gelokaliseerd in de hippocampus, wat ook zou kun-
nen helpen bij het zich herinneren van iets uitgaande van
een specifiek moment en plaats. Omgevingscontexten
zijn immers sterk gekoppeld aan geheugenvorming. Zo
helpt het, bijvoorbeeld, iets terug te vinden door de weg
terug af te leggen. Onderzoekers in Japan ontdekten
hoe een bepaald type neuronen codeert voor omrin-
gende contexten noodzakelijk voor de vorming van her-
inneringen die contextueel leren mogelijk maken. Dit le-
ren is afhankelijk van ons vermogen om associaties te
maken met de leeromgeving en later deze omgeving te
herkennen. Zoals, bijvoorbeeld, ergens een nare erva-
ring meemaken en later deze plaats herkennen als be-
angstigend. Zo bleek meer specifiek dat contextspeci-
fieke informatie gegenereerd wordt voor ze de hippo-
campus bereikt. Met name dragen het in betreffend on-
derzoek gevonden type neuronen bij tot de contextuele
componenten van een ervaring. Zo zou verder de scha-
keling tussen onderscheidene actieplannen naargelang
de context, te lokaliseren zijn in de thalamus. Zo zou de
temporale kwab toelaten iets te representeren in zijn
meer abstracte algemene vorm met oog op herkenning,
terwijl de specifieke representatie als unieke vorm en
plaats te lokaliseren zou zijn in de pariëtale kwab met
621
oog op concrete reactie. De aansturing van een reactie
of omgang zou gebeuren vanuit de frontale kwab waar-
bij de premotorische cortex rechtstreeks via signalen de
spieren kan aansturen. Dit netwerk van gedeeltelijk met
elkaar verbonden gespecialiseerde representaties van
iets, vormt samen de gehele representatie van iets. Zo is
de naam van iets of iemand verbonden met alle andere
representaties ervan in de hersenen. Activatie van een
naam geeft dan bijgevolg tegelijk activatie van overeen-
komstige motorische neuronen en van alle andere er-
mee samengaande representaties. Zo activeert het
weekend tegelijk ontspannende reacties in een context
van vrije tijd, en je kind bijvoorbeeld zorgende reacties
in een context van groei en ontwikkeling. Deze activatie
kan zowel vanuit de werkelijkheid gebeuren zo je je in
deze context en situatie bevindt, deze activatie kan ook
vanuit het in gedachten oproepen van deze context en
situatie gebeuren, zoals, bijvoorbeeld, doelen die je je
voorneemt. Ook de waarneming van een bepaalde acti-
vatie bij anderen, kan bij jezelf een gelijkaardige activatie
opwekken, dit gebeurt bij middel van spiegelneuronen.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel 'Mee-
voelen' van deze encyclopedie.
Een studie laat hierbij zien hoe de hersenen schakelen
tussen geheugenmodi. Onderzoekers uit Duitsland en
de Verenigde Staten vonden een neurologisch mecha-
nisme waarmee het geheugen overschakelt van de her-
622
inneringsmodus naar de opslagmodus. In de hippocam-
pus komen continu nieuwe sensaties terecht die moeten
worden opgeslagen. Maar dit hersengebied haalt ook
opgeslagen informatie op uit het geheugen. De hippo-
campus is hierbij een belangrijk verkeersknooppunt dat
instaat voor de regulering van de twee tegengestelde in-
formatiestromen. Bepaalde cellen in de hersenen, de
hippocampale astrocyten, zorgen ervoor dat de nieuwe
informatie prioriteit krijgt en dus de opslagmodus voor-
gaat op de herinneringsmodus. Het ophalen van infor-
matie moet bijgevolg wachten tot nieuwe informatie is
opgeslagen.
Associatief netwerk
Zo vormen de hersenen een associatief netwerk met at-
tributen die naarmate ze op basis van opgedane ervarin-
gen verder toenemen tegelijk de mogelijkheid bieden er
gemakkelijker nieuwe attributen aan toe te voegen.
Deze attributen kunnen meer algemeen zijn zodat meer
soepelheid en aanpasbaarheid mogelijk is, ze kunnen
ook meer specifiek zijn zodat een grotere toepasbaar-
heid en aanwendbaarheid mogelijk wordt. Meer alge-
mene kunnen soms langer actief blijven, terwijl speci-
fieke sneller aan hun eindpunt komen.
De hersenen kunnen zo wel eens gezien worden als een
hiërarchisch georganiseerd netwerk. Een grootschalig
functioneel neurologisch netwerk, ook salience-netwerk
623
genoemd, dat kan worden gedefinieerd als een verzame-
ling van onderling verbonden hersengebieden die sa-
menwerken om omschreven functies te vervullen. De
beste representatie op verschillende niveaus wordt tel-
kens toegepast bij activatie. Op een lager niveau kunnen
deeltaken worden aangetroffen, op een hoger niveau
meer globale taken. Doordat elk niveau zijn beste repre-
sentatie aanwendt en een zekere autonomie vertoont in
de toepassing, kunnen zo complexe opdrachten tot een
goed eind worden gebracht zonder overbelast te raken
en het overzicht te verliezen. Dit netwerk heeft dus dui-
delijk een psychologische kant als geheel van cognitieve
schema's, dit netwerk heeft ook duidelijk een neurolo-
gische kant als geheel van tot stand gekomen groepen
neuronen die gelinkt zijn als samenvatting en als samen-
gaand.
Er zijn indicaties dat cognitieve schema's op een hiërar-
chische manier zijn opgebouwd en georganiseerd, van
eenvoudig tot complex, van specifiek tot algemeen. In-
formatie op lagere niveaus van de hiërarchie, zoals toe-
standen van sensorische systemen, wordt hiërarchisch
gehercodeerd in representaties van toenemende alge-
meenheid. Deze hogere orde representaties laten toe
inkomende gegevens van lagere orde te interpreteren.
In het hoogste niveau van de cortex zijn concepten terug
te vinden, zoals, bijvoorbeeld dier of plant. Op een lager
niveau zijn meer specifieke associaties terug te vinden,
624
zoals, bijvoorbeeld, soorten dieren of planten. In het
laagste niveau van de cortex zijn in de sensorische cortex
specifieke eigenschappen, zoals, bijvoorbeeld, vormen,
kleuren, geluiden en klanken terug te vinden. Herinne-
ringen als kennissystemen gaan zo terug tot hiërarchisch
georganiseerde corticale netwerken.
Zulk intern netwerk weerspiegelt een extern netwerk
van wat samengaat en samenhangt in de (sociale) wer-
kelijkheid. Zo kan je nagaan hoe wat je in je intern net-
werk aantreft, overeenstemt met je extern netwerk en
omgekeerd. Hoe je dit inzichtelijk, verklarings- en han-
delingsgericht kan helpen en ondersteunen. Indachtig
het principe van ‘what fires together, wires together’,
maar ook omgekeerd van ‘what wires together, fires to-
gether’. Dit 'fires together' is dan op zijn beurt gelinkt
met gerichte aandacht in beide richtingen.
Zo blijkt uit recent neurowetenschappelijk onderzoek
aan de UCLouvain dat bewustzijn ontstaat wanneer
breingolven vanuit verwachting of intentie en vanuit
waarnemingsinput elkaar vinden, waarbij er een zekere
'handshake' plaatsvindt. Zo kan, bijvoorbeeld, vertrou-
wen en empathie ontstaan wanneer de omgeving of re-
latie hier aanleiding toe geeft. Wat in iemand geacti-
veerd wordt gebeurt dus in relatie met de omgeving. Er
is een dynamische relatie tussen buiten- en binnenwe-
reld. Zo zou dit volgens Ariane Bazan van de UCLouvain
maken dat mentale problemen niet eenduidig zijn maar
625
gekleurd worden door de sociale omstandigheden. Zo
kan, bijvoorbeeld, burn-out en depressie telkens een
heel andere inhoud, vorm en trigger hebben.
Recent onderzoek aan het Max Planck Institute toont
aan dat eenzelfde externe prikkel op een andere manier
kan verwerkt worden al naargelang bepaalde netwerken
in de hersenen meer of minder geactiveerd zijn. Hersen-
netwerken die meer geactiveerd zijn kunnen krachtiger
reageren op een externe prikkel. Ze beïnvloeden hoe de
hersenen omgaan met een stimulus bij de ingang van de
hersenschors en niet hogerop. Interne processen blijken
constant de prikkelbaarheid van verschillende hersen-
netwerken te beïnvloeden. De huidige toestand hangt
hierbij af van de vorige en beïnvloedt op zijn beurt de
volgende. Dit alles wijst in de richting dat een prikkel in-
tenser kan waargenomen worden op een moment dat
het netwerk prikkelbaarder is en een overeenkomstig
sterkere reactie van de hersenen oproept.
Het brein kan zo worden gezien als een voorspeller. Het
anticipeert continu zodat je voorbereid bent op de toe-
komst. E R P's of 'Event-related potentials' zijn elektro-
fysiologische reacties van de hersenen op omgevingsge-
beurtenissen. Het kan hierbij gaan om eenvoudige zin-
tuiglijke prikkels, zoals geluiden en lichtflitsen. Ook mo-
torische gebeurtenissen, zoals spreken en werken met
de computer, kunnen E R P's activeren. Maar ook cogni-
tieve gebeurtenissen kunnen E R P's activeren, zoals een
626
opdrachtje. Deze E R P's kunnen op een niet invasieve
wijze worden gemeten met een E E G, een electrocefa-
logram. Het is een van de meest gebruikte methoden in
cognitief neurowetenschappelijk onderzoek om de fysi-
ologische correlaten te bestuderen van sensorische, per-
ceptuele en cognitieve activiteit die verband houdt met
het verwerken van informatie Deze E R P's vertellen
wanneer iemand zich betrokken voelt. In combinatie
met emotionele of eye-trackinggegevens vertellen ze
nog meer. Deze anticipatie van het brein laat zien dat je
langetermijngeheugen voortdurend dingen activeert
waarvan het denkt dat je ze binnenkort nodig zult heb-
ben, zodat je beter voorbereid bent op een toekomstig
gebeuren. Dit anticiperen van het brein gebeurt continu,
bijvoorbeeld tijdens het lezen, of wanneer we iemand
ontmoeten. Het brein kan zo worden gezien als een
chronische voorspeller. Zo laat het je, bijvoorbeeld, in-
schatten of je nog genoeg tijd hebt om je kind van school
te halen, of hoe je best een gesprek kan voeren met een
al of niet vertrouwd iemand.
Nieuw onderzoek toont aan dat mensen nieuwe neuro-
nen blijven produceren in een deel van hun brein dat be-
trokken is bij leren, geheugen en emotie, dit doorheen
de volwassenheid, zonder dat het afneemt met de jaren.
De productie stopt dus niet na de adolescentie, zoals
eerder op basis van onderzoek werd aangenomen.
627
Schakeling in het brein tussen verschillende actieplan-
nen en sets regels
Cognitieve flexibiliteit of het vermogen van de hersenen
om te schakelen tussen verschillende actieplannen of re-
gels, afhankelijk van de context, is essentieel voor de
dagdagelijkse interactie met de omgeving.
Bijvoorbeeld, je kind weent. Je spoort het aan om flink te
zijn, wanneer iets niet lukt. Tot je merkt dat het kind zich
heeft bezeerd en je het tracht te verzorgen. Wenen kan
zich in verschillende contexten voor doen, zo heb je erva-
ren.
Omdat je kind moeilijk is, doe je erg kort tegenover je
kind. Even later is het rustiger en merk je dat je meer re-
laxed handelt tegenover je kind. Naargelang de situatie
voor je gemakkelijker of moeilijker is, denk je al dan niet
meer te moeten ingrijpen. Je weet beide situaties en je
reactie erin goed uit elkaar te houden.
Een nieuwe studie aan het Massachusetts Institute of
Technology (MIT) vindt neuronen die de resultaten van
acties coderen voor later gebruik. Sommige keuzes en
beslissingen hebben een hoge beloningswaarde, maar
brengen potentiële risico's met zich mee; andere heb-
ben een lager risico, maar kunnen een lagere beloning
inhouden. Een groep neuronen in het striatum van de
628
hersenen blijkt nu informatie te coderen over de moge-
lijke uitkomsten van verschillende keuzes en beslissin-
gen. Deze hersencellen worden met name bijzonder ac-
tief wanneer een gedrag tot een ander resultaat leidt
dan werd verwacht, wat de hersenen blijkt te helpen om
zich aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Veel van de hersenactiviteit heeft te maken met verras-
sende uitkomsten. Als een uitkomst immers wordt ver-
wacht, valt er weinig te leren. Er blijkt een sterke code-
ring van zowel onverwachte beloningen als onverwachte
negatieve resultaten.
Het striatum diep in de hersenen staat erom bekend een
sleutelrol te spelen bij het nemen van kosten-baten be-
slissingen waarbij de resultaten van een bepaalde actie
moeten worden geëvalueerd, wat een combinatie van
positieve en negatieve resultaten kan inhouden. Deze
neuronen blijken hierbij sterker te reageren wanneer
een gedrag resulteert in een onverwacht resultaat. De
nieuwe bevindingen suggereren tevens dat lichte versto-
ringen in de activiteit van deze striatale neuronen de
hersenen ertoe kunnen brengen impulsieve beslissingen
te nemen of verlamd te raken door besluiteloosheid.
De meeste neuronen die de vermelde foutsignalen co-
deren, worden gevonden in de striosomen. Dit zijn clus-
ters van neuronen die zich in het striatum bevinden. De
striosomen lijken vooral bij te houden wat de werkelijke
resultaten zijn. De beslissing om al dan niet een actie uit
629
te voeren, waarvoor in wezen meerdere resultaten moe-
ten worden geïntegreerd, gebeurt waarschijnlijk ergens
stroomafwaarts in de hersenen. De foutsignalen in het
strotium voor beloning en straf lijken de hersenen te hel-
pen erachter te komen wanneer het tijd is om van tactiek
te veranderen. Dit sluit aan bij eerdere bevindingen dat
striosomen informatie naar heel wat andere delen van
de hersenen stuurt waaronder dopamine-producerende
regio's en regio's die betrokken zijn bij het plannen van
beweging.
Wat blijkt is dat het striatum ook weet waarom bepaalde
acties goed zijn, en het weet wat de voordelen en de kos-
ten van elk zijn. In zekere zin weerspiegelt de activiteit
veel meer over de mogelijke uitkomst dan alleen hoe
waarschijnlijk het is dat ervoor wordt gekozen. Dit type
complexe besluitvorming wordt vaak aangetast bij men-
sen met een verscheidenheid aan neuropsychiatrische
stoornissen, waaronder angst, depressie, schizofrenie,
obsessief-compulsieve stoornis en posttraumatische
stressstoornis. Drugsmisbruik kan ook leiden tot een ver-
minderd beoordelingsvermogen en impulsiviteit.
Bijvoorbeeld, als ouder verkies je niet te reageren wan-
neer je kind iets ongevraagd doet. Zo krijg je geen verzet
en blijft alles ontspannen. Je gaat in tegen je eigen ver-
wachtingen (geringe beloningswaarde) maar er ont-
staan bijna zeker geen problemen met je kind (gering ri-
sico). Als ouder zou je ook kunnen reageren, maar dan
630
krijg je gegarandeerd hommeles. Je volgt je eigen ver-
wachting (hoge beloningswaarde) maar er ontstaan mo-
gelijk problemen met je kind (groot risico). Het waarom
van je keuze is dan mee in het spel : geen problemen met
je kind, óf trouw aan jezelf en je verwachtingen.
Onderzoek van de Northwestern University brengt naar
voor dat het geheugen helpt om situaties direct te eva-
lueren en tot een beslissing of keuze te komen en niet
alleen om het verleden te herinneren. De hippocampus
als onderdeel van de hersenen zou niet enkel essentieel
zijn voor het langetermijngeheugen. Het zou ook een rol
spelen in het kortetermijngeheugen. Bij het visueel
scannen van de omgeving wordt nieuwe informatie op-
genomen. Hierbij wordt ook de hippocampus geacti-
veerd en wordt zo het kortetermijngeheugen gebruikt
om de informatie beter te verwerken en tot een beslis-
sing te komen.
Het laat, bijvoorbeeld, toe de ruimte of context even vast
te houden om erin terug te kunnen keren om iets op een
andere manier in te schatten en te evalueren. 'Zag eerst
een gevecht, maar bij nader toezien bleek het een spel.'
Via het gebruik van de hippocampus kan gepland wat te
kunnen verwachten (hier gevecht). Zo dit niet overeen-
stemt met de realiteit kan de hippocampus geactiveerd
om de huidige waarneming te evalueren en bij te werken
voor de toekomst door een andere conclusie (hier een
631
spel, lachen klopte niet) en zo bij te dragen aan de vor-
ming van het langetermijngeheugen eigen aan de hippo-
campus.
Wanneer we ons verplaatsen tussen verschillende con-
texten, houden onze hersenen verschillende actieplan-
nen of sets van regels in gedachten, zodat het indien no-
dig naar de juiste kan overschakelen. Het is meer be-
paald de taak van de prefrontale cortex, het deel van de
hersenen dat verantwoordelijk is voor de planning van
actie, deze representaties van taakregels te behouden.
Uit onderzoek van het Massachusetts Institute of Tech-
nology blijkt daarnaast dat een regio van de thalamus
cruciaal is voor het proces van omschakelen tussen de
actieplannen die voor verschillende contexten vereist
zijn. Deze regio is de mediodorsale thalamus die de re-
presentaties onderdrukt die momenteel niet relevant
zijn. Deze onderdrukking beschermt de representaties
die later kunnen gereactiveerd worden wanneer nodig.
Deze mediodorsale thalamus helpt de prefrontale cortex
een actieplan in gedachten te houden. Ze doet dit door
de neuronale verbindingen in de prefrontale cortex die
coderen voor die specifieke gedachte tijdelijk te verster-
ken.
Naast het helpen schakelen tussen irrelevante en rele-
632
vante contexten, helpt dit proces in de thalamus de mo-
menteel irrelevante representaties te beschermen tegen
het overschreven worden.
Het proces blijkt niet enkel te helpen om te schakelen
tussen contexten, het lijkt ook te helpen om de neurale
representatie van de context die momenteel niet wordt
gebruikt te behouden, zodat deze niet wordt overschre-
ven en zo later indien passend opnieuw kan geactiveerd
worden.
Naarmate dit proces meer optimaal verloopt, zal ook
sneller kunnen geschakeld worden tussen deze actie-
plannen, wat in bepaalde gevallen een voordeel kan zijn
of zelfs indien nodig cruxiaal.
Bijvoorbeeld, ik wist wat er aan de hand was en wou er
tegenin gaan. Had ik maar beter gekeken en geluisterd,
dan had ik het nog kunnen redden.
Door zich bewust te worden van zijn typische schakeling,
kan ook aandacht besteed aan een alternatieve schake-
ling die misschien meer kansen en mogelijkheden biedt,
of zeker te proberen waard is zodat die meer kan ont-
wikkeld worden. Of nog kan aandacht besteed aan het
meer onderscheiden van contexten of net het minder of
misschien niet meer.
633
Bijvoorbeeld, ik wil steeds controle houden wat de situa-
tie ook is. Misschien moet ik meer onderscheid maken
tussen situaties waarin het nodig is controle te houden
en deze waarin beter niet om zo eigen ontwikkelingskan-
sen te bieden.
Amerikaans onderzoek toont aan dat een hersenregio,
de anterior cingulate cortex, helpt bij het nemen van be-
slissingen door de toekomst te overdenken en gevolgen
van handelingen te voorspellen dit door gebruik van con-
ceptuele modellen om te begrijpen. Door het simuleren
van de resultaten van verschillende handelingen kunnen
juiste keuzes worden gemaakt. De context die tot han-
delen leidt is hier het mogelijk eindresultaat en niet de
beginsituatie.
Steeds meer is er in onderzoek aandacht voor connecti-
viteit van de hersenen en het in kaart brengen hier-
van. Dit eerder dan het in beeld brengen van welke af-
zonderlijke gebieden actief zijn. Het gaat thans vooral
om het identificeren van activiteitspatronen tussen ge-
bieden in de hersenen bij het uitvoeren van iets. Zo blijkt
dat bij het zich herinneren van iets vanuit eigen perspec-
tief of vanuit het perspectief van anderen, er andere her-
senregio's actief zijn, die anders met elkaar omgaan.
Bijvoorbeeld, wat is iets voor mij en wat is iets voor an-
deren blijken bijgevolg anders in de hersenen weergege-
ven.
634
Voor de geboorte vormen de hersenen reeds neurale
hubs als ontmoetingplaats van onderling sterk verbon-
den hersenregio's belangrijk voor efficiënte neuronale
signalering en communicatie. Het foetale brein wordt
alzo niet alleen bedraad voor waarneming en actie, maar
het wordt ook voorbereid op het hogere-orde functione-
ren, zoals het linguïstisch functioneren dat benoeming
en abstractie toelaat. Voor de geboorte is er zo reeds
een kenleven, zoals de stem van de moeder die wordt
opgeslagen in het geheugen. Bij de geboorte zijn de her-
senen van baby's niet zo verschillend. Is de omgeving
gunstig dan kan via de ingebouwde manieren van infor-
matieverwerking de neurale architectuur meer optimaal
tot ontwikkeling komen. De vroege leeromgeving helpt
zo om individuele verschillen in cognitieve ontwikkeling
te verklaren.
Een recente studie van het Max Planck Instituut beves-
tigt dit vermoeden van connectiviteit tussen hersenre-
gio’s. Waar gewoonlijk de verschillende gebieden in de
grote hersenen een heel specifieke functie krijgen, zoals
bijvoorbeeld, voor het verwerken van wat we zien of ho-
ren, blijken sommige hersengebieden echter een rol te
spelen bij het uitvoeren van meer geavanceerde men-
tale taken. Ze verwerken inkomende informatie die al is
voorbewerkt en dus al op een abstract niveau staat. Zo
blijken verschillende onderdelen van de inferieure pari-
etale kwab gespecialiseerd in verschillende cognitieve
635
functies, zoals aandacht, taal en sociale cognitie en per-
spectiefname.
Uit onderzoek van Emory University blijkt dat de visuele
cortex voor volwassenen twee regio's bevat die samen-
werken om gezichten te verwerken en nog eens twee re-
gio's die samenwerken om plaatsen te verwerken. Het
bijzondere is dat werd vastgesteld dat deze gezichtsnet-
werken en deze plaatsnetwerken van de hersenen bin-
nen enkele dagen na de geboorte reeds met elkaar ver-
bonden zijn en met elkaar praten, alsof ze enkel nog op
relevante externe informatie wachten. Er wordt aange-
nomen dat in deze netwerken ruimte is om verder te blij-
ven fijnafstemmen naarmate baby's volwassen worden.
Voor de de gespecialiseerde taken van het zien van ge-
zichten en het zien van plaatsen is bijgevolg in de visuele
cortex de basis bij de geboorte reeds aanwezig samen
met de patronen van hersenactiviteit.
Als het gaat om taalbegrip, wordt de anterieure inferi-
eure pariëtale kwab in de linkerhersenhelft actief. Als
het gaat om aandacht is de anterieure inferieure pari-
etale kwab aan de rechterkant van de hersenen actief.
Als het gaat om sociale vaardigheden komen de achter-
ste delen van de inferieure pariëtale kwab in beide her-
senhelften samen in actie. Tegelijkertijd werken deze af-
zonderlijke deelgebieden processpecifiek samen met
vele andere hersenregio's. In het geval van aandacht en
taal is elke inferieure pariëtale kwab-subregio primair
636
verbonden met gebieden aan één zijde van de hersenen.
Voor sociale vaardigheden zijn het gebieden aan beide
zijden van de hersenen. Dit betekent dat hoe complexer
een taak is, hoe intensiever de interactie is met andere
hersengebieden.
Er zijn toenemende aanwijzingen dat alle kennis in de
hersenen verspreid is, zo ook woorden en begrippen die
iets voorstellen uit de werkelijkheid. Zo verschijnt het
cognitief systeem als een los verspreid representatief
systeem zonder centrale orde en entiteit, waarin ele-
menten mogelijk tegengesteld zijn en dienen afgewo-
gen. Zoals terug te vinden in de vakliteratuur, zou er
geen alwetende centrale zijn die de cognitieve ontwikke-
ling stuurt. Het zou eerder gaan om een grote parallelle
coalitie van verspreide representaties en invloeden die
zorgt voor een zelforganiserende ontwikkeling, bottom-
up van onderuit eerder dan top-down van bovenaf.
Recent onderzoek van de Radboud Universiteit Nijme-
gen versterkt deze inzichten nog door aan te tonen dat
het niet de individuele hersengebieden op zich zijn die
een specfieke functie zouden hebben, maar het hun ver-
bindingen zijn die er toe doen. Dit moet helpen begrij-
pen waarom en hoe hersenen per persoon verschillend
zijn. Hersenfuncties blijken niet gelokaliseerd in indivi-
duele hersengebieden, maar komen voort uit de uitwis-
seling tussen deze hersengebieden. Zo moet, bijvoor-
637
beeld, om te begrijpen wat iemand zegt niet enkel reke-
ning gehouden worden met wat wordt gezegd, maar ook
met de context waarin iets wordt gezegd en tegelijk met
iemands bedoelingen en emoties verbonden aan een
specifieke persoon. Bij cognitieve taken is er een sterke
relatie met het verbindingspatroon van relevante her-
sengebieden. Op basis van deze verbindingen in de her-
senen zou kunnen voorspeld worden waar een functie
zou te situeren zijn. Zo zou voorafgaand aan het taalge-
bruik van het kind al verbindingen in de zenuwbanen van
de witte stof met de ‘klassieke leeshoek’ kunnen gevon-
den worden. Oudere delen van de hersenen blijken hier-
bij meer gelijkenis te vertonen tussen personen. Het zijn
vooral de meer recente hersendelen in de evolutie die
meer variabiliteit laten zien.
Witte hersenstofverbindingen ondersteunen deze inte-
gratie door hersengebieden met elkaar te verbinden Dit
verbinden van hersengebieden leidt tot netwerken die
toelaten een 'hersensymfonie te orchestreren' die wordt
uitgevoerd door nauwkeurig op elkaar afgestemde ver-
bindingen.
Wat iemand weet, wie iemand is en hoe iemand commu-
niceert met anderen, wordt ingevuld via integratieve
hersenmechanismen. Om de oorsprong van iemands
identiteit te begrijpen, moet ontcijferd worden hoe ver-
bindingen tussen hersengebieden iemands hersenfunc-
638
ties op individueel niveau orkestreren. Dienovereen-
komstig kan de kracht van communicatie tussen hersen-
gebieden afgeleid van functionele connectiviteit, indivi-
duele verschillen in hersenactivatie tijdens taken voor-
spellen. Zo werden al 'vingerafdrukken van connectivi-
teit' gemaakt van functionele verbindingspatronen van
de hersenen die correleren met gedrag en cognitie, zoals
creativiteit en vloeiende intelligentie specifiek voor ie-
mand.
Zo werd recentelijk vastgesteld dat elke emotie een net-
werk van hersengebieden zou activeren. Het activatie-
patroon binnen het netwerk zou dan informatie opleve-
ren over welke emotie ervaren wordt.
angst woede droef neutraal
Belang van slaap
Lange tijd werd de functie van cognities tijdens de slaap
niet goed begrepen. Cognities tijdens de slaap werden
als elementair beschouwd tegenover cognities in waak-
toestand. Thans wijst neuropsychologisch en slaapon-
derzoek steeds meer in de richting van een actieve rol
639
van de slaap gekenmerkt door associatie en integratie
van cognities. Geheugenconsolidatie zou in belangrijke
mate plaatsvinden tijdens de slaap. Hierbij worden re-
cent verworven geheugensporen gereactiveerd om ge-
reorganiseerd en geïntegreerd te worden in bestaande
geheugennetwerken. Soms moeten deze geheugennet-
werken worden bijgewerkt om plaats te geven aan
nieuwe informatie.
Verschillende slaaptoestanden kunnen betrokken zijn bij
geheugenheractivering en -herstructurering. Zo blijkt de
droom of rem-slaap tot meer inzicht, probleemoplos-
send vermogen en creativiteit te leiden in vergelijking
met de toestand van wakker zijn. Zo zouden nieuwe ver-
bindingen worden gevormd tijdens de slaap, waardoor
een toestand wordt opgebouwd om later te leren en
voorbereid te zijn. Bovendien toont de droom of rem-
slaap generalisaties en cross-modale associaties met ge-
bruik van gereactiveerde gerichte herinneringen. Ken-
merkend voor de droom of rem-slaap blijken vooral de
cognitieve processen van hyperassociativiteit of losse
verbindingen. Hyperassociativiteit bevat onlogische,
verrassende of zwak gekoppelde geactiveerde herinne-
ringen of geheugenfragmenten serieel of parallel. Hy-
perassociativiteit kan zo de omgeving creëren waarin
nieuwe inzichten, nieuwe oplossingen en creativiteit
kunnen floreren. Het laat toe niet voor de hand lig-
gende, verre associaties te ontdekken die samenvloeien
640
om patronen in gebeurtenissen uit het verleden te visu-
aliseren.
Naast de droom of rem-slaap die nieuwe associaties be-
vordert, is er de diepe of trage slaap die meer gericht is
op nauw verwante geheugenfragmenten. Diepe of trage
slaap versterkt het beschrijvende of declaratieve geheu-
gen, dat zowel het episodisch (plaats- en tijdsgebonden)
geheugen als het semantisch geheugen (begripsgebon-
den) bevat.
Nieuw onderzoek laat zien dat de hersenen als het ware
voortdurend standby zijn, ook in rusttoestand. De her-
senen maken slechts twee procent uit van het lichaams-
gewicht, maar zijn goed voor twintig procent van het
energieverbruik, dat ook hoog blijft bij rust en slaap. Het
brein staat zo steeds paraat voor wanneer de energie-
vraag plots sterk zou toenemen, zodat er voldoende
energie beschikbaar kan worden gesteld. Op die manier
kan het brein pieken van specifieke neuronen sneller en
preciezer opvangen. Het zijn hierbij vooral de knopvor-
mige uiteinden van actieve neuronen die contact maken
met andere neuronen, die veel energie verbruiken.
Interactiviteit
Uit recent onderzoek aan de Universiteit van Aken blijkt
dat niet enkel de eigen hersenactiviteit van belang is. Zo
641
bleek dat hersenactiviteiten van ouder en kind synchro-
niseren tijdens samenwerking. Iets wat zich niet voor-
deed tussen een onbekende en het kind. Zo bleek ook
dat de hersensynchronie tussen ouders en kinderen co-
operatieve prestaties voorspelt en dat de hersensyn-
chronisatie tussen ouders en kinderen gekoppeld is aan
de emotieregulatie van het kind. Deze hersen-hersen-
synchronisatie ouder en kind kan een onderliggend neu-
raal mechanisme tot uiting brengen van de emotionele
verbinding tussen ouder en kind, dat verband houdt met
de ontwikkeling van adaptieve emotieregulatie door het
kind.
Eigen associaties
Geef zo je wil in de tekst hiervoor aan wat nieuw voor je
is en wat je kan helpen je eigen functioneren en dit van je
kind beter te begrijpen en zo mogelijk beter op elkaar af
te stemmen.
Meer lezen :
Kayaert, G. (2013). Het neurologisch complot: De verras-
sende trucs van ons brein. Antwerpen: Manteau.
Klingberg, T., Tuin, K., & Gerrits, B. (2011). Het lerende
brein: Over het werkgeheugen en de ontwikkeling van
het brein. Amsterdam: Pearson Assessment and Infor-
mation.
642
Ongunstige
cognitieve-
affectieve
schema’s
Ongunstige cognitieve-affectieve schema's
Vanuit onderzoek naar angst- en dwangstoornissen zijn
een zestal cognitieve-affectieve schema's naar voor ge-
komen die een ongunstige uitwerking kunnen hebben
op iemands denken en doen. In feite bedoelen ze ie-
mands denken en doen in goede banen te leiden, maar
de manier waarop dit wordt aangepakt vormt een deel
van de problematiek. Het verhindert net de oplossing of
het overwinnen van een moeilijkheid. Het gevolg is dat
men blijft vastzitten aan de gehanteerde methode, eer-
der dan zijn vooropgezet doel te bereiken. Vooral wordt
op een onhandig manier getracht negativiteit tegen te
gaan en positiviteit te vrijwaren.
Soms tracht je op een ongunstige manier negativi-
teit af te weren
om positiviteit te vrijwaren.
643
Overdreven verantwoordelijkheid is een cognitief-affec-
tief schema waarbij je je gemakkelijk verantwoordelijk
voelt voor wat er misloopt, met vaak uitgesproken
schuldgevoelens tot gevolg. Je gaat gemakkelijk erg let-
ten op mogelijke gevolgen, waarvoor je verantwoordelijk
te voelen. Je gaat je denken en handelen vooral willen
sturen in het voorkomen van deze gevolgen.
Overschatting van gevaar en mogelijke negatieve gevol-
gen, waardoor vaak geneigd tot vermijdingsgedrag.
Perfectionisme als noodzakelijk en nastrevenswaardig
aanzien. Hierdoor gemakkelijk te maken krijgen met zelf-
kritiek, met een mislukkingservaren bij een minste on-
volmaaktheid en met noodzaak tot opnieuw doen tot
het helemaal oké is.
Sterke behoefte tot controleren van gedachten, herinne-
ringen of impulsen.
Te sterke nadruk op gedachten, met opvatting dat ge-
dachten steeds aan handelingen verbonden zijn. Zo of-
wel idee van onaanvaardbare gedachten alsof handelen
reeds gesteld. Ofwel zo idee ook dat gedachten kansen
op het plaatsvinden vergroten.
Intolerantie voor onzekerheid, waarbij het niet aankun-
nen van wat onzeker, onvoorspelbaar en ambigu is.
644
Vermijdings- en neutralisatieschema
Vaak komen deze aangegeven cognitieve-affectieve
schema's samen voor en zijn ze tegelijk geactiveerd. Ze
kunnen dan aanzien worden als deelschema's die samen
een vermijdings- en neutralisatieschema vormen. Zodat
iets niet wordt geactiveerd, of zo dat wat geactiveerd is
ongedaan wordt gemaakt. Dit totaalschema ziet er als
volgt uit :
645
Schemavermijding en -neutralisatie
Schemavermijding en -neutralisatie houdt in schema-ac-
tivering trachten vermijden of neutraliseren en zo moge-
lijk de-activeren wanneer zich een risico en gevaar voor-
doet en wanneer men zich verantwoordelijk voelt voor
mogelijke ervaringen en gevolgen. Getracht wordt dit
preventief te voorkomen en activatie te vermijden door
perfectionisme. Zo toch activatie aanwezig is, wordt cu-
ratief getracht deze activatie te controleren en tot ver-
mindering te brengen door gedachtencontrole en zeker-
heid zoeken of toename hiervan.
Schema's waarvan je als kind of ouder de activering wil
vermijden kunnen gaan over een betekenis of interpre-
tatie die je wil geven aan iets of iemand. Ze kunnen zo te
maken hebben met beeldvorming. Hoe moet ik de op-
merkingen en reacties die ik van anderen krijg interpre-
teren en vermijden dat ik hier slecht uitkom, bijvoor-
beeld.
Ze kunnen ook gaan over gedrag, zoals eten of praten,
bijvoorbeeld. Welk vorm van eten of praten wil je vermij-
den en zo toch aanwezig, neutraliseren.
Ze kunnen ook te maken hebben met gevoelens en be-
hoeften die bij je leven, zoals rond affectie, maar ook
rond agressie, beide soms wat moeilijk om te hanteren
en er mee om te gaan. Zo kan je bang zijn van je eigen
646
agressie, omdat je ervaart dat dit risico's en gevaren in-
houdt en je je verantwoordelijk voelt voor je eigen agres-
sie en mogelijke gevolgen die eruit voortvloeien. Het kan
maken dat je je erg voorbeeldig gaat gedragen om elke
vorm van agressie voor te zijn. Het kan ook zijn dat je
erge controle wil uitoefenen over je erbij horende ge-
dachten, voorstellingen en impulsen om vat te hebben
op je agressie. Je kan zo trachten invloed op je agressie
uit te oefenen door je gedachten erg onder controle te
houden, wat je mag denken en wat niet, en door situa-
ties klaarder te krijgen, zoals meer willen weten wat iets
inhoudt en hoe het zal verlopen.
Illustraties schemavermijding en -neutralisatie via ver-
mijdings- en neutralisatieschema
Emma (11 jaar) is de laatste tijd erg bezorgd om haar
eetgedrag. Ze vreest de reacties van anderen en wan-
neer haar mama vraagt of ze echt wel twee stuks moet,
voelt ze zich verantwoordelijk voor de gevolgen voor
haar gewicht, dat ze nauwlettend in het oog houdt. Liefst
wil ze alles tellen en zich aan afspraken met zichzelf hou-
den, elk toegeving die ze zichzelf wil gunnen, slaat ze uit-
eindelijk af. Ook tracht ze met haar denken zwak zijn te-
gen te gaan. Tevens zet ze gemakkelijk haar omgeving
onder druk, zodat ze plichtsgetrouw haar gewoonten
kan behouden. Feestjes zijn voor haar vaak een gruwel,
omdat ze veel onvoorspelbaarheid meebrengen: wat
gaan ze je voorzetten en wie gaat je allemaal verplichten,
647
ook door hun verwachtingen naar je toe. Ze doet er alles
aan om niet te moeten eten en niet aan eten te moeten
denken, zo kan er niets fout lopen en kan ze onmogelijk
aan overgewicht raken met gegarandeerd reacties en
verlies tot gevolg. Wat ze tracht te bereiken is schema-
activering te voorkomen en zo deze toch optreedt, ze te
neutraliseren. Ze doet dit door het inzetten van het ver-
mijdings- en neutralisatieschema. Ze doet aan schema-
vermijding en -neutralisatie met behulp van het vermij-
dings- en neutralisatieschema.
Daan (16 jaar) doet er alles aan om een positief beeld en
oordeel over zichzelf te kunnen behouden. Hij merkt hoe
snel je in een negatief daglicht kunnen komen te staan
vooral ook door toedoen van jezelf, als je de verkeerde
dingen zegt of doet. Liever wil hij eerst alles overdenken
en er niet zo maar iets uitflappen waar je op wordt afge-
rekend. Ook zo maar iets impulsief ondernemen, wil hij
helemaal geen kans geven. Hij wil liever geen flauwe din-
gen denken waarmee je kan afgaan. Ook wil hij graag
hoogte wat bij zijn vrienden leeft en hen het hem laten
vertellen. Zo weet hij beter hoe hij hier veilig op kan in-
spelen, zonder risico op imagoschade. Zo kan hij nega-
tieve beeldvorming vermijden en zonodig neutraliseren
door inzet van zijn vermijdings- en neutralisatieschema.
Deze schemavermijding en -neutralisatie via zijn vermij-
dings- en neutralisatieschema van negatieve beeldvor-
ming, moeten garant staan voor een positieve beeldvor-
ming en -behoud.
648
Geef hiervoor aan wat mogelijk van toepassing is voor je
kind of jezelf als ouder.
Meer lezen :
Obsessive Compulsive Cognitions Working Group.
(2005). Psychometric validation of the Obsessive Belief
Questionnaire and the Interpretation of Intrusions In-
ventory: Part 2, factor analysis and testing of a brief ver-
sion. Behaviour Research and Therapy, 43, 1527 1542.
649
Ongunstige
schema-activering
Elkaar beïnvloedende waarnemingen
Waarnemingsschema's die in contact met een concrete
situatie of een actueel gebeuren geactiveerd worden in
iemand, bepalen in sterke mate hoe deze zal reageren.
Bijvoorbeeld, wat ik als tof zie, daar ga ik graag op in.
Deze geactiveerde geheugenschema's kunnen niet enkel
bepalend zijn voor de reactie, zij kunnen ook bepalend
zijn voor hoe nieuwe situaties en latere gebeurtenissen
worden waargenomen. Bijvoorbeeld, dit is aantrekkelijk.
Zo wat eerder en thans wordt geactiveerd gunstig is, dan
kan dit enkel de reactie ten goede komen. Was tof en dit
De waarnemingsschema's die in contact met de om-
geving worden geactiveerd, bepalen in sterke mate je
reactie.
Hoe neem je jezelf, je kind en zijn gedrag waar ?
650
is aantrekkelijk, daar ga ik graag op in. Wanneer evenwel
wat eerder werd geactiveerd ongunstig is, dan zal dit
mogelijk ook een meer ongunstige perceptie in het nu
met zich meebrengen. Dit werkt dan tweemaal ongun-
stig in op de huidige reactie. Was niet tof en dit is ook
niet aangenaam, daar blijf ik van weg.
In de dagelijkse praktijk kan worden vastgesteld dat niet
enkel geheugenschema's geactiveerd worden over de si-
tuatie of het gebeuren zelf, maar ook over zichzelf in die
situatie en bij dit gebeuren. Is wat wordt geactiveerd
gunstig in de situatie, dan wordt gemakkelijk iets gun-
stigs gewekt over zichzelf. Is echter wat wordt geacti-
veerd ongunstig in de situatie, dan kan ook iets ongun-
stig gewekt worden over zichzelf.
In bepaalde gevallen kan vastgesteld dat bij een situatie
of gebeuren iemand eerst iets wekt over zichzelf en van
daaruit en vervolgens iets activeert bij de situatie of het
gebeuren. Is dit iets gunstig over zichzelf, zoals daar hou
ik van of voel ik me goed bij, dan kan dit gunstig uitwer-
ken op de situatie, dit lijkt me niet te moeilijk of is aan-
genaam. Is dit iets ongunstig over zichzelf, zoals daar heb
ik echt een hekel aan of voel ik me niet goed bij, dan kan
dit ongunstig uitwerken op de situatie, dit is gewoon on-
mogelijk of onaangenaam. In een situatie of bij een ge-
beuren wordt dan een bepaalde kant van zichzelf ge-
wekt, hou ik van of heb ik een hekel aan, voel ik me goed
651
bij of niet. Deze geactiveerde kant activeert dan gemak-
kelijk een bepaalde kant over de situatie of het gebeu-
ren, te doen of niet te doen, prettig of onprettig.
Zelfwaarneming en omgevingswaarneming
Een ongunstige kant van zichzelf wordt dan eerst bij een
situatie of gebeuren geactiveerd. Iemand ervaart zich
zwak, niet vertrouwd, onwennig, onervaren, onmachtig
of hulpeloos. Gekoppeld aan die kant zijn er negatieve
gevoelens, zoals angst, onzekerheid, spanning, opwin-
ding, verzet, weerstand, mogelijk zelf boosheid of pa-
niek. Tegelijk hiermee komt een omgangspatroon naar
voor dat gericht is op zich veilig stellen, afstand winnen,
bescherming zoeken, controle trachten verwerven, ver-
der verlies vermijden, waarbij winnen geen optie meer
is, hooguit is er sprake van een nuloperatie, geen winst,
geen verlies.
652
Wanneer nu vanuit zulke zelfwaarneming, zulk zelfge-
voel en zulk zelfverlangen met een nieuwe situatie of ac-
tueel gebeuren wordt kennisgemaakt, dan wordt de
kans op een negatieve waarneming erg groot. Iets is te
moeilijk, oninteressant, een balast, storend of opdringe-
rig. Gekoppeld aan deze geactiveerde kant van iets zijn
er negatieve gevoelens, zoals afkeer, ergernis, weer-
stand, verzet ertegenover. Tegelijk hiermee is het opge-
roepen omgangspatroon hiermee mogelijk een van des-
interesse, onverschilligheid, tegenkanting, verwerping,
afzijdigheid.
Vooral wie onzeker is, weinig stabiel is, gemakkelijk in de
war raakt, niet mee is, zich afsluit, wie iets gemakkelijk
persoonlijk opneemt, wie zich gemakkelijk geviseerd
voelt, beoordeeld of aangevallen, of de laatste tijd veel
negatieve ervaringen heeft opgelopen, zal gemakkelijk
een ongunstig zelfschema (onbegrepen, niet aanvaard,
ondergewaardeerd, niet bij, niet bekwaam, ...) wekken
en van daaruit gemakkelijk ongunstige omgevingssche-
ma's activeren. De ongunstige zelfschemakant wekt dan
gemakkelijk ongunstige omgevingskanten.
Zelfwaarneming ouder, kind- en gedragswaarneming
Als ouder kan je in de omgang met je kind soms een be-
paalde zelfwaarneming wekken van waaruit je de situa-
tie of het gebeuren met je kind benadert. Is je zelfbeeld
ongunstig, zoals ik voel me niet bekwaam om met deze
653
situatie met mijn kind om te gaan, dan kan dit zich uit-
werken op het beeld van je kind en de situatie die er is.
De situatie wordt mogelijk als problematisch ervaren en
je kind als moeilijk. Ook al valt het op zich wel mee. Je
zelfperceptie, je perceptie van je kind en zijn gedrag
staan dan tussen je en je kind en zijn reactie.
Je bent tijdelijk je zelfvertrouwen kwijtgespeeld in con-
frontatie met je kind. Het oordeel dat je vervolgens over
wat je kind doet en wie je kind voor je is, hebt, valt dan
mogelijk erg ongunstig is. Zowel je kind als het gebeuren
worden dan ongunstig waargenomen, met een ongun-
stige reactie als gevolg.
Ongunstige zelf-, kind- en gedragswaarneming voorko-
men
Om ongunstige reacties tegenover je kind te voorkomen,
kan je er op letten niet te snel of te gemakkelijk een on-
gunstige zelfperceptie op te wekken. Dit kan je door in
de situatie of het gebeuren niet te gaan zoeken naar wat
deze perceptie zou kunnen activeren. Ik zoek bijvoor-
beeld in de tafelsituatie of bij het slapengaan niet naar
het drukke of eigengereide in wat mijn kind doet of zegt.
Dit drukke of eigengereide wekt namelijk gemakkelijk
mijn onzekerheid als ouder, waardoor ik gemakkelijk ver-
wijtend of teleurgesteld naar wat mijn kind doet of zegt,
kijk. Met als gevolg dat ik vanuit mijn tekortschietend ge-
voel en vanuit mijn tekortschietend waarnemen van mijn
654
kind en zijn gedrag aan tafel of bij het slapen gaan, ge-
makkelijk negatief reageer.
Door in de situatie of bij het gebeuren te zoeken naar
wat je gunstige zelfperceptie kan doen behouden. Ik
zoek in de tafelsituatie of bij het slapengaan naar de
moeite die het kind doet om te eten of zich om te kleden.
Daardoor kan ik mijn zelfzekerheid als ouder behouden,
waardoor ik niet verwijtend of teleurgesteld naar wat
mijn kind doet of zegt, kijk. Dit heeft voor gevolg dat ik
vanuit mijn niet-tekortschietend gevoel en vanuit mijn
niet-tekortschietend waarnemen van mijn kind en zijn
gedrag aan tafel en bij het slapengaan, gunstig op mijn
kind kan blijven reageren.
Een andere mogelijkheid is bij je kind en de situatie te
blijven en niet op jezelf en je ervaren te focussen zodat
het niet tussen je kind en jezelf komt te staan. Zo kan je
trachten precies hoogte te krijgen van de hier en nu si-
tuatie en hoe je kind hier en nu is. Zo vermijd je iets in de
situatie of je kind te zoeken dat ongunstige waarne-
mingsschema's heractiveert. Schema's die je stereotiep
doen kijken en handelen en gemakkelijk op het kind wor-
den overgedragen, zodat ook je kind vervalt in een ste-
reotiep kijken en doen. Door de hier en nu situatie alle
kansen te geven om genuanceerd te benaderen, kan je
mogelijk andere waarnemingsschema's activeren, die je
kansen geven tot een bij die situatie passende reactie. Ze
655
laten ook het kind toe vanuit een ervaren andere bena-
dering anders naar zichzelf te kijken en bijgevolg moge-
lijk anders te kunnen reageren.
Schuif opzij wat tussen jezelf en je kind en zijn gedrag zou
kunnen staan en ongunstig inwerkt.
656
Ongunstige
schema-activering
en -ontwikkeling bij
je kind
Ongunstige schema-activering en -ontwikkeling bij je
kind
Waar je als ouder intuïtief bang voor bent is dat je kind
zich een negatieve voorstelling zou vormen van wat je
van hem of haar verwacht, van wie het hierbij zelf is, van
wie jij bent, van hoe je relatie is, van hoe de context is en
in welk gedachtekader dit alles omvat is.
Wat je vooral intuïtief wil vermijden is dat je kind een
negatieve voorstelling zou ontwikkelen over je verwach-
tingen, over zichzelf, over je, over je relatie, over de con-
text en het gedachtegeheel dat dit alles omringt. Een
De voorstelling die je kind activeert
over je verwachting,
over zichzelf hierbij, over je, over je relatie,
over de context en over het omvattend denkkader
zijn erg bepalend voor zijn reactie.
657
voorstelling die vaste vorm aanneemt en telkens weer
opnieuw opduikt omdat een andere ontbreekt en niet
tot ontwikkeling kwam.
Wat je als ouder intuïtief concreet wil vermijden is dat
door je aanpak en inbreng in je kind een negatieve voor-
stelling die meer momentaan of blijvend van aard is zou
worden geactiveerd over je vraag, over zichzelf, over je,
over je relatie, over de context en over het omringend
denkkader.
Wat je als ouder intuïtief hierbij wil vermijden is dat je
kind door deze ervaring zijn voorstelling van je verwach-
tingen, van zichzelf, van je, van je relatie, van de context
en het omringend kader in meer ongunstige richting zou
ontwikkelen.
Wat je als ouder intuïtief bij dit alles wil vermijden is dat
je kind door deze geactiveerde voorstellingen van je ver-
wachting, van zichzelf, van je, van je relatie, van de con-
text en van het omgevend kader niet meewerkt maar te-
genwerkt. Dat je hierdoor te maken krijgt met weerstand
die enkel maar toeneemt. Dat je kind niet voorbij zichzelf
raakt met zijn voorstellingen en je zo niet weet tegemoet
te komen en er niet in slaagt iets voor je te doen.
Wat je als ouder intuïtief bij dit gebeuren wil vermijden
is dat je kind door zijn geactiveerde ongunstige voorstel-
658
lingen van je verwachting, van zichzelf, van je, van je re-
latie, van de context en omgevend kader bij je ook on-
gunstige voorstellingen gaat activeren over de situatie,
over hem- of haarzelf, over jezelf, over je relatie, over de
context en het omringend kader en je bijgevolg zo over-
eenkomstig gaat reageren.
Wat je als ouder intuïtief als gevolg wil vermijden is dat
je kind door zijn geactiveerde voorstellingen van je ver-
wachtingen, van zichzelf, van je, van je relatie, van de
context en omgevend kader bij je progressief ongunstige
voorstellingen zou doen ontwikkelen over de situatie,
over hem- of haarzelf, over jezelf, over je relatie, over de
context en het omringend kader.
Wat je als ouder intuïtief vervolgens wil vermijden is dat
je kind door je geactiveerde ontwikkelde ongunstige
voorstellingen van je verwachtingen, van hem- of haar-
zelf, van jezelf, van je relatie, van de context en het kader
waarin gemakkelijk op zijn beurt zich ontwikkelende on-
gunstige voorstellingen gaat activeren over je verwach-
tingen, over zichzelf, over je, je relatie, over de context
en het kader waarin, die deze verder gaan bevestigen en
verder tot ontwikkeling gaan laten komen.
Wat je als ouder intuïtief als gevolg wil vermijden is dat
je ongunstige voorstellingen en die van je kind elkaar
gaan activeren, gaan bevestigen en verder nog meer
659
gaan doen ontwikkelen. Op een manier dat je in een we-
derzijdse negatieve spiraal terecht komt van elkaar acti-
verende, bevestigende en zich ontwikkelende ongun-
stige negatieve voorstellingen over je verwachtingen, je-
zelf, elkaar, je onderlinge relatie, de context en het kader
waarin.
Gunstige schema-activering en -ontwikkeling bij je kind
Wat je als ouder intuïtief wil bereiken is dat je kind zich
een positieve voorstelling zou vormen van wat je van
hem of haar verwacht, van wie het hierbij is, van wie jij
bent, van hoe je relatie is, van hoe de context is en in
welk gedachtekader dit alles omvat is.
Wat je vooral intuïtief wil bereiken is dat je kind een po-
sitieve voorstelling zou ontwikkelen over je verwachtin-
gen, over zichzelf, over je, over je relatie, over de context
en het gedachtegeheel dat dit alles omringt. Een voor-
stelling die vaste vorm aanneemt en telkens weer op-
nieuw tevoorschijn komt omdat een andere minder gun-
stige ontbreekt en niet tot ontwikkeling kwam.
Wat je als ouder intuïtief concreet wil bereiken is dat
door je aanpak en inbreng concreet in je kind een posi-
tieve voorstelling die meer momentaan of blijvend van
aard is zou worden geactiveerd over je vraag, over zich-
zelf, over je, over je relatie, over de context en over het
omringend denkkader.
660
Wat je als ouder intuïtief hierbij wil bereiken is dat je kind
door deze ervaring zijn voorstelling van je verwachtin-
gen, van zichzelf, van je, van je relatie, van de context en
het omringend kader in gunstige richting zou ontwikke-
len.
Wat je als ouder intuïtief bij dit alles wil bereiken is dat
je kind door deze geactiveerde voorstellingen van je ver-
wachting, van zichzelf, van je, van je relatie, van de con-
text en van het omgevend kader meewerkt en niet te-
genwerkt. Dat je hierdoor te maken krijgt met samen-
werking die enkel maar toeneemt. Dat je kind niet voor-
bij zichzelf hoeft te raken door zijn gunstige voorstellin-
gen en je weet tegemoet te komen en er in slaagt iets
voor je te doen.
Wat je als ouder intuïtief bij dit gebeuren wil bereiken is
dat je kind door zijn geactiveerde gunstige voorstellingen
van je verwachting, van zichzelf, van je, van je relatie, van
de context en omgevend kader bij je ook gunstige voor-
stellingen gaat activeren over de situatie, over hem- of
haarzelf, over jezelf, over je relatie, over de context en
het omringend kader en je bijgevolg zo overeenkomstig
gaat reageren.
Wat je als ouder intuïtief als gevolg wil bereiken is dat je
kind door zijn geactiveerde voorstellingen van je ver-
wachtingen, van zichzelf, van je, van je relatie, van de
context en omgevend kader bij je progressief gunstige
661
voorstellingen zou doen ontwikkelen over de situatie,
over hem- of haarzelf, over jezelf, over je relatie, over de
context en het omringend kader.
Wat je als ouder intuïtief vervolgens wil bereiken is dat
je kind door je geactiveerde ontwikkelde gunstige voor-
stellingen van je verwachtingen, van hem- of haarzelf,
van jezelf, van je relatie, van de context en het kader
waarin gemakkelijk op zijn beurt zich ontwikkelende
gunstige voorstellingen gaat activeren over je verwach-
tingen, over zichzelf, over je, je relatie, over de context
en het kader waarin, die deze verder gaan bevestigen en
deze verder tot ontwikkeling gaan laten komen.
Wat je als ouder intuïtief als gevolg wil bereiken is dat je
gunstige voorstellingen en die van je kind elkaar gaan ac-
tiveren, gaan bevestigen en verder en nog meer gaan
doen ontwikkelen. Op een manier dat je in een weder-
zijdse positieve spiraal terecht komt van elkaar active-
rende, bevestigende en zich ontwikkelende gunstige po-
sitieve voorstellingen over je verwachtingen, jezelf, el-
kaar, je onderlinge relatie, de context en het kader
waarin.
Waar zo al van toepassing
Wat hiervoor uitgelegd werd voor verwachtingen, kan
concreet ook gaan over ervaren moeilijkheden en pro-
blemen. Wat hiervoor uitgelegd werd voor situaties met
662
je als ouder, kan concreet ook gaan over situaties met
andere volwassenen, zoals leerkrachten en andere vol-
wassen zoals familieleden, maar ook gaan over situaties
met leeftijdgenoten, zoals vrienden, klasgenoten, ken-
nissen en in de familie. Zowat alles en iedereen kan voor-
werp zijn van ongunstige voorstellingen bij je kind welke
weinig mogelijkheden bieden. Zowat alles en iedereen
kan evenwel ook voorwerp zijn van gunstige voorstellin-
gen bij je kind wat kansen kan creëren. Wat uitgelegd
werd als een intuïtief aanvoelen en voor je rekening ne-
men, kan ook meer bewust gebeuren en meer actief
voor je rekening genomen worden.
In specifieke vormingsprogramma's wordt op een of an-
dere manier van het voorgaande gebruik gemaakt. Zo is
er onder meer het Programma Alternatieve Denkstrate-
gieën (PAD) dat kinderen tussen vier en twaalf wil stimu-
leren in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Het be-
steedt aandacht aan hoe het zelfbeeld en het probleem
oplossen kan verbeterd worden door het kind aandacht
en complimenten te geven en door het te laten proberen
anders te denken.
Zo is er ook de Life Space Crisis Intervention methodiek
(LSCI) voor jongeren met blijvend zelfdestructief gedrag.
Het schenkt onder meer aandacht aan hoe jongeren te
helpen geen slachtoffer te worden van hun mogelijke ir-
rationele opvattingen over anderen en over hun situatie.
Opvattingen die uitgesproken negatieve gevoelens in
663
hen opwekken die leiden tot niet passende reacties bij
henzelf en als gevolg ook bij hun omgeving.
664
C o n c r e e t t o e g e p a s t
665
Meer lezen :
Louwe, J. J., Overveld, C. W. ., & Luit, J. E. H. . (2001).
Programma Alternatieve Denkstrategien (PAD). Hou-
ten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Long, N. J., Wood, M. M., Fecser, F. A., & D'Oosterlinck,
F. (2003). Praten met kinderen en jongeren in crisissitu-
aties: Life space crisis intervention. Heverlee-Leuven:
LannooCampus.
666
Ontwikkeling
gunstige
of ongunstige
schema’s
Voorstellingen in ontwikkeling
Je zal maar geluk hebben. Je weet in contact met je om-
geving en mee onder invloed van die omgeving een aan-
tal gunstige voorstellingen te ontwikkelen. Gunstige
voorstellingen over jezelf en je omgeving die je kan aan-
wenden in het contact met je omgeving. Voorstellingen
die je een goede houvast bieden en een positieve inge-
steldheid bij je omgang. Voorstellingen die je kansen bie-
den en geen belemmering of hinderpaal vormen bij je
interactie.
Je interactie met je omgeving kan heel bepalend zijn
voor de geheugenschema’s die je ontwikkelt.
Geheugenschema’s die op hun beurt erg bepalend
zijn voor de voorstellingen die je hanteert in je inter-
actie met je omgeving.
667
Heel wat jongeren in ontwikkeling lijden onder minder
gunstige voorstellingen die zich bij hen op basis van hun
interactie met hun omgeving ontwikkelen. Deze ongun-
stige voorstellingen maken het hen dan moeilijk om situ-
aties in te schatten, om dingen te begrijpen en om tot
een passende reactie te komen. Vandaar het belang om
jongeren te helpen hen zo gunstig mogelijke voorstellin-
gen te laten ontwikkelen.
Stel je een jongere voor die bij contact met zijn omgeving
automatisch wantrouwen activeert. Of een jongere die
bij contact automatisch een blind naïef vertrouwen acti-
veert. Beide jongeren activeren een weinig gunstige
voorstelling. De eerste jongere zal veel kansen missen.
De tweede jongere zal mogelijk veel risico lopen. Stel je
een derde jongere voor die bij contact met zijn omgeving
zich vertrouwend opstelt. Deze jongeren stelt zich open
voor kansen, maar sluit zich tegelijk af voor risico's, door
zich zo vertrouwvol mogelijk op te stellen. Deze jongere
zal de meest gunstige voorstelling activeren.
Oorsprong ontwikkeling
De geactiveerde voorstellingen van deze jongeren ko-
men zo maar niet uit het ijle. Ze ontwikkelen zich in in-
teractie met de omgeving op basis van opgedane erva-
ring en verkregen informatie. Het gaat om voorstellingen
waarvoor de omgeving model staan, voorstellingen die
in gesprek en geschrift aan bod komen, voorstellingen
668
die een kans maken op basis van wat wordt ervaren,
voorstellingen die geen kans maken op basis van wat in
het ervaren niet aan bod komt, voorstellingen die wor-
den aangemoedigd, voorstellingen die worden ontmoe-
digd.
Wat als je als jongere voortdurend met perfectionisti-
sche volwassenen wordt geconfronteerd die voortdu-
rend hun eisen en verwachtingspakket verwoorden en
laten merken wanneer je op het goede spoor bent, maar
nog meer wanneer je tekortschiet. Wat als je als jongere
voortdurend op je incompetentie wordt gewezen en je
omgeving je laat voelen je zo te ervaren. De omgeving
waarin je opgroeit en de opvoeding die volwassenen je
geven bepalen erg de aard van je eigenwaarde voorstel-
ling. Hoe zou in tegenstelling hiermee je voorstelling als
jongere zich ontwikkelen zo het in de ontmoete uitlatin-
gen, reacties en modellen draait rond het competent-
zijn van je. De ongunstige of gunstige voorstellingen die
de omgeving over je hanteert en die ze op diverse wijzen
op je overdragen zijn bijgevolg van groot belang. Ze doen
in je gunstige of ongunstige voorstellingen tot ontwikke-
ling komen over jezelf, je mogelijkheden en je omgeving.
Voorstellingen die je aanwendt in je contact met je om-
geving en je helpen en ondersteunen, of het je moeilijk
maken en je verzwakken.
669
Eigenheid geheugenschema’s
Voorstellingen zijn geactiveerde geheugenschema's. In
deze schema's liggen alle opgedane ervaringen en ver-
kregen informatie op een verwerkte wijze opgeslagen
voor gebruik. Alhoewel bij deze verwerking naar syn-
these wordt gestreefd, bestaat het risico dat deze syn-
these niet helemaal lukt en dat er een afsplitsing en zelfs
tegenstelling ontstaat. Vaak brengen ouders ook reeds
een afgesplitste of tegengestelde voorstelling naar voor
waarop zij zelf uitkwamen. Hun kind is, bijvoorbeeld,
'braaf' of 'stout', of hun kind is, bijvoorbeeld, op anderen
gericht of op zichzelf. Sommigen kinderen worden dan
vooral getypeerd door een van beide voorstellingen, zo-
dat ze zich er stilaan mee gaan identificeren. Deze afge-
splitste of tegengestelde voorstelling maakt het jonge-
ren dan moeilijk om tot een synthese te komen. Syn-
these zoals de jongere is waardevol of de jongere is soci-
aal als meer evenwichtige en omvattende voorstelling.
De waardevolle jongere die kan involgen, maar soms ook
niet. De sociale jongere die rekening houdt met zichzelf,
maar ook met de andere.
Eenzijdige geheugensyntheses
In de praktijk kan vastgesteld worden dat sommige jon-
geren onder invloed van omgevingservaringen komen
tot eenzijdige geheugensyntheses. Hun geheugensche-
670
ma's waarop ze hun voorstellingen bij hun omgang base-
ren zijn afgesplitste uit tegenstelling voortgekomen een-
zijdige syntheses. In een conflictueuze of verwaarlo-
zende omgeving ontwikkelen zich met name gemakkelijk
ongunstige geheugenschema's, zoals onveiligheid, wan-
trouwen, afhankelijkheid, hulpeloosheid, minderwaar-
digheid en afstand. De voorstellingen die bij contact op
basis hiervan geactiveerd worden, bieden weinig kansen
en houden eerder risico's in. In een overbeschermende
of aanklampende omgeving ontwikkelen zich anderzijds
gemakkelijk extreme en daardoor ongunstige schema's,
zoals automatische veiligheid, blind naïef vertrouwen,
uitgesproken onafhankelijkheid en controle, superiori-
teit en verlatingsangst. Het tegengestelde eenzijdige
maakt dat facetten van de tegenpool niet worden ver-
worven. Bij een jongere met wantrouwen ontbreekt dan,
bijvoorbeeld, vertrouwen, of omgekeerd, bij een jongere
met blind vertrouwen ontbreekt dan elk wantrouwen.
Tweezijdige geheugensyntheses
Een tweede groep jongeren ontwikkelt onder invloed
van omgevingservaringen tweezijdige geheugensynthe-
ses. Hun geheugenschema's waarop ze hun voorstellin-
gen bij hun omgang baseren zijn afgesplitste uit tegen-
stelling voortgekomen tweezijdige syntheses. In die zin
dat de tegengestelde voorstellingen als afzonderlijke ge-
heugenschema's naast elkaar tot ontwikkeling zijn geko-
men. Ze hebben, bijvoorbeeld, een onzekere kant, maar
671
ook een dominant zelfzekere kant tot ontwikkeling ge-
bracht. Een van beide is geactiveerd naargelang de situ-
atie of gedurende een zekere periode, de andere is dan
inactief maar latent wel aanwezig. De ontwikkeling kent
twee tegengestelde kanten of facetten, maar slechts een
is naargelang de situatie of tijdstip actief.
Omvattende geheugensyntheses
Een derde groep jongeren weet onder invloed van om-
gevingservaringen omvattende geheugensyntheses te
ontwikkelen. Hun geheugenschema's waarop ze hun
voorstellingen bij hun omgang baseren zijn tot eenheid
gebrachte omvattende syntheses. Alle verschillende er-
varingen krijgen bij verwerking onderdak in één geheu-
genschema. De jongere heeft, bijvoorbeeld, assertiviteit
ontwikkeld zodat hij rekening weet te houden met zich-
zelf zonder evenwel het over te nemen van de ander.
Het gaat in zijn geactiveerde assertieve voorstelling dan
niet om het buitenspel zetten van zichzelf (onzeker) of
het buitenspel zetten van de ander (dominant zelfzeker),
maar om het tot zijn recht laten komen van zichzelf èn
de ander.
Aanbod in de opvoeding
Als jongeren tot voorstellingen weten te komen die niet
eenzijdig zijn, maar tegelijk een synthese toelaten, dan
kan dit voor hen meer kansen inhouden en zijn er minder
672
risico's. Volwassenen in hun omgeving kunnen hen hier-
bij helpen door hen informatie en ervaringen aan te bie-
den die helpen bij deze gunstige schema-ontwikkeling.
Zo kunnen zij een ongunstige schema-ontwikkeling voor-
komen door geen eenzijdige en gepolariseerde voorstel-
lingen te hanteren en geen ervaringen aan te bieden die
eenzijdige en gepolariseerde geheugen schema-ontwik-
keling stimuleren. Hoe belangrijk zou je het als jongere
ook niet vinden een omgeving aan te treffen die je de
ontwikkeling van een gevoel van eigenwaarde toelaat,
eerder dan dat ze je opzadelt met een gevoel van min-
derwaardigheid of andersom superioriteit. Je oké en be-
tekenisvol voelen, eerder dan je niet-oké en betekenis-
loos voelen, of andersom anderen niet oké of als bete-
kenisloos ervaren. Wellicht hoor je ook liever een ver-
haal met aanwezigheid en en-en van aard, dan een ver-
haal van afwezigheid en of-of van aard. Wellicht hoor je
ook liever een verhaal dat minder afgesplitst en geken-
merkt wordt door tegenstelling, maar meer tot eenheid
gebracht, in het centrum en minder gepolariseerd. Min-
der extreem of uitgesproken, maar meer gematigd en
omvattend. Waar draait het om heen in de opvoeding.
Een jongere kan maar eigenwaarde als voorstelling acti-
veren en aanwenden in het nu zo het in het verleden ook
kansen gekregen heeft het onderliggend schema te ont-
wikkelen en dit op basis van kansen die het hiertoe wer-
den gegeven.
673
Ontwikkeling voorstellingen omwereld
Op die manier kan je kind ook gemakkelijker de omwe-
reld minder eenzijdig typeren, of minder met tegenge-
stelde labels en adjectieven typeren. Zo komt de wereld
als meer tot synthese gebracht naar voor. Niet de om-
wereld als vijand, of vriend, of afwisselend een van
beide. Maar de omwereld als vertrouwd, aansprekend
en toegankelijk, zonder zich er tegen af te zetten of er in
op te gaan, zonder er zich van af te wenden of er mee
samen te vallen. De geactiveerde voorstellingen van je
kind op basis van zijn tot stand gekomen schema's in
contact met de omwereld, bieden dan optimale kansen
en beperkte risico's. Dit zowel voor je kind zelf, als voor
de omwereld waarvan jij deel uitmaakt.
Welke voorstellingen bij je opvoeden
Geef zo je wil aan welke schema's je bij je kind tot ont-
wikkeling brengt en welke voorstellingen je bij je kind ac-
tiveert op basis van welke informatie en geboden erva-
ring. Meer concreet over zichzelf en zijn omwereld waar-
van je als ouder deel uitmaakt :
Welke schema-ontwikkeling en welke voorstelling-acti-
vering op basis van welke informatie en welke geboden
ervaring over zichzelf :
674
Welke schema-ontwikkeling en welke voorstelling-acti-
vering op basis van welke informatie en welke geboden
ervaring over zijn omwereld waarvan jij deel uitmaakt :
675
Gunstige
en ongunstige
schema's
Schemamodel versus
schematherapie en -
pedagogie
Schema's en hun nut
In de dagelijkse omgang kan je te maken krijgen met de
activering van gunstige of ongunstige schema's als mo-
dellen van de realiteit voor je. Het kan hierbij gaan om
de je omgevende realiteit, maar ook om de eigen reali-
teit. Hoe is de omgeving voor mij, hoe ben ikzelf voor
mij ? Hoe ken ik de omgeving, hoe ken ik mezelf ? Het
zijn deze schema's die tussen jezelf en de omgevende re-
aliteit komen te staan en erg bepalend en sturend zijn
voor je reactie en omgang.
In de dagelijkse omgang kan je te maken krijgen met
de activering van gunstige of ongunstige schema's als
modellen van de realiteit voor je. Deze geactiveerde
schema’s kunnen erg bepalend en sturend zijn voor je
reactie en omgang, met een gunstig of ongunstig re-
sultaat tot gevolg.
676
Zo komt, bijvoorbeeld, je zelfschema en je kindschema
tussen jezelf en je kind te staan bij interactie. Ervaar je
jezelf als een ouder die gemakkelijk het opvoeden aan-
kan, ervaar je je kind als doorgaans meegaand ? Of er-
vaar je jezelf als ouder en persoon als iemand die weinig
of niets kan en aankan, of niet vaardig is en je kind als
doorgaans moeilijk en niet flexibel ?
Het verschil in waarneming in beide gevallen zal een heel
verschil maken in de manier van omgaan hiermee. Als
bekwame ouder met een redelijk kind zal je graag op een
positieve wijze met je kind omgaan en dit als prettig er-
varen. Als onbekwaam iemand met een voor je star kind
zal je je ofwel hier bij neerleggen en nog weinig inspan-
ning doen, ofwel hier krachtig tegenin willen gaan en
trachten het ervaren tekort te compenseren, ofwel nog,
heel de situatie met je kind als onbevredigend trachten
vermijden. Je neerleggen, je verzet of je vluchten, geen
hiervan zal je als prettig en aangenaam ervaren.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen 'On-
gunstige schema-activering', 'Ongunstige schema-acti-
vering en -ontwikkeling bij je kind', 'Problematische
schema-activering' en 'Ontwikkeling gunstige of ongun-
stige schema's' van deze encyclopedie.
Neemt de ontwikkeling van schema's derwijze uitgesp-
roken ongunstige vormen aan, in het bijzonder het zelf-
677
schema, met een blijvend ongunstig of verstoord functi-
oneren tot gevolg, dan kan schematherapie of -pedago-
gie behulpzaam zijn. Zeker wanneer ook je omgangs-
wijze hiermee je helemaal uit balans brengt en je vast-
houdt. Schematherapie richt zich op oudere leeftijd,
schemapedagogie op jongere leeftijd. Verloopt de ont-
wikkeling van schema's gunstig, ook het zelfschema, met
een duurzaam ondersteunen van het eigen functione-
ren, dan kunnen inzichten uit het schemamodel gunstig
zijn.
Schematherapie en -pedagogie
In de schematherapie of -pedagogie gaat het over sche-
ma's over zichzelf, relaties en verhoudingen tot de om-
wereld die pathologisch en disfunctioneel van aard zijn.
Ze zijn ongunstig en storen iemands functioneren, ook al
wordt zo getracht problemen en erger te voorkomen.
De schema's zijn gelinkt aan onbevredigd gebleven be-
hoeften. Ze laten sporen na uit het verleden. Deze sche-
ma's pasten als patronen in de vroegere (ongunstige)
leefsituatie, maar blijven in nieuwe en andere (meer
gunstige) leefsituaties ongunstig doorwerken. De trig-
gers zijn ongunstig, aanvankelijk wegens de ongunstige
situatie, later omdat ze niet passen bij huidige meer gun-
stige situaties. Schema’s bepalen de manier waarop we
denken, voelen, handelen en omgaan met anderen. Ze
lokken zo heftige gevoelens uit bij jezelf en je omgeving,
678
zodat er sprake kan zijn van gevoelsonevenwicht en -ver-
warring. Vooral ook je reactie erop kan mee leiden tot
ongunstige actuele modi. Schematherapie gaat over hoe
anderen je kunnen helpen. Schema's, modi en triggers
vormen de samenstellende onderscheiden elementen.
Schema's als theorie verstoren het concrete gedrag. Er is
sprake van een verhoogde intensiteit en een gepolari-
seerde eenzijdige vorm. Het gevoelsmatige domineert.
Op de schema's heb je rationeel weinig invloed terwijl ze
irrationeel voor je lijken. Schematherapie gaat over hoe
los te komen van je schema’s en het zoeken naar gezon-
dere modi.
Schema's kunnen best losgelaten of veranderd worden.
Dit kan ook door open te staan voor nieuwe meer posi-
tieve schema's die beter aansluiten bij je behoeften en
je toelaten gunstiger te voelen en te denken en waar-
door ander gedrag mogelijk wordt en je tot betere be-
slissingen en keuzes kan komen. Door tevens zicht te krij-
gen op de huidige omgangswijze met geactiveerde sche-
ma's worden gunstiger omgangsmodi mogelijk. Meer
hierover lezen kan in het thema-onderdeel 'Schemape-
dagogie' van deze encyclopedie. Modi houden de com-
binatie in van een activatie van ongunstige schema's en
een bepaalde coping- of omgangsstijl. Deze leidt tot een
actuele toestand van voelen, denken en gedragen, en
opstelling tegenover je gevoelens en jezelf. Een modus
als een gevoel en houding tegenover oude opgeroepen
gevoelens, als reactie door deze gevoelens getriggerd.
679
Van modi die overweldigend extreem (gekwetst, woe-
dend, impulsief...), of star extreem (kritisch, eisend,
straffend, ...) kunnen zijn en negatief van aard, wordt op
weg gegaan naar modi die evenwichtig gematigd (ge-
zond, blij, gelukkig, ...) zijn en positief van aard. Zo los te
komen van eerder overweldigende borderline kenmer-
ken of in het tweede geval starre autistische kenmerken.
Ook je vroegere leefsituatie als kind waarin een en ander
ontbrak en fout liep en aanleiding was voor de ontwik-
keling van je ongunstige schema’s komt als onderlig-
gende problematiek aan bod, om mee het verschil met
de huidige leefsituatie te onderkennen.
Uiteindelijk is het doel dat je afscheid neemt van je oude,
negatieve schema’s om open te staan voor nieuwe posi-
tievere schema’s, je meer controle krijgt over je emoties
en jezelf, en een andere opstelling tegenover je gevoe-
lens en jezelf. Zodat je wel kan krijgen en bereiken wat
je nodig hebt.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen 'Ou-
derschema's optimaliseren' en 'Ouderschema's in het
midden' van deze encyclopedie.
Bijvoorbeeld, als ouder kan je eigen zijn dat je een blind
vertrouwen hebt dat alles altijd goed komt op voor-
waarde dat je precies aan de verwachtingen en behoef-
ten van de omgeving tegemoet komt. Zo hoop je geen
680
verlies of afwijzing te moeten ervaren. Je put je voldoe-
ning uit je enkel positieve dingen voor te spiegelen ook
tegen beter weten in en het tevreden maken en houden
van je omgeving.
Ook je kind en partner tracht je op dit spoor te krijgen in
de vorm van 'zwijgen en meedoen', zich geen vragen te
stellen en geen voldoening te zoeken bij jezelf, met oog
voor de realiteit. Dit leidt tot regelmatige botsingen
vooral nu het kind wat ouder en mondiger wordt. Je part-
ner koos er anderzijds voor niet langer voluit open te zijn
en vooral tijd en ruimte voor zichzelf te zoeken.
Omdat er toch regelmatig teleurstelling en spanning
aanwezig was, leek het nuttig te achterhalen waar je
denk- en gedragspatroon zijn oorsprong vond. Zo bleek
je mama mogelijk eenzelfde omgangswijze voor te staan
van je neerleggen bij de situatie en de aanwezige ver-
wachtingen van de omgeving, dit om moeilijkheden te
vermijden. Probeerde je hier als kind van af te wijken, dan
werd papa ingeschakeld om je op dit spoor terug te bren-
gen. Wilde je dit vermijden en jezelf garanderen dat ze
om je gaven en van je hielden, dan kon je beter niet zelf
denken of initiatief nemen, maar je mee laten voeren met
de voorgespiegelde stroom. Je herinnerde je dat in feite
nog maar een blik van mama nodig was om te denken en
doen zoals zij.
Met de hulp van je omgeving kwam je er stilaan achter
681
dat meer realistisch zijn en ook rekening houden met fa-
len en tegenslag minder van je eiste. Je kon ook dichter
bij jezelf aan functioneren en jezelf en je behoeften ook
als van tel ervaren.
Schemamodel
In het schemamodel gaat het over schema's over alles en
iedereen die voornamelijk niet pathologisch of disfuncti-
oneel van aard zijn. Ze zijn veelal gunstig en ondersteu-
nen iemands functioneren om een realiseren te berei-
ken. Ze zijn niet gelinkt aan onbevredigde behoeften. Ze
zorgen voor pistes in de toekomst. Deze schema's waren
als patronen gunstig in de vroegere leefsituatie, en kun-
nen ook doorwerken in nieuwe en andere leefsituaties.
De triggers zijn gunstig, aanvankelijk wegens de gunstige
situatie, later omdat ze ook passen bij huidige even gun-
stige situaties. Schema’s ondersteunen de manier
waarop we denken, voelen, handelen en omgaan met
anderen. Ze gaan samen met positieve gevoelens bij je-
zelf en je omgeving. Het schemamodel gaat over hoe
jezelf te ondersteunen. Begripsinvulling, gedragsinvul-
ling en contextinvulling van schema’s zijn samenstel-
lende onderscheiden elementen. Schema's als theorie
sturen het concrete gedrag. Er is sprake van een gedo-
seerde intensiteit en een evenwichtige meerzijdige
vorm. Ook in de actuele omgang hiermee is er geen ver-
dediging hiertegen, door verzet, vlucht of opgave. Het
rationele domineert. Op de schema's heb je rationeel
682
veel invloed terwijl ze rationeel voor je lijken en aanslui-
ten bij je gevoelens. Het schemamodel gaat over hoe
te groeien aan je schema's.
Schema's kunnen best gekoesterd en behouden worden.
Aan deze schema's kan best voortgebouwd zonder be-
hoefte aan nieuwe en andere schema's. Ook de om-
gangswijze hiermee kan best prettig worden ervaren.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel 'Ont-
wikkeling als schema-voortbouw' van deze encyclopedie.
Bijvoorbeeld, we hadden als ouders van twee prille pu-
bers de gewoonte opgevat ons voor veel open te stellen,
zodat we met elkaar konden mee evolueren. We trach-
ten niets te ontlopen, of ons tegen iets te keren, of nog
ons willoos bij iets neer te leggen. We wilden elkaar en
ons beide kinderen laten groeien door een rijke ervaring
aan te bieden met de nodige kleur. Hierbij bouwde elk er-
varing op voor later. Hierbij trachten we de verworven en
zich verder ontwikkelende denk- en gedragspatronen zo-
veel mogelijk aan aanwezige behoeften tegemoet te la-
ten komen. We zorgden er voor dat deze zich ontwikke-
lende patronen de nodige steun en houvast konden bie-
den, maar tegelijk voldoende souplesse en beweeglijk-
heid toelieten. Het extreme en eenzijdige trachtten we
hierbij te vermijden. Onze geactiveerde patronen ge-
bruikten we eerder ter oriëntatie op voorwaarde dat ze
pasten bij de situatie en ons behulpzaam waren.
683
Tot slot
Het schemamodel kan ook ruim opgevat als van toepas-
sing op gunstige maar ook ongunstige schema's. Op die
manier omvat ze ook de schematherapie en -pedagogie.
Maar ook sedert kort is er vanuit de schematherapie in-
teresse voor de ontwikkeling van positieve schema's
over zichelf en de relatie tot anderen bij het kind in de
opvoeding en welke oudersschapsschema's hiervoor
gunstig zijn doordat ze tegemoetkomen aan emotionele
basisbehoeften van het kind. Ze vormen de tegenpolen
van de ontwikkeling van negatieve schema's bij het kind
en ongunstige ouderschapsschema's die hiervan aan de
basis liggen doordat ze niet tegemoetkomen aan de
emotionele basisbehoeften van het kind. Deze nega-
tieve processen vormden de focus van de schemathera-
pie. Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen
'Ontwikkeling positieve schema's', 'Positieve ouder-
schapsschema's' en ‘Ontwikkelingsongunstige opvoe-
dingsrelaties’ van deze encyclopedie.
Praktijk
Hoe kan de schematherapie je als ouder helpen tot ver-
andering te komen ?
Hoe kan de schemapedagogie je (als) kind helpen tot ver-
andering te komen ?
684
Hoe kan het schemamodel je als ouder of kind helpen ver-
der te evolueren en te groeien ?
Meer lezen :
Young, J. E., Klosko, J. S., & Weishaar, M. E. (2003).
Schema therapy: A practitioners guide. New York: Guil-
ford Press.
Arntz, A., Jacob, G., & Sijbers, G. (2017). Schematherapie:
Een praktische handleiding. Amsterdam: Uitgeverij Nieu-
wezijds.
Damm, M. (2010). Schemapdagogik: Mglichkeiten und
Methoden der Schematherapie im Praxisfeld Erziehung.
Wiesbaden: VS Verlag fr Sozialwissenschaften / GWV
Fachverlage, Wiesbaden.
685
Ontwikkeling
positieve
schema’s
Positieve en negatieve schema’s
In het verleden is in de wetenschap vooral interesse uit-
gegaan naar negatieve schemas als ontstane denk- en
gedragspatronen die aan de basis lagen van een dysfunc-
tioneel handelen. Negatieve schema's die reeds vroeg in
de ontwikkeling tot stand kwamen op basis van ervarin-
gen in een verstoord opvoedingskader en die als vaste
patronen gemakkelijk in het nu geactiveerd worden en
in de weg staan voor een functioneel handelen. Het gaat
om ontwikkelde negatieve schema's op basis van vroeg-
kinderlijk ervaren, zoals onder meer wantrouwen, min-
derwaardigheid, afhankelijkheid en zelfopoffering.
Vandaag is er in de wetenschap meer belangstelling voor
de ontwikkeling van positieve schema's en welke vroege
Sedert kort is er vanuit de schematherapie interesse
voor positieve schema’s over zichzelf en de relatie
tot anderen en hoe deze schema’s tot ontwikkeling
komen.
686
ervaringen in een evenwichtig en gunstig opvoedingska-
der als voorwaarden gelden. Positieve schema's die in
het nu gemakkelijk geactiveerd kunnen worden en een
functioneel handelen mogelijk maken en ondersteunen.
Vragen hierbij zijn : Aan welke basisbehoeften van het
kind moet hiertoe worden voldaan ? Om welke positieve
schema's gaat het ? Hoe kan de gezonde volwassene in
iemand als omgangswijze worden versterkt ? Wat is ge-
zond ouderschap en wat is haar invloed op de ontwikke-
ling van positieve levenspatronen van het kind ? Wat is
de aard van de relatie tussen positieve ouderschap, het
voorzien in basisbehoeften en positieve schema's ? Hoe
kan de gezonde volwassene ruimer benaderd worden
dan enkel als modus, maar als een heel, geïntegreerd ie-
mand of persoon als geheel in positieve verbondenheid
met zichzelf en zijn omgeving ? Hoe kan de gezonde vol-
wassene veiligheid en ruimte bieden aan het blije kind
als een krachtige en positieve modus ?
Ruimte voor gezonde volwassene
De gezonde volwassene kan dan als modus, of kant in ie-
mand, zorg dragen voor de integratie van de
andere kanten van zichzelf en sturing geven aan inner-
lijke processen en het contact met de omgeving. De ge-
zonde volwassene kan hiertoe zijn psychische ver-
mogens inzetten om zichzelf vrij te maken van oude
687
destructieve patronen om zo in voldoende mate te kun-
nen streven naar bevrediging van zijn basisbehoeften als
zelfstandig en verantwoordelijk functionerend persoon
in een positieve verbondenheid met zichzelf en zijn om-
geving.
Het verminderen van negatieve of niet-adaptieve
schema’s waaraan aanvankelijk veel aandacht leidde, zo
bleek, niet automatisch tot het versterken van positieve
of adaptieve schema’s. Het gaat blijkbaar om twee fun-
damenteel verschillende processen die vragen om een
eigen aanpak.
Inhoud en betekenis van positieve schema’s
Deze positieve cognitieve schema's worden in verband
gebracht met een verhoogd welzijn, zoals minder angst
en minder depressieve klachten en een toegenomen
veerkracht en levenstevredenheid.
Positieve schema's die versterkend werken met kans op
meer welzijn voor iemand, zijn : emotionele vervulling,
succes, empathische overweging, basisgezondheid en
veiligheid/optimisme, emotionele openheid en sponta-
niteit, zelfmededogen, gezonde grenzen/ontwikkeld
zelf, sociale verbondenheid, gezonde zelfcontrole/zelf-
discipline, realistische verwachtingen, zelfsturing, ge-
zonde zelfinteresse/zelfzorg, stabiele gehechtheid en
gezonde zelfredzaamheid/competentie. Meer hierover
688
lezen kan in de thema-onderdelen Het zelfschema‘ en
‘Onhandelbaarheid voorkomen’ van deze encyclopedie.
Deze positieve schema's bestaan elk uit een specifiek pa-
troon van herinneringen, emoties, overtuigingen, licha-
melijke gewaarwordingen en neurobiologische reacties,
over zichzelf en de relatie met anderen. Ze vormen posi-
tieve functies en adaptieve gedragskenmerken die ont-
staan tijdens de kindertijd en adolescentie wanneer ie-
mands emotionele kernbehoeften adequaat worden
vervuld door primaire verzorgers. Het gaat om de vervul-
ling van emotionele kernbehoeften, zoals aan verbinding
en acceptatie, autonomie, vrijheid uiten van behoeften
en emoties, redelijke grenzen en realistische verwachtin-
gen tijdens de kindertijd.
Ron en Isabel - Wilden we graag dat ons kind zich zou
ontwikkelen tot een open en spontaan iemand met vol-
doende aandacht en zorg voor zichzelf en met een eigen
persoonlijkheid. Tegelijk beseften we dat we hiertoe de
nodige inspanningen zouden moeten doen, opdat ons
kind niet op vroege leeftijd te maken zou krijgen met
emotionele behoeften waaraan niet zou worden vol-
daan. Voldoende kindvriendelijk zijn, dat wilden we, re-
kening houdend met zijn kwetsbaarheid. Het niet willen
overvragen of verwachten dat het aan onze wensen en
verwachtingen zou beantwoorden. Uitgaan van ons kind
en wat het nodig had en niet uitgaan van onszelf en wat
689
we zo graag wilden. Vooral voldoende luisteren en pra-
ten op maat van ons kind, zodat het kon en durfde open
en spontaan te zijn en dat het niet voortdurend alles zou
moet overdenken en telkens overwegen wat het beter
voor zich hield. Ons kind wilden we ook laten merken dat
niet alleen wij aandacht hadden voor hem, maar dat het
ook aandacht mocht hebben voor zichzelf. Dat het gelijk-
aardige zorg die wij aan hem besteedden, ook aan zich-
zelf mocht besteden. We beseften dat onze manier van
tegemoetkomen aan ons kind de basis zou leggen voor
gunstige patronen bij hem die hem zouden helpen aan
zichzelf tegemoet te komen. Zo wilden we voorkomen
van zichzelf te verwaarlozen, of onvoldoende op te ko-
men voor zichzelf, zonodig.
We dachten vooral aan wat ons kind al kon, toe te laten
zelf te doen en dit te ondersteunen. Zodat het zou kun-
nen oefenen met zelfsturing en zo evenwichtiger met ge-
voelens en in zichzelf opkomende gedachten zou kunnen
omgaan. We hoopten zo dat het zich minder door iets
zou laten domineren, of zich minder door iets zou laten
meeslepen.
Mich en Lena - We weten dat ons kind erg gevoelig is en
veel nood heeft aan nabijheid, knuffels en troost. Het
wordt gemakkelijk uit evenwicht gebracht en gaat dan
wenen. Via onze warme band en het aanvaarden van wie
en hoe het is, willen we het het gevoel geven het emotio-
neel tegemoet te komen. We willen het een gevoel geven
690
van voldoening. We willen het niet het gevoel geven van
afstand en onbegrip, alsof er alleen voor te staan en din-
gen te moeten opeisen. Op die manier hopen we dat het
aan vertrouwen kan winnen als basis voor verdere groei.
Bij een moeilijkheid proberen we door steun en aanmoe-
diging ons kind over een drempel heen te helpen, zodat
het overheen zijn angst en aarzeling komt. Geen dwang
of druk, of dreigen iets te ontzeggen of af te nemen, zo-
dat aan aanwezige behoeften wordt tegemoet gekomen.
Niet het kind teveel ontzeggen, maar eerder te kiezen het
iets te bieden en te helpen.
Therapeutische oorsprong
Deze inzichten vinden een therapeutische oorsprong in
de schematherapie die gericht was op het wegnemen
van vroege onaangepaste of negatieve schema's die ie-
mands persoonlijkheid vorm gaven en die een gezond
functioneren in de weg stonden. Pas recent is er vanuit
deze schematherapie interesse voor de ontwikkeling van
positieve schema's. Niet wat moet vermeden of onge-
daan gemaakt worden onder meer door een herouderen
(reparenting), maar wat moet gezocht worden en gesti-
muleerd. Werken met positieve schema's kan helpen om
positieve aspecten in iemand te activeren en tot een an-
dere kijk op zichzelf in relatie tot anderen te komen.
691
Toegepast
Welke positieve schema’s in ontwikkeling herken je bij je
kind ?
Hoe tracht je tegemoet te komen aan de emotionele ba-
sisbehoeften van je kind ?
Herken je het verband tussen je als ouder tegemoetko-
men aan de emotionele basisbehoeften van je kind, zijn
zich ontwikkelende positieve schema’s over zichzelf en de
relatie tot anderen en het emotioneel welzijn en de men-
tale kracht van je kind ?
692
Positieve
ouderschaps-
schema’s
Aandacht voor positief ouderschap
Sedert kort is er vanuit de schematherapie aandacht
voor positief ouderschap dat beantwoordt aan de emo-
tionele basisbehoeften van het kind en bijdraagt aan de
ontwikkeling van positieve schemas als denkpatronen
bij het kind over zichzelf en de relatie tot anderen. Het
gaat om een positief ouderschap dat een buffer vormt
tegen de ontwikkeling van negatieve schema's. Van po-
sitieve schemas als denk- en gedragspatronen is gewe-
ten dat ze het welzijn van het kind bevorderen, zoals
minder angst en minder depressieve klachten en bijdra-
gen tot meer veerkracht en levenstevredenheid.
Via positieve ouderschapsschema's kan tegemoet
gekomen aan de emotionele basisbehoeften van het
kind. Het kind kan hierdoor meer positieve schema's
ontwikkelen over zichzelf en zijn relatie tot anderen
met een positiever (zelf)gevoel tot gevolg.
693
De aandacht ligt dan minder op het rechttrekken van ne-
gatieve schema's over zichzelf en de relatie tot anderen
als gevolg van ouderlijke tekorten in het tegemoetko-
men aan de basisbehoeften van het kind. Dit rechttrek-
ken gebeurde vooral door het aanbieden van correctieve
emotionele ervaringen die ruimte maakten voor basale
behoeften en voor kindmodi als omgangswijze. Het was
gericht op het versterken van de gezonde volwas-
sene. Het kon de vorm aannemen van een beperkt
(her)ouderen om een tot ontwikkeling gekomen versto-
ring weg te nemen.
Het wegnemen van een zwakte en hinderpaal betekent
evenwel nog niet automatisch de weg bereiden voor
sterkte en toegang. Zo kan de vraag gesteld of niet eer-
der de aandacht moet gaan naar het opbouwen van po-
sitieve schema's over zichzelf en de relatie tot anderen
dan op het verzachten van negatieve schema's. Het gaat
hierbij duidelijk om twee verschillende sporen en pro-
cessen met een positieve of negatieve ouderlijke bron en
ontwikkeling.
Positieve schema's als gevolg
Positieve schema's die versterkend werken met kans op
meer welzijn voor het kind, zijn : emotionele vervulling,
succes, empathische overweging, basisgezondheid en
veiligheid/optimisme, emotionele openheid en sponta-
niteit, zelfmededogen, gezonde grenzen/ontwikkeld
694
zelf, sociale verbondenheid, gezonde zelfcontrole/zelf-
discipline, realistische verwachtingen, zelfsturing, ge-
zonde zelfinteresse/zelfzorg, stabiele gehechtheid en
gezonde zelfredzaamheid/competentie.
Deze positieve schema's bestaan elk uit een specifiek pa-
troon van herinneringen, emoties, overtuigingen, licha-
melijke gewaarwordingen en neurobiologische reacties,
over zichzelf en de relatie met anderen. Ze vormen posi-
tieve functies en adaptieve gedragskenmerken die ont-
staan tijdens de kindertijd en adolescentie wanneer ie-
mands emotionele kernbehoeften adequaat worden
vervuld door primaire verzorgers.
Het gaat om de vervulling van emotionele kernbehoef-
ten, zoals aan verbinding en acceptatie, autonomie, re-
delijke grenzen en realistische verwachtingen tijdens de
kindertijd. Hieruit afgeleid worden vier brede catego-
rieën onderscheiden. Dit zijn verbinding en acceptatie,
gezonde autonomie en prestaties, redelijke grenzen en
gezonde en realistische normen. Deze vier adaptieve ca-
tegorieën vormen tegenonderdelen van de vier onaan-
gepaste categorieën van hogere orde, gelinkt aan onver-
vulde emotionele kernbehoeften. Dit zijn disconnectie
en verwerping, verzwakte autonomie en prestaties, ver-
zwakte grenzen en overdreven verwachtingen.
695
Welke link tussen ouderschap en welzijn ?
Op bovengeschetste manier is er een link tussen basis-
behoeften van het kind, geboden opvoeding door ou-
ders, ontwikkeling van positieve of negatieve schema's
bij het kind, functioneel of disfunctioneel handelen van
het kind en al of niet ervaren van kwetsbaarheid, welzijn
en levenstevredenheid van het kind.
Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het voor-
beeld van de behoefte aan warmte, genegenheid, bege-
leiding en delen van persoonlijke ervaringen. Een kind dat
een ouder heeft die warm, aanhankelijk en afgestemd is,
weet deze behoeften van het kind te vervullen. Dit ou-
derhandelen kenmerkt zich door een tegemoetkomen
aan de emotionele behoeften verbinding en acceptatie
als schema-invulling.
Is de ouder evenwel kil en afstandelijk en vertoont die
weinig of geen empathie, dan kan het kind het negatief
schema emotionele deprivatie ontwikkelen. Het ouder-
handelen kenmerkt zich door disconnectie en afwijzing
als schema-invulling. Het kind is dan waarschijnlijk meer
vatbaar voor angst, depressie en gevoelens van een-
zaamheid of leegte. Meer hierover lezen kan in het
thema-onderdeel 'Ontwikkelingsongunstige opvoedings-
relaties' van deze encyclopedie.
696
Positieve ouderschapsschema's
De verschillende positieve ouderschapsschema's met
gunstig gevolg voor de ontwikkeling van positieve
schema’s bij het kind die kunnen onderscheiden worden,
zijn : autonomie verlenen, autonomie ondersteunen, be-
trouwbaarheid, emotionele verzorging en onvoorwaar-
delijke liefde, intrinsieke waardering, speelsheid en
emotionele openheid, vertrouwen en competentie.
Concreet
Welke ouderschapsschemas herken je bij jezelf als
ouder ?
Hoe zou je je ouder-zijn nog kunnen optimaliseren voor
de ontwikkeling van positieve schema's bij je kind ?
Herken je de link tussen emotionele basisbehoeften kind,
ouderschapsschema's, schema-ontwikkeling kind, func-
tionaliteit kindhandelen en welzijnsgehalte kind ?
Hoe hierbij zorgen voor positieve linken ?
Hoe hierbij negatieve linken vermijden ?
697
Hoe herken je de positieve schemas van je kind als terug-
gaand op je specifieke ouderschapsschema’s ?
698
Ontwikkelingszone
schema’s
Veranderen gaat niet vanzelf : niet in de realiteit, niet in
de voorstelling van de realiteit. Wat verandert in de rea-
liteit zal de verandering in de voorstelling gemakkelijker
maken, maar ook omgekeerd wat verandert in de voor-
stelling zal de verandering in de realiteit vergemakkelij-
ken. Door op beide vlakken stappen te zetten en elkaar
gunstig te laten beïnvloeden, is een hele evolutie moge-
lijk en gemakkelijker.
Alles is in verandering en zo ook zijn wij voortdurend in
verandering. Toch willen we niet zomaar kwijt wat er is.
Het liefst willen we behouden wat er is en willen we er
nieuwe dingen aan toevoegen. Zo blijft alles vertrouwd
en zeker en worden we niet overweldigd door wat
vreemd, onzeker- en angstig makend is. Worden de ver-
Veranderen gaat niet vanzelf.
Wat maakt het gemakkelijker en wat moeilijker?
699
anderingen te groot, zodat wat vertrouwd en zeker is be-
dreigd wordt en zelfs dreigt verloren te gaan, dan treedt
gemakkelijk weerstand en afweer op.
Zo kunnen we verschillende zones onderkennen met tel-
kens een ander ervaren en reageren. Concreet kunnen
we een onderscheid maken tussen een comfortzone,
een ontwikkelingszone en een gevarenzone. In de com-
fortzone willen we liefst behouden wat is, in de ontwik-
kelingszone laten we een zekere verandering toe zonder
wat er is verloren te laten gaan, en in de gevarenzone
komt de verandering door haar grootte bedreigend over
voor wat er is. Belangrijk is de voorstelling en ervaring
die we bij dit alles hebben. Is de voorstelling en ervaring
ongunstig dan zullen we liefst in de comfortzone blijven
vertoeven. Is de voorstelling en ervaring gunstig, dan zul-
len we willen vertoeven in de ontwikkelingszone, zonder
evenwel zo ver te willen gaan van in de gevarenzone te-
recht te komen, omdat dan de voorstelling en ervaring
opnieuw negatief zullen worden.
Onze eigen opstelling tegenover mogelijke veranderin-
gen zal hierbij cruciaal zijn om al dan niet mee te gaan in
deze veranderingen en ze een kans te geven. Op twee
momenten kan het behoudsschema als motivatie-
schema geactiveerd worden, en op één moment het ver-
anderingsschema als motivatieschema. Het behouds-
schema wordt actief zo de situatie bevredigend aan-
700
voelt, dit als eerste moment, of als de situatie onbevre-
digend aanvoelt maar tegelijk de noodzakelijke verande-
ring te groot is, dit als tweede moment. Dan wordt ge-
opteerd voor behoud en vasthouden. Dit uit zich in her-
haling zoeken en weerstand en verzet bieden tegen ver-
andering. Het veranderingsschema daarentegen zal ac-
tief worden zo de situatie als onbevredigend aanvoelt
maar een aanvaardbare verandering nodig en mogelijk
is, dit als derde moment. Dan wordt geopteerd voor ver-
andering en losmaken. Dit uit zich in verandering zoeken
en concrete initiatieven nemen en stappen zetten tot
verandering.
Altijd al had Tim er voor gekozen op veilig te spelen. Hij
had slechts een paar vrienden. Eigenlijk had hij er altijd al
voor willen kiezen aan sport te doen. Steeds weer speelde
hij met zijn vrienden voetbal op het pleintje, maar zich
aansluiten bij een club zoals zijn ouders al hadden voor-
gesteld, daar voelde hij zich niet goed genoeg voor. Zo
kon hij evenwel geen ervaring opbouwen en voetbaltech-
niek onder de knieën krijgen. Ook liet hij zo kansen liggen
nieuwe vrienden te maken en op termijn opgemerkt te
worden. Zo bleef zijn omwereld vertrouwd maar klein en
hield hij zichzelf tegen niet alleen zijn omwereld te verg-
roten, maar ook om zelf sterker te worden op sportief
vlak. Wellicht ervaarde hij de overstap te groot en
schrikte dit hem af. Misschien moest hij toch eens gaan
zien bij een voetbalclub in de buurt en eens met een paar
spelers en de trainer gaan praten.
701
In de comfortzone krijg je te maken met wat het meest
vertrouwd overkomt. Het is meest typisch of eigen in si-
tuatie waarin voorkomend, in kenmerken en typering,
en in omgang en reactie. Dit geeft een prettig en veilig
gevoel en leidt gemakkelijk tot een positief en gunstig
oordeel. Hoe onbevredigend het ook is, het staat bol van
herkenning en vertrouwdheid. Het komt veelal overeen
met wat je verwacht, ook al verhoop je iets heel anders.
Het creëert alzo weinig of geen spanning en geeft alzo
een veilig gevoel, ook al komt het niet overeen met wat
je zou verkiezen. De situatie en anderen in die situatie
die dit vertrouwde activeren zorgen voor resonantie van
wat je herkent, verwacht en voelt in die situatie en door
anderen in die situatie. Dit is eenvoudig en gemakkelijk,
en is comfortabel, vandaar comfortzone. Dit maakt dat
hier in kunnen blijven is wat je gemakkelijk verkiest bo-
ven verandering. Dit maakt dat je soms weerstand en
verzet vertoont indien je uit je comfortzone dreigt ge-
haald te worden. Weerstand en verzet tegenover de om-
geving, maar ook tegenover jezelf, omdat dit niet com-
fortabel aanvoelt, ook al zou dit kansen inhouden voor
een grotere bevrediging. Je ken- en gevoelsschema met
wat vertrouwd en veilig is komt dan mogelijk tegenover
je behoefteschema te staan die de verandering inhoudt
die je wenst. In de comfortzone zal het ken- en gevoels-
schema het halen op het behoefteschema.
In de ontwikkelingszone krijg je te maken met leer- en
702
groeikansen die tot verandering en evolutie kunnen lei-
den. Wat je ontmoet is minder typisch en eigen in situa-
tie, in kenmerken en in omgang. Het voelt minder ver-
trouwd en meer anders aan. Wat meer een onprettig en
onveilig gevoel geeft en gemakkelijker leidt tot een min-
der positief en gunstig oordeel. Het komt minder over-
een met wat je verwacht, het geeft meer spanning, en
laat minder resonantie toe. Het voelt meer complex aan,
moeilijker en minder of weinig comfortabel, vandaar ook
wel uitdagingszone genoemd. Door de bekende Russi-
sche psycholoog Vygotsky wordt dit de zone van naaste
ontwikkeling genoemd. Ervaringen die je dagdagelijks
opdoet veranderen je zonder meer omdat je voortdu-
rend bijleert en automatisch sterker wordt. Wat gekend
en vertrouwd wordt, wordt automatisch meer en bre-
der. De vraag is dan laat je je daar in meegaan, laat je je
dit toe. Belangrijk is ook er vanuit te gaan dat anderen je
dit toelaten en daar in meegaan of het zelfs verwachten.
Veelal kan waar je reeds staat in je ontwikkeling als basis
en fundament gebruikt worden voor verdere ontwikke-
ling. Veelal wordt dan gesproken over de stretch zone.
Het gaat dan in regel om je openstellen, eerder dan om
loslaten als de basis oké is en bruikbaar blijkt. Als inder-
daad verdere groei mogelijk is en nieuwe mogelijkheden
kunnen verworven worden in kennen van de omwereld,
en doen en kunnen van jezelf, dan kan dit gemakkelijk
aanspreken en als aantrekkelijk overkomen. Het laat dan
meer kennen, kunnen en zijn toe. Het laat meer bevre-
diging toe door de toegenomen mogelijkheden, zonder
703
dat er veelal aan de fundamenten wordt geraakt. Zo krijg
je meer invloed en greep op je omgeving, maar ook op
jezelf. Als er een overbrugging naar de nieuwe situatie
mogelijk is door stapsgewijze te kunnen werken of door
op voldoende tijdelijke hulp en ondersteuning van de
omgeving te kunnen rekenen, dan is er minder kans dat
dit als onbereikbaar overkomt en er te veel spanning
ontstaat, zodat aantrekking alsnog blijft. Het laat een ze-
kere prestatie van je toe om verandering en evolutie als
resultaat mogelijk te maken, daarom wordt deze zone
ook prestatiezone genoemd. Je behoefteschema blijft
dan de overhand houden en wordt niet verstoord door
je kenschema in evolutie en je gevoelsschema die je wei-
nig afremt, maar eerder aanmoedigt door een zekere
spanning.
Spijbelen is wat Magalie op regelmatige basis deed. Met
enkele vrienden op café of straat blijven hangen, dat gaf
haar een goed gevoel. Vooral de solidariteit en het begrip
dat ze er ondervond en het respect, en niet de opmerkin-
gen of slechte resultaten, samen met die vernederende
blik van de leerkracht. Vooral voor taal had ze het moei-
lijk, ze was om een of andere reden achterop geraakt en
dat leek echt niet meer bij te benen. Het was alsof ze een
belangrijk deel had gemist. Maar ze was te fier om hier-
over met haar taalleerkracht te gaan praten, die mis-
schien samen met haar kon zoeken naar een stapsge-
wijze oplossing, zodat ze terug aansluiting zou vinden.
Wou ze terug meekunnen, dan zou ze toch de zure appel
704
moeten doorbijten : haar taalzwakte onder ogen zien en
haar probleem aankaarten. Niet langer vluchten of ont-
wijken door te spijbelen en de realiteit niet onder ogen te
zien. Met als risico te eindigen met een alcohol- of drugs-
probleem.
In de gevarenzone krijg je te maken met te grote ver-
schillen en veranderingen die als niet haalbaar en niet
overbrugbaar overkomen. Wat je ontmoet is minst of
niet typisch en minst eigen of oneigen in situatie, in ken-
merken en in omgang. Het voelt onvertrouwd en hele-
maal anders, mogelijk zelfs tegengesteld en omgekeerd,
aan. Het geeft een onprettig en onveilig gevoel en leidt
gemakkelijk tot een negatief en ongunstig oordeel. Het
komt geenszins overeen met wat je verwacht, geeft heel
wat spanning en laat geen resonantie toe. Het voelt ver-
warrend, onmogelijk en oncomfortabel aan, vandaar ge-
vaarzone. Door het bedreigende ervan wordt het ook
wel paniekzone genoemd. Het vraagt om het loslaten
van je basis en fundamenten, wat je in je ogen ook niet
kan, ook al zou je willen of moeten. Het lijkt onoverbrug-
baar omdat er geen weg naartoe lijkt en ook de hulp of
inbreng van de omgeving lijken niet te volstaan. Vandaar
ook wel gekenmerkt als tegenstellingszone. Er is te veel
verschil, te veel verandering die aanvoelt als nadelig en
schadelijk. Ook wordt deze zone gemakkelijk geassoci-
eerd met verlies of falen. Je behoefte-, gevoels- en ken-
schema doen je afhaken. Je wenst niet mee te gaan, je
durft niet meegaan en je kan niet meegaan.
705
Vaak zal je kind op geregelde tijdstippen zich in de ont-
wikkelingszone bevinden, vanuit zijn natuurlijke ontwik-
kelingsbehoefte en aangetrokken door de mogelijkhe-
den en kansen die het in de zijn omwereld aantreft.
Mocht het kind hier zelf spontaan niet in lukken, dan kan
je het hiertoe stimuleren. Dit kan je doen door de nodige
tijdelijke hulp en ondersteuning te bieden. Vooral de
eerste concrete stappen zetten, kan het kind anders wel
eens tegenhouden of afschrikken. Het moet zijn ge-
woontepatroon kenmerkend voor de comfortzone ver-
laten en het nieuwe nog ongekende tegemoet gaan.
Door eerste stappen hiertoe, hoe klein ook te zetten,
wordt al heel snel enige ervaring opgedaan, is alles al
niet meer onbekend en vreemd, is er al een eerste vorm
van afstand winnen en loskomen uit het oude patroon.
Door te merken dat iets lukt ontstaat de zin en smaak om
verder door te gaan. Belangrijk kan hierbij zijn het kind
duidelijk te maken dat niet zozeer het nieuwe afremt,
maar eerder de eigen ontwikkelde angst in zichzelf.
Doordat het kind deze angst in zichzelf vindt en niet in
het nieuwe waarmee te maken, kan het zelf ook de stap
voorbij zijn angst zetten. Als ouder kan je dit alles als een
keuze voorstellen, als kunnen kiezen voor het ver-
trouwde van de comfortzone dat evenwel geen groei en
resultaat toelaat, of kunnen kiezen voor het nieuwe van
de ontwikkelingszone dat enige spanning met zich mee-
brengt, maar als effect heeft groei en resultaat mogelijk
706
te maken. Zo kan het kind kiezen tussen op zijn honger
blijven en het bij het oude houden, of voldoening te zoe-
ken en bevrediging te vinden in het nieuwe.
707
Geef in de visuele voorstelling van de zones van een
schema weer wat van toepassing is voor een concreet
objectschema (te maken met buitenwereld) of een con-
creet subjectschema (te maken met jezelf, of iemand uit
je omgeving).
708
Opslagwijzen
schema’s
Alle ervaringen die we opdoen als ouder of kind, slaan we
op een of andere manier op in ons geheugen voor later
gebruik. Zo kunnen we dingen, personen en situaties ge-
makkelijker herkennen en komen ze sneller als ver-
trouwd voor. We kunnen dan gebruik maken van die eer-
dere ervaringen. Van de positieve ervaringen om iets op
een gelijkaardige manier te herkennen, iets op een
zelfde wijze op te vatten en er op een gelijkaardige ma-
nier op te reageren. Van de negatieve ervaringen om iets
op een andere manier te herkennen, iets op een andere
wijze op te vatten en er op een andere wijze op te rea-
geren. Al onze ervaringen voegen we continu aan ons ge-
heugen toe, zodat we steeds over de meest optimale
manier beschikken om iets te herkennen, om iets op te
Eerdere ervaringen kunnen voor later gebruik in ge-
heugenschema’s worden opgeslagen als tot eenheid
gebracht prototype, als gegroepeerd op basis van
kenmerken, of als verzameling exemplaren.
709
vatten en om op iets te reageren. Doordat ervaringen
steeds weer enigszins anders zijn, wijzigt zich continu de
geheugenvoorstelling ervan en blijft deze steeds actueel.
Deze geheugenvoorstelling van dingen, personen en si-
tuaties ligt opgeslagen in ken- en geheugenschema's die
we van deze dingen, personen en situaties opbouwen.
Dit opslaan van ervaringen is een heel ingewikkeld en uit-
gebreid proces. Zo slaan we over iets, een persoon of een
situatie meerdere dingen op. Meestal denken we dat we
enkel de kenmerken ervan opslaan. Maar tegelijk slaan
we ook de context en omstandigheden op waarin we iets
ontmoeten, samen met de manier om er mee om te
gaan. Als kenmerken slaan we niet enkel de externe ken-
merken op, het wat van de dingen, personen en situaties
waarmee te maken, tegelijk slaan we ook de interne ken-
merken op, hoe we iets ervaren, de emoties en de oor-
delen gekoppeld aan dingen, personen en situaties. Als
context slaan we de externe context en omstandigheden
op waarin iets zich voordoet of waar het verband mee
houdt, het waar, wanneer, tegenover wie, het oorzaak
of gevolg zijn, maar tegelijk slaan we ook de interne con-
text op van bij ons aanwezige behoeften en verwachtin-
gen, het waarom of waartoe. Als manier om er mee om
te gaan slaan we de externe manier op, hoe iets met ons
omgaat, maar ook de interne manier, hoe wij met iets
omgaan. Zo worden in geheugenschema's de antwoor-
den bijgehouden op alle vragen die we zowat over iets,
710
een persoon of een situatie kunnen stellen. Dit stocka-
geproces zorgt ervoor dat we bij confrontatie met din-
gen, personen en situaties niet met vragen en onzeker-
heden te maken krijgen, maar met antwoorden en een
gegroeid vertrouwen.
Ik ken mijn neefje vooral als de jongen met zijn stijf haar
en bril waarmee ik tof kan spelen aan zee tijdens de va-
kanties. Ik kijk er elk jaar opnieuw naar uit om hem terug
te zien om samen in het zand te kunnen ravotten.
De zee dat is water, zand en de zon. Dat is relaxen en ge-
nieten. Dat is voor tijdens de vakantie als je er uit wil zijn.
Dat is wind voelen die door je haar streelt, dat is je uit-
strekken in het zand en afkoeling zoeken in het water.
Zonnecrème is een witte melkachtige vloeistof in een fla-
con. Ze ruikt fris en helpt je perfect tegen zonnebrand.
Dat is voor op zonnige dagen op verlof of op reis om een
mooi kleurtje te garanderen. Het uitsmeren over je huid
is meestal een hele kunst. Ofwel komt er niets uit het fla-
con, ofwel krijg je de hele inhoud ineens over je heen.
Om tot deze antwoorden te komen, worden bij het op-
slaan de ervaringen verwerkt tot een geheel. Dit geheel
kan een eenheid zijn waarmee we iets nadien vergelij-
ken, een oplossingswijze om iets nadien tot een kennen
te brengen, of een veelheid om iets tussen te vinden. Zo
711
het kan of we zo meer ingesteld zijn, worden alle erva-
ringen teruggebracht tot een eenheidssynthese als pro-
totype, zo dit niet of minder kan of zo we meer anders
ingesteld zijn, worden de ervaringen teruggebracht tot
een aantal gemeenschappelijke kenmerken als type-
rend, zo ook dit niet kan of weer anders meer ingesteld
zijn, worden de ervaringen in een inventaris opgenomen
als typische exemplaren die niet tot eenheid of tot crite-
ria kunnen worden herleid en zo de verscheidenheid in-
ventariseren.
Iemand kan meer ingesteld zijn om het gemeenschappe-
lijke te zoeken en tot synthese te brengen, er wordt ge-
werkt naar de kern toe waarin het geheel wordt betrok-
ken. Iemand kan ook in tegenstelling hiermee meer in-
gesteld zijn om het verschil te zoeken en tot inventarisa-
tie te brengen, er wordt gewerkt naar details toe waarin
onderdelen worden betrokken. Iemand kan een tussen
ingesteldheid aannemen waarin zowel oog is voor het
gemeenschappelijke als voor het verschil om tot orde-
ning te brengen, er wordt gewerkt naar een structuur
toe waarin groeperingen worden betrokken.
Wordt iets tot eenheid gebracht, dan ontstaat een pro-
totype als context-, begrips- en gedragsinvulling voor het
geheugenschema. Dingen, personen en situaties die je
ontmoet als ouder of kind worden dan benaderd in de
mate van te beantwoorden aan dit prototype. Een hemd
712
of jas wordt dan ervaren als meer of minder typisch naar-
gelang te beantwoorden aan de typische context waarin
voor te komen (om iemand te kleden), naargelang te be-
antwoorden aan wat typisch kenmerkend is voor een
hemd of jas (in dunne of dikke stof), naargelang te be-
antwoorden aan de typische omgang met een hemd of
jas (om aan te trekken op het bovenlichaam en niet het
onderlichaam). Het prototype als tot eenheid gebrachte
synthese kan zo het gemiddelde vormen van alle respec-
tievelijke eerdere contextuele, typerende en functionele
ervaringen. Het prototype kan ook het meest voorko-
mende zijn als respectievelijk context, typering en func-
tionering. Het prototype kan tenslotte ook het meest
ideale zijn als respectievelijk context, typering en functi-
onering.
Wordt de verscheidenheid van iets behouden, dan wor-
den de concrete ervaringen enkel tot inventaris gebracht
als exemplaren van respectievelijk context, typering en
omgang. Nieuwe ervaringen worden dan onderzocht op
het mogelijk voorkomen in deze inventaris van contex-
ten, typeringen en omgangen om ze als dusdanig te be-
naderen. Deze nieuwe ervaringen worden zo nodig aan
deze inventaris toegevoegd om ze verder als dusdanig te
kunnen benaderen. Door te focussen op details en zo
verschillen op te merken kan enkel een verzameling bij-
gehouden van contexten, typeringen en omgangswijzen
die voor iets kenmerkend zijn. Er wordt een verzameling
aangelegd van alle contexten waarin hemden of jassen
713
kunnen voorkomen (als kledingsstuk, als versiering, als
typering), van alle modellen (in katoen, wol, linnen) en
van alle omgangen (om te dragen, om te ontwerpen, om
te verleiden, als metamorfose).
Wordt tegelijk gefocust op het gemeenschappelijke én
het verschil, dan ontwikkelen zich een aantal criteria of
regels waaraan dingen, personen of situaties dienen te
beantwoorden om als dusdanig te worden gekenmerkt.
Binnen elk criterium of regel kan een grote verscheiden-
heid optreden die wordt opgeslagen, ook kan een crite-
rium of regel in de praktijk ontbreken. Er zijn criteria voor
contexten, typering en omgang die vrij stabiel blijven. Zo
zijn er voor hemden en jassen criteria voor de context (te
maken met dragen als onderkledij of bovenkledij), voor
de typering (met bovenstuk en mouwen) en voor functi-
onele omgang (aan te trekken over bovenlichaam).
Naast het feit dat sommigen eerder geneigd zijn ervarin-
gen om te werken tot prototypes, of tot inventarissen of
tot groeperingen, kan in de praktijk vastgesteld worden
dat sommigen een combinatie gebruiken van prototype-
ren, inventariseren en groeperen, al naargelang wat mo-
gelijk is of aangewezen is. Tot eenheid brengen lukt in
deze gevallen bijvoorbeeld dan niet, of net het verschil is
dan belangrijk. In het thema-onderdeel 'Schemapositie
en -oriëntatie' van deze encyclopedie kan je meer lezen
over wie meer geneigd is tot welke verwerkingswijze.
Vanuit cognitief therapeutische hoek wordt het vaak zo
714
voorgesteld dat de drie opslagwijzen tegelijk kunnen on-
derkend worden. Centraal worden de veelal onbewuste
kernovertuigingen aangenomen. Zoals, bijvoorbeeld, ik
ben waardevol, of waardeloos, als zelfbeeld. Hieruit
vloeien intermediaire opvattingen voort gebonden aan
condities of regels als veronderstellingen in de vorm van
als-dan. Zoals, bijvoorbeeld, een mislukking betekent
nog niet dat ik minderwaardig ben, of als je hierin mis-
lukt, dan ben je compleet incompetent. Tenslotte resul-
teert dit in een veelvoud aan bewuste automatische ge-
dachten die in je opkomen en je overvallen. Zoals, een
opdracht ervaar ik als een uitdaging, is een kans om me
te bewijzen en anderen geloven hierbij in me, of bij een
opdracht doe ik gemakkelijk van alles fout, meestal be-
grijp ik de opdracht al verkeerd en anderen bezorgen me
hierbij alleen stress omdat ze niet in mij geloven.
Ook kan vastgesteld worden dat vooral een neiging be-
staat voor inventariseren wat contextervaringen betreft,
tot groeperen wat omgangservaringen betreft en tot
synthetiseren wat typeringservaringen betreft. Het se-
lectieve is vooral belangrijk om te weten waar, wanneer,
tegenover wie, waarom of waartoe iets toe te passen,
het geordende is vooral belangrijk om iets uit te voeren
zonder in differentiatie ten onder te gaan, en de syn-
these is vooral belangrijk om het overzicht te behouden.
715
Dit proces van ervaringsopslag en -verwerking wordt
door je als ouder of kind aangewend om iets te kennen,
om op iets te reageren en om iets te selecteren of te zoe-
ken. Het gaat dan respectievelijk om declaratieaanwen-
ding, gedragsaanwending en contextaanwending in de
praktijk van de ontmoete dagelijkse realiteit. Wat moet
ik concreet van iets maken, hoe moet ik er praktisch mee
omgaan en waar, wanneer, tegenover wie, waarom of
waartoe doet iets zich voor. De verwerkte opgeslagen er-
varingen uit het verleden bieden hiervoor een houvast
en een handleiding voor het nu.
716
In de voorstelling hieronder wordt een en ander schema-
tisch weergegeven :
Thans wordt meestal aangenomen dat de typeringserva-
ringen worden opgeslagen in het declaratief semantisch
geheugen, de contextervaringen in het declaratief episo-
disch geheugen en de omgangservaringen in het proce-
dureel geheugen.
717
Geef voor jezelf aan hoe je voorstelling van iets, iemand
of een situatie er uitziet op typerend, situerend en om-
gangsvlak en dit zowel extern als intern. Ga na of je eer-
der prototypische algemeenheden, gegroepeerde ken-
merken of exemplarische details aangeeft.
Voorstelling van :
extern typerend :
intern typerend :
extern situerend :
intern situerend :
externe omgang :
interne omgang :
Prototypische algemeenheden, gegroepeerde kenmer-
ken of exemplarische details :
typerend :
situerend :
omgang :
718
Problematische
schema-activering
Schema-activering : nut of probleem ?
Als je kind of jijzelf als ouder iets onderneemt of op iets
reageert, gaat dit gepaard met schema-activering. De
schema-activering in je hoofd zorgt voor de interpretatie
van de situatie en jezelf in die situatie. De schema-acti-
vering zorgt ook voor wat je onderneemt of hoe je rea-
geert. Schemas vormen met name de manier waarop je
jezelf, anderen en de omwereld interpreteert. Het zijn
cognitieve structuren om wat je in de omgeving ontmoet
te screenen, te coderen en er mee in verhouding te
staan.
De actuele schema-activering kan gunstig zijn en je opti-
De activering van een schema voor waarneming en
gedragsreactie kan problemen met zich meebrengen.
Welke problemen en hoe deze te voorkomen ?
719
maal helpen in de aanwezige situatie. Deze schema-acti-
vering kan ook problematisch zijn en maken dat je niet
optimaal en weinig passend reageert.
Problemen kunnen ontstaan als gevolg van de inhoud
van het schema en hoe je hiermee omgaat. Problemen
kunnen ook ontstaan als gevolg van de wijze van active-
ring en welke invloed dit heeft voor je omgang.
Schemaprocessen
Als het geactiveerde schema over de situatie en jezelf in
die situatie ongunstig is, kan je op drie wijzen hiermee
omgaan. Deze wijzen van omgang met een schema wor-
den schemaprocessen genoemd.
Je kan vinden dat het geactiveerde schema klopt en dat
hier weinig aan te veranderen is. Je kan zelfs trachten de
waarneming van de realiteit aan je schema aan te passen
zodat het klopt. Dit wordt schemabevestiging genoemd.
Je kan, bijvoorbeeld, vinden dat je weinig geliefd bent en
de omgeving niet graag met je omgaat. Je zal dan vooral
letten op tekenen van niet geliefd worden en van de af-
stand van de omgeving tegenover je. Tekenen van het
tegendeel, van geliefd worden en van nabijheid, worden
dan niet opgemerkt, niet belangrijk geacht of tegenge-
sproken - anderen doen maar alsof - en weg gefilterd.
Omdat je vindt dat je niet geliefd bent en anderen niet
720
graag in je buurt vertoeven, ga je dingen doen, zoals con-
tact en interactie vermijden of geen inspanning doen in
de omgang met anderen, zodat je zelfschema en het
schema over de omgeving worden bevestigd. Mogelijk
voel je je hulpeloos om tot verandering te komen.
Je kan ervaren dat een schema wanneer geactiveerd zo-
veel onprettige gevoelens met zich meebrengt, dat je er
alle moeite voor wil doen het niet te activeren. Dit wordt
schemavermijding genoemd. Je vindt jezelf, bijvoor-
beeld, een mislukkeling. Je kan er dan alles aan doen om
deze herinnering niet te activeren. Je wil er op geen en-
kel moment aan denken wie je bent en zeker geen oor-
deel over jezelf uitspreken. Je kan er ook alles aan trach-
ten te doen om de gevoelens die hiermee gepaard zou-
den gaan, te ontlopen. Je blijft onverschillig wanneer iets
mislukt alsof het niets met je te maken heeft. Zo voel je
geen verdriet die je zou kunnen confronteren met je mis-
lukkeling zijn. Je kan ook elke situatie ontlopen die iets
met presteren en lukken te maken heeft, zo kan je nooit
mislukken en je nooit een mislukkeling ervaren. Schema-
vermijding helpt bij zelfbescherming tegen de confron-
tatie met de omgeving en met jezelf en de pijn die dit
met zich meebrengt. Op deze wijze kunnen nieuwe er-
varingen, bijvoorbeeld van toch te lukken, niet geïnte-
greerd worden in het oude schema en blijft er gemakke-
lijk een duale opsplitsing bestaan. Ik behoor niet tot die-
genen die lukken. In feite ben ik een mislukkeling, maar
dit ervaar ik zelden.
721
Je kan tenslotte een negatief schema activeren, waar-
voor je alle moeite wil doen om dit ongedaan te kunnen
maken en om bewijzen van het tegendeel te kunnen vin-
den. Dit wordt schemacompensatie genoemd en gaat
gepaard met een trachten ontsnappen aan een schema.
Je voelt je, bijvoorbeeld, niet geaccepteerd. Je wil er dan
alles aan doen opdat je zou worden aanvaard en erbij
zou horen. Je durft niet uitkomen voor je mening of
voorkeur. Je durft helemaal niet opkomen voor jezelf om
het risico op afwijzing voor te zijn. Je slooft je uit voor de
omgeving in de hoop dat die je zal aanvaarden. Uitein-
delijk blijft ook hier het oude schema intact. Het levert
de dynamiek voor het eraan tegengesteld denken, voe-
len en handelen. Dit wordt evenwel nooit in vraag ge-
steld en nieuwe en andere ervaringen worden er niet in
geïntegreerd. Ik blijf een buitenbeentje en zoek dit te
weerleggen. Ik ben niet een van hen die geen bewijzen
hoeft te zoeken.
Schema-activeringswijzen
Niet enkel door de ongunstige inhoud van schema's en
de wijze van omgaan hiermee, maar ook door de wijze
van activering van schema's en haar gevolgen voor de
omgang, kunnen problemen opduiken.
Zo kan een schema te snel worden geactiveerd, zonder
dat er voldoende triggers hiervoor aanwezig zijn. Je vindt
dat je kind je opzettelijk de waarheid verzwegen heeft,
722
zodat je wantrouwen wordt geactiveerd voor wat je kind
je komt vertellen. Ook in een ander gesprek later met je
kind, merk je je wantrouwen waarmee je wat je kind ver-
telt benadert. Ook meer in het algemeen, los van con-
crete ervaringen, kan je mogelijk merken dat je gemak-
kelijk wantrouwig bent voor wat iemand je vertelt. Heb
je bovendien last van een negatief zelfbeeld of -schema,
dan kan dit voortijdig geactiveerd worden, waardoor het
je interactie mee gaat kleuren. Je voelt je snel miskend
en onrechtvaardig behandeld, omdat je zelf weinig in je-
zelf gelooft en jezelf niet interessant of de moeite waard
vindt.
Zo kan een schema ook te sterk worden geactiveerd, ook
al is de aanleiding hiermee niet in overeenstemming. Je
maakt een opmerking over je kind en het neemt het heel
persoonlijk op als een illustratie van zijn voortdurende
achterstelling en zelfs zijn afwijzing. Dit was helemaal
niet je bedoeling en omdat je kind zo overgevoelig rea-
geert, had je je woorden al gewikt en gewogen. Maar net
die omfloerste wijze doet je kind vermoeden dat er meer
achter zit. Je houdt helemaal niet van hem of haar. Je
kind voelt zich tegelijk minderwaardig tegenover zijn
broer of zus.
Zo kan een schema te langdurig of te herhaaldelijk wor-
den geactiveerd. Je hebt ruzie gehad met je kind en dit
heeft negatieve gevoelens over je kind bij je opgeroepen
en het beeld van het tegenvallend kind. Je merkt hoe
723
moeilijk het is dit beeld los te laten en hoe gemakkelijk
het telkens opnieuw komt opduiken. Zo staat het moge-
lijk de interactie met je kind in de weg. Het gevaar is dat
hierdoor het beeld van je kind telkenmale bevestigd
wordt.
Zo kan ook een eenzijdig schema worden geactiveerd.
Meestal lopen je ervaringen met iets of iemand uiteen.
Nu eens zijn ze meer positief en prettig, dan weer eens
zijn ze minder positief en minder prettig. Samen ontstaat
er een genuanceerd, niet idealistisch of niet veroorde-
lend, maar realistisch beeld. Wordt in een nieuw contact
je ontwikkeld schema geactiveerd, dan is dit volledig en
vormt het een synthese van je ervaringen en je informa-
tie over iets of iemand. Is wat je opgenomen hebt over
iets of iemand niet tot eenheid gekomen, maar heb je
het opgesplitst in een gunstig, wenselijk iets of iemand
en een ongunstig, ongewenst iets of iemand, dan be-
staat het risico dat slechts een deel of kant van iets of
iemand wordt geactiveerd. Doet je kind dan iets wat je
niet wenst, dan vind je wat gebeurt niet kunnen en vind
je je kind vervelend. Je wil dan ingaan tegen het per de-
finitie lawaaierig en rondlopend spelen van je kind en je
reageert op het vervelende kind. Je hebt liever dat je
kind rustig TV kijkt en je houdt meer van je rustig kind. Je
kent dan niet het kind dat rustig speelt en dat rustig is,
ook al doet het soms een beetje druk.
724
Zo kunnen te veel schema's ineens worden geactiveerd.
Iets gaat bij de uitvoering tegen. Je kind vindt meteen dat
dit een onmogelijke opdracht is, dat de omgeving hele-
maal niet helpt, dat het zelf niets kan, bovendien is de
opdracht niet leuk, liefst zou het hier gewoon weg willen,
eetlust heeft het al helemaal niet meer en zijn broertje
of zusje vindt het gewoon onuitstaanbaar.
Zo kunnen door het niet-selectieve bij de schema-active-
ring te weinig en te traag schema's voldoende geacti-
veerd worden. De reactie komt te vroeg, de reactie is te
weinig gericht en wordt te snel beëindigd. Er is te weinig
schema onderbouw, omdat te veel schema's kortstondig
aangesproken worden. Door het aandachtstekort bij je
kind, bijvoorbeeld, merkt het onvoldoende iets op en re-
ageert het voortijdig en impulsief, waardoor het een erg
drukke en beweeglijke indruk geeft en er gemakkelijk
iets fout loopt.
Werken aan schema-activering
Merk je dat de schema-activering van je kind of van jezelf
als ouder je parten speelt, dan kan je trachten hier iets
aan te doen.
Vooreerst kan je nagaan welk schema of welke schema's
precies worden geactiveerd en welke de inhoud ervan is.
Vervolgens kan je kijken naar de wijze waarop ze worden
geactiveerd : te snel, te sterk, te eenzijdig, te langdurig
725
of herhaaldelijk, te weinig selectief en onvoldoende.
Tenslotte kan je kijken naar hoe je er mee omgaat : zoals
je er bij neerleggen, of ze vermijden, of ze compenseren.
Je kan wat het geactiveerde schema betreft, nagaan of
je geen ander schema kon activeren over de situatie,
over de omgeving en over jezelf. Was het echt zo ramp-
zalig wat gebeurde, schoot iemand echt zo tekort, viel je
jezelf werkelijk zo tegen. Was wat gebeurde niet veeleer
grappig, deed iemand echt niet zijn best maar miste hij
of zij aan vaardigheid of ervaring, was je best wel amu-
sant ook al deed je een paar keer iets geks.
Je kan wat de wijze van schema-activering betreft, na-
gaan of je niet te snel en te sterk iets activeert. Was je
kind helemaal teleurstellend ? Nagaan ook of je niet te
eenzijdig en daardoor iets anders te weinig activeert, of
net omgekeerd te weinig selectief en daardoor iets op
zich te weinig activeert. Zie je alleen dit aspect van iets
of iemand. Bijvoorbeeld, iets was niet af en daarom niet
mooi of niet in orde. Of iets was niet af, maar overigens
mooi en zo goed als in orde. Zie je te veel tegelijkertijd,
zodat je niet echt aan iets aandacht schenkt en je op alles
tegelijk reageert. Kan je moeite doen om bij iets te blij-
ven stilstaan, erover na te denken en pas dan te reage-
ren met wat je zegt of doet. Nagaan ook of je niet te lang-
durig of herhaaldelijk met iets bezig bent. Kan je niet iets
loslaten en iets anders opdiepen ? Bijvoorbeeld, je kind
726
kan erg vervelend zijn, maar vaak is het leuk in de om-
gang. Mogelijk heb je een leuk kind dat nu en dan erg
vervelend doet.
Je kan voor hoe je met een negatief schema omgaat, na-
gaan of je je hierbij neer te leggen hebt. Of je wat je
beeld en je reactie betreft niet een en ander kan wijzi-
gen. Bijvoorbeeld, door het opdoen van nieuwe ervarin-
gen of een andere reactie uit te proberen die je schema
over iets of iemand kan aanvullen en bijsturen. Zodat je
tot schema-ontwikkeling kan komen. Je kan nagaan of je
een negatief schema zo moet trachten te ontlopen, zo-
dat het niet mogelijk is nieuwe en mogelijk andere erva-
ringen op te doen. Bijvoorbeeld, je kind of jezelf houden
niet van een bepaalde groep. Je tracht voortdurend te
vermijden deel te moeten nemen aan die groep. Zo raak
je niet gemakkelijk aanvaard en geïntegreerd in die
groep. Je kan trachten niet voortdurend te compenseren
voor iets, door je schema meer te nuanceren en nieuwe
ervaringskansen te geven. Bijvoorbeeld, je kind voelt zich
minder aantrekkelijk dan andere leeftijdgenoten. Het
doet voortdurend pogingen om in de smaak en in de gra-
tie te vallen van zijn vriendjes. Het echt weinig belang
aan zijn eigen voorkeuren en doet gemakkelijk waar an-
dere kinderen zin in hebben. Hierdoor kan het niet echt
groeien als persoontje en zijn zelfschema positief oriën-
teren. Het risico is groot dat het zich gemakkelijk als niet
zo aantrekkelijk als zijn leeftijdgenoten blijft ervaren.
727
Lukt hieraan werken helemaal niet, ook al deed je in-
spanningen en blijf je je zorgen hierover maken, dan kan
je deskundige hulp inroepen. Soms ligt een of andere
problematiek aan je problematische schema-activering
ten grondslag, zoals een aandachtstekortstoornis
(ADHD). Soms kan een schema overgeactiveerd raken,
zodat je gaat overreageren. Je gaat dan zwart-wit den-
ken en van hieruit reageren. Iemand houdt helemaal niet
meer van je, of niemand houdt van je. Je wil met iemand
dan helemaal niet meer te maken hebben, of met nie-
mand nog iets. Aandacht voor de mogelijk onderlig-
gende problematiek van zulke schema-activering kan
maken dat er meer inzicht en begrip ontstaan en er meer
verandering mogelijk wordt.
Schema-activering in de praktijk
Geactiveerd schema bij je kind of bij jezelf :
Inhoud van dit schema :
Hoe gunstig is dit schema :
Hoe ga je met dit schema om :
728
Wijze van activering van dit schema :
Welk ander schema kan je kind of jezelf activeren :
Welke inhoud voor dit schema :
Hoe gunstig is dit schema :
Hoe ga je met dit schema om :
Welke wijze van activering verkies je :
729
(P)referentiële opvoeding en begeleiding van a tot z.
12-delige wetenschappelijke encyclopedie - Hove
(Antw.- België), 2023.
ISBN 978-90-802113-14-3 info@opvoeding.be
Trefw. : ontwikkeling, opvoeding, begeleiding, kind, ou-
ders
Aantal pagina’s : 6000
Uitg. : psychcom-research vzw, Hove
Hoofdredactie : Jo Franck
Illustraties : o.m. BigStockPhoto.com
DEEL 8 ENCYCLOPEDIE : van Re tot Sc
(c) copyright 2023 (info@knows.ac)
Alle rechten voorbehouden. Uit deze uitgave kan enkel iets
worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van
fotokopieën, opnamen, of op welke wijze ook, na voorafgaan-
delijke schriftelijke toestemming van de auteur.
730
Jo Franck
Psycholoog
Voorheen Lector Sociaal-Agogisch Werk Artesis Plantijn-
hogeschool Antwerpen
Redactieraadslid Sozio Vlaams-Nederlands Vakblad voor
Sociale en Pedagogische Beroepen
Hoofdredacteur E-Magazine Ontwikkeling & Begeleiding
op www.opvoeding.be
Auteur CD-ROM Pesten voorkomen kan je leren! Uitgave
Jeugd & Vrede
Auteur van ons onder meer 'Hoe zeg ik je het? Voor een
eigen communicatie-cultuur', 'Oog voor jezelf en de an-
der!' over sociaal-emotionele vaardigheidsontwikkeling,
'Probleembenadering in schoolverband‘ en Referentieel
schemadenken en -handelen voor de opvoedingsprak-
tijk‘
Coaching Sociaal-Emotionele Begeleiding o.m. pestpro-
blematiek, opvoedingsondersteuning, ouderbegeleiding
Jurylid van de jaarlijks toegekende ‘De-pesten-dat-kan-
niet-prijs!’
731
732
Deze encyclopedie wil een ruimer en
meer systematisch vernieuwend kader
bieden om recente wetenschappelijke
inzichten en onderzoeksbevindingen
over opvoeding en begeleiding in on-
der te brengen.
Wetenschappelijk onderbouwde op-
voedingsprocessen, -mechanismen en
-contexten worden beschreven en op
een alfabetische wijze geordend. Zo is
er ruimte voor wat is, maar ook voor
wat te verkiezen is in opvoeding en be-
geleiding. Vooral het hoe van wat is en
te verkiezen is komt aan bod.
Jo Franck studeerde psychologie, crimi-
nologie en familiale & seksuologische
wetenschappen en is jarenlang interna-
tionaal actief in het sociaal-agogisch
begeleidings-, vormings- en redactie-
werk.
ISBN 978-90-802113-14-3