1
(P)referentiële
opvoeding en begeleiding
van a tot z
12-delige
wetenschappelijke encyclopedie
Deel 9 : Sc - Sc
Accent op sociale omgang en schema-ontwikke-
ling
2
INDEX DEEL 9 ENCYCLOPEDIE
Zelfversterking schema’s 16
Je context versterkt wat je denkt, wat je denkt versterkt
wat je doet, wat je doet versterkt wat je context is. Hoe
gaat dit in zijn werk en hoe hierop inspelen ?
Schema’s : ballast of draagvlak 24
Wat je hier en nu in jezelf activeert aan kennis, gevoelens
en behoeften, kan een ballast voor je zijn, het kan ook
een draagvlak vormen voor nu en later.
Schema-beïnvloeding 36
Aan wat moet voldaan zijn, wil jij of je kind beïnvloedbaar
zijn ?
Schema-benadering in de ouder-kindrelatie Hoe om-
gaan met conflicten ? 45
Hoe vermijden dat disfunctionele omgang met conflic-
ten de nabije relatie ouder kind in de weg staat? Hoe
aandacht voor onderliggende behoeften hierbij kan hel-
pen.
Schema’s bij elkaar activeren 58
Door wat je zegt en doet activeer je gemakkelijk iets bij
elkaar zonder dat je daar steeds ten volle van bewust
bent.
3
Schema-communicatie 69
In je omgang communiceer en wissel je voortdurend
schema's uit over jezelf, elkaar en alles wat in je omgang
aan bod komt.
Componenten van schema’s 80
Wat brengt iemand in zijn kenschema’s onder en wat is
het nut hiervan ?
Schema’s en conditionering 89
Wijziging in de context om een reactie te vertonen kan
het doel zijn van een leerproces. Telkens wordt iets toe-
gevoegd aan het reeds aanwezig geheugenschema.
Schema’s en continuüm 96
De wijze waarop kenschema’s ingedeeld worden is van
betekenis voor hun gebruik.
Schema diepgang 110
Ervaringen kunnen met verschillende diepgang in sche-
ma's opgeslagen worden. Dit kan zo bedoeld zijn, of zo
verlopen, of het feitelijk resultaat zijn.
Schema’s door elkaar 121
Niet enkel kunnen cognitieve, emotionele en behoefte-
schema’s onderscheiden worden. Cognitieve schema's
kunnen op zich nog onderscheiden worden in ken-, voor-
stellings- en denkschema’s.
4
Schema-dosering 142
Ervaringen opgeslagen in kenschema’s kunnen aange-
ven wat iets meest is, wat iets minst is en wat iets niet is.
Wat iets is ligt opgesloten in het centrum tussen extre-
men wat het weinig of niet is.
Schema emotie 151
Een emotie is steeds verbonden aan een bepaalde situa-
tie, een bepaalde interpretatie en een bepaalde reactie.
Hoe zijn ze terug te vinden in een emotioneel schema ?
Emotioneel schema model 164
Je denken over bepaalde opkomende emoties en je om-
gaan met deze emoties in bepaalde situaties, kunnen
maken vast te zitten of los te komen van deze emoties in
die situaties.
Schema-erkenning 171
Praten en omgang ouder en kind kunnen veel gunstiger
verlopen zo je elkaars gegroeide betekenisgeving op ba-
sis van ieders eigen ervaring erkent.
Schema-exploratie bij het jonge kind 176
Het spel van een kind wordt niet vooral bepaald door het
materiaal of door wat de omgeving aangeeft, maar door
de exploratie van inhouden, reactiewijzen en contexten
waarmee het kind bezig is.
5
Schema’s en framing 187
Met de woorden en beelden die je gebruikt, kan je bij de
ander een voor je gunstige voorstelling van de realiteit
oproepen die je interactie domineert en aflijnt, en waar-
van invloed uitgaat.
Emoties bij schema-incongruentie 197
Een gebeuren dat je beoordeelt vanuit ontwikkelde ken-
schema’s, roept emoties op. Het kan leiden tot een in-
passen in of herstructureren van je kenschema’s. Voor-
beelden van opgewekte emoties die leiden tot accom-
modatie zijn ontzag en afschuw.
Schema’s : gemeenschappelijk of individueel 206
Geheugenschema's kunnen een zekere mix vertonen
van gemeenschappelijke en individuele ervaringen en in-
formatie.
Schema getrouw 221
Het kind maakt in zijn ontwikkeling een periode door
waarin het uiterst trouw is in denken en doen aan zijn
ontwikkelde kenschema's.
Schema geven aan 228
Als je iets overkomt als kind of ouder is het moeilijk dit
te plaatsen, te begrijpen en er mee om te gaan. Hoe
kunnen schema's hierbij helpen ?
6
Schema’s en gevoeligheid Gewekte gevoeligheid 238
Eens een ken-, gevoels- of behoefteschema gewekt,
komt veel in functie hiervan te staan. Zo is er een toege-
nomen gevoeligheid voor alles wat met dit schema te
maken heeft.
Schemagevoeligheid 245
In je interactie als ouder en kind spelen gevoelens een
grotere rol dan veelal wordt gedacht. Ze maken dat je
gemakkelijk op eenzelfde wijze met elkaar blijft omgaan.
Schemaherkenning in de opvoeding 253
Soms houdt iets je als ouder of als kind bezig dat je in de
weg staat, of niet kan overbrengen, of niet kan plaatsen.
Enkele losse schema-ideeën 261
Kenschema’s spelen vaak een grote rol in iemands den-
ken en doen in ontwikkeling. Hoe hier in de opvoeding
gunstig op inspelen ?
Schema’s : individuele en collectieve processen 274
Schema’s als kennisneerslag van individuele en gemeen-
schappelijke ervaringen vormen de basis van individuele
en collectieve processen. Wat is hun relevantie voor de
opvoeding ?
7
Schema-inhoud en -vorm 280
Niet enkel de inhoud van cognities maar ook de wijze
waarop ze zich voordoen, bepalen iemands gedrag.
(Be)klemmende (schema)inhouden 290
Stemt de werkelijkheid niet overeen met je voorstelling
ervan, dan ontstaan in je spanningen.
(Voedsel)schema’s inschakelen (om tot verandering te
komen 302
Door weerstand of aversie tegenover nieuw voedsel te
benaderen vanuit het schemabegrip ontstaan heel
nieuwe mogelijkheden tot verandering.
Schema-instandhouding 313
Kennis waarover je reeds beschikt vertoont mogelijk een
zekere weerstand tegen verandering.
Schema-interpretatie 328
In interactie ga je al heel snel aan interpretatie doen.
Hoe komt dit en waarom? Hoe vergissingen vermij-
den ?
Reële en schema-interrelaties 342
Realiteiten en kennis ervan vind je terug op verschillen-
de wijzen en in verschillende grootten. Tussen deze ver-
schillende realiteiten en kennis ervan bestaan relaties.
8
Schema-invloeden 353
Eerder opgeslagen ervaringen werken door op je huidig
ervaren op diverse wijze.
Ontwikkeling schema-kwaliteiten 365
In de opvoeding zijn vaak verschillen in ontwikkeling van
schema-kwaliteit aanwezig. Aandacht hieraan besteden
kan meer begrip toelaten en een stimulans inhouden
voor verdere ontwikkeling.
Schema’s als maatstaf 372
Kenschema’s geven voor ouder en kind de maat der din-
gen aan. Wat houdt dit in en hoe gunstig weten hante-
ren ?
Schema’s als mediator 383
Minder gunstige schema's kunnen het gevolg zijn van
eerdere ongunstige ervaringen, tegelijk kunnen ze aan
de basis liggen van problemen die later worden ont-
moet.
Schema’s als netwerken 392
De werkelijkheid om je heen is vaak complex en moeilijk
grijpbaar. Op allerlei mogelijke manieren tracht je orde
en grip te verkrijgen.
9
Schema-object(ief) 412
Wat je als ouder of kind waarneemt en hoe je reageert
gaat terug op de werkelijkheid, maar niet alleen.
Omgaan met je schema’s 421
Stel je je geheugenschema’s open voor verandering,
groei en eigen keuzes ? Of ben je eerder geneigd ze af
te sluiten, te behouden wat is en geen eigen keuzes te
maken ? Wat is je schema mindset ?
Schema-omgang en -denken 437
Niet alleen wat je activeert maar wat je als omgang en
denken er rond mee activeert bepaalt je reactie.
Schema’s en onbewuste 450
Niet steeds is de inhoud van opgeslagen schema's be-
wust. Soms herkennen we haar niet, soms is ze niet toe-
gankelijk.
Cognitieve schema’s (onder)kennen 460
De inhoud van cognitieve schema's is niet zomaar te ver-
woorden. Hoe deze inhoud leren kennen ?
Schema-ondersteuning 474
Wanneer buiten je niet overeenstemt met wat binnen in
je ligt opgeslagen dan ontstaat spanning. Je wil dan ge-
makkelijk wat in je opgeslagen ligt ondersteunen. Niet
steeds werkt dit positief uit.
10
Schema-ontmoeting 481
In je samen praten en samen doen ontmoeten je opge-
slagen ervaringsschema's elkaar.
Mediatie schema-ontwikkeling 490
Als mediator zorg je bij je kind voor een meer kwaliteits-
volle ervaring. Zo komt het naar inhoud en vorm tot een
meer kwaliteitsvolle ontwikkeling van zijn geheugen-
schema’s als opslag van zijn ervaringen voor verder ge-
bruik.
Schema oorsprong problemen 498
Niet steeds is onmiddellijk duidelijk wat aan de basis ligt
van ervaren spanningen en problemen.
Van realiteit tot reactie. Over schema-opbouw 504
Kennis vormt een tussenschakel tussen de ontmoete re-
aliteit en een mogelijke reactie. Hoe verloopt die op-
bouw van kennis die leidt tot een bepaalde reactie ?
Schemas optimaliseren 514
Kenschema’s spelen een belangrijke rol in het herken-
nen, interpreteren en reageren op personen en situaties.
Hoe gebruik maken van intelligentie, creativiteit en wijs-
heid om ze te optimaliseren ?
11
Schema-ordening 524
Meerdere schema's om waar te nemen en te reageren
zijn tegelijk actief. Soms dringt een zekere ordening zich
op.
Schemapositie en -oriëntatie 534
Inhouden kunnen meer concreet of meer algemeen in
geheugenschema's opgeslagen worden. Welke neiging
kan worden onderkend ?
Schema-potentieel 543
Wat heeft het kind reeds verworven en over welk ont-
wikkelingspotentieel beschikt het nog ?
Schema’s als realiteit 548
Schema's kunnen van grote invloed zijn, niet enkel op
hoe de realiteit overkomt, maar ook op hoe de realiteit
is.
Schema’s en realiteit 554
Als ouder ben je vaak op zoek waar je opvoeden op te
baseren ?
Schema-relaties 558
Tussen schema's bestaan vaak relaties. Relaties van
waaruit invloed ontstaat op elkaar welke gunstig of on-
gunstig kan zijn. Invloed die de vorm kan aannemen van
motor zijn, of zelfs voorwaarde zijn voor elkaar.
12
Schema-relevantie 563
Wat voor iemand van toepassing is, kan inhouden bevat-
ten die meer centraal staan, die dynamisch op elkaar in-
werken en meer algemeen of specifiek zijn. Hiermee re-
kening houden bij wat opvoeding voor iemand inhoudt,
kan leiden tot meer begrip en een beter op elkaar inspe-
len.
Schema-resonantie 568
Mogelijk kom je in wat je denkt, zegt en doet tegemoet
aan elkaar op het vlak van behoeften waarvoor gevoelig.
Schema-selectie en -keuze 577
Welke geheugenschema's activeer je en welke wens je
te activeren ?
Spanningen onderling herleiden tot schema-spanningen
592
In interactie ouder en kind kunnen gemakkelijk onderling
spanningen ontstaan. Hoe kunnen spanningen rond bij
elk aanwezige kenschema’s mogelijk aan de basis hier-
van liggen ?
13
Schema’s : statische en dynamische invullingen 599
Kenschema’s als hoe we iets opnemen op basis van eer-
dere ervaringen bevatten statische en dynamische ele-
menten. Het statische komt aan bod bij overeenstem-
ming en samenhang. Het dynamische bij verschil en af-
stand. Het statische wil behouden, het dynamische ver-
anderen.
Sterke schema’s, zwakke schema’s 607
Als ouder of kind kan je soms beschikken over sterke ge-
heugenschema’s die je optimaal doen functioneren en
die je gemakkelijk kan ontwikkelen, soms evenwel moet
je je weten te redden met eerder zwakke schema's.
Schema-tegemoetkoming 615
We praten en doen vaak iets tot iets is of verloopt over-
eenkomstig onze opgeslagen kenschema's. Dit kan in
een relationele context gemakkelijk tot spanningen lei-
den. Hoe dit tegengaan ?
Schemas transactioneel 622
Schema's ontwikkelen zich in transactie tussen jezelf als
kind of ouder en je sociaal-culturele omgeving.
Schema’s voor elkaar 628
Gemakkelijk leggen we iets op aan elkaar. Hoe vermij-
den dat dit aanleiding geeft tot problemen ?
14
Schema-voorkeur 636
In de omgang met elkaar leggen we gemakkelijk iets op
aan elkaar, maar ook iets aan onszelf. Wat houdt dit in
en wat zijn de implicaties hiervan ?
Ontwikkeling als schemavoortbouw 645
Cognitieve schema's zijn voortdurend in ontwikkeling.
Hoe verloopt dit ?
Schema’s als waarom of waartoe 684
Schema’s geven weer wat iets voor iemand geldt, hoe hij
er mee omgaat en in welke dynamische context.
Schema’s kunnen ook weergeven wat iets voor iemand
wil zijn, hoe hij er mee om wil gaan en welke dynamische
context hij verkiest.
Wervende schema’s 693
Wervende schema’s kunnen een rol spelen in de opvoe-
ding. Het zijn denk- en gedragspatronen die eens geac-
tiveerd het doen en laten van het kind in ontwikkeling in
goede banen leiden.
Schema-wissel & -labiliteit 708
Soms is een schema meer blijvend, soms meer verander-
lijk. Soms is een schema meer wenselijk, soms is een an-
der schema meer verkieslijk.
15
Contextschema 716
In contact met de omgeving activeert het kind een
schema in zich van hoe de omgeving is.
16
Zelfversterking
schema’s
SITUATIESCHETS
Stel dat je je kind terechtwijst en afkeurt voor gedrag
waarmee je het als ouder moeilijk hebt, zoals agressie,
drinken, passiviteit, zich niet houden aan afspraken. Stel
je voor dat je kind bij zichzelf hierdoor de voorstelling 'Ik
word niet geaccepteerd' activeert. Stel je vervolgens
voor dat je kind als gevolg van deze voorstelling negatief
gedrag gaat vertonen, zoals verongelijkt doen, drinken,
stilvallen en niet langer wensen mee te doen. Stel je ver-
volgens voor dat je als gevolg hiervan je kind gaat te-
rechtwijzen en gaat afkeuren, waardoor je kind nog
Je context versterkt wat je denkt, wat je denkt ver-
sterkt wat je doet, wat je doet versterkt wat je con-
text is.
Hoe gaat dit in zijn werk en hoe hierop inspelen ?
17
meer de voorstelling van niet geaccepteerd worden gaat
activeren, waardoor het nog meer negatief gedrag gaat
vertonen.
SAMENHANG
Vastgesteld kan worden dat voor de jongere de context,
zijn beeldvorming en zijn reactie aan elkaar gelinkt zijn
en elkaar versterken. Door de terechtwijzing en afkeu-
ring worden de beeldvorming van zichzelf versterkt.
Door deze versterkte beeldvorming wordt zijn reactie
versterkt. Door zijn versterkte reactie wordt de zich ne-
gatief opstellende context versterkt. De jongere is inder-
daad in een negatieve spiraal terecht gekomen in zijn sa-
menspel met zijn omgeving.
TWEEZIJDIGE NEGATIEVE SPIRAAL
Deze negatieve spiraal is tweezijdig. Ze speelt zich af in
de interactie met de omgeving : negatieve reactie van de
omgeving met negatieve reactie van de jongere. Ze
speelt zich ook af in de jongere zelf : opgemerkte nega-
tieve signalen in de omgeving die als trigger fungeren om
een negatieve voorstelling te activeren, maar ze ook be-
vestigen, meer nog ze ook versterken. Gewekte nega-
tieve voorstelling die een negatief gedrag bij de jongere
activeert, maar ook bevestigt, meer nog ook versterkt.
18
Negatief gedrag dat enerzijds ontlading toelaat en daar-
door het gedrag nog gaat bevestigen en versterken,
maar dat anderzijds heel wat negatieve gevolgen veroor-
zaakt zoals terechtwijzing en afkeuring, die dan weer als
trigger gaan dienen om een negatief zelfbeeld in relatie
tot de omgeving te activeren.
TWEEZIJDIGE CONDITIONERING
Circulaire processen werden in het verleden veelal tus-
sen een individu en zijn omgeving gesitueerd. Eerder dan
dat, zoals nu blijkt, ze zich ook afspelen binnen het indi-
vidu. Zich met name afspelen tussen zijn contextinvulling
(wat merk ik als constante op in mijn omgeving), de er-
aan gekoppelde begripsinvulling (welke voorstelling als
constante roept dit bij mij op) en de er mee verbonden
gedragsinvulling (welke typische reactie koppel ik aan
deze voorstelling). Gedragsinvulling die dan op zijn beurt
weer impact heeft op de contextinvulling (welke gevol-
gen merk ik voor mezelf en in mijn omgeving) en wat
roepen die op, wat bevestigen die of wat versterken die.
Zoals de ontlading die mijn gedrag bekrachtigt en de te-
rechtwijzing en afkeuring die mijn negatief zelfbeeld be-
krachtigen. Zo spelen twee conditioneringsprocessen
mee in de interne circulariteit. Het positieve gevolg van
ontlading dat versterkend werkt naar het negatief ge-
drag van de jongere. Wat een vorm van operant leren of
19
conditionering is. Het negatieve gevolg van terechtwij-
zing en afkeuring wat versterkend werkt als signaal voor
de negatieve beeldvorming van de jongere. Wat een
vorm is van klassiek leren of conditionering. Meer lezen
over schema's en conditionering kan in het thema-on-
derdeel Schema's en conditionering van deze encyclope-
die.
AANLEER- EN AFLEEREFFECT
Deze interne circulaire procesbeschrijving maakt duide-
lijk waarom je als ouder zo weinig effect kan ervaren
wanneer je je kind terechtwijst en afkeurt voor zijn ne-
gatief gedrag, zoals bij agressie, drinken, passiviteit en
zich niet houden aan afspraken. Je hebt toch altijd erva-
ren en geleerd dat terechtwijzen en afkeuren als nega-
tieve consequentie voor gedrag, ertoe zouden leiden dat
dit gedrag in frequentie zou verminderen. Welnu dit is
het interactieve operante conditioneringsproces. Maar
intern spelen zich evenwel andere processen af. Door je
negatieve reactie fungeer je als trigger, of geconditio-
neerd of aangeleerd signaal om intern zijn negatieve
beeldvorming over zichzelf als kind te activeren, maar
ook te bevestigen en te versterken. Welnu dit is het in-
terne klassieke conditioneringsproces. Dit maakt het in-
teractieve operante afleerproces van je ongedaan of
maakt dat het minder impact heeft. Daarbij komt ook
nog eens het interne operante conditioneringsproces
20
van ontlading dat het negatieve gedrag gaat versterken.
Bijgevolg kan vastgesteld worden dat tegenover je te-
rechtwijzings- en afkeur-afleereffect het beeldvormings-
en reactie-aanleereffect van de jongere komen te staan
die samen sterker zijn dan je afleereffect.
PERSOON ONTZIEN
Ouders voelen om die reden vaak intuïtief aan dat ze wel
het gedrag van de jongere mogen aanvallen, maar moe-
ten vermijden de jongere zelf te treffen. Zo kunnen ze
voorkomen dat hun aanmerkingen ervoor zorgen dat ze
een negatieve voorstelling van zichzelf bij de jongere
doen ontstaan. Best kan dan een positieve voorstelling
getriggerd, zoals 'Je kan best voor jezelf instaan', 'We ge-
ven erg om je, alleen ...', 'We hebben je graag, kan je
ook ...'.
SCHEMAVORMING
Het geheel kan worden verduidelijkt aan de hand van het
Schemamodel. In de voorstelling vind je duidelijk terug
dat, zoals hiervoor aangegeven werd, de ene component
de andere uitlokt, maar ook bevestigt en tevens ver-
sterkt. Zo triggert, bevestigt en versterkt de context de
beeldvorming. Zo triggert, bevestigt en versterkt de
beeldvorming de reactievorming. Zo triggert, bevestigt
21
en versterkt de reactievorming de contextvorming. Om-
gekeerd zal op een of andere manier de contextvorming
de gedragsvorming doen doorzetten, de gedragsvor-
ming de beeldvorming doen doorzetten en de beeldvor-
ming de contextvorming doen doorzetten. Zoals de ont-
lading in het voorbeeld hiervoor dat het gedrag vast-
houdt als middel hiertoe, het negatief gedrag dat kadert
in het beeld van een negatief iemand te zijn, het zelf-
beeld van een negatief iemand dat 'toelaat' terechtge-
wezen en afgekeurd te worden of dit mogelijk nog ver-
gemakkelijkt en er ruimte voor creëert. Op die manier
zijn er versterkende processen in beide richtingen bin-
nen het schema. Op die manier kan terecht gesproken
worden van zichzelfversterkende schema's. Schema's
die niet enkel zichzelf in stand houden, maar ook nog
zichzelf krachtiger maken.
22
23
TEST ZELFVERSTERKING
Vul hieronder voor je kind (of jezelf) in hoe de schemavor-
ming rond iets tot stand komt :
Je context versterkt wat
je denkt, wat je denkt
versterkt wat je doet,
wat je doet versterkt wat
je context is.
Hoe gaat dit in zijn werk
en hoe hierop inspelen ?
24
Schema’s :
ballast of
draagvlak
In het heden in het hier en nu draag je als ouder en als
kind steeds het verleden mee. Dit verleden dat de situa-
tie hier en nu mee kleurt kan een ballast voor je vormen,
dit verleden kan je ook een draagvlak bieden.
Schema’s als ballast
In de situatie in het hier en nu worden steeds een aantal
geheugenschema's geactiveerd, dit als kennis opgesla-
gen in je geheugen op basis van informatie en ervaringen
die voorafgingen. Deze schema's kunnen een ballast
Wat je hier en nu in jezelf activeert aan kennis, ge-
voelens en behoeften,
kan een ballast voor je zijn,
het kan ook een draagvlak vormen voor nu en later.
25
voor je vormen, omdat ze je niet toelaten een situatie
onbevooroordeeld tegemoet te gaan. Wat als eerdere
ervaringen naar boven komt in een nieuwe gelijkaardige
situatie kan ook een harnas voor je vormen. Zo kan je
een situatie niet op een nieuwe of andere manier bena-
deren en er anders mee omgaan. Integendeel steeds op-
nieuw ga je iets waarnemen vanuit het verleden, steeds
opnieuw ga je op een gelijke wijze als in het verleden re-
ageren en kan je hierin geen verandering brengen. Ener-
zijds deze ballast die je meesleept en anderzijds dit har-
nas waar je niet uit kan raken, vormen een hinder in je
opvatten en omgaan met een situatie die zich herhaalt.
Als ouder wil je je kind en zijn gedrag mogelijk op een
onbevooroordeelde manier tegemoet treden, toch merk
je dat voorbije ervaringen doorwerken doordat je ze in
je geheugen hebt opgeslagen. Ook al doet het kind nu
anders en is je kind nu anders, toch blijf je vasthangen
aan het verleden, zodat je kijk en je omgang mogelijk
hierdoor gehypothekeerd raken.
Als ouder wil je mogelijk doorheen je kijk en omgang uit
het verleden met je kind breken. Toch merk je dat dit je
niet zomaar lukt. Je zit als het ware gevangen in deze kijk
en omgang, waaruit je niet weg of van los kan komen.
Schema's die teruggaan op gevoeligheden en kwetsbaar-
26
heden uit de kinderjaren kunnen zo in de ouder-kind re-
latie een sta in de weg vormen. Ouders kunnen dan in
hun reactie erg bezig zijn met hun eigen verhaal. Ze
staan dan weinig of niet open voor het kind en een reac-
tie die oog heeft voor de gevoeligheden en kwetsbaar-
heden van hun kind in het nu. Bijvoorbeeld, als je kind
wat je zegt negeert dan reageer je daar mogelijk fel op,
ook al is het niet in proportie met het gebeuren. Je voelt
je dan opnieuw zoals vroeger niet gerespecteerd en be-
grepen en dit accepteer je niet. Het perspectief van het
kind komt dan onvoldoende aan bod. Het wou zich mo-
gelijk enkel tijdelijk beschermen tegen een zich over-
vraagd voelen. Of het hing nog mentaal en emotioneel
vast aan iets van net ervoor.
Je kan je als het ware niet losmaken uit het verleden: je
sleept het mee of je zit er in gevangen. Ook het kind zit
als keerzijde hier aan vast en in gevangen. Veranderin-
gen die je kind vertoont worden gekoppeld aan eerdere
ervaringen en hierdoor geminimaliseerd. Of veranderin-
gen dringen niet tot je door als ouder. Veranderingen
worden niet opgemerkt omdat je er niet bij kan, de oude
beelden staan te veel in het centrum waardoor je nieuwe
ervaringen met je kind er niet in doordringen.
Wat je achtervolgt en wat je vasthoudt zijn niet zozeer
gedachten, gevoelens of wensen, zoals meestal zo voor-
gesteld. Het zijn eerder kenschema's, emotieschema's
27
en behoefteschema's, zoals thans geweten. Schema's
omvatten per definities externe of interne toestanden
waardoor bepaald en geactiveerd, omvatten daarnaast
kenmerken waardoor getypeerd, omvatten tenslotte
ook wijzen waarop wordt gereageerd.
Als ik zie dat mijn zoontje achter zijn broer aanloopt, dan
weet ik al hoe laat het is, hij wil dan iets van zijn broer
afnemen. Het achter zijn broer aanlopen is de situatie die
je herkent, en je brengt tot de interpretatie je zoontje wil
iets van zijn broer, en je kent meteen de reactie hij zal het
afnemen en dit zal je enorm ergeren. Samen met het op-
geslagen kenschema dat je activeert, activeer je als ou-
der ook een emotieschema, namelijk ergernis. Dit emo-
tieschema wordt geactiveerd zo je iets merkt dat niet
overeenkomt met wat je in de plaats wil of verwacht, de
emotie wordt getypeerd door opwinding en een déja-vu
gevoel en je kenmerkende reactie bestaat uit je druk ma-
ken veelal verbaal en passief. Dit omdat je niet nastreeft
iets ongedaan te maken, omdat je reeds weet dat dit je
toch niet lukt. Samen met het geactiveerd ken- en emo-
tieschema, wordt in je ook een behoefteschema geacti-
veerd, namelijk uiting geven aan het niet overeenstem-
men van je denken met de realiteit. Dit behoefteschema
wordt gewekt zodra je je gaat ergeren. Het wordt gety-
peerd door de wil anderen duidelijk te maken dat je niet
meegaat met de ander en bestaat uit de neiging om de
28
omgeving duidelijk te maken dat je niet op dezelfde golf-
lengte zit. Deze drie schema's samen : weten wat er gaat
gebeuren, voelen wat er gebeurt en je behoefte in deze
situatie, maken dat er nog weinig of geen ruimte over-
blijft tot een onbevangen blik, een neutraal aanvoelen en
een open reactiegeneigdheid. Bij het eerste signaal denk
je het al te weten, voel je het al aan en is je richting al
gekozen.
Je betekenisverlenen aan iets is onmiddellijk daar, sa-
men met je gevoel en je behoefte. Je reactie is overeen-
komstig ook onmiddellijk beschikbaar. Zo geef je jezelf,
noch je kind de kans tot een ander waarnemen, aanvoe-
len en dynamisch reageren. Je sleept dit alles mee als
ballast maar het vormt ook je harnas. Voor je kind je kan
laten ervaren dat iets niet helemaal hetzelfde is, heb jij
het al herleid tot hetzelfde, zodat je niet uit het harnas
weet te breken. Al wat er dan nog gebeurt en wat je
meent te ervaren, worden als een bevestiging gezien van
wat je al wist, wat je al voelde en wat je al wou.
Wat je in jezelf activeerde aan voorkennis, aan voorvoe-
len en voorwillen belet niet enkel het kind tot verande-
ring te komen en je iets anders te kunnen laten ervaren
om tot andere kennis, voelen en willen te komen. Wat je
voorkent, voorvoelt en voorwilt belet ook jezelf tot ver-
andering te komen. Het staat tussen je en je kind en zijn
gedrag, pal in het centrum zodat je er niet doorheen
29
kunt, als iets wat je erg hindert om anders te denken,
voelen en willen. Je denken, je voelen en je willen zijn
reeds bij aanvang in beslag genomen en ingevuld.
Kinderen ontwikkelen al op jonge leeftijd etnische voor-
oordelen en etnische voorkeuren zo blijkt uit een onder-
zoek aan de Universiteit Leiden.
Dit gebeurt op basis van het gedrag en de ideologieën
waaraan jonge kinderen worden blootgesteld door hun
ouders en door middel van prentenboeken (in de leeftijd
van zes tot tien). Witte kinderen kozen het vaakst de
witte kinderen op de foto's op positief geformuleerde
vragen, zoals met wie zou je willen spelen, wie zou je wil-
len uitnodigen voor je verjaardag en naast wie zou je wil-
len zitten. Bij een negatieve formulering van deze vra-
gen, werden de witte kinderen minder vaak geselecteerd
dan de andere kinderen, zoals met wie zou je liever niet
willen spelen, wie zou je liever niet willen uitnodigen
voor je verjaardag en naast wie zou je liever niet willen
zitten?
Kinderen van ouders die sterk neigen naar een multicul-
turele ideologie bleken minder bevooroordeeld, terwijl
een kleurenblinde of -neutrale ideologie geen positief ef-
fect had. Er niet over praten, zoals bij kleurenblind of
kleurenneutraal ouderschap, zou een omgekeerd effect
hebben en geen goed idee zijn. Het kind kan zich onge-
makkelijk gaan voelen als er niet over wordt gepraat,
30
omdat ze de verschillen wel opmerken en misschien als
een eng of negatief onderwerp gaan zien.
Ouders zouden dus volgens het onderzoek moeten wor-
den aangemoedigd om met hun kinderen over etniciteit
en racisme te praten. Ook uitgevers van kinderboeken
zouden blijvend meer aandacht moeten besteden aan
diversiteit, zoals hoe worden figuren geportretteerd?
Beiden, ouders en uitgevers (of gebruikers), zouden be-
wuster kunnen worden van de keuzes die ze maken. Als
er niet actief aandacht aan wordt besteed, zou de kans
groot zijn dat niet genoeg diversiteit wordt geboden.
Schema’s en het hier en nu
Je kan een zekere afstand nemen van je schema's door
ze uit te stellen, door ze minder in het centrum te plaat-
sen of ze aan de kant te plaatsen, door ze open te stellen,
door aandacht te besteden hoe hier en nu verschilt van
in het algemeen, door ze slechts als voorstellen op te
pakken, door ze enkel als kennis, gevoelens of behoeften
te dedecteren en niet als werkelijkheden, door ze als uit-
gangspunt te aanvaarden niet als eindpunt voor je om-
gang, door ze te verwoorden en taal tot nuancering te
geven, door na te gaan of je geen andere schema's kan
activeren, door er andere mogelijkheden naast te plaat-
sen zodat je steeds een keuze hebt, door ze te reduceren
in intensiteit bij activering maar ook bij gebruik, door je
31
ken-, gevoel- en behoefteschema's uit elkaar te halen of
te houden, door ze als informatie op te nemen niet als
directief, door na te gaan hoe ze kunnen helpen en wat
stoort weg te laten, door de inhoud te benaderen vanuit
wat er is eerder dan vanuit wat er niet is, door in hun
inhoud niet te focussen op wat je niet wil, maar op wat
je wel wil, niet op waar je van weg wil, maar op waar je
naar toe wil.
Schema’s als draagvlak
Door te zoeken naar een passende opstelling tegenover
je schema's, kunnen ze mogelijk evolueren van ballast
wat je kwijt wil naar een draagvlak waar je vanuit wil.
Schema's ontwikkelen zich in essentie om je een draag-
vlak te geven waarmee situaties in het hier en nu tege-
moet te treden. Ze zorgen ervoor dat alle informatie en
ervaring van voordien als een beste voorstel om iets be-
tekenis te verlenen, om iets aan te voelen en iets te wil-
len zo snel mogelijk ter beschikking komt. Zo kan je van
deze eerdere informatie en ervaring op zijn best gebruik
maken als hulp om iets in het hier en nu betekenis te
verlenen, gevoelens rond te ontwikkelen en er dyna-
misch mee om te gaan. Je moet niet elke nieuwe situatie
van punt nul af helemaal gaan verkennen en gaan explo-
reren, maar je kan gebruik maken van alles wat toepas-
selijk bleek, wat werkte en wat niet werkte, wat voor je
32
paste of niet paste om erg beslagen het heden en de toe-
komst tegemoet te gaan.
Voorbeeld uit onderzoek - Wanneer een reactie binnen
een zeker tijdsinterval verwacht wordt om succesvol te
zijn, leiden ervaringen hiermee tot een reactie naar het
midden van het tijdsbereik toe als beste strategie, zo
bleek uit recent onderzoek aan het MIT in de Verenigde
Staten. Dit bleek statistisch ook de meest optimale optie
te zijn, iets wat bekend staat als Bayesiaanse integratie.
Wanneer we onzeker over iets zijn, vertrouwen we auto-
matisch op onze eerdere ervaringen om gedrag te opti-
maliseren. De hersenen lijken hierbij eerdere ervaringen
in synaptische verbindingen te integreren, zodat patro-
nen van hersenactiviteit op de juiste manier worden be-
invloed. Eerdere overtuigingen op basis van opgedane
ervaringen vertekenen op die manier gedragsreacties
door de neurale representatie van tijd te verdraaien naar
het midden van het verwachte tijdsbereik.
Schema's dienen niet om het van je over te nemen. Sche-
ma's dienen om je te ondersteunen en je te helpen ori-
enteren in de mate dat je dit zelf wenst en het nuttig en
bruikbaar voor je is. Ze zijn er om je een draagvlak te be-
zorgen, zodat je verder kan raken en je niet ter plaatse
blijft trappelen. Het hier en nu wordt zo snel duidelijk,
zodat je je aandacht kan richten op de toekomst, zowel
naar richting als naar weg erheen.
33
Te sterke schema's kunnen leiden tot overmatige afhan-
kelijkheid en ongewenste neveneffecten, zoals onjuiste
herinneringen, voorstellingen en misvattingen. Ook kun-
nen schema’s die te sterk worden, onterecht nieuwe er-
varingen associëren, wat gemakkelijk leidt tot nieuwe
onjuiste herinneringen, voorstellingen en misvattingen.
Om dit te vermijden kan gestreefd om schema's te cre-
eren die sterk genoeg zijn om te helpen herinneren en
voorspellen, maar ook kneedbaar genoeg zijn om te
grote afhankelijkheid en ongewenste bijwerkingen te
voorkomen.
Schema’s als toekomst
Je behoefteschema is om je kind ontwikkelingskansen te
bieden. Het treedt in werking zodra je merkt dat je kind
dreigt vast te lopen, zoals nu terwijl hij achter zijn broer
aanrent omdat hij nog niet weet hoe hij zijn broer ertoe
kan brengen iets te delen. Je voelt enige onzekerheid die
ontstaat wanneer je voor een nieuwe uitdaging wordt
gesteld en impliceert dat je meer alert en meer zoekend
wordt. Je kent je kind als een spontaan iemand die ook
steeds bereid is iets nieuw uit te proberen. Bijvoorbeeld,
zoals nu het een moeilijkheid ervaart iets te bekomen. Je
merkt zijn bereidheid tot het verkennen van je alterna-
tieve suggesties voor afnemen zoals ruilen en beurtrol nu
het je hulp nodig heeft. Je schema's kunnen hierbij elkaar
34
versterkend zijn. Je behoefte(schema) om je kind te hel-
pen, met je onzekerheid van hoe als emotie(schema),
doet je de spontane kant van je kind waarnemen als ken-
nis(schema) om dit zo activeren. Zo kan je samen zoeken
en bruikbare manieren uitproberen die voor de toekomst
betere en duurzame alternatieven opleveren om een
moeilijkheid op te lossen. De geactiveerde schema's dra-
gen ook een toekomst in zich en staan in functie ervan :
wat je wil bereiken, waar je naartoe wil, welke doelen je
stelt. Dit eerder dan je te fixeren op wat ontbreekt of pro-
blematisch is. Hier gaat het om wat wil je bekomen of
oplossen.
Door afstand te winnen tegenover schema's die een hin-
der voor je vormen in de vorm van een meeslepende of
remmende ballast en door nabijheid te zoeken bij sche-
ma's die behulpzaam zijn en een uitweg mogelijk maken,
kan jezelf als ouder en je kind progressie maken. Door
schema's die storend voor je en je kind zijn te deactive-
ren en schema's die je en je kind ondersteunen te acti-
veren, komt de weg vrij voor groei en ontwikkeling.
Door te zoeken naar het complement van in je geacti-
veerde storende schema's, kan je schema's activeren die
je een basis kunnen bieden om iets duurzaam te berei-
ken naar de toekomst. Van probleemgedrag of -kind als
kenschema kan het zo evolueren naar competentiege-
drag of talent van je kind. Van ergernis over je kind als
35
emotioneel schema kan het zo evolueren naar onzeker-
heid en betrokkenheid van jezelf tegenover je kind. Van
behoefte om ongenoegen te uiten en te delen als be-
hoefteschema kan het zo evolueren naar behoefte om je
kind kansen te bieden en indirect ook jezelf.
Geef hieronder aan wat voor je doorwerkt in je schema-
opbouw en -activering :
36
Schema-
beïnvloeding
SCHEMA-BEÏNVLOEDING
Eigen ervaring is vaak de beste manier om beïnvloed te
worden. Ook al kunnen we ook dan nog ons zelf iets an-
ders trachten wijs te maken of trachten de ervaring te
ontkennen of te negeren. Hieruit blijkt hoe moeilijk wij
het kunnen hebben om afstand te doen van ons aanwe-
zig beeld, van onze aanwezige reactie en van de aanwe-
zige situatie waarin we iets plaatsen. Wat we tot dan toe
construeerden over iets, over hoe met iets om te gaan
en over wanneer of waarom, dat willen we niet steeds
zomaar bijsturen of loslaten.
Nog moeilijker is de invloed van anderen uit de omgeving
op ons. Wanneer je zelf merkt wat anderen ervaren en
Aan wat moet voldaan zijn, wil jij of je kind beïn-
vloedbaar zijn ?
37
meemaken, dan kan dit van invloed zijn op je eigen voor-
stelling, omgang en lokalisering van iets. Dit is zo wan-
neer de ander een betekenisvol iemand is voor ons en je
een gelijkenis met jezelf of je situatie merkt. Je leert dan
van het model staan van een betekenisvol relevant ie-
mand.
Minder gemakkelijk zal je mee gaan in het verhaal van
iemand, zeker wanneer die je van iets tracht te overtui-
gen. Ook al zegt die dat het teruggaat op eigen ondervin-
ding. Zeker ook niet wanneer die ander geen betekenis-
vol iemand is voor je en weinig relevant is voor jezelf of
je situatie.
SCHEMA-ONTWIKKELING
Je eigen geconstrueerde voorstelling, je eigen tot stand
gekomen omgang en je eigen ontdekte toepassing van
iets, vormen voor je het referentiepunt of -kader.
Waar in de schema-beïnvloeding vooral individuele in-
vloeden van jezelf of anderen spelen, is er bij de schema-
ontwikkeling vooral sprake van collectieve invloeden van
de omgeving waarin je opgroeit. Deze omgeving is dan
enerzijds de realiteit van de samenleving waarvan je deel
uitmaakt en anderzijds het gedachtegoed van de cultuur
waartoe je behoort.
38
Op die manier vormen de individuele en collectieve
mentaliteit die je kenmerkt een sterke basis waartegen-
over mogelijke beïnvloeding speelt.
Je verworven en ontwikkelde mentaliteit vormen de ba-
sis om te oordelen over andere voorstellingen, over an-
dere omgangswijzen en over andere toepassingsselec-
ties.
Zo zal je als ouder of kind, bijvoorbeeld, uitgesproken af-
fectie onderkennen als iets vanzelfsprekend tussen ou-
der en kind, of als iets geforceerd, zal je affectie spon-
taan in je omgang kunnen vertonen in zijn diverse vor-
men of zal je bijzondere inspanning moeten doen om
een juiste expressie te vinden, zal je aanvoelen wanneer
er ruimte voor affectie is of zal je mogelijk vastlopen als
je het toch zou uitproberen of aandurven.
Merk je dan in je omgeving veel affectie tussen ouder en
kind, dan zal je dat als vanzelfsprekend herkennen en er-
kennen, of zal je dit als vreemd ervaren en er vragen bij
hebben.
Je eigen mentaliteit zal bepalend zijn om het verschil tus-
sen jezelf en de omgeving op te merken en vooral bepa-
lend zijn om de grootte en mate van dit verschil te be-
noemen. Van enigszins verschillend tot tegengesteld,
van herkenbaar tot onherkenbaar, van begrijpelijk tot
39
onbegrijpelijk, van aanvaardbaar tot onaanvaardbaar,
van navolgbaar tot onnavolgbaar, van toepasbaar tot on-
toepasbaar, van juist tot onjuist, van zinnig tot onzinnig,
van gewaardeerd tot pover, van gevuld tot leeg, van ef-
fectief tot ineffectief, van gematigd tot extreem, van er
al of niet over en hoever.
Hoe groter het verschil hoe minder je beïnvloedbaar zal
zijn, zeker wanneer het over je grens van wat, hoe en
40
waar iets voor je kan, gaat. Iets zal dan niet enkel als te-
gengesteld maar ook als niet kunnend overkomen. Hier-
door zal je bereidheid om je open te stellen en beïn-
vloedbaar te zijn verdwijnen. Eerder zal je geneigd zijn je
af te sluiten en weerstand te vertonen. Mogelijk ontstaat
de omgekeerde reflex om de ander met wat hoe en waar
iets voor je kan te benaderen en de ander te willen beïn-
vloeden. Zeker in een situatie waarin niet én het een én
het ander kan, zal de druk om elkaar te beïnvloeden voor
het een óf het ander toenemen.
WENNEN
Is er een verschil, dan kan je ofwel dit verschil trachten
te onderkennen en aanvaarden zonder het verschil naar
jezelf toe of naar de ander toe te willen wegwerken. Is er
een verschil dan kan je ook dit verschil trachten te on-
derkennen en trachten weg te werken door jezelf te be-
invloeden of door de ander te beïnvloeden. In het eerste
geval vraagt het om tolerantie, in het tweede geval is er
sprake van mogelijke beïnvloeding.
In beide gevallen zal het even wennen vragen aan het
verschil. Misschien wil je het eerst niet merken, nadien
ga je het toch enigszins onder ogen zien, eerst kan je er
moeilijk mee om, dan wordt het meer vertrouwd, stilaan
kan je het mogelijk erkennen, misschien kan het je inte-
resse wekken, misschien zie je er wel iets in en wil je je
41
er door laten beïnvloeden in zekere mate, of wil je hele-
maal veranderen. Steeds zal het een zeker wennen vra-
gen. Eerst wil je er niet van weten, niet toepasbaar, dan
wil je het niet onder ogen zien, niet onderkennen, ten-
slotte wil je het niet overnemen, niet gebruiken. Later wil
je het mogelijk wel als relevant onderkennen, wil je het
mogelijk wel erkennen en wil je het mogelijk wel aan-
wenden. Wat je eerst negeerde, vervolgens tegen inging,
wordt nu waar je op ingaat op één of andere manier.
Wordt die kans en tijd om te wennen en vertrouwd te
raken niet geboden, dan is er een groot risico van op
weerstand en verzet te stoten. De eigen gegroeide men-
taliteit is beter en er is geen openheid en opening naar
buiten toe. Kan je evenwel de aandacht trekken, inte-
resse wekken, een verlangen opwekken, dan kan je in-
vloed teweegbrengen. Dit kan je door zelf model te
staan, de ander te stimuleren, en tot ervaren te brengen
door iets in de realiteit beschikbaar te stellen. Zo is er
een synergie van een model, een aanmoediging, een
emotie en materiaal.
Treedt er bij je een zekere situatie-, gedrags- en menta-
liteitsverandering op, dan gaat dit terug op een zekere
wijziging van je eerder ontwikkeld en geconstrueerd
schema van iets, opgeslagen in je geheugen. Schema dat
de synthese vormde van alles tot hiertoe en waaraan je
nu het nieuwe wat, hoe en waar aan toevoegt, zodat een
42
nieuwe synthese ontstaat. Deze synthese kan ook maken
dat je grens van wat hoe en waar iets kan, is verschoven
naar meer of minder ruim. Wat hoe en waar eerst voor
je niet kon, kan nu wel. Of omgekeerd: wat hoe en waar
eerst voor je kon, kan nu niet meer.
Het is daar waar je op kan letten in het beïnvloeden van
elkaar. Concreet kan je hierbij een verandering van el-
kaars denken nastreven, of rechtstreeks een wijziging
van elkaars gedrag, of nog een bijsturen van elkaars ge-
voeligheden in jezelf of in een situatie. Zo heb je vier in-
valshoeken en kansen bij elkaar.
MATE VAN BEÏNVLOEDBAARHEID
Is er een verschil met jezelf dan zal in de naaste zones
nog tolerantie en beïnvloedbaarheid zijn, in de verst af-
gelegen zones zal er geen tolerantie en beïnvloedbaar-
heid meer zijn. In de naaste zones zal er er een afname
van tolerantie en beïnvloedbaarheid zijn al naargelang
iets nog kan zijn, nog kan gedaan of nog kan begrepen.
In de verst afgelegen zones zal er een verdere afname
zijn naargelang iets onbegrijpelijk is, niet meer kan ge-
daan en niet meer kan zijn. Zo kan ook de mate van aan-
wezigheid of afwezigheid van beïnvloedbaarheid geme-
ten. Hoe verder iets van je verwijderd is, hoe extremer
het mogelijk zal worden ervaren en mogelijk voor je ook
als geweld en gewelddadig naar voor zal treden.
43
TOEGEPAST
Geef een wat, een hoe, een waar in, wat je al of niet kan
beïnvloeden. Plaats zoals voor je van toepassing is, een
overeenkomstige stip in het schema. Op die manier kan
je aangeven of je al of niet beïnvloedbaar bent, evenals
de mate waarin je al of niet beïnvloedbaar bent.
Wat :
44
Hoe :
Waar :
45
Schemabenadering
in de ouder-kindrelatie
Hoe omgaan met con-
flicten ?
Problemen in de ouder-kind relatie
Een goede ouder-kindrelatie blijkt van primordiaal be-
lang voor het welbevinden en de ontwikkeling van het
kind. Het biedt emotionele bescherming en vormt een
stevige basis voor het kind in ontwikkeling. Het is iets
waar het kind steeds op kan terugvallen en waar het de
nodige steun kan vinden. Meer hierover lezen kan in het
thema-onderdeel Ouder-kind relatie als basis’ van deze
encyclopedie.
In elke relatie ouder kind komen mooie harmonische
momenten voor. In elke relatie ouder kind komen ook
gespannen conflictueuze momenten voor. Deze opge-
46
merkte tegenstellingen en verschillen horen bij elke ge-
zonde relatie en hoeven niet problematisch te zijn. Be-
langrijk blijkt dan vooral hoe elk met deze conflicten om-
gaat en of je elkaar nadien terug kan vinden. Daarom is
het essentieel voor een gunstige ouder-kindrelatie dat
ouder en kind samen onderling opduikende problemen
weten oplossen. Dus niet de frequentie of de inhoud van
problemen is cruciaal, wel de vaardigheid er overheen
weten te raken en terug elkaar nabij te komen. Vooral
gaat het om de manier van omgaan met problemen.
Hierbij is het belangrijk hoogte te krijgen van eigen en
elkaars behoeften.
Nut schemabenadering
In dit kader kan de schemabenadering met aandacht
voor onderliggende behoeften zinvol en behulpzaam
zijn.
De schemabenadering in relaties gaat terug op de indivi-
duele schematherapie, oorspronkelijk ontwikkeld door
Jeffrey Young. Het is een geïntegreerde aanpak met cog-
nitieve, gedragsmatige, psychodynamische en ervarings-
gerichte kenmerken.
47
Het schemabenaderingsmodel is reeds toegepast in
meerdere contexten, zoals bijvoorbeeld bij adolescen-
tenproblematiek, middelengebruik en eetstoornissen.
Recent is hier de toepassing van het schemabena-
deringsmodel bij relatieproblematiek aan toegevoegd.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel Sche-
mapedagogie’ van deze encyclopedie.
Focus schemabenadering
De schemabenadering gaat er vanuit dat tussenmense-
lijke problemen veroorzaakt worden door ongunstige in-
nerlijke schema's en dat deze laatste een biografische
oorsprong hebben. In die zin dat eerdere tussenmense-
lijke problemen vooral in de eerste kinderjaren deze on-
gunstige schema's tot ontwikkeling hebben gebracht. Dit
gebeurt vooral wanneer volwassen hechtingsfiguren
niet weten tegemoet te komen aan de basisbehoeften
van het kind aan een stabiele, veilige en zekere relatie,
aan autonomie, aan begrenzing, aan wederkerigheid en
aan vrije expressie van wat in zich omgaat.
Een jongere krijgt dan ideeën over zichzelf, over anderen
en over gebeurtenissen, schema's genoemd, die veelal
weinig overeenstemmen met de realiteit. De schadelijke
48
ervaringen die hier aan de basis van liggen kunnen onbe-
vredigende en pijnlijke voorvallen zijn of steeds weer de-
zelfde soort gebeurtenissen meemaken en boodschap-
pen te horen krijgen. De jongere kan hieruit, bijvoor-
beeld, afleiden 'ik ben weinig waard' of wat het te horen
krijgt overnemen van zijn omgeving, bijvoorbeeld, 'je
bent niets waard'. Het hoge affectieve aandeel is ge-
woonlijk ten koste van het meer rationele en stimuleert
tot irrationele denk- en verhoudingswijzen.
Schematherapie is gericht op het behandelen van deze
disfunctionele interactiemodi die samenhangen met
overtuigingen en ideeën ontwikkeld op basis van dis-
functionele contacten en ervaringen in de kindertijd.
Deze ervaringen zijn gelinkt aan het niet bevredigd wor-
den van fundamentele basisbehoeften, zoals :
aan veiligheid en stabiliteit, zodat zich beschermd, aan-
vaard en gewaardeerd voelen ontbreekt
aan autonomie en competentie, zodat de vrijheid en de
mogelijkheid ontbreken om de omwereld te verkennen
en vertrouwd te maken
49
aan vrijheid om behoeften, gevoelens en gedachten tot
expressie te brengen, zodat gemakkelijk het gevoel ont-
staat te worden genegeerd en miskend
aan spontaniteit en spel, zodat niet kan ingegaan op de
drang naar speelse en creatieve interactie
aan passende grenzen en verantwoordelijkheid, zodat
niet kan tegemoet gekomen worden aan regels voor een
vlot samenspel en regulering van behoeften
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel Aan-
dacht voor kindbehoeften’ van deze encyclopedie.
De herhaling van deze onbevredigde interacties biedt
ervaring in welke mate aan de basisbehoeften zal wor-
den voldaan en op welke wijze op deze behoeften zal
worden ingegaan.
Hieruit resulteert een wijze van denken die bepalend zal
zijn voor verdere interactie.
In de schemabenadering wordt uitgegaan van volgende
verbanden en processen die te maken hebben met de
interactie tussen gezinsleden :
50
Conflicten wijzen op het onvermogen aan elkaars be-
hoeften tegemoet te komen.
Dit heeft uitgesproken negatieve gevoelens tot gevolg.
Deze negatieve emoties leiden tot specifieke reacties die
disfunctionele interactiecycli tussen gezinsleden op gang
brengen en in stand houden.
Ongunstige relatiepatronen
Het model van schemabenadering onderscheidt drie
mogelijke reacties in een relatie zo iemand voelt dat de
bevrediging van zijn behoeften door de ander wordt be-
lemmerd. Deze reacties zijn aanval, vlucht en meegaan.
Een gezinslid kan protesteren zo aan zijn behoeften niet
wordt tegemoetgekomen, of kan het opgeven zo bewust
dat zijn behoeften niet zullen worden voldaan, of kan
tenslotte inschikkelijk meegaan zo alsnog te hopen dat
zal ingegaan worden op zijn behoeften.
Deze onbewuste en automatische reactiewijzen op het
niet voldaan worden van actuele behoeften kunnen lei-
den tot een relatiedynamiek waarin uiteindelijk vast te
lopen. Dit gebeurt, bijvoorbeeld, wanneer niemand wil
toegeven en wederzijds in de aanval wordt gegaan,
51
waardoor geen vooruitgang en tegemoetkoming moge-
lijk zijn. Maar ook het omgekeerde kan : beiden vermij-
den de confrontatie aan te gaan en vluchten weg in zwij-
gen en afstand. Iedereen komt dan op zich te staan.
Tenslotte kan elk zich hoopvol volgend opstellen maar
verandert of gebeurt er weinig of niets waardoor geen
oplossing kan worden gevonden die meer tegemoet
komt aan elk. Ofwel is iedereen boos, of is iedereen koel,
of is iedereen vriendelijk, maar het levert weinig tege-
moetkoming aan ieders behoeften op en weinig echte
toenadering. Dit betekent een disfunctionele interactie.
Dit leidt mogelijk tot een disfunctionele interactiecyclus
in de ouder-kind relatie. Bijvoorbeeld, een jongere komt
zonder waarschuwing voor de zoveelste keer te laat
thuis en de ouder voelt boosheid hierom omdat deze
zich niet gerespecteerd voelt. Eenmaal terug thuis valt
de ouder het kind aan die evenwel de volwassene ne-
geert en het kind trekt zich terug met verdriet en
wrok. De ouder voelt zich zo helemaal miskend en voelt
dat de boosheid in nog grotere boosheid omslaat, wat
ieder ertoe aanzet zich verder terug te trekken.
Wordt onvoldoende of niet aan bepaalde basisbehoef-
ten voldaan, dan bestaat bij het kind of de jongere het
risico op gevoelens van onveiligheid, onzekerheid, onsta-
52
biliteit, onduidelijkheid, onwetendheid, ongeborgen-
heid, onbegrip, afstand, gevoelens van geen steun, geen
bevestiging, miskenning, afwijzing, ontwaarding, on-
recht, geen controle, onzelfstandigheid, isolement,
zwakte, mislukken, ... dit als ervaren bij het kind of de
jongere.
Met mogelijke reactie bij de ouder van druk, dwang,
dreiging, beschuldiging, onvrijheid, geen kansen, geen
vertrouwen, controle, verwerping, overwicht, wispeltu-
righeid, ongeduld, onvriendelijkheid, negerend, niet
mee rekening houdend, ... dit als ongunstige reactie van
de volwassen als opvoeder.
Beide elementen, het ervaren van het kind en de aanpak
van de ouder, komen vaak samen voor en gaan gemak-
kelijk elkaar versterken en uitlokken. Het risico is dan
groot in een negatieve spiraal terecht te komen, die de
afstand steeds groter maakt en de druk en spanning nog
doen toenemen.
Dit soort disfunctionele cycli kunnen meer of minder fre-
quent voorkomen bij gezinsleden. Ze worden evenwel
vooral problematisch als ze uitlopen in een stabiele en
telkens terugkerende vorm van disfunctionele interactie.
Ze kunnen dan niet veranderd of stopgezet worden, zo-
dat ouder en kind elkaar niet opnieuw kunnen vinden en
conflicten zich blijven herhalen.
53
Doel schemabenadering
De schemabenadering is gericht op het doen ophouden
van de disfunctionele interactiecycli. Het zijn immers de
wijze waarop behoeften worden geuit en het onvol-
doende beantwoorden aan deze behoefte-expressies
die problematisch zijn en niet zozeer de behoeften zelf.
In het vorig voorbeeld kan je je voorstellen dat het an-
ders zou zijn geweest als de boze ouder het kind legitiem
had uitgelegd hoe verdrietig hij zich voelde omdat hij
niet was gewaarschuwd en dat hij zich onbelangrijk voor
het kind voelde en dat dit hem boos had gemaakt. Zo kon
het kind zich bijgevolg niet aangevallen voelen en als re-
actie niet in de tegenaanval gaan, of niet wegvluchten of
toeklappen. Ook niet vriendelijkheid voorwenden in de
hoop de ouder te kalmeren en ook niet onderwijl inbin-
den en zijn behoefte aan zelfstandigheid en een eigen
leven laten varen.
Het doel is daarom om gezinsleden bewust te maken van
disfunctionele interactiepatronen en hen te helpen
deze te doorbreken. Hen te helpen bij de manier
waarop dit zou kunnen gebeuren, zonder te overreage-
ren met aanval, vluchten of ontkennen. Dit met als uit-
eindelijk doel om emotioneel weer verbinding te kunnen
54
maken en problemen constructief te bespreken om liefst
tot duurzame oplossingen te komen.
Zo kan aan verminderen van conflicten en problemen die
gepaard gaan met gespannen en moeilijke interactie, ge-
werkt worden, zowel langs de zijde van het kind of de
jongere als langs de zijde van de ouder :
Wat het kind mist, zal het kind moeten geboden worden
via de benadering van de interactie ouder-kind. Dit
houdt concreet in : veiligheid, zekerheid, stabiliteit, dui-
delijkheid, informatie, geborgenheid, begrip, nabijheid,
steun, bevestiging, erkenning, aanvaarding, waardering,
recht, controle, zelfstandigheid, contact, sterkte, luk-
ken, ...
Wat de ouder van zijn kant te drukkend opneemt, zal
meer uitnodigend moeten aangeboden worden, via het
aanspreken van het kind. Dit betekent concreet : ver-
mindering of wegname van druk, dwang, dreiging, be-
schuldiging, onvrijheid, kansenloosheid, wantrouwen,
controle, verwerping, overwicht, wispelturigheid, onge-
duld, onvriendelijkheid, negeren, geen rekening houden
met, ... Zo is er minder kans op weerstand bij het kind
wat anders kan leiden tot tegenaanval, vermijden en af-
stand houden en schijnaanpassing.
55
Wat het kind kan geboden worden zal gemakkelijk be-
hulpzaam zijn om minder drukkend naar het kind toe te
hoeven handelen, omgekeerd zal het minder drukkend
zijn meer dat te bieden wat het kind nu mist. Zo kan de
interactiecyclus omgebogen tot iets waaraan elk be-
hoefte heeft.
Dit betekent geenszins zomaar toegeeflijk zijn en het
kind helemaal zijn zin geven. Dit is niet waar het kind om
vraagt. Het kind vraagt best wel om een zeker houvast
te vinden. Meer hierover lezen kan in het thema-onder-
deel Onhandelbaarheid voorkomen’ van deze encyclo-
pedie.
Methodiek schemabenadering
De schemabenadering voor ouder-kind relaties gebruikt
dezelfde methodiek als de individuele gerichte schema
aanpak, nu aangepast voor gezinsleden in interactie.
Belangrijk in de schemabenadering is :
Begrijpen aan welke behoeften niet wordt voldaan in de
ouder-kind relatie
Nieuwe manieren ontdekken om deze behoeften pas-
send tot expressie brengen
56
Behoeften duidelijk naar voren brengen en ze aan elkaar
uiten zonder weerstand op te wekken.
Nieuwe manieren verkennen om emoties te uiten en te
reguleren.
Reacties nu, verbinden met de eigen levensgeschiedenis
Herhaling achterhalen en benoemen die anders onbe-
wust zou blijven.
Een negatieve ervaring uit het persoonlijk verleden die
ongunstige overtuigingen heeft gecreëerd, herinneren
alsof het opnieuw gebeurt en zich met elkaars hulp voor-
stellen dat het nu anders verloopt.
Een nieuwe betekenis geven aan ervaringen uit het ver-
leden, zodat ongunstige overtuigingen hun impact ver-
liezen in het nu.
In de interactiecyclus een stap zetten in de richting die
meer bevredigend is.
Aanvallen, vluchten en meegaan uit defensie omwisse-
len voor toenaderen die uit is op constructie.
57
Doelgroep schemabenadering
De schemabenadering kan gezinnen helpen die disfunc-
tionele interactiepatronen vertonen die voortkomen uit
vroege ervaringen van individuele gezinsleden in het ver-
leden.
Het kan zijn dat het het kind is dat in het huidig gezin met
zulke ervaringen te maken krijgt. Het risico hierop is gro-
ter zo ook de ouder in het gezin van weleer ongunstige
ervaringen meemaakte. Zo kan het zijn dat elk negatieve
ervaringen heeft.
Alle reden om aan deze cyclus een einde te maken door
tot inzicht en verandering te komen.
In extreme gevallen met een ernstig gezinsdisfunctione-
ren tot gevolg, kan hierbij gedacht aan een therapeuti-
sche aanpak.
58
Schema’s bij elkaar
activeren
Herkenbare interacties
Herken je dit : Omdat jij zwijgt, moet ik wel praten. Om-
dat jij je van niets iets aantrekt, moet ik wel alles regelen.
Als we zo gaan beginnen, dan moet je het zelf maar we-
ten. Als jij moeilijk doet, ik ook. Ieder zijn zin, dus ik ook.
Hoe minder ik krijg, hoe meer ik tracht te geven. Hoe
meer hulp ik krijg, hoe zwakker ik me voel. Hoe meer je
alles goedvindt en toelaat, hoe meer ik me permitteer.
Hoe meer voorwaarden je stelt, hoe meer inschikkelijk ik
tracht te zijn. Hoe meer je verwacht, hoe meer ik tracht
te bieden. Hoe kritischer je bent, hoe onzekerder ik me
voel. Hoe onrustiger je bent, hoe onrustiger ik word. Hoe
meer aanval van je, hoe meer verdediging bij me.
Door wat je zegt en doet activeer je gemakkelijk iets
bij elkaar zonder dat je daar steeds ten volle van be-
wust bent.
59
Maar ook : Als jij soepel bent, dan ik ook. Door het ver-
trouwen dat ik geniet, kan ik je ook vertrouwen schen-
ken. Als jij naar me luistert, wil ik ook wel naar je luiste-
ren. Als jij positief blijft, wil ik wel open zijn. Je kalmte,
maakt me rustig. Ik respecteer je, voor het respect dat ik
krijg. Hoe meer ondersteuning ik krijg, hoe sterker ik me
voel. Hoe minder hulp ik krijg, hoe zelfstandiger ik word.
Hoe minder aanval ik ervaar, hoe minder ik in de verde-
diging ga. Enzomeer.
Veel van deze herkenbare interacties gelden ook in om-
gekeerde zin.
Herken je dit ook : Omdat jij praat, moet ik wel zwijgen.
Omdat jij alles regelt, ben ik wel geneigd me van niet iets
aan te trekken. Omdat jij het zelf beter weet, gaan we zo
beginnen. Omdat ik moeilijk doe, jij ook. Omdat ik mijn
zin doe, iedereen ook. Hoe meer ik tracht te geven, hoe
minder ik krijg. Hoe zwakker ik me voel, hoe meer hulp
ik krijg. Hoe meer ik me permitteer, hoe meer je alles
goedvindt en toelaat. Hoe meer inschikkelijk ik tracht te
zijn, hoe meer voorwaarden je stelt. Hoe meer ik tracht
te bieden, hoe meer je verwacht. Hoe onzekerder ik me
voel, hoe kritischer je bent. Hoe rustiger ik ben, hoe rus-
tiger je wordt. Hoe meer ik in de verdediging ga, hoe
meer aanval je vertoont.
60
Maar ook : Als ik soepel ben, jij ook. Als ik je vertrouwen
schenkt, kan ik je vertrouwen genieten. Als ik luister naar
je, luister jij naar me. Als ik open ben, blijf jij positief. Als
ik rustig ben, blijf je kalm. Als ik respect krijg, respecteer
ik je ook. Als ik waardering krijg, krijg je ook waardering.
Hoe sterker ik me voel, hoe meer ondersteuning ik krijg.
Hoe zelfstandiger ik ben, hoe minder hulp ik krijg. Als ik
niet in de verdediging ga, ga jij niet in de aanval.
Invloed van wat bij elkaar activeren
Kortweg gezegd, zouden we kunnen stellen dat we door
onze inbreng een reactie bij de ander uitlokken die door
onze inbreng wordt bepaald of gekleurd. Deze reactie
ontstaat omdat we bij elkaar iets activeren. Hierbij is het
belangrijk te onderkennen dat onze eigen actie ook ont-
staat omdat iets door de ander bij ons werd geactiveerd.
Zo kunnen we stellen dat we door ons handelen iets bij
elkaar activeren dat mee onze reactie bepaalt of kleurt.
Daarom is het zo belangrijk bij communicatie of interac-
tie met elkaar, te onderkennen wat we bij elkaar active-
ren, zodat we een bepaalde reactie uitlokken en niet een
andere. Dit kan ons antwoord geven op de vraag
waarom de ander dit of dat zei of deed.
Wat we bij elkaar activeren kan in een kader geplaatst
van het stimulerend zijn voor elkaar zo in een positieve
61
wederzijdse interactie. Het kan ook in een kader ge-
plaatst van een destructief recht tegenover elkaar zo in
een negatieve wederzijdse interactie. Het voordeel dat
jij me oplevert, kom ik tegemoet met een wederkerig
voordeel, om de balans in evenwicht te krijgen. Het na-
deel dat jij me bezorgt, kom ik tegemoet met een weder-
kerig nadeel. Doordat jij begon, geef je mij het recht
hierop, om de balans in evenwicht te maken. Het gaat
om schuldvereffening. Door het voordeel dat ik kreeg,
voel ik me schuldig om je ook een voordeel te doen. Door
het nadeel dat jij me gaf, bij jij schuldig en heb jij zelf een
nadeel verdient. Het gaat ofwel om een constructief we-
derzijds recht, of een destructief wederzijds recht.
De activatie van relationele gevoels-, ken- en behoefte-
schema's is in een relatie mogelijk terug te vinden als
overdracht en tegenoverdracht verschijnselen zoals in
een therapeutische of coaching relatie. Meer specifiek
kan in liefdes- en opvoedingsrelaties zo een activatie op-
treden tussen wie behoort tot de relatie. In de beschrij-
ving van overdracht en tegenoverdracht wordt gespro-
ken over projectie. In de beschrijving van schema-acti-
vering gaat het terug op triggering. Wat in de één trig-
gert wat in de ander.
Concreet kan voor overdracht nagegaan welke (relatio-
nele) gevoelens, beelden en verlangens van de ander
62
mogelijk horend bij een andere relatie op je worden ge-
projecteerd en bij de ander geactiveerd door je.
Omgekeerd kan voor tegenoverdracht nagegaan welke
(relationele) gevoelens, beelden en verlangens van jezelf
mogelijk horend bij een relatie op de ander worden ge-
projecteerd en bij je geactiveerd door de ander.
Cliënt of de ander kan in een liefdes- en opvoedingsrela-
tie de gestalte aannemen van je partner, je ouder of je
kind.
Bijvoorbeeld, je kan door je vriendelijkheid als ouder bij je
kind liefde voor je activeren, en je kind kan het beeld van
behulpzaam iemand op je projecteren, en nog kan door
je vriendelijkheid de behoefte aan nabijheid van je kind
worden getriggerd.
Omgekeerd, bijvoorbeeld, kan door het lief zijn van je
kind bij je als ouder vriendelijkheid worden geactiveerd,
en kan het beeld van gemakkelijk kind worden geacti-
veerd, en nog kan je behoefte als ouder om te knuffelen
door je kind met zijn lief zijn worden geactiveerd.
(Latente) gevoelens, wensen, behoeften en onverwerkte
frustraties en teleurstellingen, die thuishoren in een eer-
dere (opvoedings)relatie kunnen zo opnieuw geacti-
veerd door iets in het nu.
63
Bij overdracht projecteert iemand iets uit het verleden,
of iets van zichzelf op de buitenwereld.
Dit wordt projectie genoemd omdat het van elders komt
of elders thuishoort, of omdat het leeft bij jezelf maar
daarom niet in de werkelijkheid. Iets wordt verplaatst of
zo voorgesteld.
Vaak bewerkstelligen we door ons aandeel het omge-
keerde van wat we zoeken, verkiezen of wensen. Ons on-
geduld bewerkstelligt bij het kind het recht om weer-
stand en verzet te bieden, terwijl we met ons ongeduld
net het kind tot involgen wilden aansporen. Je beslist-
heid activeert net bij je kind onbeslistheid en gebrek aan
initiatief, net wat je met je eigen initiatiefname wou
voorkomen. Op die manier door wat je bij elkaar acti-
veert, kan je elkaar vasthouden in wat een of je beide
samen net niet wenst en wil tegengaan door eigen in-
breng en aandeel. Bovendien bestaat nog het risico dat
je dit tegendeel door je inbreng en aandeel net nog ver-
der gaat versterken, waardoor dit weten overkomen nog
moeilijker wordt.
64
Procesmatig gebeuren
Wat je bij elkaar activeert kan complementair, symme-
trisch of gelijksoortig zijn. Je dominantie, die afhankelijk-
heid uitlokt (complementair), of je dominantie die eigen-
zinnigheid uitlokt (symmetrisch), of je niet dominantie
die niet dominantie uitlokt (gelijksoortig). Bij comple-
mentair activeer je net het omgekeerde bij elkaar van
wat bij je geactiveerd is en mogelijk bij elkaar aansluit, bij
symmetrisch activeer je net hetzelfde als wat bij je geac-
tiveerd is en er mogelijk een afspiegeling van is, bij gelijk-
soortig activeer je net bij elkaar wat je elk verkiest en wil
en zo op basis van gelijkheid een middel tot een doel
vormt.
Veelal zijn we ons weinig of niet bewust van wat we bij
elkaar activeren. We hebben weinig of geen zicht wat
onze triggers of uitlokkers zijn die iets bij elkaar activeert
en ieders reactie doet ontstaan. Wat we zeggen of doen
zal evenwel als trigger functioneren, als een mecha-
nisme dat bij elkaar een proces op gang brengt dat leidt
tot een bepaalde betekenisgeving en specifieke reactie
vanuit de situatie waarin de ander door wat die zegt en
doet als trigger of uitlokker functioneert.
65
Vaak zien we een wederzijds proces van activatie, dat
kan accumuleren en escaleren. We zien dan mogelijk
een opeenstapeling bij iemand die na verloop van tijd op
een opgelopen wijze tot uiting komt. Bijvoorbeeld, je ei-
gen spanning en onrust, die spanning en onrust bij het
kind uitlokt, die toeneemt en toegenomen tot uiting
66
komt. Maar ook de spanning en onrust die bij je kind aan-
wezig is, wat dit bij je als ouder teweeg brengt aan span-
ning en onrust. Wat er bij jezelf is, wat je denkt of zegt
en wat je doet, wat dat bij het kind teweeg brengt. Maar
ook wat er bij je kind is, wat het denkt of zegt en wat het
doet, wat dat bij jezelf als ouder teweeg brengt. Wat fun-
geert wederzijds als trigger en wat wordt bij elkaar we-
derzijds geactiveerd. Bijvoorbeeld, je afstandelijke en
kritische opstelling die bij de ander een wantrouwige en
verdedigende opstelling activeert en omgekeerd. Naar-
mate er sprake is van verhoogde activatie, is er gemak-
kelijk een evolutie van gelijksoortige, over symmetrische
naar complementaire activatie, waarbij het meer gelijk
zijn steeds meer evolueert naar een meer ongelijk wor-
den. Veelal bestaat ook het gevaar dat een ongunstige
opstelling voor langere tijd bestaat en onbewust wordt
overgenomen voor later. Zo kan het kind vrij automa-
tisch een afstandelijke, kritische, wantrouwige en verde-
digende opstelling activeren ook in andere situaties.
Tot verandering komen
Veelal zal verandering pas echt mogelijk worden wan-
neer degene bij wie een nadeel of schade wordt veroor-
zaakt als dusdanig wordt herkend en erkend, zodat uit
de negatieve spiraal van wat bij elkaar wordt geacti-
veerd, kan gestapt worden. Mogelijk maak je elkaar tot
slachtoffer. Je zwijgzaamheid triggert de zwijgzaamheid
67
van de ander en dit wederzijds. Zo wordt elk tot slacht-
offer door de communicatie die ontbreekt en de ervaren
machteloosheid. Door wederzijdse herkenning en erken-
ning hiervan, kan werk gemaakt van het recht op herstel
eerder dan vast te zitten in het zich gerechtigd voelen
elkaar tot slachtoffer te maken vanuit een eigen slacht-
offergevoel.
Door even tot stilstand te komen en van op afstand het
wederzijds proces te overzien, kan het proces vervolgens
doorbroken worden en een andere richting worden in-
geslagen. Zo kan gekomen worden tot deäccumulatie en
deëscalatie.
Veelal kunnen we elkaar niet veranderen en hebben we
geen directe invloed op elkaar. Wat je wel kan trachten
te doen, is door je eigen expressie en gedrag te verande-
ren of bij te stellen, bij elkaar iets anders te activeren,
zodat deze tot een expressie en gedrag weet te komen,
die meer met je voorkeur overeenstemt. Je bereidheid
tot helpen die medewerking uitlokt, in plaats van je aan-
val die leidt tot weerstand en verzet.
Soms kan het ook wenselijk zijn je niet te laten activeren
door elkaar. Zo kan je proberen bij je eigen verhaal, emo-
tie of behoefte te blijven. En je niet te laten uitlokken
door het verhaal, de emotie of de behoefte van de an-
der. Zo vermijd je er een deel van te worden, of er een
68
onderdeel of voorwerp in te vormen. Op die manier kan
je zelf de leiding behouden. Zo ga je niet in op wat de
ander bij je activeert, of zou activeren. Zijn onrust steekt
je niet aan. Zijn kritiek maakt je niet onzeker, opgewon-
den, boos of down. Je laat het voor zijn rekening of aan-
ziet het als goed geprobeerd, maar gaat er niet op in, of
reageert er niet vanuit.
Even toegepast
Zoek een voorbeeld van wat je mogelijk bij elkaar acti-
veert en geef hieronder concreet weer hoe dit proces in-
houdelijk verloopt :
69
Schema-
communicatie
Welk schema ik ? Welk schema jij ?
In gesprek en interactie met elkaar wend je als ouder en
kind schema's over jezelf en elkaar aan. Schema's vor-
men de individuele verzameling van alle ervaringen en
gedachten over jezelf en elkaar. Naast de best mogelijke
voorstelling van jezelf en elkaar op basis van die verza-
melde ervaringen en gedachten, is er de best mogelijke
gewilde ideaalvoorstelling van jezelf en elkaar op basis
van verzamelde ervaringen en gedachten. Wie elk zelf
zou willen zijn, of wie elk zou wensen dat de ander was.
Die ideaalvoorstelling komt mogelijk in de buurt van de
voorstelling die elk zou willen dat de ander van je had,
de gewenste voorstelling van elk bij de ander.
In je omgang communiceer en wissel je voortdurend
schema's uit over jezelf, elkaar en alles wat in je om-
gang aan bod komt.
70
Je zelfvoorstelling kan een positieve inhoud hebben : wie
je bent of zou willen zijn. Zo ook kan de voorstelling van
de ander een positieve inhoud hebben : wie de ander is
of je zou willen dat de ander was. Je zelfvoorstelling kan
ook een negatieve inhoud hebben : wie je niet bent of
Het belang van deze persoonsschema’s bleek onder
meer uit recent onderzoek waarin werd vastgesteld
dat vertrouwde gezichten sneller blij leken dan deze
van niet-vertrouwde personen.
Mensen hebben de neiging om gezichten waar ze ver-
trouwd mee zijn te zien als blijer dan niet-vertrouwde
gezichten, zelfs als de gezichten dezelfde emotie in
dezelfde mate objectief uitdrukken. De vertrouwd-
heid met het gezicht van iemand bleek van invloed op
het 'geluk' dat je ervaart in de latere gezichtsuitdruk-
kingen van die persoon.
Deze bevindingen suggereren dat de opgebouwde
'expertise' over het gezicht van iemand door her-
haalde blootstelling, niet alleen invloed heeft op de
uiterlijke waarneming. Het heeft ook invloed op de
diepere perceptie van aanwezige emoties, afgeleid
van iemands persoon. Het bleek dat een vertrouwd
gezicht objectief minder tekenen moest vertonen om
als blij te worden waargenomen.
71
niet zou willen zijn. Zo ook kan de voorstelling van elkaar
een negatieve inhoud hebben : wie de ander niet is of
niet zou moeten zijn.
Dit wel of niet van jezelf of elkaar, kan gaan over waar,
wanneer, waarom of waartoe zo wel of niet te zijn. Het
kan ook gaan over wat wel of niet te zijn. Het kan ten-
slotte gaan over hoe wel of niet te zijn.
In gesprek en interactie worden onbewust of meer be-
wust de inhouden van het eigen zelfschema en dit van
ander weergegeven in de vorm van hoe het is of je zou
willen dat het was in positieve of in negatieve zin over de
situationele inhouden, de typerende kenmerken en de
omgangskenmerken.
Dit gebeurt via praten en via interactie op een directe of
indirecte manier, in een concrete afgeleide vorm of in
een abstracte kernvorm. Direct door over de zelf- en an-
derschema's te praten, indirect door via je interactie sig-
nalen over zelf- en anderschema's te geven. In een con-
crete afgeleide vorm door je kernovertuigingen te verta-
len naar concrete verhalen en omgang. In zijn abstracte
kernvorm door je kernovertuigingen te laten horen, te
laten zien of te laten voelen zonder veel vertaling en illu-
stratie.
72
Niet steeds is voor iemand zijn kernovertuiging over zich-
zelf of de ander duidelijk. Uit wat je zegt of doet in con-
crete situaties kan je dan ook zelf net zoals de ander,
trachten af te leiden wat je kernbeeld is over jezelf of el-
kaar. Uit de richting die je in wat je zegt of doet aangeeft,
kan je trachten afleiden wat je ideaal of gewenst kern-
beeld is over jezelf of elkaar.
Gebruik van zelf- en anderschema's ?
Zelf- en anderschema's gebruik je onbewust of bewust
om invloed uit te oefenen. Je geeft aan wat voor je kan
en niet kan, hoe iets voor je kan en hoe niet, waar, wan-
neer, waarom of waartoe iets voor je kan of niet. Je komt
met jezelf naar buiten en geeft de contouren aan van wie
je bent, wie de ander is, wie je wil zijn en wie je wil dat
de ander is. Wie je niet wil zijn, wie je niet wil dat de an-
der is.
Zelf- en anderschema's kunnen ook onbewust of bewust
gebruikt worden om te vernemen hoe de ander invloed
op je wil uitoefenen. Hoe de ander aangeeft wat voor die
kan en niet kan, hoe iets voor die kan en hoe niet, waar,
wanneer, waarom of waartoe iets voor die kan of niet. Je
laat de ander toe met zichzelf naar buiten te komen en
de contouren aan te geven wie de ander is, wie jij bent,
wie die wil zijn en wie jij zou moeten zijn. Wie die niet wil
zijn, wie die niet wil dat je bent.
73
Communicatie van zelf- en anderschema's geven aan wie
elk is, waar de grens ligt van wat aanvaardbaar en niet
aanvaardbaar is, en waar de grens ligt van wat wenselijk
of ideaal en niet wenselijk en niet ideaal is.
Sommigen geven er liever de voorkeur aan zichzelf hele-
maal te laten kennen en de ander helemaal te leren ken-
nen en dit mogelijk te maken. Zo kan een beter begrip
van elkaar groeien. Enig risico kan hier bestaan in het
verlies van een zekere vrijheid door zich helemaal prijs
te geven aan elkaar. Ook kunnen tegenvallende inhou-
den soms het globaal beeld vertekenen of verstoren.
Anderen geven er de voorkeur aan zichzelf slechts deels
te laten kennen en de ander slechts deels te leren ken-
nen en dit zo toe te laten. Zo behoud je een zekere vrij-
heid, maar is er het risico dat je elkaar niet volledig be-
grijpt. Dit kan een belemmering zijn om tot een globaal
beeld te komen, of het ontstane beeld kan eenzijdig zijn.
Schema's in de praktijk
'Ik ben ik,’ zegt het kind, 'ik ben niet zoals jij.' Het kind
tracht trouw te blijven aan zijn kindschema en wil niets
van het ouderschema in zijn denken en doen overne-
men. Het zegt en doet wat in zijn kindschema past, en
laat in wat het zegt en doet weg wat eigen is aan zijn ou-
derschema. Zo doet het erg speels en onbezorgd, het
74
laat elke vorm van ernst en verantwoordelijkheid weg in
wat het doet.
'Ik ben wat moet,’ zegt de ouder, 'ik ben niet ik.' Als ouder
ervaar je zelf soms geen probleem met iets, maar merk
je dat wanneer je het toelaat het stilaan een probleem
gaat opleveren. Je wil dan liever tijdig precies aangeven
wat moet en op welke wijze. Zodat je kind beter binnen
die grenzen kan blijven. Door te nonchalant zijn van je
kant ontstonden voor je kind gemakkelijk problemen.
'Ik kan best flink zijn,' denkt het kind, 'ik wil niet overko-
men als een flauw iemand.' Het kind kan best flink zijn,
dit om een bepaald beeld bij zijn ouders tot stand te
brengen. Beeld dat er voor moet zorgen niet overbe-
schermd te worden en enige zelfstandigheid te kunnen
verwerven.
'Ik wil best overkomen als een ouder die niet zomaar alles
toelaat,’ denkt de ouder, 'zo kan ik voorkomen dat ze
misbruik van me gaan maken.' Als ouder wil je met gezag
overkomen, omdat je zo tracht te voorkomen dat er mis-
bruik van je zou gemaakt worden.
'Ik heb mijn eigen gedachten,' denkt de jongere, 'ik geef
die zomaar niet op, zoniet blijven ze alles voor mij bepa-
len, nu kunnen ze merken dat ik de voorkeur geef aan
75
mijn gedachten.' Als jongere wil je je laten kennen als ie-
mand met eigen gedachten en niet iemand zonder. Je wil
dit zelfs bereiken ook al heeft dit voor gevolg dat je ou-
ders een minder positieve voorstelling van je krijgen, van
bijvoorbeeld niet meer zo een lief en gemakkelijk kind.
Hopelijk denkt de jongere, maakt dit dat er globaal meer
rekening met me gehouden zal worden. Door zijn sche-
mapresentatie hoopt de jongere dat het schemabeeld
van de ouders van hem of haar zich wijzigt.
'Als je wil dat ik van je houd,' denkt de ouder, 'dan moet
je meer luisteren.' Als het kind een bepaald beeld wil van
de ouder, dan moet het er een inspanning voor doen, zo
tracht de ouder te bereiken.
'Als jij van me houdt en je wil zo door mij gezien worden,'
denkt het kind, 'dan kan je me niet zo straffen.' Het kind
tracht op de ouder invloed uit te oefenen door zijn
beeldvorming van de ouder eventueel te wijzigen.
Welk schema ik ? Welk schema jij ?
Niet alleen over jezelf en elkaar is er sprake van schema-
communicatie en -uitwisseling. Over zowat alles wat je
in de omgeving ontmoet en waarover je schema's op-
bouwt, doe je in gesprek en interactie met elkaar aan
schema-communicatie en -uitwisseling.
76
Zo probeer je je beeld over iets te verduidelijken, of pro-
beer je achter het beeld van iemand over iets te komen.
Zo probeer je je gewenst of ideaalbeeld over iets te laten
kennen, of probeer je te achterhalen welk het gewenst
of ideaalbeeld over iets van de ander is. Ook al ben je
met een deel bezig, toch is er vaak direct of indirect uit-
wisseling over het geheel.
Schema's in de praktijk
'Voor mij is helpen niet iemand verwijten maken,' zegt
het kind, 'het is wel naar iemand luisteren en vooral
trachten te begrijpen.' Als kind tracht je over te brengen
wat je schema helpen niet is en wat het wel is. Je wil dat
je omgeving dit schema overneemt.
'Als je wil dat er met je rekening gehouden wordt,' zegt
de ouder, 'dan moet jij ook leren rekening houden met
anderen.' Als ouder tracht je duidelijk te maken dat je
schema 'rekening houden met' een wederkerig iets in-
houdt. Je tracht dit op je kind over te brengen.
'Voor mij is ontspanning buitenshuis,' zegt de jongere,
'thuis komt er toch altijd inmenging.' Als jongere geef je
aan dat je inmenging best niet ontspannend vindt, tege-
lijk geeft je je beeld weer van thuis en van buitenshuis.
77
'Inspraak is dat je je gedacht mag zeggen,' geeft de ou-
der aan, 'niet dat jij de beslissingen neemt.' Als ouder ver-
duidelijk je dat je visie over inspraak verschilt van deze
van het kind. Dat voor je inspraak niet zo ver gaat als voor
je kind.
Ontwikkeling schema-communicatie
Aanvankelijk is er bij het jonge kind affectieve communi-
catie. Het laat zich kennen door het tonen en uitwisselen
van emoties. Het lacht naar de mama of andere zorgfi-
guren en geeft hiermee aan wie het is, wie de omgeving
voor het kind is en hoe het met de omgeving wil omgaan.
Het kind merkt dat door te lachen het een lach bij zijn
omgeving uitlokt en een reactie zoals strelen weet te
weeg brengen. Het laat meteen zien hoe het is en hoe
het wil dat de omgeving is.
Vóór het kind kan praten, verschijnt ook de non-verbale
communicatie over zichzelf en de ander en over hoe
voor het kind de dingen zijn. Het kind houdt meer af-
stand of zoekt meer nabijheid en toont hiermee zijn
voorkeur. Het laat hiermee zien hoe het mensen uit zijn
onmiddellijke omgeving ziet en hoe het zou willen dat ze
waren.
Zodra het kind kan praten kan het over zichzelf, anderen
en de dingen waarmee het te maken heeft informatie
78
uitwisselen. Wat het vertelt kan de omgeving toelaten
de schema's te ontdekken en te reconstrueren die bij het
kind aanwezig zijn. Ook kan het kind uit de uitlatingen
van de omgeving trachten hun schema's te achterhalen.
Tegen de adolescentie aan is het kind meestal in staat
over zijn schema's en hun inhoud meer direct te praten.
Ook kan het kind meer direct bij personen uit zijn omge-
ving vragen naar hun schema's en hun inhoud.
Eigen schema-communicatie
Welke gelijkenissen of verschillen merk je tussen je sche-
ma's en die van met wie in gesprek of interactie ?
Hoe kan je achter elkaars schema's komen ?
Hoe ga je om met opgemerkte verschillen ?
Welke schema's en schema-inhouden zou je graag heb-
ben dat iemand had ?
79
Schema-inschatting
Recent onderzoek van het hersenonderzoeksinstituut
RIKEN in Japan ondersteunt dat we naast het activeren
van eigen schema's, ook trachten achterhalen welke
schema's bij anderen worden geactiveerd en dus indi-
rect gecommuniceerd. We letten hierbij op beloningssig-
nalen en actiesignalen die we in het verleden achterhaal-
den bij anderen. Beloningssignalen als de contextinvul-
ling als gelijkenis tussen wat we als uitkomst verwachten
voor anderen en anderen bekwamen of realiseerden.
Actiesignalen als gedragsinvulling als gelijkenis tussen
wat we als reactie verwachten en de feitelijke reactie van
anderen. Zo schatten we een ja- of neen-keuze van an-
deren in op basis van belonings- en actiesignalen die we
ontwikkelden op basis van waarneming van de keuzes
van anderen in het verleden.
80
Componenten
van schema’s
Een kenschema
Een kenschema is wat iets is voor iemand. Dit iets gaat
over alles wat iemand ontmoet. De kenschema’s ervoor
vragen voor elk een eigen invulling. De vraag kan gesteld
wat hierbij aan bod komt ?
Bij de kenschema-invulling over iets zoals bij iemand
aanwezig, blijkt er interesse voor het kenmerkende als
identiteit, voor de oorsprong als bron, voor de gevol-
gen, voor het verloop en voor de omgang of controle.
Het gaat om hoe iets zelf wordt voorgesteld ten be-
hoeve van zelfregulatie : voor de wijze van eigen reactie
en controle, met welk gezocht resultaat. Dit houdt een
81
mogelijk verschil in persoonlijke interpretatie en omgang
in.
Een kenschema als hoe iets is voor iemand, kan gaan
over alles wat iemand ontmoet of ervaart. Zoals iets uit
de omgeving, hoe die er voor iemand uitziet, een rustige
of drukke buurt, bijvoorbeeld. Of iemand die het ont-
moet of met wie iemand samenleeft, een vriend, een
kind of een partner, bijvoorbeeld. Of wat iemand mee-
maakt, liefde, verlies of ziekte, bijvoorbeeld. Of wat ie-
mand wil, geluk of een relatie, bijvoorbeeld. Een ken-
schema geeft voor iemand aan wat kenmerkend is voor
elk van haar componenten. Het houdt naast opvattingen
ook verwachtingen in over iets die de omgang en con-
trole aansturen.
Naast een cognitieve verwerking kan er parallel ook een
emotionele verwerking worden onderscheiden : wat
houdt iets cognitief voor iemand in en wat doet het emo-
tioneel en waarderend met iemand.
In kenschema’s kunnen naast componenten vier dimen-
sies worden onderkend : de begripsinvulling, de gedrags-
invulling, de contextinvulling en de tijdsinvulling. Of de
kern, de interactie, de situatie en de historiek. De histo-
riek is van waar komt iets of iemand, waar is iets of ie-
mand nu, wat volgt, hoe grijpt iets of iemand in, wat be-
doelt en bereikt iets of iemand.
82
Bij een kenschema is er sprake van een actieve informa-
tieverwerking waarbij een representatie of voorstelling
wordt geconstrueerd op basis van huidige informatie én
eerder verwerkte informatie opgeslagen in het geheu-
gen. De informatieverwerking is ook activerend naar de
reactie en controle toe ten behoeve van de zelfregulatie.
Er is een parallelle verwerking van cognitieve informatie
die leidt tot een voorstelling en omgangsplan om er mee
om te gaan én van opgeroepen emotionele informatie
en een regulatieplan ervoor om het emotionele te be-
heersen.
De verwerking verloopt in stadia. Op basis van de eigen
voorstelling ontstaat de omgangswijze. Uit evaluatie en
feedback van de resultaten wordt de voorstelling bijge-
stuurd wat dan recursief weer leidt tot een aangepaste
omgangswijze. En opnieuw.
Het kenschema bevat zowel concrete specifieke inhou-
den als abstracte veralgemeende inhouden. Op die ma-
nier is er een hiërarchische verwerking. Tussen beide
kan een zekere spanning optreden met stress en deels
loslaten tot gevolg. Met op termijn een assimilatie van
het concrete of een accommodatie van het abstracte.
83
Schemacomponenten
Het kenmerkende van een schema over iets voor ie-
mand doet zich voor iemand voor als identiteit (wat is er
als feit plus wat doet het met iemand als emotie) en als
gevolg (wat komt erbij). Het is terug te vinden in de per-
soonlijke begripsinvulling van een schema. De oor-
sprong en het verloop zijn terug te vinden in de eigen
contextinvulling (waar, wanneer, waarom, waartoe) van
een schema. De omgang en controle zijn terug te vinden
in de specifieke gedragsinvulling van een schema (hoe).
Bijvoorbeeld, ervaren liefde kan voor iemand als identi-
teit zijn houden van en emotioneel beroerd worden, als
gevolg niet meer zonder kunnen (begripsinvulling
schema). Liefde als oorsprong kan zijn een klik of match
ervaren, als verloop een verliefdheid die groeit en ver-
duurzaamt in liefde (contextinvulling schema). Liefde als
omgang en controle kan voor iemand zijn elkaars nabij-
heid opzoeken en exclusiviteit verkiezen (gedragsinvul-
ling schema) met bevestiging en continuïteit als waartoe.
Dit als voorstelling van wat liefde voor iemand is. Een
mentale voorstelling die zorgt voor een eigen dynamiek.
Nog een voorbeeld vanuit het Common-Sense Model of
Illness Representations als wijze waarop eigen ziekte
wordt waargenomen en opgevat en erop wordt gerea-
84
geerd : ziekte als identiteit kan zijn specifiek waargeno-
men lichamelijke symptomen en klachten, als gevolg een
specifiek ervaren disfunctioneren. Ziekte als oorsprong
kan voor iemand zijn : aanleg, kwetsuur, besmetting, ge-
zwel of slijtage, emotioneel of omgeving, als verloop
acuut, chronisch of cyclisch. Ziekte als omgang en con-
trole kan voor iemand betekenen uitzieken of behande-
ling met genezing en verandering als waartoe. Een eigen
mentale voorstelling dus die zorgt voor eigen zelfregule-
rende dynamiek, van hoe met de eigen ziekte wordt om-
gegaan. Door het feit van als persoon deel uit te maken
van een beïnvloedende cultuur is er veel overeenstem-
ming tussen persoonlijke voorstellingen, vandaar com-
mon-sense of voorstelling eigen aan een bepaalde
(sub)cultuur, waarbij er verschillen tussen culturen kun-
nen optreden.
Een laatste voorbeeld, verlies voor iemand kan als wat
inhouden iets of iemand te missen (feit, als wat er ge-
beurt) dat veel verdriet met zich meebrengt (emotie, als
wat het met iemand doet). Dit heeft voor gevolg te rou-
wen om het verlies (wat erbij komt of hoort). Aan de
bron ligt het niet langer aanwezig zijn van iets of iemand
(waar, wanneer), mogelijk door zoek te raken, door ver-
trek of door stukgaan of ziekte (waarom). Als verloop kan
er aanvankelijk een crisiservaren zijn, gevolgd door een
depressie, met stilaan herstel en zich herpakken en ver-
der gaan met zijn leven (waar, wanneer). Met het verlies
85
kan iemand trachten omgaan door eigen verwerking of
het delen met iemand en met hulp en steun van de om-
geving (hoe). De controle kan iemand mogelijk tijdelijk
overlaten aan de omgeving (hoe). Dit alles om er over
heen te komen en het verlies een plaats te geven (waar-
toe).
Componenten ouderschema’s
Wat je kind is voor je als ouder, is voor elke ouder weer
net iets anders. Mogelijk neemt het de inhoud aan van
mijn kind als levendig en speels en waar je emotioneel
erg aan gehecht bent. Je kind dat zo is vanuit genetische
aanleg vermengt met je geboden opvoeding als bron. Je
kind dat bijgevolg aanhankelijk is en erg op je betrokken,
als gevolg, zo ervaar je mogelijk. Je kind dat komt van
een hulpeloos afhankelijk wezentje dat uitgegroeid is tot
een interactief iemand dat veel van je opneemt en op
weg is naar zelfstandigheid met een eigen identiteit als
verloop. Je kind dat je mogelijk op alle mogelijke manie-
ren stimuleert en steunt als omgang. Maar dat je tegelijk
goed volgt en voldoende beschermt opdat het niet zou
mislopen als controle. Zodat je kind zich continu zou
kunnen ontwikkelen en verder groeien waardoor je
steeds meer overbodig wordt.
Wat opvoeding voor je is als ouder, zal eveneens per-
soonlijk inhoudelijk ingekleurd zijn met eigen accenten.
86
Mogelijk beantwoordt de inhoud, bij wijze van voor-
beeld, aan een opvoeden dat voor je erg kindeigen is en
vertrekt vanuit het kind en waar je je eigen betrokken-
heid, gevoel en waardering aan verbindt. Een opvoeding
die zijn oorsprong vindt bij de opvoedingsvraag van je
kind voor een bijpassende omgeving. Een opvoeding die
als verloop mogelijk steeds meer inbreng en eigenheid
van het kind toelaat met een opvoedingsaanbod dat
hierbij past. Een opvoeding met groei en ontwikkeling
van het kind tot gevolg. Een opvoeding die voor je zono-
dig intentioneel georiënteerd is bij interactie en waarbij
gelet wordt op voor het kind in ontwikkeling gunstige ef-
fecten. Een opvoeding dat zich zo weet waar te maken
en resulteert in groei en ontwikkeling, waarbij niets moet
en steeds meer eigenheid tot zijn recht komt.
Toegepast
Kies iets waarover je een schema ontwikkelde ?
Wat houdt dit voor je in als kenmerkend ?
Wat doet het met je ?
Waar en wanneer is de bron van iets voor je te situeren ?
87
Hoe is het verloop van iets voor je ?
Hoe ga je met dit iets om ?
Hoe oefen je over dit iets controle uit ?
Waartoe wil je komen voor iets ?
Hoe kan je deze vragen invullen voor je ouderlijk schema
kind ?
Hoe kan je deze vragen invullen voor je ouderlijk schema
opvoeding ?
Welk nut onderken je van deze schema-invulling ?
Welk nut onderken je van elk van elk van de schemacom-
ponenten ?
Hoe komt zelfregulatie voor iets tot stand ?
88
Merk je nog een merkelijke evolutie van hoe iets voor je
is en dit voor de verschillende componenten ?
Laat je je door eigen ervaring of de externe omgeving be-
invloeden voor de inhoud van je schemacomponenten?
Hoe is deze beïnvloeding ?
89
Schema’s en
conditionering
Ervaringsleren
Als ouder of kind leer je veel op basis van ervaring. Twee
leerprocessen zijn hierbij erg in het spel. Ze vinden veel-
vuldige toepassingen in de ontwikkeling als ouder of
kind. Het gaat om klassieke conditionering waarbij een
bestaande reactie nu ook vertoond wordt in een nieuwe
situatie. Het gaat daarnaast om operationele conditione-
ring waarbij een behoefte nu bevredigd wordt door een
nieuwe reactie. Een voorbeeld van het eerste is dat je
naar iemand toeloopt wanneer je iemand hoort waar dit
Wijziging in de context om een reactie te vertonen
kan het doel zijn van een leerproces.
Telkens wordt iets toegevoegd aan het reeds aanwe-
zig geheugenschema.
90
voorheen enkel gebeurde als je iemand zag. Een voor-
beeld van het tweede is dat je een vriend(je) opbelt
waarbij je voorheen je vriend(je) opzocht.
Om precies te achterhalen wat precies geleerd wordt,
kan gebruik gemaakt worden van een geheugenschema
als voorstelling. Een geheugenschema bestaat uit drie
componenten. Er is de beschrijvende of declaratieve
component, die gaat over het wat. Er is de uitvoerende
of procedurale component, die gaat over het hoe. Er is
tenslotte de situationele of contextuele component, die
gaat over het waar, wanneer, tegenover wie, waarom en
waartoe.
91
Nemen we als voorbeeld het geheugenschema van
vriendje. Het wat gaat over iemand die je graag hebt, het
hoe gaat over het toenadering en contact zoeken, het
waar, wanneer, tegenover wie gaat over een prettig ie-
mand en het waarom of waartoe gaat over de bevredi-
ging van je behoefte aan sociaal contact.
Wat geleerd ?
Bij klassieke conditionering wordt op basis van ervaring
geleerd waar, wanneer, tegenover wie je iemand een
vriendje kan vinden. Op basis van ervaring ontdek je dat
bepaalde personen uit je omgeving de betekenis van
vriendje verwerven. Ontmoet je deze personen dan heb
je die graag en ben je graag in hun nabijheid en zoek je
toenadering. Bij klassieke conditionering voeg je met
name inhouden toe aan de situationele of contextuele
component van het schema vriend(je). Concreet gaat
het om waar, wanneer en tegenover wie inhouden. Deze
nieuwe inhoud triggert dan het bestaande schema en
vormt dus een toegevoegde trigger.
Bij operante conditionering wordt op basis van ervaring
geleerd dat toenadering en contact zoeken kan bijdragen
aan de bevrediging van je sociale behoefte en de situatie
van eenzaamheid kan veranderen in de situatie van ge-
zelschap. Een bepaalde reactie krijgt de betekenis van
behoeftebevrediging en van realiteitsverandering. Ze
92
krijgt met andere woorden een motivationele en contex-
tuele betekenis. Bij operante conditionering voeg je met
name inhouden toe aan de situationele of contextuele
component van het schema vriend(je). Concreet gaat
het om waarom en waartoe inhouden. Deze nieuwe in-
houd activeert dan het bestaande schema en vormt dus
een toegevoegd effect.
Waar geleerd ?
Bij klassieke conditionering gaat het om een beginleren
van schema-activering, wanneer een schema te trigge-
ren. Waar, wanneer, tegenover wie activeer ik het
vriend(je) schema. Bij operante conditionering gaat het
om een eindleren van schema-activering, wanneer kan ik
een schema beëindigen. Wat moet bevredigd zijn, wat
moet veranderd zijn om een schema te deactiveren.
Waarom of waartoe deactiveer ik het vriend(je) schema.
Als mijn vriendje er is en mijn sociale behoefte tegemoet
komt, komt mijn toenadering- en nabijheidzoeken tot
rust. Klassieke conditionering draagt bij tot beginvoor-
waarden, operante conditionering draagt bij tot eind-
voorwaarden. Beiden leveren een bijdrage tot de con-
textinvulling van een geheugenschema en zijn op dit vlak
leeractief.
93
Wanneer actief ?
Meer concreet zou kunnen gesteld dat klassieke conditi-
onering vooral actief is in de eerste helft van een geheu-
genschema. Een nieuwe inhoud in de context krijgt een
bestaande declaratieve inhoud. Bijvoorbeeld, Mike krijgt
de betekenis van pester, de school krijgt de betekenis
van pesten. Mike en de school worden toegevoegd aan
de contextuele inhoud en zijn van dan af in staat het
schema pesten te activeren. Meer concreet ook zou kun-
nen gesteld dat operante conditionering vooral actief is
in de tweede helft van een geheugenschema. Een be-
paalde operatie of procedure krijgt een nieuwe contex-
tuele inhoud. Bijvoorbeeld, uit de buurt raken of blijven
van Mike of van de school, krijgt de motivationele bete-
kenis van met rust gelaten worden en zich veilig voelen.
Rust en veiligheid vinden en Mike en de school kwijtspe-
len, worden toegevoegd aan de contextuele inhoud. In
de toekomst kan zowel Mike, de school als de behoefte
om niet lastig gevallen te worden en zich veilig te voelen
het geheugenschema pesten activeren. Zo wordt iets be-
noemd en zo wordt tegelijk gereageerd. Zo kan van de
beginvoorwaarde (Mike, de school) geëvolueerd naar de
eindvoorwaarde (rust, veiligheid). De situatie van Mike
en school verandert zo in de situatie zonder Mike weg
van de school.
94
Ervaringsleren gecombineerd
Klassieke en operante conditionering kunnen samen
voorkomen. Mike en de school breng ik in verband met
pesten. Door Mike en de school te ontvluchten of te ont-
wijken raak ik verlost van een onprettig ervaren. Beide
vormen van conditionering vormen een onderdeel van
schema-leren. Hierbij wordt tijdens momenten van
schema-activering op basis van actuele ervaring de in-
houden van de drie componenten aangevuld en gewij-
zigd.
Vooral in recent neurowetenschappelijk onderzoek is er
belangstelling voor 'hogere orde' klassieke conditione-
ring. Ze gaat over hoe verwijzende signalen geleerd wor-
den, hoe verschillende soorten associaties met elkaar
verbonden zijn in een geheugennetwerk, en hoe herin-
neringen worden opgehaald uit een netwerk om gedrag
te sturen. Ze helpen het begrip te versnellen van hoe le-
ren en geheugen georganiseerd zijn in de hersenen.
Leerpraktijk
Zoek voor jezelf of voor je kind een voorbeeld van trigger-
toevoeging of effecttoevoeging aan een geactiveerd ge-
heugenschema.
95
96
Schema’s
en
continuüm
Schema's en continuüm
Schema's kunnen zich op verschillende wijzen tegenover
elkaar verhouden. Zo ontstaat er mogelijk een geheel
van varianten met telkens een andere inhoud. Ze
draaien rond iets dat als dimensie dienst doet.
Schema's kunnen alzo als categorieën opgebouwd of op
een continuüm gesitueerd met een aantal afzonderlijke
of gemixte categorieën. Onderliggend is de gedachte
aanwezig dat alles een continuüm is met één of meer-
dere aparte of gemixte opdelingen. Of dat alles catego-
riaal is met twee tot oneindig aantal varianten of soor-
ten.
Dit is, bijvoorbeeld, toepasbaar op kleuren, maten, gen-
der, persoonlijkheid, stoornissen, leiding, enzomeer.
De opdeling (of anderszins geen opdeling) kan algemeen
De wijze waarop kenschema’s ingedeeld worden is van
betekenis voor hun gebruik.
97
aanvaard zijn of persoonlijk zijn, anders gezegd kan het
gaan om een collectieve of eigen indeling.
Soorten opdelingen
Bij een weergave van varianten in de realiteit die terug
te vinden zijn in kenschema's kan dit in categorieën ge-
beuren, of op een continuüm, of buiten categorie of con-
tinuüm.
Bij het categoriale gaat het om een twee- of meerdeling
met een gereduceerde weergave in twee of meerdere
categorieën. Het vormt dan een of-of verhaal of voor-
stelling. Bijvoorbeeld, iets is geel, of oranje of rood. Ie-
mand voelt zich jongen of man, of iemand voelt zich een
meisje of vrouw. Iemand vertoont al of niet een emotio-
nele stoornis. Het sterke bij het categoriale is haar dui-
delijkheid, het zwakke is haar reductie of vereenvoudi-
ging.
Daartegenover gaat het bij het continuüm om een mix
van twee- of meerdere categorieën in zekere verhoudin-
gen. Ook hier zijn veelal tegengestelde polen aanwezig
op het begin en einde van het continuüm. Het vormt
dan een en-en verhaal of bi-, inter- of tussencategoriale
voorstelling. Bijvoorbeeld, oranje als een mix van geel en
rood. Iemand voelt zich androgyn met mannelijke en
vrouwelijke eigenschappen of bigender als zich man en
98
tegelijk vrouw voelend. De mix kan telkens een verschil-
lende verhouding hebben. Bijvoorbeeld, een zeker per-
centage geel en rood met tinten van oranje tot gevolg.
Een zeker percentage van mannelijke en vrouwelijke ei-
genschappen met diverse wijzen van androgyn zijn tot
gevolg. Zich honderd procent man én vrouw voelen als
bigender, of afwisselend. Bij een continuüm kan ook
slechts één pool aanwezig zijn en wordt de mate ervan
weergegeven. Bijvoorbeeld, de mate van sportief-zijn of
communicatief-zijn of emotionele stabiliteit.
Soms worden twee totaal aparte categorieën samenge-
voegd tot één continuüm met twee polen. Bijvoorbeeld,
volgens de dimensionele visie is de schizoaffectieve stoor-
nis niet een afzonderlijke categorie. Het zou een stoornis
zijn die de bipolaire stoornis en de schizofrene stoornis in
één ziekte verenigt. De stoornis zou als dusdanig niet
apart bestaan, maar te situeren zijn op een continuüm
ergens tussen beide voorheen aparte stoornissen. Naar-
gelang welke stoornis het meest op de voorgrond staat,
zou er een andere positionering zijn op de schaal.
Het sterke bij het continuüm is haar genuanceerdheid,
het in beeld brengen van variatie en ontwikkelingsge-
richtheid. Het zwakke is haar geringere scherpte en af-
gelijnd-zijn. Soms wordt in de plaats van continuüm ook
gesproken over dimensioneel.
99
Tenslotte gaat het bij buiten, pan- of acategoriaal om
een irrelevante twee- of meerdeling en continuüm en
een mogelijk irrelevant ander criterium of referen-
tie. Het vormt een min-min verhaal of afwezigheid van
elk criterium of referentie. Dit gebeurt, bijvoorbeeld, zo
de referentiedimensie niet relevant is, niet wordt ge-
bruikt of niet aanvaard wordt. Er is een andere indeling
of er is geen indeling, of er is enkel een persoonlijke
voorstelling, niet te situeren in categorieën of op een
continuüm. Pancategoriaal betekent het maakt niet uit,
het is alomvattend. Acategoriaal betekent het is afwezig.
Bijvoorbeeld, iets is kleurloos of kleurirrelevant. Iemand
voelt zich man noch vrouw, jongen noch meisje. Iemand
kan dan een eigen persoonlijk gevoel hebben los van ca-
tegorieën of een continuüm. Het maakt, bijvoorbeeld,
niet uit op wie je verliefd wordt, het gaat om zich aange-
trokken voelen door een persoon (panseksueel), of er is
geen verliefdheid of seksuele aantrekking (aseksueel).
Om iets weer te geven of te leren kennen kan van situe-
ring gebruik gemaakt : waar hoort het bij, waar hoort het
niet bij, welke combinatie is het met welke verhou-
ding. We trachten ons immers steeds een voorstelling
van de werkelijkheid te vormen om tot begrijpen en re-
ageren te komen.
100
Ontstaan van opdelingen
Bij waarneming is er een uitgesproken ver-gelijk-en als
op zoek gaan naar wat gelijk is met inschakeling van aan-
dacht en geheugen. Hoe jonger het kind hoe meer spe-
cifiek het geheugen is, hoe ouder hoe meer veralge-
meende opgeslagen kennis.
Het leren van categorieën als kennispakketjes, zoals
kleuren, vormen en voorwerpen, verloopt aanvankelijk
bij de zuigeling pre-verbaal zonder woorden. Deze pre-
verbale visuele categoriekennis wordt vervolgens ge-
bruikt bij het ontdekken van woordbetekenissen, zoals
de namen voor kleuren, vormen en objecten. Dit werd
recent vastgesteld door onderzoekers aan de Birkbeck
University of London en de Central European University.
Verschillen waarneembaar tussen jonge kinderen in de
ontwikkeling van visueel categorieleren, helpen zo het
verschil in snelheid van taalverwerving begrijpen. Zo kan
het moeilijke categorieleren bij kinderen met autisme de
langzamere vocabulaire ontwikkeling helpen verklaren.
Baby's hebben reeds de vaardigheid om te groeperen in
categorieën. Zo kunnen ze, bijvoorbeeld, rond vier
maanden honden groeperen en herkennen dat een kat
niet hetzelfde is als een hond, ook al kennen ze de woor-
den hond of kat nog niet. Jongere kinderen evenwel
101
groeperen, bijvoorbeeld, enkel honden die op elkaar lij-
ken, maar geen honden die er meer verschillend uit-
zien. Bovendien vormen ze gemakkelijker een categorie
honden als ze verschillende honden samen zien omdat
ze deze dan kunnen vergelijken en zien hoe vergelijkbaar
en verschillend ze zijn zonder dat ze zich een van hen
herinneren.
Vier tot zes maanden oude baby's vormen meer exclu-
sieve categorieën zo iets verschillend wordt aangebo-
den, zoals bijvoorbeeld een categorie honden die geen
katten omvat en een categorie katten die geen honden
omvat. Baby's vormen meer algemene categorieën zo
iets gelijkaardigs wordt aangeboden, zoals bijvoorbeeld
een categorie die zowel honden als katten omvat. Zoals
met vier poten, een vacht en eerder een kleine gestalte.
Ze hebben het moeilijker om op te merken hoe iets op
elkaar lijkt wanneer iets één voor één wordt aangebo-
den.
Tien tot dertien maanden oude baby's vormen ook meer
exclusieve categorieën wanneer ze te maken hebben
met twee verschillende werkelijke zaken om mee om te
gaan. Wanneer ze met twee gelijkaardige zaken tegelijk
te maken krijgen, vormen ze meer algemene catego-
rieën.
102
Vanuit ontwikkelingsperspectief blijkt dat kinderen tus-
sen de leeftijd van drie en vier jaar spontaan intuïtief ca-
tegoriseren.
Ouders kunnen hierbij tot hun verbazing vaststellen dat
hun kind eigen categorieën heeft gevormd die niet hele-
maal overeenstemmen met die van hen.
Kinderen kunnen opeenvolgend in toenemende mate
gebruik maken van kenmerken voor de opbouw van ca-
tegorieën. Stilaan wordt ook meer de context en de om-
gang aangewend om categorieën af te bakenen. Ten-
slotte worden onderlinge relaties tussen kenmerken be-
palend voor welke eigenschappen de voorkeur krijgen bij
categorisering.
Rekening houden waarmee
Is iets onduidelijk of weet iemand niet hoe te reageren
dan kunnen antwoorden vaak gevonden door de opde-
lingswijze te veranderen. Bijvoorbeeld, door over te
stappen van een tweedeling naar een continuüm. Zo
wordt mogelijk de werkelijkheid dichter benaderd en
wordt ze meer hanteerbaar. Bijvoorbeeld, er is niet enkel
mannelijk óf vrouwelijk, maar meerdere varianten in
meerdere verhoudingen bevinden zich tussenin.
In de praktijk kan het voorkomen dat bij de vorming van
103
Gender-
expressie
Zijnswijze
kenschema's en hun varianten meerdere dimensies ac-
tief zijn waarrond iets draait. Bijvoorbeeld, niet alleen
identiteit, maar ook expressie, of ook nog interactie. Dit
kan, bijvoorbeeld, toegepast op gender. Zo kan gender
gesitueerd op de dimensie identiteit (gender als identiteit
is dan de voels- of belevingswijze), op de dimensie expres-
sie (gender als expressie is dan de zijnswijze) en op de di-
mensie interactie (gender als interactie is dan de aan-
trekkings- en interactiewijze). Deze drie genderdimensies
kunnen dan categoriaal benoemd, of als een continuüm
opgevat. Gender kan zo vanuit diverse dimensies in kaart
gebracht.
In kenschema's kunnen meerdere hiervan samenge-
bracht :
Gender-
Identiteit
Voelswijze
Gender-
interactie &
aantrekking
Interactie-
wijze
104
Wordt dit meerdimensionele als continuüm, bijvoor-
beeld, toegepast op ouder-zijn, dan kan de relatie tot het
kind, het opvoeder-zijn, als één dimensie worden gezien,
met de mate ervan als variantie en kan de relatie tot zich-
zelf, het ouder-zijn, als een tweede dimensie gezien, ook
met de mate ervan als variantie.
Ter illustratie :
Opvoeder-zijn
minder meer
Ouder-zijn
minder meer
Wordt opvoeder-zijn en ouder-zijn nu op één as ge-
plaatst als één dimensie met twee polen, opvoeder en
ouder, dan kunnen heel wat mengvormen onderkend.
Dit kan verduidelijkend werken, bijvoorbeeld, als iemand
uitsluitend opvoeder is en zichzelf verloochend, of eenzij-
dig gefocust is op het ouder-zijn als begin en eindpunt
van het opvoeden. Zo kan elke ouder geplaatst op een
dimensie met heel wat varianten die meer of minder
gunstig zijn.
Ter illustratie :
Opvoeder Ouder
105
Zo zou kunnen gesproken over een opvoeder met meer
of minder ouderlijke kenmerken of een ouder met meer
of minder opvoeder kenmerken.
Bij een continuüm weergave worden de polen mogelijk
als extremen voorgesteld en wordt gezocht naar een
evenwicht tussen de twee polen als optimum. Dit kan,
bijvoorbeeld, weergevonden bij persoonlijkheidsdimen-
sies waarin juist het optimaal evenwicht als gunstig
wordt voorgesteld. In het kiezen voor het binnen- of mid-
dengebied in plaats van het buitengebied ontstaat er ge-
makkelijk meer mildheid en redelijkheid en is er in inter-
actie meer plaats en ruimte voor overleg en een elkaar
tegemoetkomen.
Ter illustratie :
Laissez-faire Soepel Bedachtzaam Star
Onverschillig Relativerend Realistisch Idealistisch
Belangrijk bij de aanwending van kenschema’s is dat ze
niet in de weg staan, maar een voordeel opleveren en
gunstig uitwerken. Zo is het belangrijk aandacht te be-
steden aan het mogelijk fluïde van kenschema’s. Zoals
het veranderlijke van haar inhoud. Zo ook het verander-
lijke doorheen de tijd waarin een kenschema wordt ge-
hanteerd, wordt toegeëigend of wordt toegeschreven.
106
Wil iemand tot verandering komen, dan kan het nuttig
zijn te ervaren tot welke categorie te behoren. Van hier-
uit kan vertrokken op zoek naar een andere categorie die
de voorkeur geniet. Ook kan getracht worden los te ko-
men van de aanwezige categorisering als proces. Zodat
tot een andere categorisering kan gekomen. Zoals met
gebruik van een andere dimensie, meer fluïde, zoals niet
meer laten opsluiten of herleiden tot een bepaalde cate-
gorie. Zodat iets is voor je zoals het voor je is. Het gaat
om iets wat je weet, zoals jij het weet (op je manier met
die inhoud op dat moment in die situatie). Ook al be-
houdt iemand zijn categorie, dan nog kan een zekere flu-
iditeit opgemerkt, omdat steeds nieuwe en mogelijk an-
dere ervaringen worden toegevoegd die enigszins hun
inhoud doen evolueren.
Wil iemand tot verandering komen, dan kan het ook nut-
tig zijn bewust te worden welke categorie of continuüm-
situering voor elkaar wordt gebruikt in gesprek of inter-
actie. Van hieruit kan dan uitgegaan om te verkennen
wat verandering hierin aan mogelijkheden in de relatie
tot elkaar kan bieden.
Ook kan verandering meer mogelijkheden krijgen door
na te gaan welke dimensies in het spel zijn en of een di-
mensie meer of net een dimensie minder geen openheid
en perspectieven kan bieden. De basisidee is een
nieuwe kansen inhoudende dimensie in zijn praten met
107
elkaar en doen tegenover elkaar te integreren, aan bod
en tot zijn recht te laten komen. Of een oude risicovolle
dimensie uit zijn praten met elkaar en doen tegenover
elkaar weg te laten, geen ruimte meer te bieden en te
laten wegdeemsteren. Bijvoorbeeld, zo kunnen in de ou-
der-kind relatie heel wat nieuwe dimensies uitgepro-
beerd worden, zoals (grotere) nabijheid, vriendelijkheid,
genegenheid, aandacht, betrokkenheid, rechtvaardig-
heid, waardering, vertrouwen, integriteit, tweerichtings-
verkeer, tijd voor elkaar, ... Zo kunnen ook heel wat oude
dimensies op non-actief worden gezet, zoals (minder) af-
stand, onvriendelijkheid, druk, wantrouwen, vooroorde-
len, op zijn beloop laten, desinteresse, autoritair-zijn,
eenrichtingsverkeer, ...
Soms wordt er gekozen voor een combinatie van het ca-
tegoriale en het dimensionale. Zo kan de mate en de
evolutie beter in beeld gebracht. Dit is, bijvoorbeeld, zo
voor de nieuwe classificatie van de slaap- en waakstoor-
nissen.
De notie kenschema kan hierbij telkens gebruikt omdat
ze zowat elke inhoud kan bevatten, zowel categoriaal,
serieel of acategoriaal.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen 'Di-
mensioneel optimum', 'Gezagsdoserende benadering',
108
'Zwart-wit : gevolgen en oplossingen', ‘Een dimensie
meer, een dimensie minder’, Vergelijken, vergelijken,
vergelijken. Ontwikkeling categorievorming jonge kind’
en ‘Gender (schema)ontwikkeling’ van deze encyclope-
die.
Eigen opdelingen
Denk je vooral in termen van categorieën, langs een con-
tinuüm of acategoriaal ?
Denk je vooral ééndimensioneel of meerdimensioneel ?
In welke mate zijn categorieën voor je vast of verander-
lijk ?
Hoe zou je je kenschema’s duiden, als categoriaal of aca-
tegoriaal, of op een continuüm, of fluïde ?
Hoe zou je je als ouder kunnen plaatsen : categoriaal, op
een continuüm, op één of meer dimensies ?
109
Welke categorieën worden in gesprek of interactie met
elkaar gebruikt : voor zichzelf en voor elkaar ?
Kan je bij je kind reeds het categoriseren opmerken. Op
welke wijze gebeurt dit ? Merk je hierin evolutie ?
110
Schema
diepgang
Welke diepgang waarvoor
Als ouder of kind kan je bij wat je ervaart de bedoeling of
het plan hebben een en ander met een zekere diepgang
te benaderen en te verwerken. Jij zelf of je omgeving kan
dan vaststellen dat een en ander met een zekere diep-
gang in je geheugen vastgelegd en opgeslagen is. Om je
bedoeling tot dit goed eindresultaat te brengen zal je
met een zekere diepgang je ervaring benaderen, verwer-
ken, vastleggen en opslaan. Met andere woorden, je kan
van een zekere diepgang spreken bij je opzet of leerdoel,
bij je eindresultaat of leereffect of bij je actief zijn of leer-
proces. Is er weinig diepgang dan wordt niet steeds in
Ervaringen kunnen met verschillende diepgang in
schema's opgeslagen worden.
Dit kan zo bedoeld zijn, of zo verlopen, of het feitelijk
resultaat zijn.
111
termen van leren gesproken maar in termen van erva-
ren. In de wetenschappelijke literatuur wordt in dit ver-
band het onderscheid gemaakt tussen 'low order thin-
king' en 'high order thinking' en aansluitend hierop het
beschikken over of verworven hebben van 'low order
thinking skills' en 'high order thinking skills'.
In je ervarings- of leerbenadering van iets kan je aan-
dacht gericht zijn op de feitelijke context, of kan je aan-
dacht gericht zijn op de beeldvorming en voorstelling, of
nog kan je aandacht gericht zijn op het gebruik of de om-
gang. Anders gezegd, op wat er is, op wat je ervan opvat
en op hoe je reageert. In je ervarings- of leerbenadering
kan op deze drie vlakken een zeker doel, een zekere in-
teractie en een zeker effect worden onderkend.
Kenschema in ontwikkeling
In deze ervarings- of leerbenadering van je speelt de ont-
wikkeling van een kenschema een centrale rol. Zo een
schema in ontwikkeling omvat een kennisopbouw van de
context (van wat is), van de betekenis (van je beeldvor-
ming) en van de reactieve omgang (van je gebruik). Bij
een low order thinking benadering resulteert dit in vol-
gende onderdelen van het kenschema :
112
Het herinneren of herkennen gaat over de context, het
begrijpen gaat over de betekenis, en het toepassen gaat
over de omgang.
113
Bij een high order thinking benadering komen daar vol-
gende onderdelen van het kenschema bij :
Het analyseren gaat over de context, het evalueren gaat
over de betekenis en het creëren gaat over de omgang.
114
Effect van meer of mindere diepgang
Naargelang je als ouder of kind een low order of een high
order thinking benadering aanwendt, zal je kenschema
er, met andere woorden, anders komen uit te zien. Dit
als resultaat van je verschil in doel en je verschil in ac-
tieve uitvoering. Bij een low order thinking benadering
draait het doel, de uitvoering en het resultaat van de
schema-ontwikkeling rond herinnering, begrijpen en
toepassen. Bij een high order thinking benadering draait
het doel, de uitvoering en het resultaat van de schema-
ontwikkeling rond analysering, evaluering en creëren.
Het spreekt voor zich dat het eigene van de schema-op-
bouw sterk bepalend zal zijn voor je latere denken en
doen en de diepgang ervan. Nog anders gezegd, voor de
kwaliteit ervan.
Ook al zou je aannemen dat bij het aanwenden van cog-
nitieve schema's low order thinking volstaat. Toch blijkt
dat cognitieve schema's cognitieve hulpbronnen vrij we-
ten houden voor verdere elaboratie van wat met die
schema's te maken heeft, maar ook voor andere taken.
Er kan gemakkelijker een cognitieve sprong voorwaarts
en zijwaarts gemaakt worden. Zo kan meer informatie
tegelijk verwerkt worden.
115
Nieuw onderzoek aan onder meer de Universiteit van
Texas in Austin toont aan dat in de loop van iemands ont-
wikkeling er een toename is in de mate dat er verbindin-
gen in de hersenen worden gevormd. Er worden met de
jaren meer verbanden gelegd dan voorheen tussen ver-
schillende ervaringen. Volwassenen construeren meer
116
geïntegreerde herinneringen met erin opgenomen ge-
volgtrekkingen. Dit terwijl kinderen en adolescenten
meer afzonderlijke herinneringen vastleggen die ze later
vergelijken om daaruit conclusies te trekken. Dit gebeurt
bij het opnieuw activeren van de afzonderlijke herinne-
ringen om gevolgtrekkingen over hun connecties te ma-
ken. Jongeren zouden vooral leerstrategieën hebben die
zijn afgestemd op het verkennen van de wereld en deze
op te nemen, met pas later het verder verwerken op een
dieper niveau van wat ze al weten. Ze vormen op het
moment zelf nauwkeurige nog niet-overlappende ge-
heugensporen, vooral wanneer verbanden niet onmid-
dellijk waarneembaar zijn. Pas later worden afleidingen
en gevolgtrekkingen gemaakt.
Gereviseerde taxonomie Bloom
In de gereviseerde taxonomie of indelingsmethode van
Bloom worden deze elementen als leerdoelen naar voor
geschoven. Het is hieraan dat de benamingen die hier
worden gebruikt, werden ontleend. In onze voorstelling
worden ze tevens benaderd als leeractiviteiten of -pro-
cessen en leereffecten of -resultaten.
Bij herinnering gaat het om herkenning, opnoeming, be-
schrijving, identifiëring, heroproeping, benoeming, aan-
wijzing, opzoeking.
117
Bij begrijpen gaat het om interpretering, samenvatting,
afleiding, parafrasering in eigen woorden, categorise-
ring, vergelijking, verklaring, illustrering.
Bij toepassing gaat het om implementering, uitvoering,
gebruik, aanwending.
Bij analysering gaat het om ontleding, vergelijking, orga-
nisering, ordening, deconstruering, toeschrijving, afba-
kening, opzoeking, structurering, afleiding, gevolgtrek-
king, integrering.
Bij evaluering gaat het om controlering, veronderstel-
ling, (be)kritisering, experimentering, beoordeling, tes-
ting, detectering, monitoring.
Bij creëring gaat het om ontwerping, construering, plan-
ning, producering, ontdekking, uitvinding, samenstelling,
ontwikkeling.
118
Ervaringsleercyclus van Kolb
Wil leren tot zijn recht komen, dan is het volgens Kolb
belangrijk dat je weet hoe dit moet. De ervaringsleercy-
clus is volgens hem een leerproces dat wordt ingeleid
door een concrete ervaring (situatie-invulling), die een
reflectieve waarneming vereist over de ervaring in een
zoektocht naar betekenis (begripsinvulling) die abstract
denken aanzet, waardoor er een beslissing wordt geno-
men om actief te experimenteren (gedragsinvulling).
Deze cyclus is volgens Kolb zo simpel en natuurlijk dat
mensen er mee omgaan zonder dat ze zich ervan bewust
zijn dat ze leren. Het gaat de hele tijd bijna moeiteloos
door en verandert ons leven voortdurend. We kunnen
leren om dit proces actief te onderkennen en controle te
krijgen op onze transformatie.
Kolb onderscheidt hierbij in zijn werk 'How you learn is
how you live' als wijzen van leren : imaging, experiencing
en balancing; verder thinking, acting en deciding; en ten-
slotte reflecting, initiating en analyzing. Je zou kunnen
stellen dat het hierbij telkens per drie om meer diepgang
vraagt. In elk groepje van drie zou het dan opeenvol-
gend gaan om doel, proces en effect. Volgens Kolb zijn
er vooral verschillen in focus van welke wijze van leren in
iemand vooral aan bod komt en in het centrum staat.
119
Verandering hierin is volgens hem mogelijk door bewust-
wording.
Diepgang peilen ?
Geef hiervoor in het kenschema met de passende symbo-
len aan waar je ervarings- of leerdoelen te situeren, waar
je ervarings- of leerproces te situeren en waar je erva-
rings- of leerresultaten te situeren op een bepaald gebied
of voor een bepaalde situatie. Als ouder kan je dit ook
voor je kind doen.
Je kan ook voor de illustratie hiervoor met de passende
symbolen aangeven waar voor elk de ervarings- of leer-
doelen, het ervarings- of leerproces en het ervarings- of
leerresultaat te situeren zijn.
Meer lezen :
Pask, G. (1976). Styles and Strategies of Learning, in: Bri-
tish Journal of Educational Psychology, Vol 46, II, 128-
148.
Peterson, K., & Kolb, D. A. (2017). How you learn is how
you live: Using nine ways of learning to transform your
life. Oakland, CA : Berrett-Koehler Publishers.
Vermunt, J. D. H. M. (1997). Leerstijlen en sturen van
leerprocessen in het hoger onderwijs: Naar procesge-
richte instructie in zelfstandig denken. Lisse: Swets &
Zeitlinger.
120
Anderson, L. W., & Krathwohl, D. R. (2001). A Taxonomy
for Learning, Teaching, and Assessing: A Revision of
Bloom’s Taxonomy of Educational Objectives. Addison
Wesley Longman, Inc.
121
Schema’s
door elkaar
Afzonderlijk psychodynamisch
In eenzelfde situatie kunnen bij je als kind of bij je als ou-
der drie verschillende schema's worden geactiveerd.
Deze schema's zorgen ervoor dat je de betekenis van een
situatie voor je, gemakkelijk kan inschatten en dat je
hierop snel kan reageren of snel hiermee kan omgaan.
Een eerste mogelijk schema is cognitief van aard. Je
merkt, bijvoorbeeld, dat je door je omgeving voor iets
wordt afgekeurd en terechtgewezen. Dit roept mogelijk
Niet enkel kunnen cognitieve, emotionele en behoef-
teschema’s onderscheiden worden.
Cognitieve schema’s kunnen op zich nog onderschei-
den worden in ken-, voorstellings- en denkschema’s.
122
bij je het persoonlijk beeld op van 'ik word niet geaccep-
teerd' als betekenisgeving. Deze betekenisvorming doet
je mogelijk onmiddellijk reageren met je onbegrepen
voelen en daar uiting aan te geven.
Een tweede mogelijk schema is emotioneel van aard. Je
merkt, bijvoorbeeld, dat je omgeving het moeilijk met je
heeft en geïrriteerd doet. Dit maakt je mogelijk erg on-
zeker en roept eerder aanwezige zelfhaat wakker. Je re-
ageert dan mogelijk met afstand zoeken en het al of niet
openlijk verwensen van jezelf.
Een derde mogelijk schema is behoeftedynamisch van
aard. Je merkt, bijvoorbeeld, dat er een groot verschil
tussen de omgeving en jezelf is, wat heel wat afstand
creëert. Dit roept bij je mogelijk de behoefte wakker aan
vertrouwen ervaren en voldoende zelfvertrouwen we-
ten ontwikkelen. Dit doet je mogelijk reageren met een
ander en beter contact te zoeken, om zo meer bevesti-
ging te krijgen, zodat je je meer aanvaard en sterker kan
voelen.
Er kan vanuit gegaan worden dat nu eens meer een cog-
nitief schema wordt geactiveerd, dan weer eens meer
een emotieschema, en in een andere context meer een
behoefteschema geactiveerd wordt. Het zal er mogelijk
van afhangen of reeds voldaan is aan schema's die meer
123
basaal zijn. Meer basis is een behoefteschema, daar bo-
ven bevindt zich een emotie schema en tenslotte komt
een cognitief schema.
Gezamenlijk psychodynamisch
Zo kan er vanuit gegaan worden dat een behoefte-
schema meer existentieel is. In ons voorbeeld behoefte
aan zelfvertrouwen en vertrouwen. Dat emotie schema's
meer relationeel zijn. In ons voorbeeld onze verhouding
tegenover anderen: meer of minder onzeker of gelukkig
zijn met jezelf in vergelijking met anderen. Dat cogni-
tieve schema's meer te maken hebben met groei en ont-
wikkeling. In ons voorbeeld ons zelfbeeld. Het is Alderfer
die in zijn E(xistentie)R(elatie)G(roei) theorie, afgekort
ERG-theorie, gewezen heeft op behoeften die meer dy-
namisch basaal zijn, op behoeften die meer emotioneel
relationeel zijn en op behoeften die meer cognitief per-
soonlijk van aard zijn. In zijn visie kunnen behoeften op
verschillend hiërarchisch niveau ook gelijktijdig actief
zijn.
Dit maakt dat schema's van verschillende aard in een
zelfde situatie meervoudig actief kunnen worden. In ons
voorbeeld kan dit meerdimensionele in het Referentieel
schemamodel zo worden weergegeven :
124
Voorkeur psychodynamisch
Soms kan vastgesteld dat je als kind of als ouder geneigd
bent een moeilijkheid of uitdaging meer op cognitief,
emotioneel of behoefteniveau te situeren of te plaatsen
en het op dat niveau aan te pakken. Zodat er dan een
cognitief, emotioneel of eerder behoefteschema wordt
geactiveerd. Mogelijk kan er dan onder je cognitieve si-
tuering een emotionele dimensie schuilgaan. Mogelijk
125
kan er ook onder je emotionele plaatsing een behoefte-
dimensie schuilgaan. Bijvoorbeeld, je gemakkelijk niet
geaccepteerd weten, gaat dan terug op je onzekerheid
en een zekere zelfhaat. Bijvoorbeeld, je gevoelens van
onzekerheid en zelfhaat gaan dan terug op je onderlig-
gende behoefte aan vertrouwen en/of zelfvertrouwen.
Het kan behulpzaam zijn bij de aanpak van een moeilijk-
heid hiermee rekening te houden en dit ook zo te com-
municeren naar je omgeving.
Waar je hierbij ook aandacht aan kan geven is welke di-
mensie je gemakkelijkst in orde zou kunnen krijgen. Zo-
dat wat je opvat, wat je voelt mogelijk gunstig beïnvloedt
zodat een behoefte minder dominant wordt. Of wat je
voelt, wat je opvat of waaraan je behoefte hebt gunstig
beïnvloedt. Of tenslotte nog wat je als behoefte waar
maakt, wat je voelt en denkt gunstig beïnvloedt. Zo ko-
men schema's door elkaar tot hun recht.
126
Eigen psychodynamische voorkeur
Zoek voor je als ouder of kind een moeilijkheid of uitda-
ging en tracht hoe jezelf er mee omgaat of om wil gaan
te plaatsen in het Referentieel schemamodel hieronder.
Doe dit nadien zo je wil ook voor elkaar :
127
Afzonderlijk cognitief
Hiervoor kwamen de psychodynamische dimensies van
schema's aan bod. Hieronder worden de cognitieve di-
mensies beschreven. De cognitieve dimensie van hier-
voor, kan met name nog opgesplitst worden in een ge-
heugen- of kenschema of -dimensie, een voorstellings-
schema of -dimensie en een denkschema of -dimensie.
Naargelang de concrete situatie voor je als ouder of voor
je kind zal eerder een geheugenschema, een voorstel-
lingsschema of een denkschema actief worden.
Een eerste mogelijk cognitief schema is geheugen- of
kengericht van aard. Je merkt, bijvoorbeeld, dat je door
je omgeving voor iets wordt afgekeurd en terechtgewe-
zen. Dit roept mogelijk bij je het persoonlijk automatisch
beeld op van 'ik word niet geaccepteerd' als betekenis-
geving. Deze betekenisvorming doet je mogelijk onmid-
dellijk automatisch reageren met je onbegrepen voelen
en daar zowat automatisch uiting aan geven. Wat voor-
heen ervaren en cognitief verwerkt werd, wordt actief.
Een tweede mogelijk cognitief schema is voorstellingsge-
richt van aard. Je aandacht wordt getrokken door op-
merkingen die over je worden gemaakt. Daardoor word
je je pijnlijk bewust van je niet begrepen voelen en je ziet
je helemaal alleen staan. Je enigste mogelijke reactie lijkt
vervelend te doen omdat iets anders lijkt uitgesloten zo
128
niemand luistert en niemand voor je kiest. Je waarne-
mingsvoorstelling wordt mee gekleurd door je ervarings-
verleden.
Een derde mogelijk cognitief schema is denkgericht van
aard. Je komt erachter dat je niet in de smaak valt als
verklaring voor wat je overkomt, dit doet je denken dat
je je plaats zal moeten veroveren en dat ze verdiend heb-
ben dat je hen op gelijkaardige wijze benadert. Je kiest
ervoor hen ook niet zomaar enthousiast tegemoet te
gaan en je eerder superieur op te stellen. Je ervarings-
verleden volstaat niet.
129
Er kan vanuit gegaan worden dat je nu eens op de auto-
matische piloot omgaat met een situatie, dan weer meer
bewust waarbij wat in je leeft op basis van eerdere erva-
ringen meer onder je aandacht komt, om tenslotte dan
weer meer doordacht met een situatie om te gaan om-
dat je ervaring niet werkte, of omdat de situatie voor je
nieuw in de zin van nog onbekend of in de zin van anders
is.
In het eerste geval volstaat activering en is er een zekere
voorbewustheid aanwezig. In het tweede geval is er een
begeleidende bewustheid die een cognitieve controle
toelaat, maar toch vooral reactief van aard is. In het
derde geval is er een expliciet overdenken aanwezig die
cognitieve sturing mogelijk maakt en vooral instrumen-
teel van aard is. Waar in het eerste geval toepassing vol-
staat, kan in het tweede geval sprake zijn van assimilatie,
terwijl in het derde geval accommodatie in het blikveld
komt. Dit betekent dat er in het eerste geval niets aan
het opgeslagen geheugenschema verandert, in het
tweede geval worden nieuwe ervaringen en informatie
ingepast in het bestaand schema, in het derde geval zijn
nieuwe ervaringen en informatie van aard dat ze leiden
tot een schema herschikking. In het eerste geval is er
geen gerichte oriëntatie, in het tweede geval is er een
oriëntatie op zichzelf in de context, in het derde geval is
er een oriëntatie op de context met oog voor zichzelf. In
het eerste geval is aan de orde een wel of niet ervaren,
130
in het tweede geval is aan de orde het wel of niet bruik-
baar zijn, en in het derde geval is aan de orde het wel of
niet realistisch zijn. In het eerste geval gaat het voorna-
melijk over hoe met informatie wordt omgegaan, in het
tweede geval voornamelijk over het wat van de informa-
tie, en in het derde geval voornamelijk over het
131
waar(om) van de informatie. Het eerste is verleden ge-
baseerd, het tweede is nu gericht en het derde tenslotte
is toekomst georiënteerd.
Gezamenlijk cognitief
Er kan vanuit gegaan worden dat zo mogelijk een ken- of
geheugenschema geactiveerd wordt zodat een spon-
tane inschatting van de situatie en een spontane ge-
woontereactie mogelijk is. Lukt dit niet zomaar en is de
situatie meer complex, dan zal zeker voor een deel een
voorstellingsschema actief worden om alles in goede ba-
nen te leiden. De nodige bijsturingen en aanpassingen
zullen dan kunnen gebeuren. Is de situatie evenwel zo
nieuw of anders, of kan de courante kennis en reactie
niet aangewend, dan zal noodzakelijkerwijs het denk-
schema geactiveerd worden. Dit zal trachten een beoor-
deling en verklaring te geven aan de situatie met het oog
op hoe ze betekenis te geven en hoe te reageren. Dit zo-
dat eraan kan beantwoord op een wijze die een oplos-
sing biedt voor de toekomst, zodat nadien op een meer
automatische wijze er mee kan omgegaan worden. Op
deze wijze lopen de schema's mogelijk door elkaar en
vullen ze elkaar waar nodig aan.
132
Voorkeur cognitief
Werd er voor gekozen iets cognitief op en aan te pakken,
dan kan ook hier vastgesteld dat je als kind of als ouder
soms geneigd bent een moeilijkheid of uitdaging meer
op ken-, voorstellings- of denkniveau te situeren of te
plaatsen en het op dat niveau aan te pakken. Zodat er
dan een ken-, voorstellings- of eerder denkschema
wordt geactiveerd. Veel zal afhangen van je weten luk-
ken en je verwachtingen op dat vlak. Lukt iets spontaan
en geeft je dit voldoende voldoening dan zal het meer
automatische van het kenschema volstaan. Lukt spon-
taan iets niet en geeft iets je niet gemakkelijk voldoening
dan zal je meer geneigd zijn het bewust en doordacht op
te nemen. In het eerste geval zal activering van je geheu-
genschema volstaan, in het tweede geval zal je zelf het
voorstellingsschema en het denkschema activeren.
Voor jezelf kan je hierbij letten op welk niveau je gemak-
kelijkst iets in orde krijgt of aan welk niveau je de voor-
keur geeft om iets in orde te maken. Zodat wat je denkt,
mogelijk waarvan je je bewust bent weet tegemoet te
komen. Of wat je je bewust bent, mogelijk ondersteu-
nend kan zijn voor wat je eerder vanuit ervaring op-
bouwde. Of dat je je bij wat je bewust bent of bij wat je
denkt je erg laat leiden met wat vanuit opgebouwde er-
varing reeds aanwezig is. Zo kunnen schema's erg onder-
steund worden door elkaar.
133
Volgens de schematherapie liggen niet-bevredigde pri-
maire behoeften in de kindertijd aan de basis van de ont-
wikkeling van vroege onaangepaste schema's. Bij active-
ring van deze schema's worden copingstijlen actief die
meebepalen welke schemamodi in het gedrag tot uiting
komen. In het referentieel model wordt overeenkom-
stig opeenvolgend parallel gesproken van betrokken be-
hoefteschema's die bij niet bevrediging emotieschema's
actief maken. Hieruit vloeien impliciet kenschemas
voort, die bij activering gunstige of ongunstige voorstel-
lingsschema's wekken zich uitend in gedrag. Bij observa-
tie van de gedragsgevolgen vanuit een meta-opstelling
134
kunnen ze gepaard gaan met denkschema's die bijstu-
ring mogelijk maken. Iets wat ook in therapie gezamen-
lijk betracht wordt.
Behoeften
Emoties
Schema’s
Copingsstijlen
Modi
Metadenken (therapie)
135
Meer hierover lezen kan je in het thema-onderdeel Her-
ouderen’ van deze encyclopedie.
In de brain-based cognitive behaviortherapy die deels
gebaseerd is op neurowetenschappen en deels op cog-
nitieve therapie, wordt uitgegaan van iets dat het brein
aanlevert, maar storend is en best achterwege kan gela-
ten worden. In de plaats hiervan kan het brein in actie
worden gezet om van vage behoeften of waarden naar
concrete doelen en plannen met feedback toe te werken
die meer bruikbaar zijn voor je. Op die manier kan wor-
den gekomen tot meer zelfsturing en eigen leiding, in
plaats van slachtoffer te zijn van een automatisme, of
een gewoonte die in een specifieke situatie wordt ge-
wekt.
John Arden als ontwerper van Brainbased therapy en
Jeffrey Schwartz als auteur van 'You are not your brain'
en 'Brainlock' in de VS, en Henk Hermans in Nederland
zijn actief op dit vlak. Zo ontwikkelde Schwartz een vier-
stappen plan met achtereenvolgens volgende stappen:
relabel (onjuiste breinmeldingen onderkennen die in je
opkomen), reframe (deze meldingen van je brein aan-
zien als hinderend en onproductief), refocus (aandacht
zelf richten op wat gezond en productief is als ervaren
en activiteit) en revalue (je eerdere ervaringen, zoals een
gedachte of aandrang, aanzien als enkel onjuiste sensa-
ties van je brein).
136
Eigen voorkeur
Zoek voor je als ouder of kind een moeilijkheid of uitda-
ging en tracht hoe je er zelf mee omgaat of om wil gaan
te plaatsen in het Referentieel schemamodel hieronder.
Ga na of je dit eerder plaatst in het cognitief of psycho-
dynamisch luik. Doe dit zo je wil ook voor elkaar :
137
Groepsmatig
Het drielagenmodel van groeps- of organisatiecultuur
van Schein volgt een ietwat andere volgorde dan hier-
voor op individueel vlak weergegeven. Mogelijk is dit in-
teressant om gemeenschappelijke schema's te verken-
nen en te situeren.
Onderaan of in de kernlaag zijn onbewuste basisaanna-
mes te vinden, ietwat te vergelijken met behoeftesche-
ma's, dat wat aan te voelen is. Tussenin in de tussenlaag
138
zijn bewuste waarden te vinden, ietwat te vergelijken
met denkschema's, dat wat verwoordbaar is en dus
hoorbaar. Bovenaan of in de oppervlaktelaag zijn arte-
facten of uitingsvormen te vinden, ietwat te vergelijken
met kenschema's, dat wat zichtbaar en waarneembaar
is.
Zo eenvoudig mogelijk voorgesteld zou kunnen gespro-
ken worden over denkinhouden, denkwijzen en denk-
vormen. Of in termen van gevoelens over gevoelsinhou-
den, gevoelswijzen en gevoelsvormen. Of in termen van
omgang over omgangsinhouden, omgangswijzen en om-
gangsvormen.
Bijvoorbeeld, in termen van denken, welk idee leeft er
over kinderen en jongeren, zoals nog onervaren en onwe-
tend; hoe tracht je dit idee waar te maken, zoals via ont-
wikkeling en leren; hoe pak je dit concreet aan, zoals via
het aanbieden van een toegankelijke en leerrijke omge-
ving.
Nog een voorbeeld, in termen van gevoelens, welk gevoel
leeft er tegenover kinderen en jongeren, zoals om van te
houden; op welke manier geef je dit gevoel gestalte, zo-
als via genegenheid en affectie; hoe wil je dit concreet tot
uiting brengen, zoals via knuffelen en beschikbaar zijn.
139
Of nog, bijvoorbeeld, in termen van omgang, welke om-
gang leeft er tegenover kinderen en jongeren, zoals hen
helpen en aanleren; op welke manier geef je deze om-
gang gestalte, zoals hulpvaardig zijn en aanwijzen; hoe
wil je dit concreet tot uiting brengen, zoals via hulp bie-
den zonder het over te nemen en ervarings- en oefenkan-
sen bieden.
Deze weergegeven lagenvolgorde is de voorstelling van
de wenselijke groepscultuur. In werkelijkheid worden
ken- en denkschema's soms omgewisseld. Gedachten
worden dan ontwikkeld binnen wat gekend is en ter on-
dersteuning ervan en niet om een en ander te overden-
ken wanneer wat gekend of automatisch gedacht wordt
niet volstaat. Deze denklaag binnen de kenlaag doet zich
voor wanneer wat onbewust wordt aangenomen in de
kernlaag automatisch wordt vertaald naar de realiteit
van wat we kennen zonder de tussenstap van het over-
denken.
Eigen groepsvoorkeur
Zoek voor je als (gezins)groep een moeilijkheid of uitda-
ging en tracht hoe je er mee omgaat of wil omgaan te
plaatsen in het Drielagenmodel van Schein hierna. Geef
voor elke laag je aanwezige of gewenste invulling aan.
140
Meer lezen :
Arden, J. B., & Linford, L. (2013). Brain-based therapy
with children and adolescents: Evidence-based treat-
ment for everyday practice. Hoboken, N.J: Wiley.
Schoonmaker, J. A. (1987). A ten year literature review of
Clayton P. Alderfer's existence relatedness growth the-
ory.
141
Schwartz, J. (2013) You are not your brain. New York:
Penguin Group.
Schein, E. H., & Schein, P. (2017). Organizational culture
and leadership. Hoboken, NJ: Wiley
142
Schema-
dosering
Iets kennen als wat het is en als wat het niet is
Ervaringen van jezelf en informatie van anderen over
hun ervaringen worden in je geheugen opgeslagen in de
vorm van wanneer wat op welke manier van toepassing
is. Zo kan je voor de toekomst handig van deze eigen er-
varingen en deze van anderen gebruik maken. Ervarin-
gen zijn in de praktijk meestal dubbel : in die zin dat niet
Ervaringen opgeslagen in kenschema’s kunnen aan-
geven wat iets meest is, wat iets minst is en wat iets
niet is.
Wat iets is ligt opgesloten in het centrum tussen ex-
tremen wat het weinig of niet is.
143
enkel concreet wordt ervaren wanneer wat hoe van toe-
passing is, maar dat ook wordt ervaren wanneer wat hoe
niet van toepassing is. Zo ontdek je wanneer iets wit van
kleur is, wat wit is en hoe je op wit reageert of hoe je wit
kan aanwenden. Zo ontdek je tegelijk wanneer iets niet
wit is, wat wit niet is en hoe je op wit niet reageert of hoe
je wit niet aanwendt. Bijvoorbeeld, wanneer een anders-
kleurige belichting dan wit wordt aangewend, ontdek je
dat wit het tegengestelde is van zwart, dat wit niet als
donker wordt ervaren of niet ter verduistering wordt
aangewend. Zo ontdek je ook wanneer je blij bent, bij-
voorbeeld als iets lukt, maar ook wanneer niet, bijvoor-
beeld als iets niet lukt. Wat blij zijn inhoudt, bijvoorbeeld
een prettig gevoel, maar ook wat het niet inhoudt, bij-
voorbeeld een onprettig gevoel, hoe je er mee omgaat,
bijvoorbeeld, het laten voortduren en tegelijk hoe niet,
bijvoorbeeld, het ontvluchten.
Kennen als situeren
In de praktijk blijkt vaak dat voor het aangeven van wan-
neer iets is of de contextinvulling, wat iets is of de be-
gripsinvulling en hoe met iets om te gaan of de gedrags-
invulling, geldt dat dit zich tussen twee elementen be-
vindt van wanneer het niet is, van wat het niet is, en van
hoe er niet mee om te gaan. Deze elementen bevinden
zich links en rechts op een continuüm. Bijvoorbeeld,
vloeibaar is niet gasvormig is ook niet vast. Bijvoorbeeld,
144
oranje is niet geel maar ook niet rood. Bijvoorbeeld,
stappen is niet stilstaan maar ook niet lopen. Dit conti-
nuüm waarop iets zich situeert kan heel uitgebreid zijn,
zoals bij getallen of letters uit het alfabet. Het kan ook
heel beperkt zijn, zoals bij wat kleiner of groter is, dichter
of verder af is, trager of sneller is. Er kunnen dan drie
elementen op het continuüm vastgesteld worden : een
linkerelement, een middenelement en een rechterele-
ment. Dit linker- en rechterelement vormen dan twee
extremen van iets dat meer middelmatig is. Bijvoor-
beeld, subassertief en agressief als extremen tegenover
het meer middelmatige assertief. Bijvoorbeeld, gevoel-
loos en overgevoelig tegenover het gematigde gevoelig.
In de praktijk kan vaak vastgesteld worden dat het meer
middelmatige of centrumgelegen element als gunstiger
wordt ervaren dan de twee meer extreme of gepolari-
seerde elementen. Bijvoorbeeld, zoals bij passief blijven
of overreageren terwijl reageren verkieslijker is en meer
mogelijkheden open houdt. Wat zich in het centrum be-
vindt bevat iets van beide meer extreme elementen zon-
der dat het één het ander uitsluit of verdrukt, het bevat
beide elementen maar in een evenwichtiger vorm. Dus
door aan te geven wanneer iets is, wat iets is, en hoe er
mee om te gaan bij middel van het aangeven wanneer
iets niet is, wat het niet is en hoe er niet mee om te gaan
als linker- en rechterextreem, kom je in het centrum uit.
145
Kennen als typisch
De manier waarop de contextinvulling, de begripsinvul-
ling en de gedragsinvulling rond iets zich ontwikkelt en
ligt opgeslagen voor gebruik, neemt de vorm aan van
een ken- of geheugenschema. Doordat alle eigen erva-
ringen of informatie verkregen over ervaringen van an-
deren liggen opgeslagen in dit cognitief schema zoals het
ook genoemd wordt, neemt de resulterende kennis stil-
aan de vorm aan van een piramide waarin extremere er-
varingen zich aan de uiteinden van het continuüm bevin-
den en meer gematigde ervaringen zich meer in het cen-
trum situeren. Bij gebruik van deze opgeslagen informa-
tie in het cognitief schema, ga je vooral af op de beste
voorstelling die meest typisch is.
Onderzoek wijst uit dat de opgeslagen ervaringen in een
erg verwerkte vorm kunnen opgeslagen zijn als een soort
algemeen en abstract tot eenheid gebracht prototype.
Of meer middelmatig verwerkt onder de vorm van crite-
ria en regels op basis van aangetroffen regelmaat of ge-
lijkenis. Of nog weinig of niet verwerkt als een niet tot
eenheid gebracht geheel van specifieke en concrete
voorbeelden.
Aangetroffen realiteiten kunnen op basis hiervan wor-
den benoemd als bijvoorbeeld meer typisch, wat dan
vaak overeenkomt met meer gematigd of gemiddeld. Of
146
ze kunnen benoemd als minder typisch, wat dan vaak
overeenkomt met meer extreem of meer uitzonderlijk.
Of er kan vanuit aanwezige cognitieve schema's naar re-
aliteiten gegaan worden door ze op een meer typische
manier te benaderen of er op een minder typische ma-
nier mee om te gaan.
Interessant om op te merken is wat voor iemand als ty-
pisch is verwerkt en opgeslagen in geheugenschema's dit
mogelijk voor iemand anders in mindere of meerdere
mate hiervan afwijkt en dus anders is.
Het cognitief schema kan als volgt worden voorge-
steld :
147
Maken we van het segment context-, begrips- of ge-
dragsinvulling een doorsnede, dan ziet die er veelal zo
uit :
148
In het midden is de beste voorstelling te vinden als heel
abstract prototype, of als meest typische criteria en re-
gels, of als meest illustratieve voorbeelden. Aan de uit-
einden is de minst typische voorstelling te vinden en de
voorstelling(en) die niet meer beantwoorden aan wat
door een cognitief schema wordt weergegeven en er
mogelijk zelfs tegengesteld aan zijn.
Kennen en doen als gedoseerd
Zo kan in de praktijk het gebruik van veelal gedoseerde
inhouden gezien worden doordat inhouden in de geheu-
genschema's vaak gedoseerd liggen opgeslagen. Deze
opgeslagen inhouden hebben zowel betrekking op wan-
neer iets van toepassing is, wat dan van toepassing is en
hoe het van toepassing is.
Geef voor iets wat je selecteert, benoemt en op wat je
reageert op basis van eerder opgeslagen ervaringen aan:
wat kenmerkend is voor je contextinvulling of selectie :
149
wat kenmerkend is voor je begripsinvulling of benoe-
ming :
wat kenmerkend is voor je gedragsinvulling of reactie :
Risico’s zo dosering ontbreekt
Risico ontstaat zo je voor jezelf iets of iemand (jezelf, an-
dere of groep) definieert bij middel van tegenpolen : hoe
anders te zijn, of hoe het tegengestelde of omgekeerde
is.
150
Risico ontstaat ook zo je voor jezelf iets of iemand (jezelf,
andere of groep) profileert door het uit te vergroten, er
als het ware een schep bovenop te doen : groter, sterker,
krachtiger, duidelijker maken dan het is. Zo meer afge-
lijnd, maar tegelijk meer onderscheiden en mogelijk
meer gepolariseerd en meer afstand.
Zo wordt iets of iemand meer onderscheiden en verschil-
lend, gaande tot tegengesteld of omgekeerd en verschil-
lend.
151
Schema emotie
Misschien vraag je je af wat de angst is die je kind op on-
verwachte en veelal ongewenste momenten overvalt.
Angst doet zich niet zomaar voor. Ze doet zich in welbe-
paalde situaties voor die veelal reden geven om beang-
stigend te zijn. De situatie is meestal evenwel op zich niet
voldoende, omdat sommige kinderen wel en andere in
die situatie dan weer niet angstig worden. Veel hangt af
van wat het kind van die situatie maakt, hoe het kind die
situatie ervaart en oppakt. Maar ook dan nog kan dit er-
varen beperkt zijn. Meestal zal het kind - zo angstig - op
Een emotie is steeds verbonden aan een bepaalde si-
tuatie, een bepaalde interpretatie en een bepaalde
reactie.
Hoe zijn ze terug te vinden in een emotioneel
schema ?
152
een bepaalde wijze reageren of geneigd zijn te reageren.
Deze reactietendens maakt een wezenlijk deel uit van de
angst en zal meebepalend zijn voor de mate van angst-
ervaren. Gaat het kind al of niet mee in zijn angstervaren
door zijn effectieve reactie. Reactie die voor zichzelf en
de buitenwereld een bevestiging is van zijn angstig-zijn
in die situatie.
Zo wordt een bepaalde emotie gekenmerkt door een
aantal situatiekenmerken die de emotie uitlokken of ver-
sterken. Zo ook wordt een emotie bepaald door een aan-
tal interpretatiekenmerken die de emotie innerlijk ken-
merken en maken dat je dít ervaart. Zo wordt tenslotte
een emotie ook bepaald door een aantal reactie- of ge-
dragskenmerken die de emotie veruitwendigen in ex-
pressie en reactie, en maken dat je zo reageert. Zo kent
een emotieschema een buiten, de situatie, een binnen,
de ervaring en een tussen beide, de interactie of tussen-
komst. Elk van deze elementen kan helpen de andere te
benoemen of te oriënteren. Bijvoorbeeld, ervaar ik angst
dan kan ik de situatie als bedreigend benoemen en kan
ik mijn reactie benoemen als bescherming zoeken. Krijg
ik koude rillingen dan kan ik wat me overvalt benoemen
als benauwend ervaren en de situatie zien als onheilspel-
lende elementen bevattend.
Bij angst, bijvoorbeeld, is de situatie gekenmerkt door
gevaar, bedreiging, onbekend-zijn, anders-zijn, risico
153
en/of moeilijk-zijn. Kenmerken die worden opgemerkt
door het kind. Bij angst is het ervaren gekenmerkt door
de idee of het gevoel dat de situatie slecht zal aflopen,
dat iets niet zal lukken, dat men het niet kan of aankan,
het niet alleen te kunnen, dat het uit de hand zal lopen,
controle zal verliezen, iets onvoorspelbaar is, van te kort
te schieten, te zwak te zijn, niet te weten wat er aan de
hand is, machteloos te zijn en/of geen vat te hebben. Bij
angst bestaat de reactie uit willen ontvluchten, ontwij-
ken, aarzelen, onzeker zijn, geremd of geblokkeerd zijn,
onmacht en hulpeloosheid en/of afhankelijkheid.
Volgens de netwerktheorie wordt van een emotie opge-
slagen de begripsbetekenis, het passend gevoel, de be-
noeming, de ontlokkers en de aansluitende actietenden-
sen en responsen. Deze informatie van een emotie is als
netwerk terug te vinden in specifieke knopen die een
schema vormen. Eens gevormd, kan dan, bijvoorbeeld,
een vreemde omgeving bang maken, of kan bang wor-
den samengaan met een gedrukte of angstige stemming
die weerloos maakt, maar ook zou het beven als actie
bang-zijn kunnen activeren. Het vreemd of weerloos zijn
en het beven zouden dan het emotienetwerk van bang
zijn kunnen activeren.
Bij boosheid is de situatie gekenmerkt door onrecht, ge-
weld, destructie, vijandigheid, en/of tegenwerking wat
154
het kind registreert. Bij boosheid is het ervaren geken-
merkt door de idee of het gevoel van obstructie, te wei-
nig hulp, onrechtvaardigheid, miskenning, te moeilijk,
niet op iets of iemand te kunnen rekenen, tegengaan
en/of niet begrepen worden. Niet enkel de idee of het
gevoel, maar ook het ervaren dat de kans voor dit idee
of gevoel aanwezig is, kan voldoende zijn. Bij boosheid
bestaat de reactie uit willen er tegenin gaan, aanvallen,
weerwerk bieden, tot verandering willen komen, en/of
extra inzet of kracht.
De situatiekenmerken omvatten basistriggers zoals plots
hard geluid, of onduidelijkheid of verwarring, dit voor
angst. Via associatieve leerprocessen, ook klassiek con-
ditioneren genaamd, ontstaan secundaire triggers, zoals
bliksem die een donderslag aankondigt, of verandering
die onduidelijkheid of verwarring met zich meebrengt.
Zo is het mogelijk dat de situatie reële triggersignalen in-
houdt. Er is, bijvoorbeeld, een reëel gevaar. Zo is het ook
mogelijk dat de situatie imaginaire triggersignalen in-
houdt. Er is geen reëel gevaar, maar een zich voorgesteld
of ingebeeld gevaar. Bijvoorbeeld, omdat de situatie veel
gelijkenis vertoont met een situatie met reëel gevaar.
Het ervaren van een emotie wordt onder meer bepaald
door de ervaren of gewenste verhouding draagkracht te-
genover draaglast (machteloosheid versus macht), de
mate waarop op iets of iemand kan gerekend worden of
155
zou willen kunnen gerekend worden (niet of niemand
versus iets of iemand). Bij angst : ik voel me machteloos
en kan op niets of niemand rekenen. Bij boosheid : ik wil
meer macht en wil dat ik op iets of iemand kan rekenen.
Mogelijk ook meer op mezelf.
Wordt een emotie opgewekt, dan treedt meteen ook het
ervaren en de reactietendens op. In feite wordt dan een
emotioneel schema actief dat situatiekenmerken, erva-
ringskenmerken en reactiekenmerken omvat. Dit emoti-
oneel schema is dan uitstekend uitgerust om de situatie
in te schatten en de situatie aan te kunnen. Het schema
is derwijze actief dat het instaat om de emotie te milde-
ren en uiteindelijk op te heffen. Hiertoe kan door de re-
actie getracht worden de situatie te wijzigen. Door te
vluchten ontstaat, bijvoorbeeld, een veilige situatie.
Door te protesteren ontstaat, bijvoorbeeld, een meer
rechtvaardige situatie.
Wil je een emotie veranderen of doen verdwijnen, dan
kan aan de situatiekenmerken gesleuteld worden. Door
iets in de omgeving te wijzigen kan mogelijk het opwek-
ken van de emotie vermeden. Ook kan aan het ervaren
gewerkt. Door de situatie anders te helpen benoemen,
interpreteren en op te pakken kan een ander ervaren
ontstaan. Door vanuit het kind anders naar de situatie te
kijken kan iets anders in het kind geactiveerd en kan een
156
ander gevoel ontstaan. Door tenslotte anders op de situ-
atie en ervaren te reageren of zijn reactie achterwege te
laten, kan de aan de reactie gekoppelde emotie worden
verminderd of teruggedrongen. Door de plaatsvervan-
gende expressie en reactie kan mogelijk een andere
emotie opgewekt worden. Bijvoorbeeld, door in plaats
van een beangstigende situatie te ontvluchten, kan de
aanwezigheid van iets of iemand ze veiliger maken. Door
de ervaren angst anders te benoemen als van korte
duur, bijvoorbeeld, kan ze minder machteloosheid op-
roepen. Door te blijven en luidop te zingen of te praten
met zichzelf, kan getracht een zekere ontspannen gevoel
te doen verschijnen.
Wil je je kind helpen zijn emoties te wijzigen, dan kan je
het bijbrengen naar zijn emoties te kijken. Meta-emotie
bedoelt de wijze waarop je naar je emoties kijkt en er
tegen aankijkt. Door dit meer bewust te doen en te kij-
ken naar de kenmerken van een emotie, kan je de emo-
tie en de deeluitmakende kenmerken gemakkelijker en
beter benoemen. Je kan dan nagaan of deze wenselijk
zijn en je helpen, of integendeel niet gewenst zijn en je
verstoren. Van hieruit kan je kind op weg gaan deze ken-
merken en uiteindelijk de emotie bij te sturen. Dit met je
hulp tijdens het leerproces. Door de meta-emotie op-
stelling kan tegelijk ook meer afstand gewonnen worden
tegenover de emotie.
157
Een omgekeerde omgangswijze kan zijn, zoveel mogelijk
samen te vallen met je emoties en door er zo weinig mo-
gelijk afstand van te nemen de emotie toelaten zo snel
mogelijk opnieuw te verdwijnen. Op generlei wijze wordt
getracht ze onder controle en in de hand te nemen. Door
de nabijheid te verhogen kan er gemakkelijker mee om-
gegaan. Ze krijgt ruimte om te verschijnen, maar ook om
weer los te laten en te verdwijnen. Door opkomende ge-
voelens en gedachten te zien als behorend tot de emotie
en niet tot de werkelijkheid of tot zichzelf, kan de emotie
gemakkelijker losgelaten. Door het loslaten van de emo-
tie kunnen automatische, gelinkte reactiepatronen wor-
den doorbroken.
Een andere omgangswijze kan zijn : iets in je ervaart of
toont een emotie doordat een emotieschema is gewekt.
Bijvoorbeeld, op één of andere manier ervaar je angst of
breng je angst tot expressie omdat je angstschema werd
geactiveerd door een gebeuren of een herinnering. Zo
kan iemand ervaren niet op zich angstig te zijn, maar met
angst geconfronteerd te worden. Zoals ook, niet ik ben
boos of verdrietig, maar iets in mij is boos of verdrietig,
alsof een deel van jezelf emotioneel is. Of voor iets ben
ik bang, boos of verdrietig. Of ik ben niet angstig, boos
of verdrietig tegenover iemand, maar voor iets in of bij
de ander ben ik bang, boos of droevig. Zo kunnen emo-
ties gelokaliseerd, afgebakend, gelimiteerd en op een ze-
158
kere afstand worden ervaren en is er minder risico er-
door overheerst of overspoeld te worden. Een te uitge-
sproken emotie kan getemperd door ze op enige af-
stand, niet te dicht, maar ook niet te ver te plaatsen, op
de juiste afstand zodat je ze kan ervaren en onder ogen
kan of durft te zien en er ook anderen niet mee overdon-
dert, zodat ze zich ervoor open kunnen stellen.
Aan een emotie gaat een situatie, een gebeuren, een
voorval, een verhaal, een interactie, een herinnering
vooraf van iets dat eenmaal of meermaals voorkwam.
Daar wil je graag of helemaal geen herhaling van. De
emotie licht je dan zo vroeg mogelijk hierover in door
haar activering, zodat mogelijk de oorsprong kan her-
kend en afgebakend.
Vandaag kan vastgesteld worden dat een jongere veel-
vuldig met situaties, gebeurtenissen en informatie in
contact komt die met een emotionele lading omgeven
zijn. Via sociale media, in de publiciteit, maar ook in
nieuwberichten wordt gemakkelijk iets gevoelsmatig
overgedragen. Zo wordt, bijvoorbeeld, eten voorgesteld
als lekker, gamen als (ont)spannend en later seksualiteit
als genot. Maar ook info wordt 'geliket' of niet. Vooral
dit emotionele kan de jongere gemakkelijk beroeren en
in beweging brengen. De situaties, gebeurtenissen en
informatie komen dan binnen op emotioneel en motiva-
tioneel niveau en minder op rationeel niveau. Dit maakt
159
het meer waarschijnlijk dat de jongere erop reageert
met toenadering zo ze als prettig worden ervaren of met
afstandswinnen zo ze als onprettig worden ervaren. Dit
vanuit zijn lust- en onlustschema. Het overweeg- en keu-
zemoment ontbreken dan veelal. Volgens Sitskoorn een
bekende neuropsychologe zou dit mee aan de basis lig-
gen van verslavingen en polarisatie in de samenleving.
Schema positieve emotie : lust
Situatie : bevredigend, veilig, tegemoetkomend
Ervaren : prettig
Reactie : toenadering
Schema negatieve emotie : onlust
Situatie : onbevredigend, bedreigend, verhinderend
Ervaren : onprettig
Reactie : verwijdering
Misschien wil je een emotie van je kind of jezelf samen
met zijn kenmerken in beeld brengen en benoemen :
Geef een emotie in:
Geef de bijhorende kenmerken in :
Geef de manier aan waarop je bepaalde kenmerken zou
kunnen wijzigen :
160
Bijvoorbeeld : emotie verdriet
bijhorende : situatie : verlies
schema- ervaren : zwaar(moedig), focus op wat te
kenmerken missen
reactie : even niets doen
wijzigbare : situatie : steun zoeken
schema- ervaren : minder zwaar, focus op wat in
kenmerken plaats
reactie : samen iets doen
Nog een voorbeeld : gevoel van veiligheid
161
Een ander voorbeeld schema emotie angst : neurolo-
gische basis
Onderzoekers van Florida State University ontdekten
een nieuwe hersenroute naar angst. Tot hiertoe werd de
amygdala, een amandelvormige structuur in het cen-
trum van de hersenen, als het centrum van angst aan-
zien. Het werd als grotendeels verantwoordelijk geacht
voor de waarneming van een bedreiging en voor de re-
actiewijze op deze angstaanjagende omstandigheden.
Thans wordt een ander kanaal in de hersenen aange-
duid, geleid door de menselijke sensorische cortex, waar
eerst informatie uit onze omgeving wordt geanalyseerd
en wat ook verantwoordelijk is voor het opslaan van her-
inneringen aan angstaanjagende gebeurtenissen uit het
verleden. Een angstig iemand kan bedreigingen anders
waarnemen en langer door angst worden beïnvloed. Bij
angst blijkt dit sensorische dreigingsgeheugen hyperac-
tief te zijn. Bij een angstig iemand zal het dan op neer
komen de onaangepaste dreigingsperceptie en het ge-
heugen aan de basis te veranderen.
Belangrijk is dus hoe het dreigingsgeheugen zich vormt
en hoe de herinnering wordt opgeslagen in onze senso-
rische cortex. Er blijkt dan dat patroondifferentiatie en
stemmingsverschuivingen in de menselijke sensorische
162
cortex aan de basis liggen van het langetermijnbedrei-
gingsgeheugen. Het is dus eerder een cognitief proces
aan de basis van een angstervaren als wat, angstidentifi-
catie als waar en wanneer en angstreactie als hoe.
Een laatste voorbeeld schema emotie emotionele drei-
ging:
Recent kwam het model 'Power Threat Meaning Frame-
work' tot ontwikkeling met een heel nieuwe kijk op psy-
chische stoornissen. Hierin wordt het label 'stoornis'
verlaten en wordt wat eerder als stoornis werd aanzien
nu geïnterpreteerd als een normale reactie op abnor-
male omstandigheden. Er wordt vooral belang gehecht
emotionele dreiging
bedreigingsrealiteit
bedreigingsgevoelens
bedreigingsbetekenis
bedreigingsreactie
163
aan de verstoorde context eerder dan aan een predispo-
sitie of een biologische basis. De vraag is dan niet langer
wat er mis is met iemand, maar wat die meemaakt en
wat er is gebeurd, hoe iemand dit ervaart, welke beteke-
nis die er aan toekent en hoe die er tracht mee om te
gaan om dit aan te kunnen en dit zo goed mogelijk te
overleven. Het gaat dan om aanwezige omgevingsbe-
dreigingen en bedreigingsreacties die voor de omgeving
als gestoord overkomen omdat de bedreiging als gevoel
of betekenis niet wordt opgemerkt, maar wel door ie-
mand zo wordt ervaren. De omstandigheden, zoals bij
trauma, tegenspoed, afwijzing, roepen bedreiging,
angst, droefheid, verdriet, verwarring, verloren zijn, en-
zomeer op en vormen een emotionele dreiging. Hierop
wordt mogelijk gereageerd met zich afsluiten, vlucht, vij-
andigheid, blokkeren, emotionaliteit, zwaarmoedigheid
of depressie, enzomeer. De reactie is passend met wat
opgeroepen wordt. Het zijn ongunstige omstandighe-
den die iets oproepen waartegen iemand zich tracht te
beschermen of tracht mee om te gaan om te overleven
via zijn reactie.
164
Emotioneel
schema model
Overtuigingen over emoties
Het emotioneel schema model gaat over hoe je denkt
over bepaalde emoties en hoe je er mee omgaat in be-
paalde situaties. Ben je, bijvoorbeeld, verdrietig bij een
verlies. Denk je dan dat dit verdriet nooit zal overgaan,
dat het niet helpt er met iemand over te praten en dat
elk verlies onoverkomelijk verdrietig maakt.
Niet wat houdt een emotie in of wat is het schema van
een emotie, maar wat denk je over de emotie inhoud of
over het schema van een emotie. Of nog wat is het
schema over een schema emotie. Vind je de emotie
prettig, wil je herhaling, aan wat koppel je ze. Of vind je
Je denken over bepaalde opkomende emoties en je
omgaan met deze emoties in bepaalde situaties,
kunnen maken vast te zitten of los te komen van
deze emoties in die situaties.
165
de emotie onprettig, wil je er onderuit komen, aan wat
wil je ze niet koppelen. Meer hierover lezen kan in het
thema-onderdeel Schema-emotie’ van deze encyclope-
die.
In het emotioneel schema model is aan de orde wat je
overtuiging is over aanwezige emoties en hoe je er mee
omgaat, in welke situaties.
Nu blijkt dat deze emotionele overtuigingen niet zozeer
gelinkt zijn aan externe situaties, maar veeleer gelinkt
zijn aan interne emotionele processen met een toege-
kende betekenis en evaluatie.
Deze emotionele overtuigingen over emoties zijn vaak ir-
rationeel en kunnen positief of negatief zijn. Ze kunnen
gaan over een van de hiernavolgende veertien domei-
nen. Ze houden zo iemand mogelijk vast in een negatief
ervaren en een specifiek onevenwicht of stoornis. Deze
overtuigingen kunnen specifiek voor sommige emoties
aanwezig zijn en niet voor andere.
Er kan als domein de overtuiging zijn dat een specifieke
emotie zal blijven duren, niet beheersbaar kan zijn en
dus gevaarlijk, zinloos is en beter niet gevoeld wordt, al-
leen voor je eigen is in een vergelijkbare situatie, samen-
gaat met schuld en schaamte, overdreven is in de situa-
tie. Het gevolg van de aanwezigheid van je negatieve
166
overtuigingen over specifieke emoties, kan zijn via je re-
actie aan deze probleememotie te willen ontsnappen of
ze te milderen.
Hulpbronnen
Tegen deze ongunstige emotie overtuiging kan validatie
en acceptatie van aanwezige emoties helpen. Validatie
verwijst naar het recht te herkennen om bepaalde emo-
ties te voelen. Acceptatie verwijst naar het weten accep-
teren van emoties zonder er iets tegen te doen.
Ook de herstructurering of het wijzigen van de irratio-
nele emotionele overtuigingen kan behulpzaam zijn.
Deze hulpbronnen kunnen onder meer helpen bij een
lage emotionele tolerantie, bij de neiging om te herkau-
wen en bij het zich schuldig voelen of zich schamen voor
specifieke emoties.
Focus op emotionele patronen
Het emotioneel schema model is een sociaal-cognitief
en meta-cognitief model van hoe eigen emoties en emo-
ties van anderen waar te nemen, te interpreteren, te
evalueren en erop te reageren in welke situaties. Het
kan hierbij onder meer gaan om emoties zoals woede,
angst, verdriet, hopeloosheid, jaloezie, afgunst en wrok
167
bij zichzelf of anderen. Voor elk van deze emoties kan
dit patroon een specifieke vorm aannemen en verschil-
len naargelang de situatie of omstandigheden.
Wordt een emotie opgeroepen, dan kan je overtuigingen
activeren over de duur van de emotie, de behoefte aan
controle over de emotie, over de begrijpelijkheid van de
emotie, haar gelijkenis met deze van anderen, over
schaamte en schuld erover.
Ook overtuigingen over acceptatie van de emotie, over
gemengde gevoelens, over rationaliteit tegenover emo-
tionaliteit, over herkauwen als focus, over de oorsprong
van de emotie, zoals bij jezelf of anderen, over expres-
siewijze, over externe resonantie en validatie.
Het zouden vooral deze negatieve overtuigingen over de
emotionele ervaring zijn die aanleiding geven tot minder
gunstige strategieën om met deze emoties om te gaan.
Het emotioneel schema model is minder een model van
de inhoud van gedachten en meer een model van eigen
theorieën over emotie. Het model helpt de specifieke
emotietheorie van iemand te verduidelijken, deze theo-
rie aan te passen en meer adaptieve strategieën voor
emotieregulatie aan te moedigen. Ze legt de nadruk op
accepteren en valideren van emoties, het begrijpen er-
168
van, het normaliseren van emoties, het uitbreiden en dif-
ferentiëren van emoties, het koppelen van emoties aan
betekenissen, het uitbreiden van betekenissen, het wij-
zigen van opvattingen over de duur en over het gebrek
aan controle over emoties, en het vergroten van de ac-
ceptatie van gemengde gevoelens.
Vooral wie snel of gemakkelijk veralgemeent kan met
zulke eigen theorieën over emotie te maken krijgen. Zich
bewust worden van deze veralgemening of theorievor-
ming, kan maken hier meer afstand van te nemen en
meer oog te hebben voor specificiteit. Bijvoorbeeld,
door meer oog te hebben voor uitzonderingen.
Neemt het onevenwicht door de vertekende overtuigin-
gen over opgeroepen emoties uitgesproken vormen aan,
zodat eerder moet gesproken van een stoornis, dan kan
geopteerd voor emotionele schema therapie zoals ont-
wikkeld door Leahy. Deze therapievorm komt naast de
cognitieve schema therapie te staan. Waar deze laatste
eerder ingrijpt op gedachten of voorstellingen om ze te
veranderen zodat problemen verdwijnen, grijpt de eer-
ste meer direct in op opkomende emoties om deze te
veranderen door er anders over te denken en mee om
te gaan.
169
Concreet toegepast
Welke emoties doen zich regelmatig voor bij je ?
Kies zo je wil een voorbeeld van emoties in een bepaalde
situatie ?
Wat denk je bij deze emoties ?
Hoe ga je om met deze emoties ?
Aan welke situaties zijn je denken en je omgaan bij deze
emoties gelinkt ?
Hoe erg verstoren deze gedachten en omgang bij deze
emoties in die situaties je ?
Hoe erg houden deze gedachten en omgang bij deze
emoties in die situaties je vast ?
170
In welke mate zijn deze gedachten en omgang bij deze
emoties in die situaties eigen voor je of voor anderen ?
Wat zou je aanvaarden en valideren van deze aanwezige
emoties kunnen opleveren ?
Hoe zou je je overtuigingen over deze emoties kunnen
wijzigen ?
Kan je gedachten en een omgang bij deze emoties beden-
ken die je zouden kunnen helpen ?
Wat zou er nodig zijn aan gedachten en omgang bij deze
emoties in die situaties ?
Meer lezen :
Leahy, R. L. (2015). Emotional schema therapy. New
York: Guilford.
171
Schema-
erkenning
Taal en persoonlijke ervaring
De taal die je als ouder of als kind gebruikt, krijgt haar
vorm en inhoud door de ervaring die je er mee opbouwt
in contact met je omgeving. Iets wordt tot boek door de
ingebonden stapel papier die je ontmoet in het kader
van lezen en informatieverwerven. Naast de gemeen-
schappelijke betekenis die je ontdekt, het boek als lees-
en informatiemateriaal, ken je in je ontmoetingen ook
persoonlijke betekenissen toe, een boek als prettig tijd-
verdrijf, of verplicht nummertje. De gemeenschappelijke
betekenis van een woord verwijst naar het object of de
situatie die het aangeeft, de persoonlijke betekenis ver-
wijst naar jezelf in relatie tot het object of de situatie. Je
Praten en omgang ouder en kind kunnen veel gunsti-
ger verlopen zo je elkaars gegroeide betekenisgeving
op basis van ieders eigen ervaring erkent.
172
houdt ervan of vindt het waardevol en het trekt je aan,
of het laat je koud of je vindt het maar niets en houdt
liever afstand. De gemeenschappelijke èn persoonlijke
betekenis liggen in iemands geheugenschema opgesla-
gen.
In contact met elkaar als ouder en kind kan je soms mer-
ken dat je wel over hetzelfde praat en dezelfde dingen
zegt, maar dat de persoonlijke betekenis die je op-
bouwde in de loop der tijd erg kan verschillen. Als ouder
vind je dat je je rol als ouder moet spelen, en je kind is
wel akkoord dat jij de ouder bent. Daarmee is de over-
eenstemming af. Wat je dan persoonlijk verstaat onder
ouder zijn, ligt mogelijk mijlenver uiteen. Bijvoorbeeld,
voor je als ouder betekent dit leiding en structuur bieden
aan je kind. Voor je als kind betekent dit mogelijk net sa-
menspraak en ruimte om zelf te verkennen.
Door deze persoonlijke betekenis van elk te achterhalen,
kan veel duidelijk worden van wat elk zegt en doet te-
genover elkaar. Meestal evenwel wordt in gesprek en
omgang vastgehouden aan de eigen invulling van de din-
gen die aan de orde zijn. Er onspint zich vaak geen con-
structief gesprek of constructieve omgang meer. Veelal
ontstaat er een gevecht over de opgemerkte betekenis-
verschillen. Waarover het aanvankelijk ging komt dan
nog weinig of niet aan bod. Zo wordt weinig voortgang
173
geboekt. Elk heeft gelijk vanuit zijn eigen opgedane erva-
ringen in het verleden. Als ouder ervaarde je voldoende
leiding en structuur te moeten geven. Als kind vond je
net andersom dat luisteren en eigen inbreng toelaten
was wat je van je ouders verwachtte om je in goede ba-
nen te leiden.
Erkenning persoonlijke taal
Door open te staan voor ieders eigen invulling en er er-
kenning aan te geven, kan het gesprek en de omgang te-
rug gaan over het concrete onderwerp of de moeilijkheid
die aan de orde is. Dit erkennen van ieders eigen ge-
groeide invulling wordt schema-erkenning genoemd. Als
kind erken je dat de ouder leiding wil geven en wil struc-
tureren, als ouder erken je dat het kind overleg wil en
verkenruimte. Zo kan een machtsstrijd om wiens defini-
ties en betekenissen, om welke omgang in welke situatie
hier aan bod moeten komen, voorkomen worden. Elk
voelt zich in zijn opvattingen en omgang in zijn aangege-
ven context begrepen, erkend en gerespecteerd. Zo ver-
andert gemakkelijk ieders opstelling tegenover elkaar. Er
is geen sprake meer van strijd of keuze. Het gaat om het
samenleggen van opgemerkte verschillen. Die worden
onderkend en geaccepteerd. Niet miskend of verwor-
pen. Gekeken wordt of binnen die context gemeen-
schappelijke antwoorden en oplossingen kunnen gevon-
den worden.
174
Het kind valt helemaal niet het gezag en het regelen van
de ouder aan, de ouder valt helemaal niet het samenpra-
ten en de eigen ruimte voor het kind aan. Binnen de er-
kenning ervan, wordt gekeken hoe er uit te raken. De ou-
der heeft het laatste woord bij het samenpraten, maar
neemt de moeite om met het kind concreet en uitvoerig
over iets te overleggen, zo dat het precies weet wat het
kind wil en hoe het dit zelfstandig probeert waar te ma-
ken binnen wat de ouder acceptabel vindt.
Door te merken dat je in je persoonlijke betekenisgeving
wordt erkend en er in meegegaan wordt, kan je ook min-
der extreem worden en meer soepel en redelijk met iets
omgaan. Je hoeft niet langer extreem op je punt te gaan
staan om toch nog iets te bereiken. Je kan meer in het
centrum staan omdat je weet dat je zo maximaal iets kan
bereiken. Je kan wat milder leiding opnemen, omdat je
merkt dat het kind zelf wel mee nadenkt. Je kan wat min-
der structuur bieden omdat je weet dat het kind zelf de
geboden ruimte tracht te beheren en onder controle wil
houden.
Je hoeft ook niets af te geven: jij houdt de leiding en
biedt structuur, je kind kan met je praten en staat in voor
zijn eigen ruimte. Alleen aan de manier waarop dit in-
houd en vorm krijgt, daar kan samen aan gewerkt wor-
den en samen naar gezocht worden.
175
Luk je er niet in van je gesprekspartner deze erkenning
van persoonlijke betekenisgeving te bekomen, dan kan
jij dit nog altijd wel doen voor je gesprekspartner. Ook
dan kan je enig gunstig effect, zoals meer soepelheid en
redelijkheid, van de ander verwachten.
Praktijk schema-erkenning
Vul als ouder of kind rondom iets je eigen betekenisge-
ving en die van elkaar in. Geef in hoofdletters het ge-
deelte in dat door de ander wordt erkend. Ga na wat het
voordeel is van wat door elkaar wordt erkend.
176
Schema-exploratie
bij het jonge kind
Hoe een jong kind speelt houdt verband met de wijze
waarop het leert en denkt. Een kind staat verkennend en
ontdekkend in zijn omgeving. Volg je zo een kind dan kan
je vroege gedragspatronen onderkennen. Een baby die
op iets zuigt of naar iets grijpt, oefent vroege gedragspa-
tronen die zijn vroegste leren kenmerken. Deze vroege
gedragspatronen worden meer complex en talrijker,
soms worden ze gegroepeerd, zodat het kind niet enkel
enkelvoudige en losstaande handelingen vertoont maar
ze weet te coördineren.
Peuters kunnen zich uitsloven in het heen en weer aan-
voeren van objecten die ze bijeenbrengen. In hun doen
Het spel van een kind wordt niet vooral bepaald door
het materiaal of door wat de omgeving aangeeft,
maar door de exploratie van inhouden, reactiewijzen
en contexten waarmee het kind bezig is.
177
schuilt een rode draad die terug te brengen is tot een
heen-en-weer gaande beweging die is vastgelegd in een
schema. Deze gedragsschema's gaan terug op vroege
schema's als baby. Zij vormen op hun beurt de geves-
tigde funderingen voor leren. Een in het kindgedrag
waarneembaar schema is zo een patroon van herhaal-
baar gedrag waarin de opgedane ervaringen zijn geassi-
mileerd en die gradueel steeds meer gecoördineerd
worden.
Jonge kinderen merken elementen in hun omgeving op
afhankelijk van hun interesses op dat moment. Ze heb-
ben een inwendige motivatie die kan bevorderd worden
door het aanbod aan materiaal en de ondersteuning van
volwassenen. Hun bewust worden van de omwereld
komt tot ontwikkeling en wordt dieper dankzij de zich
ontwikkelende schema's. Deze gedragspatronen doen
dienst als leermechanismen en laten jonge kinderen toe
zich te ontwikkelen en te leren.
Baby's houden van gezichten en rondingen. Ze houden
van lijnen, zoals wanneer iemand doorheen een ruimte
loopt. Vroege schema's gaan met name over plaatsen,
zoals binnenin en buiten, boven en onder, dichtbij en
veraf. Maar ze gaan steeds meer verder dan het hier en
nu, dit naarmate het geheugen zich ontwikkelt waarin
schema's hun plaats vinden en anticipatie verschijnt.
178
In schema's kan je volgende twee aspecten onderkennen,
de configuratieve vorm (statisch) en de dynamische (be-
wegend). Bijvoorbeeld, de configuratieve vorm van een
insluiting is een cirkel, vierkant, rechthoek of andere
vorm, de dynamische vorm is een draaiende hoepel of
een stuurwiel. Wanneer kinderen zich in hun leren ont-
wikkelen blijft hun schemagebruik niet beperkt tot het
vlak van waarnemen en beweging. Zelfs in het tweede
levensjaar ontwikkelen zich in het brein van kinderen de
complexiteit en coördinatie van schema's. Zo komen ze
tot ingebeeld spel en een verkennen waarom iets ge-
beurt (interactief). Wat dan een derde aspect van sche-
ma's vormt.
Schema's kunnen met name op drie niveaus gesitueerd
worden. Vooreerst het sensori-motorisch niveau, het ni-
veau van waarnemen, bewegen en actie. Zoals lopen,
fietsen, gooien, grijpen. Vervolgens het symbolisch-
voorstellingsniveau, het niveau van doen alsof, waarbij
iets staat voor iets anders. Zoals wat rond is, zoals bij
bloemen, kurken, ballen, snoep. Tenslotte het functio-
neel afhankelijkheidsniveau, het niveau van het explore-
ren van oorzaak en gevolg. Zoals tijd, krachten, aandrij-
ving, samengaan, wanneer wat van toepassing is. Zo zijn
ingebeeld spel en begrijpen van oorzaak en gevolg meer
geavanceerd dan leren via waarnemen en bewegen. De
niveaus vertegenwoordigen drie wijzen waarop een
schema zich voordoet en zich toont.
179
Kinderen tonen de ontwikkeling van hun schema's via ty-
pisch, specifiek en herhaald spel. Zo kan een kind her-
haaldelijk verwikkeld zijn in een spel gekenmerkt door
voorwerpen ergens in te stoppen. Het kind geeft dan
blijk van interesse in ruimten die iets omhullen, in zijn
eigen vermogen om dingen ergens in te plaatsen, en in
situaties die toelaten of vragen om iets te bevatten. Mo-
gelijk zocht het kind ervaringen om aan de diverse kan-
ten van insluiten en omvatten te werken. Eens dingen
ergens ingestopt, eindigt het spel en de interesse. Op-
voeders kunnen het kind dan meer en andere mogelijk-
heden bieden om zijn ontwikkelend schema 'omvatten'
verder te verkennen en uit te breiden. Dit nadat ze zich
ervan vergewist hebben dat het spel van het kind draait
om het uitbreiden van dit schema. Het spelgedrag is an-
ders dan vanuit de voorwerpen of de context verwacht.
Het eindigt voortijdig of laattijdig. Het kind is gefocust op
een deelaspect. Eenzelfde gedrag herhaalt zich met een
zekere variant. Het gedrag kan niet-object passend of
niet-sociaal passend overkomen. Het kind kan van de
ene activiteit overspringen naar de volgende. Dit alles in
functie van schema-exploratie.
Kinderen tonen ook hun ontwikkelde schema's door be-
weging en activiteiten zoals in het rond dansen, klimmen
en ergens inkruipen, of door hun weergaven in tekenin-
gen, schilderwerken en sculpturen, of tenslotte nog in
hun samenhang, context of doel. Zo zullen kinderen met
180
meer gelijke schema's harmonieuzer met elkaar spelen
en omgaan. Zo kunnen kinderen een lijngekenmerkt 'tra-
ject' schema tonen in hun samenspelen. Ze stapelen dan
blokken op elkaar of rangschikken ze achter elkaar. Maar
ze kunnen dit stapelen of achter elkaar schikken ook
doen met voedsel op hun bord, of nog met kussens of
stoelen, of boeken uit het boekenrek. Maar evengoed
kunnen ze met ballen dribbelen, of naar elkaar toeschop-
pen en zo een lijntraject tonen.
Voor ouders en leerkrachten is hier een kans weggelegd
om beter te begrijpen en te verklaren hoe een kind iets
begrijpt, hoe het reageert op iets en welke de context
voor het kind is waarin iets zich afspeelt. Zo kan een kind
aangemoedigd of bevestigd worden in zijn gedrag, eer-
der dan dat het wordt bijgestuurd of afgeremd. Het kind
doet niet zo maar wat, of doet niet iets fout, of niet wat
niet kan of niet hoort, het kind is volop bezig met de ont-
wikkeling van zijn schema's. Tegelijk ligt hier voor opvoe-
ders een kans weggelegd om de ontwikkeling van een
schema te stimuleren en te ondersteunen. Dit kunnen ze
door verkenningsmogelijkheden en -varianten aan te
bieden. Als opvoeder kan je zo een kind helpen in het
worden van een competente leerder. Voor kinderen met
specifieke opvoedingsbehoeften die vaak wel schema's
bezitten maar ze niet steeds weten aan te wenden, kun-
nen opvoeders mee helpen zoeken hoe ze te verrijken
en hoe ze toe te passen in verschillende situaties. Zo kan
181
de schema-ontwikkeling als ontwikkelingsopgave voor
het kind herkend worden en kan in de planning en orga-
nisatie van de ontwikkelingsomgeving hiermee rekening
gehouden worden en hier op worden gefocust. Ten-
slotte ook kunnen ouders en leerkrachten samenwerken
om elkaar te wijzen op het schema dat voor het kind mo-
menteel in zijn spel centraal staat, of het schema dat
wordt verwaarloosd en misschien via spel in de aandacht
kan worden gebracht.
Schemapatronen werden voor het eerst geïdentificeerd
door Jean Piaget. In de werken van Chris Athey, Tina
Bruce en Cathy Nutbrown wordt geconcretiseerd hoe bij
het jonge kind eens dat schema's worden geobserveerd,
ze kunnen gebruikt worden om het leren van het kind te
ondersteunen en te ontwikkelen. Sommige kinderen to-
nen in hun spel een specifiek schema op een erg uitge-
sproken manier, dit verandert dan geleidelijk in een an-
der schema dat steeds meer aan bod komt. Andere kin-
deren tonen verschillende schema's tegelijk. Ze tonen
dan een schemacluster in hun spel.
Meer recent werd in het werk van Cath Arnold het ver-
band tussen schema's en de emotionele toestand van
het kind verkend. Zo laten sommige schema's manieren
zien om comfort te zoeken en manieren om wat gebeurt
te begrijpen. Evenwel niet zo dat een emotionele toe-
182
stand het kind steeds aanzet tot schemaspel. Soms ma-
ken schema's deel uit van clusters die parallel actief zijn.
Soms zijn schema's kortstondig en nemen ze af. Het idee
leeft dat kinderen met vergelijkbare schema's goed we-
ten samen te spelen.
Voorbeelden van schema's die bij kinderen beneden drie
jaar kunnen geobserveerd worden zijn :
Vervoer : een kind kan alle blokken van één plaats naar
een ander verplaatsen in een tas, het zand uit de zand-
bak in een emmer naar een kamerhoek dragen, een
vriendje rondduwen in een kar (dynamisch). Bevorder-
lijke spelactiviteiten hierbij zijn binnen- en buitenhuis
spel met voertuigen (interactief). Stimulerend materiaal
zijn blokken, karretjes, aanhangwagentjes, vrachtwa-
gens (statisch).
Verpakken : een kind kan zich bij het wassen bedekken
met een badhanddoek, een pop in een deken wikkelen,
in dezelfde zandbak met andere kinderen zitten en de
benen met zand bedekken, zijn schilderwerk met een
kleur bedekken. Bevorderlijke spelactiviteiten zijn zich
verkleden, buitenspel met tenten en kampen. Stimule-
rend materiaal zijn kledingstukken, sjaals, dekens, ten-
ten.
183
Insluiten-omvatten : een kind kan zijn duim in en uit zijn
mond nemen, diverse lege recipiënten vullen, in lege do-
zen klauteren, in een tunnel zitten, kooien maken met
blokken. Bevorderlijke spelactiviteiten zijn rollenspelen,
maken van (dieren)huisjes. Stimulerend materiaal zijn
dozen, flessen, hoeden, vogelkooi, kippendraad.
Traject (diagonaal, verticaal, horizontaal) : een kind kan
zich op je gezicht richten, voorwerpen uit zijn bed wer-
pen, met zijn hand figuren maken in zijn gemorst voed-
sel, met water spelen in de badkamer, op en af meubilair
springen, auto's op een rij zetten, met een bal dribbelen
of schotten, gooien. Bevorderlijke spelactiviteiten zijn
werpspelen, voetbal, waterspelen. Stimulerend materi-
aal zijn speelgoedautootjes, wegenmatten, bal.
Rotatie : een kind kan gefascineerd zijn door een draai-
ende wasmachine, houden van alles met wielen, een
heuvel afrijden, genieten van ronddraaien en rondge-
draaid worden. Bevorderlijke spelactiviteiten zijn buiten-
spelen met wielen en banden. Stimulerend materiaal zijn
aanhangwagen, auto, vrachtwagen, fiets, loopfiets, rol-
stoel.
Verbinding : een kind kan onderdelen van een puzzel ver-
zamelen of verspreiden, spoor- of wegelementen aan el-
kaar voegen, met plakband tafel en stoel verbinden. Be-
184
vorderlijke spelactiviteiten zijn puzzelen, constructiespe-
len. Stimulerend materiaal zijn onderdelen, koorden,
kralen.
Positioneren-situeren : een kind kan dingen op zijn hoofd
plaatsen, de slagroom naast zijn gebak prefereren, op de
grond liggen of onder de tafel. Bevorderlijke spelactivi-
teiten zijn spel met objecten en voertuigen. Stimulerend
materiaal zijn losse onderdelen en voertuigen.
Omvormen : een kind kan saus toevoegen aan zijn puree,
zand aan de waterbak, kleur toevoegen aan deeg. Bevor-
derlijke spelactiviteiten zijn zich verkleden, versieren,
kleuren. Stimulerend materiaal zijn verkleedkoffer,
kleurtjes, siermiddelen.
Ga voor jezelf na welke schema's in het videofragment
http://www.youtube.com/watch?v=enIcsoAexCE aan
bod komen. Ga na of je een gelijkenis vindt met de spel-
activiteit van je kind.
Kinderen doen in hun spel aan schema-exploratie. Vol-
wassenen kunnen ook aan schema-exploratie in het spel
van het kind doen en alzo de schema-exploratie van het
kind ondersteunen en stimuleren.
Causaliteit als voorbeeld : Uit recent onderzoek in de
Verenigde Staten blijkt dat kinderen de voorkeur geven
185
aan verhalenboeken met meer oorzakelijke informa-
tie. Ze hebben niet enkel interesse in het waarom of het
hoe van iets, maar komen blijkbaar ook tot echte activi-
teiten terzake, zoals lezen en leren hierover. Ze zetten
concrete stappen om te ontdekken hoe de wereld
werkt. Ze vinden de uitleg in boeken waarom en hoe iets
werkt het boeiends en dit zou hen kunnen motiveren tot
lezen. Het suggereert dat de intrinsieke beloning te we-
ten achterhalen waarom en hoe iets werkt hen verder
aanzet tot causale ontdekkingen in boeken. Het zou hen
op die manier op weg helpen om grotere en bredere vra-
gen te stellen over hoe de wereld werkt. Zo kan het ach-
terhalen van het waarom hen helpen bij hun contextin-
vulling voor iets, terwijl het achterhalen van het hoe hen
kan helpen bij hun gedragsinvulling bij iets. Ouders zou-
den hierop kunnen inspelen door een dialoog over cau-
saliteit met hun kind aan te gaan bij het lezen. Ook door
het aanbieden van verhalenboeken die het kind het liefst
heeft zouden ze behulpzaam kunnen zijn. (Voor)lees-
boeken met samenhang en -gaan ter 'ver-klaring' en 'be-
grip'.
Ga voor jezelf na zo je wil wat je aanspreekt :
Ga voor jezelf na zo je wil wat je zou kunnen gebruiken :
186
Meer lezen :
Athey, C. (2013). Extending thought in young children: A
parent-teacher partnership. Los Angeles ;London ;New
Delhi ;Singapore ;Washington DC: Sage.
Arnold, C., & Pen Green Team. (2011). Understanding
schemas and emotion in early childhood. Los Angeles:
SAGE.
187
Schema’s
en framing
Framing
Framing is iets zo omschrijven, in die woordkeuze of ter-
minologie of met die beeldselectie, om die realiteits-
voorstelling (extern) en dit gevoel (intern) op te roepen
bij de ander(en), zodat een door je gewenste voorstelling
en reactie bij de ander wordt bekomen. Door iets zo
voor te stellen wordt getracht zijn gelijk of voordeel te
halen. Het is wat je er van tracht te maken voor de an-
der, om te beïnvloeden. Hierbij wordt getracht woorden
en beelden te gebruiken waarvoor de ander gevoelig is,
waardoor de kans op overtuiging maximaal wordt. Het
opgewekte gevoel zorgt mee voor verandering.
Met de woorden en beelden die je gebruikt, kan je bij
de ander een voor je gunstige voorstelling van de re-
aliteit oproepen die je interactie domineert en aflijnt,
en waarvan invloed uitgaat.
188
Framing gebeurt meestal bij ervaren verschillen die ge-
makkelijk tegenstelling, conflict en botsing kunnen mee-
brengen. Via framing als beïnvloedingstechniek wordt in
communicatie getracht deze verschillen te verminderen
in zijn eigen voordeel. Getracht wordt controverse te
voorkomen door een eigen verhaal naar voor te schui-
ven. Het kan evenwel soms net controverse teweeg-
brengen omdat het verhaal van de ander niet aan bod
komt. Deze zal hier dan ruimte voor moet afdwingen als
hij of zij het (publiekelijk) aandurft.
Mama Kevin ‘Ik wil geen junkie in huis die snuift en
blowt.’ Iedereen die ik ken gebruikt nu en dan eens iets.’,
repliceert Kevin. ‘Je wil toch niet dat ik voor seut of nerd
wordt versleten.’, voegt hij er nog aan toe. ‘Weet je wat
er gebeurt met junkies : die krijgen te maken met de po-
litie en het gerecht. Ze verwaarlozen hun studies en uit-
eindelijk komen ze in de criminaliteit en prostitutie te-
recht.’, geeft mama als wijsheid mee. ‘Oké, als ik al eens
gebruik, dan is het om te verkennen en niet buitengeslo-
ten te worden. Als je meedoet hoef je geen pesterijen op
sociale media te vrezen', weet Kevin. ‘Allemaal goed en
wel, ik denk dat we best eens een afspraak maken met
het clb. Zij weten meer over de risico’s op een verslaving
bij zogenaamde sociale gebruikers', geeft mama als piste
aan bij de opgemerkte verslaving. ‘Hallo mama, gebrui-
ker, verslaafde en junkie, dat is wel niet hetzelfde.’ ‘Ke-
vin, heb ge al eens naar die films op tv gekeken. Daar
189
zeggen die jongeren ook altijd dat ze experimenteren of
occasioneel gebruiken. Maar iedereen ziet dat het gaat
om zwaar verslaafde junkies. Neen, junkies wil ik niet in
huis!’
Eigen aan framing is dat beïnvloeding of overtuiging ge-
beurt niet via argumentatie, maar via associatie met iets.
Het linken aan iets of het gelijkstellen aan iets. Dit ver-
binden helpt invloed te verwerven. Het kan gaan om wat
de ander verkiest of net wil vermijden.
Voorbeelden : zoals dit of dat is kinderachtig of egocen-
trisch, en niet dapper of sociaal; kinderporno is geen
porno maar kindermisbruik; een doder is geen moor-
denaar maar held, abortus als zwangerschapsonderbre-
king of foetusmoord.
Framing als gebruikte of geselecteerde terminologie en
beelden, zal ook erg bepalend zijn voor je eigen duiding
en reactie. Er is dan sprake van zelfframing.
Framing kan spontaan en onbewust gebeuren.
Framing kan ook intentioneel en bewust gebeuren.
Welke eigen invloed, overwicht, voordeel, bevestiging,
route en continuïteit biedt dit. In de praktijk wordt het
evenwel vaak net andersom voorgesteld, alsof dit zo is
voor de toehoorder. Zoals het draagt voor je bij, het be-
vestigt je, ...
190
Tevens kan je manier van framen verband houden met
je verleden en je eigen ervaren invloeden. Zoals je op-
voeding en cultuur, of gaat er invloed uit van je vrienden
en de sociale omgeving waartoe je behoort.
De cruciale vraag is hierbij aan welk onderliggend doel
(vaak bewust) of welke onderliggende behoefte (vaak
onbewust) beantwoordt het en voor wie (jezelf, de an-
der, beide).
Schema's
Framing is al of niet bewust intentioneel. Schema-aan-
wendig in tegenstelling hiermee is al of niet bewust be-
geleidend, onderbouwend of -steunend. Het eerste wil
een denkraam aanbieden, het tweede houdt impliciet
een denkraam in. Het eerste wil zelf een realiteitsvoor-
stelling activeren, het tweede is een automatisch proces
waarbij een realiteitsvoorstelling wordt geactiveerd. Het
eerste zorgt voor triggers om de gewenste realiteit en
bijhorende gevoelens op te roepen, het tweede roept
door spontaan aanwezige triggers een niet gezochte re-
aliteit met bijhorende gevoelens op. Het eerste gebruikt
triggers voor de ander, bij het tweede zijn er triggers
voor zichzelf.
191
Framing speelt zich af in communicatief verband : in di-
aloog met jezelf of met elkaar. Schema-aanwending is
een continu alomtegenwoordig proces.
Onderscheid schema's frames
Bij schema's gaat het vooral om de inhoud van voorstel-
lingen, welke mogelijk gelijk zijn, maar toch onderliggend
verschillend kunnen zijn, niet als techniek maar als na-
tuurlijk spontaan continu proces bij interactie.
Bij framing is er ongewenst verschil en gaat het om een
benoemingsstrijd om te domineren, bij schema's is er
mogelijk verschil, of mogelijk overeenstemming, die on-
derliggend toch verschillen inhoudt, maar verschil is iets
wat fungeert als uitgangspunt om elkaar te vinden.
Geen woord- of beeldselecties bij schema's maar woord-
en beeldverzamelingen, niet een splitsen of afscheiden,
maar door samen te brengen zo mogelijk eenheid vin-
den. Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel
Framing : tussen realiteit en voorstelling van deze ency-
clopedie.
Framing in de opvoeding
Framing hoort in principe thuis in beïnvloedende ge-
sprekken. Hierbij wordt getracht op de ander invloed uit
192
te oefenen. De manier die ter overtuiging wordt gebruikt
zijn geen argumenten, maar gebeurt via associatie : het
linken of gelijkstellen aan iets. Er is bijgevolg een ver-
plaatsing van argumentatie op denkniveau naar associa-
tie op ken- of geheugenniveau.
Framing gebeurt in de eerste plaats om de ander te over-
tuigen en dit met voordeel voor zichzelf. In de opvoe-
ding is een ruimer kader aanwezig. Gesprekken worden
niet alleen gevoerd ter beïnvloeding en overtuiging. Er
wordt veel uitgewisseld en gedeeld en hier gaat veelal
niet intentioneel invloed van uit, maar deze kan vaak on-
bewust aanwezig zijn. In de opvoeding gaat het niet zo-
zeer om eigen voordeel, maar om voordeel voor het kind
in ontwikkeling en voor beide samen.
Wil framing in moeilijke gesprekssituaties een kans ma-
ken om het kind te overtuigen, dan zullen wellicht meer-
dere voorstellingen van iets moeten aangebracht wor-
den via telkens andere woord- en beeldselecties. Niet
zozeer om de ander te overhalen, maar om de andere
zich van iets bewust te laten worden, zodat hij er zelf toe
kan komen het anders te vatten en er anders mee om te
gaan. Het zal er dan veel minder op aan komen snel over
iets een bepaalde voorstelling op te wekken, om zo de
ander in zijn begrijpen voor te zijn en zo het gelimiteerd
kader of raam naar voor te schuiven waarbinnen over
iets te kunnen denken en er mee om te gaan.
193
Bovendien zal het belangrijk zijn bij dit framen samen
met het kind te overlopen wat het voordeel voor hem of
haar kan zijn. Hierbij zal ook openlijk het eigen voordeel
en belang aandacht dienen te krijgen : welke eigen in-
vloed, overwicht, voordeel, bevestiging, route en conti-
nuïteit biedt dit.
Als ouder kan het ook belangrijk zijn te achterhalen hoe
iets gemakkelijk voor zichzelf te framen met welk voor-
deel voor zichzelf. Zoals 'mijn kind is moeilijk', bijvoor-
beeld. Dit verontschuldigt me voor mijn reactie nu en
dan. Deze zelfframing is het perspectief en de eigen ma-
nier om naar de omringende realiteit te kijken. Zo geef
je betekenis en zin aan de werkelijkheid door op iets te
focussen en verschijnt iets of iemand op een specifieke
wijze. Mijn kind als speels, leergierig, energiek, afhan-
kelijk, solidair, spontaan of soepel, enzomeer.
Maar het kan ook zinvol zijn het framen te verruimen en
voor zichzelf meerdere frames te overlopen en na te
gaan welk voordeel of baat elk voor jezelf en voor je kind
kan opleveren. Zoals, 'mijn kind komt moeilijk los van
iets' in plaats van 'mijn kind is moeilijk', bijvoorbeeld.
Door bijgevolg meer tijd te nemen op switchmomenten,
hoef ik mij minder druk te maken, bekruipt me geen ge-
voel van machteloosheid en kan ik een betere relatie
met mijn kind behouden. Of zoals, 'mijn kind is impulsief'
in plaats van 'eigengereid'. Door bijgevolg tijdig of tijdens
194
een ingelast pauzemoment manieren aan te geven hoe
met iets te kunnen omgaan of zelf manieren te laten be-
denken, valt het ondoordachte gemakkelijker weg. Dit
voorkomt problemen voor het kind, maar laat je ook toe
niet voortdurend te moeten begrenzen of bijsturen. Er
ontstaan bij je dan geen vijandige gevoelens en je ervaart
je niet in je gezag aangetast.
Ook kan het nuttig zijn voor jezelf als ouder bij hoe de
realiteit voor je is na te gaan welke onderliggende veelal
onbewuste frames je hierbij aanwendt. Bijvoorbeeld, Je
vind dat je kind teveel van alles onderneemt zonder je
daarin te kennen. Achteraf moet je van alles vaststellen
of vernemen. Dingen waarmee je niet steeds akkoord
gaat.’ Dit beeld ontstaat omdat voor je een kind per de-
finitie niet op zich kan staan.
Het gaat in de opvoeding niet zozeer om het als eerste
via woord- en beeldkeuze een bepaalde werkelijkheid op
te roepen, waaromheen het dan in de interactie ouder
kind komt te draaien en een andere of feitelijke werke-
lijkheid voor het kind uit te sluiten of te negeren. Het
gaat veeleer om naast je eigen geformuleerde realiteit
voldoende ruimte en aandacht te geven van hoe het kind
deze realiteit zelf formuleert in woord en beeld en er
aandacht aan te besteden dat het ook hieromheen komt
te draaien.
195
Het gaat hierbij niet zozeer om zijn eigen formulering als
de dominerende of leidende realiteit alleen aan bod te
laten komen. Het gaat veeleer om een samen onderzoe-
ken en zoeken van formuleringen in woord en beeld en
te zien welke realiteit naar voor komt en de keuze welke
ervan uiteindelijk de voorkeur te geven, zodat ze voor elk
en voor beide samen het meest gunstig is en voordeel
inhouden. Zo kan je samen komen tot een gemeen-
schappelijke woord- en beeldtaal, een gezamenlijke rea-
liteit en voordelen voor beide samen. Dit zal op termijn
het meest stabiliteit en garantie geven.
Beter lijkt het het kind aan te sporen zijn eigen realiteit
en welke woord- en beeldtaal hiervan aan de basis ligt
bewust te worden en te onderzoeken om zelf via verken-
nen van andere woord- en beeldtalen zichzelf zonodig
tot verandering te brengen in bewustzijn en reactie. Als
ouder kan je hierbij de nodige ondersteuning bieden.
Zeg nu zelf
Verkies je eerder framing of schemahantering ?
Welke kansen kan framing en schemahantering bieden in
je opvoedingssituatie ?
Op welke manier wil je het aanpakken ?
196
Welke voordelen kan framing en schemahantering bie-
den en voor wie ?
Welk nut onderken je van zelfframing bij jezelf en bij je
kind ?
197
Emoties
bij schema-
incongruentie
Emoties bij schema-incongruentie ?
Overeenkomstig Japans onderzoek lokken ervaringen
die niet in overeenstemming zijn met iemands kensche-
ma's uitgesproken emoties uit. Cognitieve schema's zijn
patronen van cognitie die kennis organiseren en concep-
tuele relaties, noem het theorieën, opgebouwd op basis
van ervaring. Het zijn gegeneraliseerde opvattingen
over het zelf en de wereld. Ze houden een zeker auto-
matisme in dat door externe prikkels kan worden geacti-
Een gebeuren dat je beoordeelt vanuit ontwikkelde
kenschema’s, roept emoties op. Het kan leiden tot een
inpassen in of herstructureren van je kenschema’s.
Voorbeelden van opgewekte emoties die leiden tot ac-
commodatie zijn ontzag en afschuw.
198
veerd. Deze kenschema's helpen op een snelle wijze ge-
beurtenissen te beoordelen. Deze beoordelingen roe-
pen dan aansluitend emoties op.
Bijvoorbeeld, je kent je kind op basis van ervaringen uit
het verleden als spontaan en met veel zelfvertrouwen.
Als ouder schrik je dan ook erg als blijkt dat je kind plots
niet meewil op kamp, wat eerder nooit gebeurde. Ge-
vraagd naar het waarom komt er weinig antwoord en be-
gint je kind te wenen. Dit maakt je erg ongerust. Even
weet je niet hoe hier best mee om te gaan en hoe je dit
moet beoordelen.
Ook als een situatie overeenstemt met een kenschema,
zoals je iets kent, roept het een emotie op. In dit geval
een positieve.
Bijvoorbeeld, je kent je kind als spontaan en met veel zelf-
vertrouwen. Nu je kind staat te popelen om op kamp te
vertrekken, maakt dit je erg blij. Zo ken je je kind. Zo wil
je ook dat je kind zou kunnen zijn. Super!
De opgeroepen emotie door de consistentie motiveert
tot erbij passende gedragsreacties. Tegelijk wordt het
aanwezig kenschema versterkt.
Bijvoorbeeld, je geeft je kind een dikke knuffel. Je kind
199
bevestigt je kennis als spontaan en met veel zelfvertrou-
wen. Inderdaad, het is wat je altijd al dacht te weten. Je
kan best wel wat aan je kind overlaten. Het is communi-
catief en heeft een zekere sterkte.
Schendt een reëel gebeuren de opgeslagen mentale re-
presentatie dan worden schema-incongruente emoties
opgewekt. Deze opgeroepen emoties motiveren ge-
dragsreacties om, bijvoorbeeld, het gebeuren bij te stu-
ren of het te proberen aanvaarden en je ermee te ver-
zoenen, of eventueel het te ontvluchten. Het kan ook
leiden tot de herstructurering van de kencategorieën op
basis waarvan je de wereld indeelt om deze te vatten en
passend te weten reageren.
Inpassen of herstructureren ?
Dit herstructureren van je kennis opgeslagen in ken-
schema's op basis van je anders ervaren wordt cogni-
tieve accommodatie genoemd. Dit in tegenstelling tot
behoud van je kenschema's door je ervaren er in te pas-
sen, wat assimilatie wordt genoemd. Bij accommodatie
zijn de ervaringen te uitgesproken om ze te begrijpen
met bestaande cognitieve schema's. Dit geeft het gevoel
dat deze schema's moeten worden bijgewerkt en heror-
derd. Bij assimilatie wordt informatie die niet past,
meestal verdisconteerd als verrekend, genegeerd, ge-
herwaardeerd of herzien om consistent te zijn met de
200
huidige schema's. Deze assimilatie is efficiënt en laat een
consistent wereldbeeld toe. Bij accommodatie gaat het
om verwerking van bottom-up stimulusgestuurde infor-
matie. Bij assimilatie is dit net andersom. Hier gaat het
om top-down schemagestuurde informatieverwerking.
Incongruentie in kennen, kunnen en context
Wordt bij interactie afgeweken van gehanteerde sche-
ma's, dan roept dit gemakkelijk emoties op, die pas he-
lemaal kunnen losgelaten worden zo ofwel de kensche-
ma's als het referentiële kunnen evolueren - wat inspan-
ning vraagt -, ofwel - zoals meestal wordt verwacht - naar
de kenschema's als referentiële wordt teruggekeerd :
het afwijkende van de realiteit, van het bekende, van het
aanvaard en erbij horen, van wat werkzaam is, van wat
rechtvaardig is, van wat juist is, moet eerst op orde wor-
den gebracht. Gebracht tot de realiteit, tot het bekende,
tot het aanvaard en het erbij horen, tot het werkzame,
tot het rechtvaardige en tot wat juist is. Zodat remmin-
gen en weerstanden kunnen overwonnen worden en de
ander kan bereikt en op een andere manier benaderd
worden. Tegelijk wijst het een keerzijde of gevaar aan
bij schema's dat ze remmend werken bij veranderingen
of wanneer creatieve oplossingen worden gevraagd. In
plaats hiervan wordt veelal de voorkeur gegeven aan wat
herkenning en bijpassende emoties oproept.
201
Wordt afgeweken van het schema dat als referentie
dienst doet, dan ontstaat wils- en gedragsmatig gemak-
kelijk desinteresse of weerstand. Wat niet in het 'plaatje'
past, wordt niet verkozen en leidt niet tot actie of toena-
dering. Het leidt gemakkelijk tot apathie of onverschil-
ligheid. Dit blijkt zo te zijn zowel naar vorm als inhoud.
Zo hadden nieuwe kunstvormen het steeds moeilijk om
door te breken, zo ook hebben nieuwe ideeën en over-
tuigingen een lange aanlooptijd. Zo blijkt eveneens dat
iemand die om één of andere reden niet past in een be-
paalde omgeving, veel inspanning moet doen om tot zijn
recht te komen en kansen te krijgen. Ook iets dat niet
past bij iets vertrouwd, wordt niet zomaar geassimileerd.
Ook als de situatie in de realiteit niet overeenstemt met
de contextuele invulling van een schema, dan ontstaat
gemakkelijk een zekere spanning en komt dit als vreemd
of onverwacht over. Het past niet in het 'plaatje' en
werd niet verwacht daar, of op dat moment, of tegen-
over die persoon, niet om die reden of met dit doel. Het
komt vreemd over en ietwat irreëel. Zo kan een kind raar
opkijken en onrustig worden zo het zijn juf ontmoet in
de supermarkt of op reis. Zo kan iemand raar opkijken
zijn vriend plots te ontmoeten in een heel andere rol of
setting, bijvoorbeeld als tegenstander of als vertegen-
woordiger van de overheid.
202
Naast wat individueel dienst doet als referentiepunt(en)
kan ditzelfde ook gemeenschappelijk dienst doen. Zo
kan een gebeuren afwijken van een gemeenschappelijk
kenschema. Hierbij kunnen gezamenlijke emoties wor-
den opgeroepen als gevolg van een gezamenlijke nega-
tieve beoordeling van het gebeuren. Negatieve beoor-
deling doordat de aanwezige gemeenschappelijke sche-
ma's worden geschonden. Bijvoorbeeld, als groep kan je
je miskend voelen of verraden, zodat gezamenlijke weer-
stand of verzet groeit. Mogelijk wordt je gezamenlijke
identiteit geweld aangedaan, zoals bij discriminatie.
Ontzag en afschuw als voorbeelden van schema-incon-
gruente emoties
In de voormelde Japanse studie worden twee emoties
nader onderzocht. Beide als gevolg van een inconsis-
tentie met een opgebouwd schema. De eerste bestu-
deerde emotie is ontzag als een opkijken naar een ge-
beuren als een ontwikkeld kenschema overtreffend. De
tweede is afschuw als een neerkijken op een gebeuren
als niet overeenstemmend met een aanwezig ken-
schema. In beide gevallen dringt accommodatie zich op.
Een schema-incongruentie kan ontzag of verwondering
opwekken. Nieuwe ervaringen zijn dan te groots om te
begrijpen met bestaande cognitieve schema's. Ze ge-
ven iemand het gevoel dat de schema's moeten worden
203
bijgewerkt. Een schema-incongruentie kan ook afschuw
opwekken. Nieuwe ervaringen zijn dan te verschillend
en te tegengesteld met bestaande cognitieve schema's.
Ontzag en afschuw worden elk echter opgewekt door
verschillende soorten schema-incongruentie. Ontzag
wordt opgewekt door spirituele grootsheid. Het over-
stijgt het gekende. Het kan gaan om emoties van mo-
rele, spirituele of esthetische aard. Afschuw wordt op-
gewekt door extremiteit. Ontzagwekkende ervaringen
lijken gemakkelijker te assimileren dan afschuwwek-
kende ervaringen.
Grootsheid is een ruimtelijke of conceptuele breedte die
de schematische schaalverwachting overtreft en bijge-
volg schendt en de grenzen van iemands kennis onthult.
De nieuwe ervaring is indrukwekkend. Het laat sporen
na in de organisatie of structuur van kenschema’s.
Extremiteit wordt gevormd door gebeurtenissen of ge-
dragingen die te veel afwijken van fundamentele wereld-
aannames die moeten worden geassimileerd en die in
plaats hiervan schematische accommodatie vereisen.
Het gaat om wat je je niet kunt voorstellen en je begrip
verbijstert van tot wat, bijvoorbeeld, iemand of iets in
staat is. Je beoordeelt dit als ondenkbaar en dit roept
emoties van afschuw op, zoals 'Ik had niet gedacht dat
zoiets als dit kon. Daar schrik ik van.'
204
Bijvoorbeeld, je schema van ouder omvat mogelijk zowel
beschermen als disciplineren van je kind. Maar een ou-
der met extreem disciplineren gaat in tegen beschermen
(bijvoorbeeld, een maaltijd ontzeggen als sanctie). Dit is
duidelijk in strijd met je ouderschema. Dit vraagt om een
nieuwe categorie van ouder-zijn, zoals, bijvoorbeeld, on-
geschikte of onervaren ouder.
Tot slot
Schema-incongruente emoties zijn een subcategorie van
kenemoties, zoals bijvoorbeeld verrassing, interesse,
verwarring, schaamte, ongemak, die worden uitgelokt
door uitdagingen voor iemands gedachten en kennis.
Ontzag wordt meestal opgewekt door spiritueel buiten-
gewone ervaringen van natuur, mensen, gebeurtenissen
en situaties. In tegenstelling hiermee wordt afschuw op-
gewekt door schadelijke gebeurtenissen en extremitei-
ten.
Zelf ervaren
Zoek voor jezelf een emotie die opkwam wanneer iets
niet strookte met één van je kenschema’s, van hoe jij iets
kent.
Hoe reageerde je emotioneel ?
205
Oversteeg iets je kennen ?
Of was het er in strijd mee ?
Welke context was mee bepalend voor je emotie ?
Wat deed je om de emotie achter je te kunnen laten ?
Meer lezen :
Taylor, P. M., & Uchida, Y. (2019). Awe or horror: Diffe-
rentiating two emotional responses to schema incongru-
ence. Cognition and Emotion, 38(8), 15481561.
https://doi.org/10.1080/02699931.2019.1578194
206
Schema’s :
gemeenschappelijk
of individueel
Invloed werking geheugen
Herleid ik wat iemand zegt of doet tot de groep waartoe
iemand behoort of tot zijn persoon zelf? Vaak worden
we als waarnemer slachtoffer van onze spontane ge-
neigdheid tot groeperen, waardoor een aantal catego-
rieën ontstaan. Zo ook kunnen we onszelf er op betrap-
pen wanneer we naar iemands gedrag kijken we dit min-
stens toeschrijven aan zijn persoon of persoonlijkheid.
We groeperen dan al zijn gedrag tot de synthese van zijn
typische persoon-zijn. Vaak trachten we de groepering
nog breder te maken en alles te herleiden tot de syn-
these van zijn typische groep waartoe iemand behoort.
Geheugenschema's kunnen een zekere mix vertonen
van gemeenschappelijke en individuele ervaringen en
informatie.
207
Deze spontane neiging tot groepering en synthese heb-
ben we te danken aan de werking van ons geheugen. Dit
geheugen wil alle ervaring en informatie bijhouden en
doet dit door te groeperen als ordening en door alles tot
eenheid te brengen als synthesevorming. We zoeken
met andere woorden naar wat gelijk is om het te groe-
peren en tot synthese te brengen. Tegelijk worden we
geconfronteerd met wat ongelijk is, wat we dan weer
groeperen en tot synthese willen brengen door het in
een andere eenheid in te delen. Zo ontstaan er als gevolg
van de werking van ons geheugen een aantal eenheden
met wat gemeenschappelijk is en met wat tot synthese
kon worden gebracht. Deze eenheden maken de omrin-
gende werkelijkheid overzichtelijker en meteen ook toe-
gankelijker. Ze maken het gemakkelijker om tot een ge-
kende en ervaren omgangswijze te komen. Ze maken
meteen duidelijker waar, wanneer en waarom een een-
heid te activeren en in te schakelen.
Ontdek ik in iemands gedrag het persoonseigen kenmerk
van zichzelf te begrenzen, of net het omgekeerde : van
begrenzing van zijn gedrag over te laten aan zijn omge-
ving. Zorgt iemand er zelf voor anderen niet te storen, of
laat die dat net aan zijn omgeving over, om zijn mogelijk
storen in te perken. Merk ik, anders gezegd, in iemands
gedrag een aanwezige innerlijke locus of control, of net
omgekeerd, merk ik in iemands gedrag een onderlig-
gende externe locus of control. Schrijf ik deze innerlijke of
208
uiterlijke locus of control toe aan iemand zelf of aan de
groep waartoe iemand behoort.
Zo merken kinderen verschillen op lang voordat volwas-
senen erover willen praten. Onderzoek laat zien dat
driemaand oude baby's de voorkeur geven aan gezich-
ten van het eigen ras wanneer ze in een overwegend ho-
mogene omgeving leven. Negen maand oude jonge kin-
deren blijken raciale kenmerken te gebruiken om gezich-
ten te categoriseren. Drie-vierjarige kinderen associ-
eren sommige raciale groepen met positieve of nega-
tieve eigenschappen.
Het proces waarmee dit tot stand komt kan helpen om
raciaal onderscheid tegen te gaan. Zo kan tot een meer
bewuste en gunstige groepering gekomen. Bijvoor-
beeld, niet het al of niet vertrouwd of anders zijn (gelijk
of ongelijk), niet zozeer uiterlijke kenmerken (specifici-
teit of beperktheid), niet zozeer de beoordeling van ken-
merken (oordeel of waardering). Zo kan misschien ge-
komen tot gelijke groepjes. Door hier tijdig op in te spe-
len en niet te wachten tot kinderen vijf jaar zijn zoals nu
meestal, kunnen wellicht misvattingen en discrimine-
rende overtuigingen voorkomen.
Meer optimale groepscriteria die mogelijk niet tot een
ongunstig onderscheid leiden, zijn : verschillen zijn ge-
woon verschillen en zouden dan niet mogen leiden tot
209
een andere omgang met elkaar. Of verschillen zou-
den kunnen gewaardeerd worden en mee omgegaan als
meerwaarde.
Soms wordt dit anders trachten te categoriseren wegge-
zet als de realiteit niet onder ogen te willen zien, alsof
een kleurenblindenstrategie wordt aangewend, zoals
huidskleur is niet relevant, innerlijk is iedereen gelijk, of
een onwil of negering om hierover te praten of den-
ken. Problemen zouden zo niet naar boven komen, zo-
dat er niet aan kan gewerkt worden.
Soms worden culturen en daarmee aansluitende sociale
identiteiten gekoppeld aan gemeenschappen met een
aantal gezamenlijke kenmerken. Deze gemeenschappen
kunnen maatschappelijk zijn, etnisch, religieus, politiek,
professioneel of lokaal. Dan weer worden culturen ge-
linkt aan sociale categorieën, zoals gender, ras, sociale
klasse of politieke overtuiging met gemeenschappelijke
kenmerken. Tenslotte kunnen er meer persoonlijke cul-
turen zijn verbonden aan interpersoonlijke relaties, zoals
koppel, gezin, vrienden of buurt, met een eenheidsge-
voel.
Wat gemeenschappelijk, wat individueel ?
Deze neiging tot groepering en eenheidsvorming geldt
210
voor ieder van ons in contact met de omringende reali-
teit. Zo vormen we voor onszelf gegroepeerde en tot
synthese gebrachte eenheden in ons geheugen op basis
van opgedane ervaring en verkregen informatie. Deze
eenheden wenden we dan bij volgende contacten aan
om de omringende werkelijkheid te begrijpen, erop te
reageren en te lokaliseren.
Doordat we samen met mensen uit onze onmiddellijke
leefomgeving in een gemeenschappelijke realiteit leven,
gemeenschappelijke gedragsgewoonten ontwikkelen en
gemeenschappelijke informatie delen, ontstaan gelijk-
aardige geheugeneenheden tussen mensen waarmee
we samenleven. Deze gemeenschappelijke realiteit, ge-
dragsgewoonten en informatie zijn facetten van de cul-
tuur die we met anderen delen. Zij verschillen vaak van
de realiteit, gedragsgewoonten en informatie van men-
sen die in een andere leefgemeenschap wonen en deel
uitmaken van een andere cultuur. Op die manier kan
vastgesteld worden dat de gelijkaardige geheugeneen-
heden van mensen die tot de ene cultuur behoren tot op
zekere hoogte verschillen van de gelijkaardige geheu-
geneenheden van mensen die behoren tot een andere
cultuur. Deze verschillen kunnen minder of meer uitge-
sproken zijn.
Deze tot stand gekomen geheugeneenheden die ge-
211
meenschappelijk zijn aan een bepaalde cultuur en ver-
schillen tussen culturen, worden aangeduid met het be-
grip cognitief schema of kortweg schema. Zij vormen de
gegroepeerde syntheses van de typische culturele reali-
teit, interactie en voorstellingen. In het gedrags- & sche-
mamodel kan dit als volgt voorgesteld. De culturele rea-
liteit met zijn cultureel gedrag leidt tot culturele voor-
stellingen. Deze culturele voorstellingen worden cultu-
rele schema's genoemd. Zie onder meer de culturele
schema theorie van Nishida (1999) in dit verband. Zij be-
vatten het cultuureigen begripsniveau, het cultuureigen
toepassingsniveau en het cultuureigen contextniveau als
facetten van de gemeenschappelijke geheugeninhou-
den.
212
In ontmoetingen tussen mensen van verschillende cultu-
ren worden intuïtief deze verschillen tussen culturele
schema's aangevoeld als de geneigdheid dingen anders
te begrijpen, anders te willen reageren en als dingen van
toepassing te ervaren in andere contexten vanuit andere
motivaties. Dit komt omdat de verschillen in realiteit, ge-
dragsgewoonten en voorstellingen aanleiding gaven tot
de ontwikkeling van andere culturele cognitieve sche-
ma's die er een weerspiegeling van zijn.
Naast deze ontwikkeling van gemeenschappelijke sche-
ma's binnen groepen die aanleiding zijn tot verschillen in
gemeenschappelijke schema's tussen groepen, ontwik-
kelt ieder van ons ook individuele persoonlijke schema's
op basis van eigen ervaring en informatie die niet gelinkt
is aan de culturele realiteit, culturele gewoonten en cul-
turele voorstellingen waarmee vertrouwd. Zijn deze in-
dividuele schema's toch gelinkt aan de cultuur waarin we
vertoeven dan kleuren ze de culturele schema's en ge-
ven ze eigen accenten aan deze gemeenschappelijke
schema's. Veelal vormen ze toevoegingen onder de
vorm van uitbreidingen of specificeringen.
Samenvattend kunnen iemands schema's in de praktijk
meer cultureel en gemeenschappelijk bepaald zijn of
meer persoonlijk en individueel bepaald zijn. De vermen-
ging en integratie van beide kan meer uitgesproken of
meer beperkt zijn.
213
Resonantie of spanning ?
Ontmoeten we iemand van een andere cultuur, dan val-
len ons misschien niet alleen de andere context op of de
andere gedragsgewoonten, maar voelen we vooral het
verschil in voorstellingen aan. Dit wil zeggen dat de cog-
nitieve schema's niet of slechts gedeeltelijk meeresone-
ren. We voelen de ingesteldheid aan om dingen anders
te begrijpen op begripsniveau, we merken de geneigd-
heid om anders te reageren op toepassingsniveau en we
ervaren dat waar, wanneer en waarom iets zo te begrij-
pen en zo te reageren niet overeenstemt op contextni-
veau. Dit creëert een zekere spanning niet te ervaren dat
er een meeresoneren is. Ontmoeten we iemand van de
eigen cultuur daarentegen dan is het prettige vaak dit er-
varen op eenzelfde cognitieve golflengte te zitten, alles
is herkenbaar en komt mee tot actie. Dit is in de eerste
situatie minder of niet het geval.
Een onderzoek aan de Victoria University of Welling-
ton toont aan dat informatie die meer bekend voor-
komt, gemakkelijker te verwerken is. Zo wordt wat
bekend is als minder risicovol of gevaarlijk gezien ver-
geleken met nieuwe informatie. Hun bevindingen la-
ten onder meer zien dat mensen met gemakkelijk uit
te spreken namen voor iemand, als vertrouwder, min-
der riskant en minder gevaarlijk worden beoordeeld.
214
Om dan toch tot begrip en een zekere overeenstemming
te komen, gaan we wat we ontmoeten toeschrijven aan
de andere categorie die we vormden en waarvan de an-
dere blijkbaar een exponent blijkt te zijn. We gaan dan
gemakkelijk wat persoonseigen is, veronachtzamen en
alles terugbrengen tot het groeps- of cultuureigen zijn.
We herleiden dan het individuele tot het algemene en
veralgemenen het typische van een cultuur tot alle indi-
viduen die ervan deel uitmaken. Ook al maken we nog
veel fouten, toch merken we vandaag een open staan
voor diversiteit. We erkennen het andere als andere,
creëren hier ruimte voor, maar persoonlijk voelen we
ons niet aangesproken om te veranderen. Ieder zijn
identiteit, zonder druk op elkaar.
Leven we evenwel in een andere cultuur dan zal het vaak
niet alleen belangrijk zijn open te staan voor deze cul-
tuur, maar ook tot op zekere hoogte deel te worden van
deze cultuur of samen een cultuur uit te bouwen. Dit kan
zich, bijvoorbeeld, reeds voordoen als je gaat samenwo-
nen als partner met iemand uit een andere, ook sociale,
cultuur. Concreet betekent dit de eigen identiteit te ver-
anderen of bij te stellen. Dit houdt vooral een opdracht
in om zijn ontwikkelde cognitieve schema's in zijn eigen
cultuur open te stellen voor beïnvloeding en wijziging
vanuit de nieuwe cultuur. Cognitieve schema's staan
spontaan open voor nieuwe ervaringen en nieuwe infor-
matie die kunnen leiden tot assimilatie als opnemen in
215
bestaande schema's en tot accommodatie als bestaande
schema's herschikken en zo nodig nieuwe vormen. Zo we
onszelf op dit vlak niet tegenhouden uit angst bijvoor-
beeld voor het onbekende of het niet vertrouwde, of uit
behoudsgezindheid bijvoorbeeld omwille van mogelijk
verlies aan invloed en zekerheid, dan kan dit ons toela-
ten beter in te spelen op de nieuwe context. Zo kunnen
de tot dan toe ontwikkelde schema's aangevuld, zodat
bij nieuw contact meer resonantie mogelijk wordt en
minder spanning ontstaat. Dit is wat kinderen uit een an-
dere cultuur ervaren wanneer ze geboren worden bin-
nen een nieuwe cultuur.
Vaak ligt de vrees voor verlies aan identiteit aan de basis
van de weerstand tegenover schema-openheid en -evo-
lutie. Er wordt dan geen rekening gehouden met de mo-
gelijkheid verschillende identiteiten te kunnen integre-
ren. Deze mogelijkheid tot integratie wordt vaak be-
moeilijkt doordat de buitenwereld culturele eigenheden
vaak als tegengestelden naar voor schuift, zodat syn-
these in de weg wordt gestaan en gemakkelijk categori-
satie opduikt. Het en-en verhaal wordt dan een of-of di-
lemma.
Vandaag kan de tendens vastgesteld worden zich niet
zozeer een culturele identiteit te willen aanmeten, maar
eerder hiervan afstand te willen nemen en een persoon-
216
lijke identiteit te willen opbouwen. Toch ook hier kan ge-
merkt worden dat individuen inderdaad afstand nemen
van de gemeenschappelijke cultuur waarin te leven,
maar toch op zoek gaan naar een subcultuur waarvoor
te kiezen, die men prefereert en waaraan men zo moge-
lijk samen kan bouwen. Blijkbaar hebben we toch nood
aan een zekere cognitieve resonantie in contact met
onze omgeving en ervaren we dat spanningen niet zo
prettig zijn en een weerspiegeling zijn van een zekere
moeilijkheid in contact met de omgeving.
Hoe dan ook wordt de aanwezige schemagroepering
en -afbakening door je individueel of meer groepsmatig
zelf geconstrueerd. Zo tracht je de realiteit voor te stel-
len, maar vaak valt ze hier evenwel niet zomaar mee sa-
men. Deze eigen schemaconstructie wordt veelal ge-
bruikt om individueel of gezamenlijk de realiteit te be-
grijpen door ze in te delen, en te verklaren door ze te
ordenen. Zo ontstaan evenwel kunstmatig verschillen
en mogelijk tegenstellingen die je uiteindelijk zelf hebt
geconstrueerd. Bijvoorbeeld, zowat nergens zijn land-,
cultuur-, godsdienst-, taal- of leeftijdsgrenzen waar te
nemen, toch maken we mentaal voortdurend grensafba-
keningen die zorgen voor groepering en tegelijk opde-
ling. Bij deze schemavorming ontstaan dan individuele
of maatschappelijke scheidingslijnen die worden ge-
bruikt om realiteiten te begrijpen en te verklaren. In-
217
houdelijk is er evenwel veelal geen essentieel onder-
scheid, maar vormelijk wordt dit geconstrueerd. Door
zich bewust te worden van deze categoriseringsproces-
sen kan het mogelijk ongunstige hiervan worden verme-
den. Niet wij-zij, maar wij mensen, wij wereld of nog rui-
mer wij leven, wij ruimte.
In de jaren dertig van de vorige eeuw werd door de Ame-
rikaanse psychologen Kenneth en Mamie Clark het pop-
penexperiment uitgevoerd. Hierin bleek dat er zowel bij
jonge blanke als zwarte kinderen een voorkeur was voor
een blanke pop en niet een identieke zwarte pop. Deze
kinderen bleken zich al bewust van het verschil in huids-
kleur bij anderen (hier onder meer de pop) en zichzelf.
Ook in later onderzoek bleek dit enigszins bevestigd. De
vraag kan hierbij gesteld of kinderen hun voorkeur base-
ren op de huidskleur zoals het schijnbaar leek ? Of dat
ze hun voorkeur eerder baseerden op wie succesvol was:
wie is sterk, wie kan voor me iets betekenen, zoals me
betekenis geven (intern), of iets voor me doen of berei-
ken (tussen) of voor me zijn (extern). Je zou dan kunnen
stellen dat niet de huidskleur bepalend is voor de keuze
maar de plaats op de maatschappelijke ladder ? Of je
zou kunnen stellen dat niet de positie op de maatschap-
pelijke ladder bepalend is maar de gebruiks- of ruil-
waarde voor het kind : wat kan het er aan hebben indivi-
dueel (gebruikswaarde) of sociaal (ruilwaarde) ? Het
218
gaat dan niet om een voorkeur die bepaald is door ver-
schillen in huidskleur, maar door succes, maatschappe-
lijke positie en waarde individueel en sociaal. Uiteraard
zal het kind dan op de vraag wie is meest succesvol, be-
langrijkst en waardevolst uitkomen bij hen met een
blanke huidskleur, maar het keuzemotief ligt dan niet zo-
zeer bij dit verschil van huidskleur. Mocht een zwart kind
ook succesvol zijn, of een hogere sociale positie inne-
men, of waardevol zijn voor het kind het zou ook de
voorkeur hebben.
Gemeenschappelijk denkschema als illustratie
Zo kan het denkschema naargelang de cultuur een an-
dere inhoud hebben, zoals wat denken is voor de ene
cultuurgroep tegenover de andere; hoe denken verloopt
volgens de ene tegenover de andere groep; waar, wan-
neer en waarom, waartoe denken wordt geactiveerd. Zo
bleek recent uit onderzoek dat westerlingen een opge-
merkt gedrag meestal toeschrijven aan iemand zelf, ter-
wijl oosterlingen meestal zoeken richting situatie, relatie
en context. Zo wordt, bijvoorbeeld, intimidatie van een
kleiner iemand toegeschreven aan een vervelend groter
persoon (westers) of aan de situatie van het vader of
baas zijn (oosters). Westerlingen behoren als verklaring
meer tot een individualistische samenleving met neiging
tot zelfconstructieve en dispositionistische gedragsthe-
orieën waarin gedrag en persoonlijkheid samenhangen.
219
Oosterlingen zouden meer behoren tot een meer collec-
tivistische samenleving met neiging tot onderling afhan-
kelijke zelfopvattingen en situationele gedragstheorieën
waarin gedrag en situatie samenhangen zodat iedereen
in die situatie zo zou reageren. Westerlingen geven hier-
bij een voorkeur aan een analytisch, focaal en lineair lo-
gisch denken, terwijl oosterlingen een holistisch, contex-
tueel en intuïtief circulair denken verkiezen. Kortweg,
een analytisch of een dialectisch denken, al naargelang
de cultuur. Deze verschillen blijken van invloed op ie-
mands perceptie en reactie. Westerlingen zullen een
probleem vooral direct aanpakken om het onder con-
trole te krijgen en op te lossen, oosterlingen zullen zich
eerder aanpassen om met een probleem om te gaan en
het probleem vervolgens opnieuw in te schatten.
Er kan vastgesteld worden dat wie eenzelfde of gelijkaar-
dige schema's ontwikkelt elkaar aantrekt en gemakkelijk
als gezelschap wordt verkozen. Er wordt graag in elkaars
gezelschap vertoeft en meer contact gezocht en onder-
houden. Zo wordt ieder met overeenkomstige schema's
gemakkelijker bereikbaar, zowel reëel als digitaal. Dit is
soms zelfs demografisch te onderkennen, waarbij wie
een zelfde denken heeft (zoals geloof, overtuiging, plan)
of een zelfde manier van denken (zoals abstract, con-
creet, algemeen, detailgericht, los, stipt) graag in elkaars
buurt leeft en woont en specifieke accenten legt voor
het samen leven in die samenleving. Historisch kunnen
220
zo demografische verhuizingen worden onderkend (bij-
voorbeeld, protestanten en katholieken, of wijken met
een eigen identiteit, zoals kunstenaars en arbeiders).
Persoonlijk ervaren
Ervaar je vooral resonantie of eerder spanning in be-
paalde contacten ?
Schrijf je dit toe aan gemeenschappelijkheden bij jezelf of
bij anderen ?
Hoe denk je te kunnen voorkomen slachtoffer te worden
van je eigen geheugenwerking :
wat neiging tot groepering aangaat ?
wat neiging tot synthesevorming aangaat ?
wat preferentie voor resonantie aangaat ?
221
Schema getrouw
Eigen aan ontwikkeling
Kinderen maken in hun ontwikkeling een periode door
waarin ze zeer gehecht en getrouw zijn aan hun tot dan
toe ontwikkelde beelden en voorstellingen. In hun ge-
drag komt een zeer rigide toepassing van wat ze kennen
en opvatten tot uiting. Er is voor hen maar één juiste ma-
nier van denken en doen. Elke afwijking roept spannin-
gen en weerstand op. Alsof een print in hun hoofd waar-
aan te moeten beantwoorden.
Deze uitgesproken voorkeur doet zich voor op verschil-
lende ontwikkelingsgebieden. Ze valt onder meer op te
Het kind maakt in zijn ontwikkeling een periode door
waarin het uiterst trouw is in denken en doen aan
zijn ontwikkelde kenschema's.
222
merken op gebied van genderontwikkeling, morele ont-
wikkeling en taalontwikkeling.
Begrip getrouw
Kleuters ontwikkelen stilaan een zelfbewustheid waar-
door ze in staat zijn zekere kenmerken van zichzelf op te
noemen op basis van waarneming van zichzelf. Zo zullen
ze zich stilaan waarnemen als jongen of meisje, als man-
nelijk of vrouwelijk. Hiertoe ontwikkelen ze een gender-
schema, waarin ze alle informatie opslaan over jongen of
meisje zijn. Hierdoor komt progressief hun eigen afgeba-
kende identiteit tot stand. In dit genderschema wordt
opgeslagen wat typisch mannelijk en vrouwelijk is, wat
toepasselijk is op jongens en wat op meisjes, aan welke
regels elk dient te beantwoorden. Een jongen dat is kort
haar en een broek, een meisje dat is lang haar en een rok
of kleedje. Een jongen kan zich onder geen beding op-
maken, ook niet voor een toneeltje, voor een meisje is
dit wel gepermitteerd.
Geslachtsverschillen zijn bijgevolg aanvankelijk niet zo-
zeer biologisch anatomisch gebaseerd, maar gelinkt aan
verschillen in verschijning en gedrag. Zo kan een jongen
fantaseren een meisje te kunnen worden door vlechtjes
in de haren te doen en een rokje aan te trekken, en een
meisje kan zich verbeelden later papa te worden als ze
groot is en baardgroei krijgt. Onderzoek wijst uit dat
223
kleuters regels hanteren over genderverschijning en -ge-
drag die minder flexibel zijn dan in latere ontwikkelings-
fasen en die teruggaan op pas ontwikkelde gendersche-
ma's die weinig afwijking toelaten van erin opgenomen
stereotiepe kenmerken en verwachtingen.
Niet enkel in de ontwikkeling van een eigen genderiden-
titeit spelen genderverschillen, ook in de uitbouw van
vriendschappen spelen in de latentieleeftijd genderver-
schillen. Zo kiezen jongens en meisjes in de uitbouw van
hun sociaal netwerk zowat steevast voor seksegenoten.
Regel getrouw
Ook op moreel ontwikkelingsgebied werd door ontwik-
kelingspsycholoog Piaget in het eerste stadium van de
morele ontwikkeling van vier tot zeven jaar een rigide re-
gel- of schematoepassing waargenomen. In deze peri-
ode van heteronome moraliteit spelen kinderen op een
rigide manier alsof ze er vanuit gaan dat er slechts één
juiste manier is om te spelen en dat alle andere fout zijn.
Mogelijk begrijpen ze nog niet alle spelregels die ze van
buitenaf toegespeeld kregen en hanteert elk kind zijn ei-
gen regels. Ze geloven hierbij in immanente rechtvaar-
digheid waarbij regelovertreding gepaard gaat met ne-
gatieve consequenties ook al heeft niemand de regel-
overtreding waargenomen. Niet de intentie telt wel het
224
resultaat als gevolg van zich al of niet houden aan een
opgelegde regel.
In het tweede stadium van morele ontwikkeling van ze-
ven tot tien jaar spelen ze socialer. In het beginnende
coöperatiestadium leren ze de formele regels van spel-
letjes en spelen ze op basis van deze gedeelde kennis.
Ook dan is er maar één juiste manier van spelen namelijk
conform de formele regels.
Situatie getrouw
Op taalontwikkelingsgebied valt op hoe kleuters een
tiental woorden per dag leren door fast mapping. Hierbij
worden nieuwe woorden na een korte kennismaking al
aan hun betekenis gekoppeld. Voordien deed zich nog
onderextensie of ondergeneralisatie voor, waarbij een
woord te beperkt werd gebruikt alsof verbonden aan
een specifiek exemplaar van een soort. Zoals, bijvoor-
beeld, auto enkel voor deze van onze papa of ons mama.
Of overextensie of overgeneralisatie, waarbij een woord
te algemeen werd gebruikt alsof van toepassing op di-
verse soorten die toch iets gemeenschappelijk hadden.
Zoals, bijvoorbeeld auto, ook voor vrachtwagens, tracto-
ren en bussen.
Ook leren ze in welke omstandigheden ze welk taalge-
bruik moeten toepassen, zodat door deze pragmatiek
225
hun communicatie effectiever en passender wordt. Zo
weten ze precies waar, wanneer, tegenover wie,
waarom of waartoe wat hoe te moeten uitdrukken. Dit
doen ze door hun concrete ervaringen in verwerkte
vorm op te slaan, zodat ze zich aan deze ontwikkelde
vorm kunnen houden en deze weten toepassen. Bij het
praten en lezen is het innemen en switchen van perspec-
tief aanvankelijk moeilijk, maar stilaan lukt het hen beter
iets te vatten en te begrijpen vanuit verschillende per-
spectieven.
Wanneer leerkrachten dan op een of andere manier be-
paalde verwachtingen over hen kenbaar maken, gaan ze
deze beantwoorden. In onderzoek wordt dit het Pygma-
lion-effect genoemd als onderdeel van de bekende zich-
zelf waarmakende verwachtingen.
Schema-ontwikkeling en -aanwending
In deze getrouwe fase beschikken kinderen nog over
weinig alternatieven en hebben ze nog weinig overzicht
ontwikkeld over wat zich concreet mentaal in hen af-
speelt. Eigen ervaringen en informatie verkregen van
buitenaf hebben ze informatief verwerkt tot een voor
hen bruikbaar geheel ter verdere oriëntatie. Hieraan
proberen ze zich in de eerstvolgende periode te houden
als richtbaken voor hun denken en doen. Ze trachten dan
zo getrouw mogelijk te blijven aan wat ze begrijpen, hun
226
begripsinvulling. Ze trachten ook zo getrouw mogelijk te
blijven aan gedragsregels en -voorschriften, hun ge-
dragsinvulling. Ze trachten ten slotte ook zo getrouw
mogelijk te blijven aan situaties en contexten waarin iets
zich voordoet, hun contextinvulling. Deze begripsinvul-
ling, gedragsinvulling en contextinvulling vormen de drie
componenten van hun tot dan toe ontwikkelde schema's
die ze tot stand brachten en waaraan ze zich nu probe-
ren te houden. Zo maakten ze eerst hun schema's aan,
waarna de schema's in deze fase grotendeels henzelf
maken. Vanuit de praktijk maakten ze als het ware de
theorie, waarna deze theorie de praktijk gaat uitmaken.
Recent onderzoek bij kleuters waaraan de Ludwig-Maxi-
milians-Universiteit München deelnam toont in dit ver-
band aan dat driejarigen op zoek zijn naar sociale regels
ook al zijn er geen strikte sociale normen aanwezig waar-
aan zich te moeten houden. Kleuters begrijpen individu-
eel gedrag en spontane acties van anderen snel als ge-
neraliseerbaar, op regelmaat gebaseerd en bindend
voor interactie. Dit gedrag wordt niet geleerd door di-
recte instructie en verboden, zoals traditioneel wordt
aangenomen, maar doordat ze onafhankelijk zelf naar
regels zoeken waar volwassenen ze helemaal niet zien
en deze zelfs ondergeschikt maken aan aanwezige nor-
men. Ze verwachtten zelfs dat een ander hetzelfde zou
doen, protesterend wanneer deze anders met iets om-
227
ging. Dit was zelfs het geval als ze een eenvoudige han-
deling slechts één keer hadden waargenomen, terwijl er
niets op wijst dat deze onderworpen was aan een
norm. Deze bevindingen wijzen erop dat kinderen van
jongsaf aan, zelfs zonder directe instructie, verregaande
conclusies trekken over de sociale wereld waarin ze le-
ven. Dit kan verband houden met een onderliggende
motivatie om dingen samen te doen, zich te identificeren
met hun omgeving en gezamenlijke kennis te verwerven.
Schematrouw toegepast
Ga zo je wenst voor je kind na in welke mate zijn denken
en doen te verklaren zou kunnen zijn vanuit ontwikkelde
schema's waaraan het trouw tracht te zijn:
228
Schema geven
aan
Me inschrijven in welk verhaal, als het oude ophoudt,
me bewegen in welke ruimte, als een nieuwe zich aandient ?
Het wat en waartoe van schema geven aan
Als kind of ouder kan je nu en dan met een ongunstige
of gunstige situatie, gebeuren of verandering te maken
krijgen. Bij ongunstig betekent het veelal verlies of na-
deel, bij gunstig houdt dit veelal winst of voordeel in. Bei-
den houden een verandering in, waar je mogelijk niet
aan toe bent, of die onverwacht is. Wat je overkomt in
de buitenwereld, maakt mogelijk emotioneel en dyna-
Als je iets overkomt als kind of ouder is het moeilijk
dit te plaatsen, te begrijpen en er mee om te gaan.
Hoe kunnen schema's hierbij helpen ?
229
misch veel in je los en houdt je mogelijk mentaal erg be-
zig. Dit is vooral zo als wat je overkomt erg negatief aan-
voelt. Leren onderkennen wat zich dan in je binnenwe-
reld afspeelt en wat de inhoud en betekenis ervan is, kan
je op zo een moment erg helpen. Zoals benoemen en
een plaats geven aan aanwezige emoties bij opduikende
spanningen en conflicten. Je kan dan trachten achterha-
len en zo zichtbaar maken welke processen zich afspelen
en wat hun inhoud is, zodat er een begrijpen ontstaat en
tegelijk een hanteren mogelijk wordt, naast een situeren
en plaats geven.
Een eerste iets is de context te achterhalen waarin waar-
mee je te maken krijgt, zich voordoet. Deze context moet
je helpen om wat je overkomt te benoemen en van be-
tekenis te voorzien. Deze benoeming en betekenisgeving
kan je helpen en oriënteren bij je manier van reageren
en omgaan. Dit kan je doen voor wat zich in je buitenwe-
reld afspeelt en wat aanleiding was, dit kan je ook doen
voor wat zich in je binnenwereld afspeelt en gevolg was.
Zo is een echtscheiding, bijvoorbeeld, wanneer het zich
voordoet zowel voor je als ouder als voor je als kind een
emotioneel ingrijpend gebeuren. Hoe moet je dit gebeu-
ren plaatsen en situeren, wat is het wat je overkomt en
hoe moet je er op reageren? Wat doet dit met je en wat
roept dit in je op, hoe moet je dit benoemen en hoe moet
je er mee omgaan?
230
Het is hier dat reeds eerder ontwikkelde kenschema's
erg nuttig kunnen zijn. Deze kenschema's geven aan wat
je leerde van voorheen gelijkaardige situaties en gebeur-
tenissen, zodat je niet van punt nul onervaren de con-
frontatie met het gebeuren dient aan te gaan. Dit is
evenwel niet steeds zo en mogelijk kom je voor de uitda-
ging te staan zelf een nieuw schema op te bouwen voor
wat je niet eerder overkwam.
Schema geven aan kan vragen helpen beantwoorden
Hoe moet je dit als kind plaatsen wanneer je verneemt
dat je ouders van plan zijn uit elkaar te gaan ? Hoe moet
je dit noemen en betekenis geven ? Hoe moet je er mee
omgaan en op reageren ? Hoe moet je dit plaatsen ?
Nochtans is het dit dat je kind duidelijk wil krijgen : in
welke context situeren, hoe benoemen en hoe mee om-
gaan. Meestal is dit totaal iets nieuw en onbekend voor
het kind, waar het ooit iets vaag over hoorde, maar nooit
direct mee te maken kreeg. Vaak wil het kind dit ook niet,
het wil het liever wegdrukken en ontkennen, eerder dan
dit tegemoet te gaan om dit nieuwe gegeven te verken-
nen. Het is nochtans belangrijk in beeld te krijgen wat
het kind achtereenvolgens activeert : ontkenning, zich
afsluiten, boosheid, verdriet, schuld, ongedaan maken,
machteloosheid, eenzaamheid, onrecht, onveiligheid.
Hoe moet het zijn mama en zijn papa hierin plaatsen en
231
zichzelf, of zijn broer(s) of zus(sen), hoe hen elk benoe-
men en hoe mee omgaan. Hoe zal hun nieuwe relatie in
vergelijking met hun oude zijn ? Hoe kan het dit alles ver-
zoenen met beelden van zichzelf over gezin, trouw, ze-
kerheid, stabiliteit ?
Spontaan zal het kind een aantal schema's activeren.
Schema's die meest voor de hand liggen. Zoals het emo-
tioneel schema : ik voel me schuldig, want dit komt door
mij. Niet altijd zullen deze schema's de meest behulp-
zame zijn, veelal zal hun invulling ook niet de meest pas-
sende zijn in het licht van de nieuwe, voor het kind nog
onbekende situatie. Ervaart het de nakende echtschei-
ding als een onoplosbare ruzie omwille van hoe jezelf als
kind doet, wat het ongedaan wil maken door alsnog te
veranderen en erg zijn best te doen. Of leert het kind de
echtscheiding te aanvaarden als gegeven van twee ou-
ders die erg uit elkaar staan omwille van een te groot
verschil en die trachten de opvoeding alsnog te redden
en veilig te stellen. De invulling van dit echtscheidingsge-
beuren kan erg verhelderend werken en meteen ook een
houvast bieden voor de toekomst.
Een belangrijk deel van de aanwezige processen zal erin
bestaan de geactiveerde schema's met hun invulling te
onderkennen en samen te zoeken naar een optimalise-
ring ervan, zodat ze meer passend en meer behulpzaam
232
worden. Waar om draait het nu en waar (om) heen zou-
den we moeten geraken om eruit te komen.
Schema's kunnen hierbij helpen om alles helder te krij-
gen en van daaruit beter. Zichtbaar en hanteerbaar ma-
ken van wat buiten je gebeurt en zichtbaar en hanteer-
baar maken van wat parallel hiermee binnen in je zich
afspeelt.
233
234
Wat het schema geven aan kan bemoeilijken
Soms zal een schema een ander maskeren, zoals het
emotioneel schema woede dat het emotioneel schema
verdriet maskeert. Of het verdriet wordt gemaskeerd
door het ziekteschema, of door een verstoord concen-
tratieschema of denkschema, zoals grote afleidbaarheid,
apathie of twijfel. Als ouder wil je hier dan niet altijd ver-
der op doorgaan, om je kind en jezelf te beschermen en
te sparen.
Soms zal een schema nog actief zijn, terwijl er nood is
aan een ander schema. Het actieve schema past nog bij
de voorbije realiteit, maar die is nu veranderd, waardoor
de nood ontstaat aan een nieuw of veranderd schema.
Het kind gaat nog uit van de situatie van voor het verlies.
Iets of iemand is nog niet weg, hij of zij heeft nog niets of
niemand verloren, er is nog geen afwijzing of mislukking,
wat gebeurt dringt nog niet door. Het oude behoefte-
schema aan veiligheid is nog niet ingeruild voor het
nieuwe behoefteschema opnieuw veiligheid te vinden
maar anders dan voorheen.
Soms kan het echte schema nog niet gegeven aan het
voorval en ervaren ervan. Het werd nog niet gevonden,
of het was te pijnlijk en te bedreigend. Dan kan gekozen
voor een gelijklopend schema, dat misschien meer ab-
stract is, of net meer concreet, dat zich in een andere
235
context op meer afstand zich afspeelt. Maar toch kan dit
helpen dichterbij het echte schema te komen, maar
meer veiligheid en hanteerbaarheid biedt. Kenmerken
van het ene schema kunnen alzo overgebracht naar het
andere schema. Als toegang biedend schema kan ge-
dacht aan een verhaal, gelijkend voorval, eerdere ge-
beurtenis, aan wat in literatuur, kunst of persoonlijke ex-
pressie te vinden is.
Soms wordt een schema aangesproken, ingevuld en ge-
activeerd vanuit oorzaak en gevolg. Het verlengstuk blijft
dan mogelijk uit, namelijk van het schema als middel tot
een doel. Elke crisis vormt evenwel de kern en vertrek-
punt voor iets anders.
Soms moet het kind aangemoedigd en gerustgesteld
worden dat het oké is een nieuw schema aan te spreken,
in te vullen en te activeren. Het is best oké dat je contact
maakt met iemand anders, het is oké dat je een andere
weg of oplossing kiest.
Wat kan helpen bij het schema geven aan
Veelal kan het kind ook best de mogelijkheid geboden
om het gebeuren en zijn ervaren te delen. Dit kan helpen
om zijn ervaren scherp te krijgen doordat met deze hulp
schema kan gegeven aan wat het overkwam en hoe het
nu verder moet. Soms kan hierbij vastgesteld elkaar nabij
236
te komen vanuit overeenstemming, maar soms ook dat
het vraagt om elkaar te zoeken en te vinden vanuit ver-
schil. Hierbij kan gelet op hoe ver elk reeds staat in de
fase van verwerking. Tegelijk kan rekening gehouden
worden met de bredere context van de levens- en ont-
wikkelingsfase waarin elk zich bevindt. Dit delen kan met
iemand waarvoor je je kan openstellen, dit delen kan ook
met een groep van lotgenoten. In het thema-onderdeel
'Delen van emotioneel ervaren' van deze encyclopedie
kan je meer hierover gelezen.
Intuïtief zal het kind er gemakkelijk voor kiezen op een
rustiger moment wanneer het zich voldoende sterk voelt
en zich minder kwetsbaar ervaart, zich meer open te
stellen voor het gebeuren en zijn impact, en erover te
praten. Door er dan op een enigszins minder uitgespro-
ken mate emotioneel en cognitief mee bezig te zijn, kan
het stilaan een minder emotionele en meer begrensde
cognitieve vorm aannemen die als dusdanig kan vastge-
legd als een meer hanteerbare herbevestiging in zijn ge-
heugen. Zo kan iets wat niet op een goede manier in het
geheugen was opgeslagen door een passend herbeleven
nu vanuit een grotere maturiteit en kracht op een gun-
stiger wijze herbevestigd worden. In het thema-onder-
deel 'Herbeleven ter herbevestiging' van deze encyclope-
die kan je meer hierover gelezen.
237
Geef zo je wil in de tekst hiervoor aan wat je bij een in-
grijpend gebeuren zou kunnen helpen om dit situeerbaar,
zichtbaar en hanteerbaar te maken.
238
Schema’s en
gevoeligheid
Gewekte
gevoeligheid
Schema's en gevoeligheid
Eens een schema geactiveerd is er een grotere gevoelig-
heid voor gelijksoortige informatie. Het kan gaan om
een ken-, gevoels- of behoefteschema dat gewekt is
waarbij er aandacht is voor bevestiging, aanvulling of bij-
sturing. Zo kan twijfelachtige en subjectieve informatie
meer impact hebben door de gewekte grotere gevoelig-
heid. Op die wijze is de beïnvloedbaarheid en de vat-
baarheid hiervoor groter.
Wordt, bijvoorbeeld, een onveilig of angstig gevoel ge-
wekt, dan is er een grotere gevoeligheid voor wat aan de
Eens een ken-, gevoels- of behoefteschema gewekt,
komt veel in functie hiervan te staan. Zo is er een toe-
genomen gevoeligheid voor alles wat met dit schema
te maken heeft.
239
basis van veiligheid of angst kan liggen om de huidige si-
tuatie en het actueel gevaar precies in te schatten. Zo
kent het schema situaties en informatie uit vroegere er-
varingen waarin angst en onveiligheid aangewezen is, dit
om snel te kunnen reageren, zonodig. Er is dan grote
sensibiliteit om een mogelijk gevaar of onveiligheid
vooraf en tijdig op te merken. Opgeslagen informatie
van vroegere ervaringen wordt dan geactiveerd die toe-
laat de actuele informatie over de huidige situatie of het
actueel gebeuren mee te vergelijken, zodat op korte ter-
mijn passend kan gereageerd.
De grotere gevoeligheid kan ook te maken hebben met
informatie die het eigen schema versterkt, met als risico
dat het meer extreem wordt. Verder speelt ook de re-
centheid, de frequentie en de intensiteit van activering
een rol in de vatbaarheid. Bijvoorbeeld, de angst of on-
veiligheid was kortgeleden nog aanwezig en erg uitgesp-
roken, of meermaals aanwezig en is gemakkelijk terug
activeerbaar. Tenslotte speelt ook de gelijkgestemdheid
van de omgeving mogelijk een rol voor je gevoeligheid.
De omgeving heeft mogelijk net dezelfde schema’s geac-
tiveerd en deze resoneren mee met je eigen schema’s.
Realiteit, informatie en voorstelling
Geweten is dat de realiteit op zich niet tot iemand kan
doordringen, maar dat het informatie is over de realiteit
240
van jezelf of van anderen in je omgeving die de basis
vormt voor je schema's en hun activatie. Het gevaar be-
staat steeds dat deze gehanteerde informatie niet over-
eenstemt met de realiteit.
Als een onbestaand iets of onbestaande realiteit nega-
tief of positief wordt benoemd, ontstaat er een voorstel-
ling die de basis vormt voor een negatief of positief iets
of realiteit. De negatieve voorstelling van de realiteit en
de invloed ervan op waarneming, verwachting, reactie
en omgang wordt 'nocebo'-effect genoemd, de positieve
voorstelling en haar invloed wordt 'placebo'-effect ge-
noemd. Er is niets in de werkelijkheid maar het wordt als
iets voorgesteld. Dit laatste is bepalend voor de omgang
ermee. Er is, bijvoorbeeld, geen ziekte of geen passende
medicatie, maar het wordt wel zo voorgesteld, met alle
gevolgen van dien. Zo ontstaat het risico dat het label
onterecht wordt waargemaakt. Het geactiveerde sche-
ma wordt zo tot een zichzelf waarmakende verwachting.
In het voorbeeld het schema ziekte dat een ziekmakend
gevoel geeft, of het schema medicament dat een gene-
zend gevoel geeft.
Telkens gaan we af op de beschikbare informatie. Zo
kunnen we ons ook meer algemeen realiteiten positief
voorstellen op basis van eigen of gekregen informatie, zo
is de kans groter dat er meer gevoeligheid is voor alles
wat past in deze positiviteit. Hierdoor is er meer kans op
241
een positief gevoel dat meer duurzaam wordt en wordt
het pad van de negativiteit verlaten.
Bij een ‘nocebo’-effect lichten de hersenen op dezelfde
plaatsen op als bij een placebo’-effect. De manier
waarop ze geactiveerd worden bleek evenwel heel ver-
schillend.
Omdat we niet omgaan met realiteiten zelf, zijn we zeer
vatbaar en kwetsbaar voor informatie die een voorstel-
ling van de realiteit creëert die al dan niet overeenstemt
met die realiteit. De ontstane toegenomen gevoeligheid
houdt gemakkelijk het gevaar in van een toegenomen
kwetsbaarheid. Dit is zeker het geval zo een situatie of
gebeuren onduidelijk of niet vertrouwd is. Of intentio-
neel een situatie of gebeuren vertekend wordt voorge-
steld, of wordt voorgespiegeld.
Rekening houden met gewekte gevoeligheid
Eens een schema geactiveerd, is er dus tegelijk gevoelig-
heid voor alles wat er mee te maken heeft. Zoals wat
iets is of wie iemand is, hoe iets is of iemand doet, hoe
met iets of iemand omgaan, waar en wanneer iets zo is
of iemand zo is, waarom iets of iemand zo is, waartoe
iets of iemand zo is.
242
Door meer bewust te worden van deze gevoeligheid die
nog verhoogd is omdat de realiteit zich aanbiedt als in-
formatie die mogelijk gekleurd of vertekend is, kan ver-
meden worden hier negatieve invloed van te ondervin-
den en mogelijk het slachtoffer van te worden.
Eens geactiveerd trek je gemakkelijk informatie in dit
verband aan. Je wil je meer informeren om preciezer op
de hoogte te geraken van het wat, hoe, waar, wanneer,
waarom of waartoe van iets of iemand. Zo stel je je ge-
makkelijk open voor informatie die niet altijd zo over-
eenstemt met de onderliggende realiteit aan de basis.
Deze ongunstige invloed kan je voorkomen door je vra-
gen te stellen bij iets of iemand over de geloofwaardig-
heid, betrouwbaarheid, betrokkenheid, openheid, tijd-
stip, situatie, context, preciesheid, volledigheid, samen-
hang, geen herhaling, meervoudige bevestiging, aanwe-
zig opzet, controleerbaarheid, ondersteuning, verwor-
ven status, oorsprong.
Belangrijk is je kwetsbaarheid niet te laten oplopen door
je grotere gevoeligheid. Het is met name niet omdat je
meer open staat en gevoeliger voor iets bent, dat het
zich ook tegen je moet keren. Je openheid en gevoelig-
heid kunnen net zo goed een gids en afbakening beteke-
nen, die behulpzaam en ondersteunend zijn. Je gewekte
243
aandacht, gerichtheid, openheid en vatbaarheid kunnen
zo als richtbaken dienst doen.
Hoe minder je over iets weet hoe groter de gevoeligheid
en kwetsbaarheid. Je beschikt dan over weinig houvast
en referentiepunten terwijl de behoefte aan meer infor-
matie groot is. Vooral als iets nieuw of anders is, doet
dit zich meer voor. Je kan dan niet terugvallen op opge-
bouwde ervaringen die je inlichten of waarschuwen voor
iets of iemand.
Belangrijk kan ook zijn bepaalde ongunstige schema’s,
zoals angst- en onveiligheidsschema’s, te weten deacti-
veren. Zo ontstaat er een geringere gevoeligheid hier-
rond. De aandacht kan dan op iets anders gericht waar-
door de alertheid voor iets rond iets anders komt te
draaien. Door te achterhalen wat de activering van dit
schema uitlokte of wat er aan de basis van ligt, kan deze
activering ongedaan gemaakt. Dit kan, bijvoorbeeld,
door de trigger weg te nemen, zoals iemand anders zette
je op dit spoor of je maakte dit eerder al eens mee.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel '(Om-
gevings)gevoeligheid' van deze encyclopedie.
244
Praktijk
Geef aan hoe je gevoeligheid voor iets of iemand toe-
neemt ?
Geef aan hoe dit je kwetsbaarheid kan verhogen ?
Geef aan hoe je gevoeligheid niet te laten worden tot
kwetsbaarheid ?
Wat kan je concreet ondernemen om realiteit en infor-
matie hierover meer te laten samenvallen ?
Hoe kan je toegenomen gevoeligheid en kwetsbaarheid
inschakelen ten gunste van je of iets ?
Hoe belangrijk is je bekendheid met iets om je sterker te
voelen ?
245
Schemagevoeligheid
Veel in de omgang tussen ouder en kind is gevoelsgela-
den en minder rationeel dan op het eerste gezicht lijkt.
De inhoud en betekenis van de dingen in de omgang met
elkaar zijn gekleurd door gevoelens. De reacties tegen-
over elkaar zijn gevoelsgeladen. De situaties en omstan-
digheden waarmee in de omgang met elkaar te maken
zijn omgeven met gevoelens.
DENKEN ALS GEVOELSGELADEN
In de wetenschappelijke vakliteratuur wordt in dit ver-
band gesproken van 'hot cognition' en 'hot schema' die
de interactie ouder-kind dragen. Met 'hot cognition'
In je interactie als ouder en kind spelen gevoelens
een grotere rol dan veelal wordt gedacht.
Ze maken dat je gemakkelijk op eenzelfde wijze met
elkaar blijft omgaan.
246
wordt bedoeld kennis die gekleurd is met gevoelens.
Met 'hot schema' wordt bedoeld dat naast kennis ook
gevoelens en waarderingen voor gebruik liggen opgesla-
gen in geheugenschema's, dit als neerslag van eerdere
ervaringen. Onderzoek wijst uit dat het aandeel van per-
soonlijk gekleurde kennis aanwezig naast objectieve ken-
nis niet mag onderschat worden. Waar bij objectieve
kennis juist getracht wordt afstand te nemen van zichzelf
en eigen gevoelens en behoeften, is dit bij persoonlijke
of subjectieve kennis net andersom. De betekenis en in-
vloed voor zichzelf vormen hier net de kern van.
De aanwijzende betekenis van Joran of Lizie, bijvoor-
beeld, is dat het een kind is, net zoals er zo vele kinderen
zijn. De meeklinkende betekenis van Joran of Lizie is zo-
veel meer, bijvoorbeeld, ze betekenen alles voor je als be-
trokken ouder. Ze maken je blij, angstig, of boos of droe-
vig. Ze brengen je in beweging en bezetten je denken,
voelen en verlangen.
OMGANG ALS GEVOELSGELADEN
Onderzoek wijst uit dat veel in onze omgang niet bepaald
wordt door een actueel denken, maar veel in de omgang
bepaald wordt door ervaring en gewoonten gekleurd
door gevoelens en voorkeuren. Eerder dan een 'high-ef-
fort' denken met een overdenken en keuzemaken, ver-
kiezen we in de dagdagelijkse omgang een 'low-effort'
247
denken dat teruggaat op opgeslagen geheugenschema's
en een voorkeur inhoudt voor het bewandelen van eer-
der betreden paden. Waar een denken nog toelaat van
richting te veranderen, is dit veel moeilijker bij een ge-
woontepatroon waarvan moeilijk afstand kan genomen
worden. Zo kan je als ouder ervaren dat veel in de om-
gang met je kind vlot verloopt juist omwille van de ont-
stane omgangswijzen. Moeilijker is het daardoor even-
wel wanneer de situatie of de ongunstige omgang vraagt
om verandering. Niet alleen de patronen, maar de erin
aanwezige gevoelens en oordelen zullen het dan niet ge-
makkelijk maken om tot verandering te komen. Mogelijk
zullen ze een hinderpaal vormen voor verandering.
In het denken in termen van 'hot cognitions' en 'hot
schemas' om de ouder-kind interactie beter te begrij-
pen, kan onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds
aanwezige gevoelens, waarderingen en preferenties die
wijzen op een zekere persoonlijke betrokkenheid en in-
vloed, en anderzijds uitgesproken emoties, oordelen en
verwachtingen die wijzen op een meer en erg uitgespro-
ken persoonlijke betrokkenheid en betekenis. De actieve
cognities en geactiveerde schema's kunnen enerzijds
een zekere richting aangeven, of ze kunnen in het andere
geval als enge route fungeren waarvan niet kan afgewe-
ken worden.
248
Gevoelens en emoties blijken niet enkel mee te spelen
naast actuele en opgeslagen kennis, zoals net aangege-
ven, ze bepalen zelf ook mee de actuele kennis en de
wijze waarop kennis wordt opgeslagen. Voorkeuren en
verwachtingen blijken niet enkel mee te spelen naast ac-
tuele en opgeslagen informatie, ze bepalen ook mee de
actuele informatie en de wijze waarop informatie wordt
opgeslagen. Mijn gevoelens en verwachtingen tegen-
over mijn kind maken dat ik een bepaald beeld over mijn
kind ontwikkel, dat mogelijk niet overeenkomt met de
werkelijkheid van mijn kind. Dit gevormd beeld zal even-
wel in sterke mate de omgang met mijn kind bepalen of
beïnvloeden. Ook hiernaar verwijzen de begrippen 'hot
cognition' en 'hot schema'.
SITUATIE ALS GEVOELSGELADEN
Ook wordt vastgesteld dat enkel wanneer bepaalde ge-
voelens en behoeften aanwezig zijn, een bepaald soort
van denken en geheugenschema-activering zich voor-
doet. Denken en schema-activering die zich niet voor-
doen bij afwezigheid van deze gevoelens en behoeften.
Zo is er een prefrontaal cortex gestuurd denken en her-
inneren aanwezig ingeval van 'cold cognition' en 'cold
schema'. Zo is er anderzijds een limbisch gestuurd den-
ken en activeren aanwezig ingeval van 'hot cognition' en
'hot schema'. Zo nemen jongeren nogal eens irrationele
beslissingen onder druk van sterke emoties. Jongeren
249
weten dan de pro's en contra's van hun keuzen onvol-
doende vooraf af te wegen. Dit zou onder meer samen-
hangen met een onevenwichtige niet gelijktijdige ont-
wikkeling van het emotionele en rationele brein. Nog,
kan een gering zelfvertrouwen cognitieve en geheugen-
processen erg verstoren. Zo ook tenslotte kunnen in
emotionele omstandigheden emotionele of 'hot' cogni-
ties en emotionele schema's geactiveerd worden. In za-
kelijke en neutrale omstandigheden kunnen dan weer
rationele of 'cold' cognities en cognitieve schema's geac-
tiveerd worden.
SCHEMAGEVOELIGHEID
Schemagevoeligheid wijst er op dat geheugenschema's
wat hun begripsinvulling betreft niet enkel feitelijke en
beschrijvende kenmerken aangeven maar ook wijzen op
persoonlijke en waarderende kenmerken, zoals gekop-
pelde gevoelens, oordelen, voorkeuren, verwachtingen,
waarderingen. Schemagevoeligheid wijst ook op een
voorkeur omgangspatroon gericht op een willen berei-
ken van een bepaald verwacht effect en affect. Dit als
gedragsinvulling met emotioneel procedurale kenmer-
ken. Schemagevoeligheid wijst tenslotte op een contex-
tinvulling met emotionele contextkenmerken, die zo
aanwezig specifieke schema's activeren. Schema's kun-
nen zo door gevoelens en behoeften worden geacti-
veerd, wijzen zo emotionele en oordelende kenmerken
250
aan, doen heel persoonlijk affectief betrokken reageren,
om tegemoet te komen aan bepaalde gevoelens en be-
hoeften. In de opgebouwde schema's op basis van opge-
dane ervaringen zijn zo de persoonsbetrokken emotio-
nele en dynamische facetten opgenomen en verwerkt.
Als ouder en kind ga je niet met elkaar om op een wijze
waarin je de pro's en contra's van dit zeggen en zo rea-
geren afweegt. Eerder gaat het uit van een gevoelsband
tegenover elkaar en deze willen bevestigen en in je ex-
pressie tot zijn recht laten komen. Het gaat om de emo-
tionele betekenis van en voor elkaar die je dingen doet
zeggen en je doet reageren op een persoonlijke en be-
trokken wijze, vooral ook wanneer deze gevoelsmatige
omgangswijze in het gedrang dreigt te komen.
SCHEMAWIJZIGING
Willen geheugenschema's bij je kind of jezelf gewijzigd
worden, dan kan getracht worden je andere meer emo-
tioneel positieve ervaringen te laten opdoen die een
gunstiger emotionele neerslag vinden in je geheugen-
schema's. Soms kan het nuttig zijn de geheugenschema's
imaginair te benaderen als een 'cold schema', zodat er
minder emotionele weerstand tegen verandering opge-
wekt wordt. De emotionele realiteit doet zich nu niet
voor en wijziging houdt bijgevolg minder emotionele ri-
sico in. Er is nu bijvoorbeeld, geen discussie aanwezig,
251
zodat over iets kan gepraat worden. Ontwikkelde sche-
ma's zijn vaak niet plots of gemakkelijk te veranderen. Ze
liggen aan de basis van gedachten, van emoties en van
reacties. Ze houden zichzelf gemakkelijk in stand en wor-
den veelal herbevestigd door zichzelfwaarmakende ver-
wachtingen die ze inhouden. Soms kan ervaren worden
wel rationeel tot een verandering te willen komen, maar
emotioneel dit nog niet zo te ervaren. Het 'cold' proces
wordt dan nog niet gevolgd door het 'hot' proces.
IMPLICATIES SCHEMAGEVOELIGHEID
'Hot cognition' en 'hot schema' zijn relatief nieuwe be-
grippen die wijzen op denk- en geheugenprocessen die
getekend en beïnvloed worden door gevoelens, per-
soonlijke doelen en betrokkenheid. Er wordt vooral op
deze processen teruggevallen wanneer keuzes gemaakt
moeten worden, ook al lijkt dit niet zo. Of nog wanneer
gereageerd moet worden in erg gevoelige en persoons-
betrokken aangelegenheden. Deze 'hot cognition' en
'hot schema' kunnen er voor zorgen dat steeds op de-
zelfde wijze wordt gereageerd omwille van de aanwezige
gevoelens en behoeften. Ze kunnen er ook voor zorgen
dat steeds weer dezelfde herhaling wordt gezocht. Zo is
verandering en evolutie erg moeilijk, ook wanneer de
aanwezige gevoelens en behoeften minder gunstig zijn.
Wanneer gedachten en eerdere ervaringen opgeslagen
in geheugenschema's gevoeliger zijn, kan er moeilijker
252
van losgekomen worden en is de kans op herhaling gro-
ter.
GEVOELSLADING IN WERKELIJKHEID
Hoe uitgesproken gevoelsgeladen is je weten als ouder
en kind :
niet zekere mate uitgesproken
Hoe uitgesproken gevoelsgeladen is je omgang als ouder
en kind :
niet zekere mate uitgesproken
Hoe uitgesproken gevoelsgeladen is je situatie als ouder
en kind :
niet zekere mate uitgesproken
Hoe gemakkelijk is verandering van je weten, je omgang
en je situatie als ouder en kind mogelijk :
niet zekere mate uitgesproken
Hoe erg is als ouder en kind de gevoelslading verantwoor-
delijk voor een herhaling zoeken :
niet zekere mate uitgesproken
253
Schema-
herkenning
in de opvoeding
WAND
Als ouder heb je het vaak niet gemakkelijk. Op één of an-
dere manier lijkt er soms een wand te staan tussen jezelf
en je kind. Vaak heb je het gevoel je kind niet te bereiken.
Vaak ook heb je het gevoel dat je kind je niet bereikt.
Deze wand weten achterhalen en weten herkennen, kan
dan behulpzaam zijn.
Soms houdt iets je als ouder of als kind bezig dat je in
de weg staat, of niet kan overbrengen, of niet kan
plaatsen.
254
WAT JE IN DE WEG STAAT
Als ouder kan je je soms niet ten volle geven aan je kind,
omdat je mogelijk met bepaalde dingen bezig bent die
dit afremmen. Er zijn mogelijk bepaalde emoties die in
de weg staan, of er zijn bepaalde beelden die je inpal-
men, of nog zijn er recente gebeurtenissen die je nog erg
bezighouden. Zo kunnen zekere teleurstellingen, of ze-
kere gelijkenissen, of zekere voorvallen je erg bezighou-
den, zodat ze je afremmen je volledig open te stellen
voor je kind. Op één of andere manier ben je met jezelf
bezig, met je emoties, met je overtuigingen, met je her-
inneringen. Bijvoorbeeld, omdat je het er moeilijk mee
hebt, omdat je het anders had gewenst, omdat ze nieuw
zijn.
Wat je als ouder opvalt is het grote verschil tussen je
beide kinderen, bijvoorbeeld. Je oudste heeft veel weg
van jezelf, je herkent meer kenmerken van jezelf. Je
jongste doet je denken aan je partner, die deelt meer
kenmerken met de vader. Je oudste activeert gemakke-
lijk je zelfschema, je jongste je partnerschema. Soms
betrap je jezelf erop dat je tegenover je oudste reageert
zoals je zou wensen dat met jezelf wordt omgaan en
dat je tegenover je jongste reageert zoals je tegenover
je partner doet. Dit automatisme overvalt je en is mo-
gelijk behulpzaam. Of het staat op bepaalde momen-
ten of in bepaalde situaties mogelijk in de weg.
255
Zo ook kunnen spanningen met je partner, zoals bij echt-
scheiding, maken dat je met uitgesproken ervaringen
wordt geconfronteerd, die je erg op jezelf terugwerpen.
Je voelt je erg gespannen en ongelukkig. Je kind kan dan
gemakkelijk een en ander hiervan oppikken. Het voelt de
onrust en het verdriet, maar kan dit tegelijk moeilijk
plaatsen. Wat in je gewekt is belast je kind, tegelijk staat
wat gewekt is je omgang met je kind in de weg. Pas als
de spanningen wegebben, zoals na verloop van tijd bij
echtscheiding, verdwijnt ook de belasting voor je kind en
komt er weer ruimte voor de omgang met je kind.
WAT JE KIND BEZIGHOUDT
Voor een kind is het soms moeilijk over te brengen waar
het mee geconfronteerd wordt, mee bezig is of nood aan
heeft. Zo kan een kind behoefte hebben aan veiligheid,
aan rust of net stimulatie, of aan nabijheid, terwijl dit
voor je helemaal niet duidelijk is of zo overkomt. In zulke
situatie voel jij je volledig veilig of kan jij het zelfstandig
aan, zodat wat je kind vraagt of nodig heeft niet bij je
opkomt. Op wat bij je kind gewekt is, ga je op die manier
niet in. Het kind bereikt je niet, hoe erg het soms ook zijn
best doet je iets duidelijk te maken. Soms op een voor je
zeer belastende wijze, bijvoorbeeld, door extreem te
doen, te blokkeren of iets te blijven herhalen. Je herkent
niet wat bij het kind geactiveerd is.
256
Ook bij het kind kan iets in de weg staan, zodat het moei-
lijker op je kan inspelen. Bepaalde emoties, overtuigin-
gen, of een gebeuren. Boosheid, het idee niet geliefd te
worden, een vernedering of uitsluiting waar nog niet
overheen. Ze kunnen maken dat het kind hier erg mee
bezig is, zodat het zich enigszins afsluit en zich niet weet
open te stellen voor je en je verwachtingen. Je kan meer
hierover lezen in het thema-onderdeel 'Voor een gun-
stige dynamiek' van deze encyclopedie.
HOE IETS BEGRIJPEN ALS KIND
Een kind kan soms ook met indrukken geconfronteerd
worden die het niet weet te plaatsen. Het kind herkent
niet waarop iets slaat, waarmee iets te maken heeft, hoe
het tot iets kwam, of waar iets naar toe gaat. Het kind
weet alzo al helemaal niet hoe het op wat het niet be-
grijpt moet reageren.
Vermoed wordt dat de slaap onder meer als functie
heeft de vele indrukken die een kind overdag opdoet op
één of andere manier te verwerken en te ordenen in de
geheugenstructuur of het netwerk dat zich reeds bij het
kind ontwikkeld heeft. Moet het, bijvoorbeeld, iets wat
overdag voorgevallen is, voor zijn rekening nemen, moet
het zo iets in de toekomst zien te voorkomen en hoe zou
het dit kunnen. Lukt het kind in dit herkennen en orde-
257
nen niet en wordt het hier erg of veelvuldig mee gecon-
fronteerd, dan kan dit de slaap op één of andere manier
verstoren. Ouders kunnen hier wellicht bij helpen de
vele vraagtekens en onduidelijkheden waarrond het kind
mogelijk spanningen en emoties ontwikkelt, tegen te
gaan. Dit kunnen ze door dingen te benoemen, of uit te
leggen, te situeren of te verklaren waarom of waartoe
iets is. Zo kan het kind gemakkelijker het kenschema her-
kennen waarrond iets draait en kan het gemakkelijker
nieuwe ervaringen en informatie in het passend geheu-
genschema plaatsen. Zo doolt het kind niet rond in zijn
eigen geheugenstructuur of -netwerk en kan het gemak-
kelijk passend aangevuld en geordend worden.
SCHEMAHERKENNING SAMENGEVAT
Samengevat, als ouder kan je trachten wat in je actief is
te benoemen voor jezelf en voor je kind. Zo belast het
wellicht minder je kind en kan je er voor zorgen dat het
ook jezelf niet te veel belast. Als ouder kan je trachten
wat in je kind actief is te benoemen voor jezelf en voor
je kind. Zo kan je beter op je kind inspelen en kan je beter
voor jezelf en voor je kind formuleren waarom het zo
doet of zo is. Als ouder kan je trachten waarmee je kind
en jezelf geconfronteerd wordt, beter te duiden, uit te
leggen en te situeren. Zo kan je kind beter iets uit de wer-
kelijkheid plaatsen in zijn ken- of geheugennetwerk.
258
Op die manier kan de wand tussen jezelf en je kind ge-
makkelijker weggenomen. Iets waarvan je zelf en je kind
alleen maar beter kunnen worden. De herkenning welk
schema actief is bij jezelf en bij je kind, of welk schema
je best kan activeren, kan spanning doen afnemen, dui-
delijkheid creëren en de basis vormen voor een betere
en meer gerichte omgang.
HERKENNEN WAT DOORWERKT
Niet enkel dingen in het nu, maar ook ervaringen die ver
teruggaan in de tijd, kunnen nu nog hun invloed laten
gelden. Op basis van deze ervaringen heb je als kind be-
paalde overtuigingen en een bepaalde opstelling en om-
gang ontwikkeld die actief worden in een bepaalde con-
text. Voor je kind kunnen geheugenschema's die zich
ontwikkelden op basis van eerdere ervaringen actief
worden in de omgang met je als ouder. Maar ook voor
jezelf als ouder kunnen ontwikkelde kenschema's op ba-
sis van kinderlijke ervaringen doorwerken wanneer ze
actief worden in de omgang met je kind.
Zo kunnen, bijvoorbeeld, je ouders erg druk geweest zijn
met hun eigen leven en weinig tijd voor je als kind heb-
ben gehad. Het gebrek aan interesse dat je zo als kind
hebt ervaren kan gevoelens van in de steek gelaten wor-
den, eenzaamheid en niet geliefd zijn voor je meebren-
gen. Het kan bij je als kind een angstige-gehechtheid
259
schema tot ontwikkeling hebben gebracht. Dit houdt het
geloof in dat belangrijke personen in je leven weg gaan
of emotioneel onbereikbaar worden. Het maakt dat je je
wanhopig vastklampt aan een relatie op een voor de an-
der overwelmende manier. Met als risico dat de ander
afstand zoekt, of een eind maakt aan de relatie en zo je
vrees bevestigt.
Word je met zo een schema ouder, dan kan dit proble-
matisch zijn voor je omgang naar je kind toe. Je zult, bij-
voorbeeld, erg bang zijn je kind te verliezen en gemakke-
lijk erg toegeeflijk zijn om elk risico te vermijden.
Tegelijk bestaat het gevaar dat je je kind door je eigen
twijfels ook onzeker en angstig maakt over zijn relatie
met je en zo ook angstig gehecht maakt. Of nog vermij-
dend gehecht maakt, omdat het gevoelens van verstik-
king ervaart door je aanklampen.
Alle redenen om deze ontwikkelingen zo mogelijk te
voorkomen. Zo deze ontwikkelingen zich toch voordoen
kan je trachten de zich ontwikkelende of ontwikkelde
schema's in je geheugennetwerk of in dit van je kind te
herkennen. Zo dat je hun invloed kan verminderen of
wegnemen door je bewust te zijn van hun aanwezigheid.
Vanuit deze herkenning kan je deze ongunstige schema's
zo mogelijk trachten te deactiveren, zodat er ruimte
komt voor wat gunstiger is in je omgang met elkaar. Je
260
kan meer hierover lezen in de thema-onderdeel 'Ouder-
schema's optimaliseren' en 'Ouderschema's in het mid-
den' van deze encyclopedie.
ZELF SCHEMA'S HERKENNEN EN MEE OMGAAN
Wat staat je mogelijk in de weg als ouder:
Wat houdt je kind mogelijk bezig:
Wat begrijpt je kind mogelijk moeilijk:
Wat werkt mogelijk bij je van voorheen door:
Wat werkt mogelijk bij je kind van voorheen door:
Hoe onderliggende schema's herkennen:
Hoe omgaan met herkende schema's:
261
Enkele losse
schema-ideeën
Hoe schema’s een gunstige invloed voor je kind laten
hebben
Je kan je kind helpen eigen kenschema's in te vullen, en
niet enkel of niet vooral te leunen op invulling kensche-
ma's van omgeving. Bijvoorbeeld, wie ben ik voor mezelf,
niet enkel wat zeggen anderen wie ik ben. Ook kan je je
kind helpen bij wat iets is en hoe het iets doet door niet
enkel het kenschema van een volwassene aan te wen-
den. Je kan je kind helpen zelf een schema te ontwikke-
len. Zo kan je je kind opbouwend helpen wat zijn aandeel
en invulling betreffen, terwijl je zelf als volwassene af-
bouwend helpt bij wat je aandeel en invulling zijn.
Kenschema’s spelen vaak een grote rol in iemands
denken en doen in ontwikkeling.
Hoe hier in de opvoeding gunstig op inspelen ?
262
Onderzoek van de Ohio State University toont aan dat
jonge kinderen zowat alles opmerken in tegenstelling tot
de meer selectieve aandacht bij volwassenen. Dit verde-
len van de aandacht kan adaptief zijn voor jonge kin-
deren. Door overal op te letten, verzamelen ze meer in-
formatie die hen helpt meer te leren. Het helpt bij het
leren van iets nieuw door meer overzicht te hebben. Vol-
wassenen daarentegen schenken voornamelijk aan-
dacht aan informatie die ze belangrijk achten. Ze verto-
nen aangeleerde onoplettendheid door geen aandacht
te geven aan voorheen irrelevante kenmerken waarvan
ze denken niet belangrijk te zullen zijn. Ze proberen pro-
babilistische regels te gebruiken bij hun aandachtsselec-
tie, wat in veel gevallen ook gunstig is. Zo ontwikkelen
jonge kinderen gemakkelijk nieuwe kenschema’s, terwijl
volwassenen vooral ontwikkelde kenschema’s aanwen-
den.
In sommige culturen, ook wel schuldculturen genoemd,
zoals onze cultuur, wordt de nadruk gelegd op het ont-
wikkelen en navolgen van eigen schema's. In andere cul-
turen, ook wel schaamteculturen genoemd, wordt de
nadruk gelegd op het navolgen van externe door de ge-
meenschap ontwikkelde en opgelegde schema's. Het
mogelijk oproepen of activeren van schuld of van
schaamte moet dan het kind aansporen om interne of
externe schema's in te volgen.
263
Je kind helpen eigen schema's te activeren, zodat het zelf
zijn denken en handelen kan aansturen en niet denkt en
reageert overeenkomstig van door je als volwassene ge-
activeerde schema's die als aansturing voor je kind
dienst moeten doen. Bijvoorbeeld, niet ik doe het omdat
jij als volwassene zo denkt en zo wil dat ik reageer, maar
je kind helpen zelf zo te denken en te willen reageren op
basis van zelf opgebouwde en geactiveerde schema's.
Bijvoorbeeld, het kind komt er zelf achter dat het niet
continu kan gamen of facebooken en zo vastloopt. Te-
genover je kind laat het enkel na zo jij als volwassene in
de buurt brengt en er om vraagt.
Kind tijd geven om passende schema's te activeren. Ze
zo nodig bij te stellen en af te stemmen. Bijvoorbeeld,
vaak wil een kind wel naar je luisteren en ingaan op je
vraag, maar is het in iets anders verwikkeld met bijho-
rende schema's. Het kind toelaten de overstap te maken
van eerst geactiveerde schema's naar andere nog te ac-
tiveren schema's laat medewerking toe.
Eens een schema ontwikkeld is, is het moeilijk om zo-
maar een bocht of omkering te maken (u-turn). Ook zo
iets fout is geleerd. Eens een schema ontwikkeld, wil het
kind dit toepassen. Zo ook een schema met een onjuiste
invulling. Bijvoorbeeld, een foutief ontwikkeld schema
om als kleuter zelf zijn jas aan te trekken. Het kind wil
voortdurend zo zelfstandig mogelijk zijn jas aandoen,
264
ook al heeft het een foutief jasschema. Zo blijft het kind,
bijvoorbeeld, zijn jas niet-gespiegeld op de grond leggen
in plaats van gespiegeld, zodat zijn jas over zijn hoofd
niet goed komt. Pas wanneer het kind tot ervaren of in-
zicht kan komen dat het net andersom moet, kan het zijn
schema-inhoud stapsgewijs wijzigen, zodat het alsnog
goed komt.
Schema's vormen meer of minder bewuste identiteiten.
Wat kenmerkend is voor iemand : jezelf, ouders, broer
of zus, vriend, leeftijdgenoot, groep, enzomeer. Of wat
kenmerkend is voor iets : studie, beroep, voorwerp,
boek, enzomeer. Schema's kunnen eigen identiteiten
weergeven, ze kunnen ook eigen gewenste of ideaal-
identiteiten weergeven. Naast eigen identiteiten, kun-
nen ze ook door anderen toegekende identiteiten weer-
geven, identiteiten over iemand die bij anderen leven.
Hoe schema’s een gunstige invloed voor je als volwas-
sene laten hebben
Schema's kunnen functioneel aangewend worden voor
andere schema's. Bijvoorbeeld, het schema opvoeding
dat aangewend wordt vanuit het schema wapen, of
hulpbron, of middel, of doel. Zo, bijvoorbeeld, je opge-
dane ervaring die je wil delen niet inzetten als wapen,
maar als hulp- of krachtbron voor je kind.
265
Schema's kunnen ingezet als verklaring, om oorzaken te
achterhalen. Schema's kunnen ook ingezet als middel,
om doelen te bereiken. In het eerste geval gebeurt dit
meer in het kader van een probleem, in het tweede geval
meer in het kader van een oplossing.
Niet alleen wat je zegt of doet is bepalend (inhoudelijke
schema's), maar ook hoe je iets zegt of doet is meebepa-
lend (betrekkingsschema's : zelfschema, schema ander,
schema relatie, schema verwachting, schema context,
schema overtuigingen).
Kind ontmoeten vanuit het persoonsschema met moge-
lijkheden, en niet vanuit het probleemschema met risi-
co's.
Hoe schema’s een gunstige invloed voor je beiden als
kind en volwassene laten hebben
Om de praktijk te veranderen kan je er voor kiezen de
theorie te veranderen. Op die manier niet zozeer focus-
sen op gedragsverandering, maar op idee- of schema-
verandering die aan de basis ligt van de gedragsverande-
ring.
Ervaringen laten doorstromen tot schema's als theorie-
vorming, schema's als theorie laten doorstromen tot
266
praktijk als praktijktoepassing theorie. Ervaringen sche-
ma's laten beïnvloeden, schema's ervaringen laten beïn-
vloeden.
Woorden vertolken schema's die een pakket van bijko-
mende eerder afgeleide informatie bevatten. Woorden
die jijzelf en je kind gebruiken hebben een betekenis die
gelinkt is aan een geschiedenis of een verhaal als con-
text. Bijvoorbeeld, als je als ouder zegt 'dit mag je niet'
geef je niet alleen een 'wat niet' aan, maar gebeurt dit
voor de ouder in de context van verboden, vanuit eer-
dere ervaringen dat grenzen nodig zijn. Voor het kind
kan het 'wat niet' evenwel gelinkt zijn aan niet lusten :
'dit mag ik niet' als context vanuit zijn persoonlijk eetver-
leden.
Eenzelfde woord, hier 'mogen' als 'wat wel', past alzo in
meerdere contexten elk met een heel eigen geschiede-
nis. De eigen context of geschiedenis is bijgevolg nood-
zakelijk om de betekenis van hier 'mogen' te begrijpen :
'Het is toegelaten' of 'het is lekker'.
Woorden hebben bijgevolg een betekenis (wat wel of
niet) en een context (bijvoorbeeld, grenzen of lusten)
nodig om ze te begrijpen en te hanteren. Een ken-
schema omvat deze begripsinvulling en contextinvulling
precies. Het geeft tevens specifiek aan welke reactie er-
bijhoort.
267
Schema's aanwenden om iemands denken te verhelde-
ren en te organiseren.
Schema's aanwenden als vervoermiddel voor construc-
tieve gesprekken.
Er is een smal bruggetje tussen minder en meer als ou-
der in de omgang met je kind. Enerzijds, tussen een te
zwakke en te gemakkelijke opstelling als ouder, wat mo-
gelijk misbruik toelaat. Anderzijds, tussen een te sterke
en te moeilijke opstelling als ouder, wat gemakkelijk
weerstand oproept. Als ouder kan je bijgevolg best een
bruggetje zoeken dat het schema zelfactief-zijn en mee-
werken van je kind activeert. Dit door niet de eigen
kracht van je kind uit te schakelen, door enerzijds mis-
bruik toe te laten, of anderzijds weerstand op te wekken.
Maar wel door de eigen kracht van je kind optimaal in te
schakelen, dit door als ouder tegelijk door je opstelling
het schema gebruik en verzet te voorkomen.
Hoe schema's van voorheen een gunstige invloed laten
uitoefenen
Een uit het hindoeïsme en boeddhisme voorkomend be-
grip karma, dat ook in de wetenschappelijke literatuur
terug te vinden is, vertoont enige affiniteit met wat in
schema's aan de orde is. Onder karma wordt begrepen
dat alles wat iemand doet, denkt of zegt, uiteindelijk
268
weer bij zichzelf terugkomt. Het werd onlangs als kinder-
woord van het jaar verkozen. Bijvoorbeeld, iemand die
pest, zal uiteindelijk weinig echte vrienden hebben.
Karma wijst op zekere patronen of schema's uit het re-
cente of verre verleden die doorwerken in het huidig
doen, denken en zeggen. Deze patronen kunnen ie-
mand vasthouden en tegenhouden om tot verandering
te komen. Het bewustworden van deze schema's,
vooral zo ze negatief of belemmerend uitwerken, kan
een vertrekbasis vormen om tot verandering te ko-
men. De aanwezige overtuigingen kunnen de situatie en
de perceptie ervan zo beïnvloeden dat iets vergelijkbaars
zich afspeelt. Met iedere handeling, gedachte of uit-
spraak wordt een oorzaak gestart die automatisch een
gevolg heeft, zowel naar de omgeving als naar zichzelf
toe en die zo circulair zijn. Zo is er van een zekere stag-
natie of evenwicht sprake.
Recent onderzoek aan Harvard University bevestigt dat
cognitieve of kenschema's van bovenaf de informatie-
verwerking sturen. Ze vergemakkelijken de opslag van
schemagerelateerde informatie. Ze kunnen ook infor-
matie met lage instabiele relevantie onderdrukken. Dit
houdt verband met capaciteitslimieten van de informa-
tieverwerking en concurrentie in de neurale netwerkver-
werking. Dit belemmeren kan zich voordoen wanneer
de aanwezige schema's volstaan om doelgericht gedrag
269
te sturen. Het kan de codering van overtollige sensori-
sche input verminderen voor een meer efficiënte taak-
uitvoering. Kunnen doelen worden bereikt met de aan-
wezige kenschema's dan kan de verdere diepgaande ver-
werking van nieuwe invoer vermindert met afname van
zintuigelijke gedetailleerde en contextueel rijke geheu-
gensporen tot gevolg.
Bij schemacongruente informatie is er een afname van
verdere detaillering en contextopslag omdat oude en
nieuwe informatie meer overeenstemmen en minder
opvallen.
Schema's kunnen dus de verwerking van sensorische in-
put stimuleren of afremmen al naargelang de aanwezige
doelen. Is het belangrijk en relevant voor het doel dan
toename, is het minder belangrijk en irrelevant voor het
doel dan afname. Mentale schema's kunnen dus de ge-
heugenopslag van doel-irrelevante informatie belemme-
ren.
Zo is wat iemand momenteel doet, denkt, zegt of wil (als
doel, bijvoorbeeld) het gevolg van wat die voorheen
deed, dacht, zei of wou (als doel, bijvoorbeeld). Door dit
los te laten, bij te sturen of te veranderen kan een ander
gevolg voor wat iemand doet, denkt, zegt of wil op gang
gebracht worden. Door deze patronen of schema's van
voorheen in te ruilen voor nieuwe patronen of schema's
270
wordt een ander gevolg mogelijk en ontstaan er nieuwe
kansen en mogelijkheden die meer gunstig zijn. Behulp-
zaam hierbij kan een houding zijn van onderzoek en in-
teresse die eigen wordt gemaakt. Hierdoor kan gemak-
kelijker een (uit)weg gevonden.
Interessant hierbij is het in onderzoek vastgesteld feno-
meen van representatie drift of afglijding dat aantoont
dat voorstellingen van de werkelijkheid en hoe er mee
om te gaan in welke context en de neurale basis hiervoor
in het brein, in de regel voortdurend in beweging zijn als
dit niet wordt afgeremd. Er is plaats voor nieuwe erva-
ringen, maar ook voor de splitsing ervan. Nieuwe gege-
vens worden bijgeschreven, maar ook herschreven, zo-
dat er een continue verandering en evolutie is op basis
van de nieuwste informatie om tot een ordening van de
werkelijkheid te komen, zodat ze toegankelijk wordt,
hanteerbaar en selecteerbaar. Dit alles mag niet te snel
of overdreven gebeuren, zodat chaos en verwarring kan
worden vermeden, zoals anders gebeurt bij een trauma-
tische ervaring.
Het doorwerken van oude patronen in een nieuwe situ-
atie of omgeving kan te maken hebben met heimwee.
Verandert de omgeving of situatie voor iemand, dan ont-
staat er gemakkelijk heimwee naar de oude vertrouwde
situatie met erbij horende patronen die veiligheid bood.
Kan niet teruggekeerd naar die omgeving of situatie, dan
271
wordt mogelijk getracht in de nieuwe omgeving of situa-
tie zoveel mogelijk van de oude terug te vinden en zo no-
dig zoveel mogelijk van deze omgeving of situatie te re-
construeren, zeker als onveiligheid in het hier en nu op-
duikt. Het gevaar bestaat dan van zich vast te klampen
aan het verleden en erbij horende patronen en geen of
onvoldoende overstap te maken naar het hier en nu en
de toekomst en nieuwe erbij horende patronen. Het ge-
voel van heimwee blijft dan overheersen en het doen en
laten blijft hierrond draaien. Dit zonder plaats voor an-
dere gevoelens van nieuwgierigheid en interesse voor
wat voor ligt en nieuwe ervaringen als fundament voor
nieuwe patronen. Wat achterligt blijft vanuit heimwee
en onveiligheid dominant. Dit zal zich mogelijk nog ge-
makkelijker voordoen zo de nieuwe omgeving of situatie
zomaar niet voor iemand openstaat en gemakkelijk be-
reid is een nieuwe thuis te bieden. Of als iemand althans
dat gevoel heeft.
Mensen zijn vaak op zoek naar het ervaren van een be-
paalde vibe’(klinkt als vaibe). Ze willen een bepaald ge-
voel ervaren, bijvoorbeeld, van gerespecteerd te worden
of geliefd te zijn. Of zich in hun geliefde context ervaren,
tussen vrienden of in hun peergroup, of een bepaalde
sfeer kunnen ervaren, zoals jong-zijn, tussen genderge-
noten, of een samen klinken ervaren, zoals resonantie of
echo kunnen ervaren.
272
Het gelijkgezinde en -gestemde of gelijkgezinden en -ge-
stemden doen je opleven. Een bepaald schema wordt
dan geactiveerd, waaraan de voorkeur wordt gegeven,
of waar naar wordt gestreefd. Gezocht wordt naar een
realiteit die beantwoordt aan een opgebouwd of geko-
zen voorkeurvoorstelling of -schema. Je ontmoet wat
mooi voor je is, of aantrekkelijk, of wat en hoe voor je
liefde is of vriendschap. De omgeving stemt, bijvoor-
beeld, dan overheen met je leeftijds-, gender- of cultu-
rele identiteit die volop toelaat jezelf te zijn of te zijn wie
je wil zijn. Op die momenten voel je een bepaalde vibe
(klinkt als vaibe) en dynamiek. Er zijn voorstellingen in je
wakker geschud door de realiteit die je ontmoet, je hebt
mogelijk het gevoel dat alles samenvalt. Dit is het wat
iets of iemand is voor je en dit wordt werkelijkheid in de
ontmoeting.
Recent Australisch onderzoek toont aan dat in voorwer-
pen gemakkelijk gezichten worden herkend met een be-
paalde expressie, blij, droef, enzomeer. Deze neiging
wordt 'gezichtspareidolie’ genoemd. Dit herkennen van
gezichten in verschillende oppervlakten blijkt hetzelfde
hersengebied te activeren als voor het waarnemen van
gezichten. Bovendien blijken schijnwaarneming als echte
waarneming van gezichten even snel te verlopen. Wel-
licht zijn het dezelfde triggers, zoals twee ogen of holten,
die een gezichtsschema activeren.
273
Nieuw onderzoek van de Washington University in Sint
Louis suggereert dat bacteriën reeds kunnen leren van
het verleden om de toekomst te voorspellen. Bacteriën
weten zich aan te passen aan een fluctuerende omge-
ving door de statistische regelmatigheden ervan te le-
ren. Zo kunnen ze, bijvoorbeeld, ontdekken welke voe-
dingsstoffen meestal gecorreleerd zijn. Ze kunnen dit
sneller dan wat leren via vallen en opstaan zou toelaten.
Dit is gelijkaardig aan wat mensen doen. Het leren van
correlaties van recente ervaringen en toekomstig gedrag
hierop vervolgens aanpassen om het gewenste doel te
bereiken. Bacteriën kunnen dit soort informatieverwer-
king zonder hersenen bij middel van een eenvoudig cir-
cuit.
Geef hiervoor aan wat je aansprak van deze ideeën en
wat voor je bruikbaar lijkt.
274
Schema's :
individuele en
collectieve
processen
Individuele en collectieve schema's
Individuele schema's en collectieve schema's vormen de
individuele of groepsneerslag aan kennis in het brein van
het reilen en zeilen in de persoonlijke of gemeenschap-
pelijke wereld. Deze neerslag in individuele en collec-
tieve schema's vormen tegelijk de basis voor processen
in iemands persoonlijke en gemeenschappelijke wereld.
Vooral de opeenvolging van de samenstellende delen
van ken- of cognitieve schema's is als proces interessant.
Hierbij kan vastgesteld worden dat deze opeenvolging bij
gebruik en toepassing ietwat verschillend is voor indivi-
duele en collectieve schema's.
Schema’s als kennisneerslag van individuele en ge-
meenschappelijke ervaringen vormen de basis van
individuele en collectieve processen. Wat is hun re-
levantie voor de opvoeding ?
Opstelling van Dennis Tyfus Openluchtmuseum Middelheim Antwerpen
275
Schema's zoals in iemands brein opgeslagen bestaan uit
volgende drie delen : hun begripsinvulling als hoe iets te
benoemen en op te vatten, de gedragsinvulling als hoe
overeenkomstig te reageren en de contextinvulling als
hoe iets af te bakenen en te situeren.
Individuele en collectieve processen
Individueel kan volgende opeenvolging als procesgebeu-
ren worden onderkend : in een bepaalde als relevant
ontwaarde context wordt iets op een bepaalde wijze op-
gevat en benoemd. Wat iets voor iemand is, bepaalt hoe
hij zal reageren. Deze reactie leidt tot een nieuwe veran-
derde situatie of context. Dus een opeenvolging van con-
textinvulling naar begripsinvulling naar gedragsinvulling
tot bij een nieuwe contextinvulling. Zodat weer een
nieuwe cyclus kan van start gaan.
Collectief kan een andere opeenvolging als procesge-
beuren vastgesteld worden : een bepaalde gedeelde be-
gripsinvulling in een groep of gemeenschap leidt tot een
bepaalde structurering en regeling van de gemeen-
schappelijke context als contextinvulling. Deze gecre-
eerde context leidt op zijn beurt tot een bepaald gericht
en begrensd gemeenschappelijk handelen als gedragsin-
vulling. Dit doen en laten als gedragsrealiteit leidt tot een
bepaald gedachtegeheel waar het op uit kwam en die dit
ondersteunt als nieuwe begripsinvulling.
276
In de voorstelling van een schema kan een rechtsom
draaien voor een individueel schema onderkend en een
linksom draaien voor een collectief schema als procescy-
clus vastgesteld.
Beide zouden ook als rechtsdraaiend kunnen voorge-
steld : als bij het collectief schema het structureren en
regelen als groepsgedrag wordt beschouwd en het indi-
vidueel handelen van de groepsleden dat daaruit volgt
en hierin past als contextgegeven.
BEGRIPS-
INVULLING
GEDRAGS-
INVULLING
CONTEXT-
INVULLING
INDIVIDUEEL PROCES :
COLLECTIEF PROCES :
277
Vertaald naar de opvoeding
Neem, bijvoorbeeld, de maatschappelijke begripsinvul-
ling van opvoeding als het begeleiden van ontwikkeling.
Dit roept de noodzaak op hier de nodige structuren en
regelingen voor te voorzien als contextinvulling, zoals
het gezin en het onderwijs, waarin ouders en leerkrach-
ten een afgelijnde rol spelen. Dit leidt op zijn beurt naar
onderwijs-, leer- en ontwikkelingsgedrag als gedragsin-
vulling. Dit creëert een gedragsrealiteit die verder aanzet
tot een collectief opvoedings en - onderwijsdenken.
Neem, bijvoorbeeld, anderzijds de individuele begrips-
invulling van opvoeden als het als ouder helpen van het
kind in zijn ontwikkeling. Dit roept als ouder opvoedings-
gedrag op als gedragsinvulling, welke leidt tot groei en
welbevinden van het kind als telkens evoluerende con-
textinvulling. Deze laatste activeert opnieuw een nu
enigszins geëvolueerd opvoedingsdenken.
Wat in het algemeen aan de orde
In het collectief schema gaat het om de opeenvolging
van rechten als inhoudelijke begripsinvulling, kansen als
structurerende contextinvulling en welbevinden als re-
sulterende gedragsinvulling. In meer theoretische visies
geformuleerd : gaat het om een opeenvolging van de
278
symbolisch interactieve visie (begripsinvulling) de huma-
nistische structurerende visie (contextinvulling) en de
maatschappelijke handelingsvisie (gedragsinvulling).
In het individueel schema gaat het om de opeenvolging
van de interne psychische factor, de intern-externe ge-
dragsfactor en de externe omgevingsfactor.
Gedragsgericht en omgevingsgericht
Schema's kunnen individueel of collectief zijn. Individu-
ele schema's zijn gedragsgericht. Ze vertalen persoon-
lijke opvattingen in gedrag. Collectieve schema's zijn om-
gevingsgericht. Ze vertalen gemeenschappelijke opvat-
tingen in een gecreëerde context.
In de praktijk kunnen schema's relevant zijn voor ge-
dragsomgang, of relevant zijn voor omgevingsomgang.
In het eerste geval gaat het meer om een interne bena-
dering, in het tweede geval meer om een externe bena-
dering.
Welke richting in de opvoeding
Zo kunnen, bijvoorbeeld, ideeën over opvoeding ge-
dragsgericht worden ingeschakeld, maar ze kunnen ook
omgevingsgericht worden ingeschakeld. In het eerste
geval hebben ze een reactieve relevantie, in het tweede
geval een pro-actieve. In het eerste geval reken je op een
279
gunstig effect van je handelen. In het tweede geval reken
je op een gunstige invloed van je omgevingssetting.
Zo kan je, bijvoorbeeld, vanuit een denken in termen van
het belang van ontwikkeling voor het kind, zelf veel pra-
ten met je kind en telkens de dingen benoemen en ver-
woorden, en zo ontwikkeling gedragsgericht benaderen.
Je kan ook vanuit dit denken veelvuldige bezoeken afleg-
gen, zoals naar vrienden en familie, of naar kindvriende-
lijke activiteiten en je kan je kind zo vroeg mogelijk naar
een kinderdagverblijf en nadien een school brengen, en
zo ontwikkeling contextgericht benaderen.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen Op-
voeding driemaal anders' en Opvoeding als ontwikke-
lingsniche' van deze encyclopedie.
Concreet
Is je voorstelling van opvoeding vooral gedragsgericht of
contextgericht ?
Is je voorstelling van opvoeding eerder persoonlijk, of eer-
der collectief ?
Onderken je eerder individuele of collectieve processen
bij je opvoeden als resultaat van persoonlijke of omge-
vingservaringen ?
280
Schema-inhoud
en -vorm
Band cognitie en gedrag
Meer dan ooit wordt vandaag het verband gezien tussen
cognities die iemand heeft en zijn gedrag. In het contact
met de buitenwereld tracht iemand hoogte te krijgen
van de realiteit. Dit doet hij of zij door wat erin aanwezig
is of gebeurt en opmerkt te benoemen. Dit benoemen
wil zeggen wat wordt waargenomen in de buitenwereld
te vergelijken met wat reeds gekend en opgeslagen is in
de binnenwereld op basis van ervaring en informatie. Op
basis van deze vergelijking zal wat best past in de binnen-
wereld met wat in de buitenwereld wordt opgemerkt
Niet enkel de inhoud van cognities
maar ook de wijze waarop ze zich voordoen,
bepalen iemands gedrag.
281
worden gebruikt. Wat wordt gebruikt uit de binnenwe-
reld doet zich voor als gehelen van cognities. Het zijn
cognitiepakketjes of cognitieve schema's die in het ge-
heugen van iemand zijn opgeslagen. Het meest passend
schema wordt dan geactiveerd en de inhoud komt dan
voor gebruik beschikbaar. Op basis van deze inhoud
grijpt de benoeming plaats en wordt de reactie op de si-
tuatie of het gebeuren gestuurd. Het cognitief schema
bevat een keninhoud en een aansluitende omgangsin-
houd. De opgedane ervaring met de reactie wordt na-
dien bijgeschreven in het betreffende cognitief schema
opgeslagen in het geheugen, zodat nog een meer pre-
cieze benoeming en een nog meer gerichte en succes-
volle reactie in de toekomst mogelijk worden.
Zo zal je wat je kind doet trachten te benoemen en op
basis van de keninhoud en omgangsinhoud die bij je be-
noeming past, ga je op het gedrag van je kind reageren.
Je kind speelt weinig of niet. Dit trekt je aandacht. Be-
noem je dit stil-zijn van je kind als ziek worden, dan zal
je, bijvoorbeeld, de mogelijke koorts meten en zal je je
kind extra willen verzorgen, zoals binnenhouden. Be-
noem je het weinig spelen van je kind als moe-zijn, dan
zal je je kind tijdig naar bed brengen. Benoem je het wei-
nig of niet spelen als verveling, dan zal je misschien sa-
men met het kind een activiteit opzetten of zoeken. Het
resultaat van je reactie zal uitwijzen wat het mogelijk
282
was en dit zal je in je geheugen opslaan om in de toe-
komst nog juister en beter op het gedrag van je kind in
te spelen.
Inhoud en vorm cognities en gedrag
Niet enkel de inhoud van de cognities is bepalend voor
het gedrag, ook de vorm die de cognities aannemen is
dit. Zo kan aandacht besteed worden aan de intensiteit
van de cognities, aan de snelheid waarmee de cognities
worden geactiveerd en aan de omvang van de cognities
die worden geactiveerd. Deze intensiteit, snelheid en
omvang kunnen gering zijn. De reactie die hierop aan-
sluit kan dan ook beperkt zijn. De intensiteit, snelheid en
omvang kunnen groot zijn. De reactie die hierop aansluit
kan ten gevolge hiervan uitgesproken zijn.
Gezien een cognitief schema bestaat uit enerzijds een
ken-, gevoels- en oordeelinhoud, het cognitieve deel en
anderzijds een omgangsinhoud, het gedragsdeel, kan de
intensiteit van actief worden maken dat er enerzijds een
krachtige benoeming, met sterke gevoelens en een uit-
gesproken mening optreedt en anderzijds een krachtige
reactie. Voor de omgeving is het niet steeds gemakkelijk
hiermee om te gaan. Zij ervaart hetzelfde minder fel en
extreem, en wordt mogelijk als tegenpartij hiermee ge-
confronteerd. Voor medestanders kan dit krachtige aan-
genaam zijn, omdat ze een sterke bondgenoot meent te
283
ontwaren, waarbij ze kan aanleunen of waarop ze kan
rekenen.
Ook wat de snelheid van activering betreft kan een ho-
gere snelheid van schema-activering maken de omge-
ving voor te zijn, maar ook maken dat er tegelijkertijd
veel wordt geactiveerd, waardoor meer intensiteit in-
eens ontstaat, emotioneel of oordeelmatig, bijvoor-
beeld. Zo de omgeving iemand confronteert met iets of
iets zegt en dit leidt tot snelle activering in benoeming
en reactie, kan veel samen komen en tegelijk op iemand
afkomen, waardoor het geheel feller en krachtiger
wordt. Voor de omgeving kan het opnieuw niet gemak-
kelijk zijn hiermee om te gaan, vooral als tegenpartij. Als
medestander kan steun en een voorhoede vertegen-
woordiger gevonden worden.
Ook kan de omvang van de activering maken dat er niet
enkel de bij een cognitief schema passende cognities
worden geactiveerd. Maar vermits de bij een cognitief
schema passende cognities op hun beurt ook cognitieve
schema's vormen die een aantal cognities omvatten,
kunnen ook deze cognities mee geactiveerd worden.
Hierdoor ontstaat een omvangrijke activering die een
krachtige en verregaande reactie kan uitlokken. Dit kan
zich uiten in een zeer persoonsbetrokken activering in
een zakelijke situatie. Door deze persoonsbetrokkenheid
284
is de benoeming en reactie meer uitgesproken en krach-
tiger. Voor de omgeving kan het niet gemakkelijk zijn
hiermee omgaan. Onder meer omdat deze de persoons-
betrokkenheid zo niet bedoelde, of zich niet terugvindt
in wat door de ander zo wordt opgenomen en gewekt.
Doordat ervaringen met geactiveerde schema's op hun
beurt worden opgeslagen, kunnen de intense, snelle en
massale ervaringen mee in het cognitief schema terecht-
komen en voor de toekomst maken dat een krachtige in-
houd ter beschikking wordt gesteld.
In contact als ouder met een ergerlijk gedrag van mijn
kind erger ik me dan niet alleen in erge mate. Het erger-
lijke dat ik dan ervaar, maakt ook dat deze ervaring als
uitgesproken ergerlijke informatie in mijn geheugen,
concreet in het passend cognitief schema, wordt opge-
slagen. Het risico is groot dat bij het volgend contact met
het ergerlijk gedrag van mijn kind de geactiveerde in-
houd meer ergerlijk van aard is en dat dit aangevuld
wordt met mijn uitgesproken manier van activering. Zo
kan iets progressief meer ergerlijk overkomen en leiden
tot een meer uitgesproken reactie op het opgemerkte
gedrag.
285
Gevoeligheid en regulatie
Vooral in stressvolle situaties of bij stressvolle gebeurte-
nissen kan een snelle, intensieve en omvangrijke active-
ring van cognities optreden. Meer permanent gevoelige
personen, zoals hoogsensitieve personen, kunnen hier
bij herhaling en voor langere tijd mee te maken hebben.
Dit doet zich in het bijzonder voor bij mensen met een
persoonlijkheidsproblematiek of -stoornis, zoals border-
line (of emotieregulatiestoornis). De hoge mate van om-
vangrijke overgeneralisatie werd in onderzoek vastge-
steld naar het eigen zelf, maar ook naar situaties toe. Ze
blijkt hierbij weinig gebufferd met positieve generalisa-
ties over zichzelf en actuele situaties. Ook bij personen
met autisme kan een sterke activering worden onder-
kend, vooral met veel punctuele diepgang, evenwel zon-
der breed spectrum.
Om hiertegen in te gaan kunnen situaties en gebeurte-
nissen die veel spanning en emotie meebrengen of een
risico hiervoor inhouden zoveel mogelijk worden verme-
den of voorkomen. Ook kan de emotionele toename sa-
menhangen met een persoonlijke escalatiecyclus, waar-
door gemakkelijk aanwezige emoties oplopen. Bijvoor-
beeld, zoals bij rumineren (herkauwen van gedachten of
gevoelens) of bij een tunneldenken (gefocust blijven op
286
specifieke gedachten of gevoelens). Door dit eigen esca-
latiepatroon te leren kennen kan hierop vat gekregen en
kan de toename van emoties worden tegengegaan.
Lukt dit niet, dan kan deze gevoeligheid best bewust ge-
maakt worden en kan getracht worden de snelheid, in-
tensiteit en omvang bij activering te onderkennen en ge-
tracht worden deze te milderen en terug te schroeven.
Bijvoorbeeld, deze te halveren of met een zeker percen-
tage te verminderen. Bijvoorbeeld, door enige afstand te
winnen. Onderkend kan ook worden dat een kleine aan-
leiding een sterke activering en reactie kan triggeren.
Een kleine confrontatie of misverstand kan dan een
overgevoeligheid of overreactie met zich meebrengen.
Kennis van deze gevoeligheid kan maken te onderken-
nen gemakkelijk hierin te ver te gaan of verder te gaan
dan de omgeving zou doen. Ook kan bewust gemaakt
worden dat de inhoud te krachtig ligt opgeslagen. Wat,
bijvoorbeeld, door iemand als zeer onrechtvaardig
wordt benoemd, kan voor anderen als minder wenselijk
of niet optimaal worden ervaren.
Door dit bewust terugdraaien kan beter in de intensiteit,
het ritme en de omvang gekomen worden van de omge-
ving, waardoor meestal de interactie beter verloopt. Zo
kan bij een moeizaam verlopend gesprek waarin de an-
der kritiek of zijn teleurstelling uit dit minder krachtig
worden opgepakt, dit meer gespreid worden verwerkt
287
en niet door de snelheid op elkaar worden gestapeld, en
minder uitdeinend worden geregistreerd, waardoor, bij-
voorbeeld, de persoonsbetrokkenheid kan teruggedron-
gen worden. Het gesprek kan dan rustiger blijven verlo-
pen en de moeizaamheid van het gesprek kan hierdoor
mogelijk verminderd worden.
Naar buiten toe kan communicatief informatie worden
gegeven, kan herkenning worden gevraagd en kan ge-
vraagd worden rekening te houden met de bijzondere
gevoeligheid en mogelijke problematiek.
Implicaties gevoeligheid
De gevoeligheid in vorm van de cognities, die progressief
ook meer een gevoeligheid in inhoud kan worden zoals
aangegeven, kan maken dat er sterke gevoelswissels op-
treden. Zowel positieve cognities als negatieve cognities
zijn dan sterk of sterker gekleurd. Zo kan het ene mo-
ment van blijheid bij iemand afgewisseld worden met
een ander moment van droefheid. Zo kan het blij zijn
met iets of iemand, snel en gemakkelijk omslaan in te-
leurstelling over iets of iemand.
De gevoeligheid kan ook maken gewoon te worden aan
deze intensiteit, zodat bij geen activering, de indruk van
leegte ontstaat. Zodat sterk de voorkeur wordt gegeven
288
aan activering, onder meer in contact met anderen. An-
deren waaraan men zich erg kan hechten, maar waar-
mee men ook erg in botsing kan komen, bij teleurstel-
ling. Anderen waarvan men erg kan houden, maar waar-
tegen men ook kan tekeer gaan.
Naargelang de mate en het permanente van de gevoe-
ligheid kan dit meer of minder tot uiting komen. Gevoe-
ligheid die ook in de omgang mee door de omgeving kan
uitgelokt of aangewakkerd worden.
Kan een negatieve gevoeligheid vermeden worden, of
kan iemand zijn negatieve gevoeligheid reguleren, al dan
niet met hulp, dan ligt de weg open voor een positieve
gevoeligheid. Deze houdt vaak veel warmte en betrok-
kenheid in, met veel energie en realisatiezin, samen met
een dosis creativiteit en originaliteit.
In beeld brengen
Mate van intensiteitsdynamiek schema :
Mate van snelheidsdynamiek schema :
289
Mate van omvangsdynamiek schema :
Mate van inhoudsdynamiek schema :
290
(Be)klemmende
(schema)inhou-
den
Geen overeenstemming
Als ouder kan je nu en dan ervaren dat er iets wringt. Iets
in de werkelijkheid kan je niet in overeenstemming bren-
gen met jezelf.
Vaak wil je wel, maar je ervaart dat het je zo maar niet
lukt. Mogelijk heb je ogenschijnlijk niets tegen wat er in
de werkelijkheid gebeurt, maar toch kan je het er moei-
lijk mee hebben, meer dan je had verwacht.
Dit komt omdat de werkelijkheid anders is dan wat in je
voorstelling erover bij je bestaat. Je kan er dan voor op-
teren alsnog de werkelijkheid in overeenstemming te
willen brengen met je voorstelling ervan. Je kan er ook
Stemt de werkelijkheid niet overeen met je voorstel-
ling ervan, dan ontstaan in je spanningen.
291
voor opteren je voorstelling in overeenstemming te wil-
len brengen met de werkelijkheid.
Vaak wordt er voor geopteerd de werkelijkheid niet
meer onder ogen te willen zien, zodat de confrontatie
met je voorstelling vermeden wordt. Of wordt er voor
geopteerd je voorstelling niet meer onder ogen te willen
zien, zodat de werkelijkheid je niet langer raakt en je
emotioneel uit evenwicht brengt.
Dit niet onder ogen zien komt dan omdat de werkelijk-
heid zomaar niet te veranderen is, enkel de waarneming
ervan. Of omdat de voorstelling ervan niet zomaar te
veranderen is, enkel het denken eraan.
Een nieuw draagvlak
Zo de werkelijkheid niet zomaar te veranderen is en je
voorstelling verhindert ze onder ogen te zien, kan het
een goed idee zijn een proces op gang te brengen om je
voorstelling te wijzigen. En zo stapsgewijs je voorstelling
in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid.
Zo worden minder spanningen in je opgeroepen. Zo kan
je je ook openstellen voor de andere werkelijkheid. Zo
kan je nieuwe voorstelling je helpen bij het omgaan met
de nieuwe werkelijkheid. Zo kan je gemakkelijker de
292
nieuwe mogelijkheden ontdekken van de nieuwe werke-
lijkheid en je nieuwe voorstelling. Zo kan een nieuw per-
soonlijk draagvlak ontstaan, dat je rust garandeert en je
een nieuwe stevigheid biedt.
Zo veroorzaakt je oude voorstelling ook minder spannin-
gen voor je omgeving. De druk op de omgeving die er
vanuit ging en door de omgeving werd ervaren komt dan
weg te vallen. De erdoor opgewekte emoties kunnen
dan wegebben.
Ook de omgeving kan dan gemakkelijker tot een andere
voorstelling komen. Je nieuwe voorstelling kan dan mee
model staan voor deze wijzigende voorstelling. Er kan
dan een nieuw sociaal draagvlak gevormd waarbinnen
ieders voorstelling past en dat de nodige veiligheid en
goed gevoel kan opwekken.
Onzorgvuldigheid of ongeval ?
Dat dom ongeval, en dan die littekens. Als ouder zorg je
ervoor dat je kind geen ongeval overkomt. Het was ook
dom je kind in de buurt van die barbecue te laten spelen.
Zoiets moet je toch als ouder vooruitzien. Dat je kind
daar stomweg naar toe loopt. Aangetrokken door wat
daar te zien valt. Dat had je toch kunnen voorkomen.
293
De werkelijkheid van wat je kind overkomen is, stemt
niet overeen met wat je je als ouder als verantwoorde-
lijkheid toedient. Uiteraard wil je als ouder je kind be-
hoeden voor onheil. Toch kan je niet alles voorzien en
voorkomen, hoeveel inspanning je ook doet. Soms ge-
beuren dingen die aan je verwachting en controle ont-
snappen. Ze gebeuren onverwacht en buiten je con-
trole. Ze zijn dan een ongeval dat niemand wenst.
Door je als ouder te zien als iemand die tracht te voorko-
men dat je kind een ongeval overkomt, kan je je voor-
stelling van jezelf meer verzoenen met wat je kind over-
kwam. Je kan je blijven zien als de ouder die zijn best
deed, maar iets overkwam dat juist aan die inspanning
ontsnapte. Je speelde je rol als ouder zo optimaal mo-
gelijk. Maar niet alles speelt zich af binnen je verwach-
ting en is onder je controle. Je kan je dan als een ouder
zien die binnen wat je kan verwachten en wat je kan on-
dernemen, zijn kind tracht te behoeden voor onheil.
Dit kan je helpen in je verwerkingsproces. Niet omwille
van het verlies, je pijnigen en een voorstelling hanteren
die je onmogelijk kon waarmaken. Maar zoeken naar
een meer menselijke en realistische voorstelling die je
waarmaakte. Een voorstelling waardoor je jezelf en an-
deren je ook niets hoeven te verwijten. Dat het anders
verliep daar kon je niets tegen beginnen.
294
En dan je kind, met die littekens. Als ouder kan je de
voorstelling hanteren dat je kind totaal ongeschonden
moet zijn. De minste afwijking brengt je in paniek. Alsof
je kind nog enkel dit litteken is. Ook hier kan je jezelf
helpen door een meer realistische voorstelling van je
kind. Je kind is in de eerste plaats je kind. Je kind, ook
met littekens. Ook hier kan je door een meer haalbare
voorstelling van je kind, waarin je ook die littekens een
plaats hebt weten geven, opnieuw vrede nemen met de
werkelijkheid van je kind en met je nieuwe voorstelling.
Een kind is niet per definitie ongeschonden zonder litte-
kens, maar is een kind zoals het is, met of zonder litte-
kens.
Sympathiek of zoeken wat kan ?
Je wou graag die sympathieke ouder zijn waar je kin-
deren spontaan voor kozen. Tot je teleurstelling kiezen
je kinderen evenwel spontaan voor je partner. Hoeveel
inspanning je ook doet. Je partner en je kinderen dwin-
gen je in een meer defensieve rol. Niet de ouder naar
wie spontaan geluisterd wordt, maar aan wie getracht
wordt te ontsnappen.
Deze werkelijkheid breekt je zuur op. Je hebt het er erg
moeilijk mee. Ouder zijn was in je ogen gewaardeerd
worden door je kinderen en je partner. En niet de ouder
295
die inspanning moet doen om zijn verwachtingen te ver-
tolken en moet toezien dat ze niet naast zich neergelegd
worden. Ook niet door de partner. Ouder zijn was ook
spontaan gevolgd worden en niet voortdurend in het
oog moeten houden of je gevolgd wordt.
Door je voorstelling van wie je als ouder wil zijn, meer in
overeenstemming te brengen met de zich aandienende
werkelijkheid, kan je het gemakkelijker hebben in de om-
gang met je kinderen en je partner, en ook met jezelf. Je
kinderen vallen niet langer tegen, en je voelt je niet lan-
ger in de steek gelaten door je partner. Je voelt je niet
zo snel mislukt.
De voorwaarde hiertoe is evenwel je voorstelling van je-
zelf als ouder bij te sturen. Niet te verwachten dat ouder
zijn enkel sympathiek zijn is en kunnen geven, maar ook
op je strepen moeten staan en dingen moeten vragen.
Niet steeds verwachten dat iedereen akkoord gaat, maar
samen overleggen om tot een akkoord te komen. Niet
verwachten dat spontaan wordt beantwoord aan je ver-
wachtingen, maar ook moeten opvolgen of wat je wil of
je overeenkwam, wordt nagevolgd.
De realiteit kleuren of andersom ?
Als ouder tracht je de werkelijkheid meestal in te richten
overeenkomstig je voorstellingen. Je hebt een idee wat
296
een kindvriendelijke en ontwikkelingsstimulerende om-
geving is. In de praktijk tracht je binnen je mogelijkhe-
den hier zoveel mogelijk voor te zorgen. Je hoopt dan
dat je kinderen dit inderdaad ook zo ervaren. Zich ge-
borgen voelen en de mogelijkheden ervaren om zich te
ontwikkelen en te groeien die je wou bieden.
Wat je vanuit je voorstelling tracht te bewerkstelligen
kan evenwel in de realiteit anders uitdraaien en ervaren
worden. Je voorstelling is dan niet langer bruikbaar, of
niet langer aangepast aan de realiteit.
Hiermee rekening houden dat je voorstelling de realiteit
niet dient of niet helpt. Er mee rekening houden dat de
realiteit ontsnapt aan je voorstelling ervan en je noopt
tot een andere voorstelling. Dit kan je helpen om met
de realiteit in verhouding tot jezelf, beter om te gaan.
Minder de realiteit naar je hand te willen zetten. Meer
in je voorstelling op te nemen vanuit wat zich in de rea-
liteit aandient.
Leefbaar of onleefbaar ?
Je kan het niet geloven. Maar je moet wel. Je kind is
verslaafd. Je vernam het van het ziekenhuis waar het
door een overdosis in terecht kwam, en dat er twijfels
zijn over het 'toevallige' van de overdosis.
297
Je gezin een onleefbare omgeving ? Jij als ouder die je
kind niet kent ? Je kind dat niet langer communiceert
met je ? Jij die je kind van je wegduwt ? Je kind dat zijn
toevlucht neemt tot anderen ? Je kind dat de werkelijk-
heid van zijn leven niet aankan ? Je kind dat thuis geen
toevluchtsoord vindt ?
Je bent totaal in de war. Je bedoelde het allemaal zo
goed. Je liet de dingen niet zomaar gebeuren. Je
trachtte voor je kind een realiteit te scheppen die over-
eenkwam met wat je dacht dat goed was. Die je kind
zou helpen in zijn ontwikkeling.
En dan blijkt dat wat je voorhad in je voorstelling, niet de
realiteit was die je kind nodig had en die je kind ervaarde
als leefbaar.
Je mocht toch je verwachtingen hebben naar je kind toe.
De beste verwachtingen. Je mocht toch zeggen dat je
kind niet zo flauw moest doen. Je moest toch hoop ge-
ven dat dingen zich wel na verloop van tijd als vanzelf
zouden oplossen.
Het kan een heel langdurig proces zijn onder ogen te zien
dat je voorstelling van wat je wou niet het verwachte re-
sultaat had, dat de werkelijkheid van je kind anders is.
298
Dat je in je voorstelling de nodige wijzigingen zullen moe-
ten aanbrengen om een meer passende en voor je kind
leefbare situatie te creëren.
Dat je ook in je voorstelling een plaats hebt te geven aan
je kind. Niet dat van je kind dat per definitie niet ver-
slaafd kan zijn. Niet dat van je kind dat per definitie het
leven aankan, zonder problemen en zonder slecht ge-
voel.
Dat je ook tot een gewijzigde voorstelling weet te komen
van wie valt onder verslaafd en valt onder iemand die
poogt om zich van het leven te benemen. Niet als van
iemand of iets wat aan je werkelijkheid die je wou schep-
pen ontsnapt, maar ertoe behoort. En waarin ook plaats
is voor je kind. Op een manier waarop je met je kind kan
meevoelen, en je kind kan begrijpen, zonder te oordelen.
Ontmoeting
Door je voorstelling te veranderen van wat iets is of ie-
mand is. Door je gevoelens tegenover iets of iemand te
wijzigen. Door je oordeel over iets of iemand bij te stel-
len. Door de onderstelde reactie van iets of iemand bij
te kleuren. Door de situaties waarin een voorstelling van
iets of iemand actief kan worden, bijkomend te specifi-
eren, kan een betere afstemming met de realiteit beko-
299
men. Is een grotere verzoening met de realiteit moge-
lijk. Kan ook de kiem gelegd om vanuit deze gewijzigde
voorstelling een andere realiteit mee te bewerkstelligen
die meer kansen en mogelijkheden biedt voor de omge-
ving, maar ook voor jezelf.
Door wat je je anders voorstelt en alzo opvat, kan je ko-
men tot het ontdekken van een nieuwe betekenis en an-
dere zin tegenover de realiteit die je ontmoet. Kan je
wellicht voor het eerst tot een echte ont-moet-ing ko-
men met deze realiteit. Een realiteit die je kan terugvin-
den in jezelf, in je gevoel, in je oordeel en in je reactie.
Passend in de situatie die erom vraagt.
Je voorstelling is dan niet langer klemmend om de reali-
teit te zien en erop te reageren. Je voorstelling is dan
niet langer zo beklemmend dat je de realiteit ontziet en
ontvlucht. Je voorstelling kan dan een nieuw draagvlak
betekenen voor jezelf en voor je omgeving.
De opgave zal zijn in je voorstelling dingen te kunnen los-
laten en andere te kunnen opnemen. Dit zal inspanning
en een volhouden van jezelf vragen om dingen te 'de-
connecteren' en andere te 'connecteren'. Zo je dit in een
ontmoeting met je omgeving samen kan opnemen, zal
dit wellicht makkelijker verlopen.
300
Vooral mentaal de eerste stap zetten, is wellicht het
moeilijkste. Eens het perspectief innemen van iets an-
ders te zien zodat de mogelijkheden van dit ander per-
spectief kunnen ontdekt en verkent. Zodat een terug-
keer niet langer als nodig wordt ervaren. En stappen
kunnen gezet binnen de nieuwe realiteit en de nieuwe
voorstelling ervan.
Tenslotte kan aangegeven dat niet enkel de klemmende
realiteit je kan uitnodigen om tot verandering te komen,
maar dat ook je eigen beklemmende ervaringen met die
realiteit een informatie- en krachtbron kan zijn om tot
passende verandering te komen. Uit onderzoek blijkt
immers dat we geneigd zijn de spanning die er is tussen
de ervaring van de werkelijkheid en onze voorstelling er-
van op te heffen en dit des te meer naarmate die span-
ning groter is.
Ook zouden we geneigd zijn te voorkomen dat er span-
ning zou ontstaan. Vandaar de druk op de omgeving
en/of onszelf om het zover niet te laten komen. Door de
omgeving aandacht te vragen voor onze voorstelling, of
door onze voorstelling tijdig aan te passen, zouden we
dit spontaan trachten te realiseren.
301
302
(Voedsel)schema’s
inschakelen
(om tot verandering
te komen)
Weerstand of aversie
Zowat elke ouder kan een zekere weerstand of aversie
bij zijn kind opmerken tegenover nieuw onbekend voed-
sel. Onderzoek naar de oorsprong hiervan levert een
cognitief schema op dat het kind ontwikkelde tegenover
nieuw voedsel. Dit schema houdt als informatie in dat
nieuw voedsel onsmakelijk, onaantrekkelijk, niet te lus-
ten en zelfs enigszins gevaarlijk is. Deze negatieve ver-
wachtingen maken dat het kind dit nieuwe voedsel gaat
mijden.
Het schema ziet er zowat als volgt uit : als contextinvul-
ling nieuw voedsel, als begripsinvulling zal niet goed
Door weerstand of aversie tegenover nieuw voedsel
te benaderen vanuit het schemabegrip ontstaan heel
nieuwe mogelijkheden tot verandering.
303
smaken en als gedragsinvulling wil ik niet eten. Samen-
gevat, gaat het om een voedsel neofobie. Een beetje
overdreven geformuleerd : nieuw voedsel is vies en niet
eetbaar, vandaar angst om nieuw voedsel uit te probe-
ren. Het zou een beschermende functie hebben in een
mogelijk voedsel vijandige omgeving. Deze voedsel neo-
fobie zou zich het sterkst voordoen rond twee jaar en
zorgen voor een zekere bescherming tegenover niet ver-
trouwde voeding. Op dat moment is het kind immers het
meest kwetsbaar, doordat het onder meer omwille van
zijn mobiliteit met andere levensmiddelen te maken kan
krijgen en het mondelinge instructies van niet zomaar
iets te eten nog niet goed begrijpt.
304
Vaak zit je als ouder met de moeilijkheid je kind ondanks
zijn voedsel neofobie toch tot meer gevarieerd eten te
brengen. Je zou hierbij gebruik kunnen maken van de in-
formatie opgeslagen in het erbij horende voedsel neofo-
bie schema waarop zijn aversie en weerstand gebaseerd
is. Je zou hierbij richting schema-toepassing, of richting
schema-theorie kunnen gaan. Telkens heb je twee mo-
gelijkheden, dus samen vier.
Schema-toepassing
Ongunstig schema niet activeren of deactiveren
Een eerste mogelijkheid is het kind te overtuigen dat zijn
voedsel neofobie schema niet van toepassing is op het
voorgezette voedsel. Het voedsel behoort niet tot de ca-
tegorie van niet vertrouwd voedsel en is er integendeel
een uitzondering op. Het nieuwe voedsel is niet vreemd,
is lekker en te eten. De kenmerken van het voedsel neo-
fobie schema zijn niet van toepassing op het nieuwe
voedsel. Het is een atypisch voorbeeld van de gebruike-
lijke categorie. Ouders proberen dit veelal intuïtief, het
kind aan te sporen om te proeven, zodat het kan ervaren
dat deze kenmerken niet opgaan. Het is minder vreemd
dan je denkt, lekkerder dan je denkt en meer te eten dan
je verwacht. Je denken en je verwachtingen vanuit je
neofobie schema gaan hier niet op. Het gaat misschien
305
op voor deze en deze nieuwe levensmiddelen, maar niet
voor dit nieuwe levensmiddel hier en nu.
Dit overtuigen kan door je kind te zeggen dat het nieuwe
voedsel goed smaakt, of smaakt als iets dat lekker is (het
smaakt zoals gehaktballetjes). Onderzoek wijst uit dat dit
de bereidheid tot proeven doet toenemen. Dit overtui-
gen kan ook door de informatie dat het nieuwe voedsel
goed smaakt over te brengen bij middel van iemand die
het voedsel eet als model. Zo wordt niet gezegd dat het
lekker is, maar wordt dit getoond. In aanwezigheid van
zo een model, blijkt uit onderzoek, zijn kinderen meer
geneigd tot eten van dit nieuwe voedsel. Het moet dan
wel om exact hetzelfde voedsel gaan, eerder hun moe-
der dan een vreemde zijn als model en het model kan bij
voorkeur het lusten ervan tot expressie brengen. Zo kan
het kind overtuigd worden dat informatie in zijn voedsel
neofobie schema hier niet van toepassing is.
Gunstig schema activeren en zo nodig ongunstig
schema deactiveren
Een tweede manier is het voedsel neofobie schema te
omzeilen door het kind te overtuigen dat het specifieke
voedsel niet nieuw is, zodat het voedsel schema kan ge-
activeerd en zo nodig het voedsel neofobie schema kan
gedeactiveerd. Dit kan veelal door toepassing van
smaakbeginselen, dit zijn de typische smaakcombinaties
306
die vele keukens typeren. Bijvoorbeeld, wat maakt ge-
rechten Italiaans, zoals olijfolie, tomaat, basilicum of ore-
gano, of wat maakt gerechten Chinees, zoals op smaak
gebracht met soja, rijst wijn en gember. Deze smaakbe-
ginselen zijn binnen een cultuur continu alom tegen-
woordig in vele gerechten, waardoor ze gekend en ge-
liefd zijn. Het toevoegen van deze vertrouwde smaakbe-
ginselen aan nieuw voedsel doet de bereidheid tot proe-
ven toenemen en maakt dat het meer vertrouwd lijkt.
Het kan maken dat voedsel verhuist van de categorie
nieuw naar vertrouwd, dus van het ongunstige schema
naar het gunstige.
307
Schema-theorie
Vorige methoden om de bereidheid van je kind te verho-
gen zijn verbonden aan nieuw specifiek voedsel. Eerder
dan als toepassing te willen focussen op nieuw specifiek
voedsel dat een uitzondering vormt, kan ook gefocust op
de theorie ontwikkeling van het nieuwe voedsel schema,
met name op de verandering of de opbouw van de in-
houd van dit schema. De bedoeling is dan ertoe te ko-
men dat het nieuwe voedsel schema de informatie in-
sluit van smakelijk, lustvol en algemeen aantrekkelijk.
Ongunstig schema veranderen
Onderzoek heeft aangetoond dat je iemands schema kan
wijzigen door hem of haar schema-inconsistente infor-
matie aan te reiken. Dit kan concreet door veel voorbeel-
den te bieden die de bestaande visie uitdagen. Bij nieuw
voedsel betekent dit blootstelling aan goed smakend
nieuw voedsel. Onderzoek wees uit dat kinderen die een
tijdlang waren blootgesteld aan goed smakend nieuw
voedsel, meer geneigd waren nadien nieuw voedsel te
aanvaarden. Zo kon hun schema gewijzigd, zodat het de
idee omvatte dat nieuw voedsel lekker is. Omdat hun
schema wijzigde, waren ze meer bereid nieuw voedsel
uit te proberen.
308
Gunstig schema opbouwen
Een vierde manier is heel vroeg beginnen met kinderen
aan te moedigen een schema te vormen dat de informa-
tie inhoudt dat nieuw voedsel goed is en lekker is om te
eten en in principe niet anders is dan vertrouwd voedsel.
Dit zou mogelijk zijn door kinderen veelvuldig bloot te
stellen aan een verscheidenheid aan voedingsmiddelen
in een vroeg stadium. Hierbij zou het belangrijk zijn, dat
vooral het voedsel waarmee eerst te maken, relatief
smakelijk zou zijn om een geschikt schema af te leiden
dat de informatie bevat dat nieuw voedsel goed smaakt.
Onderzoek onderschrijft dit, dat kinderen die op jonge
leeftijd blootgesteld worden aan een grote variëteit van
309
voedingsmiddelen, wat per definitie veel nieuwe voe-
dingsmiddelen omvat, meer geneigd zijn tot aanvaarden
van nieuwe en verschillende voedingsmiddelen als ze
ouder zijn.
Het voorkòmen van het vormen van een schema met ne-
gatieve inhoud op basis van vroege negatieve ervaringen
met nieuw voedsel is hierbij belangrijk. Eens een ongun-
stig schema gevormd is, is het relatief immuun aan in-
consistente informatie. Bijgevolg, moet voorkòmen wor-
den dat kinderen te maken krijgen met onsmakelijke
nieuwe voeding vroeg in de vorming van hun voedsel
schema. Anders uitgedrukt, is het belangrijk er zich als
ouder van te verzekeren dat het vroegste nieuwe voed-
sel waaraan je kind bloot te stellen, relatief smakelijk is.
310
Onderzoek wijst uit dat jonge kinderen een breed
gamma van voedsel smakelijk vinden, onder meer fruit
en granen incluis. Praktisch kan dit betekenen dat de
kennismaking met vast voedsel bij jonge kinderen best
kan beginnen met dit met de hoogste kans op gelust te
worden. Zoals vruchten, maar ook zoet smakend voedsel
dat aangeboren en universeel als smakelijk wordt erva-
ren. Dit betekent daarom zeker niet ongezond of vetrijk
voedsel. Ouders kunnen beter de natuurlijke voorliefde
voor de smaak van fruit tot zijn recht laten komen om te
helpen bij de opbouw van positieve nieuwe voedsel
schema's.
Samengevat kunnen op vier wijzen schema's ingescha-
keld worden. Vooreerst door een ongunstig schema uit
te schakelen, verder door een gunstig schema in te scha-
kelen. Nog door een ongunstig schema te veranderen en
tenslotte door een gunstig schema op te bouwen. Waar
de eerste twee gaan over hoe een bestaand schema in
en uit te schakelen, gaan de laatste twee over hoe een
schema tot stand te laten komen door het te veranderen
of door het op te bouwen. Hierbij indachtig dat schema's
eenmaal tot stand gekomen, nog moeilijk te veranderen
zijn. Ze kunnen nog wel geactiveerd of gedeactiveerd
worden. Door kinderen te laten kennismaken met een
grote variëteit aan voedsel, draait de schemavorming
niet zozeer meer rond vertrouwd en bekend voedsel
enerzijds en nieuw en onbekend voedsel anderzijds,
311
maar kan ze draaien rond, bijvoorbeeld, lekker en sma-
kelijk voedsel en gradaties hierin. Hierbij mag ook niet
vergeten worden dat de contextsetting van een maaltijd,
zoals borden en eetgerei, zittend aan de eettafel en om-
geven door een positieve aanmoedigende sfeer, in het
algemeen bevorderlijk kan werken voor het eetgedrag
van je kind.
Wat hier van toepassing is op het inschakelen van voed-
selschema's, kan meer in het algemeen aangewend bij
het inschakelen van schema's in het algemeen. Schema's
die zullen uitmaken wat het eruit voortvloeiend gedrag
of dito reactie is en die finaal van invloed zullen zijn op
het bekomen of bereikte resultaat.
Concreet activeren of deactiveren, veranderen of op-
bouwen van schema
Geef voor je kind hiervoor aan welke van de vier wijzen
waarop schema's ingeschakeld kunnen worden, van toe-
passing is : door een ongunstig schema uit te schakelen ?
door een gunstig schema in te schakelen ? door een on-
gunstig schema te veranderen? of door een gunstig
schema op te bouwen ?
312
Geef voor jezelf als ouder hiervoor aan welke wijze van
schema inschakeling je in de toekomst meer aandacht
zou willen schenken : aan uitschakelen ongunstig sche-
ma ? aan inschakelen gunstig schema ? aan veranderen
ongunstig schema ? aan opbouwen gunstig schema ?
Meer lezen :
Patricia Pliner (2008). Cognitive schemas: how can we
use them to improve children's acceptance of diverse
and unfamiliar foods? British Journal of Nutrition, 99, pp
S2-S6.
313
Schema-
instandhouding
Kennis vanuit geheugenschemas
Kennis die je hebt opgedaan op basis van eigen ervaring
en op basis van informatie verkregen vanuit de ervaring
van anderen, wens je bij een nieuw contact te gebruiken.
Misschien is de informatie niet volledig of niet helemaal
correct, maar je kan enkel de informatie gebruiken waar-
over je beschikt. Je ervaart ook beter die informatie te
kunnen gebruiken, dan helemaal geen. Ook al besef je
dat de informatie die je aanwendt onvolledig en voor
verbetering vatbaar is.
Al die kennis over iets, wanneer, waar en waarom iets
zich voordoet, hoe je hier best mee kan omgaan, hoe je
Kennis waarover je reeds beschikt vertoont mogelijk
een zekere weerstand tegen verandering.
314
best iets kan opvatten, ligt opgeslagen in geheugensche-
ma's. Deze schema's houden alle verworven informatie
over iets bij, verwerken ze ook en brengen ze tot syn-
these. Ze stellen deze informatie beschikbaar voor on-
middellijk en pasklaar gebruik in situaties waarin ze rele-
vant en van toepassing zijn.
Zo heb je een geheugenschema voor zowat alles: perso-
nen, objecten, situaties, gebeurtenissen. Wie je kind is
en hoe je er best mee kan omgaan. Wat gebruiksvoor-
werpen zijn en hoe je ze aanwendt wanneer, waar en
waarom. Wat familie is en hoe ze zich onderscheidt van
vrienden. Hoe een verjaardagsfeest verloopt, wat het in-
houdt, waar en wanneer het plaats vindt.
Eens geheugenschema's tot ontwikkeling zijn gekomen,
helpen ze je om iets waar te nemen en om met iets om
te gaan. Zover zelfs dat ze je waarneming oriënteren, zo-
dat je mogelijk enkel opmerkt wat binnen je geheugen-
schema past. Heel gemakkelijk meen je iets op te merken
op de manier die je al kent. Je kind is traag, of onaan-
dachtig. In de familie is er gemakkelijk discussie, wat je
onder vrienden niet hebt. Je nieuwe ervaringen worden
zo gemakkelijk geïnterpreteerd en beoordeeld binnen je
schema’s als ontwikkelde cognitieve referentiekaders
die je kennis en afleidingen omvatten van de wereld
waarmee je in contact komt. Je schema's vormen zo ba-
315
siskaders om nieuwe informatie te verwerken en te rela-
teren aan reeds bestaande kennis. Ze bepalen erg de
manier waarop je dit doet : wat je waarneemt, wat je je
herinnert in specifieke situaties, welke interpretaties en
beoordelingen bij je naar voor komen.
Zintuiglijke waarnemingen worden betekenisvol vergele-
ken met recente en verre herinneringen en met ver-
wachtingen. Eenmaal bekend met de gecombineerde
sensorische eigenschappen van een object, zoals uit-
zicht, textuur, vorm of smaak, kan in het dagelijks leven
dat object (bijvoorbeeld, drank of voedsel) herkend wor-
den, onafhankelijk van de modaliteit waarmee het sen-
sorische signaal ontvangen wordt, hetzij via zien, aftas-
ten of proeven, bijvoorbeeld. Naarmate gewaarwordin-
gen vervagen verschuift het geheugen naar het eerdere,
als het statistische gemiddelde van veel (recente) sti-
muli.
Geheugenschema's zorgen er dan voor dat iets ver-
trouwd overkomt, dingen zich herhalen. Dit is niet altijd
prettig, maar wel herkenbaar. Dit geeft stabiliteit en te-
gelijk zekerheid. Je kan er vanuit gaan dat wat je voor-
spelde op basis van je opgedane ervaring zich inderdaad
voordoet en dat je omgang tot net hetzelfde resultaat
leidt. Ook al had je een ander resultaat verkozen. Je kind
laat zich aanmoedigen, je kind vraagt dat jij dingen in het
316
oog houdt. Je voorstel in de familie wordt matig ontvan-
gen, je voorstel onder vrienden wordt enthousiast ont-
haald.
Soms ervaar je door iets op een bepaalde manier waar
te nemen vanuit je opgeslagen geheugenschema's, iets
zich inderdaad ook zo gaat voordoen. Je gaat dan vanuit
wat je opvatte vanuit je schema ook overeenkomstig zo
handelen. Dit heeft tot gevolg dat iets zich gemakkelijk
ook zo gaat voordoen en dat de omgeving overeenkom-
stig wat je oppakte zo gaat reageren. Je kind maakte uit
boosheid iets stuk, omdat je je kind kent als onaandach-
tig, pak je het stuk gaan op als een ongevalletje. Als je
achteraf over het voorval praat, wil je kind zich graag in-
spannen opdat je het verder als een ongeval zou kunnen
ervaren. De omstandigheden waarin een schema wordt
geactiveerd, worden meteen ook bevestigd en mogelijk
gemaakt.
Zo worden schema's steeds gekenmerkt door antwoor-
den op de vraag naar wat of declaratieve kennisinhou-
den, op de vraag naar hoe of procedurele kennisinhou-
den en op de vraag naar wanneer, waar en waarom of
conditionele kennisinhouden. Deze kennisinhouden la-
ten toe iets te situeren of te detecteren, iets te benoe-
men of te herkennen, met iets om te gaan of op iets te
reageren. Deze antwoorden op wat, hoe, wanneer, waar
en waarom, vormen de ordeningsprincipes volgens
317
welke de binnenkomende en de reeds aanwezige infor-
matie worden geordend, gesynthetiseerd en voor ge-
bruik ter beschikking gesteld.
Omdat iets of iemand zich zowat steeds op een bepaalde
wijze voordoet in specifieke omstandigheden, ben je ge-
makkelijk geneigd iets of iemand op eenzelfde wijze te
herkennen en er op een bepaalde wijze mee om te gaan.
Er zijn bepaalde oordeelwijzen die hierbij in het spel zijn.
Zo zorgt de representativiteitswijze (of heuristiek) die je
onbewust aanwendt er voor dat je iets of iemand als ty-
pisch herkend. Je kind als traag of onaandachtig, zo
meen je gemakkelijk uit veel van wat je kind doet op te
merken. Zo zorgt de beschikbaarheidswijze (of heuris-
tiek) onbewust er voor dat zo iets wat je je kind vroeg
nog niet gebeurd is, je uitgaat van traagheid of onaan-
dachtigheid, omdat deze benoeming van je kind gemak-
kelijk beschikbaar is. Je gaat er minder van uit dat je kind
iets wel wou doen maar dat de nodige hulpmiddelen
ontbraken, of dat je kind door iemand anders werd op-
geëist. Zo is de persoon die je kent meer beschikbaar als
verklaring, dan de omstandigheden die veelal niet zo
zichtbaar of kenbaar zijn. Zo zorgt tenslotte de anker-
wijze (of heuristiek) ervoor dat iets wat toevallig voor-
handen is, gebruikt wordt om iets op te pakken. Een an-
dere ouder was je net aan het vertellen dat kinderen
vandaag zich minder inzetten, zo activeerde het je traag
of onaandachtig schema.
318
Schema-instandhouding versus schema-progressie
Geheugenschema's zijn per definitie open structuren. Ze
zijn stilaan opgebouwd en ingevuld. Wat tot een schema
behoort verandert, wat haar inhoud is neemt voortdu-
rend toe in omvang, maar ook in detaillering en specifi-
ering. Zo worden de samenhang, het begrip en de om-
gang vergroot en van een betere kwaliteit. Elke nieuwe
eigen ervaring of elke nieuwe informatie vanuit de erva-
ring van anderen, wordt toegevoegd en verwerkt tot een
fijnmazige voorstelling van de werkelijkheid van steeds
toenemende kwaliteit.
Bijvoorbeeld : Onderzoek van Penn State University laat
zien dat het kennen van slechts één persoon met homo-
seksuele geaardheid iemands houding lijkt te veranderen
ten aanzien van homo's en lesbiennes. Deze veranderde
houding tegenover iets of iemand wordt het contactef-
fect genoemd. Dit contact vraagt om het heroverwegen
van zijn denken en opstelling, mogelijk gelinkt aan voor-
oordelen.
Dit contact met een homoseksueel iemand hoeft niet
eens bijzonder diep te zijn voor het contacteffect. Het
louter zien van iemand met een andere geaardheid kan
nog vooroordelen versterken door een selectieve waar-
neming. Echter het omgaan en kennismaken doet ie-
mand zijn vooroordelen heroverwegen.
319
Coming-out over zijn geaardheid kan contact met homo's
en lesbiennes vergemakkelijken. Dit zou dan de attitude-
verandering kunnen versnellen tegenover wat die ge-
aardheid impliceert, zoals homorechten en gelijkheid.
Soms evenwel kan vastgesteld dat schema's weinig vat-
baar zijn voor verandering. De selectieve waarneming
vanuit reeds ontwikkelde schema's houdt als keerzijde in
dat wat niet in een schema past als werkelijkheid niet
wordt waargenomen. Je schema stuurt dan je waarne-
ming. Ook het feit dat slechts nog in beperkte mate
wordt waargenomen en in sterke mate wordt uitgegaan
van wat al te weten verhoogt nog dit risico. Zeker ook
wanneer een schema zich gaat uitwerken als zichzelf-
waarmakende verwachting, treedt telkens bevestiging
op van wat reeds verwacht vanuit aanwezige schema's.
Tenslotte wanneer het gebruik van opgeslagen geheu-
geninformatie een groot gebruiksvoordeel en -gemak
opleveren, dan is de kans groot dat de voorkeur wordt
gegeven aan wat reeds verworven werd in het verleden.
Nieuwe bevindingen van onderzoekers van de Universi-
teit van California, Berkeley, suggereren dat feedback, in
plaats van hard bewijs, het gevoel van zekerheid van
mensen verhoogt wanneer ze nieuwe dingen leren, of
juist van onjuist willen onderscheiden. Ze ontdekten dat
overtuigingen van mensen eerder worden versterkt door
320
de positieve of negatieve reacties die ze krijgen als reac-
tie op een mening, taak of interactie, dan door logica, re-
denering en wetenschappelijke gegevens.
Bovendien als mensen denken dat ze veel weten over
iets, ook al is dit niet zo, zijn ze minder snel nieuwsgierig
genoeg om het onderwerp verder te verkennen, en zal
het hen moeilijk lukken om bij te leren hoe weinig ze ook
weten.
Als mensen een persoonlijke theorie gebruiken en en-
kele malen een juiste voorspelling maken, kunnen ze
vast komen zitten in dat geloof en zijn ze mogelijk niet
geïnteresseerd in het verzamelen van meer informatie.
Weten zou bijgevolg idealiter best gebaseerd zijn op alle
observaties verzameld in de loop van de tijd, evenals op
verkregen feedback.
Vastgesteld werd evenwel dat mensen geneigd zijn hun
zekerheid te baseren op meest recente als correct en
stabiel ervaren kennis en niet zozeer op alle verzamelde
informatie.
Zo kan het dat mensen de voorkeur geven aan een emo-
tionele eerder dan rationele omgang met schema's en
hun inhoud. De vertrouwde schema-inhoud wordt voor
321
waar gehouden, en er wordt gereageerd vanuit deze in-
houd. De inhoud wordt niet gebruikt als mede beschik-
bare informatie die vraagt om overdenken en beslissen
in welke mate op welke manier hier mee rekening te
houden in een nieuwe situatie.
Er treedt dan schema-ondersteuning op de voorgrond.
Feiten worden selectief waargenomen en enkel deze die
passen in het schema worden onderkend. Ook argu-
menten van jezelf of je omgeving worden selectief aan-
gewend in die zin dat enkel schema-ondersteunende ar-
gumenten als waar en waardevol worden ingeschakeld.
Zo blijf je in je comfortzone.
Zo vermijd je ook geconfronteerd te worden met ver-
draaide, in de war geraakte of blijkbaar niet-passende
schema's. Je gehanteerde schema's blijven alzo schijn-
baar oké, maar vormen in werkelijkheid mogelijk een
hinder. Er wordt een buiten- en binnenwereld gecreëerd
en instand gehouden conform eigen schema's. Deze
buitenwereld wordt zo selectief waargenomen dat ze
eerder gevormde schema's ondersteunt. Ook de bin-
nenwereld aan gedachten en gevoelens wordt zo selec-
tief gehanteerd dat ze eerdere ontstane schema's beves-
tigt en ondersteunt.
Deze manier van omgaan met schema-inhouden wijst op
een grotere behoudsgezindheid van wat voor je hier en
322
nu is, eerder dan op een progressiegezindheid van wat
daar en later ook kan. Zo zijn er een aantal omgangswij-
zen met schema-inhouden die ofwel eerder in de rich-
ting gaan van instandhouding van ontwikkelde schema's
en hun inhoud, ofwel eerder in de richting van in bewe-
ging en verandering zijn van zich ontwikkelende schema-
inhouden.
Zo kan je aandacht hebben voor details vanuit aanwezige
schema-inhouden, of meer gericht zijn op grotere gehe-
len waarin ruimte is voor nieuwe informatie. Zo kan je
naar situaties gaan vanuit eigen schema-inhouden, of
open staan voor situaties vanuit mogelijk verschillend
zijnde schema-inhouden van anderen. Zo kan je vooral
oog hebben voor wat gemeenschappelijk is, of ook open-
heid vertonen voor wat anders is. Zo kan je enkel oog
hebben voor hier en nu-inhouden van wat is, of open
staan voor komende inhouden van wat mogelijk is. Zo
kan je vooral met schema-inhouden omgaan vanuit wat
je wil vermijden, of vooral gericht zijn op wat je wil be-
reiken. Zo kan je vooral met schema-inhouden omgaan
met gebruik van procedures, of eerder met gebruik van
mogelijkheden. Zo kan je eerder reactief met schema-in-
houden omgaan omdat ze niet overeenstemden met de
realiteit, of eerder proactief met schema-inhouden om-
gaan om ze tijdig in overeenstemming te brengen met
de werkelijkheid. Zo kan je bij je schema blijven zo er
meer voorbeelden van te hebben ervaren, of kan je je
323
schema bijstellen zo ook uitzonderingen te hebben ont-
moet.
In de praktijk vertoon je in de omgang met geheugenin-
houden een voorkeur in de ene, instandhoudende, of
andere, progressie-inhoudende, richting, ook al vertoon
je meestal kenmerken van beide omgangswijzen samen.
Dit samen voorkomen van beide omgangswijzen heeft
dan meestal te maken met het aanwenden van de
tweede omgangswijze wanneer de eerste voorkeurwijze
niet lukte of kon.
Dalege's doctoraal onderzoek aan de Universiteit van
Amsterdam werpt enig licht op het hoe van schemavor-
ming en -bevestiging :
Wat we van iets maken wordt meer instabiel en ondui-
delijk en is dus minder informatief als we er geen aan-
dacht aan geven. Bijvoorbeeld, was iets fijn en hoe fijn?
Aandacht aan iets schenken heeft als voornaamste doel
helder en duidelijk te krijgen wat we van iets maken. Bij-
voorbeeld, was iets fijn of groots, was het niet fijn of
kleins ?
Aandacht schenken aan wat we van iets maken heeft als
effect dat iets meer extreem neigt te worden, zowel in
324
gunstige als ongunstige zin (mere-thought effect). Bij-
voorbeeld, fijn wordt groots of niet zo fijn wordt kleins.
Als we iets belangrijk vinden, hechten we veel belang aan
aandacht aan wat belangrijk hiervoor. Bijvoorbeeld, als
iets groots is willen weten wat fijn is.
Als we iets onbelangrijk vinden, hechten we aandacht
aan wat wel belangrijk. Bijvoorbeeld, als iets kleins is,
wat is dan wel nog groots.
Van betekenis is dus de bevestiging, de belangrijkheid en
de relevantie bij schema-beheer.
Bij een behoudsgezinde opstelling bestaat het risico op
minder optimale of ongunstige schema's, mogelijk ge-
kenmerkt door verstarde gedachten als begripsinvulling,
niet-bruikbare ('slechte') gewoonten als gedragsinvulling
en verkeerde keuzes als contextinvulling. Een progressie
opstelling zal dan wenselijk zijn om de verstarring op te
heffen, los te komen van de achterhaalde gewoonten en
beter passende keuzes te maken, om zo een meer opti-
male of gunstige (uit)weg te vinden.
Vooral in de omgang met je omgeving kan je voor een
andere omgangswijze worden geappeleerd. Je zit dan
mogelijk niet op dezelfde golflengte met anderen uit je
325
omgeving, wat je omgang bemoeilijkt. Door elkaar tege-
moet te komen, ervaar je dat de omgang met elkaar ge-
makkelijker wordt en meer lukt.
Recent onderzoek aan de Carnegie Mellon Universiteit
wijst uit dat er verschillen zijn tussen mensen in het open
staan voor nieuwe informatie of het liever vermijden er-
van. Het blijkt dat dit verschil niet gelinkt is aan geslacht,
overtuiging, onderwijs of inkomen. Eerder blijkt dat dit
informatievermijden wijdverspreid is en dat de meeste
mensen minstens zekere domeinen hebben om liever
niet geïnformeerd te blijven, zoals gezondheid, financiën
of perceptie door anderen. De mogelijke pijn van slecht
nieuws wordt hierbij afgewogen tegen onzekere voorde-
len van positief nieuws op termijn. Informatie die op dit
moment pijnlijk kan aanvoelen, kan evenwel in de toe-
komst tot betere beslissingen leiden. De mogelijke reac-
tie voorspelde de verschillen in al of niet openstaan. Het
gaat bij dit alles om het uitgaan van wat iemand persoon-
lijk al weet, of van de aanwezige realiteit.
In groepen zal veelal gemakkelijk geopteerd worden
voor een meer instandhoudende benadering van geheu-
geninhouden. Zo kan vermeden worden dat zeer com-
plexe situaties ontstaan die concrete omgang zowat on-
mogelijk dreigen te maken. Door dingen op een vaste
wijze op te vatten, door een vaste reactiewijze overeen
326
te komen, dit voor vaste omstandigheden, worden din-
gen onderling veel meer voorspelbaar en hanteerbaar.
Schema-instandhouding concreet
Geef aan in welke mate je individueel geneigd bent tot
eenzelfde opvatten van iets of iemand, tot eenzelfde om-
gang met iets of iemand, en tot eenzelfde samenhang
met iets of iemand te komen.
weinig matig uitgesproken
Geef aan wat je individueel brengt tot een instandhou-
dend of progressie-inhoudend opvatten, omgaan en se-
lecteren.
Geef aan in welke domeinen je eerder geneigd bent tot
instandhouden en informatievermijden en in welke do-
meinen tot progressie en informatie inwinnen.
Geef aan in welke mate je samen geneigd bent tot een-
zelfde opvatten van iets of iemand, tot eenzelfde omgang
met iets of iemand, en tot eenzelfde samenhang met iets
of iemand te komen.
327
weinig matig uitgesproken
Geef aan wat je samen brengt tot een instandhoudend of
progressie-inhoudend opvatten, omgaan en selecteren.
Geef aan in welke domeinen je samen eerder geneigd
bent tot instandhouden en informatievermijden en in
welke domeinen tot progressie en informatie inwinnen.
328
Schema-
interpretatie
HET WAT, HOE EN WAAROM VAN SCHEMA-INTERPRE-
TATIE
Als je als ouder of als kind met je omgeving omgaat, doe
je voortdurend aan schema-interpretatie. Dit wil zeggen,
dat je op basis van wat je opmerkt afleidingen maakt
naar wat in je geheugen over iets is opgeslagen. Wat je
opmerkt doet in je geheugen een erbij passend geheu-
genschema activeren, de hippocampus als onderdeel
van je hersenen zoekt met name razendsnel alle sche-
ma's af en zet het meest passende klaar voor gebruik en
In interactie ga je al heel snel aan interpretatie doen.
Hoe komt dit en waarom?
Hoe vergissingen vermijden?
329
aanvulling. Hierdoor ga je voor eerder meegemaakte si-
tuaties snel aan interpretatie doen, omdat reeds heel
wat in je hoofd aan informatie ligt opgeslagen op basis
van eerdere ervaringen. Zo ga je snel iets herkennen en
herleiden tot wat je eerder meegemaakt hebt. Je gaat
eerder waargenomen kenmerken activeren om iets te
typeren, je gaat ook eerdere uitgeprobeerde reacties ac-
tiveren in orde en combinatie van werkzaamheid. Je gaat
tenslotte eerder opgemerkte omstandigheden, zowel
externe als interne, activeren, wanneer, waar, bij wie,
waarom of waartoe doet iets zich voor.
Het is al enige tijd uit onderzoek bekend dat drie hersen-
gebieden een specifieke rol lijken te spelen bij geheu-
genverwerking. De perirhinale cortex lijkt van cruciaal
belang voor ons vermogen om te herkennen of een op-
gemerkt object nieuw of vertrouwd is, wat van betekenis
is voor de begripsinvulling of het wat van een ken-
schema, de hippocampus is belangrijk voor het herken-
nen van plaatsen en voor navigatie, wat van betekenis is
voor de contextinvulling of het waar en wanneer een
kenschema van toepassing is, terwijl de mediale prefron-
tale cortex geassocieerd is met hogere hersenfuncties
voor het aansturen van gedrag, wat van betekenis is voor
de gedragsinvulling of het hoe van een kenschema.
Recent onderzoek aan Bristol University toont nu aan dat
niet zozeer de afzonderlijke werking van voornoemde
330
hersengebieden cruciaal is, maar wel de wisselwerking
met elkaar van deze hersengebieden.
Recent neurowetenschappelijk onderzoek aan het Mas-
sachusetts Institute of Technology (MIT) in de VS sugge-
reert dat in de hippocampus gelijksoortige geheugencel-
len naast elkaar worden geactiveerd telkens je een acti-
viteit uitvoert. Ze helpen de situatie waarin je je bevindt
te interpreteren. De hippocampus maakt hiertoe ge-
bruik van twee verschillende codes. De eerste codeert
continue veranderingen in locatie, tijd en in wat je waar-
neemt en is op verschil gefocust. De tweede organiseert
de algehele ervaring in kleinere stukken die passen in be-
kende opgeslagen categorieën en is op gelijkenis gefo-
cust. Wat verandert vraagt continue monitoring, maar
wat gelijk blijft laat groepering toe en een vaste ordening
en volgorde en is zo effectiever. Dit maakt transferleren
mogelijk, waarbij je kennis die je al hebt kunt toepassen
bij het interpreteren van nieuwe ervaringen.
Interessant hierbij is recent onderzoek bij baby's aan het
Max Planck Institute waaruit bleek dat een kort slaapje
baby's in staat stelde individuele ervaringen te generali-
seren, maar tegelijk details van deze ervaringen te bewa-
ren, waarbij het individuele gebeuren werd onderschei-
den van aanwezige algemene kennis. Dit veralgemenen
is van belang om woordbetekenis te verwerven eigen
331
aan het semantisch geheugen. Dit detailleren is van be-
lang om details te onthouden eigen aan het episodisch
geheugen. De resultaten tonen aan dat slaap het kinder-
brein niet alleen in staat stelt om individuele ervaringen
te generaliseren, maar ook om individuele ervaringen in
detail te behouden en te onderscheiden van bestaande
algemene kennis. Dit betekent dat elke ervaren gebeur-
tenis in detail kan worden gecodeerd en bewaard als on-
derdeel van het episodisch geheugen, en dat het tegelijk
ook kan verwijzen naar en bijdragen aan de algemene
kennis die is opgeslagen in het semantische geheugen.
Een snelle interpretatie heeft als voordeel dat snel her-
kenning optreedt en snel de context kan achterhaald
worden en aansluitend snel kan gereageerd worden.
Veel van deze informatie komt evenwel van binnenuit,
van wat in je geheugen databank is opgeslagen op basis
van eerdere ervaring en informatie. De informatie komt
slechts in beperkte mate van buitenaf, van wat zich hier
en nu voordoet.
Zo kunnen gemakkelijk vergissingen optreden. De wer-
kelijkheid is mogelijk anders dan wat je in je geheugen
hebt opgeslagen. De interpretaties hebben als nadeel
dat ze vaak voorbarig zijn, of dat ze eenzijdig zijn. Wat
zich hier afspeelt is anders, of is meer genuanceerd dan
opgeslagen.
332
Het nut van de interpretatie door schemakeuze is dat
snel iets voor je duidelijk wordt, wat een veilig gevoel
geeft, je vragen verdwijnen omdat je al antwoorden had
opgeslagen. Een ander nut is ook dat je voor jezelf snel
een verklaring hebt, hoe zitten de dingen in elkaar, hoe
hangen ze samen, wat is oorzaak, wat is gevolg, wat is
doel, wat is middel, hoe algemeen of uitzonderlijk is iets.
Ze geven je een verklaring en rechtvaardiging voor je
antwoorden en reactie. Een laatste nut is dat je ook snel
een reactie klaar hebt, op basis van je eerder meer luk-
kende of doeltreffende omgang die je stilaan ontdekte in
het verleden.
Bij de schema-interpretatie kan je je vooral laten leiden
door de meest representatieve interpretatie, dit beant-
woordt het best aan wat je opmerkte. Of je kan je laten
leiden door de meest voor de hand liggende interpreta-
tie, deze is het meest toegankelijk in wat in je geheugen
ligt opgeslagen. In het eerste geval speel je meest op vei-
lig, in het tweede geval wil je het je vooral gemakkelijk
maken.
SCHEMA-INTERPRETATIE BIJ MENSEN EN HAAR KEERZIJ-
DEN
Krijg je, bijvoorbeeld, als ouder of als kind te maken met
mensen die tot een andere groep behoren dan jezelf,
dan kom je zo gemakkelijk uit bij stereotypen wat de ken-
333
interpretatie betreft. Aansluitend kan dit in je reactie-in-
terpretatie gemakkelijk leiden tot discriminatie. Ten-
slotte kan dat in je context-interpretatie dan weer ge-
makkelijk tot vooroordelen leiden. Deze interpretaties
gebeuren dan op basis van eerdere contacten met per-
sonen van deze groepen en op basis van informatie die
je kreeg over deze groepen. Deze gegevens liggen opge-
slagen in groepsschema's in je geheugen. De groep waar-
toe je iemand rekent kan met je verschillen in leeftijd, in
geslacht, in uiterlijk, in woonplaats, in afkomst, in cul-
tuur, in leefwijze, in overtuiging, in voorkeur, in oplei-
ding, in beroep, in rol, in tijdsbesteding, enzomeer.
Zo kan je iemand op twee manieren waarnemen: één,
vanuit groepsschema-interpretatie je rekent iemand tot
een bepaalde groep en kent hem alle stereotype eigen-
schappen toe van die groep. Of twee, vanuit individu-
schema-interpretatie je beschouwt iemand los van de
groepen waartoe iemand behoort en kent iemand staps-
gewijs individuele eigenschappen toe op basis van indi-
viduele contacten.
Deze groepsschema-interpretatie vloeit voort vanuit een
mentaal proces waarin de grote verscheidenheid van er-
varingen met individuen wordt ingedeeld of herleid tot
categorieën of groepen. Dit indelen in categorieën ge-
beurt ook met objecten, iets is natuurlijk of gemaakt, bij-
voorbeeld. Deze categorisatie is een manier om een
334
grote hoeveelheid informatie te verwerken door ze in
groepen in te delen en op die manier te sorteren en te
rangschikken. Zo kunnen bij oppervlakkiger ontmoetin-
gen toch reeds meer informatie die opgeslagen is wor-
den geactiveerd. Iemand wordt dan niet gekend als indi-
vidu, maar herkend als lid van een bepaalde groep, waar-
over reeds heel wat gegevens in het geheugen liggen op-
geslagen die dan onmiddellijk beschikbaar komen voor
gebruik. Categorisering benadrukt de verschillen, zo ont-
staan categorieën en zo kom je in een bepaalde catego-
rie terecht. Zo werkt het meteen contrasterend en soms
polariserend wanneer de verschillen tegengestelden
zijn.
Vooral wanneer de inhoud van deze aangewende
groepsschema's negatief is, kunnen uit deze groeps-
schema-interpretaties heel wat nadelen voortvloeien.
Iemand wordt even negatief benaderd als zijn groep
(stelt niet veel voor), iemand wordt op basis hiervan dan
mogelijk gediscrimineerd in de omgang (niet erg reke-
ning mee houden), de context van iemand wordt moge-
lijk als even negatief benaderd (zelf verantwoordelijk,
steeds zo geweest).
Deze schema-interpretaties kunnen in de dagelijkse wer-
kelijkheid heel ingewikkelde vormen aannemen, waar
wonderwel gemakkelijk mee wordt omgesprongen. Zo
activeer ik een schema over mezelf en een schema over
335
de ander. Bijvoorbeeld, ik ben of doe volwassen, jij bent
of doet onvolwassen. Tegelijk activeer ik een schema wat
de ander over me zou hebben en een schema dat de an-
der over zich zou hebben. Jij bent of doet onvolwassen,
ik ben of doe volwassen, denkt de ander bijvoorbeeld.
Verder wat de ander denkt dat ik als schema over mezelf
activeer en wat de ander denkt dat ik als schema over de
ander activeer. Dat ik volwassen zou zijn of doen, dat jij
onvolwassen zou zijn of doen. Zo doe je niet alleen aan
eigen schema-interpretatie, maar tracht je ook nog de
schema-interpretatie van de ander in te schatten. Te-
vens doet je aan schema-interpretatie over de schema-
interpretatie van de ander over zichzelf en jezelf.
Belangrijk om op te merken is dat je begrijpt, verklaart
en reageert vanuit wat jij als schema activeert en niet
vanuit wat de realiteit is. Jij gaat, bijvoorbeeld, als ouder
je kind volgen omdat je denkt dat hij of zijn onvoldoende
volwassen is, terwijl dat je in werkelijkheid wel op hem
of haar zou kunnen rekenen. Je kind geeft dan geen aan-
leiding tot het volgen door je, dit doe je vanuit jezelf op
basis van je geactiveerd schema. Mogelijk ga je je eigen
momenten van onvolwassenheid gebruiken om af te lei-
den wat je kind nodig heeft en hoe het dan moet doen.
Je neemt dan waar, verklaart en reageert dan volledig
binnen je eigen schema en niet binnen het schema van
je kind. Mogelijk ga je je eigen momenten van onvolwas-
senheid gebruiken om af te leiden wat je kind nodig
336
heeft en hoe het dan moet doen. Je neemt dan waar,
verklaart en reageert dan volledig binnen je eigen
schema, wat jij dan zou nodig hebben. Je neemt dan niet
waar, verklaart en reageert dan niet binnen het schema
van je kind.
SCHEMA-INTERPRETATIE BIJSTUREN
Een belangrijk risico verbonden aan schema-interpreta-
tie is dat je steeds tot dezelfde inschatting komt, ook
steeds tot dezelfde verklaring en tenslotte ook steeds tot
dezelfde reactie komt. Interpretatie die mogelijk niet
steeds past, maar vooral ook geen verandering toelaat.
Mogelijk ook gebruik je de schema-interpretatie in te
erge mate.
Je laat de situatie en alles erin niet op zich zijn of niet
voldoende op zich zijn. Je voegt te snel, te veel, te een-
zijdig informatie uit je hoofd toe. Je oordeelt, verbindt,
reageert dan mogelijk voorbarig en onjuist.
Een belangrijke manier om hier mee om te gaan, zou
kunnen zijn de schema-interpretatie weg te laten of uit
te stellen. Een andere manier zou kunnen zijn er voor te
kiezen tot een andere schema-interpretatie te komen,
gewoon een ander schema, of een andere inhoud. Om
hiertoe te komen zou je je gebruikelijke schema-inter-
pretatie in vraag kunnen stellen, ze als het ware kunnen
337
uitdagen. Dit zou je voor het geheel van je geactiveerd
schema kunnen doen, ze weglaten, ze uitstellen, ze ver-
anderen, ze in vraag stellen. Dit zou je ook voor een deel
van het geactiveerd schema kunnen doen, voor de type-
rende kenmerken, of de veronderstelde oorzaken en ge-
volgen, of nog de beantwoordende reactie en haar ef-
fectiviteit.
Schema-interpretatie betekent ook veelal van buitenaf
dit doen zonder onmiddellijke betrokkenheid of partici-
patie. Door meer in de situatie en de ervaring te stappen,
wordt een kans geboden om anders aan interpretatie te
doen, zo een ander kennen, een ander situeren, een an-
der omgaan naar voor laten treden.
Nog een andere wijze is de schema-interpretatie toch te
laten gebeuren, zo ze niet kan vermeden worden. Ver-
volgens de interpretatie als één van de mogelijkheden te
onderkennen, zonder er automatisch op in te gaan. Bij-
gevolg, jezelf de vrijheid en mogelijkheid te gunnen er
niet op in te gaan, of slechts in zekere of bepaalde mate.
Zo jezelf de kans te geven tot een andere interpretatie
en ander omgaan te komen.
Nog zou je kunnen je schema-interpretatie te milderen.
Ze minder krachtig te maken. Ze minder snel, ze minder
diepgaand, ze minder omvattend te maken. Ook moge-
lijk haar inhoud minder extreem en minder star.
338
Tenslotte kan je je schema-inhouden aanvullen. Zo zijn
ze meer genuanceerd. Vooral het inwinnen van individu-
ele gegevens doet het gewicht van groepsgegevens naar
de achtergrond verdwijnen.
Zo zou je voor jezelf als ouder of kind met jezelf kunnen
afspreken steeds eerst tot twee interpretaties te komen
vooraleer er één op een bepaalde wijze aan te wenden.
SCHEMA-INTERPRETATIE SAMEN
In gesprek met je omgeving en jezelf benoem je wat je
meemaakt en je aansluitend zo mee kan omgaan. Dit
vormt een onderdeel van je gezamenlijk en persoonlijk
verwerkingsproces. Je praten is vooral een uitzoeken
welke schema's kunnen geactiveerd worden. Hier wordt
in gesprek veel tijd aan besteed. Bijvoorbeeld, 'dit was
aardig', of "dit was vijandig bedoeld'. 'Was dit autoritair
zeg', 'ik laat me niet dwingen'. Deze schema's aardig-zijn
of vijandig-zijn en autoritair en dwingend-zijn leg je dan
overheen een situatie, gebeuren of persoon. Dit is het en
niet dat. Je gebruikt het om aansluitend te bepalen hoe
je reageert. Veel van je praten met elkaar en jezelf houdt
zich bezig met dit benoemen om aansluitend overeen-
komstig te kunnen reageren.
339
Een moeilijkheid die hierbij kan ontstaan is dat je geacti-
veerde schema's niet overeenstemmen. Dit zal het ge-
sprek verlengen, of mogelijk doen onderbreken. Een an-
dere moeilijkheid is dat je geactiveerde schema's onze-
ker zijn en voortdurend veranderen. Ook dit kan het ge-
sprek verlengen, of maken dat je er mee ophoudt we-
gens nog niet duidelijk.
De werkelijkheid is in wezen uiterst complex met een
grote variëteit dat een continuüm vormt. Individueel of
collectief bestaat er zoals reeds gezegd de neiging om
deze werkelijkheid in te delen in categorieën die een ver-
eenvoudiging toelaten, de variëteit reduceren en het
continuüm trapsgewijs ordenen. Deze categorieën wor-
den persoonlijk of vaak collectief gemaakt of bedacht.
Soms beantwoordt de categoriale indeling niet aan een
werkelijkheid en is ze artificieel of verzonnen. Zo komt
het dat gemakkelijk verschillen in interpretatie opdui-
ken, met de nood hierin verandering te brengen.
Zijn deze categorieën storend dat bestaat de mogelijk-
heid zelf of samen andere categorieën te maken of te
bedenken die een andere indeling of ordening toelaten
met minder of geen negatieve of ongunstige effecten
vooral voor wie deel uitmaakt van een bepaalde catego-
rie en zich hierin niet herkent. Vaak houdt die verande-
ring of weglating van categorieën wat iemand zelf of sa-
men in de hand heeft, tot een heel ander resultaat.
340
Denk, bijvoorbeeld, aan de geslachtelijke, raciale, geo-
grafische of leeftijdsindeling of de indeling van levende
wezens, zoals humaan of dierlijk, of van planten, zoals
kruiden en onkruid. Of nog een indeling in natuur of pri-
mitief en cultuur of beschaafd, of eveneens in ontwik-
keld of met ontwikkelingsachterstand.
Vaak is die verandering van categorisering en labeling
een eerste stap om iets aan de werkelijkheid te kunnen
veranderen. Het biedt volop kansen om het rond iets
anders te laten draaien waarin ieder beter tot zijn recht
komt en ieder zich in kan herkennen omdat ze erkenning
inhoudt.
Lukt dit veranderen van categorieën niet of is dit minder
wenselijk, dan kan getracht worden de beoordelende
kenmerken hiervan weg te laten, of te veranderen in ap-
preciërende kenmerken, of kenmerken zonder beoorde-
ling zonder meer.
SCHEMA-INTERPRETATIE CONCREET GEMAAKT
Kies voor een concrete situatie :
Maak je gebruik van groeps- of categorieschema-inter-
pretatie?
341
Wat is je ken-interpretatie? In welke mate is ze stereo-
tiep? Hoe ze zonodig bijsturen?
Wat is je reactie-interpretatie? In welke mate is ze discri-
minatiegevoelig? Hoe ze zonodig bijsturen?
Wat is je context-interpretatie? In welke mate is ze be-
vooroordeeld? Hoe ze zonodig bijsturen?
Wat zou je kunnen veranderen om je schema-interpreta-
tie te optimaliseren?
342
Reële en schema-
interrelaties
Even kort introduceren: er is de realiteit in zijn verschil-
lende verschijningsvormen en schaalgrootten en er is de
voorstelling van de realiteit in zijn verschillende verschij-
ningsvormen en schaalgrootten. De voorstelling van de
realiteit is terug te vinden in kenschema's opgeslagen in
iemands hoofd. De verschillende verschijningsvormen
van realiteiten en kenschema's (voorstelling van realitei-
ten) zijn declaratief of beschrijvend, proceduraal of han-
delend, of nog contextueel of situerend. De verschil-
lende schaalgrootten zijn micro of individueel-persoon-
lijk, meso of groeps-relationeel, of nog macro of collec-
tief-gemeenschappelijk.
Realiteiten en kennis ervan vind je terug op verschil-
lende wijzen en in verschillende grootten.
Tussen deze verschillende realiteiten en kennis ervan
bestaan relaties.
343
Zowel reëel als voorstellend zijn alle verschijningsvor-
men en schaalgrootten aanwezig en vormen ze combi-
naties van elke verschijningsvorm met elke schaal-
grootte. Concreet tweemaal (reëel en voorstellend) ne-
gen combinaties (drie verschijningsvormen gemixed met
drie schaalgrootten). Deze achttien combinaties of reële
en schema-deelentiteiten staan niet los van elkaar, maar
staan met elkaar in relatie. Ze overlappen als het ware
elkaar gedeeltelijk en vormen zo evenveel reële en
schema-samenentiteiten. Zo ontstaat er een geheel van
zesendertig entiteiten (deel- plus samenentiteiten).
Elk van deze entiteiten kan worden onderscheiden. Dit
laat toe ze als entiteit te beschrijven wat haar eigenheid
is. Dit laat ook toe haar invloed te beschrijven voor de
andere entiteiten of haar beïnvloed worden door de an-
dere entiteiten, anders gezegd de circulaire processen te
beschrijven die tussen deze entiteiten aanwezig zijn.
Door de relevante entiteiten en hun wederzijdse invloed
in het centrum te plaatsen kunnen bepaalde waarnemin-
gen wellicht beter begrepen en verklaard worden. Te-
vens kan mogelijk van hieruit een basis gevonden wor-
den voor gericht plannen en handelen.
344
Zo kan, bijvoorbeeld, de persoonlijke realiteit en schema
als volgt voorgesteld:
De concentrische realiteitsentiteiten oefenen een in-
vloed op elkaar uit. Zo zal zoals iemand denkt (declara-
tieve realiteit) een invloed hebben op zijn handelen (pro-
cedurale realiteit), wat dan weer een invloed zal hebben
345
op de omgeving (contextuele realiteit). Zo ook zal ie-
mands omgeving (contextuele realiteit) van invloed zijn
op zijn handelen (procedurale realiteit), wat dan weer
een invloed zal hebben op iemands denken (declaratieve
realiteit). Deze invloeden kunnen verschillen in gradatie,
van minimaal tot volledig bepalend. In dit laatste geval
kunnen gedachten een handelen worden en vervolgens
realiteit en dus uitdeinen, of in de omgekeerde richting,
kan de realiteit iemands handelen bepalen en vervolgens
weer zijn denken en dus omgezet worden.
In het centrum (declaratieve realiteit) vindt de cogni-
tieve of kennisverwerking plaats in de vorm van geheu-
genopslag of databank-ontwikkeling. In deze cognitieve
opslag vindt de continue invulling plaats van wat iets
voor iemand is (declaratieve schema-invulling), hoe ie-
mand op iets reageert (procedurale schema-invulling) en
wanneer iets voor iemand zo is of tot zo een reactie leidt
(contextuele schema-invulling). Wanneer houdt ook in
waar, tegenover wie, waarom of waartoe van zo begrij-
pen en zo reageren. De ervaringen in de verschillende
realiteiten vinden hier hun verwerking en opslag voor la-
tere aanwending. Op die manier kan in de toekomst de
best mogelijke interpretatie, de best mogelijke reactie
en de best mogelijke selectie gemaakt worden.
346
Zo wordt informatie uit de huidige contextuele realiteit
opgeslagen en verwerkt tussen reeds aanwezige infor-
matie in de contextuele schema-invulling. Zo wordt in-
formatie over de huidige procedurale realiteit opgesla-
gen en verwerkt tussen reeds aanwezige informatie in de
procedurale schema-invulling. Zo ook tenslotte wordt in-
formatie over de huidige declaratieve realiteit opgesla-
gen en verwerkt tussen reeds aanwezige informatie in de
declaratieve schema-invulling. Dit telkenmale voor de
realiteiten en invullingen die relevant zijn met betrekking
tot iets. Bijvoorbeeld, voor dingen, personen, situaties,
handelingen, omgang, enzomeer. Dit maakt dat bij een
volgende ontmoeting informatie van buitenaf telken-
male aangevuld wordt met opgeslagen informatie van
binnenuit met betrekking tot iets. Zo wordt een beter
beeld (declaratieve kennis) verkregen en wordt er vanuit
meer ervaring mee omgegaan (procedurale kennis) op
een meer selectieve wijze (contextuele kennis). Deze
kennis zal mee de actuele realiteit bepalen. Zo zal de op-
geslagen declaratieve kennis mee de declaratieve reali-
teit bepalen, zo ook zal de opgeslagen procedurale ken-
nis mee de procedurale realiteit bepalen, zo zal tenslotte
ook de opgeslagen contextuele kennis de contextuele
realiteit bepalen.
Naast iemands persoonlijke realiteit en schemakennis
zijn er de relationele realiteit en schemakennis van de
347
groepen waartoe iemand behoort. Tenslotte zijn er daar-
naast nog de collectieve realiteit en schemakennis van
de samenleving waarvan iemand deel van uitmaakt. Alle
deelentiteiten overlappen elkaar gedeeltelijk en vormen
zo samenentiteiten. Zo kan de persoonlijke realiteit ge-
deeltelijk samenvallen met de relationele en collectieve
realiteit. Zo ook kan de persoonlijke schemakennis ge-
deeltelijk samenvallen met de relationele en collectieve
schemakennis.
348
Voor het gedeelte van de realiteit waarvoor een overlap
aanwezig is van persoonlijke, relationele of collectieve
realiteit is er overeenstemming, nabijheid en een ont-
breken van spanning. Voor het gedeelte van de realiteit
waarvoor er geen overlap aanwezig is van persoonlijke,
relationele of collectieve realiteit is er verschil, afstand
en mogelijk een aanwezigheid van spanning. Tussen per-
soonlijke, relationele en collectieve realiteiten zal veelal
invloed zijn van het collectieve naar het relationele en
van het collectieve en relationele naar het persoonlijke.
Ook omgekeerd kan er invloed zijn van het persoonlijke
naar het relationele of van het relationele naar het col-
lectieve, uitzonderlijk of in beperkte mate ook van het
persoonlijke naar het collectieve.
Ditzelfde geldt voor kenschema's. Voor het gedeelte van
kenschema's waarvoor een overlap aanwezig is van per-
soonlijke, relationele of collectieve kenschema's is er
overeenstemming, nabijheid en een ontbreken van
spanning. Voor het gedeelte van de kenschema's waar-
voor er geen overlap aanwezig is van persoonlijke, rela-
tionele of collectieve kenschema's is er verschil, afstand
en mogelijk een aanwezigheid van spanning. Tussen per-
soonlijke, relationele en collectieve kenschema's zal er
veelal invloed zijn van het collectieve naar het relatio-
nele en van het collectieve en relationele naar het per-
soonlijke. Ook omgekeerd kan er invloed zijn van het
persoonlijke naar het relationele of van het relationele
349
naar het collectieve, uitzonderlijk of in beperkte mate
ook van het persoonlijke naar het collectieve.
Tracht hieronder voor een eigen situatie de realiteit deel-
en samenentiteiten aan te geven :
350
Tracht hieronder voor een eigen situatie de kenschema
deel- en samenentiteiten aan te geven :
Enkele toepassingsvoorbeelden :
Op schemaniveau : Het denken rond opvoeding, het op-
voedingspatroon en de inzetgeneigdheid van opvoeding
351
van je als ouder zullen tot op zekere hoogte je concrete
opvoedingsgedachten, je concreet opvoedend handelen
en je concrete toepassing van opvoeding in de realiteit
bepalen. Je denken, patroon en geneigdheid bij opvoe-
den zal je tot op zekere hoogte delen met of ontlenen
aan je partner als ouder. Je persoonlijke schema-invullin-
gen vallen dan tot op zekere hoogte samen met je rela-
tionele schema-invullingen. Je gezamenlijk denken, pa-
troon en geneigdheid bij opvoeden zal je mogelijk tot op
zekere hoogte delen met of ontlenen aan de gemeen-
schap waarvan je deel uitmaakt. Je relationele schema-
invullingen vallen dan tot op zekere hoogte samen met
aanwezige collectieve schema-invullingen. Zo kan je zien
dat collectieve opvoedingsideeën vaak via opvoedings-
ideeën binnen het gezin terug te vinden zijn bij individu-
ele ouders.
Op realiteitsniveau : de collectieve contextuele realiteit
van verhouding opvoeding en onderwijs zoals in de
schoolse realiteit vorm gegeven, vindt zijn vertaling in de
relationele contextuele realiteit zoals in de gezinsreali-
teit vorm gekregen en deze vindt op zijn beurt tenslotte
zijn vertaling in de persoonlijke contextuele realiteit zo-
als in de ouder-kind verhouding vorm gekregen. Hebben,
bijvoorbeeld, in de scholen in een samenleving leer-
krachten een aandeel in de opvoeding en ouders een
aandeel in het onderwijs, dan vertaalt dit zich in het ge-
zin als een leerondersteunende en opvoedingsdelende
352
realiteit, wat zich dan weer individueel vertaalt als ou-
ders die ruimte en kanalen voorzien voor leren en ruimte
en kanalen bieden voor opvoeden.
353
Schema-
invloeden
Inroepen van ervaring
Zodra je als ouder of kind met iets te maken hebt, roep
je een ganse wereld van ervaring in je op die je moet hel-
pen met de situatie. In het wekken van deze ervaring ac-
tiveer je een aantal geheugenschema's die je moeten
helpen bij de herkenning van iets in de situatie, in de be-
noeming en kadering ervan en in de reactie er tegen-
over. Deze verwerkte en in je geheugen opgeslagen in-
formatie van eigen ervaring en van meegedeelde erva-
ring van anderen moeten je helpen om te komen tot een
meer snelle, gemakkelijke en kwalitatief betere omgang.
Dit is mogelijk omdat schema’s cognitieve of associatieve
netwerken vormen als gehelen van iemands samenhan-
gende georganiseerde kennis op bepaalde vlakken.
Eerder opgeslagen ervaringen werken door op je
huidig ervaren op diverse wijze.
354
Word je, bijvoorbeeld, als ouder of kind met een neen-
antwoord geconfronteerd, dan kan je dit terugbrengen
tot eerdere negatieve antwoorden waarmee je te maken
kreeg. Bij je wordt als ouder of kind dan het neen-
schema geactiveerd. Dit geeft meteen een inhoud als
hoe begrijpen, een context als waarin voorkomend en
een reactie als hoe er mee omgaan, aan. Mogelijk wordt
in reactie op het neen-antwoord bij je als ouder ook je
ouderschema geactiveerd en bij je als kind je kind-
schema. Als ouder verwacht je vanuit eerdere ervaring
dat je wat je wil met enige overtuigingskracht zult moe-
ten brengen om het om te buigen tot een ingaan op je
verwachting. Als kind houd je rekening met de frequente
begrenzingen die je ontmoet wanneer je op te proppen
komt met je verlangens en vragen. Zo merk je dat niet
enkel je neen-schema (als hoe omgaan met verkregen
neen) maar ook je ouder- of kindschema (als hoe om-
gaan met je kind als ouder of met je ouder als kind) actief
worden en invloed op elkaar uitoefenen. Op een verkre-
gen neen in een andere context met andere geacti-
veerde relatieschema's ga je mogelijk totaal anders rea-
geren omdat je de neen anders gaat opvatten. Vraag je,
bijvoorbeeld, of je iemand in een rij voor mag gaan, dan
zal je een neen gemakkelijker aanvaarden omdat je je
niet in een gezags- of afhankelijkheidsrelatie bevindt. Je
had beiden het gehaaste cliëntschema geactiveerd met
het recht van wie eerst komt eerst zal worden geholpen.
355
Elkaar beïnvloedende ervaringen
In de praktijk kan vastgesteld worden dat steeds meer-
dere ervaringen in de vorm van geheugenschema's ge-
activeerd worden. Deze geactiveerde schema's gaan ook
doorwerken op elkaar met een gunstige, ondersteu-
nende invloed of een ongunstige, remmende invloed op
elkaar. Vooral reeds eerder in de tijd geactiveerde sche-
ma's zullen gemakkelijk positief of negatief doorwerken
op nadien geactiveerde schema's.
Zo zal, bijvoorbeeld, een prettige vriendschappelijke om-
gang met je kind als ouder of met je ouder als kind er
gemakkelijker toe neigen dat een ja-antwoord
en -schema in je zal geactiveerd worden. Is er al een ge-
hele tijd een onprettige en vijandige omgang met elkaar,
dan zal gemakkelijker een neen-antwoord en -schema
tegenover elkaar mogen verwacht worden.
Zo kunnen meerdere geactiveerde schema's worden on-
derkend die in een bepaalde volgorde worden geacti-
veerd en mogelijk als kader voor elkaar gaan fungeren.
Deze schema's hebben in de regel te maken met het iets
waarmee te maken, met jezelf, met je gevoelens, met je
verwachtingen, met de ander, met de relatie tot elkaar,
met de context waarin iets zich voordoet en met je op-
vattingen verbonden aan iets in die context vanuit eigen
356
overtuiging of vanuit het culturele gedachtegoed waar-
toe je jezelf bekent.
Sommige van deze schema's worden automatisch opge-
wekt door dat ze met elkaar geassocieerd of gelinkt zijn.
Krijg je met een opdracht te maken, bijvoorbeeld, dan
wek je mogelijk automatisch de behoefte of verwachting
hierin te slagen. Dreigt een mislukking van de opdracht
dan wek je mogelijk automatisch een angst of gevoel te
falen. Andere schema's kan jezelf oproepen.
Bewuste ervaringsinvloeden
Je kan bewust met deze schema-invloed omgaan door
iets voor jezelf op te nemen in een verhaal. Bijvoorbeeld,
ik zeg neen tegen mezelf om een verder liggend doel
voor me in mijn leven te bereiken, zoals een diploma. Ik
zeg als ouder neen tegen mijn kind om het op te voeden
en te leren zich niet te beperken tot een onmiddellijk re-
sultaat maar ook te gaan voor een verder liggend effect.
Een verhaal van 'zich nu inspannen voor een later meer
ontspannen leven' als geactiveerd schema waarrond het
voor mij naar mijn kind toe komt te draaien.
Of je kan samen bewust met deze schema-invloeden
omgaan door het in een met elkaar praten iets samen
trachten op te nemen in een verhaal. Kan ik mijn kind dit
verhaal bijbrengen, dan kan het zijn inspannen en zich
357
onthouden plaatsen in het kader van een verhaal of
schema van leren, groeien en zich ontwikkelen. Een neen
kan het dan gemakkelijker accepteren vanuit zijn geacti-
veerd groei- en ontwikkelingsschema.
In het benoemen van iets of het activeren van een ver-
haal kan je als ouder ook model staan. Welk schema ac-
tiveer je zelf in een situatie welk je voorleeft aan je kind.
Wat toon jezelf als context waarin je iets op een be-
paalde wijze gaat benoemen en waarop je op een speci-
fieke wijze reageert. Wanneer ga je, bijvoorbeeld, voor
jezelf een grens aangeven als wat je benoemt als te ver-
regaand en waarop je met jezelf afremmen reageert. Oe-
fen je invloed uit door te dwingen of vind je dit verre-
gaand en verkies je je kind te overtuigen, aan te spreken
en te motiveren. En voorkom je zo dat je kind gemakke-
lijk ook een dwingend autoritair schema activeert eerder
dan een overleggend horizontaal schema.
Inschakeling ervaringen
Je tracht dan voor jezelf of samen met elkaar je geheu-
gen en geheugenprocessen in te schakelen en niet je ge-
heugen en geheugenprocessen uit te schakelen (zoals bij
mindfulness waarin je blijft in het hier en nu en opge-
wekte gevoelens en gedachten vanuit het verleden maar
als gevoelens en gedachten beschouwd zonder dat ze
358
noodzakelijk verwijzen naar de werkelijkheid) of te nege-
ren (zoals bij acceptance and commitment therapy of
ACT waarin je je openstelt voor opgewekte gevoelens en
gedachten uit je verleden om je beter te kunnen richten
en focussen op waarden en doelen voor de toekomst).
Juist je bewust worden van geactiveerde schema's van-
uit het verleden en kansen bieden om er positieve erva-
ringen aan toe te voegen kan meer gunstig voor je uit-
werken. Niet je niet focussen op een negatief zelfbeeld
vanuit eerdere negatieve ervaringen. Niet ook je net
openstellen voor je negatief zelfbeeld omdat je ze niet
zou willen ontvluchten en zo jezelf kansen ontnemen om
iets waardevols voor je waar te maken. Wel vanuit een
geactiveerd negatief zelfbeeld zoeken naar ervaringen of
herinneringen waarin je succesvol bent of was om zo je
zelfbeeld progressief positiever te maken. Of je negatief
schema plaatsen in een groter positiever schema. Zoals
je negatief zelfschema geplaatst in een groter kader van
ontwikkeling van een positief zelfschema. Je nog aanwe-
zig zwaktegevoel vanuit ervaringen in je kindertijd kan je
dan stilaan met de hulp van je omgeving en nieuwe er-
varingen proberen te laten evolueren tot een sterktege-
voel. Zo het gewicht afzwakkend van je eerdere nega-
tieve ervaringen door het tegengewicht van nieuwe of
heropgeroepen positieve ervaringen.
359
Doorwerken ervaringen
Bij het nemen van beslissingen laat je je opties associa-
ties maken met eerdere emotionele ervaringen waar-
door je sneller en meer automatisch kan kiezen zonder
je brein te overbelasten door logisch redeneren en ge-
zond verstand.
Kies je, bijvoorbeeld, iets vertrouwd dan gaat dit samen
met een veilig en voldoeninggevend gevoel. Dit in tegen-
stelling tot de keuze van iets onbekend dat samengaat
met een onveilig en onzeker of twijfelgevoel.
Eerdere opgeslagen ervaringen en emoties helpen het
brein bij het nemen van beslissingen en het maken van
keuzes. Wat ervaren wordt, wordt geregistreerd in de
amygdala in de temporaalkwab van de hersenen en ver-
werkt in de insula van de hersenschors. Volgens neuro-
wetenschapper Damasio worden nadien de emoties die
elke optie triggert beoordeeld in vmPFC, een deel van de
frontaalkwabben. De keuzeoptie die het meest bevredi-
gende gevoel oproept, krijgt voorrang in de hersenen en
vormt de basis voor de uiteindelijke beslissing.
Doordat de eenvoudigste beslissing of keuze zoveel op-
ties inhoudt vraagt het logisch overwegen te veel tijd. In
plaats hiervan maakt het brein zich een voorstelling van
360
het gevoel bij verschillende keuzeopties om een beslis-
sing of keuze te maken. Deze voorstellingen gaan terug
op eerdere ervaringen in het leven. Deze afzonderlijke
voorstellingen kunnen als somatische markers pijlsnel uit
het geheugen worden opgehaald, en in een fractie van
een seconde selecteert de vmPFC zo het beste gevoel als
basis voor een beslissing of keuze. Dit proces filtert on-
aanvaardbare keuzes er snel uit en rangschikt de beste
keuzes. Hierdoor verkleint het keuzeveld voor het brein
voor een logische analyse om er uit te geraken.
Het gebiedje DLPFC rechtsboven op de frontaalkwabben
bleek uit onderzoek een cruciale rol te spelen wanneer
logisch denken wordt uitgedaagd door bestaande kennis
of overtuigingen. Het brein vertoont hierbij de neiging
om de eerste, emotionele inval te volgen en te behou-
den. Dit maakt het moeilijk om iemand van het tegen-
deel of iets anders te overtuigen en tot een andere be-
slissing of keuze te laten komen.
In het werk '59 seconden. Verbeter je leven in minder dan
een minuut' somt professor Richard Wiseman van de
universiteit van Hertfordshire in Groot-Brittannië een
hele reeks van onderzoeken op waarin iets dat eerder
geactiveerd werd op een of andere manier gunstig door-
werkt op wat aansluitend wordt geactiveerd. Zo geeft hij
onder meer aan dat de herhaaldelijke aandacht voor de
361
inspanning van je kind gunstiger uitwerkt op zijn presta-
tie dan de aandacht die je achteraf geeft aan het be-
reikte resultaat. Of dat voor jezelf visualiseren van te ne-
men stappen meer oplevert dan enkel je doel voor je
geest te halen. Of nog hoe een spiegel ophangen in de
keuken er voor zorgt meer gezond te eten. Of hoe je bij
een opdracht creatiever uit de hoek komt gezeten voor
schilderwerken die aanzetten tot zich individueel onder-
scheiden. Of tenslotte nog hoe meer zelfdiscipline wordt
gewekt zo een zelf te bewaken grens wordt aangegeven
tegenover een van buitenaf opgelegde grens.
Ook Amerikaans psycholoog Robert Cialdini schuift in dit
verband de notie 'pre-suasion' naar voor in zijn werk Pre-
Suasion: A Revolutionary Way to Influence and Persu-
ade. Pre-suasion laat toe bewust de aandacht van ie-
mand te richten op iets, zodat deze ontvankelijker wordt
voor beïnvloeding. Deze gerichte aandacht op iets werkt
als opener en brengt een tweede ermee geassocieerd
iets in gereedheid voor beïnvloeding. Zo kan vragen of
iemand behulpzaam of sportief is, iemand tot meer actie
bewegen. Iemands aandacht wordt doorgaans gefocust
op iets wat de moeite waard is, dit ervaren maakt de weg
vrij voor wat volgt wat eveneens als waardevol wordt er-
varen. Dit proces van pre-suasion zou te maken hebben
met de hersenen die slechts een beperkte capaciteit en
energie hebben, dit samen genomen met een mentaal
overbelaste tijd, met deadlines. Het betekent dat het
362
bij pre-suasion niet nodig is iemands ideeën, houdingen
en ervaringen te veranderen, als er maar via gestuurde
aandacht gevoelige momenten worden gecreëerd voor
aansluitende beïnvloeding.
Tegengestelde ervaringen
Naast deze interrelationele schema's met een gunstige
uitwerking op elkaar, kunnen er ook conflictuerende
schema's opduiken. Op zo een moment wordt ook je
conflictschema actief dat aangeeft hoe best met een
conflict of tegenstelling om te gaan. Voor sommigen
houdt dit steevast in de voorkeur geven aan een bepaald
type schema, zoals een moreel schema van geen ruzie
maken of een sociaal schema als toegeven en zichzelf
opofferen.
Bijvoorbeeld, zo blijkt dat iemand die gunstig over zich-
zelf praat, gemakkelijk bij de toehoorder onzekerheid ac-
tiveert. De tot expressie gebrachte competentie van de
spreker vooral wanneer die zich beter vindt, kan voor de
toehoorder wijzen op eigen incompetentie. Behoor je
beiden tot dezelfde groep, dan komt dit nog harder aan
en meer voor competenties dan voor sociale vaardighe-
den. Bijvoorbeeld, respectievelijk 'Ik kan dit best.' en 'Ik
ben vlot in de omgang.'
Anderen laten zich bij conflict leiden door de situatie of
363
de inval van het moment, zodat het risico bestaat op een
toevallige reactie en een niet helemaal zelf begrijpen van
zijn reactie omwille van het toevallig door situatie of mo-
ment geprefereerd schema.
Veel schema's dateren reeds van de eerste kindertijd,
zelfs voor je de taal meester werd en je ervaren vaak ge-
kleurd werd door emoties. Omdat je ze niet onmiddellijk
kan wijzigen, kan je ze bij activering linken aan een
schema met gunstige inhoud. Je geborgen voelen door
de groep waarin je vertoeft en wat dit in je activeert, kan
maken dat je gemakkelijk neen durft te zeggen of gemak-
kelijk met een ontmoet neen kan omgaan en dat je min-
der hinder ondervindt van een negatiever zelfbeeld.
Eigen ervaring
Geef hieronder in de tekstballonnen weer wat jezelf bij
iets activeert en wat iemand uit je omgeving bij dit iets
activeert. Geef aan hoe deze geactiveerde schema's el-
kaar en je reactie beïnvloeden.
364
Meer lezen :
Cialdini, R. B., & Vries, J. (2016). De kracht van timing:
Pre-suasion: overtuigen op het beslissende moment. Am-
sterdam : Boom.
Wiseman, R., & Popken, H. (2010). 59 seconden: Denk
een beetje, verander veel. Utrecht: LeV.
365
Ontwikkeling
schema-kwaliteit
Verschillen in ontwikkeling schema-kwaliteiten
Kenschema's vormen op ordelijke wijze verzamelde en
opgeslagen informatie nuttig om toekomstig gedrag in-
houd, vorm en selectiviteit te geven. De omvang en kwa-
liteit van deze verwerkte informatie verschilt erg voor
elk. Zo ook in de opvoeding. Sommige ouders zijn niet zo
ver gevorderd, andere hebben een hele ontwikkeling af-
gelegd. Dit is ook zo voor het kind. Zo is er een hele di-
versiteit tussen ouders onderling en tussen kinderen on-
derling in omvang en kwaliteit van hun kenschema's op
te merken. Dit heeft implicaties voor de geboden en er-
varen opvoeding.
In de opvoeding zijn vaak verschillen in ontwikkeling
van schema-kwaliteit aanwezig. Aandacht hieraan be-
steden kan meer begrip toelaten en een stimulans in-
houden voor verdere ontwikkeling.
366
Voor sommigen is een eerder elementair schema aan-
wezig met slechts een beperkt aantal kwaliteiten en met
een geringe kwaliteit van deze kwaliteiten. Zo kunnen ni-
veauverschillen opgemerkt en ervaren. Verschillen die
een heel verschil in geboden en ervaren opvoeding kun-
nen inhouden.
Schema-kwaliteiten bevorderen
Ouders kunnen opgemerkte verschillen mogelijk terug-
brengen tot het ontwikkelingsstadium waarin hun kind
zich bevindt. Ook kunnen ze voor de zelf geboden op-
voeding ontwikkelingsstadia onderkennen. De ontwik-
keling van hun kind vormt hierbij mede de dynamiek
voor de ontwikkeling van het ouder-zijn. Meer hierover
lezen kan in het thema-onderdeel Leren van elkaar,
groeien door elkaar’ van deze encyclopedie.
Door zich als ouder of kind bewust te worden van deze
verschillen en er zicht op te krijgen, kan er zo gewenst
aan gesleuteld worden en kan een ontwikkelingsproces
op gang gebracht.
Zo kan de mate van invulling van kenschema's in beeld
gebracht en kan eraan gewerkt worden. Het gaat om wat
voor iemand eigen en typerend is voor het gros van zijn
kenschema's wat ook hun specifieke inhoud is. Het gaat
367
om wat als constante terug te vinden in de diverse ken-
schema’s van iemand.
Ouders en kinderen kunnen zichzelf er mogelijk zo toe
brengen de omvang en kwaliteit van hun schema’s te
vergroten, zodat dit een nieuwe ingesteldheid of mind-
set wordt. Zo kan hun gedrag ook meer kwaliteit verto-
nen met meer mogelijkheden en minder kans op vastlo-
pen en falen.
Herkenbare constanten schema-kwaliteit
Als wijze en mate van invulling kan zo in iemands ken-
schema's als constante teruggevonden : geringe tot uit-
gebreide rijke invulling, eenvoudige tot complexe invul-
ling, losse tot verbonden invulling, stabiele-starre tot
vloeibare-flexibele invulling, inconsistente tot consis-
tente invulling, oppervlakkige tot diepe invulling, con-
crete tot abstracte invulling, klassieke tot originele invul-
ling, niet creatief tot creatief, geen tot veelvuldige
schema-linken, specificiteit tot universaliteit, niet genu-
anceerd tot genuanceerd, moeizaam tot snel, ongericht
tot gericht, gesloten tot open, regel tot uitzondering, vei-
lig tot gevaarlijk, serieel tot parallel, in tot uit bubbel,
niet-passend tot passend, niet-betrokken tot betrokken,
niet-overeenstemmend tot overeenstemmend, niet-
368
aansluitend tot aansluitend, niet afgestemd tot afge-
stemd, vreemd tot eigen, onvoorwaardelijk tot voor-
waardelijk.
Schema-kwaliteiten in de praktijk
Wat dit concreet betekent kan geïllustreerd met hoe dit
in de opvoeding wordt ervaren :
Saar (15 jaar) - Heb ik het even getroffen met mijn ou-
ders. Zij houden voortdurend rekening met wie ik ben en
wat ik nodig heb. In hun voorstellen en reacties klinkt te-
gelijk van alles door. Wat absoluut niet kan, wat wel kan,
waar ze de voorkeur aan geven, hoe ze het zelf zien en
hoe ze zelf zouden reageren. Er wordt tegelijk met veel
rekening gehouden : wat ikzelf prefereer, wat hun voor-
keur is, of het realistisch is, wat de implicaties en gevol-
gen zijn en of die gunstig zijn op korte en lange termijn,
of het deuren en kansen openhoudt, of niet teveel tegelijk
wordt gevraagd, of jezelf voldoende controle hebt, of je
stappen kan zetten en niet wordt overvraagd, of je op an-
deren kan rekenen zo gewenst, of je nog ruimte over
hebt, hoe ze je kunnen steunen zonder dat je aan auto-
nomie verliest, of je ervaring kan opdoen en ervan kan
leren, of je het graag hebt en je voldoening geeft, of het
blijvend en duurzaam is, hoeveel inspanning en inzet het
369
vraagt. Ja, zo wil ik ook wel worden. Zoiets te kunnen be-
tekenen voor iemand en inspirerend en stimulerend te
kunnen zijn, zonder iemand te veronachtzamen.
Daan (16 jaar) - Heb ik toch een heel andere ervaring.
Mijn ouders hanteren enkele elementaire regels waar ze
nauwlettend op toezien en die steeds dezelfde blijven.
Het is heel basis, zoals respect tonen, je beheersen, ande-
ren aanvaarden en zo nodig helpen, jezelf niet in de pic-
ture werken, volgen wat anderen verwachten en that's it.
Neen, zo wil ik echt niet worden. Zo creëer je ook geen
mogelijkheden en kansen. Alles blijft zoals het is. Zelf heb
je geen inbreng en er wordt ook niet op je geappeleerd.
Uitzonderingen of afwijkingen zijn niet aan de orde. Alles
is klaar en helder, maar vaak niet passend of afgestemd.
Kelly (46 jaar, mama van Noor 15,5 jaar) - Kwam ze thuis
met een vriendje. Mooie jongen dat wel, maar juist het
tegengestelde van haarzelf. Echt niet belangrijk, mam, ik
vind hem heel stoer. Ik vond hem eerder ongemanierd.
Als je daar allemaal op gaat letten, repliceerde ze. Hij
vindt me ook heel cool, geen opgedirkt vriendinnetje, of
zo. Voorzichtig vroeg ik waar hij schoolliep, maar dat
vond ze onbelangrijk. Hij straalde zelfzekerheid uit, deed
alsof hij alles wist en kon. Laat je je niet overdonderen,
waarschuwde ik haar. Hij is niet zo oubollig, was haar
antwoord. En zijn leeftijd, vroeg ik indirect. Leeftijd telt
niet, we zien elkaar graag en dat is alles wat telt.
370
Thomas (51, papa van Lander, 14,5 jaar) - Verstandige
jongen Lander. Hij heeft nu al door dat alles twee kanten
heeft. Zo let hij ook op de keerzijde van iets. Wat iets hem
kost, bijvoorbeeld, of het haalbaar is, welke de beperkin-
gen zijn. Maar ook welke voordelen iets heeft en welke
mogelijkheden, of iets waar hij nu voor kiest ook beteke-
nis heeft voor later. Neen, impulsief zomaar voor iets kie-
zen doet hij niet. Vergelijken is wat hij het liefst doet. Ook
nagaan wat het best voor hem is. Eens opgelijst wat iets
allemaal inhoudt, probeert hij ook te achterhalen hoe
goed elk van deze eigenschappen zijn. Hij praat hierover
met zijn vrienden en met ons over zijn plannen om ze
scherp te stellen. Dit leidt vaak tot pittige discussies
waarin alle kanten aan bod komen.
Op zelfde hoogte raken
Zo kan je vaststellen dat in het begrijpen van iets en het
reageren op iets met minder of meer wordt rekening ge-
houden en dat met wat rekening wordt gehouden min-
der of meer kan doortellen.
Ontstaan er spanningen onderling dan kan dit mogelijk
in verband gebracht met niet op dezelfde golflengte zit-
ten. Er wordt dan mogelijk met minder of meer rekening
gehouden, met wat rekening wordt gehouden heeft een
andere invulling, of telt minder of meer door.
371
Wil je op dezelfde golflengte komen, dan zal dit makke-
lijker lukken zo de wijze en mate van invulling meer ge-
lijklopend is.
Hier kan zo mogelijk als ouder en kind samen aandacht
aan besteed worden. Als ouder kan je hierbij mogelijk
model staan voor een invulling met meer mogelijkheden
en kansen.
Geef zo je wil aan de hand van een voorbeeld aan wat
voor je als ouder telt en de mate waarin.
Geef zo je wil aan de hand van een voorbeeld aan wat
voor je kind telt en de mate waarin.
372
Schema’s
als maatstaf
Schema's als maat
Wat voor je als ouder of voor je als kind iets is, zal moge-
lijk voor elk verschillen. Sociaal zijn, bijvoorbeeld, kan
voor je alles samen doen zijn op eenzelfde manier. Voor
je kind kan het eerder zijn samen doen voor wat over-
eenstemt, apart doen voor wat niet overeenstemt. Zo
heeft elk zijn eigen maat. Deze maat gaat terug op ieders
kenschema’s als wat iets voor elk is.
Wat voor je sociaal zijn is, vormt je ontwikkeld ken-
schema als iets wat je kent op je manier. Ontwikkeld op
basis van je opvoeding en je opgedane ervaring. Omwille
L'eclosió de l'abstracció Valencia
373
van het verschil in opvoeding en eigen ervaring zijn deze
kenschema’s tot op zekere hoogte voor elk anders.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel Ont-
wikkeling prosociaal gedrag’ van deze encyclopedie.
Schema’s als criterium
Of iets als sociaal moet worden bestempeld zal afhangen
van je eigen kenschema als ouder of kind. Is sociaal zijn
steeds vriendelijk blijven ? Iemand die dan niet altijd
vriendelijk tegen je is, zal je dan beschouwen als niet- of
asociaal.
Het kenschema als criterium bevat dan een aantal voor-
waarden waaraan moet worden voldaan om iets zo op
te vatten en er bijgevolg zo mee om te gaan, of zo op te
reageren. Die criteria zijn voor ieder tot op zekere
hoogte eigen en dus anders.
Bijvoorbeeld, kunnen als voorwaarden voor sociaal zijn
voor iemand gelden dat het betekent af te zien van al of
niet eigen voordeel (betekenisinhoud), dat het vraagt
om opoffering (gedragsvorm), en dat dit ook zo blijft in
een moeilijke situatie (omgevingscontext).
Schema’s als maatstaf
Wat sociaal is voor je als ouder of voor je als kind zal je
374
bovendien gemakkelijk als maatstaf gebruiken om je ei-
gen gedrag vorm en inhoud te geven en om het gedrag
van elkaar of anderen te beoordelen. Is sociaal zijn alles
goed vinden ? Je kind zal je hier mogelijk aan herinneren
wanneer je met iets niet akkoord gaat of het iets niet
mag. Je kind dat mogelijk niet tegen iets of iemand in wil
gaan of nog niet durft ingaan. Voor je als kind is dan mo-
gelijk sociaal zijn : iedereen te vriend houden.
Meestal wil je zelf in je denken, voelen en gedrag vol-
doen aan je kenschema’s en verwacht of verhoop je ook
van anderen dat ze in hun denken, voelen en doen aan
je kenschema's voldoen. Dit kan voor jezelf en voor je
omgeving moeilijk liggen. Je beantwoordt zelf niet altijd
aan je beeld van sociaal zijn. Bijvoorbeeld, steeds alles
delen. Ook je omgeving beantwoordt niet altijd aan je
beeld. Bijvoorbeeld, er wordt niet met je gedeeld. Sche-
ma's vormen dan de maatstaf of de norm voor jezelf of
anderen om aan te voldoen.
Schema’s als vergelijkingsbasis
Schema's kunnen ook de vergelijkingsbasis vormen die je
gebruikt om een uitspraak over iets te doen. Zoals om
iets te vergelijken of een verhouding weer te geven.
Bijvoorbeeld, hoe sociaal is de ander. Jij wil alles delen,
maar je ontmoet iemand die alles weggeeft. Die is wel
375
supersociaal. Of jij bent iemand die alles weggeeft, dan
is de ander die alles deelt, maar half sociaal. Hier gebruik
je je kenschema ter vergelijking. Je kan kenschema’s ook
aanwenden als verhouding bepalend, zoals hieronder.
Als je zelf iemand bent die erg sociaal is, zal je niet zo
gemakkelijk iemand anders als veel meer sociaal om-
schrijven. Als je zelf iemand bent die niet zo sociaal is, zal
je gemakkelijker iemand die iets socialer is als heel soci-
aal omschrijven. Je grote omvang laat dan weinig ruimte
voor grotere omvang. Je geringe omvang echter laat
veel ruimte voor grotere omvang.
Schema’s als perspectief
Schema's vormen ook het perspectief van waaruit je als
ouder of kind alles bekijkt. Vaak wil je dat perspectief ge-
bruiken in de omgang met anderen. Je wil graag dat iets
op je manier verloopt. Of je wil de ander overtuigen van
je perspectief.
Soms is het perspectief voor je niet bewust, maar han-
teer je het voortdurend in hoe je iets benoemt en in hoe
je reageert. Bijvoorbeeld, je vindt als ouder nabijheid en
openheid erg belangrijk als vorm en inhoud van sociaal
zijn. Dit is ook wat je van je kind verwacht in zijn omgang
naar je toe, maar ook in zijn manier van denken. Het an-
dere begrijp en aanvaard je niet. Meer hierover lezen
376
kan in het thema-onderdeel Het hoe van openheid en
nabijheid’ van deze encyclopedie.
Vooral zo er sprake is van discriminatie en dit door de
ander zo wordt ervaren, kan niet het perspectief van de
ander weten of kunnen innemen aan de basis liggen. Je
tracht dan je eigen kenschema’s op te leggen in denken,
doen en zijn. Iets is wat jij vindt en iets wat gebeurt op je
manier.
Schema’s als objectief
Iedereen is steeds in ontwikkeling, in het bijzonder een
kind, maar ook als ouder leer je nog elke dag bij. Een
schema kan dan een doel of eindpunt voorstellen van
deze ontwikkeling.
Bijvoorbeeld, een kind zal nog gemakkelijk zichzelf en
zijn eigenbelang voorop stellen in een sociale situatie.
Als ouder wil je evenwel dat het kind ook oog heeft voor
anderen en hun belang. Eigenlijk stel je het mogelijk zo
voor dat je het stimuleert er toe te komen eerst te den-
ken aan anderen en pas in tweede instantie aan zichzelf.
Schema’s als objectief voegen een tijdsdimensie toe :
waartoe te komen of op uit te komen. Ze houden impli-
ciet ook een planning in : welke stappen opeenvolgend
te zetten.
377
Schema’s als centrum
Schema's kunnen ook soms zo centraal zijn, dat ze alles
kleuren. Je ziet de wereld volledig vanuit jezelf. Een we-
reld die met jezelf samenvalt. Bijvoorbeeld, voor je als
ouder kan je enkel je kind zien als een kind. Je kan het
niet als een persoon benaderen op gelijke voet. Zo blijf
je ook enkel de ouder en niet een persoon die evenwaar-
dig is aan een ander persoon, hier je kind.
Nog een voorbeeld, voor je is een kind erg kwetsbaar
omdat het nog jong is en nog onervaren en is een ouder
voor je erg weerbaar omdat hij of zij ouder is in leeftijd
en veel meer ervaren. Wie is dan jong, iedereen jonger
dan jezelf. Wie is dan ‘oud', iedereen ouder dan jezelf.
Loskomen van huidige maatstaven
Hoe moeilijk het is los te komen van je kenschema's als
maatstaf, blijkt wanneer je een kind wil omschrijven dat
niet zo uit is op sociaal contact, zonder het als minder
sociaal te omschrijven. Veelal wordt dit gedrag omschre-
ven in termen van niet, minder, beperkt of lager, wordt
dit gedrag als problematisch benoemd of getypeerd (ge-
isoleerd, geremd, teruggetrokken, autistisch), worden er
negatieve gevoelens aan toegekend (onzeker, angstig,
afstandelijk, kil) en gaat dit samen met een negatief of
378
ongunstig oordeel over dit gedrag (asociaal, egocen-
trisch). Sociaal zijn op je manier is dan de norm en al het
andere wordt als afwijkend ervaren en benoemd.
Een poging tot meer omschrijving zonder problematise-
ring en oordeel, met een andere invulling van sociaal,
kan dan zijn : Het kind is sociaal en dat uit zich in een paar
contacten waar het kind zich goed bij voelt. Het kind stelt
zich open wanneer het heeft kunnen wennen aan ande-
ren. Het zelfstandig zijn brengt het tot rust en zichzelf.
Als ouder hanteer je gemakkelijk al of niet bewust een
nee-houding. Deze gaat terug op je eigen perspectief.
Hiertegenover staat een ja-houding. Deze gaat terug op
het perspectief van je kind. Een ja-houding gaat uit van
je kind en wat het nodig heeft voor zijn ontwikkeling.
Een nee-houding gaat daarentegen uit van jezelf als ou-
der en van hoe aan jezelf tegemoet te komen. Meer
hierover lezen kan in het thema-onderdeel Een ja- of
nee-houding in de opvoeding’ van deze encyclopedie.
Ook kan je er voor kiezen minder gedragsgericht te zijn
in de opvoeding en meer te kiezen voor een behoeftege-
richte en situatiebenadering. Zo neem je een breder
perspectief in, ook in de tijd. Meer hierover lezen kan in
het thema-onderdeel Van gedragsgericht naar per-
soonsgericht’ van deze encyclopedie.
379
Schema’s als maatstaven gunstig hanteren
Schema's als maatstaf kunnen gunstig zijn. Ze laten toe
je te positioneren en een identiteit op te bouwen, ze la-
ten toe vlotter de dingen te vatten en er op te reageren.
Schema's vormen dan een katalysator voor je.
Schema's als maatstaf kunnen ook ongunstig zijn. Ze
houden je vast en maken het moeilijk te veranderen
wanneer nodig. Ze kunnen het je ook moeilijk maken het
hele plaatje op te nemen los van jezelf en je invloed.
Schema's kunnen dan een in de weg staan zijn.
Treden er spanningen of conflicten op in de omgang ou-
der en kind, dan kan het nuttig zijn aandacht te besteden
aan de kenschema’s die elk gebruikt als maatstaf. Hier-
tussen kunnen verschillen optreden of zelfs tegenstellin-
gen die overeenstemming en gelijkstemming moeilijk
maken.
Soms kan je als ouder of kind het idee ontwikkeld heb-
ben zelf maar een last te zijn en er even goed niet te kun-
nen zijn en niet te beantwoorden aan betekenisvol te zijn
en waardevol te zijn voor elkaar. Door dit evenwel om
te draaien en uit te gaan van dit laatste idee van beteke-
nisvol en waardevol te kunnen zijn en niet tot last of
overbodig te zijn en hier naartoe te kunnen werken kan
er al een heel verschil ontstaan. In de Attachment Based
380
Family Therapy wordt bijzondere aandacht besteed om
het mogelijk ontstane isolement om te buigen richting
verbondenheid. Zich niet langer onbegrepen en afgewe-
zen voelen als ouder of kind kan een dynamiek op gang
brengen om een gunstige begripvolle en omvattende re-
latie op te bouwen. Een heel andere idee krijgt hier een
plaats van betekenisvol en waardevol te zijn voor elkaar.
Dit zou erg preventief kunnen werken tegenover zelfver-
wonding en suïcide.
Door deze achtergrond of basis voor spanningen of con-
flicten te onderkennen, kan een beter begrip ontstaan
en ingezien worden hoe verandering te bewerkstellen.
Zo kunnen ouder en kind zich in dialoog focussen op wat
voor elk, bijvoorbeeld, sociaal zijn inhoudt, hoe je dit
vorm geeft en in welke situaties dit tot uiting komt.
Wat hier voor het kenschema sociaal-zijn werd verkend,
is ook van toepassing op andere kenschema’s. Zoals, bij-
voorbeeld : zelfvertrouwen, speels, respect, samenwer-
ken, jongere-zijn, meisje- of jongen-zijn, enzomeer.
De praktijk van schema’s als maatstaven
Als ouder :
Geef voor jezelf als ouder aan hoe je je kenschemas ge-
bruikt :
381
Geef voor je kind aan hoe het zijn kenschema’s ge-
bruikt :
Geef aan hoe je je kenschema’s zou kunnen gebruiken :
Geef voor je kind aan hoe het zijn kenschema’s zou kun-
nen gebruiken :
Als kind :
Geef als kind aan hoe je je kenschema’s gebruikt :
Geef als kind aan hoe je je kenschema’s zou kunnen ge-
bruiken :
Als beiden :
Ga na welk het verschil is tussen de kenschema’s die je
beiden gebruikt :
Ga na hoe je meer overeenstemming tussen deze ken-
schema’s zou kunnen bereiken :
382
Kies voor jezelf als ouder of als kind een kenschema en ga
na of en hoe je het gebruikt (als maat, maatstaf, crite-
rium, vergelijkingsbasis, perspectief, objectief en/of cen-
trum) :
Komt dit gebruik jezelf als ouder of als kind tegemoet :
Of komt het elkaar of je beiden tegemoet :
383
Schema’s
als mediator
Rol van schema's
Er gebeurt de laatste tijd veel onderzoek naar het moge-
lijk verband tussen de opvoedingsomstandigheden die
iemand als kind ervaren heeft en de problemen die ie-
mand ervaart op oudere leeftijd in zijn later leven. Een
rechtstreeks verband tussen gekregen opvoeding en la-
tere stoornissen waarmee iemand geconfronteerd
wordt, is evenwel moeilijk aan te tonen omdat beide te
erg uit elkaar liggen. Daarom wordt gezocht naar tussen-
liggende variabelen die een en ander kunnen verklaren.
Deze tussenliggende variabelen zouden als mediator of
Minder gunstige schema's kunnen het gevolg zijn van
eerdere ongunstige ervaringen,
tegelijk kunnen ze aan de basis liggen van problemen
die later worden ontmoet.
384
tussenschakel dienst doen. Ze zouden enerzijds het ge-
volg zijn van de ervaren opvoeding en anderzijds de oor-
zaak zijn van de latere problemen en stoornissen waar-
mee te maken.
Als belangrijke tussenliggende variabelen komen cogni-
tieve schema's naar voor. Omdat ze aan de basis liggen
van latere problemen worden ze onaangepaste sche-
ma's genoemd. Omdat ze bovendien in de prille kinder-
jaren tot ontwikkeling komen nemen ze de vorm aan van
vroege onaangepaste schema's.
Schema's als gevolg
Vroege onaangepaste schema's blijken het resultaat van
temperament, tekortschietende opvoeding en ongun-
stige leefomstandigheden die samen maken dat het te-
gemoetkomen aan bepaalde behoeften niet gegaran-
deerd is. De ontwikkeling van deze onaangepaste sche-
ma's als gevolg maakt dat de bevrediging van deze basis-
behoeften verder verstoord zal worden.
Temperament Vooral kinderen met een aanleg voor
emotionele gevoeligheid lopen een risico wanneer ou-
ders niet gunstig om weten te gaan met hun emotionele
reacties.
385
Opvoeding Een essentiële behoefte van een kind is ze-
kerheid, veiligheid en stabiliteit te ervaren. Als ouder
tracht je met aandacht en zorg voor je kind hieraan te-
gemoet te komen. Zo ervaart het kind dat het wordt aan-
vaard en dat het kan vertrouwen op zijn ouders. Ervaart
het kind evenwel dat zijn ouders niet aan zijn nood aan
veiligheid en geborgenheid tegemoet komen, dan ont-
staat de vrees en verwachting van emotioneel niet aan
zijn trekken te komen. Dit kan leiden tot de ontwikkeling
van een onaangepast schema van verlating, wan-
trouwen, emotionele tekortkoming, onvolwaardigheid
of sociaal isolement. Het kind ervaart onvoldoende op
zijn omgeving te kunnen rekenen, vreest dat belangrijke
volwassenen het kunnen kwetsen, verwacht emotioneel
onvoldoende steun, denkt niet gewaardeerd te zullen
worden omdat het weinig betekent, of voelt aan geen
aansluiting te vinden omdat het zichzelf anders ervaart.
Net deze schema's maken het voor het kind moeilijk ze-
kerheid, veiligheid en stabiliteit te vinden en staan hier-
voor in de weg.
Een tweede belangrijke behoefte van het kind is het ver-
werven van een zekere autonomie, waardoor het zelf-
standig iets kan uitvoeren en op eigen benen kan functi-
oneren los van zijn omgeving. Als ouder is het belangrijk
het kind hiertoe te stimuleren en er kansen voor te ge-
ven. Blijf je als ouder te veel wegen op het kind, dan kan
386
dit het schema ontwikkelen van afhankelijkheid samen-
gaand met onbekwaamheid, kwetsbaarheid, verstrenge-
ling samen met onvoldoende eigenheid, of mislukking.
Het kind ziet zichzelf niet in staat op eigen benen te
staan, vreest het ergste, acht zich niet in staat los te ko-
men en een eigen identiteit te ontwikkelen of gelooft
niet in staat te zijn tot iets en vreest niet aan mislukking
te kunnen ontkomen.
Een derde behoefte van het kind is nood aan begrenzing.
Dit betekent dat de omgeving niet eindeloos meegaat
met het kind, maar zichzelf voldoende poneert als waar-
mee rekening te houden. Bied je als ouder te weinig be-
grenzing, dan kan het kind het schema ontwikkelen van
aanmatiging samen met grandeur of ontoereikende zelf-
controle en zelfdiscipline. Het kind verwacht dat de om-
geving zich naar hem zal schikken en legt zichzelf weinig
eisen op en tracht vooral wat ongenoegen met zich
brengt te vermijden.
Een vierde behoefte van het kind is deze aan wederke-
righeid, dat wil zeggen dat het zich niet alleen moet
schikken naar anderen maar ook zelf een inbreng heeft.
Als ouder kan je op een voorwaardelijke wijze met je kind
omgaan en het niet automatisch aanvaarden. Hierdoor
kan het kind het schema ontwikkelen van onderwerping,
zelfopoffering of nood aan goedkeuring en erkenning.
Het kind voelt aan zich erg naar anderen te moeten
387
schikken, eigen behoeften ondergeschikt te moeten ma-
ken en erg veel waarde te hechten aan appreciatie van
zijn omgeving.
Een laatste behoefte van het kind is aan zichzelf zijn en
dit tot vrije expressie te kunnen laten komen. Als ouder
kan je hoge verwachtingen koesteren waardoor het kind
ervaart hoge eisen aan zichzelf te moeten stellen en niet
spontaan zichzelf te kunnen involgen. Het kind ontwik-
kelt mogelijk het schema van negativisme en gevoelig-
heid voor het negatieve, emotionele geremdheid samen
met overmatige controle, hoge normen en overkritische
ingesteldheid of een bestraffende houding. Het kind is
erg bezorgd en vreesachtig, is weinig spontaan in het
naar buiten komen met zichzelf, verwacht veel van zich-
zelf, is zelden tevreden en is streng voor zichzelf.
Leefomstandigheden Naast de hier geschetste ongun-
stige opvoedingsomstandigheden, kunnen ook meer al-
gemeen ongunstige leefomstandigheden aan de basis
liggen van ongunstige schema's. Deze ongunstige leef-
omstandigheden worden dan mogelijk gekenmerkt door
verlies of afwijzing, afstand of isolement, mishandeling
of misbruik, geweld of straf.
388
Schema's als oorzaak
Eens deze schema's tot ontwikkeling zijn gekomen wor-
den ze nadien gemakkelijk geactiveerd in situaties of bij
gebeurtenissen die relevant zijn voor deze schema's. Zo
kan wanneer iemand als jongere of volwassene in een
situatie alleen komt te staan het schema afhankelijkheid
gekoppeld aan onbekwaamheid actief worden. Hierbij
duikt snel spanning op omwille van een denken iets al-
leen niet te kunnen, met angst tot falen tot gevolg. Van-
uit zo een vertekend denken en dito verwachtingen
wordt het schema gemakkelijk bevestigt. Deze schema-
bevestiging vormt een eerste mogelijk schemaproces na
activering. De jongere of volwassene zal nog weinig in-
spanningen tonen en gedragsmatig nog weinig moeite
doen.
Een tweede mogelijk schemaproces dat zich kan voor-
doen is dat iemand als jongere of volwassene de active-
ring van deze schema's tracht te vermijden, om zo te
ontsnappen aan de negatieve emoties die ermee ge-
paard gaan. De jongere of volwassene kan zo trachten
situaties of gebeurtenissen te vermijden. In ons voor-
beeld, situaties waarin een zekere zelfstandige prestatie
moet geleverd worden. Ook gedachten of emoties in dit
verband kunnen vermeden worden : de opdracht wordt
niet gezien en gevoelens in verband met een mogelijk fa-
389
len worden afgeweerd, zodat confrontatie met een pijn-
lijk gevoel van persoonlijke onbekwaamheid wordt ver-
meden. Door dit proces van schemavermijding geraakt
de jongere of volwassene hier evenwel niet overheen.
Dit omdat hij geen positieve ervaringen van zelfstandig-
heid en competentie weet op te doen.
Een derde mogelijk schemaproces is een pogen wat in
het schema geactiveerd wordt te compenseren door een
denken, voelen en doen dat er tegenin gaat en er tegen-
gesteld aan is. In ons voorbeeld zal iemand als jongere of
volwassene alle hulp en steun afwijzen en een vorm van
irrealistisch zelfvertrouwen ten toon spreiden. Elke kri-
tiek of aanvoelen van zwakte of twijfel wordt ten on-
rechte ervaren. De krampachtigheid biedt evenwel wei-
nig perspectief op een positief ervaren, vooral ook om-
dat iedere inbreng van buitenuit geen kans krijgt. Deze
aanval op het schema bij het proces van schemacompen-
satie maakt dat men er niet van los of weg geraakt en
het blijft draaien rond wat men net kwijt wil.
Bij de drie processen die zich mogelijk voordoen bij
schema-activering loopt iemand als jongere of volwas-
sene telkens een verhoogd risico om herhaaldelijk en
blijvend geconfronteerd te worden met wat hij wou ont-
lopen (in geval van schemavermijding), of waartegen hij
390
in wou gaan (in geval van schemacompensatie), of waar-
voor hij geen uitweg meer ziet (in geval van schemabe-
vestiging).
Het gevolg is dat deze onaangepaste schema's waarrond
alles blijft draaien een belemmering vormen voor een
gezond functioneren en een verdere ontwikkeling.
Onderzoek heeft aanwijzingen dat het een rol speelt bij
het ontstaan van persoonlijkheidsstoornissen en terug-
kerende stemmings- en angststoornissen, zoals depres-
sie, stress en angst. Zo zouden in de kinderjaren ontwik-
kelde schema's van verlating, emotionele tekortkoming,
onvolwaardigheid en mislukking aan de basis liggen van
depressieve symptomen. Terwijl naast verlating, kwets-
baarheid en afhankelijkheid als schema aan de basis zou-
den liggen van angstsymptomen. De schema's zouden
gemakkelijk stress veroorzaken, ook interpersoonlijk, en
dit zou dan een voorbode zijn voor het ontstaan van de-
pressie of angst.
Ook eetproblemen en druggebruik zouden gekoppeld
kunnen worden aan bepaalde onaangepaste schema's.
Gedacht kan worden aan het schema van hoge normen
en overkritische ingesteldheid. Dit schema wordt geken-
merkt door perfectionisme, rigide regels en overbe-
zorgdheid.
391
Als mama was ze erg bezorgd te merken dat haar doch-
ter net evenveel moeite had om van eten te kunnen ge-
nieten. Steeds werd een star plannetje gevolgd waar niet
van afgeweken kon worden, ook niet op feestjes. Hier
naar gevraagd kwam ze als mama stilaan tot de ontdek-
king dat er veel gelijkenis was tussen hen beide. Ook zij
vond controle hebben over voeding en gewicht erg be-
langrijk. Je kon je zomaar niet aan eten overgeven, maar
ook niet aan andere dingen. Zondigen noemde zij het. Ze
was nooit gemakkelijk geweest voor zichzelf en merkte
dat ook haar kind streng was voor zichzelf. Elk detail
kreeg aandacht, zo kon je erger voorkomen. Deze zelfdis-
cipline zat er ook in bij haar kind. Het zorgde er finaal
voor niet uit evenwicht te geraken en fier te kunnen blij-
ven over zichzelf. Alhoewel momenten van volledige te-
vredenheid over zichzelf erg zeldzaam waren.
Eigen schema's
Geef aan wat je mogelijk bij je kind of jezelf herkent :
van schema's als gevolg :
van schema's als oorzaak :
392
Schema’s als
netwerken
Schema netwerking
Elke ervaring die we in contact met onze omgeving op-
doen wordt vastgelegd in ons brein en tot een samen-
hangend geheel verwerkt in schema's voor later gebruik.
Van die ervaring houden we een aantal kenmerken bij als
antwoorden op klassieke vragen als wat, hoe, waar, wan-
neer, wie, waarom en waartoe. Deze antwoorden wor-
den gevoegd bij eerdere antwoorden in ons brein en tot
een samenhangende synthese gebracht als beste ant-
woord of als verzameling van mogelijke antwoorden. Zo
ontwikkelt zich progressief een netwerk met een steeds
De werkelijkheid om je heen is vaak complex en
moeilijk grijpbaar.
Op allerlei manieren tracht je orde en grip te verkrij-
gen.
393
groter en verfijnder geheel van vertakkingen. Zo een zich
ontwikkelend netwerk wordt steeds meer herkenbaar
en typisch voor iets. Het wordt ook steeds meer functio-
neel en aanwendbaar. Het wordt ook steeds meer situa-
tioneel en gevoelig.
Deze netwerken kunnen te maken hebben met wat op
ons afkomt en naar binnen komt, deze netwerken kun-
nen ook te maken hebben met wat we vertonen en zelf
mee naar buiten komen. Zo krijgen we te maken met een
aantal dingen, personen en gebeurtenissen in onze om-
geving die we trachten vast te leggen en te verwerken in
ons brein tot een netwerk. Voor het kind kan het gaan
om verzorgings- en speelobjecten, om gezinsleden en
leeftijdsgenoten, om dagelijkse gebeurtenissen zoals
eten, gewassen en gekleed worden, slapen en opstaan.
Zo krijgen we ook te maken met interne ervaringen die
we hebben, zoals onze gevoelens, ons denken, ons waar-
nemen, ons zelfbeeld, welke we op één of andere manier
tot expressie brengen. Voor het kind kan het gaan om
angsten, stress, fantasieën, verbanden, behoeften, ver-
wachtingen. Kenmerkend voor de schema's die we in dit
verband maken is dat ze meer te maken hebben met het
procesmatige.
Schema's kunnen zo enerzijds opgevat worden als een
geheel van ontstane en zich continu verder ontwikke-
394
lende netwerken. Kenmerkend voor schema's is ander-
zijds dat ze zich ontwikkelen op basis van netwerkvor-
ming of het netwerken als proces. Zo duidt 'schema's als
netwerken' zowel op het resultaat van schema's-in-ont-
wikkeling, als op het proces van netwerken in de beteke-
nis van schemavorming.
Dit heeft tot gevolg dat we bij netwerkgebruik niet zo-
zeer te maken hebben met een seriële herinnering of
schema-activering, maar eerder met een parallelle her-
innering van meerdere schema's tegelijk, met een seriële
focus of aandacht op wat als schema's geactiveerd werd.
Neurologisch hersencellen netwerk
Cognitief schema netwerk
Reëel sociaal netwerk
395
Neurologische netwerking
Merkwaardig is dat thans uit neurologisch onderzoek
blijkt dat aan deze psychologische netwerking van sche-
ma's op één of andere manier een neurologische net-
werking ten grondslag ligt of er parallel mee verloopt. In
de cognitieve neurowetenschap worden hiertoe speci-
fieke cognitieve processen die gedrag beïnvloeden ge-
koppeld aan onderliggende hersenfuncties en erbijho-
rende geactiveerde hersenregios en netwerken.
Zo wijst biologisch ontwikkelingspsychologe Chantal
Kemner op de ontwikkeling van een viertal gespeciali-
seerde netwerken in het babybrein. Zo is er het waarne-
mingsnetwerk dat instaat voor de verwerking van zin-
tuiglijke prikkels. Zo is er ook het sociaal-signaal-netwerk
dat de passende signalen uit sociaal contact weet op te
pikken. Verder is er het beloningsnetwerk dat zorgt voor
een prettig gevoelsgevolg voor bepaald gedrag waar-
door toenadering en hechting wordt ondersteunt. Ten-
slotte is er het stressnetwerk dat instaat voor hoe met
spanning om te gaan in een stressvolle context. Voor
deze neurologische netwerken is er een genetische
blauwdruk, maar de uitvoering en specifieke vormgeving
gebeuren op basis van indrukken van buitenaf.
Bij de verwerking van deze indrukken ontstaan met
name nieuwe specifieke verbindingen in het brein. Van
396
belang hiervoor zijn met wat de toekomstige moeder te
maken krijgt tijdens haar zwangerschap, wat de baby
meemaakt en met de reactie van de ouders op de baby.
Zo kunnen verschillen in hersenontwikkeling waargeno-
men worden die samengaan met het op elkaar inwerken
van genen en omgeving van de baby. Genen kunnen be-
palen wat de resultaten zijn van opvoeding wanneer ze
maken dat een kind gevoeliger is voor de manier van om-
gaan van de ouders. Omgekeerd kan opvoeding bepalen
wat de resultaten zijn van genen.
In onderzoek werden zo genen gevonden die maken dat
sommige baby's opgevoed in slechte omstandigheden
meer risico lopen op ontwikkeling van lastig gedrag. Om-
gekeerd kunnen stressvolle omstandigheden zorgen
voor een andere genexpressie waarbij geninformatie al
of niet tot expressie komt. De zorg of het gebrek aan zorg
in het eerste levensjaar kunnen zo de mate van afstelling
van de hoeveelheid stresshormoon in het stressnetwerk
beïnvloeden en zo maken dat het stressnetwerk perma-
nent gevoeliger wordt afgesteld.
Uit hersenonderzoek komt eveneens het defaultnetwerk
in de hersenen naar voor dat bestaat uit een aantal ge-
bieden die actief zijn wanneer geen gerichte activiteit
aanwezig is. Merkwaardig genoeg werd vastgesteld dat
in rusttoestand de hersenen nog actiever zijn. Dit bete-
397
kent dat ervaringen worden vastgelegd, het verleden ac-
tief wordt en de toekomst voorbereid. Waar het werk-
brein of taak-positieve netwerk actief is bij gericht zijn op
de buitenwereld, wordt het mijmerbrein of defaultnet-
werk actief bij loskoppeling van de buitenwereld. Dit mij-
merbrein speelt mogelijk een rol bij spontane en intern
gegenereerde cognities, zoals bij dagdromen, freewhee-
len waarbij de fantasie de vrije loop wordt gelaten en het
gericht zijn op zichzelf. Zo komen vaak spontane creati-
viteit, planning of oplossingen voor problemen naar
voor, maar soms ook piekeren. Blijkbaar vraagt het be-
heer van patronen van connectiviteit in de hersenen in
passieve toestand heel wat energie. Recent kwam naar
voor dat het defaulnetwerk zou bijdragen aan gerichte
taken waarbij voorafgaande gebeurtenissen moeten
onthouden worden of waarbij zich komende gebeurte-
nissen moeten voorgesteld worden. Er wordt naar voor
geschoven dat het hersen defaultnetwerk bijdraagt aan
interne cognitiemodi die worden gebruikt bij onthou-
den, nadenken over de toekomst en dwalen in gedach-
ten. Onthouden, nadenken over de toekomst, navigatie
en theory of mind als iemands zicht innemen, zouden
hierbij het defaultnetwerk activeren. Een veronderstel-
ling hierbij is dat het default hersennetwerk de construc-
tie van mentale modellen en simulaties vergemakkelijkt
die in veel contexten adaptief kunnen worden gebruikt.
Recent werd in neuropsychologisch onderzoek aan de
398
Universiteit van Alberta in Canada vastgesteld dat ado-
lescenten met psychische problemen, waaronder angst,
depressie en ADHD, duidelijke verschillen vertonen met
adolescenten zonder psychische problemen in connec-
tieve neurale paden, dit als een functie van cognitieve
controle. Ze vertoonden structureel minder neurale ef-
ficiëntie in belangrijke paden, wat samenhangt met een
algehele verminderde neiging om aandacht te richten.
Eveneens is uit neurologisch onderzoek geweten dat als
iemand zichzelf herhaaldelijk als negatief ziet, ervaart of
zo over zichzelf denkt, stilaan een beeld of voorstelling
van zichzelf in zijn geheugen ontstaat in de vorm van op-
geslagen kenschema's met parallel hieraan veranderin-
gen van de verbindingen in zijn brein. Veranderingen
van het opgeslagen zelfschema en parallel ontstane ver-
bindingen in het brein, zullen enkel stapsgewijze kunnen
gebeuren zo iemand zichzelf positief kan zien, ervaren
en zo over zichzelf kan denken.
Interessant is ook hoe theorieën over cognitieve
schemas als mentale modellen en kennisstructuren aan-
sluiten bij de functionele en structurele eigenschappen
van de hersenen, of hoe psychologie aansluit op neuro-
logie.
399
Sociale netwerking
Eveneens merkwaardig is hoe opvallend intensief en
graag mensen en in het bijzonder jongeren bezig zijn met
het werken aan hun sociaal netwerk en in het bijzonder
de uitbouw ervan. Wie zij kennen, welke relatie ze met
deze kennissen onderhouden, wanneer en waar, maar
ook waarom en waartoe ze contacten met deze kennis-
sen onderhouden, dit alles krijgt veel van hun aandacht.
Dit komt des te meer tot uiting in het succes van de so-
ciale media. Zich linken aan elkaar, zowel aan vrienden
als aan groepen, bij middel van data, profielen, foto's, vi-
deo's, opnames, nieuwtjes, beoordelingen, favorieten,
blogs, vlogs, fora, enzomeer wijst op een grote behoefte
aan netwerking. Vooral het element digitaal of virtueel is
daarbij opvallend succesvol. Mogelijk is ook hier een pa-
rallel te ontwaren met het psychologisch schema-net-
werken. De spontane wijze waarop we ervaringen in ons
brein verwerken tot een netwerk van schema's vindt on-
bewust zijn verlengstuk in het 'internetten' van persoon-
lijk relevante gegevens. Onze persoonlijke databank van
schema's wordt meteen zo ook aangevuld met de data-
banken van voor ons relevante anderen, vrienden en
groepen, waarmee we contact willen onderhouden en
waarmee we ons op een of andere manier verbonden
voelen of willen zijn. Naast ons persoonlijk netwerk in
ons brein voegen we er zo het interpersoonlijk netwerk
op het internet aan toe.
400
Parallelle netwerking
Zo lopen het neurologisch hersencellen netwerk, het
cognitief schema netwerk en het reëel sociaal netwerk
door elkaar, en beïnvloeden en ondersteunen elkaar
ook.
Zo blijkt, bijvoorbeeld, uit onderzoek dat zodra je contact
maakt met anderen je sociaal hersennetwerk actief
wordt. Dit is een neuraal circuit in de hersenen waarvan
de structuur en functie afhangt van de structuur van je
sociaal netwerk van vrienden en kennissen in de realiteit.
Bijvoorbeeld, zijn het allemaal bekenden van elkaar, of
ben jij de schakel tussen hen.
Bovendien blijkt dat hoe meer activiteit iets in je sociaal
hersennetwerk teweegbrengt, hoe waarschijnlijker een
gelijkaardige hersenactiviteit bij anderen van je sociaal
netwerk opgeroepen wordt als je dit iets met hen deelt.
Bijvoorbeeld, iets dat je frappeert en op soortgelijke wij-
ze de aandacht trekt van de ander.
Uit nieuw internationaal onderzoek blijkt dat ons brein
informatie over onze relaties en de relaties tussen onze
vrienden coderen met behulp van gebieden die betrok-
ken zijn bij ruimtelijke verwerking. We onderhouden
401
tientallen sociale relaties, waarbij het brein talrijke de-
tails over elke persoon en hun connecties met anderen
moet catalogiseren en opslaan. Zoals onderlinge afstand,
onderlinge overeenkomst of verwantschap en onder-
linge persoonlijkheid. Dit tussen onszelf en de anderen
of tussen twee anderen door ons gekend.
De onderlinge afstand in het sociale netwerk wordt
weerspiegeld door de mate van overeenkomst tussen de
activiteitenpatronen in het retrospleniale complex, een
hersengebied dat betrokken is bij het verwerken van
ruimtelijke informatie. Is er weinig onderlinge afstand
dan zijn er vergelijkbare activiteitenpatronen, is er meer
afstand dan zijn er ongelijke activiteitenpatronen. Infor-
matie over onderlinge verwantschap wordt opgeslagen
in de pariëtale cortex. Informatie over iemands persoon-
lijkheid wordt gecodeerd in de mediale prefrontale cor-
tex. Is er sprake van vergelijkbare persoonlijkheden, dan
zijn er vergelijkbare activiteitenpatronen in het brein. Uit
het onderzoek blijkt dat het brein verschillende aspecten
van sociale kennis gescheiden opslaat in afzonderlijke
presentaties van structurele (afstand), naar zichzelf ver-
wijzend (verwantschap) en op eigenschappen (persoon-
lijkheid) gebaseerde sociale kennis.
402
In het brein met veel nabijheid, overeenkomst en gelijk-
heid onderling, zijn parallelle patronen te zien. In het
brein met veel afstand, verschil en ongelijkheid onder-
ling, zijn geen parallelle patronen te zien.
Zo blijkt verder dat de hersenrepresentaties van sociale
interacties, zoals omhelzen, overreding, knuffelen, bij
personen met autisme verschillen van deze bij personen
zonder autisme. Meer bepaalt ontbreekt bij personen
met autisme de zelfbetrokkenheid in het hersenactive-
ringspatroon, zo blijkt recent uit onderzoek aan de Car-
negie Mellon University. Uit de waargenomen hersen-
beelden blijkt dat bij personen zonder autisme hun voor-
stellingen van sociale interacties een duidelijke active-
ring bevatten waaruit het zelf naar voor komt, wat niet
zo is bij personen met autisme.
403
Zo blijkt ook het belang van het cognitieve en de neuro-
logische onderbouwing ervan in het ontstaan van crimi-
neel asociaal gedrag. Crimineel gedrag als sociaal pro-
blematisch gedrag blijkt gelinkt aan een risico-voorkeur
als een cognitief ervaren, dit volgens een recent onder-
zoek van Cornell University. Neurologisch bleek deze
laatste vaststelling onderbouwd met een neurologische
correlatie tussen risicovoorkeuren en criminaliteit bij
volwassenen. Het gevonden cognitief verband is nieuw
en geeft aan dat een andere manier waarop mensen
denken het criminele brein kan helpen verklaren.
Zo ook is er sprake van ruimte in de hersenen. Volgens
onderzoek aan het Gershman Lab van Harvard worden
interne kaarten in de hersenen over de omgeving ge-
vormd via bekrachtigingsleren, waarbij toekomstige be-
loningen worden voorspeld en gemaximaliseerd. Wan-
neer iemand wordt geconfronteerd met problemen met
meerdere stappen, kan hij dit doen door te vertrouwen
op eerder geleerde voorspellingen over de toekomst,
een methode genaamd opvolger representatie die sug-
gereert dat de kaarten die we in onze hersenen hebben
eerder voorspellend zijn dan met terugwerkende
kracht. Een specifiek hersengebied dat bij deze repre-
sentaties van fysieke ruimte betrokken is, is de hippo-
campus. De celactiviteit van de hippocampus stemt
overeen met posities in de fysieke ruimte. Activerings-
patronen op een plaats komen overeen met zowel waar
404
nu te zijn als waar net geweest, wat wijst op de construc-
tie van een voorspellende kaart tijdens het leren. Zo
staat cognitieve activiteit tijdens het leren in voor de
constructie van deze voorspellende kaart. Wordt een
afwijking of verandering in de realiteit vastgesteld dan
leidt dit tot een verhoogde celactiviteit waarbij de voor-
spellende kaart wordt bijgewerkt om met het nieuwe re-
kening te houden. Dit coderen van informatie over de
omgeving helpt alzo bij toekomstige taken en besluitvor-
ming.
Een studie aan de Amerikaanse Emory University laat
zien hoe de hersenen bepaalde neurale activiteitspatro-
nen gebruiken om opgeroepen verwachtingen te verge-
lijken met wat actueel aanwezig is. De wetenschappers
ontdekten hoe een reeks hoogfrequente hersengolven
onbewust helpt te weten wanneer er iets gelijk of anders
is door herinneringen uit het verleden te vergelijken met
ervaringen uit het heden. Elke ervaring die we in het ge-
heugen opslaan, kan worden gebruikt om verwachtingen
en voorspellingen voor de toekomst vast te stellen. Een
nieuwere ervaring vraagt hierbij meer neurale activiteit
om ze te verwerken De hersenen gebruiken van hieruit
bepaalde neurale activiteitspatronen om verwachtingen
te vergelijken met het heden. In de loop van de tijd
wordt geleerd te verwachten hoe iets is. Dit leerproces
gaat dan samen met een parallel soortgelijk proces in de
hersenen om ervaringen te beheren en aan te wenden.
405
Dit alles is terug te vinden in de theorie van voorspel-
lende codering.
Uit een recente internationale studie aan onder meer de
University of Maryland blijkt dat in de vroege kinderjaren
de vroege geheugenvaardigheden de sterkte van toe-
komstige neurale verbindingen voorspellen, en dat om-
gekeerd de sterkte van vroege hersenverbindingen de
toekomstige geheugenscherpte voorspellen. Er blijkt
een complexe, bidirectionele relatie tussen hersenfunc-
tie en geheugenvermogen tijdens de ontwikkeling van
het jonge kind. Zowel de vroege levenservaringen als de
rijping van de hippocampus dragen bij aan de ontwikke-
ling van zijn geheugen.
Naar ouderschap toe is uit recent neurologisch onder-
zoek van onder meer de Harvard University geweten dat
verschillende clusters van neuronen als functionele
groepen verschillende aspecten van het opvoedingsge-
drag bepalen en aansturen. Elk van deze delen kan naar-
gelang de omstandigheden anders en dus beter of min-
der goed functioneren, wat leidt tot verschillen in ouder-
schap.
Elk onderdeel van dit sociaal gedrag wordt dus gecontro-
leerd door verschillende clusters als aparte verzamelin-
gen van neuronen in de hersenen. Hoewel deze neuro-
406
nengroepen informatie krijgen van heel de hersenen, re-
guleren ze specifieke aspecten van het opvoedingsge-
drag, zo bleek bij dieren. Dit neurologisch reguleren kan
de motivatie tot opvoeden zijn (het waarom), het kan
het opvoedend zorggedrag zelf zijn (het hoe), of het be-
schermend reageren tegenover de buitenwereld (het
wat).
Dit zou kunnen verklaren waarom sommigen natuurlijke
ouders lijken te zijn, terwijl anderen hun kind mogelijk
beschermend overcontroleren of helemaal afstandelijk
negeren.
Meer dan tien jaar geleden formuleerde psychoanayti-
cus Paul Verhaeghe in een wetenschappelijk essay
'Geestdrift voor het brein' in Psychoanalyse en neurowe-
tenschap: De geest in de machine’ het hiernavolgende.
Interessant is waar te nemen de weg die sedertdien
werd afgelegd.
'Het is op dit punt dat een belangrijke combinatie met de
neurologie denkbaar is. In de redenering van Ansermet
en Magistretti (2007) worden op grond van waarnemin-
gen synaptic traces gevormd, dat wil zeggen: een (be-
perkt) geheel van neurologische verbindingen. Een der-
gelijk minisysteem mag dan oorspronkelijk wel verwijzen
naar één bepaalde ervaring en dus naar één bepaald be-
tekeniscomplex, eens het opgenomen is in het ruimere
407
neurale netwerk zal de betekenis ervan niet zo veel meer
te maken hebben met die ervaring. Integendeel, deze zal
voornamelijk bepaald worden door de interactie met de
rest van het netwerk, dat op de koop toe voor verande-
ring vatbaar is en blijft. Anders gezegd: op zichzelf is dit
neurologische minisysteem een betekenaar geworden
zonder vaste betekenis, die in talloze combinaties kan
opduiken en daar bovendien effecten kan bewerken die
allesbehalve alleen maar psychisch of neurologisch zijn.
Merk op dat het accent hierbij niet op betekenis an sich
ligt, maar veeleer op potentieel telkens nieuwe beteke-
niseffecten. Het onderscheid psychisch versus neurolo-
gisch komt daarmee te vervallen. Dit betekent natuurlijk
niet dat daarmee alles opgelost is. Het is mijn hoop dat
een dergelijke Aufhebung zal toelaten andere vragen te
stellen, voorbij een steeds foutief dualisme.'
De neurowetenschappen kennen thans een exponenti-
ele groei en vormen een verzameling van wetenschap-
pen waarin het brein een centrale rol speelt. Ze omvat-
ten de moleculaire neurowetenschap over biochemie
van het zenuwstelsel, de cellulaire neurowetenschap
over neuronen en synapsen op microniveau, de sys-
teemneurowetenschap over hersengebieden en net-
werken op macroniveau, de cognitieve en affectieve
neurowetenschap over cognities, (ken)schema's en
emoties, de gedragsneurowetenschap over reactie en
408
gedrag en de sociale neurowetenschap over sociale be-
invloeding en interactie. Telkens gaat het om de link met
het brein en om de onderlinge linken.
Bijvoorbeeld, of er zoiets kan geduid worden als het soci-
ale brein dat zich bezighoudt met sociale cognities en hun
verwerking, onderscheiden van andere functies van het
brein. Bijvoorbeeld, hoe breinnetwerken een basis vor-
men voor cognitieve schema’s en hun opbouw en active-
ring.
Telkens gaat het om het brein als voorwaarde, basis of
motor. Ze willen aangeven hoe het brein werkt en welke
mogelijkheden het biedt. Ze vormen zo een ontmoe-
tingsplaats met andere wetenschappen. Vooral willen ze
nagaan wat ze voor deze andere wetenschappen kunnen
betekenen en wat hun overlap is.
Daarnaast zijn er ook specifieke domein gebonden neu-
rowetenschappen, zoals de educatieve neuroweten-
schap gelinkt aan leren en onderwijs, de neurolinguïstiek
gelinkt aan de taal en haar ontwikkeling, de ontwikke-
lingsneurowetenschap gelinkt aan de breinontwikkeling,
de cognitieve ontwikkelingsneurowetenschap (develop-
mental cognitive neuroscience) gelinkt aan het begrijpen
van psychische processen en hun neurologische basis in
het zich ontwikkelend organisme, of kortweg gezegd,
409
het onderzoek van de relatie tussen neurale en cogni-
tieve ontwikkeling en tenslotte de computationele com-
puterwetenschap gelinkt aan algoritmische en wiskun-
dige modellen en computersimulatie.
Bijvoorbeeld, komt aan bod de link tussen de ontwikke-
ling van de hersenen en de cognitieve, sociale en emotio-
nele ontwikkeling.
Sociale, psychologische en neurologische processen ver-
lopen dus parallel. Uiteraard beïnvloeden ze hierbij el-
kaar. Soms wordt het voorgesteld alsof één van deze
processen domineert en soms alleenbepalend zou zijn.
Zo wordt wel eens gesproken over 'we zijn ons brein'. Er
wordt dan verwezen naar neurologische processen die
ons gedrag verklaren en het helpen begrijpen. Zoals, bij-
voorbeeld, emotionele reacties die teruggaan op active-
ring van het emotionele brein dat in bedreigende en cri-
sissituaties het van ons overneemt om te overleven
Wereld netwerking
Nog opmerkelijk is dat zodra we waarnemen, herinne-
ren, denken, voelen, willen, kiezen en reageren we onze
passende schema-netwerken activeren en toepassen. Ze
bepalen de categorieën en associaties waarin we waar-
nemen, herinneren, denken, voelen, willen, kiezen en re-
410
ageren. Op die manier leggen we als het ware ons inwen-
dig schema-netwerk op de uitwendige realiteit. De we-
reld die zo in beeld komt en waarop we interageren
wordt alzo een genetwerkte werkelijkheid, wat dingen
en mensen voor ons zijn en welke functionele en situati-
onele relaties we onderkennen. Onze schema's en hun
verbindingen hebben hierin als het ware een aanzuigef-
fect om de werkelijkheid in te delen en te verbinden om
het zo in overeenstemming te brengen met ons ontwik-
kelend netwerk.
Persoonlijke netwerking
Geef in bovenstaande tekst voor jezelf aan hoe je netwer-
king te kunnen typeren.
Om jezelf of iets voor jezelf beter te begrijpen kan je je
netwerk bekijken. Ook om iemand anders of iets voor ie-
mand anders beter te begrijpen kan je zijn of haar net-
werk bekijken, eventueel door ernaar te vragen. Zo kan
je, bijvoorbeeld, merken dat iets of iemand niet steeds
op een bepaalde manier is.
Jezelf als een netwerk op neurologisch, psychisch en so-
ciaal vlak. Iemand kan zo opgevat als een neurologisch,
psychisch en sociaal netwerk : 'you are a network'. Het
biedt ruimte aan een voorstelling met een grotere meer-
dimensionele complexiteit. Het gaat bovendien om een
411
cumulatief netwerk met een veranderlijke integriteit.
Een cumulatief netwerk met neurologische, psychische
en sociale processen met een en-en karakter, zowel in
ruimte en doorheen de tijd. Een netwerk niet als een
gegeven maar als een dynamisch iets met eigen inbreng
en aandeel. Met een evoluerende dynamische integri-
teit.
Meer lezen :
Kemner, C. (2011). Het sociale leven van baby's: En de
spectaculaire groei van de hersenen in het eerste levens-
jaar. Amsterdam: Balans.
412
Schema-object(ief)
OBJECT(IEF), SUBJECT EN INTERACTIE
Een groot deel van waar je als ouder of als kind in je leef-
omgeving mee te maken krijgt, worden objecten of voor-
werpen genoemd. Het begrip object of voorwerp wordt
overeenkomstig het woordenboek in twee betekenissen
gebruikt. Iets waarmee je in de werkelijkheid te maken
krijgt, of in de betekenis van doel. Dus ofwel een object
buiten je, ofwel een objectief. Een objectief mogelijk in-
dividueel in je, of vanuit de leefomgeving als context.
Hoe een object of voorwerp uit je leefomgeving als sub-
ject aan je als ouder of kind zal verschijnen, zal mogelijk
erg gekleurd worden door je persoonlijk of gezamenlijk
Wat je als ouder of kind waarneemt en hoe je rea-
geert,
gaat terug op de werkelijkheid, maar niet alleen.
413
objectief. Hoe iets aan je verschijnt vanuit welk objectief
zal ook erg bepalend zijn voor hoe je zal reageren. Het
objectief waarmee te maken, kan een zelfgekozen objec-
tief zijn. Het kan ook opgedrongen zijn door de situatie.
De persoonlijke situatie, bijvoorbeeld, in de vorm van
een behoefte of nood waarmee te maken of in terecht
gekomen. Of het kan een gezamenlijke situatie zijn, bij-
voorbeeld, verwachtingen of doelen vanuit de omge-
ving.
Denk, bijvoorbeeld, aan een persoonlijke behoefte als
honger, dorst of slaap, of een nood aan vervoer, hulp-
middel of financiële middelen. Je zal de objecten uit je
omgeving dan gemakkelijk als eetbaar, dorstlessend of
slaapgelegenheid biedend opmerken. Of ze zullen aan je
verschijnen als vervoermiddel, hulpmiddel of betaal-
middelen. Andere objecten merk je niet op, of je zal de
objecten niet anderszins opmerken. Denk, bijvoorbeeld,
aan een gezamenlijke verwachting of doel als te vertrou-
wen of duurzaam zijn. Je zal gemakkelijk objecten uit je
leefomgeving als betrouwbaar of duurzaam waarnemen.
Wat als subject verschijnt, hoe het verschijnt is functie
van aanwezige objectieven. Wat er van het object ver-
schijnt, hoe het verschijnt vindt zijn oorsprong in actuele
objectieven. De jas die ik draag is om me te beschermen
tegen de regen, of de kou, tegen uitdroging. Ik gebruik
414
ze zonodig als slaapdeken, of als middel tegen insecten-
beten. De jas nog is mogelijk als herkenningsmiddel voor
de omgeving, of als vertrouwenwekkend of constante
voor anderen (agent, dokter, ...). Welk nut, betekenis of
zin ze krijgt wordt bepaald door actieve objectieven. Ik
merk het impermeabele op, of de dikke wol, of de zon-
weerkaatsende kleur. Ik zie zonodig de opportuniteit als
slaapdeken surrogaat, of het muskietennet alternatief.
We zien de herkenbare kleur, of de kleur typisch voor
een beschermingsfunctie of -rol. Wat ik of we zien staat
in functie van wat ik of we willen zien. Deze facetten
merken we op, deze betekenis of zin geven we eraan.
Een tas is om iets te dragen, of iets te beschermen, of
iets op te bergen, of te verbergen. Het fluitje is om ie-
mand te wekken, of halt toe te roepen, of vrolijk te ma-
ken, of te communiceren, als middel, of om muzikaal uit
de hoek te komen, of als ontspanning. De gezamenlijke
context waarin geplaatst, bepaalt hoe het wordt opge-
merkt, hoe het subject(ief) verschijnt. Iets met thuis, iets
met werk, iets met sport, iets met muziek, iets met vrije
tijd, enzomeer. De context is nodig om iets te begrijpen
en betekenis te geven.
Naast hoe iets verschijnt als object of voorwerp, is er je
reactie als ouder of als kind vanuit aanwezige objectie-
ven. Deze reactie zal mee ook de verschijningswijze als
subject bepalen. Een pen laat toe iets gemakkelijker te
onthouden. Het neerschrijven als omgangswijze zal mee
415
het pen zijn typeren. Een pen is om te schrijven om iets
gemakkelijker te onthouden. Een pen wordt dan waar-
genomen als een schrijfmiddel. Ontbreekt het je toeval-
lig aan een pen, dan kan je gemakkelijk op zoek gaan
naar een voorwerp dat je ook kan waarnemen als schrijf-
middel vanuit je actueel objectief. Je gebruikt je sleutel
of je nagel om iets in te kerven, zodat je het nadien nog
kan lezen. Zo kan je zeggen dat je als het ware middelen
ziet tot doelen.
Uit een nieuwe studie van het University College London
blijkt dat waardevoorstellingen in het brein worden her-
vormd onder verschillende gedragsdoelen. Iets wat ge-
paard gaat met andere neurale representaties in het
brein. Waardering van iets blijkt hierbij niet zozeer af te
hangen van een beloning, maar eerder van de functiona-
lieit voor een bepaald gesteld doel. Hierbij is er een pri-
maire rol voor de ventromediale prefrontale cortex.
Het veranderen van het doel brengt een reorganisatie
van perceptuele informatie teweeg, zelfs als er geen ex-
pliciete evaluatie of keuze is. De remapping vindt plaats
op een snelle tijdschaal onder top-down controle, zo kan
een taak flexibel worden uitgevoerd, ook als het gaat om
iets zeer abstract.
Deze studie zou kunnen helpen verklaren hoe het toe-
416
kennen van waarde aan persoonlijke doelen die voor an-
deren geen echte waarde lijken, de motivatie van ie-
mand kan beïnvloeden tot doelgericht gedrag.
Deze bevindingen suggereren dat het menselijk brein de
cognitieve flexibiliteit heeft om neurale representaties
van bruikbaarheid aan te passen in functie van het toe-
kennen van waarde aan een abstract doel met behulp
van verbeeldingskracht.
UITBREIDING NAAR CONTEXT
Niet enkel objecten of voorwerpen, maar ook plaatsen
en situaties waarmee je als ouder of als kind te maken
krijgt, kan je als middelen tot bepaalde aanwezige doe-
len waarnemen. Of negatief als hinder voor actuele doe-
len waarnemen. Het park in je buurt kan als romantisch
decor vanuit liefdesgevoelens worden opgevat. Of het
kan als broodwinning voor de parkwachter verschijnen.
Of nog kan het als omweg voor de buurtbewoner wor-
den waargenomen. Is Parijs (object) tijdens een week-
end-uitstap met het gezin een shop-, cultuur-, ontspan-
ningsomgeving (subject) en gelegenheid (gedragsreac-
tie).
Wat je persoonlijk of gezamenlijk wil als gedragsomstan-
digheid of situatie bepaalt wat er als voorstelling aan je
verschijnt wat je op een bepaalde wijze aanwendt in je
417
gedragsreactie om wat je wil te bereiken. Een situatie
waarin je je als ouder of als kind of samen bevindt is
nooit een afstandelijke of passieve aangelegenheid.
Steeds ben je er op een of andere manier in betrokken
en reageer je er op een of andere wijze op. Je betrokken-
heid bestaat in het benoemen van de situatie of van de
objecten hierin. Je betrokkenheid bestaat ook in het om-
gaan hiermee in functie van jezelf vanuit eigen keuze of
vanuit noodzaak. Zolang we leven zijn we actief en in ge-
drag verwikkeld. Steeds willen we iets, vanuit keuze,
noodzaak, gewoonte of afspraak. Wat we al of niet be-
wust willen, maakt wat we ons voorstellen en maakt
onze gebruiksreactie uit. Zo kunnen we ook vanuit wat
we ons voorstellen of vanuit onze gedragsreactie aflei-
den wat we onderliggend willen. In het dagdagelijks le-
ven kunnen we vanuit wat we willen of prefereren de al
of niet aanwezigheid ervan opmerken. We kunnen dan
regulerend handelen om de aanwezigheid zoals wij die
willen of prefereren te bewerkstelligen.
418
IN SCHEMA
Zo spreken we over gebruiksvoorwerpen en gebruiksge-
legenheden.
Cijfers 1, 2 en 3 in het schema geven het voorstellings-
proces weer, de manier waarop tot waarneming en be-
noeming van gebruiksvoorwerpen of -situaties wordt ge-
komen. De cijfers 4 en 5 geven het reactieproces weer,
419
de manier waarop tot reactie en omgang als gebruiksge-
legenheid of -situatie wordt gekomen.
In je waarneming van een object of situatie ga je verder
dan het hier en nu. Iets wordt bekeken vanuit zijn verle-
den of bekeken vanuit zijn toekomst. Was het eerder als
oorzaak gevolg van iets en door wat, of is het mogelijk
middel voor gebruik tot iets als doel en hoe. Het in ver-
houding tot anderen verder in de tijd of ruimer in de si-
tuatie voorstellen en reageren, kan kenmerkend voor je
zijn als ouder of kind. Dit kan gelinkt zijn aan je waarne-
mings- en reactievermogen, het kan ook gelinkt zijn aan
je gevoeligheid.
Het was de filosoof Schopenhauer die voor het eerst de
aandacht trok op de wereld als voorstelling en als wil.
Het was de psycholoog Nuttin die in het bijzonder de na-
druk legde op de waarneming van de omgeving als zin-
volle situatie met objecten die een rol of functie vervul-
len in de gedragswereld en waargenomen worden in hun
relatie met gedragingen die steeds te maken hebben
met behoeftebevrediging. Het is nu geweten dat die be-
tekenis, rol en relatie worden bijgehouden en vastgelegd
in cognitieve schema's voor later gebruik. Deze schema's
kunnen opnieuw geactiveerd en nuttig ingeschakeld bij
een volgend contact met de objecten en situaties.
420
Kies voor jezelf een object of situatie en ga na op welke
manier het wordt voorgesteld en op welke manier er op
wordt gereageerd. Ga de plaats na van het individueel of
gezamenlijk objectief voor een bepaald resultaat. Anders
gezegd, ga de rol en invloed na van wat je of iemand wil
en wat het resultaat er van is op je of iemands voorstel-
ling en reactie. Je kan hiervoor gebruik maken van het
schema hierboven.
421
Omgaan
met je schema’s
Gesloten of open? MIND
Alles wat je meemaakt en uitvoert sla je op een of andere
manier op in je geheugen. Dit doe je zodat je er uit kan
leren, zo dat je gedrag en reactie in de toekomst er op
vooruit zouden kunnen gaan. Wat als best naar voor
komt in voorstelling, reactie en situatie ga je aanwenden
voor de toekomst. Wat als weinig bruikbaar als voorstel-
ling, reactie en situatie blijkt, laat je stilaan achterwege.
Je geheugeninhouden als voorstelling, reactie en situatie
evolueren voortdurend. Hierdoor neemt de kwaliteit van
Stel je je geheugenschema’s open voor verandering,
groei en eigen keuzes ?
Of ben je eerder geneigd ze af te sluiten, te behou-
den wat is en geen eigen keuzes te maken ?
Wat is je schema mindset ?
422
je voorstelling, reactie en situatie waarin je iets aan-
wendt continu toe. Dit betekent dat je geheugensche-
ma's die deze geheugeninhouden beheren open staan
voor verandering en evolutie. Dit gebeurt zo om je ge-
heugenschema's zoveel mogelijk in overeenstemming te
brengen met de realiteit, met wat werkt en met situaties
waarin van toepassing. Je geheugenschema's zijn dan
niet gesloten voor andere ervaringen waarmee je te ma-
ken krijgt welke nopen tot bijsturing en actualisatie van
deze schema's. Er is dan geen risico dat je je geheugen-
schema's gemakkelijkheidshalve toepast in je contact
met de realiteit, in je reactie en je toewijzing van situatie
waarin relevant en van toepassing. Of geen risico dat je
je afweert van de noodzaak van een nodige of zich op-
dringende verandering en aanpassing omdat je dit min-
der goed uitkomt of je inspanning vraagt.
Als jong kind was ik heel open. Ik vertelde zowat alles aan
iedereen. Over wat er in me omging, over wat ik deed,
ook over wat ik fout deed. Stilaan ervaarde ik dat ik hier-
door soms met heel vervelende situaties te maken kreeg
en dat ik mezelf soms nadeel deed. Ik kreeg te maken met
de nare gevolgen van mijn openheid. Sommigen namen
mijn spontane openheid niet altijd in dank af. Ook er-
vaarde ik dat ik mezelf soms belachelijk maakte door zo
over mijn stommiteiten te praten. Stilaan werd ik meer
gereserveerd en selectiever in mijn openheid, hoe moei-
lijk dit ook voor mij was.
423
Vast of veranderend ? MINDSET
Tot hiertoe ging het om verschillen in inhoud als manier
van omgaan met je schema's. Wil je graag je inhoud be-
houden en afschermen tegen verandering, of verkies je
liever je inhoud voortdurend af te stellen en sta je open
voor verandering.
Uit onderzoek blijkt dat er niet enkel verschillen zijn in je
houding tegenover geheugeninhouden en mogelijke
veranderingen. Maar dat er ook verschillen zijn in de ma-
nier waarop je tot die inhouden en haar aanwending
komt. Met name is er sprake van ofwel een vaste mind-
set of een groeimindset. Deze begrippen zijn van Carol
Dweck uit haar onderzoek naar wie meer of minder suc-
cesvol was.
Een vaste of gefixeerde mindset houdt in het algemeen
in dat je gelooft dat je talenten en mogelijkheden op
geen enkele wijze kunnen toenemen. Je wordt met een
zeker talent geboren en je wil je mogelijkheden niet in
gevaar brengen vanuit een risico op mislukken. Je be-
hoedt je voor situaties die vragen om je persoonlijke
waarde te bewijzen. Uitdagingen worden meestal nega-
tief ervaren, eerder dan als een kans voor persoonlijke
groei. Dit betekent dat je voor de opbouw van je sche-
ma's vrij vasthoudend te werk gaat. Je waagt je aan wei-
nig bij de opbouw. Eens opgebouwd is er weinig inzet om
424
tot groei en verandering te komen. In de manier van om-
gaan is er eerder een behoudsgezindheid wat aanpak en
wijze betreft.
Een groeimindset daarentegen houdt in het algemeen in
dat je gelooft dat je je talenten en mogelijkheden verder
kan ontwikkelen. Je gelooft dat groei mogelijk is door
hard werken en volharding. Bij het ontmoeten van ob-
stakels, ben je geneigd de uitdaging aan te gaan. Veelal
vrees je geen mislukken, integendeel ervaar je een moei-
lijkheid als een gelegenheid om beter te worden. Dit be-
tekent dat je bij de opbouw van je schema's uit bent op
groei. Je durft de uitdaging aan bij de ontwikkeling ervan.
Maar ook nadien is er continu inzet om tot groei en ver-
andering te komen. In de manier van omgaan is er een
groeigezindheid wat aanpak en wijze aangaat.
Als ik met een moeilijke situatie te maken krijg, dan trek
ik me gemakkelijk eerder terug in mijn schelp. Niet te
spontaan zijn en niet zomaar open zijn tegenover ieder-
een in alle situaties. Ik neem liever een afwachtende hou-
ding aan. Mijn omgeving ergert er zich soms aan, maar
ik verkies hier niet van af te wijken. Ik durf hier zomaar
niet van af te wijken en te gaan experimenteren met
meer openheid en spontaniteit. Ik laat het liever zo dan
om een andere opstelling uit te proberen. Ook al laat ik
zo misschien kansen liggen om meer vaardig te worden
425
op vlak van vertrouwen aandurven. Of meer baat te kun-
nen hebben door meer openheid te geven en zo meer be-
grip en hulp of ondersteuning te kunnen krijgen. Ik ben
blij met mijn afstandelijke opstelling die me vertrouwd is.
Neen, uitzoeken wanneer deze beter los te laten, laat ik
zo. Ik ben bang voor als het zou misgaan en om mezelf te
kwetsen of anderen pijn te doen.
Uit recent onderzoek van de universiteit van Michigan
blijkt inderdaad dat kinderen die de overtuiging hebben
dat hun intelligentie zich nog verder kan ontwikkelen
meer aandacht besteden aan fouten om eruit te leren.
Zo geven ze inderdaad, zo blijkt, hun intelligentie de kans
zich verder te ontwikkelen, meer dan bij kinderen die
denken dan hun intelligentie vast ligt.
Automatisch of keuze ? MINDSETTING
Sta je open voor nieuwe ervaringen en durf je uitdagin-
gen aan dan kunnen je geheugenschema's permanent
evolueren. Waar je evenwel op uitkomt verloopt groten-
deels automatisch. Je kan je dan bij wijlen de vraag stel-
len of het dat is wat je zelf wil. Wil je iets zo opvatten, wil
je zo reageren en in die situaties. Of wil je zelf iets anders
vanuit een bewustwording en een eigen keuze. Hoe zou
je zelf iets willen opvatten, hoe zou je zelf willen reage-
ren en in welke situaties zou je dit willen. Aan wat anders
426
zou je de voorkeur willen ingeven in plaats van waarop
je stilaan zonder uitdrukkelijk besef uitkwam.
Het gaat dan om mindsetting als bewust verlopend pro-
ces dat bestaat uit bewustwording van het bestaand ont-
wikkeld geheugenschema en het overdenken en doelbe-
wust kiezen voor andere inhouden waaraan de voorkeur
te willen geven. Van wat aanwezig en actief is als auto-
matisch denken schakel je dan over naar een doelbewust
denken dat je in de plaats wil aanwenden. Het gaat dan
om een eigen schema-instelling waarvan je andere resul-
taten verwacht. Je hoopt door los te komen uit vast ge-
groeide patronen ruimte te scheppen voor nieuwe en
betere mogelijkheden en kansen. Je hoopt dan dat je je
opvattingen, gewoonten en gebruikssituaties die nu im-
pact hebben op je gedrag en functioneren kan inruilen
voor andere om je gedrag en functioneren aan te sturen.
Zo hoop je minder vast te zitten in je verleden en je ver-
wachtingen van daaruit.
Ik kom er stilaan achter dat mijn afstandelijke opstelling
tegenover anderen stapsgewijs op basis van opgedane
ervaringen zo gegroeid is tot mijn typische veilige ik.
Maar dat ik hierdoor veel kansen en mogelijkheden heb
gemist. Het gereserveerd zijn houdt me vaak vast en ach-
tervolgt me. Vaak ervaar ik er ook de weerbots van. Door-
dat ik zelf anderen niet nabij kom en niet erg los ben, ver-
427
hinder ik ook anderen me nabij te komen en meer spon-
taan te kunnen zijn. Ook al durf ik niet zomaar op zoek te
gaan naar alternatieven, toch groeit bij mij het bewust-
zijn hier verandering in te moeten brengen. Gemakke-
lijkst lijkt me alles wat ik weet, doe en verkies gewoon
achterwege te proberen laten, zodat er ruimte komt voor
wat anders. Ook loop ik rond met het idee eens net alles
om te draaien. Op het moment dat ik in mijn schelp neig
te kruipen gewoon naar anderen toe te gaan en te pra-
ten. Ik wil dit meer zelf in de hand nemen. Ook al ben ik
bang en wil ik gemakkelijk opgeven en terug zekerheid,
veiligheid en vertrouwdheid opzoeken.
Kunnen, durven, willen ? MIX
Het evolueren en groeien van schema's is misschien min-
der een kwestie van kunnen, maar misschien meer een
kwestie van durven en tegelijk een kwestie van willen.
Als je het aandurft kunnen schema's heel dynamisch zijn
en voortdurend niet enkel veranderen tengevolge van
nieuwe en meer ervaringen, maar tegelijk ook groeien
als toename in kwaliteit. Dit onder meer door het actief
zoeken en aandurven van nieuwe ervaringen waaruit te
kunnen leren. Tegelijk is het niet enkel een zaak van dur-
ven, ook spelen bewuste doelen en keuzes mee een rol.
Wil je veranderen en in welke richting. Wil je vooral je
schema's veranderen en laten groeien en wat is hun im-
pact hiervan op je gedrag en je leven als resultaat. Of wil
428
je vooral je gedrag en je leven veranderen en wat heb je
dan nodig als schema's. Wat er is en groeit, kan je dit
aanwenden, of moet je er van loskomen en nieuwe in-
houden bedenken en zoeken.
Soms moet je voorbij de ervaringen komen die je spon-
taan kon hebben, soms moet je voorbij je angst komen
en durven, soms moet je voorbij je wil komen en doelen
stellen en waarden realiseren. Soms is het een mix van
dit alles. Ervaringen die je aanwendt of laat rusten, emo-
ties die je behoeden of net aansporen. Wensen en voor-
keuren die je persoonlijk koestert, of doelen en waarden
die jezelf overstijgen, maar waarin je je kan terugvinden.
Volwassenen die zichzelf (ook als ouder) of hun kinderen
willen aanmoedigen kunnen bij voorkeur durf en inspan-
ning aanmoedigen die past bij het stimuleren van een
groeimindset, eerder dan te focussen op succes en re-
sultaat wat hoort bij een vaste mindset en haar beves-
tigt. Je kan aandacht besteden aan uitdagingen, aan
feedback en wat fout ging om eruit te leren, genieten
van inspanning en voortdurend proberen bijleren, zoals
van modellen. Dit kan je taak- en contextgericht, maar
ook persoons- en relatiegericht toepassen. Zo stap je
over van een oordeelkader naar een leerkader. Zo hoef
je niet voor jezelf, noch voor de buitenwereld je zwakten
of falen te verbergen of te ontlopen, maar kan je er aan-
dacht aan besteden en ze aangrijpen om ze net weg te
429
werken. Zo ben je meer bezig met bijleren dan met je
toegemeten status te beschermen, meer bezig met wat
je kan winnen dan met wat je zou kunnen verliezen.
Moedig je niet direct een bepaalde mindset aan, dan kan
je er toch voor zorgen dat je manier van omgaan en pra-
ten met jezelf of je kind niet een gefixeerde mindset ac-
tiveert en vasthoudt, maar eerder een groeimindset aan
bod laat komen.
Op die manier blijkt dat een mindset(ting) wellicht be-
langrijker is dan een vaardigheidsset(ting). Je ingesteld-
heid en perspectief bieden voor verdere ontwikkeling
meer mogelijkheden dan je ontwikkeling die je tot op ze-
kere hoogte bereikte.
Als je denkt dat je kan bijleren en dat ook je vaardighe-
den om te leren kunnen toenemen, dan zal je gemakke-
lijk geneigd zijn hier moeite voor te doen. Dit geneigd
zijn tot inspanning, zal dan weer gedachten met zich
meebrengen die hierbij passen. 'Als ik blijf volhouden zal
ik het kennen of kunnen.' 'Ik hou mezelf niet tegen, zo
vorm ik geen hindernis voor mezelf.' 'Ik kan best tijdig
beginnen, zo heb ik meer leer- en oefentijd.' Zo leidt je
denken tot een gunstige mindset. Een gunstige mindset
leidt op haar beurt tot gunstige gedachten die leren en
vaardigheidsontwikkeling bevorderen.
430
Een mindset geeft veelal aan met wat je allemaal reke-
ning houdt. Aan de kwaliteit van je mindset kan je onder
meer werken door evenwichtiger aan meer facetten en
elementen aandacht te besteden. Bijvoorbeeld, niet al-
leen aan het verleden, of aan wat is, maar ook aan de
toekomst. Ook niet alleen aan hier, maar ook aan wat het
omringt en mee betrokken is. Jongere kinderen hebben
de neiging om weloverwogen beslissingen te nemen, zo
blijkt uit onderzoek van de universiteit van Waterloo in
Canada. Hun beslissingen zijn relatief zelfs beter dan die
van oudere kinderen. Hoe jonger het kind, hoe meer ze
gebruik maken van alle beschikbare informatie om te be-
slissen. Hoe ouder het kind, hoe minder gebruik ze ma-
ken van beschikbare informatie. Ze negeren bepaalde
informatie, of verwerken of gebruiken informatie op hun
eigen manier. Deze ingekorte omgang met informatie
kan een voordeel opleveren. Zoals efficiënt en minder
tijd en mentale energie vragend. Toch kan meer men-
tale inspanning en rekening houden met alle informatie
soms te verkiezen zijn bij het nemen van beslissingen en
het maken van keuzes. Zo kunnen beter geïnformeerde
beslissingen genomen worden.
Om jezelf als volwassene of je kind te overtuigen van het
nut van een mindset(ting), zou je kunnen zoeken naar
voorbeelden bij zichzelf of de omgeving waarin een ver-
431
andering van mindset ruimte bood voor groei, ontwikke-
ling en verandering van handelen en voor meer effect en
resultaat in de realiteit.
Bij het gesloten schemas en mindset verdedigen, ver-
schijnt behoud als waarde en dynamiek. Wat is, wordt
per definitie als waardevol ervaren en na te streven. Bij
het open schemas en mindset stimuleren, verschijnt
verandering als waarde en dynamiek. Wat (nog) niet is,
wordt per definitie als waardevol ervaren en na te stre-
ven. Zo verschijnt behoud tegenover verrijking. Het één
wordt in politiek denken als conservatief bestempeld,
het andere als progressief.
Uit onderzoek van het University College London komt
naar voor dat mensen graag nieuwe informatie willen en
dus een open mindset hebben als het hen een goed ge-
voel geeft, de informatie nuttig is voor hen, of de infor-
matie gaat over wat hen bezighoudt. Dit zijn drie groe-
pen van mensen die kunnen onderscheiden worden in
waarom ze graag nieuwe informatie willen zoals bij een
open minset of deze net willen vermijden zoals bij een
gesloten mindset. Voor de ene groep gaat het om infor-
matie die hen al of niet een goed gevoel geeft, voor een
tweede groep om informatie die al of niet nuttig is voor
hen, en voor een derde groep om informatie die al of
niet aansluit bij eigen gedachten. Zo kan een goed ge-
voel willen, of behulpzaam zijn, of aansluiten bij huidig
432
denken maken al of niet informatie te zoeken of er al of
niet voor open staan. Bij iemand willen informeren kan
dan met dit gevoel, nut of aansluiten rekening gehou-
den. Zo kan vermeden met nieuwe informatie een slecht
gevoel te geven, van niet nuttig of niet bruikbaar te zijn,
of van niet aan te sluiten met de eigen gedachtegang, dit
al naargelang het gaat om één van de drie informatie-
zoekende typen.
Bij het aansluiten bij eigen gedachten gaat het om de be-
gripsinvulling van hun schema voor iets van hoe iets op
te vatten of te begrijpen als een willen, bij het nuttig zijn
gaat het om de gedragsinvulling van hun schema voor
iets van hoe met iets om te gaan als een kunnen, bij het
gevoel gaat het om de contextinvulling van hun schema
voor iets van waarom of waartoe met iets om te gaan als
een durven.
Eigen en omgevingsmindset
Niet alleen de eigen mindset is betekenisvol voor de ont-
wikkeling. Ook de mindset van de omgeving tegenover
je en je ontwikkeling is van belang. Zo geeft nieuw on-
derzoek van onder meer Harvard University aan dat de
mindset van ouders die meer specifiek vanaf zeer jonge
leeftijd uitgaat van een aanwezig groeipotentieel bij hun
kind leidt tot meer gunstige ontwikkelingsresultaten.
433
Dit staat in tegenstelling tot een mindset van ouders die
aanneemt dat intelligentie en vele andere vaardigheden
vaste eigenschappen zijn waar weinig aan kan veran-
derd. Recent onderzoek heeft aangetoond dat het aan-
moedigen van ouders om een zogenaamde groeimind-
set aan te nemen, leidt tot betere ontwikkelingsresulta-
ten bij het kind. Het nieuw onderzoek van Harvard toont
nu bovendien aan dat deze invloed al heel vroeg kan be-
ginnen.
Meer specifiek werd in het onderzoek aangetoond dat
een groeimindset van de moeder de negatieve effecten
van stress bij haar in de eerste maanden van het leven
van een kind kan verminderen en de ontwikkeling van de
hersenen van het kind kan bevorderen.
Een groeimindset is de overtuiging dat je als ouder vaar-
digheden kunt laten groeien door werk en inspanning,
en dat je je kind kan helpen nieuwe dingen te leren, te
groeien en zijn vaardigheden uit te breiden. Dit staat te-
genover een gefixeerde mindset als overtuiging dat vaar-
digheden in de loop van de tijd hetzelfde zullen blijven,
ongeacht hoe hard je werkt en je inspant als ouder of
hoeveel je investeert in de ontwikkeling van je kind.
De nieuwe resultaten laten een lagere hersenactiviteit
zien bij baby's van moeders die zich gestrest voelden en
een vaste mindset hadden. Daartegenover vertoonden
434
zuigelingen van moeders met een groeimindset geen ne-
gatieve neurologische impact. Deze kinderen werden
door de groeimindset beschermd tegen de negatieve ef-
fecten van hoge stressniveaus.
De ouderlijke denkwijzen blijken dus op zeer jonge leef-
tijd biologisch ingebed te kunnen worden in kinderen.
Ook uit een recent onderzoek van de Universiteit van
Chicago blijkt dat als ouders denken dat ze de ontwikke-
ling van hun kind kunnen stimuleren, ze de uitkomsten
voor hun kind kunnen veranderen. Zo kan de ongelijk-
heid in de opvattingen van ouders over hun invloed op
de ontwikkeling van hun kind aan de basis liggen van ver-
schillen in vaardigheidsniveau tussen kinderen. Belang-
rijk zal dan zijn deze opvattingen te veranderen ten gun-
ste van de ontwikkeling van hun kind.
Zodra ouders beginnen te geloven dat hun investeringen
ertoe doen, beginnen ze meer te investeren in de ont-
wikkeling van hun kind. Wat ouders weten en geloven is
dus van invloed op de mate van koesterend ouderlijk ge-
drag - zoals meer pratende interactie - als investering in
hun kind, wat weer van invloed is op de ontwikkeling van
hun kind. Zoals onder meer tot uiting komend in woor-
denschat, rekenvaardigheden en sociaal-emotionele
vaardigheden. Ook samenhangende verschuivingen
435
kunnen op de drie vlakken worden waargenomen : ge-
loof in kind, investering in kind en ontwikkeling van kind
en dit voor een relatief groot aantal leeftijden van het
kind en voor alle vaardigheden. Belangrijk zal dus zijn,
ouders meer geloof in hun invloed op het kind en zijn
ontwikkeling bij te brengen of te leren hier zelf toe te ko-
men.
Zo kan je waar het in de geboden opvoeding om komt
draaien omschakelen van wat is naar wat kan, van on-
middellijke resultaten en effecten naar doelen op ter-
mijn, van hiërarchische verhoudingen naar netwerkrela-
ties, van controle behouden naar eigen kracht aanwak-
keren, van rigide omkadering naar vrije groei, van zich
afsluiten naar openheid.
Bewustwording en verandering ?
Geef aan wat je typeert :
geheugenschema's : gesloten open
mindset : vast groei
mindsetting : automatisch bewust
veranderingsmix : afwezig aanwezig
436
Meer lezen :
Dweck, C. S., Swart, Y. ., & Heuvel, C. (2011). Mindset, de
weg naar een succesvol leven: Ouderschap, bedrijfsleven,
sport, school, relaties. Amsterdam: SWP.
437
Schema-
omgang
en -denken
Emoties en wat ze activeren
Als ouder of kind word je bij regelmaat met emoties ge-
confronteerd. Je bent verdrietig, boos, angstig, onzeker.
Soms kunnen deze emoties heel uitgesproken zijn en
moeilijk zijn voor je en je erg zorgen baren. Je bent droef,
geschrokken, opgewonden, afgunstig, afgewezen, ge-
kwetst. Denk, bijvoorbeeld, aan emoties die kunnen op-
treden wanneer het in relatie met je omgeving minder
goed gaat en er spanningen en conflicten opduiken. Ze-
ker wanneer deze relaties erg onder druk komen of zelfs
Niet alleen wat je activeert,
maar wat je als omgang en denken er rond
mee activeert,
bepaalt je reactie.
438
dreigen af te springen, worden uitgesproken emoties ge-
activeerd. Tegelijk bestaat dan de kans dat mechanis-
men in werking treden om met deze bedreigende emo-
ties om te gaan dit gekoppeld aan een denken dat iets
aan deze emoties die je uit balans brengen moet worden
gedaan.
Wat in zo een moeilijke situatie in je als ouder of kind
wordt geactiveerd is een emotieschema. Dit schema
houdt in waar en wanneer een bepaalde emotie wordt
geactiveerd, het houdt ook in wat wordt ervaren en ten-
slotte houdt het in welke respons van je met dit ervaren
samengaat. Wanneer er spanningen in je omgang met je
omgeving opduiken ben je mogelijk verdrietig of droef,
tegelijk breng je dit tot expressie in je stil zijn of net je in
tranen. Vind je dat de ander aan de basis ligt van de ont-
stane spanningen, dan ben je mogelijk boos en maak je
de ander duidelijk wat er moet gebeuren. Dit emotie-
schema van droef of boos zijn is in het verleden als syn-
these van je persoonlijke ervaringen tot ontwikkeling ge-
komen.
Wat mogelijk naast het emotieschema mee geactiveerd
wordt is een emotioneel schema. Dit schema bepaalt
hoe je met je geactiveerde emoties omgaat : kan je je er
voor openstellen, of wil je ze kwijt op een of andere ma-
nier. Hoe je met deze emoties omgaat is afhankelijk van
439
je overtuigingen over deze emoties. Denk je dat de aan-
wezige emoties je zullen overweldigen en dat je ze niet
onder controle zult weten te krijgen, dan kan je er mo-
gelijk aan trachten te ontsnappen en er voor op de vlucht
slaan. Denk je dat de aanwezige emoties slechts tijdelijk
zijn en erbij horen om een moeilijkheid tot een oplossing
te brengen, dan zal je ze mogelijk onder ogen willen zien
en verder naar een oplossing toewerken. Je overtuigin-
gen zullen zo bepalend zijn voor je interpretatie van je
emotie, voor de strategie rond je emotie en de selectie
wanneer je interpretatie en strategie toe te passen. Deze
tot ontwikkeling gekomen overtuigingen voor je inter-
pretatie, strategie en toepassingsselectie zijn te vinden
in het emotioneel schema. Ze vormen je ontwikkelde
theorie over je emoties waaruit je omgang met je emo-
ties voortvloeit.
Op die manier kunnen we vaststellen dat er naast een
emotie met bijhorend emotieschema ook een omgang
met je emotie en denken er rond met bijhorend emotio-
neel schema actief wordt. Je voelt je droef en hoe ga je
er mee om vanuit een denken rond droef zijn als gevoel.
Je voelt je boos en hoe ga je er mee om vanuit je over-
tuiging over boos zijn als gevoel.
440
Schematisch voorgesteld ziet dit er als volgt uit :
In deze voorstelling wordt de emotie als realiteit of ob-
ject opgevat. Met deze realiteit wordt op een bepaalde
wijze omgegaan en dit vanuit een bepaalde voorstelling
of overtuiging als dubbel van deze realiteit.
441
Twee wijzen van denken en omgaan
In principe kunnen er twee wijzen zijn om rond een emo-
tie te denken en er aansluitend mee om te gaan : de eer-
ste is een normale, de tweede is een problematische. De
normale laat een gunstige omgang toe waarin de emotie
wordt geaccepteerd, gewaardeerd en positief wordt
aangewend. De problematische zorgt voor een ongun-
stige omgang waarin de emotie niet wordt geaccep-
teerd, niet wordt gewaardeerd en een negatieve uitwer-
king met zich meebrengt.
442
Het zal duidelijk zijn dat het gehanteerde emotioneel
schema een ongunstige uitwerking heeft op het emotie-
schema. De droefheid en het boos zijn worden er alleen
443
nog maar problematischer op. Aan de onderliggende
problemen kan op deze manier geen aandacht besteed
worden, laat staan aan gewerkt worden. De onderlig-
gende overtuigingen en strategieën zorgen er alleen
maar voor dat de emotie blijft bestaan of nog toeneemt.
Dit noopt er toe te zoeken naar een meer gunstig denken
en omgang rond emoties :
444
445
Het zal duidelijk zijn dat het gehanteerde emotioneel
schema een gunstige uitwerking heeft op het emotie-
schema. De droefheid en het boos zijn krijgen hier de no-
dige ruimte. Aan de onderliggende problemen kan op
deze manier aandacht besteed worden, zo dat er aan ge-
werkt kan worden. De onderliggende overtuigingen en
strategieën zorgen er voor dat de emotie op termijn kan
afnemen en verdwijnen. Op korte termijn laten ze toe
emoties te doseren, ze beter te begrijpen en ze te on-
derscheiden van elkaar. Het gunstig emotioneel schema
laat toe emotionele ervaringen op een constructieve en
zinvolle wijze aan te wenden.
Bewustworden en weten overstappen
Voor wie in een problematische verwerking van zijn
emoties is terechtgekomen, zal het belangrijk zijn te we-
ten overstappen naar een meer gunstige verwerking van
zijn emoties. Hiertoe zal het essentieel zijn aandacht te
besteden aan de gebruikelijke onderliggende overtuigin-
gen en ermee samengaande strategieën. Belangrijk zal
zijn hoe ze te wijzigen in meer gunstige overtuigingen,
zodat meer gunstige ermee samengaande strategieën
mogelijk worden. Van afwerende overtuigingen en stra-
tegieën zal moeten gezocht hoe de overstap te maken
naar zich openstellende en validerende overtuigingen
die toelaten van aan de basis liggende problemen te
werken, zo dat de optredende emoties kunnen afnemen.
446
Hoe de schema-omgang en het schemadenken verlo-
pen, wat hier werd uitgelegd voor emotieschema's, is
onder meer ook toepasselijk voor denkschema's. Hier-
voor zullen gedachteschema's bepalen hoe er met denk-
schema's wordt omgegaan. De betekenis van emotio-
nele schema's voor emotieschema's is terug te vinden in
het emotionele schemamodel en aansluitende therapie
van Leahy. De betekenis van gedachteschema's voor
denkschema's is terug te vinden in het metacognitief
model en aansluitende therapie van Wells. Wells spreekt
over de betekenis van de wijze van piekeren over aan-
wezig piekeren. Het zich zorgen maken over aanwezige
zorgen kan iets nog meer zorgelijk maken. Soms evenwel
wordt dit zich zorgen maken positief ervaren omdat het
gekoppeld wordt aan mogelijke problemen en risico's
ontwijken en het gekoppeld wordt aan een ervaren zo
meer controle te hebben. Door andere gedachten te
ontwikkelen kan men evenwel afkomen van het zich zor-
gen maken over zijn zorgelijk denken. Beide modellen
kunnen aanzien worden als metacognitief van aard, het
gaat om het denken over respectievelijk emoties en ge-
dachten. Ze gaan bovendien uit van iets wat cognitief
van aard is, respectievelijk emoties en gedachten. Beide
modellen laten toe schema's nader te analyseren in hun
constitutieve elementen. Zo kunnen naast de cognitieve
invulling, de cognitieve omgang en de cognitieve over-
tuigingen onderscheiden worden als samenstellende on-
derdelen van het meer globaal schema.
447
Omgang en denken zelf verkennen
Geef hieronder voor jezelf als ouder of kind aan of je eer-
der een gunstige of een ongunstige omgang hanteert te-
genover je emoties op basis van gunstige of ongunstige
overtuigingen :
448
Je kan zo je wil ook concreet invullen wat gunstig of on-
gunstig is. Ook kan je dit alles voor elkaar trachten in te
vullen.
449
Meer lezen :
Leahy, R. L., Tirch, D. D., & Napolitano, L. A. (2011). Emo-
tion regulation in psychotherapy: A practitioner's guide.
New York: Guilford Press.
Wells, A. (2009). Metacognitive therapy for anxiety and
depression. New York: Guilford Press.
450
Schema’s en
onbewuste
Schema's worden opgebouwd op basis van eerder opge-
dane ervaringen. Ze trachten voor de toekomst aan te
geven wanneer iets op een bepaalde vastgelegde manier
op te vatten en wanneer op iets op een bepaalde vast-
gelegde manier te reageren. Schema's dragen de bete-
kenisgeving aan situaties en dragen de reactiewijze in si-
tuaties. Niet steeds geven schema's de aanwezige situa-
tie goed weer, niet steeds geven schema's de best pas-
sende reactie in de aanwezige situatie aan.
Niet steeds is de inhoud van opgeslagen schema's be-
wust.
Soms herkennen we haar niet, soms is ze niet toegan-
kelijk.
451
Meer onbewust
Betekenis- en reactie-ervaringen aan de basis van ge-
heugenschema's zijn niet steeds bewust, soms zijn ze
deels ontoegankelijk, alsof onbewust gemaakt. Dit kan
samenhangen met het bedreigende, mogelijk zowel bij
het opslaan van de ervaringen in het verleden, als bij de
aanwending van de ervaringen in het nu. Er kon dan
geen mentalisatie optreden, of er kan nu geen menta-
lisatie optreden.
Zo is in het verleden mogelijk enkel een emotioneel
schema ontstaan, en geen cognitief schema. Een gelijk-
aardige situatie nu vormt dan een trigger voor een emo-
tioneel ervaren nu waarop met een emotionele reactie
wordt gereageerd. Bijvoorbeeld, achter gelaten worden
roept erg veel angst op met een paniekreactie tot gevolg.
Of er is een cognitief schema ontstaan met niet toegan-
kelijke emotionele cognities. Mama verschijnt enkel als
de lieve mama en de niet lieve mama-ervaringen zijn ver-
drongen naar het onbewuste. Of mogelijk zelfs afge-
splitst naar een afzonderlijk cognitief schema van de
boze mama, dat zich ontwikkelt naast het lieve mama
schema. Dat ik ook haatgevoelens en agressieve neigin-
gen koester tegenover mijn mama die mij achter laat,
heb ik dan ofwel verdrongen, ofwel afgesplitst.
452
Deze weggedrukte ervaringen bepalen evenwel mee het
huidig reageren. Het maakt dat ik afstand hou, of me niet
openstel, of ik passief vijandig ben. Het bepaalt mogelijk
ook mee dat ik dingen op een bepaalde wijze interpre-
teer, dat ik weerstand koester, dat ik me in relaties op
een bepaalde wijze gedraag. Mogelijk ook is er een dis-
crepantie tussen de huidige situatie en de opgeslagen er-
varingen in schema's, zodat er spanning ontstaat, met
mogelijk de neiging dit verschil ongedaan te maken.
De schema-inhouden zijn niet steeds verdrongen, vaak
zijn ze onbewust voor iemand. Zo is dan voor iemand
niet duidelijk wanneer en waar in hem of haar iets actief
wordt, wat iets precies inhoudt, en hoe hij of zij telkens
reageert. Zo kan iemand eenzijdige schema’s ontwik-
keld hebben over wie anderen zijn en hoe hij of zij iets
voor anderen kan betekenen en op welke manier hij of
zij er weet in te slagen aandacht te trekken. Bijvoor-
beeld, iemand kan anderen als kil en afstandelijk erva-
ren, met de noodzaak erg veel aandacht te moeten ge-
ven en soepel te zijn om warmte en nabijheid te weten
bekomen. Mogelijk is iemand zich niet bewust van deze
kernovertuigingen, ontkent hij of zij ze zelfs, maar ko-
men ze voortdurend tot uiting in zijn of haar gedachten,
gevoelens en reacties. Deze schema's leiden dan niet tot
defensieve interpretaties en reacties, maar tot eenzij-
dige en mogelijk verstoorde interpretaties en reacties.
453
Zo blijkt uit recent onderzoek van Daniël Wigboldus van
de Radboud Universiteit dat een deel van iemands ge-
drag mogelijk kan gestuurd zijn door zijn denken, maar
dat een ander belangrijk deel van zijn gedrag gestuurd
wordt door zijn impulsief systeem. Dit laatste maakt op
een onbewuste wijze gebruik van aanwezige kennis. Zo
komt iemand tot gedrag en reacties die automatisch en
als vanzelfsprekend plaatsvinden. Dit komt onder meer
tot uiting in nabijheid of afstand tegenover iemand an-
ders, of in een open of gesloten houding tegenover een
groep. In iemands non-verbaal gedrag is dit terug te vin-
den, ook al wilde die dit bewust helemaal niet. Het in-
gaan hiertegen, bijvoorbeeld, omdat dit niet overeen-
stemt met zijn eigen opvattingen en keuzes, vraagt meer
tijd en inspanning. Ze vragen met name een bewuste bij-
sturing. Zo zou discriminatie en racisme teruggaan op
eerder gevormde negatieve geheugenassociaties, terug
te vinden in stereotypen en vooroordelen. Het vraagt
dan heel wat denkkracht om onbewust niet zo spontaan
te denken en te reageren. Zo kan iemand toch onbewust
onderscheid maken ook al denkt die van niet, zo blijkt.
Interessant in dit verband is ook het recente artikel op
NeuroscienceNews waarin getracht wordt de nodige
neurologische basis weer te geven waarom we gemak-
kelijk de omgeving waarnemen als 'wij' tegenover 'zij'.
454
Zoals bij alle levende wezens is er een evenwicht zoeken
tussen twee neurologische basissystemen in de herse-
nen. Het eerste hersengebied is de amygdala dat angst
en wantrouwen oproept bij extern gevaar. Het tweede is
het mesolimbische systeem van onderling verbonden
neurologische structuren, dat plezier en beloningserva-
ringen oplevert bij wat het leven veilig stelt, niet enkel
bij voeding maar ook bij sociaal genot, zoals bij te ver-
trouwen.
Zo blijkt uit onderzoek dat heel wat mensen een impli-
ciete voorkeur hebben voor mensen zoals zij, uit de ei-
gen groep. Ook als ze niet vooringenomen zijn. Hersens-
cans tonen toegenomen signalering in de amygdala aan
bij oordelen over betrouwbaarheid van gezichten. Dit
neemt slechts enkele milliseconden in beslag, wat tekort
is om te spreken van bewuste processen, iets wat bijge-
volg wijst op het wekken van impliciete angsten. Hoe
complex waarneming ook blijkt, suggereert onderzoek
toch dat signalering in de amygdala aan de basis ligt van
hoe erg iemand terughoudend is om anderen te vertrou-
wen wanneer het gaat om in-groep en out-groep voor-
keur.
Daartegenover staat dat neuronencircuits van het me-
solimbisch systeem bemiddelaars van hoofdbelang zijn
voor ons gevoel van beloning. Zij regelen de afgifte van
dopamine, een hormoon dat gelinkt is aan een verhoogd
455
genotsgevoel. Daarnaast speelt ook oxytocine in deze
mesolimbische circuits een modulatorrol. Zo kan het ge-
voel van plezier en beloning toenemen vooral bij gun-
stige sociale interacties.
De neurale circuits die sociaal gedrag en beloning rege-
len, ontstonden al vroeg in de evolutie van gewervelden,
en dus ook in zoogdieren. Veel valt nog te onderzoeken,
toch werd bij muizen vastgesteld dat de neurale signale-
ring in de dopamine-neuronen van het mesolimbisch
systeem excitatie vertoont zo een nieuwe soortgenoot
wordt ontmoet, iets waarbij mogelijk een zekere herken-
ning optreedt.
Meer bewustworden
Om schema-inhouden meer bewust te worden, kan ge-
bruikt gemaakt worden van het associatief verwoorden
van wat aan iets gekoppeld. Zo kan getracht worden de
cognities naar voor te halen die voor iemand aan iets zijn
verbonden. Door dit ongestoord en ongeremd te doen
lukt dit wellicht beter. Bijvoorbeeld, wat roept achter ge-
laten worden of mama allemaal op.
Ook kan gebruikt gemaakt worden van waarover wel te
willen praten en waarover niet, en van wat mogelijk aan
de basis hiervan ligt. Bijvoorbeeld, waarom kan iemand
moeilijk praten over zichzelf, iemand of een situatie.
456
Ook kan gebruik gemaakt van het vertoonde gedrag in
dezelfde of in een gelijkaardige situatie. Hoe reageert ie-
mand in die situatie, of in een gelijkaardige situatie. Wat
wordt dan van een ontwikkeld schema getransfereerd
naar de nieuwe parallelle situatie. Ga ik vanuit een des-
interesse waarneming die ik bij anderen meen op te
merken op basis van mijn onbewust opgeslagen ervarin-
gen, reageren met overmatig aandacht geven, eveneens
ontwikkeld op basis van eerdere ervaringen tijdens soci-
ale interactie.
Zowel de voor je afgesloten inhouden, als de eenzijdige,
of afwezige inhouden kunnen zo je huidig functioneren
kleuren en bepalen. Ze bepalen mee wanneer iets te ac-
tiveren, hoe iets waar te nemen, en hoe te reageren. De
negatieve ervaringen, of de eenzijdige ervaringen, of nog
de ontbrekende ervaringen, zorgen ervoor in het nu niet
passend te weten reageren. Iets komt bedreigend voor,
of iets komt onevenwichtig voor, of iets komt vertekend
voor. Professionele hulp kan hierbij aangewezen zijn om
een en ander te achterhalen en uit te klaren.
Recent onderzoek van Dijksterhuis wijst uit dat onbe-
wuste inhouden sterker doorspelen in keuzes en beslis-
singen die we nemen dan gedacht. Zo zouden onze her-
senen reeds een beslissing voorbereiden, vooraleer we
ons een besluit bewust worden.
457
Het is dan net andersom dan we denken : dat we eerst
bewust een beslissing nemen of een keuze maken en we
vervolgens een en ander in onze hersenen activeren om
tot uitvoering te komen.
Volgens recente onderzoeksgegevens zouden parallel
aan wat we ons bewust zijn, onbewuste processen als
basis aanwezig zijn. Onze gedachten lijken uit het niets
naar boven te komen, maar kunnen in werkelijkheid al-
leen uit het onbewuste voortkomen. Zo zou voordat je
iets denkt, het na zou denken : voordat ik (bewust) denk,
denkt het (brein) na. Ons bewustzijn zou eerder een ge-
limiteerde capaciteit hebben en afhankelijk zijn van een
onderliggend onbewust fundament. Concreet zouden
bepaalde bewuste gegeven antwoorden soms een sa-
menvatting of gevolgtrekking vormen van bepaalde on-
bewuste processen die zich in de hersenen afspelen. Be-
paalde gedachten als antwoord of reactie op iets komen
in je op, ook bepaalde gevoelens komen in je op. Bijvoor-
beeld, bij vragen als ‘Wat vind je van ?’ of ‘Wat betekent
iemand voor je ?’ Dit als optelsom of resultaat van pro-
cessen die onbewust plaatsvinden. Het niveau van deze
synthesen of gevolgtrekkingen kunnen hoger of lager
zijn, al naargelang de basis van waar wordt uitgegaan van
wat eerder werd ervaren en verworven. Zo lijken je her-
senen constant modellen van de omgeving te vormen, te
berekenen en te beoordelen. De hippocampus, een zee-
458
paardvormige hersenstructuur, zou dus niet alleen be-
wuste ervaringen kunnen opslaan en verwerken, maar
als universeel associatiemachine ook onbewust zintuig-
lijke ervaringen kunnen associëren met cognities en ge-
voelens en zo alle indrukken met elkaar associëren. Be-
wust en onbewust liggen zo in elkaars verlengde.
Wat onbewust blijft houdt hierbij met meer rekening
dan wat we ons bewust worden. Het lijkt dan enkel alsof
we een vrije beslissing nemen op basis van bewuste ar-
gumenten of een antwoord geven of reageren op basis
van bewuste ervaringen.
Geef voor je kind weer voor welke ervaringsinhouden het
zich mogelijk afgesloten heeft:
of welke ervaringsinhouden voor je kind erg eenzijdig wa-
ren:
of nog welke ervaringsinhouden voor je kind ontbraken:
Geef aan hoe de mogelijk afgesloten, eenzijdige of afwe-
zige ervaringsinhouden de betekenisgeving van je kind
459
aan iets of een situatie kleuren, en zijn reageren mee be-
palen:
Geef voor je kind weer hoe de afgesloten, eenzijdige of
afwezige ervaringsinhouden te weten achterhalen:
Meer lezen :
Dijksterhuis, A. (2007). Het slimme onbewuste: Denken
met gevoel. Amsterdam: Bakker
460
Cognitieve
schema’s
(onder)kennen
Beschouw je jezelf als lief, of je kind als lief ? Beschouwt
je kind zich als lief, of je als lief ? Je cognitief schema wat
lief zijn voor je is, zal dit grotendeels bepalen. Dit is zo
voor jezelf in je oordeel over jezelf, als over je kind. Dit is
ook zo voor je kind in zijn oordeel over zichzelf, als over
je.
Cognitieve schema's : hun betekenis voor je en je kind
Cognitieve of geheugenschema's spelen een belangrijke
rol in iemands handelen, zowel in dit van jezelf als ouder,
als in dit van je kind. In je omgang met elkaar zal je er
De inhoud van cognitieve schema’s over hoe we iets
weten, is niet zomaar te verwoorden.
Hoe deze inhoud leren kennen ?
461
vaak mee te maken krijgen. Cognitieve schema's bepalen
grotendeels hoe elk iets waarneemt, hoe je elkaar maar
ook jezelf waarneemt, hoe je iets begrijpt en verklaart,
wat je voor iets of iemand voelt, hoe je oordeel is. Ze be-
palen zo in belangrijke mate niet alleen wat of wie je
waarneemt, maar ook je hierbij opgewekte gevoelens en
gedachten, zo ook tegenover jezelf. Ze bepalen in be-
langrijke mate wanneer en waar tegenover wie je iets op
een bepaalde manier oppakt. Eens iets of iemand in
beeld gebracht zullen cognitieve schema's hun inbreng
laten gelden in je reactie en omgang. Dit zowel in wat,
als in hoe je iets doet, in de keuze van wat je hoe doet,
in wanneer je aanvangt en wanneer je ophoudt met iets
te doen.
Cognitieve schema's zijn ietwat raar. Ze zijn er, ze zijn ac-
tief op bepaalde momenten, zo geactiveerd. Toch ken je
ze niet zomaar, en zijn ze niet steeds zomaar bewust. De
inhoud is zomaar niet steeds te vatten en te formuleren.
Niet zo voor de inhoud van je eigen cognitieve schema's,
ook niet voor de inhoud van die van je kind. Toch zijn ze
werkzaam omdat ze de perceptie en interactie van jezelf
en je kind richten en sturen. Werkzaam ook omdat je er
in interactie regelmatig tegenaan loopt. Tegen die van
jezelf, maar wellicht nog meer tegen die van je kind.
Gemerkt kan worden dat je er vaak ook nieuwsgierig
naar bent : naar die van je kind, maar ook naar die van
462
jezelf. Ook al gebruik je ze, zowel je kind als jezelf, toch
kan je ze zo maar niet helemaal in woorden vatten. Vaak
is de omweg van toepassing nodig om ze ten volle te le-
ren kennen. Uit je reactie, uit je emotie, uit je oordeel,
uit je verklaring blijkt dan wat aan de basis ligt.
Elk doet continu nieuwe informatieve of feitelijke erva-
ringen op. Deze ervaringen worden opgeslagen, ver-
werkt en in gereedheid gebracht voor toekomstig ge-
bruik. Deze ervaringen zijn er niet voor niets. Nieuwe er-
varingen worden bij reeds aanwezige ervaringen ge-
voegd. Zo zal elke nieuwe ervaring het kenmerkende, het
oordeel, de gevoelens, de afstand, de voorkeur, de aan-
spreekbaarheid, de interesse, de kans voor iets vergro-
ten, verkleinen of bestendigen, of versterken, verzwak-
ken of bevestigen. Zo ontstaan synthese-ervaringen : de
cognitieve schema's. Deze synthese-ervaringen bieden
een samenvatting en een best mogelijke weergave, kijk,
oordeel, houding, gevoel, tendens, omgang, context. Ze
maken dat een eerdere situatie bij een nieuwe ontmoe-
ting als bekend, vertrouwd als veilig of als onveilig, als
prettig of onprettig, als aantrekkelijk of onaantrekkelijk,
als zo op te pakken of niet, als zo aan te pakken of niet,
als dan zo op of aan te pak ken of niet, overkomt.
Cognitieve schema's brengen een zekere stabiliteit in ie-
mands perceptie en reactie teweeg, zowel bij jezelf als
463
ouder, als bij je kind. Dat komt omdat schema's synthe-
ses van ervaringen, informatie, voelen en denken vor-
men. Dit komt ook omdat wat eerder opgeslagen werd
niet zomaar kan gewist of overschreven. Wel kan het
aangevuld in de een of de andere richting. Zo kunnen we
hooguit verschuivingen of stapsgewijze veranderingen
vaststellen in hoe iets op te pakken en hoe iets aan te
pakken wanneer of waartoe. Schema's beïnvloeden in
sterke mate de informatieverwerking. Dit gaat van het
richten van de waarneming tot de registratie van het er-
varen effect van een bepaalde reactie. Ze scheppen ver-
wachtingen, zodat wat past sneller en meer opgemerkt
wordt, en sneller en meer toegepast. Ze vormen mede
de identiteit van jezelf en je kind, van hoe je bent. Ze
bevatten je vanzelfsprekendheden en overtuigingen. Ze
vormen de onderlaag die je informatie ter beschikking
stelt in de bovenlaag, in wat je nu waarneemt en ervaart.
Cognitieve schema's gebruik je niet alleen bij je eigen
perceptie en eigen reactie. Je gebruikt ze ook om de ex-
pressie en reactie van je kind en anderen uit je omgeving
te benoemen, te interpreteren en te verklaren. Als je
kind dit zegt of dat doet vind je dat een teken van dit of
dat schema. Als je kind op die manier iets zegt of op die
wijze iets doet, herleid je dit mogelijk tot dit of dat ken-
merk van je kind. Kenmerk met die schema-inhoud van
je kind.
464
Het belang van cognitieve schema's kan zo ver gaan dat
ze niet enkel inhoud en vorm geven aan je eigen reactie,
maar ook aan dit van je kind. Dit doordat je kind uit je
reactie je schema afleest en merkt toch niet aan je ver-
wachting te kunnen ontsnappen, zodat het uiteindelijk
reageert zoals in je schema vervat. Denk, bijvoorbeeld,
dat je er vanuit gaat, dat je kind toch iets niet zal kunnen
of willen begrijpen, zodat je je al niet erg meer inspant
om je kind te overtuigen. Je kind merkt je moedeloos-
heid, leidt eruit af dat je er weer vanuit gaat dat het on-
begrijpend zal zijn en doet nog weinig of geen inspanning
meer om je te begrijpen. Zo wordt je negatieve verwach-
ting vanuit je cognitief schema van je kind een zichzelf-
waarmakende verwachting.
Hoe cognitieve schema's van je en je kind achterhalen ?
Je kan naar illustraties van cognitieve schema's vragen.
Je kan, bijvoorbeeld, je kind vragen naar wat lief zijn is.
Of je kan het jezelf vragen, wat voor je lief zijn is of wat
het inhoudt. Je kan vervolgens je kind vragen hoe je dit
doet of laat zien lief zijn. Of je kan het jezelf vragen, hoe
je dit doet of laat zien lief zijn. Tot slot kan je je kind vra-
gen wanneer, waar, tegenover wie of waartoe het lief is.
Of je kan het jezelf vragen wanneer, waar, voor wie en
waarvoor je lief bent. Het is goed hierbij te bedenken dat
je kind en jezelf dan in je antwoorden illustraties aan de
465
oppervlakte geeft van wat meer in de diepte als cognitief
schema aanwezig is.
Het kan zijn dat je kind vrij concreet antwoord met een
of enkele voorbeelden. Lief zijn is je helpen opruimen.
Het kan ook zijn dat het een meer algemeen typisch ant-
woord geeft dat zowat een prototype kan genoemd. Lief
zijn is doen wat iemand vraagt. Een prototype is een ant-
woord waarin alle kenmerken aanwezig zijn of alle ken-
merken vervat zijn, zoals in het laatste voorbeeld. Het
kan zijn dat je kind een antwoord geeft opgebouwd uit
eigen feitelijke ervaring, uit wat reeds ervaren. Voor mij
is lief zijn zorgen dat je geen problemen krijgt. Het kan
ook zijn dat je kind een antwoord geeft op basis van lo-
gisch denkwerk, wat kán ervaren. Lief zijn moet zijn wat
de ander lief vindt, het houdt dan alle mogelijke ervarin-
gen in. Het kan ook zijn dat je kind de grens of grenzen
aangeeft. Lief zijn is niet alleen aan jezelf denken. Het
kan ook zijn dat je kind een ideaal aangeeft van wat voor
hem of haar lief zijn betekent. Lief zijn is alles doen voor
iemand. Het kan zijn dat je kind vooral antwoordt in ter-
men van wat. Lief zijn is betrokken zijn. Het kan zijn dat
je kind vooral antwoordt in termen van hoe, van wat te
doen. Lief zijn is helpen. Het kan tenslotte ook zijn dat je
kind vooral antwoord in termen van voorwaarde of ver-
klaring. Lief zijn is passend antwoorden op geliefd wor-
den.
466
De kenmerken, gedragingen en situaties die je kind op-
geeft zijn veelal hiërarchisch geordend, waarbij het een
als meer typisch of hoger staat aangeschreven dan het
ander.
Je kan je kind ook vragen een voorval of verhaal te ver-
tellen waarin lief zijn aan bod kwam of komt. Jonge kin-
deren kan je vragen iets te tekenen over lief zijn. Of je
kan kinderen vragen het op een of andere manier uit te
beelden. Of voor te doen of te laten zien. Je kan je kind
ook vragen ze als vergelijking of verband voor te stellen.
Lief zijn is als zacht zijn.
Lukt het je kind of jezelf niet of niet goed, dan kan je ge-
bruik maken van een lijst van mogelijke tekenen, uitin-
gen en voorwaarden van lief zijn. Je kan dan vragen wat
voor het kind van toepassing is. Je kan hierbij zo nodig je
kind vragen te letten op zijn gevoel of zijn oordeel. Heeft
een uitspraak een prettig gevoel van je als kind voor ge-
volg, dan is het wellicht voor je van toepassing. Wekt een
uitspraak enige of meer uitgesproken irritatie, of laat ze
je gewoon onverschillig, dan is ze wellicht niet van toe-
passing, of is bij irritatie wellicht het tegendeel van toe-
passing voor je. Wekt een uitspraak een positief oordeel
van je op als kind, dan stemt ze wellicht met je overeen.
Kom je tot een negatief oordeel of kom je niet tot een
oordeel, dan stemt ze wellicht niet met je overeen, of
mogelijk het tegendeel bij een negatief oordeel.
467
Je kan illustraties van cognitieve schema's trachten op te
merken
Je kan op basis van wat je kind doet aflezen of het lief is
en wat het dan onder lief zijn verstaat. Je kan ook op ba-
sis van hoe je kind iets doet aflezen of het lief is en aan
welke kenmerken lief zijn moet beantwoorden. Je kan
ook op basis van wat het hoe niet doet afleiden wat lief
zijn voor je kind dan kan zijn. Je kan op basis van zijn re-
actie of uitlatingen trachten merken wanneer het lief zijn
ontmoet bij je of zijn omgeving. Je kan op basis van zijn
al of niet lief zijn trachten achterhalen wat het nodig
heeft om zijn lief zijn te activeren en te manifesteren. Je
kan ook letten naar wat het kijkt of luistert of op zoek is
om lief zijn op te merken bij zijn omgeving, maar moge-
lijk ook bij zichzelf. Merk je bij je kind bereidwilligheid en
medewerking op of merk je weerstand of tegenwerking
op, dan kan je er vanuit gaan dat wat je deed of zei res-
pectievelijk wel of niet binnen het schema van lief zijn
van je kind viel. Je kan nagaan wanneer je kind in bewe-
ging komt om tot lief zijn te komen en wat het hoe dan
allemaal doet. Je kan ook nagaan wanneer je kind tot
rust komt zodra zijn lief zijn aanwezig is en je kan dan
terugblikken wat je kind hiertoe deed.
468
Je kan ook zoeken naar cognitieve schema's door te com-
bineren wat je kind of jij denkt en doet
Soms zal je kind niet zo maar kunnen zeggen op wat het
opvat en oppakt teruggaat, of zal je dit niet voor jezelf
kunnen. De combinatie van je denken en je doen biedt
dan wellicht uitweg. Je kan dan kijken of wat je denkt
overeenstemt met wat je doet. De overeenstemming
verwijst dan naar een cognitief schema dat aan de basis
ligt. Door naar je denken te luisteren en naar je handelen
te kijken, kan je er wellicht door de combinatie en hoe ze
elkaar aanvullen achter komen wat de basis is, of dit op
een af andere wijze aanvoelen. Doe je iets wat niet over-
eenstemt met je denken, dan zal dit spanningen creëren.
Spanningen die je kan wegnemen door ofwel je denken
bij te sturen, ofwel je handelen. Mogelijk kan je dit af-
wegen en afstemmen van je denken en doen, als ouder
en kind samen doen.
Je kind heeft veel met je als ouder te maken, je wisselt
veel informatie uit via je samenpraten en veel ervaringen
worden gedeeld via je samendoen. Hierdoor kan je tot
op zekere hoogte aannemen dat er een zekere gelijkenis
is tussen je cognitieve schema's en die van je kind. Denk
aan wat je vaak bestempelt als gemeenschappelijke
waarden en normen. Kom je moeilijk achter bepaalde
cognitieve schema's van je kind, dan kan je op zoek gaan
469
naar je eigen schema's en rekening houden met een ze-
kere gelijkenis voor je kind. Zo zijn er ook in elke context
en in elke cultuur heel wat overeenstemmingen te vin-
den tussen wie er toe behoort. Een kind maakt aanvan-
kelijk in zijn ontwikkeling vaak gebruik van deze omge-
vingsschema's om iets te begrijpen en om op iets te rea-
geren. Het imiteert getrouw hoe iets op te pakken, als
veilig of onveilig bijvoorbeeld, en hoe te reageren, toe-
nadering te zoeken of afstand te houden, bijvoorbeeld.
Cognitieve schema's : hoe aan werken en hoe meer tot
hun recht laten komen ?
Door achter de cognitieve schema's van je kind en van
jezelf te komen, kan je kijken naar hun inhoud.
Zo kan je individueel mogelijk vaststellen dat ze voor elk
op zich gunstig zijn. Misschien evenwel moet je vaststel-
len dat ze eenzijdig, erg beperkt of ongunstig zijn. Je kan
er dan samen met je kind, of voor jezelf aan werken om
ze meerzijdig, minder gelimiteerd en meer gunstig te
maken. Hierbij kan je mogelijk voor je kind model staan,
misschien kan je omgekeerd ook wel iets leren van je
kind.
Zo kan je ook samen, wanneer naast elkaar gelegd, vast-
stellen dat ze voor je kind een andere inhoud hebben
470
dan voor jezelf. Je kan dan kijken of dit verschil een pro-
bleem vormt. Wellicht helpt het om elkaars expressie en
reactie beter te begrijpen. Je kan ook kijken hoe je het
verschil, zo gunstig, zou kunnen verminderen. Zo kan je
elkaar gemakkelijker begrijpen, omdat elk iets op een-
zelfde wijze opvat. Zo kan je elkaar gemakkelijker vinden,
omdat wat elk doet meer herkenbaar is voor elk en wel-
licht meer positief wordt aangevoeld en gewaardeerd.
Concreet kan je nagaan welke inhoud van het cognitief
schema nodig te hebben om tot een meer gewenste ex-
pressie en gedrag te komen. Welke inhoud moet lief zijn
krijgen wil je je bereidheid tot luisteren uiten en in je ge-
drag effectief luisterbereid zijn. Bijvoorbeeld, lief zijn
vraagt om open en communicatief zijn. Verwoord dan,
bijvoorbeeld, zodra de kans of gelegenheid, je luister-
bereidheid voor elkaar en wees effectief luisterbereid, zo
kan je bijgestuurde lief zijn zich effectief verankeren. Ook
kan je nagaan wat naar elkaar toe te kunnen doen, of wie
voor elkaar te zijn, zodat de bijgestuurde schema-inhoud
bij de ander zou kunnen geactiveerd worden.
Je kan ook nagaan welke inhouden van andere cogni-
tieve schema's de bijsturing van een bepaald cognitief
schema eventueel belemmeren. Zo kan je nagaan hoe je
ook dit andere schema kan wijzigen zodat de voorwaar-
den gunstig worden om het eerste schema te verande-
ren.
471
Je kan in de realiteit, in je communicatie en in je fantasie
nieuwe inhouden toepassen zodat ze als ervaring, ex-
pressie en informatie kunnen toegevoegd worden aan
het cognitief schema van je kind en jezelf. Bijvoorbeeld,
door iets op een nieuwe wijze uit te voeren, alleen of sa-
men, door over wat gewijzigd wordt te praten, of deze in
een voorstelling of verhaaltje aan bod te laten komen.
Soms kan het nuttig blijken een nieuw cognitief schema,
dat tot hiertoe ontbrak, te installeren. Ook dan kan je er
nieuwe ervaringen, expressies en informatie in opslaan
die stilaan het schema verankeren. Wat te doen, te zeg-
gen, te voelen, te denken overeenkomstig het nieuwe
schema. Zo komt het beschikbaar voor informatiever-
werking in de toekomst. Wat is verliefdheid, bijvoor-
beeld, als nieuw cognitief schema.
472
Even kijken voor je kind en jezelf :
473
Voorwerpschema kan je veranderen in :
Situatieschema :
Gedragsschema :
Emotieschema :
Kindschema :
Zelfschema :
Relationeel schema :
474
Schema-
ondersteuning
Geen overeenstemming
Zo kan je als ouder of als jongere gemakkelijk zelf erva-
ren dat er spanningen in je opgeroepen worden zo wat
rondom je heen gebeurt niet overeenstemt met wat in
jezelf aanwezig is en bij jezelf leeft. Soms reageer je hier
gewoon op met dit is anders en nieuw en stel je je voor
dit andere en nieuwe open. Soms evenwel voelt dit aan
als onprettig en mogelijk als een bedreiging en wil je je
er voor afsluiten, of je zelfs tegen verdedigen en meer
uitzonderlijk zelfs hiertegen in de tegenaanval gaan.
Wanneer buiten je niet overeenstemt met wat bin-
nen in je ligt opgeslagen dan ontstaat spanning.
Je wil dan gemakkelijk wat in je opgeslagen ligt on-
dersteunen.
Niet steeds werkt dit positief uit.
475
Wat in jezelf aanwezig is en bij jezelf leeft kan een per-
soonlijke oorsprong hebben. Wat in jezelf aanwezig is en
bij jezelf leeft kan evenwel ook van een gemeenschap-
pelijke oorsprong zijn. Waar het eerste teruggaat op per-
soonlijke ervaringen, gaat het tweede terug op wat in
groepen leeft waarvan je deel uitmaakt. Wat in jezelf
leeft kan, bijvoorbeeld, te maken hebben met ieder
heeft recht op een eigen identiteit. Wat in jezelf leeft
kan, bijvoorbeeld, ook te maken hebben met ieder moet
zich schikken naar de groepsidentiteit. Vooral in de pu-
berteit of in sommige culturen zijn jongeren gemakkelijk
geneigd zich te identificeren met bepaalde groepen
waartoe ze willen behoren. Groepen waarvan ze de
voorwaarden, de opvattingen, maar ook de gedragsreac-
ties gemakkelijk overnemen.
Ontmoet iemand dan in de werkelijkheid een situatie of
een gebeuren welke niet overeenstemt met wat die
voorstaat, wat kenmerkend is voor zijn eigen identiteit
of voor de groepsidentiteit, dan roept dit spanningen op.
De situatie of het gebeuren beantwoorden niet aan de
gekende voorwaarden, de eigen gebruikelijke interpre-
tatie en de vertrouwde reacties. Deze niet overeenstem-
ming kan gaan over zowat alles, gaande van een verschil
in uiterlijk, in geaardheid, in gewoonten, in wat iemand
waardevol en belangrijk vindt, in voorkeur, in grenzen, in
interesses, in doelen, en zo meer.
476
Geen overeenstemming met je schema's
Een eerste vaststelling zal zijn dat dit verschil of anders
zijn quasi onmiddellijk zal opvallen of minstens zal wor-
den aangevoeld. Je had vanuit wat persoonlijk ervaren
wordt of groepsmatig gewenst wordt iets anders ver-
wacht dan wat je ontmoet in de werkelijkheid. Dit wat je
eerder persoonlijk ervaren hebt, of wat in je groep waar-
toe je behoort of waarmee je je identificeert leeft, ligt
opgeslagen in cognitieve schema's. Deze schema's zijn
respectievelijk persoonlijk en gemeenschappelijk van
In interactie wil je graag het gevoel hebben dat je
schema-inhouden gedeeld en bevestigd worden. Zo
kunnen er spanningen ontstaan wanneer dit niet zo is
en je voelt geen of onvoldoende aansluiting te vinden.
Hierdoor ontstaat er gemakkelijk onrust om niet ge-
isoleerd te raken. Hoe meer onzekerheid je voelt, hoe
meer zekerheid je verlangt. Zo kan een strijd ontstaan
om een omgeving te creëren of te behouden waarin
je schema-inhouden terug te vinden zijn. Zo kunnen
groepen uiteenvallen en tegenover elkaar komen
staan. Dit om jezelf het gevoel te kunnen (blijven) ge-
ven van gezamenlijke schema-inhouden waarin je je-
zelf herkent en terugvindt.
477
aard. Het zijn deze in een situatie of bij een gebeuren ge-
activeerde schema's die niet overeenstemmen met wat
in de situatie of bij het gebeuren aangetroffen wordt.
Dit maakt dat de context, de interpretatie en je reactie-
geneigdheid die je vanuit je schema voorhoudt niet al-
leen niet overeenstemmen, maar ook mogelijk niet
bruikbaar zijn. Er wordt een andere context, interpreta-
tie en reactie gepresenteerd waarin je je niet herkent en
waarin je je niet kan terugvinden.
Er is dan niet alleen de moeilijkheid dat de werkelijkheid
anders is. Er is bijkomend de moeilijkheid dat deze wer-
kelijkheid niet overeenstemt met wat je op basis van
vroegere individuele of gemeenschappelijke ervaringen
verwacht en prefereert. Het uiterlijk, de geaardheid, de
opvattingen, de voorkeuren, de reacties, de begrenzin-
gen die je aantreft, stemmen mogelijk niet overeen met
wat je vertrouwd is en wat je als vanzelfsprekend er-
vaart.
Overeenstemming herstellen
In je interpretatie van en reactie op de situatie of het ge-
beuren zal je dan gemakkelijk geneigd zijn alsnog sche-
maherstel en -ondersteuning te vinden. Zo nodig zal je
die ook actief willen zoeken door je schema aan te wen-
den mogelijk tegen de situatie en het gebeuren in. Je laat
478
je schema zo maar niet schieten en wil haar bruikbaar-
heid verdedigen. Dit kan maken dat je actief ingaat tegen
de situatie of het gebeuren. Dit in een poging om ze in
overeenstemming te brengen met je persoonlijk schema
of het groepsmatig gedeeld schema. Neurologisch on-
derzoek wijst uit dat we steeds op zoek zijn naar de beste
voorstelling. Dit blijkt de meerdere en de sterkste voor-
stelling te zijn, deze die de meeste ondersteuning krijgt
in de parallelle neurologische processing die ons ken-
merkt.
Als ouder of jongere kan je, bijvoorbeeld, vinden dat ie-
der recht heeft op zijn persoonlijke seksuele geaardheid.
In een bepaalde groep of cultuur kan leven dat enkel een
heteroseksuele geaardheid kan. Komt de ouder of de
jongere in contact met die bepaalde groep of cultuur,
dan kunnen er wederzijds spanningen optreden. Elk
heeft een andere seksuele schema-invulling. Dit wordt
spontaan aangevoeld of expliciet waargenomen. Wil je
je als individu of als groep niet laten doen, dan ga je
trachten je schema te ondersteunen en te verdedigen.
Zo tracht je mogelijk de ervaren spanning en bedreiging
weg te nemen. Zo kan je vaststellen dat je je als groepslid
vaak inspant om een goed groepslid te zijn en in de situ-
atie of bij het gebeuren invloed tracht uit te oefenen en
erin verandering tracht te bewerkstelligen in de werke-
lijkheid.
479
In het ondersteunen van je persoonlijke of met anderen
gedeelde schema's kan het soms de conflictueuze en
agressieve kant opgaan. Het gevaar bestaat dan dat het
tot een confrontatie komt, zeker wanneer een of-of hou-
ding wordt aangenomen en er geen ruimte blijkt voor
een en-en opstelling. Je wil je gevormde beelden behou-
den ook al zijn ze niet altijd de weerspiegeling van de
complexe realiteit met meerdere kanten en nuances,
maar ze bieden je evenwel duidelijkheid en het gevoel
vat te hebben op je situatie. Het gevaar bestaat dan dat
je de omgeving die andere beelden hanteert, gaat aan-
zien als tegenstelling en mogelijk te bestrijden. Dit in een
poging je eigenheid en identiteit te kunnen behouden en
je autonomie en zelfstandigheid niet te laten verminde-
ren of wegdeemsteren.
Wat dan evenwel vaak over het hoofd gezien wordt, is
dat je ook je schema kan bijsturen overeenkomstig wat
in de werkelijkheid aangetroffen wordt. Op die manier
kan eveneens de ervaren spanning en bedreiging wor-
den weggenomen. Je tracht dan niet de werkelijkheid in
overeenstemming te brengen met je voorstelling, maar
je voorstelling in overeenstemming te brengen met de
realiteit. Zo mogelijk zonder het gevoel of de indruk te
hebben jezelf te verliezen, bijvoorbeeld via een en-en
opstelling. Zo kan hier gesproken worden over schema-
aanpassing.
480
Overeenstemming vinden
Ga voor jezelf na wanneer je schema-spanningen ervaart
en met wat je dit in verband brengt :
Ga voor jezelf na of deze spanningen als bedreiging wor-
den ervaren en met wat je dit in verband brengt :
Ga voor jezelf na op welke manier je tracht aan schema-
ondersteuning te doen (via schema-verdediging of
schema-verandering, alleen of samen) en met wat je dit
in verband brengt :
481
Schema-ontmoeting
Verschillen
Als je als ouder met je kind omgaat en praat, dan merk
je gemakkelijk verschillen tussen jezelf en je kind. Dit is
niet enkel zo in de omgang en het praten met je kind.
Ook als je gewoon met iemand anders omgaat en praat,
ontmoet je verschillen.
Deze verschillen kunnen de omgang en het met elkaar
praten bemoeilijken. Jij denkt zo over iets en je kind
denkt iets helemaal anders. Je kind zou zo met iets om-
gaan en jij net omgekeerd. Jij zou in die situatie iets zo
opnemen en zo reageren. Wil je dan verder over iets
kunnen praten, dan lijkt het nuttig tot een vergelijk te
In je samen praten en samen doen,
ontmoeten je opgeslagen ervaringsschema's elkaar.
482
komen. Dit is ook zo om tot een gezamenlijke reactie te
kunnen komen.
Verschil in ervaringen
Intuïtief voel je het verschil tussen je beiden aan. In je
reactie kan je het verschil waarnemen. Je intuïtie en je
waarneming wijzen op een verschil dat meer diepgaand
aanwezig is. Dit meer diepgaand verschil heeft te maken
met je ervaring met iets tot hiertoe : ervaring in het leren
kennen van iets, ervaring ook in het leren omgaan met
iets en ervaring in het leren herkennen van iets. Doordat
je opgedane ervaringen erg kunnen verschillen van die
van je kind of iemand anders, praat je ook anders over
iets, reageer je ook anders en doet iets zich mogelijk in
een andere situatie voor je voor.
Doet zich iets voor, dan treden onmiddellijk al je tot hier-
toe opgedane ervaringen opgeslagen in je geheugen in
actie. Dit is de reden waarom jij iets interessants of pret-
tig vindt en je kind, bijvoorbeeld, helemaal geen inte-
resse kan opbrengen en hetzelfde iets niet prettig vindt.
Die geactiveerde opgeslagen voorbije ervaringen kun-
nen de reden zijn dat bij je kind in die situatie weerstand
en afkeer opduiken. Dit mogelijk vanuit verwachtingen
die mogelijk op veronderstellingen en vooroordelen be-
483
rusten. Waardoor iets snel wordt geïnterpreteerd en ge-
dachten bij elkaar worden gelezen. Dit samen met opge-
wekte emoties en snelle stereotiepe reacties. Reacties
gekenmerkt door starheid, vanuit eerdere ervaringen.
Waarbij dingen worden veralgemeend en toegepast
overal en altijd of net geïsoleerd en toegepast enkel hier
en nu.
Bij een ontmoeting van verschil dat je aanvoelt of waar-
neemt, kan je dan op zoek gaan naar op wat je op basis
van je eerdere ervaringen uitkwam aan kenmerken, re-
acties en situaties waarin van toepassing.
Rekening houden met elkaar, bijvoorbeeld, is voor je
kind een volledige openheid hanteren, niet voor de an-
dere reageren en iets wat in elke situatie van toepassing
is. Rekening houden met elkaar is voor je evenwel een
beperkte openheid hanteren, voor de ander reageren
zonodig en dit in situaties waarin je je betrokken en be-
zorgd voelt. Voor je kind is rekening houden met elkaar
dus vooral ruimte krijgen, voor je is het vooral zorg en
verantwoordelijkheid voor elkaar. Dit gaat terug op ie-
ders ervaring. Je kind ervaarde vooral bemoeizorg en wil
daar meer onderuit komen en dus meer vrijheid verkrij-
gen. Jijzelf als ouder ervaarde vooral dingen die ontbra-
ken of misliepen en wil daar vooral wat aan doen en dus
wil je je meer met iets inlaten.
484
Ontmoeting
Voor je is je ervarings- of geheugenschema heel anders
ingevuld en dat merk je in de actuele situatie waarin
beide schema's met hun verschillen elkaar ontmoeten.
Wil je er samen uitkomen, dan zal de inhoud van je erva-
ringsschema's naar elkaar toe moeten worden gedeeld
en zal op basis hiervan naar elkaar toe moeten worden
opgeschoven.
Op basis van die opgeslagen ervaringsuitwisseling kan
van elkaar geleerd. Hier concreet wat rekening met el-
kaar houden ook is. Dat niet enkel mijn ervaring als ou-
der telt in de zin van meer bemoeizorg, maar dat ook de
ervaring van mijn kind telt in de zin van net minder be-
moeizorg. Zo kan ik met mijn zorg gemakkelijker mijn
kind bereiken en tegemoet gaan. Met zorg die niet als
bemoeiing overkomt.
Door bij verschil met elkaar in dialoog te treden hoe je
begrips-, gedrags- en contextinvulling van iets is en hoe
je iets van de invulling van elkaar kan overnemen, kan je
elkaar tegemoet treden en kan je iets van elkaar leren en
zo mogelijk overnemen. Zo wordt de onderliggende re-
den voor het verschil tussen je in het met elkaar praten
duidelijk. Met name ieders eigen invulling op basis van
eigen verschillende ervaring. Zo kan je naar de invulling
485
van elkaar opschuiven en zo mogelijk iets van deze invul-
ling van de ander mee integreren in je eigen invulling.
Schema-ontmoeting
Zo kan je merken dat je ontmoeting in feite mede een
schema-ontmoeting van elk is. En zoals in een ontmoe-
ting dingen worden uitgewisseld en gezocht wordt hoe
je elkaar kan tegemoet komen en elkaar kan vinden, zo
kan dit ook bij de schema-ontmoeting. Uitwisselen wat
de invulling is van ieders schema en zoeken hoe je elkaar
kan tegemoet komen en elkaar kan vinden wat deze
schema-invulling betreft. Zo kom je tot een gedeelde en
wellicht rijkere en kwalitatief betere invulling. Hoe je je
eigen schema kan aanvullen en zo bijsturen, kan bij de
ontmoeting vooral gezocht en in het oog gehouden wor-
den.
In je praten met elkaar kan je dan je eigen ervarings-
schema trachten achterhalen en verwoorden. Je kan ook
het ervaringsschema van de ander opvragen en trachten
achterhalen en verwoorden. Dit vraagt kijk- en luisterbe-
reidheid naar elkaar toe. Niet wat je spontaan veelal
doet. Meestal gebruik je je eigen invulling om in te vullen
hoe de ander over iets denkt en hoe die met iets omgaat
in welke situaties. Zodat je te maken krijgt met vooroor-
delen en stereotiepe reacties. Je kan dit alles vermijden
486
door te kijken en luisteren naar de ander en die de kans
te geven inzage te geven in zijn invulling van zijn erva-
ringsschema. Zo kunnen de verschillen geconcretiseerd
en gepreciseerd. Zodat je weet op welk vlak je elkaar kan
trachten tegemoet te komen. Zo denk je niet voor de an-
der en reageer je niet in zijn plaats, maar laat je de ander
toe dit zelf te doen.
Elkaars ervaringsschema's tegemoet komen en weten
overbruggen, heeft nog een ander voordeel. De dingen
zijn niet op zich, ze zijn hoe ze in je opgeslagen ervarin-
gen naar voor komen. Alleen of gezamenlijk weet je zo
de dingen te maken tot wat ze zijn. Dingen zijn dan geen
extern gegeven, maar eerder een intern individueel of
gezamenlijk gegeven.
Schema-verandering
Het kan echter best moeilijk of lastig zijn te ontdekken
en dit toe te laten dat de ander verschilt van je en op een
andere wijze met iets omgaat. Soms kan dit als bedrei-
gend ervaren worden. Als de ander evenwel ook toelaat
dat jij je invulling van iets op basis van je ervaringen
weergeeft en de ander dit niet voor je doet, dan kan je
je aanvaard en gerespecteerd voelen, ondanks de ver-
schillen. Verschillen zijn dan niet iets dat je moet bevech-
ten en niet toelaten. Verschillen zijn dan veeleer iets dat
je moet overbruggen en tegemoet gaan.
487
Wordt toch een verschil tussen je beide opgemerkt om-
dat het niet langer met je eigen projectie en labeling kan
worden verborgen, dan wordt gemakkelijk druk op el-
kaar uitgeoefend om dit verschil ongedaan te maken. De
ander moet op slag anders denken en anders reageren.
Liefst net zoals jijzelf. Dit lukt evenwel niet zomaar om-
dat geheugeninhouden niet kunnen weggetoverd of
weggedacht. Bovendien kunnen nieuwe ervaringen - ho-
pelijk positieve - enkel stapsgewijze aan je opgeslagen
ervaringen worden toegevoegd. De verwerking van de
oude en nieuwe ervaringen leveren dan een verschui-
ving op, maar niet onmiddellijk de gewenste sprongsge-
wijze verandering of omkering. De oude ervaringen zijn
met name vast en blijvend, enkel de nieuwe zijn variabel
en mobiel.
Schema-oorsprong
Gelukkig liggen in ons geheugen niet enkel onze eigen
ervaringen opgeslagen. Ook ervaringen van anderen
waarover we via informatie vernamen, kunnen we in ons
geheugen opnemen. Zij het dat de eigen ervaringen toch
gemakkelijker zwaarder doorwegen omdat er ook een
emotioneel en een waarderend element aan verbonden
is dat mee werd opgeslagen.
In eenzelfde cultuur of zelfde context als het gezin wordt
op die manier veel informatie aan elkaar doorgegeven,
488
zodat de inhoud van de geheugenschema's veel ge-
meenschappelijkheden vertoont. Hoe meer een ge-
meenschap gesloten leeft, hoe minder andere informa-
tiebronnen beschikbaar zijn, zodat de inhoud nog meer
overeenstemming zal vertonen. Dit maakt dat bij een
ontmoeting de schema-ontmoeting vlot zal verlopen ge-
zien de parallellen in invulling. De dingen worden op ge-
lijke manier begrepen, er wordt op eenzelfde wijze op
gereageerd en dit alles in gelijkende situaties. Ook al
denk je als ouder dat je kind erg van je verschilt, of tracht
het kind zich autonoom voor te doen of op te stellen, dan
nog zullen deze gemeenschappelijkheden doorwerken.
Autonoom betekent vaak zoals het cultureel- en context-
gekleurd geheugenschema van je kind en dus maar rela-
tief op zich en anders, ook als is je kind zich hier niet altijd
van bewust.
In het gezin geldt ook hoe jonger het kind hoe meer je
als ouder als ervarings- en informatiebron dienst doet.
Hoe ouder het kind evenwel hoe meer van je verschil-
lende ervaringen en informatie je kind ontmoet.
489
Ontmoeting in het concreet
Ik wend mijn ervaringsschema's aan :
. om iets vooruit te zien voor
mezelf
. om vooruit te zien wat mijn kind
ervaart
. om mijn eigen ervaring aan te
vullen met de ervaring van mijn kind
. om mijn eigen ervaring bij te
stellen aan de hand van de
ervaring van mijn kind
. om op basis van mijn eigen
ervaring en de ervaring van mijn
kind elkaar een eind tegemoet te komen
. om geheugenschema's van mijn
kind radicaal te veranderen
voor gebruik voor mijn kind
binnen onze cultuur en context
. voor gebruik voor mijn kind
zolang eigen ervaring ontbreekt
490
Mediatie
schema-
ontwikkeling
Spontaan of optimaal ?
Geheugenschema's waarin alle eigen ervaringen en alle
verkregen informatie vanuit ervaringen van anderen
rondom iets in liggen opgeslagen, ontwikkelen zich als
vanzelf. Dit is namelijk kenmerkend voor ons: dat alle
eerdere ervaringen bijdragen aan de kwaliteit van latere
ervaringen. Dit gebeurt door deze eerdere ervaringen
Als mediator zorg je bij je kind voor een meer kwali-
teitsvolle ervaring.
Zo komt het kind naar inhoud en vorm tot een meer
kwaliteitsvolle ontwikkeling van zijn geheugen-
schema’s als opslag van zijn ervaringen voor verder
gebruik.
491
via ons geheugen beschikbaar te stellen voor later ge-
bruik. De kwaliteit van deze voorbije ervaringen en van
de verwerking ervan in het geheugen, kan erg verschil-
lend zijn. Dit bepaalt mee de kwaliteit van de latere toe-
passing ervan.
Hoewel de ontwikkeling van geheugenschema's automa-
tisch verloopt, kan toch aandacht besteed aan hoe deze
ontwikkeling verloopt. Zo kan getracht worden de
schema-ontwikkeling kwalitatief te optimaliseren, zodat
de kwaliteit van het schema-gebruik nadien meer opti-
maal wordt.
Vooral in intentionele leersituaties, of wanneer leererva-
ringen moeizamer verlopen, bijvoorbeeld ingevolge
mentale beperkingen, kan dankbaar gebruik gemaakt
worden van de optimalisering van schema-ontwikkeling.
Schema-ontwikkeling optimaliseren
Schema-ontwikkeling kan op diverse wijze geoptimali-
seerd worden. Een belangrijke wijze hiertoe is mediatie.
Hierbij zorg je als mediator bij iemand, je kind bijvoor-
beeld, voor twee zaken. Je maakt het mogelijk dat het
schema-gebruik voor iemand zo optimaal mogelijk ver-
loopt, met andere woorden dat er een optimale ervaring
plaats heeft. Je zorgt er tevens voor dat er tegelijk een
zo optimaal mogelijke schema-ontwikkeling bij iemand
492
kan gebeuren, met andere woorden dat de verwerking
van de meegemaakte ervaring zo optimaal mogelijk ver-
loopt. Dit alles doe je als mediator zo dat je rol zo mini-
maal mogelijk is en in aandeel afneemt. Je zorgt ervoor
dat meer mogelijk wordt en dat daardoor je inbreng kan
afnemen.
Door de aanwending van schema's bij een kind zo opti-
maal mogelijk te laten verlopen, worden er tegelijk meer
optimale kansen gecreëerd voor de verdere ontwikke-
ling ervan. Het komt er in belangrijke mate op neer dat
schema's optimaal geactiveerd worden. Dat tijdens deze
activering aanwezige aanwendings- en veranderingspro-
cessen zo optimaal en dus actief mogelijk kunnen verlo-
pen. Je aandacht als mediator is vooral gericht op dit pro-
cesverloop, eerder dan op de inhoud ervan.
Mediatie in elke fase
Concreet kan dit door in elke fase van schema-activering
en -aanwending via je mediatie zo optimaal mogelijke
momenten te bewerkstelligen. Je mediatie staat er zo
garant voor dat deze momenten plaatshebben en zo op-
timaal mogelijk verlopen. Je vult methodisch aan waar
en in zover nodig. Tegelijk zorg je er door je model staan
voor dat je een optimaal werkmodel bij de ander tot ont-
wikkeling helpt brengen.
493
Een geheugenschema bestaat uit een zich ontwikke-
lende contextinvulling, dit is in welke context het schema
relevant is om te activeren; de begripsinvulling, dit is wat
kenmerkend is voor waar het schema voor staat en voor
hoe het je affecteert en hoe je het beoordeelt; en ten-
slotte de gedragsinvulling, dit is hoe je omgaat met waar
het schema voor staat met welk gevolg.
In de fase van contextbepaling kan je als mediator samen
werken aan een optimaal aandachtsmoment zodat pre-
cies kan verkend op basis van de aanwezige context wat
erin bepalend is voor activering van een specifiek rele-
vant geheugenschema. Dit kan door aandacht en belang-
stelling voor iets te wekken. In de overgang van context-
naar begripsbepaling kan een optimaal waarnemings-
moment bewerkstelligd worden. Zo leert het kind wat
kenmerkend is kennen, of weet het iets te her-kennen
van wat reeds als kenmerkend ligt opgeslagen. Hiervoor
zorgt dan het herinneringsmoment dat reeds een onder-
deel vormt het begripsbepalingsfase. Dit herinnerings-
moment is niet alleen zakelijk typerend, het kan ook een
emotioneel moment impliceren voor wat dan emotio-
neel kenmerkend is. Ook kan het aangevuld met een
denkmoment voor wat rationeel typerend is, het neemt
dan de vorm aan van een oordeelmoment. Deze begrips-
bepaling kan door samen iets te benoemen en betekenis
te geven. In de fase van gedragsbepaling kan een ge-
dragsmoment ingelast, zodat op de meest optimale
494
wijze met wat het schema aanwijst kan omgegaan wor-
den. Zo kan aandacht besteed aan plannen en organise-
ren. Hiertoe zal vooral een voorstellingsmoment in de
overgang van begrips- naar gedragsbepaling een rol spe-
len, dit om uit te maken welke reactie te verkiezen is en
welke weg met opeenvolgende stappen hiertoe best kan
gevolgd. In de fase van gedragsbepaling op zich kan te-
vens een dynamisch moment voorzien worden dat toe-
laat naast gebruik van de eigen dynamiek, met aanmoe-
diging en ondersteuning van je iets tot een goed eind te
brengen. In de overgang van gedrags- naar contextbepa-
ling kan een samenhangmoment bewerkstelligd worden,
zodat wat samen hoort als situatie, omgang en effect-
als-veranderde-situatie gelinkt kan worden. Zo kan je als
mediator meehelpen verbanden te leggen en kan je sti-
muleren om dit zelfstandig te doen.
Mediatie per moment
In de verschillende in te lassen of uit te werken momen-
ten kan je rol als mediator erin bestaan : het moment te
starten; iets nabij te halen door het uit te vergroten of er
bij stil te staan, bijvoorbeeld; mede iets toe te passen en
mee zorgen er in door te gaan; iets mede tot verandering
brengen, onder meer door synthesevorming; het mo-
ment te beëindigen, bijvoorbeeld door iets te deactive-
ren of iets vast te leggen. Je bedoeling hierbij is je con-
495
structieve, stimulerende en kwaliteitsvolle tussenkom-
sten als werkmodel mee over te dragen op je kind in ont-
wikkeling. Door je mediërende inbreng moet de schema-
ontwikkeling en aansluitend -gebruik op een hoger kwa-
liteitsniveau getrokken kunnen worden en moet als ef-
fect stilaan deze verhoogde kwaliteitswerking vastge-
legd worden, zodat ze nadien (meer) zelfstandig kan toe-
gepast worden. Door je tussenkomst bewerkstellig je
daardoor een sneller, omvattender en diepgaander ver-
werken en omgaan met informatie.
Mediatie op jonge leeftijd
Reeds op jonge leeftijd kan bij het jonge kind in de om-
gang belangstelling voor iets gewekt worden, kan bete-
kenis gegeven worden aan iets, kunnen verbanden ge-
legd worden onder meer met wat reeds gekend is, kan
organiseren en planning aangereikt worden als manier
van gedragsregeling, en kan via aanmoediging en belo-
ning ruimte gecreëerd worden voor gevoelens van com-
petent-zijn. Deze wijzen van mediatie worden door
Pnina Klein, onderwijsdeskundige, voorgesteld. Zo zou-
den wat je aanbiedt als bepaalde intellectuele en sociaal-
emotionele behoeften bij het kind tot ontwikkeling ko-
men. Behoeften onder meer naar precisie, ordening en
samenhang, welke gunstig zijn om optimaal te weten
profiteren van ervaringen.
496
Via je mediërende overbrugging komt het kind tot een
meer intensieve omgang en verwerking, zonder dit even-
wel tot een verkrampt gebeuren te maken. Het gaat er
integendeel om een zo optimaal mogelijk laten verlopen
tot ontwikkeling te brengen.
Om de schema-ontwikkeling van het jonge kind te on-
dersteunen kan de vraag gesteld worden in welke volg-
orde schema-invullingen tot ontwikkeling komen. Er zijn
aanwijzingen dat dit vaak in een specifieke volgorde ver-
loopt, ook al lopen deze ontwikkelingen in zekere mate
ook parallel. Eerst moet iets geïdentificeerd worden, wat
vraagt om begripsinvulling. Vervolgens is het zoeken
naar een mogelijke of wenselijke interactie, wat vraagt
om gedragsinvulling. Tenslotte komt de vraag aan bod
naar selectieve gedragomgang van de begrips- en ge-
dragsinvulling, wat vraagt om contextinvulling. Bij je me-
diërende inbreng kan je hier rekening mee trachten te
houden.
Ter ondersteuning van deze opeenvolgende ontwikke-
lingen, is er het merkwaardig onderzoek van Deloache
e.a. waaruit bleek dat kinderen in een bepaalde fase van
hun ontwikkeling, tussen 18 en 30 maand, nog schaal-
fouten maken bij hun gedragsuitvoering. Verworven ge-
dragsomgang met objecten van normale grootte, zoals
speelgoedauto en schuifaf, wordt getracht te herhalen
497
wanneer diezelfde objecten in een kleiner formaat wor-
den aangeboden waar die gedragsomgang niet mogelijk
is. Gesteld zou kunnen worden dat deze kinderen deze
objecten effectief herkennen en identificeren en tevens
onderkennen om welk omgangsgedrag ze vragen, maar
nog onvoldoende de context onderkennen waarin ze
mogelijk zijn of gewenst worden. Met name, het gedrag
kan enkel op voorwaarde van voldoende grootte en niet
bij te kleine schaal. Pas later ontstaat dit schaalin-
zicht. Vastgesteld werd dat zowel jongere als oudere
kinderen dit omgangsgedrag niet vertonen. De eerste bij
gebrek aan begrips- en/of gedragsinvulling, de laatste in-
gevolge de aanwezige contextinvulling.
Mediërende aandacht concreet
Geef aan aan welke momenten mediërende aandacht te
willen schenken en op welke wijze dit concreet te willen
doen, zodat zowel de inhoudelijke maar ook de vorme-
lijke schema-ontwikkeling meer optimaal worden.
498
Schema-
oorsprong
problemen
Cognitieve schema's aan de basis
Wellicht wil je als ouder of kind helemaal geen proble-
men maken. Maar voor je het weet heb je het aan de
stok met elkaar. Al snel zonder dat je het beseft en al he-
lemaal niet bedoelt, trigger je bij elkaar spanningen.
Deze spanningen wijzen erop dat je niet op dezelfde golf-
lengte zit. Je vat iets heel anders op, of je wil het op een
heel andere manier aanpakken, of nog je vindt dat de si-
tuatie of het tijdstip zich tot iets heel anders leent. Zo
kan het, bijvoorbeeld, zijn dat je als kind ontspanning als
voorwaarde ziet voor inspanning, maar ook dat je net
omgekeerd als ouder inspanning als voorwaarde ziet
voor ontspanning.
Niet steeds is onmiddellijk duidelijk wat aan de basis
ligt van ervaren spanningen en problemen.
499
Dit maakt duidelijk dat er een merkelijk verschil is tussen
je beide. Dit verschil gaat terug op ieders eigen voorge-
schiedenis. Deze voorgeschiedenis aan ervaringen heeft
er toe geleid dat ieder eigen begripsinvullingen als syn-
these van deze ervaringen ontwikkeld heeft, waardoor je
aan iets een verschillende betekenis geeft of iets anders
begrijpt. Deze ervaringsvoorgeschiedenis heeft ook ge-
leid tot verschillende gedragsinvullingen, waardoor je elk
iets op een andere manier aanpakt en er mee omgaat.
Deze voorbije ervaringen leerden je tenslotte ook waar
en wanneer iets op een bepaalde manier te begrijpen en
op een bepaalde manier te reageren en was zo aanlei-
ding tot verschillende contextinvullingen. Deze begrips-,
gedrags- en contextinvullingen van elk vormen ieders tot
stand gekomen cognitieve of kenschema's als synthese
van eigen ervaringen. Het zijn deze schema's die onder-
liggend gemakkelijk zorgen voor spanningen en proble-
men aan de oppervlakte. Zo kan het voor je kind beteke-
nisvol zijn zich erg af te stemmen op zijn vriendjes, ook
op vlak van prestaties, omdat het ervaart zo goed in de
groep te liggen. Dit terwijl net jij als ouder er op aan-
stuurt zich te onderscheiden vanuit je ervaring dan pas
echt mee te tellen en mee te kunnen.
Onderzoek wijst uit dat vooral die eigen ervaringen van
ieder essentieel zijn om het verschil uit te maken. Zo
blijkt dat zelfs bij eeneiige tweelingen met zowat iden-
500
tiek erfelijk materiaal toch merkelijke verschillen in erva-
ringen kunnen opgemerkt worden zo ze opgevoed wor-
den in verschillende omgevingen. Maar ook wanneer ze
in eenzelfde omgeving worden opgevoed kunnen ver-
schillen in opvatten, omgaan en selecteren worden op-
gemerkt op basis van hoe ze eenzelfde iets ervaren en
op basis van subtiele verschillen in ervaringen. Dit wijst
op het cruciale belang van ervaringsverschillen voor hun
manier van zijn, eerder dan erfelijkheid- of persoonlijk-
heidsverschillen of alleen maar deze. Zo wijst recent
neuropsychologisch onderzoek erop dat deze ervarings-
verschillen gepaard gaan met verschillen in ontwikkeling
van nieuwe hersencellen. Zo zorgen opgedane ervarin-
gen voor een individualisatie van onze hersenen.
Cognitieve schema's die verschillen
Zo kunnen ouders onderling merken dat ze niet op de-
zelfde golflengte zitten wanneer ze herhaaldelijk botsen
of elkaar helemaal niet vinden en weten ondersteunen.
Dit wijst op verschil in tot stand gekomen kenschema's
bij elk. Dit heeft vaak te maken met hun voorgeschiede-
nis aan ervaringen in hun gezin van oorsprong. Zo kun-
nen ze geleerd hebben tolerant te zijn, of kunnen ze ge-
leerd hebben heel strikt te zijn. Zo kunnen deze verschil-
len in hun huidige gezinssituatie door elkaar nog ver-
sterkt worden en zo zich nog verder aftekenen en nog
verder gaan escaleren. Het tolerante van de ene ouder
501
die het strikt(ere) van de andere ouder nog aanzwengelt
en omgekeerd. Het strikt(ere) van de andere ouder die
het tolerant(ere) van de ene ouder nog doet toenemen.
Dit kan bij het kind maken op basis van deze ervaringen
tenslotte zijn eigen weg maar te volgen, want de ene ou-
der is nu eenmaal niet te doen en voor de ander is zowat
alles oké. Met de ene ouder wil je dan geen rekening
houden, omdat niets kan en met de ander kan je dan
geen rekening houden, omdat alles kan. De wederzijds
uitgelokte polarisering zet dan stilaan ieder buitenspel.
Cognitieve schema's die overeenstemmen
Zo kan het kind stilaan geleerd hebben zich van elkaar
niets aan te trekken zoals zijn ouders tegenover elkaar
deden. Ieder deed het op zijn eigen manier. Deze eigen-
gereidheid van het kind kan dan weer op zijn beurt zor-
gen voor spanningen en problemen met de ouders. Deze
eigenden zichzelf wel dit recht toe, maar verwachten of
veronderstelden bij de omgeving als keerzijde een volg-
zame ingesteldheid. Iets waaraan het kind helemaal niet
blijkt te beantwoorden. Het feit dat zowat elk gezinslid
stilaan eenzelfde schema ontwikkelde van iets op zijn ei-
gen manier op te vatten, aan te pakken en te selecteren,
maakt het schema ook stilaan tot gezamenlijke gezins-
schema. Dit gemeenschappelijk schema zorgt meteen
ook voor het voortbestaan van het gezin: waar de ene
ouder te streng is en de ander ouder te soepel, is het
502
kind te eigengereid. Maar net het negeren van elkaars
opstelling en het zijn eigen manier handhaven, laat net
toe met elkaar te blijven functioneren. Elk van de gezins-
leden relativeert ieders polarisatie, zodat ze toch samen
weten te functioneren, ook al bevestigen ze elkaar in hun
extreme positie en geeft dit tegelijk evenwel regelmatig
aanleiding tot spanningen en problemen. Waardoor ze
weer bevestigd worden in hun positie van te strikt, te
soepel en te eigengereid.
Werken aan cognitieve schema's
Willen beide ouders en hun kind minder spanningen en
problemen ervaren dan zal het belangrijk zijn nieuwe er-
varingen op te doen waarin het rekening houden met el-
kaar en elkaar invloed laten ervaren een wijziging in hun
cognitieve schema's kan toelaten, hoe weinig ook aan-
vankelijk. Dit kan pas wanneer ze tot het besef komen
van het bestaan van aan de basis liggende cognitieve
schema's al of niet gezamenlijk, die aanleiding geven tot
hun onderlinge spanningen en problemen. Zo kunnen ze
komen tot meer gematigde schema-inhouden.
503
Ga voor je eigen gezinssituatie na welke mogelijke indivi-
duele verschillende schema's of gemeenschappelijke ge-
lijkende schema's aanleiding kunnen zijn tot ervaren
spanningen en problemen met elkaar.
Schema-verschillen :
Schema-overeenstemming :
Schema-oorsprong oplossingen :
Volledigheidshalve dient aangestipt te worden dat cog-
nitieve schema's niet enkel aan de basis kunnen liggen
van spanningen en problemen. Veelal zullen ze evenwel
ook aan de basis liggen van ontspanning en oplossingen.
Dit zal zijn wanneer deze schema's bij verschil of gelijke-
nis toch aansluiten op elkaar.
504
Van realiteit tot
reactie
Over schema-
opbouw
Via kennis van realiteit tot reactie
Als we als ouder of als kind in contact komen met de re-
aliteit om ons heen trachten we er kennis over op te
doen, zodat we er passend op weten te reageren. Van
het moment dat we contact maken met de realiteit tot
het moment van de reactie worden heel wat stappen ge-
zet en grijpen er heel wat processen plaats.
Ook al reageren we schijnbaar spontaan, toch kan vast-
gesteld dat het geheel erg cognitief begeleid en gestuurd
wordt. In heel dit proces grijpt er de opbouw plaats van
een geheugenschema dat tegelijk mee zal instaan voor
Kennis vormt een tussenschakel tussen de ont-
moete realiteit en een mogelijke reactie.
Hoe verloopt die opbouw van kennis die leidt tot
een bepaalde reactie ?
505
de vertoonde reactie. Het geheugenschema verzamelt
en verwerkt alle opgedane informatie zodat hiervan zo-
wel nu als op een later moment in een gelijkaardige situ-
atie nuttig gebruik van kan gemaakt worden. Deze tot
kennis verwerkte informatie omvat de begripsinvulling,
de contextinvulling en de gedragsinvulling. De begripsin-
vulling gaat over hoe iets te benoemen, de contextinvul-
ling gaat over hoe iets vervolgens te verklaren, de ge-
dragsinvulling gaat over hoe uiteindelijk op iets te reage-
ren vanuit benoeming en verklaring.
Geheugenschema in continue opbouw
506
Inferentieladder van Senge
Voor de opbouw van deze geheugenschema's kan ver-
wezen worden naar de inferentieladder van Senge. Deze
ladder doet dienst als model voor kennisopbouw van
mentale modellen die we van de werkelijkheid vormen.
De inferentieladder bestaat uit zeven treden of stappen
van onder naar boven te doorlopen.
Op de eerste trede is er het contact met de werkelijkheid
met observeerbare data die ik registreer zonder orde-
ning.
Op de tweede en derde trede doet zich begripsopbouw
voor. Op de tweede trede selecteer ik met name data uit
wat ik observeer.
Op de derde trede voeg ik culturele en persoonlijke be-
tekenissen toe.
Op de vierde en vijfde trede doet zich contextopbouw
voor. Op de vierde trede maak ik met name veronder-
stellingen op basis van de toegevoegde betekenissen.
Op de vijfde trede trek ik conclusies.
507
Op de zesde en zevende trede doet zich gedragsopbouw
voor. Op de zesde trede adopteer ik met name opvattin-
gen over de werkelijkheid voor mezelf, voor mijn eigen
omgang ermee.
Op de zevende trede neem ik actie naar buiten geba-
seerd op mijn overtuigingen.
Ter illustratie :
Mijn mama zegt niets meer. (waarneming)
Het lijkt wel alsof ze me negeert. (betekenisgeving)
Misschien is ze wel boos om wat ik doe? (veronderstel-
ling)
Als ze zwijgt is ze meestal niet akkoord met wat ik doe.
(conclusie)
Mijn mama kan er niet tegen als ik niet doe wat ze wil.
(opvatting)
Ik zal maar vlug ophouden vooraleer ze nog bozer wordt
en me helemaal in de steek laat. (reactie)
508
Naarmate het geheugenschema meer gevuld raakt bij
herhaaldelijke contacten met eenzelfde realiteit, tekent
zich een meer omlijnde inhoud af die steeds meer vas-
tere vorm aanneemt. In de volgende contacten zal nieuw
toegevoegde informatie zorgen voor een nog verdere
omlijning en een veelal nog hooguit slechts ietwat wijzig-
bare vorm.
Aanwending psychische functies
In de opbouw van geheugenschema's spelen zoals aan-
gegeven meerdere processen een rol. Zij gaan grosso
modo terug op de aanwending van meerdere psychische
functies die kunnen worden onderkend. Zo wordt er bij
het contact met de werkelijkheid gebruik gemaakt van
aandacht, bij het selecteren van data gebruik gemaakt
van waarneming, bij het toevoegen van betekenissen ge-
bruik gemaakt van het geheugen, bij het maken van ver-
onderstellingen gebruik gemaakt van denken, bij het
trekken van conclusies gebruik gemaakt van emoties en
behoeften, bij het toeëigenen van opvattingen gebruik
gemaakt van het voorstellingsvermogen en bij het actie
nemen gebruik gemaakt van het expressie- en gedrags-
vermogen.
Bij de inschakeling van een volgende functie wordt
steeds gebruik gemaakt van wat door de vorige functie
wordt aangereikt. Zoals waarnemen van wat onder de
509
aandacht komt, zoals herinneren op basis van wat wordt
waargenomen, denken op basis van wat wordt waarge-
nomen en herinnerd, voelen op basis van wat wordt ge-
dacht, voorstellen op basis van wat wordt gevoeld, zeg-
gen en doen op basis van wat wordt voorgesteld. De
waarneming en het geheugen staan in voor het wat, het
denken en de emoties en behoeften staan in voor het
waarom, het voorstellingsvermogen en het expressie- en
gedragsvermogen staan in voor het hoe.
Opeenvolging psychische functies en inhouden
Ter illustratie :
Mijn kind doet niet wat ik wil. (waarneming)
Het lijkt wel alsof het me wil uitdagen. (geheugen)
510
Misschien doet het wel zo om mijn aandacht te trekken
omdat ik te veel bezig ben men onze jongste ? (denken)
Als mijn kind op mijn gemoed werkt dan vraagt het om
aandacht. Het houdt er niet van weinig aandacht te krij-
gen. (emoties en behoeften)
Mijn kind maakt met zijn gedrag communicatief dingen
duidelijk. (voorstellingsvermogen)
Ik zal maar vlug aandacht geven en met hem of haar pra-
ten anders wordt het nog meer vervelend. (expressie- en
gedragsvermogen)
Waarheid en bijsturing
Doordat we onze geheugenschema's opbouwen als ver-
werkte neerslag van opgedane informatie over de wer-
kelijkheid, gaan we er veelal vanuit dat ons mentaal mo-
del van de werkelijkheid de waarheid vormt. Bijgevolg
hebben we het als ouder of als kind veelal moeilijk met
het feit dat onze waarheid niet door anderen wordt ge-
deeld. De reden van geen overeenstemming is evenwel
dat ieder zijn geheugenschema opbouwt op basis van ei-
gen beperkte en vaak andere bekomen informatie over
de werkelijkheid. Door bijgevolg niet te gaan discussi-
eren over wie de waarheid bezit, maar ieders mentaal
model naast elkaar te leggen als begrensde voorstelling
511
van de werkelijkheid, kan wellicht een betere, aange-
vulde en mogelijk gedeelde voorstelling worden beko-
men. Dit biedt het voordeel dat tegelijk ieder zich erkend
voelt wat een basis kan vormen om elkaar tegemoet te
komen.
Dat anderen ons moeten confronteren met het relatieve
van onze kennis en aansluitende reactie wijst er op dat
we vanuit onszelf weinig geneigd zijn te toetsen wat we
voorstaan. Meestal weten we ook niet zomaar aan te ge-
ven vanwaar onze begrips-, context- en gedragsinvulling
komt en vinden we ze zonder meer evident. Niet zozeer
het proces is opgeslagen waardoor we tot een bepaalde
inhoud kwamen maar de inhouden zelf. Wat we waarna-
men, ons herinnerden, dachten, onze emoties en be-
hoeften, onze voorstellingen en expressie- en gedrags-
ervaringen met hun effect met betrekking tot iets, dit al-
les wordt opgeslagen en verwerkt in de betreffende ge-
heugenschema's voor gebruik nu en later. In schema's
slaan we immers niet alleen cognitieve informatie op zo-
als wat we waarnemen en denken, maar ook emotionele
informatie zoals aanwezige emoties en behoeften en fy-
sieke informatie zoals gedrags- en lichamelijke ervarin-
gen.
Wanneer blijkt dat we als ouder of als kind een ongun-
stige reactie vertonen en we hieraan zelf of voor elkaar
wat willen wijzigen, dan kunnen we de inferentieladder
512
in omgekeerde zin doorlopen. Hoe is onze reactie naar
de buitenwereld, hoe is onze reactie naar de binnenwe-
reld, hoe komen we tot deze conclusies, hoe komen we
tot deze veronderstellingen, hoe komen we tot deze be-
tekenis, hoe komen we tot deze gegevens ? Mogelijk
merken we dan punten op waarvoor een onvoldoende
basis aanwezig was. Omdat we ook bij het inzetten van
de opeenvolgende psychische functies gebruik maken
wat de vorige aanleverde, kunnen we voor onszelf of
voor elkaar achterhalen dat wat aangeleverd werd mo-
gelijk niet voldoende was of niet strookt. Zo kunnen we
deze inhoud als basis wijzigen of bijsturen, zodat de vol-
gende stap op een andere meer correcte wijze wordt ge-
zet. Met uiteindelijk als resultaat een andere omgang
voor onszelf en een andere reactie naar buiten toe.
Veelal zal dan blijken dat we voorbarig, ongenuanceerd,
te snel, uit gewoonte of emotioneel tot gevolgtrekkingen
of inferenties komen zonder dat daar voldoende basis
voor is.
Eigen illustratie voor jezelf of voor je kind :
Waarneming via waarnemingsvermogen :
Betekenisgeving via geheugen :
Veronderstelling via denken :
513
Conclusie via emoties en behoeften :
Opvatting via voorstellingsvermogen :
Reactie via expressie- en gedragsvermogen :
Meer lezen :
Senge, P. M., Wolff, P. ., & Aalbrecht, H. (2006). Pre-
sence: Een ontdekkingsreis naar diepgaande verande-
ring in mensen en organisaties. Den Haag: Academic
Service.
514
Schema’s
optimaliseren
Kracht en zwakte van kenschema's
Kenschema's zijn hoe je iets persoonlijk kent op basis van
ervaring en informatie. Over zowat alles hebben we ken-
schema's ontwikkeld en deze ontwikkeling is niet af. Bij
elke nieuwe ontmoeting doen we nieuwe ervaring en in-
formatie op die we aan de reeds ontwikkelde schema's
toevoegen. Zo blijft onze kennis over de omgevende re-
aliteit up-to-date. Zo ook zijn we ontmoete situaties al-
tijd reeds een stap voor, omdat we uit ons geheugen
kunnen putten en onze kennis en ervaring kunnen aan-
wenden bij het tegemoet gaan van de nieuwe situaties.
Kenschema's kunnen gaan over jezelf als ouder of over
Kenschema’s spelen een belangrijke rol in het her-
kennen, interpreteren en reageren op personen en
situaties.
Hoe gebruik maken van intelligentie, creativiteit en
wijsheid om ze te optimaliseren ?
515
je kind, of over elkaar. Ze kunnen gaan over de ontmoete
situatie of een gebeuren. Zoals thuis of in de buitenwe-
reld. Ze kunnen, bijvoorbeeld, gaan over hoe met elkaar
praten of samen iets doen. De in ons geheugen in ken-
schema's opgeslagen know-how helpt ons om iets te
herkennen en passend te reageren. Het herkenningspro-
ces doet hiertoe het passend schema in ons activeren.
Dit schema vertelt ons wat of wie iets is en levert ons
meteen een omgangs- of reactiewijze aan. Het omvat
wat we eerder uit verkregen informatie en eigen erva-
ring leerden. Wat we bij gebruik van het schema thans
ervaren, wordt telkens aan het schema toegevoegd, zo-
dat we nog een betere voorstelling krijgen en nog een
betere omgangs- of reactiewijze ter beschikking hebben.
Zijn we vertrouwd met iemand of iets, dan verloopt dit
proces van schema-activering snel en vanzelfsprekend,
zodat een gemak en vlotheid in ons begrijpen en hande-
len ontstaan.
Naast de voordelen die kenschema's bieden in het om-
gaan met personen en situaties, houden kenschema's
ook risico's en beperkingen in. Zo krijg je gemakkelijk te
maken met een reeds bij voorbaat kennen en ervaren
hebben. Zodat je steeds opnieuw tot eenzelfde interpre-
tatie en reactie komt. Wat hier en nu anders en nieuw is,
wordt niet meer opgemerkt. Steeds wordt iets in het al-
516
gemeen bekeken en benaderd. Kleine verschillen en evo-
luties krijgen geen aandacht, alles wordt herleid tot de
aanwezige synthese-indruk.
Een ander risico van schemagebruik wordt gevormd
door de zeer beperkte en daardoor eenzijdige kennis
met iets of iemand. In de gevormde kenschema's steekt
veelal een gelimiteerde en gereduceerde voorstelling
van de realiteit en mogelijke omgang ermee. Dit kan mee
liggen aan de eenvoudige aangewende methode waar-
mee schema's worden opgebouwd en ingevuld. Het een-
zijdige kan tevens liggen aan het beperkte perspectief en
de gelimiteerde context waarin iets wordt opgevat en
waarbinnen wordt gereageerd. Het gaat alleen om dit of
dat, of enkel met dit doel. Al het overige en het geheel
worden er buiten gelaten.
Zo kan het zijn dat je in een situatie elkaar of een gebeu-
ren steeds tot iets herleid dat momenteel niet het geval
is of niet aan de orde is. Dat je iemand of iets herleid tot
iets wat een eenvoudige of eenzijdige voorstelling van
zaken is, en dat je reageert zonder rekening te houden
met alle elementen en je reactie bijgevolg een afkooksel
is van wat het had moeten of had kunnen zijn.
In gesprek ouder en kind meen je al heel snel elkaar te
begrijpen en te weten waar elk naartoe wil. Je reactie is
meestal ook reeds voorbepaald. Bijvoorbeeld, met neen
517
het mag niet, of ik ga er niet op in. Terwijl een meer ge-
nuanceerde interpretatie en een meer conditionele re-
actie met aangeven wat elk goed vindt of wat elk wil
doen een betere manier van omgaan zou inhouden.
Om hiertoe te komen, kan optimalisatie van schema-
aanwending een middel zijn : door een betere opbouw
en een betere invulling. Met een opbouw en invulling
met oog voor het andere en oog voor het bredere, kan
veel bereikt worden. Kwalitatief betere schema's leiden
gegarandeerd tot beter begrijpen en reageren. Dit om-
dat ze de realiteit juister en omvattender voorstellen.
Het plaatje is tegelijkertijd meer gedetailleerd en groter.
Door de betere opbouw en invulling is de voorstelling
bovendien meer up-to-date en meer soepel en flexibel
inspelend op mogelijke verandering.
Kortweg gezegd, kan je kenschema's optimaliseren door
optimalisering van de manier waarop ze in te vullen, door
optimalisering van haar inhoud, door meer oog te heb-
ben voor het andere en verandering en tenslotte door de
invulling en inhoud te verruimen. Zo krijg je meer oog
voor details, maar ook voor het geheel. Zo krijg je oog
voor hier en nu, maar ook voor daar en later. Zo krijg je
tenslotte oog voor dit en dat, maar ook voor andere ele-
menten en facetten.
518
Hoe kenschema's optimaliseren ?
In de wetenschap heeft men hier begrippen voor ontwik-
keld. Ze worden als dimensies van intelligentie voorge-
steld. Zo kan je aan niveauverhoging van je kenschema's
doen door expertise te ontwikkelen. Zo kan je aan los-
making en verandering van je kenschema's doen door
gebruik te maken van creativiteit. Zo kan je tenslotte aan
verruiming van je kenschema's doen door te kiezen voor
wijsheid. Door Sternberg, een befaamd onderzoeker op
het vlak van intelligentie, worden deze dimensies om-
schreven als drie cognitieve deugden.
Expertise als eerste intelligentiedimensie kan je om-
schrijven als de ontwikkeling van gevorderde vaardighe-
den en kennis in een specifieke vertrouwde activiteit. Bij
de ontwikkeling van expertise kan je enerzijds gebruik
maken van de 'mechanics' van intelligentie of de biolo-
gisch gebaseerde 'hardware'. Het gaat om het vermogen
tot informatieverwerking en probleemoplossing. Het
gaat om cognitieve operaties en structuren om relaties,
klassen en afleidingen te onderkennen. Hiervoor wordt
de term vloeiende intelligentie gebruikt. Deze intelligen-
tie neemt toe in de adolescentie, maar neemt nadien in
de loop van de volwassenheid langzaam af.
Voor de ontwikkeling van expertise kan je anderzijds ook
gebruik maken van de 'pragmatics' van intelligentie of de
519
cultuur gebaseerde 'software'. Het gaat om denkhande-
lingen op basis van ervaring en informatie verworven in
de cultuur waarvan men deel uitmaakt. Het gaat om ui-
tingen van oordeelsvaardigheid verworven door erva-
ring en leren. Hiervoor wordt de term gekristalliseerde
intelligentie gebruikt. Deze intelligentie neemt toe met
de leeftijd en compenseert de geleidelijke afname van
vloeiende intelligentie. Zo is er een toename van denkin-
houden met een achteruitgang van denkvormen.
Kenschema's bevatten de neerslag van de gekristalli-
seerde intelligentie in de vorm van wat iets of iemand is,
hoe er mee om te gaan en in welke situatie. Dit mede tot
stand gekomen door gebruik te maken van vloeiende in-
telligentie bij de verwerking van ervaring en informatie.
Waar het niveau van je kenschema's en de verhoging er-
van aanvankelijk vooral zullen afhangen van de kwaliteit
van je denkvormen of anders geformuleerd de aanwen-
ding van je vloeiende intelligentie. Zo zullen het niveau
van je kenschema's en de verhoging ervan nadien vooral
afhangen van de kwaliteit van je denkinhouden of anders
geformuleerd de aanwending van je gekristalliseerde in-
telligentie.
Daniel Schacter, cognitieve neurowetenschapper van
Harvard noemt het geheugen een adaptief construc-
tief proces. Het geheugen maakt een geheel of con-
structie van fragmentaire ervaringen, zoals bij het sa-
520
Creativiteit als tweede intelligentiedimensie is te om-
schrijven als een vaardigheid of attitude om nieuwe
ideeën en handelingen tot stand te brengen die meer en
beter passende mogelijkheden inhouden. Het gaat om
het weten loskomen van aanwezige interpretaties en re-
actiewijzen en te weten komen tot nieuwe en andere in-
structie van fragmentaire ervaringen, zoals bij het sa-
menstellen van een puzzel uit gedeeltelijke stukjes en
beetjes. Dit laat toe adaptieve functies te ondersteu-
nen, zoals genereren van simulaties van toekomstige
ervaringen en oplossen van problemen waarmee in
het heden te maken. Dit kan door het flexibel combi-
neren van elementen van eerdere ervaringen in si-
mulaties van situaties die zich in de toekomst kunnen
voordoen. Deze flexibele retrieval en recombinatie is
adaptief om na te denken over de toekomst. Het
houdt het simuleren in van nieuwe aankomende ge-
beurtenissen en activiteiten in het licht van onze er-
varingen uit het verleden. Dit impliceert dat het ge-
heugen niet enkel een middel is om ervaringen uit het
verleden en opgeslagen kennis op te halen. Het is
ook behulpzaam, zo blijkt, bij een reeks cognitieve en
affectieve functies, zoals toekomstdenken, situatie-
constructie, probleemoplossing, besluitvorming,
emotieregulatie en creativiteit.
521
terpretaties en reactiewijzen die nieuwe en andere mo-
gelijkheden bieden. Het vastzitten in tot stand gekomen
schema's en schema-inhouden wordt hierdoor verme-
den. Andere en nieuwe elementen of gehelen kunnen
hierdoor tot stand komen. Zo kunnen nieuwe schema's
ontwikkeld of kunnen schema-inhouden gewijzigd.
Wijsheid als laatste intelligentiedimensie is te omschrij-
ven als een tot synthese weten brengen van diverse
denkvormen en denkinhouden als een metacognitieve
stijl. Het is een vorm van postformeel denken kenmer-
kend voor volwassenen, volgend op het abstract for-
meel-operationeel denken kenmerkend voor de adoles-
cent. Wijsheid kan helpen evenwichtige antwoorden te
formuleren voor complexe situaties, als, bijvoorbeeld,
tienerzwangerschappen en jonge relaties met vraag naar
autonomie. Wijsheid weerspiegelt zich in een vijftal
componenten. Het zijn een rijke feitelijke kennis van het
leven, rijke procedurale know-how over levensaangele-
genheden, levensomvattend contextualisme over le-
venssituaties in tijd en ruimte, een dosis relativisme met
oog voor verschillen, en rekening houden met onzeker-
heid als onvoorspelbaarheid en onbeheersbaarheid. Als
gelinkt aan postformeel denken laat wijsheid zich ken-
nen door meer pragmatisme naast logica en een meer
geïntegreerd niveau van cognitief functioneren. Het
postformeel denken is een denken dat niet enkel meer
522
gebaseerd is op logica, maar ook op het subjectief emo-
tioneel menselijke en op het reële pragmatische. Het
denken gaat dan niet enkel meer om het principiële of
juiste, maar ook om het acceptabele of menselijke en om
het werkbare of realistische. In dit denken is er ruimte
voor een dialectisch denken, met een samen en weder-
zijds overwegen. Wijsheid leidt tot ruimere en ontijdelij-
ker of meer universele interpretaties en reacties in meer
diverse contexten, zonder vertekenend of begrenzend te
willen werken. Wijsheid onderkent meer de complexiteit
en het specifieke van iets.
Wijsheid zorgt ervoor dat kenschema's een rijke gevari-
eerde inhoud krijgen, zodat betere interpretaties en re-
acties in meer contexten mogelijk worden. Het zorgt er
ook voor in te zien dat alle kenschema's hoe rijk ook aan
inhoud, steeds maar een voorstelling en weerspiegeling
zijn van een mogelijk meer complexe realiteit. Zodat ken-
schema's naast duidelijkheid en zekerheid die ze bieden,
toch relatief kunnen zijn en onzekerheid niet helemaal
kunnen uitsluiten. Wijsheid geeft meteen aan dat groei
en verandering blijvend noodzakelijk zijn, maar zelfs dan
nog niet steeds een antwoord op alles kunnen bieden.
Zodat wijsheid meteen pleit voor gematigdheid. Zo zorgt
wijsheid voor een rijke, voldoende grofkorrelige inhou-
delijke structuur als gekristalliseerde intelligentie, met
523
voldoende ruimte voor variatie en uitzonderingen, waar-
bij getracht wordt niets of niemand over het hoofd te
zien.
Concreet aan de slag
Vul als ouder of als kind hieronder je huidig kenschema
over iets of iemand in :.
Geef vervolgens aan of je gebruik wenst te maken van
expertise-, creativiteits- of wijsheidsontwikkeling :
expertise-ontwikkeling
creativiteitsontwikkeling
wijsheidsontwikkeling
Wijzig vervolgens de inhoud zodanig dat je gebruik
maakt van de ontwikkeling(en) die je koos :
524
Schema-ordening
Schemavoorrang
Als je naar het gedrag van je kind of je eigen gedrag aan-
dachtig kijkt, kan je merken dat meerdere onderliggende
en dragende schema's tegelijk actief zijn. Sommige van
deze schema's zijn meer op de achtergrond actief, ande-
ren meer direct op de voorgrond. Indirect geactiveerde
schema's hebben meer te maken met jezelf, het zelf-
beeld voor je kind of je eigen zelfbeeld, bijvoorbeeld. Of
met de context, het contextschema, de idee dat je thuis
bent in het gezin, bijvoorbeeld, of op straat met vrien-
den. De zelfschema's tasten voortdurend af of je hier en
nu jezelf bent en hoe je kan reageren binnen je zelfbeeld.
Ze tasten ook voortdurend af of je hier en nu afwijkt van
je zelfbeeld en reageert op een manier die niet bij je
Meerdere schema's om waar te nemen en te reage-
ren zijn tegelijk actief.
Soms dringt een zekere ordening zich op.
525
past. De contextschema's houden in het oog of de con-
text is zoals je ze voorstelt. Is de context nog veilig, vrien-
delijk en prettig, of is ze onveilig, vijandig en onprettig.
Welke concrete schemas hierbij gemakkelijker worden
geactiveerd is afhankelijk van je opvoeding en cultuur, je
persoonlijke ervaringen, je recente ervaringen, innerlijke
processen en externe omstandigheden.
Bijvoorbeeld, bij opgemerkte tegenstelling tussen wat je
kind zegt en doet kunnen achtereenvolgens volgende
schemas bij je worden geactiveerd : dromerig of realis-
tisch naargelang je opvoeding en cultuur; onbetrouw-
baar of eigenzinnig op basis van je eerdere persoonlijke
ervaringen; instabiel of impulsief op basis van je recente
ervaringen, ook priming genoemd die sneller en gemak-
kelijker activeren; afstandelijk of verwonderd op basis
van je eigen gemoedstoestand, behoefte, kenmerk of
verwachting als innerlijk proces; weerstand of openheid
op basis van extern gebeuren van bijvoorbeeld mis- of
erkenning door je kind.
Op de voorgrond staan schema's die onmiddellijk ge-
dragssturend en -begrenzend zijn. Ze hebben te maken
met de concrete situatie of het concrete gebeuren
waarop je gericht bent en waarop je reageert. Je kind is
met iets aan het spelen, jij bent iets aan het maken. Je
kind kijkt TV, jij praat met je kind. Je tracht dan continu
526
hoogte te nemen van de situatie en het gebeuren en te
zien wat je er van kan maken op basis van je eerder ver-
worven kenschema's. Zo kom je er versneld achter wat
een situatie of gebeuren voor je is en betekent. Je kan
dan op basis van wat je opmerkt en wat je je voorstelt
passend reageren zoals in het schema opgenomen is.
Met andere woorden, op basis van wat je opmerkt acti-
veer je schema's, zodat de meest bij de situatie of het
gebeuren passende voorstelling actief wordt. Dit geacti-
veerd schema geeft je meteen op basis van wat erin aan
ervaring en kennis opgenomen is, aan hoe best te reage-
ren.
Is het gedrag van je kind of jezelf ingegeven door be-
paalde gevoelens, door bepaalde behoeften of verlan-
gens, of nog door bepaalde door je gestelde doelen, dan
zal ook een hierbij passend schema geactiveerd worden,
met name respectievelijk een gevoels-, behoefte- of ob-
jectiefschema. Dit zal in de situatie of in het gebeuren
elementen opsporen die relevant zijn voor het gevoelen
of de behoefte. Zodat het hierbij passende gevoel of de
bijpassende behoefte actief wordt en er overeenkomstig
dit gevoelen of behoefte gereageerd wordt, dit zoals
voorzien in de geactiveerde schema-inhoud. Bijvoor-
beeld, is de omgeving bedreigend, dan zal de dreiging
opgemerkt worden, zodat een gespannen of angstig ge-
voelsschema wordt opgewekt. Dit schema houdt in te
kiezen om zo snel mogelijk de bedreiging te ontvluchten
527
zodat je in een veiliger omgeving terecht komt. Of bij-
voorbeeld, is de omgeving druk en lawaaierig, dan zal dit
belastende opgemerkt worden vanuit je actief wordend
behoefteschema aan rust. Zo dat je stappen kan onder-
nemen om het drukke en lawaaierige te verminderen of
er afstand tegenover te winnen. Met andere woorden,
de situatie of een gebeuren wekt niet enkel schema's,
ook je kind of jij zelf kunnen schema's activeren. Con-
crete voorbeelden hiervan zijn doelen die je jezelf hebt
gesteld. Iets op kortere of langere termijn wat je wil be-
reiken. Dit kan iets te maken hebben met iets leren of
iets realiseren, een taak of een opdracht die je hebt ge-
steld of waaraan je een bijdrage wil leveren, bijvoor-
beeld, samen met anderen. Het kunnen ook verwachtin-
gen zijn die je kind of jij aan jezelf hebt gesteld. Dit vanuit
zekere opvattingen en hierbij aansluitende waarden, ge-
dragsnormen en -kwaliteiten. Deze doel- en verwach-
tingsschema's speuren de huidige situatie en het huidig
gebeuren af en gaan na wat je kan doen of net niet kan
doen, of op die manier kan doen of net niet op die ma-
nier kan doen. Dit om een stap te zetten naar het je ge-
steld doel toe of om te vermijden dat je verwijderd raakt
van je aanwezige verwachtingen.
Veelal zal bij je kind en jezelf vastgesteld kunnen worden
dat gevoelens voorrang hebben op bij je aanwezige of
opgewekte behoeften, en dat doelen en verwachtingen
zich op hun beurt hierachter situeren. Een opgewekt
528
angstgevoel, bijvoorbeeld, zal veelal dominant zijn op
een aanwezige of ontstane behoefte aan rust en deze
laatste zal weer gemakkelijk voorrang hebben op het ge-
steld doel of je verwachting zo ontspannen mogelijk te
leven. Op deze volgorde zijn uiteraard uitzonderingen
mogelijk en vaststelbaar.
Vaak kan je bij je kind en jezelf merken dat je van binnen-
uit bepaalde dingen wil vermijden en voortdurend denkt
en bezig bent met wat je niet wil. Zoals bepaalde gevoe-
lens, of behoeftenoden, of situaties of gebeurtenissen
die tegengesteld zijn aan je doelen of verwachtingen. Je
wil mislukking en verlies, zwakte en niet-kunnen, breuk
en afwijzing vermijden en zo nodig actief tegengaan.
Omdat niet activeren van wat je niet wil, niet kan, ga je
activeren wat je niet wil. Zo krijgt je in je opmerken, je
ervaren en je doen te maken met mogelijk mislukken,
verlies, zwakte, incompetentie, breuk en afwijzing. Om
dit te vermijden van mentaal aan te trekken wat je niet
wil of wil vermijden, kan je beter activeren wat je wel wil.
Wat je wil zien en wil doen en wil hebben of zijn. Zoals
lukken, winnen, sterkte, competentie, relatie en erbij ho-
ren. In de praktijk kan je vaak merken dat dingen die je
niet wil vaak voorrang hebben op dingen die je wil. Zo
kunnen eerder schema's rond mislukken, verlies, zwakte,
incompetentie, breuk en afwijzing geactiveerd worden
dan schema's rond lukken, winnen, sterkte, competen-
tie, relatie en erbij horen.
529
Vergelijk je schema's die van buiten opgewekt worden,
met schema's die van binnenuit opgewekt worden, dan
kan je stellen dat de schema's van buitenaf veelal voor-
rang hebben. Je kind of jezelf zal, bijvoorbeeld, eerder
reageren op iets of iemand, dan dat je kind of jezelf iets
of iemand zelf actief benadert. Soms kan je merken dat
iemand geleerd heeft enkel nog te reageren op iets van
buitenaf en dat wat van binnenuit komt wordt verwaar-
loosd. Zo zal je gemakkelijk geneigd zijn een ervaren
moeilijkheid of probleem toe te schrijven aan de om-
standigheden en wat het in je opwekt, dan toe te schrij-
ven aan jezelf en wat je voor jezelf wou opwekken. Zo zal
je kind of jezelf, bijvoorbeeld, iets niet goed vinden van
zichzelf als anderen dit zeggen en zal je weinig geneigd
zijn jezelf te verdedigen, of nog blij te zijn met jezelf om-
dat je vond dat je erg veel moeite deed en het naar je
normen en verwachtingen toch nog oké was, of omdat
je erg vooruitgang maakte. Vaak zal je geneigd zijn een
hinderpaal voor een gesteld doel buiten jezelf te situe-
ren. Minder zal je geneigd zijn te onderkennen dat je mo-
gelijk jezelf tegenhoudt om iets waar te maken. Bijvoor-
beeld, omdat iets realiseren betekent dat dit verande-
ring voor jezelf inhoudt en je die verandering helemaal
niet wil of er mentaal niet op ingesteld bent. Het past,
bijvoorbeeld, niet bij je zelfschema, of nog niet. Bijvoor-
beeld, je wil helemaal niet opvallen in een groep, zo ga
je ook helemaal geen inspanning doen om je te onder-
scheiden. Je zelfschema remt je dan af of biedt je geen
530
steun om je in te zetten en iets te realiseren. Iets wat je
tot iemand anders zou kunnen maken dan de anderen of
ertoe zou kunnen leiden dat je anders wordt gezien.
Schemakeuze of niet
Geactiveerde schema's kunnen bij elkaar passen en op
elkaar aansluiten. Geactiveerde schema's kunnen ook
niet bij elkaar passen en helemaal niet op elkaar aanslui-
ten, maar in tegenstelling en in conflict zijn met elkaar.
Schema's kunnen bij elkaar passen omdat ze gelijk zijn,
of samenhangend hiërarchisch geordend zijn, of weinig
of niets met elkaar te maken krijgen, ook al zijn ze moge-
lijk niet gelijk. Voor je kind maakt het niets uit of het al-
leen met je of ook met je partner erbij over iets praat, als
ouder zitten jullie op dezelfde golflengte en jullie zullen
elkaar nooit tegenspreken. Beide ouderschema's zijn ge-
lijk voor je kind. Als ouder kan je van gezellige drukte
houden, het feit dat je kind soms meerdere vriendjes
mee naar huis brengt past hiërarchisch in dit plaatje, ook
het je vragen om mee te spelen had hiërarchisch in dit
plaatje van gezellige drukte gepast. De afspraak met je
kind is dat bij oma alles op haar manier gebeurt en bij je
thuis op jouw manier. Het maakt dan niet veel uit of je
er ook bij bent bij oma, het is voor je kind op oma's wijze,
of dat oma er bij je thuis bij is, het is voor je kind op jouw
531
wijze. Het ouder- en omaschema passen dan naast el-
kaar, hoe verschillend ook.
Geactiveerde schema's kunnen niet bij elkaar passen,
omdat ze niet gelijk zijn, of hiërarchisch elkaar tegen-
spreken, of te veel met elkaar te maken hebben, ook al
zijn ze gelijk. Voor je kind is het moeilijk over iets te pra-
ten met je beide samen als ouder. Het kind kan, bijvoor-
beeld, gemakkelijk over iets praten met je, iets wat voor
je partner erg moeilijk ligt. Het kind wordt dan erg ge-
remd om te praten, of moet zijn verhaal erg bijkleuren of
beperken. Als ouder kan je erg houden van wat ver-
trouwd is, als je kind dan weer begint te fantaseren kan
je het evenwel erg op je zenuwen krijgen, ook al past
herhaaldelijk fantaseren hiërarchisch in het plaatje van
vertrouwd. Als kind kan je het erg moeilijk hebben met
kiezen tussen, bijvoorbeeld, je zakgeld sparen of het nu
spenderen. Beide spreken het kind even erg aan, maar
slechts één van beide kan.
Zo kan je soms vaststellen dat je kind of jezelf niet tot
actie komen, ook al ben je er schijnbaar toe geneigd. Iets
of iemand staat dan in de weg. Voor jezelf of voor je kind
bewust worden welk schema hierbij actief is, kan toela-
ten te achterhalen wat je tegenhoudt. Zo kan je dit
schema trachten te deactiveren, of haar invloed onge-
daan trachten te maken, te omzeilen of te overkomen,
zodat je effectief tot actie kan komen. Zo kan je als ouder
532
op je kind willen reageren omdat je niet akkoord bent
met iets, maar je reactie zou kunnen botsen met je zelf-
schema van ouder die lief en vriendelijk is en wil blijven.
Zo kan je als ouder soms ook merken dat je overdreven
reageert nu het door omstandigheden niet langer moge-
lijk was binnen de grenzen van je zelfschema te blijven.
Dit schema remt je dan niet langer af en zo ga je voluit,
met de overtrokken reactie tot gevolg.
Zo kan je merken dat je soms eerst jezelf moet overtui-
gen of moet overleggen met jezelf om een keuze te ma-
ken en zo klaar te komen met jezelf, vooraleer naar bui-
ten toe op een bepaalde wijze te kunnen reageren. Ook
kan je merken dat deze drempel soms de moeilijkste is
om te nemen en eens je tot handelen komt het in de
werkelijkheid in de buitenwereld best meevalt en lukt.
Die keuzes zal je dan vooral moeten maken als schema's
elkaar uitsluiten, bijvoorbeeld, het moeten kiezen tussen
vriendelijk of onvriendelijk zijn. Of deze keuzes zal je
moeten maken als zich achter een schema nog een alge-
mener of belangrijker schema bevindt dat je wil nastre-
ven, bijvoorbeeld, je wil lief zijn maar de liefde van je kind
niet verliezen. Of nog als je een algemener of belangrij-
ker schema wil vermijden, bijvoorbeeld onvriendelijk zijn
en vijandigheid ontwikkelen, wat je beide wil vermijden.
533
Best geen gemakkelijke keuzes, waar je eerst zelf uit te
komen hebt en je mee te verzoenen hebt. Waarbij je
soms het meer onmiddellijke en concrete zult moeten
opofferen om het meer algemene en belangrijke te vrij-
waren. Dit zo aandacht en zorg voor beide elkaar uitslui-
ten.
Persoonlijke ordening
Vul voor je kind of jezelf je schemavoorrang en -keuze (of
niet) in. Ga na wat je hieruit kan leren om je kind, jezelf
en je gedrag beter te begrijpen en beter op elkaar te kun-
nen inspelen.
534
Schemapositie
en -oriëntatie
Concreet of algemeen
Voor sommige kinderen moet het heel concreet zijn. Zij
vragen voortdurend wat je bedoelt. Of je precies kan uit-
leggen hoe iets moet. Of je het misschien kan voordoen
of tekenen. Ze vinden gemakkelijk dat je te veel van hen
verwacht, alsof ze reeds volwassenen waren.
Andere kinderen verwachten net het omgekeerde. Je
mag hen iets vragen, maar de uitvoering waar en wan-
neer op welke wijze moet je aan hen overlaten. Te veel
Inhouden kunnen meer concreet of meer algemeen
in geheugenschema's opgeslagen worden.
Welke neiging kan worden onderkend ?
535
toelichting en uitleg maakt hen zenuwachtig. Ze zoeken
het zelf wel uit, of ze weten het zelf wel hoe het concreet
moet. Ze vinden gemakkelijk dat je te kinderachtig doet.
Opslaan en gebruik van ervaring en informatie
Een mogelijke reden voor deze verschillen zijn de cogni-
tieve of geheugenschema's waarin kinderen al hun erva-
ringen en alle verkregen informatie opslaan. Kinderen
maken voor alles een geheugenschema aan en vullen dit
met hun ervaringen en informatie. Dit schema spreken
ze dan weer aan wanneer ze met iets in contact komen
536
zodat ze weten wat dit voor hen is en voor hen betekent
en ze weten hoe erop te reageren en mee om te gaan.
Dit op basis van wat ze eerder erover leerden. Dit kan
gaan van zich te kleden tot hoe met een vriendje om-
gaan.
Wat kinderen in hun geheugenschema over iets opslaan
kan zeer fragmentair en heel concreet zijn met weinig
linken. Het kind kan ook deze gegevens systematisch or-
denen en tot een algemeen en abstract geheel maken.
Deze laatste kindjes zijn voortdurend op zoek naar pa-
tronen in hun waarneming, denken en herinneren. Ze
zoeken regelmaat, herhaling, veralgemening, abstrahe-
ring, vormen, processen, volgorde, gelijkenis, wat sa-
mengaat en samenhoort, enzomeer. Zijn zijn speel-
vriendjes de kindjes waarmee het in het verleden ooit
eens speelde, of zijn het alle kindjes van zijn leeftijd uit
zijn onmiddellijke omgeving met wie het zou kunnen
spelen.
Op het ogenblik dat het zijn geheugenschema over iets
aanspreekt om iets te herkennen en op iets te reageren,
kan het bij het concrete blijven omdat het zo werd opge-
slagen en het kind zo 'gepositioneerd' is. Of kan het het
meer algemene aanspreken omdat het zo verwerkt werd
en het kind zo 'georiënteerd' is. Zijn voor het eerste kind
zijn reeds gekende speelvriendjes niet daar, dan weet
het niet met wie te spelen. Het tweede kind weet met
537
deze moeilijkheid evenwel gemakkelijker om te gaan,
omdat het ook andere voor spelen in aanmerking ko-
mende kindjes kan opzoeken.
Wat in een geheugenschema opgeslagen is op basis van
ervaring en informatie gaat over het wat van iets, het
hoe van iets en het voor wat of wie van iets. Wat verstaat
je kind bijvoorbeeld, onder speelvriendje, hoe gaat het
om met een speelvriendje, en tegenover wie spreekt het
van speelvriendje. Deze gegevens kunnen eerder opper-
vlakkig opgeslagen liggen met weinig linken en naar voor
komen als automatische gedachten bij het wat, strate-
gieën bij het hoe en voorwaarden bij het tegenover wie
of wat. Of zij kunnen meer samengebald opgeslagen lig-
gen als kernovertuigingen over wat, hoe en waar en
wanneer iets is.
Hoe algemener opgeslagen hoe meer toepassingsmoge-
lijkheden omdat eerder inzichten en regels zijn opgesla-
gen. Hoe concreter hoe minder toepassingsmogelijkhe-
den omdat alleen feiten en herinneringen zonder veel
verbanden zijn opgeslagen, die wanneer ze ontbreken in
de realiteit geen afleiding of variatie meer toelaten.
Verschillen tussen kinderen
Sommige kinderen hebben moeite om een situatie te be-
grijpen en zijn dan extreem op zoek naar structuur en
538
vormen als model om iets op te vatten en met iets om te
gaan. Zij zijn vooral op zoek naar wanneer, waar en te-
genover wie iets zo op te vatten en zo te doen. Dit geldt
voor kinderen in het algemeen naarmate ze jonger zijn.
Dit geldt specifiek voor kinderen met neiging tot of aan-
leg voor autisme en voor ADHD. Deze kinderen kunnen
moeilijker linken leggen in hun hoofd en met wat zich in
hen ook afspeelt. Er kan gesproken van verzwakte cen-
trale coherentie. Ze zijn analytisch en begaan met syste-
matiseren.
Andere kinderen hebben moeite om iets wat ze best be-
grijpen en weten hoe mee om te gaan in welke situatie
en tegenover wie, ook concreet vorm te geven. Ze kun-
nen er, bijvoorbeeld, wel in het algemeen over praten
maar het omzetten in iets concreet, is veel moeilijker. Dit
doet zich gemakkelijker voor bij oudere kinderen en kin-
deren die vooral veel informatie zonder eigen ervaring
verkregen. Dit geldt specifiek ook voor kinderen met nei-
ging tot of aanleg voor hooggevoeligheid of hoogbe-
gaafdheid. Deze kinderen kunnen moeilijker linken leg-
gen in de realiteit en met wat zich in de realiteit afspeelt.
Ze zijn synthesegericht en begaan met losmaken.
Vooral kinderen die extreem concreet en partieel dingen
ervaren en mee omgaan kunnen problemen ervaren.
Ook kinderen die extreem abstract en veralgemenend
539
dingen ervaren en mee omgaan kunnen problemen er-
varen. De eerste groep maakt gebruik van contextuele
sleutels en mist relationele sleutels. De tweede groep
maakt vooral gebruik van relationele sleutels en mist
contextuele sleutels. Ook emotioneel kan de eerste
groep eerder in geringe mate geraakt lijken, terwijl de
tweede groep dit gemakkelijk in uitgesproken mate lijkt.
De eerste groep laat dan minder gemakkelijk emoties
zien, terwijl de tweede groep dit in overdreven mate
neigt te doen. In de eerste groep zijn de gevoelens vlak,
in de tweede groep zijn ze extremer in de één of andere
richting. In de eerste groep lijkt het kind weinig betrok-
ken, in de tweede groep zeer uitgesproken. De eerste
groep kinderen geeft gemakkelijk de indruk op één of an-
dere manier te kort te schieten, de tweede groep geeft
gemakkelijk de indruk te ver te gaan.
De eerste groep vraagt om concrete en praktische acti-
verende hulp. De tweede groep vraagt om emotionele
remmende hulp. De eerste groep heeft vooral te maken
met een informatieverwerkingsproblematiek, de twee-
de groep met een emotieregulatieproblematiek. De eer-
ste groep situeert zich aan de buitenzijde van een cogni-
tief of geheugenschema. Ze vat dingen oppervlakkig zon-
der veel verbanden en dringt moeilijk door tot de kern.
Een deel van hen blijft gefocust op details en komt er
moeilijk van los, een ander deel krijgt moeilijk vat op de-
tails die hen voortdurend ontsnappen. Deze groep heeft
540
nood aan hulp op praktijkniveau. De tweede groep situ-
eert zich aan de binnenzijde van een cognitief of geheu-
genschema. Ze vat dingen vooral in hun kern met veel
verbanden en heeft problemen met concrete omgang en
gebruik. Ze heeft nood aan hulp in het loskomen van dit
diepteniveau. Door de spontane oriëntatie van deze kin-
deren bij te sturen kan een verschuiving in schemaposi-
tie bewerkstelligd worden. Voor de eerste groep kin-
deren dreigt chaos en verloren raken, voor de tweede
groep dreigt fixering en niet meer losraken.
Voorkeurpositie en -oriëntatie
Recent onderzoek aan de Universiteit van Genève toont
aan dat in het algemeen het geheugen de voorkeur geeft
aan essentie boven vorm. Via overeenkomsten in struc-
tuur en essentie wordt iets in het heden verbonden met
iets uit het verleden. Het geheugen gebruikt bij voor-
keur deze diepte aanwijzingen boven overeenkomsten
aan de oppervlakte. Deze oppervlakte aanwijzigingen
gebruikt het enkel bij het ontbreken van essentie aanwij-
zingen bij het zich herinneren.
Zo kwam naar voor dat bij het leren bij voorkeur de focus
gelegd wordt op essentiële eigenschappen eerder dan
op vormelijke kenmerken. De eerste zijn minder varia-
bel dan de tweede, komen meer voor en zijn meer rele-
vant. Het geheugen gebruikt doorgaans niet zomaar de
541
gemakkelijkste optie van oppervlakte-aanwijzingen, zo-
als concrete omgeving of opvallend voorkomen. Deze
oppervlakte-of situatie-aanwijzingen domineren niet de
herinnering, maar zijn eerder indicatief, wijzen eerder de
weg. De inhoud-aanwijzingen vormen meer de essentie
waarop het geheugen uitkomt.
Je kind situeren
Het schema laat toe je kind te situeren wat positie of ori-
entatie betreft op het vlak van begrijpen (begripsinvul-
ling), op het vlak van reageren (gedragsinvulling) en op
het vlak van contextrelevantie (contextinvulling).
Je kan aangeven of je kind op die vlakken meer concreet
of meer algemeen gepositioneerd is, of georiënteerd is.
Vind je vooral concrete gedachte-uitingen terug of meer
algemene kernachtige ?
Vind je vooral concrete handelingsstrategieën terug of
meer globale benaderingen ?
Vind je vooral concrete contexten terug of meer alge-
mene als voorwaarden om zo iets op te vatten en er zo
mee om te gaan ?
542
543
Schema-potentieel
Elk kind is voortdurend in ontwikkeling. Deze ontwikke-
ling verloopt deels spontaan, deels intentioneel. Deze
ontwikkeling is deels bedoeld voor het nu, deze ontwik-
keling is deels bedoeld voor later. Bedoeld voor opgaven
waarvoor nu gesteld, bedoeld ook voor taken en functies
voor later. Bedoeld voor het dagelijks leven, bedoeld ook
voor leer- en werksituaties.
Een vraag die zich bij deze ontwikkeling stelt, is hoe ver
deze ontwikkeling reeds gekomen is. Een tweede vraag
die zich bij deze ontwikkeling stelt is hoe ver deze ont-
wikkeling mogelijk is. Welk potentieel is reeds verworven
en welk potentieel kan nog verworven worden. Welk po-
tentieel is reeds verworven, en welk potentieel is nog
mogelijk.
Wat heeft het kind reeds verworven en over welk ont-
wikkelingspotentieel beschikt het nog ?
544
Aan de hand van het verworven potentieel kan nagegaan
worden in hoever de ontwikkeling in overeenstemming
is met wat mag verwacht worden. Of het niveau van ont-
wikkeling in overeenstemming is met de leeftijd van het
kind in ontwikkeling.
Aan de hand van het mogelijk potentieel kan nagegaan
worden in hoever nog ontwikkeling mogelijk is. Tot op
welk niveau ontwikkeling kan plaatshebben, onder meer
rekening houdend met het aanwezig ontwikkelings-
tempo.
Om het verworven en mogelijk potentieel weer te geven,
kan gebruik gemaakt van schema's in ontwikkeling. Een
schema omvat alle informatie over iets welk reeds ver-
worven is. Een schema kan ook alle informatie omvatten
over iets welk nog te verwerven is.
De verworven of potentiële informatie kan gaan over
kennen, kunnen en willen. Of anders gezegd over het
wat, het hoe en het waarom. Wat weet een kind reeds
over iets, wat kan een kind reeds met iets, en wat wil een
kind reeds met iets. Wat kan een kind nog weten over
iets, wat kan een kind nog met iets, en wat wil een kind
nog met iets. Hoe ver is zijn kennen, kunnen en willen
reeds gevorderd. Hoe ver kan zijn kennen, kunnen en
willen nog vorderen.
545
Wat een kind wil is vaak functie van zijn ken- en kunnen-
potentieel. Dit kennen en kunnen vragen inspanning en
aanleg, hoe ver kan en wil het kind hierin gaan. Hoe groot
is zijn aanleg, hoe groot is de inspanning die het kind kan
of moet leveren. Het willen onder de vorm van een voor-
opgezet doel is dan functie van de mogelijkheden aan
aanleg en inspanning. Hoe snel is het kind verzadigd en
voldaan. Zo wordt motivatie als de wil en het doorzet-
tingsvermogen in contact met iets wat de interesse weg-
draagt gezien als kenmerk van hoogbegaafdheid.
Om de ontwikkelings-, leer- en werkprestaties van ie-
mand af te wegen zal naast kennis ook een kunnen nodig
zijn, maar zal uiteindelijk het willen of de aanwezige of
potentiële motivatie doorslaggevend zijn.
Het in kaart brengen van het verworven en potentiële
kennen, kunnen en willen aan de hand van schema's ter-
zake, kunnen het ontwikkelingsverloop zichtbaar maken.
Hoe ver is het kind reeds gevorderd, hoe ver kan het nog
gaan. Deze schema's kunnen heel specifiek zijn, of ze
kunnen heel algemeen zijn. Ontwikkeling op een bepaald
vlak, of ontwikkeling als individu in zijn geheel.
546
schema-ontwikkeling en -potentieel
Om het mogelijk potentieel in te schalen kan onder meer
gebruik gemaakt worden van de aanvang van de ontwik-
keling, het tempo van de ontwikkeling, de kwantiteit
reeds verworven en van de kwaliteit reeds verworven.
Ook de soepelheid van wat reeds verworven werd is mee
bepalend. Is wat reeds verworven werd vrij statisch en
star, dan zal nog weinig dynamiek en groei mogelijk zijn.
547
Eerder zal gezocht worden naar behoud van wat aanwe-
zig is, eerder dan naar aanvulling en verandering.
Geef voor je kind specifiek of voor het geheel het verwor-
ven en mogelijk potentieel weer aan de hand van het
schemabegrip.
548
Schema’s
als realiteit
Schema's voor onszelf en anderen
Schema's vormen de wijze waarop de realiteit in ons is
vastgelegd. Ze stellen als het ware de realiteit voor op
basis van opgedane ervaringen. Doordat deze ervarin-
gen steeds beperkt zijn, is onze opgeslagen voorstelling
in schema's ook steeds beperkt. De realiteit is veelal veel
rijker en vertoont meer facetten dan we er in onze ge-
heugenschema's van terug vinden. Toch zijn we geneigd
de realiteiten die we ontmoeten gelijk te stellen met wat
in onze geheugenvoorstellingen terug te vinden is. Zoals
wij dingen, mensen en gebeurtenissen in onze omgeving
kennen, zo zijn ze voor ons.
Schema's kunnen van grote invloed zijn, niet enkel
op hoe de realiteit overkomt, maar ook op hoe de
realiteit is.
549
Niet alleen zijn we voor onszelf geneigd wat we opgeno-
men en ervaren hebben als de realiteit te bestempelen.
We zijn ook geneigd onze voorstellingen en omgang als
deze voor de ander te ervaren. We vullen zo gemakkelijk
het beeld van en de reactie op de realiteit voor anderen
in. Onze kijk en reactie, daarvan nemen we gemakkelijk
aan dat dit ook de kijk en reactie is van anderen uit onze
omgeving. We gaan er dan in gesprek en omgang veelal
vanuit dat deze overeenkomstig onze schema-invullin-
gen verlopen.
Schematoepassing
Hebben we nieuwe contacten met de realiteit dan zijn
we in de eerste plaats geneigd onze geheugenschema's
aan te wenden bij de waarneming en interpretatie van
die realiteit. Zo mogelijk trachten we de realiteit terug te
brengen tot wat we reeds eerder hebben geordend en
verwerkt in onze schema's. Wij gebruiken de schema's
bij het selecteren en benoemen van de realiteit en bij het
reageren op deze realiteit. Vooral het vinden van over-
eenkomsten werkt belonend, bij verschil voeren we de
nodige aanpassingen aan onze schema's uit, zodat ze bij
een volgend contact tot een betere overeenstemming
leiden. Leerervaringen grijpen zo vooral plaats op cogni-
tief vlak als schema-bevestiging of -aanpassing.
550
Schema-invloed
Door onze schema's als realiteit aan te wenden gaan we
bovendien overeenkomstig deze schema's reageren als-
of realiteit. Hierdoor verhogen we de kans dat onze ver-
wachtingen opgeslagen in onze geheugenschema's rea-
liteit worden. Als we als ouder en kind elkaar, bijvoor-
beeld, als te vertrouwen waarnemen, gaan we ook op
een vertrouwelijke manier met elkaar om. Hierdoor ver-
hogen we wellicht de kans dat de ander ons vertrouwen
niet zal schenden en zijn te vertrouwen-zijnswijze acti-
veert.
Door onze schema's als realiteit aan te wenden gaan we
tevens in de realiteit de voorwaarden menen aan te tref-
fen om iets zo te benoemen en er zo op te reageren. We
ervaren dan de omstandigheden en de processen als
aanwezig voor iets. Door vanuit onze schema's uit te
gaan van de passende omstandigheden en nodige pro-
cessen, verhoogt gemakkelijk de kans via aanwending
van deze schema's uit te komen bij de gewenste resulta-
ten voor de context. Willen we, bijvoorbeeld, als ouder
en kind dichter naar elkaar toegroeien en menen we
reeds een aanzet van vertrouwen op te merken en een
begin van toenadering dan zal het gehanteerde relatie-
schema wellicht bijdragen tot de gezochte intimiteit. Zo
dragen schema's bij tot keuzes, beslissingen en doelen
551
die de realiteit steeds meer kleuren en vorm geven over-
eenkomstig de ontwikkelde schema's.
Schema's helpen en dragen alzo niet enkel bij tot de re-
aliteitsbenoeming en de realiteitsomgang. Ze dragen te-
vens bij tot de realiteitsverandering overeenkomstig de
aanwezige schema-invulling. Zo is de invloed van sche-
ma's wel erg vergaand en ingrijpend. Ze bepalen niet al-
leen wat als realiteit verschijnt, ze bepalen tevens hoe
met deze realiteit wordt omgegaan vanuit er in opgeno-
men verwachtingen. Ze bepalen tenslotte ook hoe de re-
aliteit zal zijn of worden. Dit door er via onze omgang
vastgelegd in de schema's veranderingen in aan te bren-
gen, zodat de gecreëerde realiteit steeds meer een af-
straling wordt van de aanwezige geheugenschema's.
Kracht van schema's
Door deze ingrijpende invloeden worden schema's
steeds meer ondersteund door de vertoonde omgang en
de gecreëerde veranderingen in de realiteit. De realiteit
gaat steeds meer lijken op haar schemavoorstelling. Als
we mensen in onze omgeving, bijvoorbeeld, benoemen
als ofwel te vertrouwen ofwel als niet te vertrouwen,
gaan we ons gemakkelijk anders gedragen tegenover wie
te vertrouwen is waarvoor we ons meer openstellen en
wie niet te vertrouwen is waarvoor we ons meer afslui-
ten. Op termijn gaat dit tot gevolg hebben dat zich in de
552
realiteit twee groepen aftekenen op basis van al dan niet
te vertrouwen. Met de eerste groep hebben we een so-
ciaal netwerk uitgebouwd, de tweede groep hebben we
zoveel mogelijk uit ons sociaal netwerk geweerd. Zo
komt de tweedeling in de realiteit steeds meer overeen
met onze duale schemavoorstelling.
Zo verschijnen niet alleen onze schema's als realiteit
voor onszelf en anderen uit onze omgeving, maar wor-
den ze ook steeds meer realiteit voor onszelf en anderen
uit onze omgeving. Waar in het eerste geval er naast de
voorstelling nog plaats is voor een andere mogelijke rij-
kere realiteit, verdwijnt dit in het tweede geval waarin
de realiteit steeds meer wordt aangepast aan de voor-
stelling. Ook al vat je, bijvoorbeeld, iedereen op als niet
te vertrouwen, toch zijn er in de realiteit zeker een aan-
tal mensen die te vertrouwen zijn, de realiteit is rijker en
meer genuanceerd dan je voorstelling. Maar zodra iets
steeds meer realiteit wordt door toepassing van je
schema, kan je eisende voorstelling voor te vertrouwen,
maken dat niemand nog in het vakje van te vertrouwen
thuishoort. Ook al vat je, als ander voorbeeld, jezelf op
als zonder talent, toch kan het zijn dat er nog verborgen
aanleg in je schuil gaat. Door vanuit je voorstelling even-
wel voor jezelf elk kunnen-in-aanleg te miskennen, kan
stilaan je aanleg verloren gaan. Sommigen hebben heel
uitgebreide detailvoorstellingen van iets, als laatste
voorbeeld. Gaan ze van hieruit tot handelen over, dan
553
komen ze tot heel gedetailleerde uitwerkingen en con-
structies in de realiteit. Zoals, bijvoorbeeld, terug te vin-
den in een geschreven erg uitgesponnen verhaal of in de
inrichting of organisatie van iets waarin alles tot in de
kleinste puntjes wordt vastgelegd.
Relatie schema en realiteit concreet gemaakt
Ga voor jezelf of je kind na in welke mate je voorstelling
en de realiteit met elkaar overeenstemmen.
Ga na in welke mate de realiteit je voorstelling beïn-
vloedde of net andersom je voorstelling de realiteit beïn-
vloedde.
554
Schema's
en realiteit
Als ouder ben je vaak op zoek naar de waarheid, de wer-
kelijkheid of de realiteit. Hierop wil je je denken, hande-
len en zijn baseren in de relatie met je kind. Wie is je
kind ? Wie ben jezelf ? Wat is opvoeding ? Wat is het
leven ? Wat is geluk en hoe bereik je het ?
Het schemabegrip als kenstructuur laat toe waarheid,
werkelijkheid, realiteit, subjectiviteit en objectiviteit -
vaak moeilijke vraagstukken in onze samenleving die
veel debat uitlokken - een plaats te geven. Waarheid
staat voor potentieel effect, het zal werken. Het is wat
juist is en voorspelling toelaat. Werkelijkheid staat voor
Als ouder ben je vaak op zoek waar je opvoeden op
te baseren ?
555
actueel effect, het werkt. Het is wat geldig is. Realiteit
tenslotte staat voor (terug)gevonden effect, het werkte.
Het is wat bestaat. Denk aan wat van toepassing is bij ex-
perimenteel wetenschappelijk onderzoek.
Deze begrippen vragen om een wegfilteren van subjecti-
viteit ten voordele van objectiviteit. Een weg van het
subject als ik-betrokken, op weg naar het object als niet-
ik-betrokken om zo te komen van subjectiviteit naar ob-
jectiviteit. Dit wegfilteren maakt dat waarheid subject is,
waarheid werkelijkheid
realiteit
556
verwijzend naar potentieel effect als object. Dat werke-
lijkheid subject is, verwijzend naar actueel effect als ob-
ject. En dat realiteit subject is, verwijzend naar gevon-
den effect als object. Denk aan het wetenschappelijk ge-
bruik van wiskunde en statistiek als extern en neutraal
referentiepunt.
De benoeming waarheid, werkelijkheid en realiteit vor-
men hierbij de vorm, bijv. taal, definitie, formule waarin
gegoten, verwijzend naar de inhoud, bijv. objecten, zoals
planeet, dieren, leven, processen, waaruit gegoten. Zo
ook verschijnt samenleven als vorm en leven als inhoud.
Hierbij kan erop gelet worden niet met de vorm naar de
inhoud te gaan, maar met de inhoud naar de vorm te
gaan voor zover mogelijk. Hierbij indachtig dat het niet
gaat om wat iemand zou willen wat was, maar om wat
het was en wat dit iemand zegt. Meer hierover lezen kan
in het thema-onderdeel ‘Spelen met inhoud en vorm.
Over leven en samenleven’ van deze encyclopedie.
Schema's staan voor de theorie, voorstelling, subject en
vorm. Ze verwijzen naar iets dat de praktijk, voorge-
stelde, object en inhoud is. Schema's hierbij laten aan-
sluiten op de realiteit die in deze schema's wordt gevat,
is hierbij een grote opgave en uitdaging.
Of je geboden opvoeding waar is, hangt af van of de
557
voorspelde ontwikkeling uitkomt. Of je geboden opvoe-
ding overeenstemt met de werkelijkheid, hangt af van of
ze effectief ontwikkelingsgericht werkt. Of je geboden
opvoeding tenslotte reëel is, hangt af van of de voorop-
gestelde ontwikkeling heeft plaats gehad. De mate
waarin ontwikkeling kan, plaatsheeft en lukte zal de
mate van waarheid, werkelijkheid en realiteit van de op-
voeding bepalen. Hoe waardevol, werkelijk en haalbaar
is je geboden opvoeding.
Geef zo je wil aan wat je terugvond van je eigen denken
rond deze begrippen.
558
Schema-
relaties
Welke relaties ?
Tussen kenschema's, als wat iets voor iemand is, bestaan
bepaalde relaties. Het zijn mogelijk kenmerken die ge-
linkt zijn, of het zijn acties die ze delen of contexten die
verbonden zijn. Deze relaties zijn niet enkel passief,
maar veelal ook (inter)actief. Dit betekent dat deze ken-
schema's invloed uitoefenen op elkaar. Deze invloed kan
remmend of inperkend zijn. Veelal is de invloed stimu-
lerend of zelfs bepalend, of vormt het ene kenschema de
motor voor het andere. Zelfs kunnen schema's voor-
waarde zijn voor elkaar.
Tussen schema's bestaan vaak relaties. Relaties van
waaruit invloed ontstaat op elkaar welke gunstig of
ongunstig kan zijn. Invloed die de vorm kan aanne-
men van motor zijn, of zelfs voorwaarde zijn voor el-
kaar.
559
Het is goed om weten dat aan deze kenschema's ook re-
aliteiten gekoppeld zijn, gelinkte eigenschappen in de
werkelijkheid, verbonden acties en reële situaties. Ook
deze realiteiten oefenen eveneens invloed uit op elkaar
die remmend of stimulerend kan zijn.
Zo kan gesproken worden over duodraaien : het ene ken-
schema helpt het ander schema actief te worden en de
ene eraan gekoppelde realiteit maakt de ander mee ac-
tief. Er kan dan gesproken van schema-duo's.
Toepassing
Toegepast op opvoeding kan vastgesteld dat opvoeding
in het verleden, maar ook nu soms nog, erg verbonden
kan zijn met religie. Wordt aan opvoeding gedacht dan
konden of kunnen waarden en normen opduiken die te-
rug te vinden zijn in bepaalde religies. Maar ook in de re-
aliteit bestaat deze verbondenheid. Het gaat, bijvoor-
beeld, om een in oorsprong religieuze instelling of school
die zich bezighoudt met opvoeden.
Zo ook is religie doorheen de geschiedenis veelal verbon-
den geweest met kunst, zowel in de voorstelling als in de
realiteit. Kunst beeldde religieuze taferelen uit en kwam
zo tot ontwikkeling en bloei. Zo gaf religie kansen en sti-
560
mulansen aan kunst. Maar ook omgekeerd, gaf kunst sti-
mulansen aan religie door haar religieuze voorstellingen
te bieden die een geestelijke, niet-waarneembare reali-
teit waarneembaar en zo tastbaar wisten te maken dat
ze bijdroegen aan de ontwikkeling en bloei van de religie.
Transactioneel ontwikkelingsmodel
Naast duodraaien kan ook multiple draaien onderkend
worden. Er zijn dan meerdere actoren in het spel.
Zo is een kind gelinkt aan zijn ouders en vindt het daar
een veilige thuis waarin het kan groeien. Zo is een kind
ook gelinkt aan zijn leefomgeving, zoals leeftijdsgenoten
en school en vindt het daar uitdagingen en kansen waar-
door het zich kan ontwikkelen. In het transactioneel ont-
wikkelingsmodel wordt hier volop aandacht aan be-
steed. Opvoeding wordt voorgesteld als een transactio-
neel proces met klassiek drie actoren. Dit zijn kind, ou-
ders en omgeving. Volgens dit model zijn ouder, kind en
omgeving voortdurend met elkaar in transactie en beïn-
vloeden ze elkaar wederzijds, zowel reëel in de werke-
lijkheid, als mentaal in de voorstelling. Zo kunnen de ei-
genschappen en het gedrag van het kind bepaald opvoe-
dingsgedrag van de ouders uitlokken. Bijvoorbeeld, kan
belonen of straffen afhangen van de leeftijd van het kind.
Of kan het gender van het kind invloed uitoefenen op
561
opvattingen over passend speelgoed. Of kan de per-
soonlijkheid van het kind een rol spelen in het gemakke-
lijker of strikter zijn van ouders.
Van dit transactioneel model bestaan vele varianten. Zo
is er het procesmodel van Belsky waarin de bidirectio-
nele relatie tussen opvoeders en kind centraal staan. Zo
is er het model van Hellinckx waar het afstemmingspro-
ces tussen het kind met zijn opvoedingsvraag en de op-
voeder met zijn opvoedingsaanbod centraal staat. Zo is
er het ecologisch model van Bronfenbrenner met het
kind in het centrum en alles en iedereen van micro- (ou-
der-kind) tot macro-systeem (cultuur) wat er rond
draait. Zo is er het balansmodel van Bakker met een in-
ventaris van micro tot macro van beschermende en risi-
cofactoren die rond het kind en zijn ontwikkeling als
kracht of last draaien als geheel van processen en een
gunstige of ongunstige invloed uitoefenen.
In bepaalde gevallen kunnen de relaties tussen kensche-
ma's niet enkel inhouden dat ze motor zijn voor elkaar,
maar zelfs ook voorwaarde. Zoals, bijvoorbeeld, geen
ouder zonder kind.
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen
'Agency als cognitief schema' en Invloedsschema
en -processenvan deze encyclopedie.
562
Praktijk
Wat kan je linken aan de door je geboden opvoeding ?
Op welke wijze ? Gunstig of ongunstig ?
Wat kan je linken aan je opvoedingsvoorstelling in de
vorm van je kenschema's ? Op welke wijze ? Gunstig of
ongunstig ?
Wat kan je als linken in de realiteit en je voorstellings-
wijze van opvoeden weglaten of veranderen ?
Wat kan je als linken in de realiteit en je voorstellings-
wijze van opvoeden toevoegen of versterken ?
563
Schema-
relevantie
Wat is relevant voor iemands kenschema's ?
Kenschema's als wat iets voor iemand is, omvatten een
aantal elementen voor begripsinvulling of het wat, een
aantal elementen voor gedragsinvulling of het hoe, en
een aantal elementen voor contextinvulling of het waar,
wanneer, tegenover wie, waarom en waartoe. Alle ele-
menten die persoonlijk gekleurd zijn, als wat iemand on-
der iets verstaat en hanteert in welke situaties. Bijvoor-
beeld, wat is voor iemand opvoeding, hoe doet iemand
dat, waar en wanneer komt dit voor iemand aan bod.
Wat voor iemand van toepassing is, kan inhouden be-
vatten die meer centraal staan, die dynamisch op el-
kaar inwerken en meer algemeen of specifiek zijn.
Hiermee rekening houden bij wat opvoeding voor ie-
mand inhoudt, kan leiden tot meer begrip en een be-
ter op elkaar inspelen.
564
Deze invullingselementen van een schema vertonen een
zekere rangorde. Bepaalde elementen zijn meer cen-
traal, meer belangrijk, meer op de voorgrond of meer re-
levant, dit als statisch gegeven. Bepaalde aanwezige ele-
menten vertonen ook een onderlinge dynamiek. Ze ver-
houden zich tegenover elkaar als oorzaak en gevolg mo-
gelijk wederzijds, of als elkaar instandhoudend mogelijk
parallel, of als middel tot doel mogelijk circulair, dit als
dynamisch gegeven. De invullingselementen van een
schema vertonen ook een zekere algemeenheid. Ze zijn
meer generiek aanwezig of van toepassing, of ze kunnen
meer specifiek aanwezig of van toepassing zijn, dit als si-
tuationeel gegeven.
Wat is relevant voor iemand toegepast op opvoeding ?
Opvoeding, bijvoorbeeld, gaat over de interactie tussen
ouders als volwassenen en hun zoon of dochter als kin-
deren. Vastgesteld kan worden dat in deze interactie
grote verschillen kunnen waargenomen worden. In de
opvoeding kan de ouder centraal staan, als belangrijk
gelden, meer op de voorgrond staan en meer relevant
zijn. In de opvoeding kan ook het kind centraal staan, als
belangrijk gelden, meer op de voorgrond staan en meer
relevant zijn. Dit als begripsinvulling. In het eerste geval
kan dit tot uiting komen in meer een nee-houding tegen-
over het kind, in het tweede geval kan dit terug te vinden
zijn in meer een ja-houding tegenover het kind. In het
565
eerste geval staat meer het ouderschap op de voor-
grond, in het tweede geval is meer de opvoeding rele-
vant. Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel
Een ja- of nee-houding in de opvoedingvan deze ency-
clopedie.
In de opvoeding kunnen daarnaast meerdere elementen
in een zekere verhouding tot elkaar staan. Elementen
als, bijvoorbeeld, gezag uitoefenen en afhankelijk zijn.
Dit als gedragsinvulling. Hierbij kan het gezagvol leiding
geven als oorzaak, afhankelijke volgzaamheid tot gevolg
hebben. Of kunnen leiding geven en volgzaamheid el-
kaar in stand houden en zo opvoeding als nodig laten
voortbestaan. Of kan leidinggeven een middel zijn om ie-
mand tot volgzaamheid te brengen als doel, of kan om-
gekeerd volgzaamheid een middel zijn om van leiding te
kunnen blijven genieten als doel.
In de opvoeding kunnen tenslotte elementen meer ge-
neriek of specifiek aanwezig of van toepassing zijn. Het
gaat dan over waar, wanneer, tegenover wie, waarom en
waartoe dit zo is. Zo kan een emotionele band of kunnen
regels een constante zijn in de opvoeding. Zo kunnen an-
derzijds spanningen of kan begrenzing opduiken in de
opvoeding bij tegenstellingen tussen ouders en kind. Zijn
dan positieve elementen continu en overal aanwezig,
dan zal dit ontwikkelingsgunstig zijn. Zijn anderzijds ne-
gatieve elementen beperkt en enkel zonodig aanwezig,
566
dan kunnen ze het ontwikkelingsgunstige op het goede
spoor houden.
Voordelen van onderkennen en rekening houden met ie-
mands schema-relevantie bij opvoeding
Door meer rekening te houden met de aanwezige rang-
orde, de onderlinge dynamiek en het generieke of speci-
fieke in iemands schema's, kunnen ze beter in beeld ge-
bracht worden en kan dit behulpzaam zijn bij de optima-
lisatie ervan.
In de opvoeding kunnen ouders zo naast hun verschillen
in begrips-, gedrags- en contextinvulling voor wat voor
hen opvoeding is, ook aandacht besteden aan de belang-
rijkheid, de onderlinge dynamiek en de mate van alge-
meenheid bij deze invullingen in wat voor hen opvoeding
is, hoe je dit doet en in welke situaties en context.
Zo kunnen ze elkaar beter begrijpen en zo mogelijk vol-
gen. Zo kunnen ze voor zichzelf en elkaar achterhalen
wat relevant is voor hun schema van opvoeding.
Zo nodig kunnen ze dan deze belangrijkheid, dynamiek
en algemeenheid van aanwezige opvoedingselementen
in gunstige zin bijsturen. Bijvoorbeeld, misschien moet ik
mijn kind meer centraal stellen in het opvoedings-ge-
567
beuren als begripsinvulling, moet ik met een meer ge-
zagsgedoseerde aanpak de eigen krachten van mijn kind
stimuleren en ondersteunen als gedragsinvulling, en
moet ik enkel ingrijpen wanneer het kind het zelf niet
lukt als contextinvulling Zo kan je je inbreng limiteren en
komt er groeiruimte voor je kind die meer bij hem of
haar aansluit.
Zo houdt opvoeding voor elk en zo mogelijk gezamenlijk
een netwerk in van inhouden met een bepaalde centra-
liteit, onderlinge dynamiek en zekere algemeenheid.
Schema-relevantie voor jezelf
Wat herken je aan centraliteit, dynamiek en algemeen-
heid in wat voor je opvoeding is en in hoe je dit doet in
welke situatie ?
Hoe zou je je geboden opvoeding kunnen optimaliseren
door aan centraliteit, dynamiek en algemeenheid te wer-
ken ?
Hoe zou je tot een beter begrip van het opvoedingsge-
beuren naar jezelf en elkaar toe als ouders kunnen komen
door aandacht te besteden aan aanwezige centraliteit,
dynamiek en algemeenheid in je geboden opvoeding ?
568
Schema-
resonantie
Zelfde golflengte
In het praten en omgaan met je omgeving, merk je als
ouder of als kind, dat het nu eens vlotter en gemakkelij-
ker verloopt en dan weer stroever en moeilijker. Je wil
dan mogelijk achterhalen hoe dit komt. Zodat je hier in
de toekomst rekening mee kan houden en het ietwat an-
ders kan aanpakken, zodat het praten en met elkaar om-
gaan prettiger verloopt.
Concreet kan je nagaan of je op dezelfde golflengte met
iemand zit. Is dit zo, dan kan je elkaar gemakkelijker be-
grijpen, omdat je dezelfde dingen ook zo vindt, hetzelfde
aanvoelt, dezelfde argumenten gebruikt en dezelfde
Mogelijk kom je in wat je denkt, zegt en doet tege-
moet aan elkaar op het vlak van behoeften waarvoor
gevoelig.
569
doelen nastreeft. Vaak ben je je hier niet van bewust,
maar voel je wel aan dat wat jijzelf zegt en doet, door de
ander bevestigd en ondersteund wordt. De ander denkt
en zegt ongeveer net hetzelfde en zou iets ook zo aan-
pakken of zo reageren in dezelfde situatie. De dingen lij-
ken dan simpel en het leven gemakkelijk. Je voelt echo's
en resonanties als een meetrillen van je omgeving.
Dit meetrillen van de omgeving kan te maken hebben
met dezelfde ervaringen die je meemaakte. Niet altijd
precies dezelfde dingen, maar wel dezelfde wijze om ze
te verwerken. Waar jij op lette, wat jij betekenisvol en
belangrijk vond. Wat jij uit de meegemaakte realiteit op-
pikte, waar jij aandacht aan schonk, waar het voor je om
draaide en al dan niet aanwezig was.
Dit oppikken en opmerken heeft te maken met bij je aan-
wezige en geactiveerde behoeften. Waar jij naar toe wil,
waar jij op uit bent, wat jij wil gerealiseerd zien. Zodat je
snel merkt of dit al of niet zo is. Of in welke mate dit is,
of niet zo is. Iets wat jij centraal stelt, iets wat jij belang-
rijk vindt, dit pik je op uit een gesprek en de omgang met
je omgeving. Iets wat jij herkent en terugvindt. Iets wat
jij ontdekt en graag wil toevoegen. Zo dat een actuele of
potentiële behoefte gemakkelijk kan bevredigd worden.
Vind je, bijvoorbeeld, erbij horen en bevestigd worden be-
570
langrijk, dan zal je als ouder vooral openstaan en moge-
lijk zoeken naar erkenning vanwege je kind. Je zal dan in
het denken, zeggen en doen van je kind vooral opmerken
wat nabijheid schept en hier gevoelig voor zijn. Je zal dan
mogelijk zelf dingen zeggen en doen naar je kind toe
waardoor je niet in conflict komt of afstand ervaart. Als
kind zal je zo je erbij wil horen en bevestigd wil worden,
gemakkelijk gevoelig zijn voor die nabijheid creërende
dingen in wat je ouder denkt, zegt of doet. Je zal zelf ge-
makkelijk een volgzame opstelling aannemen, zodat je
niet het risico op kritiek of afwijzing loopt. Ervaar je dan
dat je kind of je ouder van je houdt, en op zijn beurt de
door je gezochte of gewenste dingen denkt, zegt en doet,
dan zal je het gemakkelijk opnieuw op eenzelfde wijze
aanpakken.
Reikt in het denken, praten en doen de omgeving die din-
gen aan waar jij gevoelig voor bent, dan zullen die door
je gemakkelijk opgemerkt worden en voor verwerking in
je doorgegeven worden. Tegelijk zend je naar je omge-
ving signalen uit verder in die richting te gaan in het den-
ken, praten en doen. Dit is wat jij wil, wat jij belangrijk en
prettig vindt, waar jij meer van wil en wat jij verder wil
verkennen.
Dit bij je aanwezig behoefteschema als ouder of kind,
kan meer momentaan zijn, het kan ook meer typerend
voor je zijn. Het is dan iets waar jij doorgaans meer of
571
vooral behoefte aan hebt. Dit kan het gevolg zijn van eer-
dere ervaringen gekenmerkt door een tekort, of kan het
gevolg zijn van een leerproces waarin vooral door de om-
geving dit centraal werd gesteld, of nog kan het samen-
hangen met een zekere geaardheid.
Link met behoeften
Behoefteschema's waar om heen het mogelijk kan
draaien voor je als ouder of voor je als kind, zijn :
aandacht en zorg voor concrete dingen: of iets in wat de
ander denkt, zegt of doet je helpt om iets te bereiken of
iets te bekomen of in iets te lukken, of iets zo gemakke-
lijker, sneller en beter gaat, of iets een meerwaarde op-
levert voor wat je denkt, zegt of doet. Wat iemand zegt
of doet komt het overeen met wat ik denk, zeg of doe ?
Bevestigt dit mijn kennis over iets, of voegt het aanslui-
tende of waardevolle kennis over iets toe. Bevestigt dit
mijn manier van omgaan en doen, of voegt het iets me-
thodisch en vormelijk toe ? Bevestigt dit mijn keuze en
selectie van iets zo denken en doen, of voegt het er iets
waardevols aan toe ?
aandacht en zorg voor jezelf : of je een eigen fundament
en stabiliteit vindt, of je een eigen plaats verwerft, of je
voldoende controle en invloed bekomt, of je door wat de
572
ander denkt, zegt of doet garantie kan vinden op veilig-
heid en zekerheid.
aandacht en zorg voor anderen : of je hiermee anderen
kan helpen en tegemoetkomen, of je hiermee stabiliteit
en zekerheid voor anderen weet te garanderen. Vooral
voor voor je belangrijke personen zal je een bijdrage zoe-
ken in wat iemand denkt, zegt of doet.
aandacht en zorg voor de relatie met anderen : of iets
bijdraagt aan je relatie met voor je betekenisvolle ande-
ren, wordt onze communicatie, contact, interactie en
emotionele band er beter van.
aandacht en zorg voor de context waarin je leeft : draagt
wat iemand denkt, zegt of doet bij tot de je omringende
realiteit en situatie, maakt het je levenssituatie beter,
schept het meer en nieuwe mogelijkheden voor je en ne-
men de risico's af.
aandacht en zorg voor je referentiekader : draagt wat ie-
mand denkt, zegt of doet bij tot bevestiging of uitbrei-
ding van je denken, helpt het nieuwe inzichten en ideeën
te ontwikkelen, laat het toe nieuwe elementen toe te
voegen aan je inschattingen, biedt het er een meer-
waarde voor, laat het uitdagingen toe en vermindert het
bedreigingen hiervoor.
573
Naarmate wat iemand je als ouder of kind zegt of naar je
toe doet hiertoe bijdraagt of hiermee overeenkomt, zal
je je hiervoor openstellen en meer vatbaar voor zijn. Zo
zal je je gemakkelijker laten overtuigen en laten engage-
ren voor iets wat in de lijn ligt van waar je behoefte aan
hebt. Komt wat iemand naar je toe zegt of doet over
alsof het je kan doen lukken, sterker kan doen worden,
meer steun kan opleveren, meer nabijheid, meer kansen
of meer mogelijkheden biedt, dan zal dit meer resonan-
tie bij je teweeg brengen. Buiten komt overeen of tege-
moet aan wat binnenin je leeft of in beweging is.
Hierbij kunnen tegelijk meerdere behoefteschema's ge-
activeerd zijn en zal naargelang iets aan één of meerdere
schema's tegemoet komt meer resonantie doen optre-
den. Toch zal vaak kunnen opgemerkt worden dat één
van deze behoefteschema's meer dominant is en meer
centraal staat. Dit zal maken dat zo wat aangeboden
wordt meer met deze behoeften overeenstemt, het je
meer zal aanspreken en bij je meer in beweging zal bren-
gen.
In de praktijk zal je als ouder of als kind merken dat waar
jij zelf gevoelig voor bent, je dit sterk(er) zal benadrukken
in wat je denkt, zegt en doet naar de ander toe. Vooral
je eigen behoefteschema's zal je aanwenden om de an-
der te beïnvloeden. Wat jij belangrijk acht en argumen-
574
ten en redenen vindt, zal je ook als belangrijk en als ar-
gumenten en redenen hanteren voor de ander, alsof die
door wat je belangrijk vindt en door je argumenten en
redenen gemakkelijker zichzelf kan overhalen.
Zo wat de omgeving aanbiedt mogelijkheden inhoudt
voor een of andere behoefte, zal je behoefteschema ge-
activeerd worden via opgewekte gunstige emoties of
emotieschema's bij het in contact komen met de omge-
vingssituatie. Denkt, zegt of doet, bijvoorbeeld, de om-
geving positieve dingen naar je toe, dan zal je je gevoels-
matig hiervoor openstellen, zodat je tegemoetkoming
kan vinden voor je behoefte iemand betekenis- of waar-
devol te zijn.
575
Mate van gevoeligheid
Geef met stippen de mate aan waarin volgende behoef-
teschema's geactiveerd zijn, zodat jezelf als ouder of als
kind meer of minder gevoelig bent voor wat te maken
heeft met :
576
Geef met stippen ook de mate van activering van vol-
gende behoefteschema's aan voor elkaar, zodat de ander
meer of minder gevoelig is voor wat te maken heeft
met :
Ga na in welke mate er overeenstemming of verschil is
tussen je beiden. Ga na hoe je elkaar meer tegemoet kan
komen vanuit het bewustzijn van verschillen in waar om
heen het vooral voor elk draait en van wat je meent waar
het ook vooral voor de ander om draait.
577
Schema-selectie
en -keuze
Het wat
In contact met de omgeving zal jijzelf als ouder of je kind
bepaalde geheugenschema's activeren. Sommige ervan
worden gewild geactiveerd, andere worden automatisch
geactiveerd in contact met een situatie of een gebeuren
en afhankelijk van hoe je dit oppakt. Geheugenschema's
zijn informatiepakketjes die bestaan uit een aantal ver-
bonden cognities of keneenheden. Deze cognities vor-
men op hun beurt ook weer cognitieve schema's die be-
staan uit een aantal keneenheden. Naargelang de situa-
tie of het gebeuren, naar gelang hoe je deze situatie of
dit gebeuren oppakt of ingeschat, of naargelang je ge-
wild iets verkiest, zullen bepaalde van deze cognities die
Welke geheugenschema's activeer je en welke wens
je te activeren ?
578
behoren tot dit of dat cognitief schema selectief worden
geactiveerd.
Neem het voorbeeld van je kind of jezelf als erg gespan-
nen. Zo kunnen in de situatie onveilige of gevaarlijke ele-
menten aanwezig zijn, deze zullen als leidraad en trigger
fungeren voor de cognities die deel uitmaken van rele-
vante cognitieve schema's. Ook het bedreigende zoals
de situatie of het gebeuren wordt opgepakt of ingeschat,
maken dat vooral hierop aansluitende cognities van de
betrokken geheugenschema's actief worden. Tenslotte
kan de intentie om elk gevaar en elke ervaren bedreiging
het hoofd te bieden, maken dat hierbij aansluitende cog-
nities van gekozen schema's door je gewekt worden.
Omgekeerd kan deze situatie maken dat de onveilige of
gevaarlijke elementen erin aanwezig, maken dat ze als
leidraad fungeren zodat veiligheid en vertrouweninhou-
dende cognities die deel uitmaken van bepaalde betrok-
ken cognitieve schema's niet worden gewekt. Ook kan
het bedreigende zoals de situatie of het gebeuren wordt
opgepakt of ingeschat, maken dat veiligheid relevante
cognities van betrokken schema's niet wordt geacti-
veerd. Tenslotte kan de intentie om de situatie het hoofd
te bieden, maken dat vertrouwen inhoudende cognities
van gekozen schema's niet gewekt worden.
579
Gezien het risico op onveiligheid of gevaar, het risico dat
een gevoel van bedreiging zou opduiken en gezien de in-
tentie van gevaar of bedreiging te willen vermijden of
ontvluchten, kan getracht worden zulke situaties of ge-
beurtenissen te vermijden. Ook kan getracht worden in
de realiteit net zoveel invloed en controle uit te oefenen
dat het risico verdwijnt of wordt verminderd. Dit kan
door de omgeving erg te claimen en helemaal in te scha-
kelen, of zichzelf bijzonder in te spannen om het zo goed
mogelijk te doen en zoveel mogelijk controle te verwer-
ven en orde te scheppen zodat het gevoel ontstaat het
helemaal in de hand te hebben. Zo dit niet mogelijk is,
kan getracht worden cognities van relevante schema's
niet te activeren en zo te ontsnappen aan onaangename
of pijnlijke gevolgen die zich anders zouden kunnen
voordoen. Waar de schema's op zich niet steeds kunnen
ontweken worden, kunnen gemakkelijker de onge-
wenste cognities die van deze schema's deel uitmaken
niet geactiveerd worden. Zo kan niet steeds ontsnapt
aan een gevoel of een gedachte, maar wel aan het uit-
diepen, betekenis geven en ingaan op dit gevoel of op
deze gedachte.
Het waar en wanneer
Even enkele voorbeelden : Stel je voor dat je kind of jij-
zelf met een tegenval of een mislukking te maken krij-
gen. Welk ervaren zou dit in je opwekken ? Zou je je dan
580
teleurgesteld voelen omdat het niet lukte of omdat je
het niet kon ? Zou je je mogelijk ook droevig voelen om-
dat je zoiets niet kan en eigenlijk niemand uit je familie-
kring ? Zou de manier waarop je het oppakt en opvat,
als bijvoorbeeld een tekortschieten van jezelf, bepaalde
ervaringen in je activeren ? Zou de manier waarop je de
intentie hebt het te willen oppakken, als gewoon spijtig
en jammer bijvoorbeeld, weer andere cognities wek-
ken ? Met andere woorden, elementen uit de tegenval
of het mislukken, elementen uit je manier van oppakken
van het mislukken en elementen uit je intenties hoe met
het mislukken om te gaan, maken dat bepaalde cognities
die horen bij teleurstelling worden geactiveerd en zo ge-
activeerd maken dat dit in meerdere of mindere mate
gebeurt.
581
Vooral wat dit activeren betreft, kunnen grote individu-
ele verschillen opgemerkt worden in wat als cognities
worden geactiveerd en in de mate waarin. Zo zijn er mer-
kelijke verschillen wat het uitdeinen van geactiveerde
cognities betreft. Hoever reikt dit en hoeveel cognities
worden geactiveerd ? Hoe intensief worden deze cogni-
ties geactiveerd en hoe snel treedt deze activering op ?
Dit heeft merkelijke gevolgen voor de reactie die op-
treedt op deze teleurstelling.
Stel je voor dat het verdriet dat je kind of jezelf voelt bij
dit falen, maakt dat je voor langere tijd verdrietig bent
en dit overgaat in een gevoel van droevig zijn. Dit droevig
zijn omvat op zich weer een heel cluster aan cognities.
582
Ook in functie van het falend gebeuren kunnen in deze
geheugencluster weer bepaalde cognities geactiveerd
en zo geactiveerd, kan dit in meerdere of mindere mate
wat uitdeinen betreft, wat intensiteit betreft, of wat
snelheid en duur betreft.
In het slechtste geval zal het falen niet alleen een gevoel
van teleurstelling opwekken, maar iemand ook droevig
maken en is de teleurstelling daar een trigger voor. Als
dit weinig selectief gebeurt en er treedt weinig regulatie
en keuze op, dan kunnen de geactiveerde cognities vrij
omvangrijk zijn, ver uitdeinen, erg intensief en krachtig
zijn, en kan dit snel optreden voor langere duur.
583
Iemand zou hierdoor ernstig emotioneel beroerd raken
en mogelijk in een emotionele crisis terechtkomen voor
kortere of langere duur. Begrijpelijk dat iemand die dit
reeds eerder meemaakte, veel moeite zal doen om her-
haling hiervan te voorkomen.
De kans is groot dat iemand probeert zulke luk- of misluk
of win- en verliessituaties te vermijden, of alsnog tracht
ze te ontvluchten. Zo dit niet lukt, dan zal zo iemand als-
nog pogen in het ervaren selectief te zijn en zo mogelijk
de intentie ontwikkelen ervaringskeuzes te maken zodat
minder emotionele beroering optreedt. Zo iemand zal
trachten zijn ervaren te begrenzen of te sturen, zodat
enkel minder emotionele en pijnlijke cognities actief
worden. Dit zal vaak veel energie kosten.
Mogelijk zullen bepaalde cognities toch actief worden.
Zo iemand zal dan inspanning doen om deze cognities te
deactiveren als niet relevant of niet van toepassing, of al
sturend als niet behulpzaam of gunstig voor hem of haar.
Meestal zal dit veel mentale energie kosten dit activeren
en deactiveren in goede banen te leiden zodat iemand
er zo weinig mogelijk weerslag van ondervindt.
Op termijn bestaat het risico dat iemand gaat kiezen
voor het schema zelfbescherming en de activering van
deze cognities. Deze houden veelal in veel lichamelijke,
584
veel emotionele en veel sociale risicosituaties te ontlo-
pen en geven gemakkelijk aanleiding tot een intentie
weg van in plaats van op weg naar.
Zo iemand gaat veel afstand houden en snel aanvoelen
of een situatie enig risico of gevaar inhoudt om pijnlijke
cognities te activeren. Zo dit is, zullen al bij voorbaat, ini-
tiatieven en stappen ondernomen worden om in die
richting verder te gaan. Dit kan openlijk door weigeren,
of verdoken door niet paraat zijn, zoals vergeten, moe of
ziek zijn.
Een andere wijze van zelfbescherming met een andere
cognitie-inhoud kan zijn van elk risico voor zichzelf uit te
sluiten door erg veel van de omgeving of van zichzelf te
vragen en voortdurend uit te zijn op perfectie, orde en
controlebeheersing. Dit kan fysiek, mentaal of sociaal
veel inspanningen vragen of voorwaarden stellen, zodat
dit op termijn niet leefbaar en houdbaar is. Deze opstel-
ling is te drukkend en te eisend waardoor er zelf of als
omgeving erg onder te lijden en geen gevoel van vrijheid
meer te ervaren.
Ook een combinatie van beide zelfbeschermings-
schema’s kan : enerzijds eerst, erg en veelal een grote
afstand nastreven en anderzijds en zo het niet anders
585
kan dan op beperkt gebied een grote zorgvuldigheid na-
streven, zo is er tweemaal zekerheid dat er niets of wei-
nig kan mis gaan.
Het hoe
Naast de manieren die je als ouder of als kind spontaan
aanwendt, zijn er andere manieren die mogelijk meer en
een gunstiger effect hebben.
Een eerste manier is je aandacht op het hier en nu te
richten en bij de situatie en het moment te blijven. An-
ders gezegd, bij het leven te blijven en niet weg te krui-
pen in je hoofd. Niet bij voorbaat en vanuit gewoonte
van alles activeren dat niet overeenstemt met of bruik-
baar is in het hier en nu. Niet je eenzijdig concentreren
op wat zich in je hoofd afspeelt en de concrete situatie
uit het oog verliezen. Je bent dan meer met jezelf bezig
dan met het geheel hier en nu.
Een tweede manier is je openstellen voor de automa-
tisch opgewekte ervaringen, je opduikende gevoelens en
gedachten. Bereid zijn ze onder ogen te zien en ze ac-
cepteren zoals ze opduiken, dit evenwel zonder je er
mee te vereenzelvigen en zonder er naar te handelen, of
dit als onvermijdbaar te beschouwen. Door ze eerst te
observeren en ernaar te kijken, kijken of ze terecht zijn
en of ze kloppen en je je hiermee wil vereenzelvigen.
586
Niet zomaar naar handelen, maar nagaan wat ermee te
kunnen doen of beter mee te doen. Anders gezegd een
denk- en verwerkmoment te voorzien. Op die manier
wat niet klopt of wat niet in handelen te gebruiken, los
te laten en te laten weggaan. Zo kan je de processen en
hun inhouden die zich in je afspelen bewust en zichtbaar
maken en zien hoe hiermee om te gaan, zonder ze auto-
matisch achterna te hollen en er zomaar op in te gaan.
Zo kan je geactiveerde schema's en inhouden ontdekken
die je parten spelen zonder er opnieuw het slachtoffer
van te worden. Door ze niet vast te houden en er niet op
in te gaan, kan je ze opnieuw laten vertrekken.
Een derde manier is je intenties op de voorgrond te
brengen wat je wil bereiken, wat je wil voelen en wat je
wil denken, wie je wil zijn en zien of wat je ervaart hierin
kan passen, zien hoe je best kan omgaan met wat je er-
vaart om je intenties te realiseren. Bijvoorbeeld, te kie-
zen om zelf de leiding te hebben of te behouden over je
ervaren, je handelen en je leven en dit niet over te laten
aan opkomende gevoelens of gedachten.
Een vierde manier is wat eerst in je opkwam en je eerst
wou tot je te laten doordringen, maar tijd en ruimte te
maken voor een tweede ervaren en een tweede verlan-
gen. Misschien activeer je eerst deze gevoels- en ge-
dachtencognities, maar even later is er ruimte en tijd
587
voor andere gevoels- en gedachtencognities. Deze kun-
nen voortkomen uit keuzes over hoe je iets wil oppakken
of keuzes waar je naar toe wil. Ze vragen niet om het eer-
ste ervaren weg te drukken of te ontkennen. Integen-
deel, ze willen nog meer ruimte en tijd creëren voor er-
varen, ook voor een zo mogelijk ander ervaren. Door
vanuit een andere optiek of vraag de realiteit en je mo-
gelijk ervaren selectief te doorlopen worden andere cog-
nities geactiveerd die mogelijk een andere en meer
bruikbare en gunstige interpretatie en reactie toelaten.
Deze optiek of vraag kan zijn wat de situatie en je erva-
ren inhouden op korte termijn en wat ze kunnen inhou-
den op lange termijn. Deze optiek of vraag kan ook zijn
eens andere elementen in de situatie en in je ervaren te
zoeken die meer passend en gunstig kunnen zijn, en dus
minder storend en hinderend. Welke andere cognities
zou je kunnen activeren die meer effect zouden kunnen
sorteren. Je kan dan in de buitenwereld zoeken of je kan
dan in je geheugennetwerk aan cognities en schema's
zoeken naar wat meer bruikbaar is. Het voordeel is dat
je je niet gaat concentreren op wat negatief of storend
is, maar bewustwording toelaat van alles wat spontaan
of bewust in je opkomt. Je blijft dan, bijvoorbeeld, niet
hangen bij een probleem, maar je creëer ruimte voor iets
anders dat mogelijk een oplossing of uitweg biedt.
Een vijfde manier is aandacht te besteden aan de wijze
588
waarop je iets oppakt. Hoe selectief ben je in wat je se-
lecteert in de buitenwereld ? Hoe selectief ben je in wat
je selecteert in de binnenwereld ? Hoe ver deint je se-
lectie uit ? Hoe intensief is wat je selecteert ? Hoe snel
en langdurig selecteer je iets ? Je kan dit dan zo gewenst
bijsturen door meer of minder selectief te zijn in de bui-
ten- en binnenwereld, door je selectie minder ver te la-
ten uitdeinen en meer te beperken. Door minder inten-
sief te selecteren en minder snel en langdurig. Je zou ook
kunnen nagaan waar je selectie of inschatting zich situ-
eert in de context van andere mogelijkheden. Hoe ver je
bent gegaan of hoe ver maar, hoe weinig relativerend je
was of hoe erg relativerend ? Je krijgt hierdoor mogelijk
een meer relativerende en vriendelijke kijk op jezelf en
de situatie en je negatieve gevoelens en gedachten wor-
den meer hanteerbaar of nemen af.
Een zesde manier is zo je toch situaties en ervaren wou
ontlopen, achteraf op een rustiger moment in je voor-
stelling te overlopen wat je dan zou selecteren en wat je
dan zou activeren aan cognities in het geheugenschema-
netwerk. Dit vervolgens vanuit deze veilige optiek obser-
veren en onderzoeken. Dit om te zien - met wat nu dui-
delijk is van wat niet klopte en van waaruit je niet hoefde
te reageren - of je dit nadien op die manier op een later
moment zelf zo zou kunnen oppakken en aan zou kun-
nen.
589
Zo kan je je bereidwillige en accepterende openstelling
samen laten gaan met een opstelling van observeerder
en onderzoeker. Zo kan je ontdekken wat je opneemt en
niet wie je bent. Zo kan je ook ontdekken wat je zou kun-
nen opnemen en wie je wel wil zijn. Zo kan je ontdekken
waar het voor je rond draait en kan je nagaan waar het
voor je rond kan draaien en wat je wil dat het rond zou
draaien. Zo kan je op zoek gaan naar de contextuele sleu-
tel waarrond het nu in de realiteit en je ervaren vooral
rond draait. Wat je zichtbaar kan maken vanuit de geac-
tiveerde cognities en hun bijhorende schema's. Zo kan je
ook kiezen vanuit de contextuele sleutel die je prefereert
voor wat je hierbij zou kunnen helpen in wat je opneemt
en hoe je reageert. Ook voor wat je hierbij allemaal beter
kan loslaten en laten wegvloeien en zo deactiveren. Zo
je contextuele sleutel van onzekerheid en twijfel om te
ruilen voor de contextuele sleutel van zekerheid en ge-
loof in jezelf en je mogelijkheden. Zo ook de contextuele
sleutel van 'zelfbescherming te willen zoeken' omruilen
voor de contextuele sleutel van risico nemen, onprettig
ervaren erbij nemend en weerbaarheid erbij winnend.
Hierbij kan je telkens letten op cognities en cognitieve
schema's die je automatisch activeert en welke bewust,
welke cognities en cognitieve schema's die je automa-
tisch tracht te deactiveren en welke je bewust tracht te
deactiveren en welke je onbewust probeert te voorko-
men actief te worden of die je bewust niet actief maakt
590
door geen aandacht of omdat ze niet relevant of bruik-
baar zijn.
Belangrijk hier is wat je ervaart in een situatie of bij een
gebeuren via wat je activeert, slechts als ervaringen op
te vatten. Door ernaar te kijken maak je het mogelijk ze
te kunnen beoordelen op hun realiteits- en gebruiks-
waarde en kan je ze zo naast je neerleggen en laten weg-
vloeien. Belangrijk ook is op deze ervaringen niet zomaar
te reageren omdat ze dan als zichzelf waarmakende ver-
wachtingen gaan fungeren en ze jezelf buitensluiten. Be-
langrijk is wat je niet wil ervaren toch onder ogen te zien
en je niet zo gaat handelen om activering ervan te voor-
komen.
Zo kan je ontdekken en er toe komen van iets niet zo op
te vatten, er niet zo op te reageren en niet zo als van
toepassing te beschouwen. Zo schep je ruimte voor wat
wel te kunnen opvatten, op wat hoe wel te kunnen rea-
geren en wat wel van toepassing te laten zijn. Zo kom je
van waar iets automatisch referentieel om draait, naar
waar je gewild preferentieel iets om wil laten draaien.
Over dit alles kan je meer lezen, onder het onderwerp
mindfulness, relationele kadertheorie en ACT-therapie
(Acceptance and Commitment Therapie).
591
Het wie
Geef hieronder voor je zelf of je kind in wat je activeert bij
een situatie of een gebeuren. Vul in hoofdletters in wat je
zou willen veranderen. Plaats wat als contextuele sleutel
wellicht dient in het midden. Zo het schemanetwerk er
voor je of je kind anders uitziet, kan je het steeds uitteke-
nen met de passende cognities en schema's.
Ook kan je ingeven wat jezelf of je kind wil vermijden te
activeren. Of zo geactiveerd aan wil ontsnappen.
592
Spanningen
onderling
herleiden
tot schema-
spanningen
Belang van je kenschema’s bij interactie ouder kind
Als je als ouder en kind met elkaar praat, omgaat of ge-
woon bent, heb je graag dat je voorstelling van iets
wordt gevolgd, dat je geprefereerde omgang wordt uit-
gevoerd en dat je condities en voorwaarden voor iets
aanwezig zijn.
Bijvoorbeeld, tijdens de maaltijd wil je dat wat je lust
wordt aangeboden, dat je eetgedrag navolging krijgt en
dat de situatie, het tijdstip en je redenen van al of niet
eten of op die manier eten aanwezig zijn.
In interactie ouder en kind kunnen gemakkelijk on-
derling spanningen ontstaan. Hoe kunnen spannin-
gen rond bij elk aanwezige kenschema’s mogelijk aan
de basis hiervan liggen ?
593
Veel gezeur, reactie of weerstand, of ontwijking treedt
op wanneer hier niet aan wordt voldaan of niet aan
wordt tegemoetgekomen.
Bijvoorbeeld, ouders verplichten je als kind vis te eten wat
je niet lust, willen dat je sneller eet en alles opeet, willen
dat je aan tafel eet op vaste tijdstippen al voel je geen
honger.
Het kind verwacht vlees bij de maaltijd te krijgen, wil eten
op zijn ritme tot verzadiging wordt gevoeld, en wil enkel
eten zo een hongergevoel aanwezig is.
Verschillen tussen je kenschema's
Zo kan het kenschema van de ouder op bepaald vlak, als
wat iets voor je als ouder inhoudt, erg verschillen van dit
van het kind en erg uit elkaar liggen. Zo is het veel moei-
lijker elkaar te vinden en elkaar in te volgen. De tegen-
stelling is dan mogelijk groot en de raakvlakken zijn mo-
gelijk gering of afwezig.
Kenschema's als je voorkeursinvulling kunnen omvat-
tend of heel precies zijn. Ze maken dat er mogelijk veel
druk op elkaar gelegd wordt om hieraan te beantwoor-
den, dit door het omvangrijke of gedetailleerde.
594
Een maaltijd bestaat uit dit en dat. Aan tafel zitten doe je
zo en zo. Tafelmomenten doen zich dan en daar voor.
Elke afwijking ervan leidt tot actie en reactie om hier als-
nog toe te laten komen. Deze actie eindigt pas zo dit is
bereikt of de intentie wordt getoond dit te zullen doen.
Deze actie en reactie voor je kenschema kan bestaan in
het leiding nemen, aandringen, eisen, dreigen, druk uit-
oefenen, blijven aandringen, herhalen, zeuren, weer-
stand bieden, tegenwerken, verzet bieden, ontwijken, er
onder uit zien te komen, op je punt blijven staan, enzo-
meer.
Zo wordt verandering en toegeven bij elkaar bewerkstel-
ligd. Dit kan dan weer een gelijkaardige actie en reactie
bij de ander doen ontstaan. De ander wil immers dan
aan zijn kenschema-invullingen wordt voldaan.
Mate van schema-spanningen en hoe ze bij te sturen
Willen dat je voorstelling, wijze en situatie worden ge-
volgd kan heel extreem zijn en veel druk op elkaar inhou-
den. Ze kan ook uitgesproken blijvende spanning te-
weegbrengen.
In situaties met veel spanningen komt het niet of nog
595
niet beantwoorden aan iemands voorstelling, wijze en si-
tuatie veelvuldig voor.
Deze voorstelling, wijze en situatie wordt iemands ken-
schema genoemd, als wat iets voor iemand geldt en wat
die graag wil ervaren, waar en wanneer.
Spanningen onderling gaan dan terug op kenschema-
spanningen als verschillen van wat voor elk geldt en waar
elk de voorkeur aan geeft.
Hier van bewust zijn en hier rekening mee houden kan
heel wat spanning onderling verminderen of wegnemen.
Door zich bewust te worden van wat spanning bij iemand
creëert wanneer zijn schema niet wordt gevolgd - wat
dan weer leidt tot onderlinge spanningen -, kan heel wat
worden verhelderd en voorkomen.
Het is mijn verjaardag en ik mag zelf kiezen, een ganse
dag. Wat ziet die dag er anders uit dan de klassieke uit-
stapdag zoals gewoonlijk. Wat ben ik enthousiast, niets
is me te veel, ik lijk wel onvermoeibaar. De vriendinnetjes
die komen in plaats van naar oma, de binnenspeeltuin in
plaats van de wandeling in de natuur, de hamburger met
frietjes, cola en het ijsje achteraf in plaats van de vegeta-
risch afgewogen voeding.
596
Er is een groot verschil tussen wie zijn kenschema's ge-
bruikt ter oriëntatie en als voorkeur zo de gelegenheid
zich voordoet en wie zijn kenschema's aanwendt als be-
palend en als must hoe dan ook. Voor de een dienen ze
om rekening mee te houden zo het kan, ze zijn minder
intensief en er is minder focus, voor de ander dienen ze
nauwlettend ingevolgd en zijn ze meer intensief en is er
een sterkere focus. De omgeving wordt door de een be-
invloed en door de ander verplicht.
In bepaalde gevallen is het involgen of niet involgen van
iemands schema's verbonden aan gevolgen, bijvoor-
beeld houden van iemand die involgt en niet houden van
iemand die niet volgt. Het involgen is dan voorwaarde
om geliefd te worden.
Naar elkaar toe is het bijgevolg belangrijk wat bij elkaar
geactiveerd is, of wat je bij elkaar activeert.
Soms lijken schema's weinig of niet veranderlijk en zijn
ze gesloten, soms zijn schema's evenwel veranderlijk en
staan ze open. Contact met elkaar en eigen ervaringen
vormen dan een bron van evolutie en verandering. Als
ouder zal het dan belangrijk zijn zo gunstig voor het kind
zijn kenschema's bij te sturen of verder tot ontwikkeling
te laten komen in contact met je of met zichzelf. Dit door
nieuwe ervaringen aan te bieden die zijn kenschema's
kunnen laten evolueren.
597
Ook de soepelheid tegenover eigen kenschema's weten
vermeerderen, kan ook behulpzaam zijn voor de interac-
tie met je kind of voor de interactie van het kind met
zichzelf.
Ook al lust je kind iets niet, toch kan je je kind helpen over
zijn weerstand heen te komen door open te staan voor
wat het nog niet kent. Dit kan maken dat je kind toch
leert iets te eten.
Openheid en soepelheid zal bijgevolg belangrijk zijn bij
de interactie ouder en kind en dit zowel aan de zijde van
het kind als aan de zijde van de ouder. Toch zal elk waar-
deren als enigszins, in voldoende mate, of zo mogelijk
helemaal aan zijn kenschema’s wordt tegemoetgeko-
men.
Als ouder wil je in de omgang met elkaar dat je kind ver-
telt over zijn plannen en intenties en over al zijn ervarin-
gen. Het kind evenwel wil liever een en ander voor zich
houden. Het wil al niet vooraf tegengehouden worden
voor als zijn plan en intentie niet overeenstemt met wat
voor je de voorkeur heeft. Ook wil het niet al zijn ervarin-
gen zomaar delen om je niet te verontrusten en geen pa-
niekerige overreactie van je uit te lokken. Verschillen in
kenschema’s rond praten en mate van openheid zijn hier-
bij merkbaar. Voor je is praten volledige openheid op elk
moment en in elke situatie, althans van de zijde van je
598
kind. Voor je als kind is praten selectieve openheid voor
wat je kind zich voorstelt wat je als ouder verwacht en
aankan en dit op bepaalde momenten en in bepaalde si-
tuaties. In gesprek tracht elk zijn manier van praten waar
te maken.
599
Schema's :
statische en
dynamische
invullingen
Statisch of dynamisch ?
Een kenschema is wat we gebruiken om te bepalen hoe
iets voor ons is, hoe we op iets reageren en hoe we iets
selecteren. Voor elk van deze elementen ontstaat voor
elk van ons op basis van eigen ervaringen een persoon-
lijke invulling. Zo beschikken we over een begripsinvul-
ling als hoe iets is voor ons, een gedragsinvulling als hoe
op iets te reageren en een contectinvulling als hoe iets
te selecteren. Dit voor alles wat we ontmoeten. Bijvoor-
beeld, voor liefde als hoe houden van (begrip), als hoe
Kenschema’s als hoe we iets opnemen op basis van
eerdere ervaringen bevatten statische en dynami-
sche elementen. Het statische komt aan bod bij
overeenstemming en samenhang. Het dynamische
bij verschil en afstand. Het statische wil behouden,
het dynamische veranderen.
600
iemand aantrekken (gedrag) en als welke eenheid (con-
text).
De vraag kan dan gesteld worden welke relatie deze
schema-invullingen tegenover elkaar hebben. Invullin-
gen sluiten veelal op elkaar aan en vertonen gelijkenis en
samenhang. Ze zijn dan statisch overeenstemmend en
blijvend van aard. Bijvoorbeeld, haat (als denken), ge-
weld (als gedrag) en verdeeldheid (als realiteit) gaan in
de regel samen als statisch gegeven. Is er haat, dan ook
geweld en verdeeldheid. Invullingen kunnen ook elkaar
uitlokken en activeren terwijl ze in een schema latent
aanwezig zijn. Eén invulling activeert dan het hele
schema. Het schema wordt dan actief en kan als geheel
dynamische invloed uitoefenen. Bijvoorbeeld, het
schema discriminatie dat tegelijk potentieel haat, ge-
weld en verdeeldheid inhoudt. Wordt via haat het la-
tente geweld en verdeeldheid actief (statisch aanwezig)
dan ontstaat als geheel discriminatie met haar negatieve
invloed en uitwerking (dynamische activiteit).
Naast elkaar uitlokken en activeren kunnen schema-in-
vullingen elkaar ook beïnvloeden of door elkaar beïn-
vloed worden als dynamisch gegeven. Ze zijn dan bij aan-
vang dynamisch verschillend en veranderlijk van aard.
Zo kan je bij haat (als denken) het ontstaan of toenemen
van geweld (als gedrag) en verdeeldheid (als realiteit)
verwachten. Zo ook kan je bij geweld het ontstaan of
601
toenemen van haat en verdeeldheid verwachten. Zo kan
je bij verdeeldheid tenslotte ook het ontstaan of toene-
men van haat en geweld verwachten.
Dus elk element of elke component van invulling kan de
beide andere dynamisch beïnvloeden. Dit betekent dat
een begripsinvulling een gedragsinvulling en contextuele
invulling kan beïnvloeden. Ook dat een gedragsinvulling
een begripsinvulling en contextuele invulling kan beïn-
vloeden. Tenslotte ook dat een contextuele invulling een
begripsinvulling en gedragsinvulling kan beïnvloeden.
Eenvoudiger en korter uitgedrukt, denken kan actie en
realiteit beïnvloeden. Bijvoorbeeld, ik vind kind storend.
Zo kan uitsluiten en afstand op gang gebracht en zo reëel
ontstaan of toenemen. Of nog ik vind kind onnozel. Zo
kan pesten en isolement op gang gebracht en zo reëel
ontstaan of toenemen. Gedrag op zijn beurt kan denken
en realiteit beïnvloeden. Bijvoorbeeld, ik sluit kind uit. Zo
kan kind storend vinden en afstand op gang gebracht en
zo reëel ontstaan of toenemen. Of nog ik pest kind. Zo
kan zwak vinden en isolement van het kind op gang ge-
bracht en zo reëel ontstaan of toenemen. Realiteit kan
tenslotte op zijn beurt denken en gedrag beïnvloeden.
Bijvoorbeeld, er is afstand. Zo kan kind storend vinden
en uitsluiten op gang gebracht en zo reëel ontstaan of
602
toenemen. Of er is isolement. Zo kan kind onnozel vin-
den en pesten op gang gebracht en zo reëel ontstaan of
toenemen.
Individueel of groepsmatig ?
Veel invullingen zijn persoonlijk. Ze zijn vaak bepalend
voor eigen denken, eigen handelen en eigen reële situa-
tie. De dynamiek is beperkter van omvang.
Invullingen kunnen anderzijds ook collectief zijn. Het
groepsdenken, het groepshandelen en de groepsreali-
teit hebben meer impact. De dynamiek ervan is ook ver-
reikender. Groepen kunnen meer of minder omvangrijk
zijn. Zoals gezinsgroep of samenleving als groep en kun-
nen dus beperkter of meer omvangrijk van invloed zijn.
De dynamiek is ruimer en vaak verreikender door de
groepsdynamiek.
Welke volgorde ?
In de wetenschap zijn er aanwijzingen dat een denken
een gedrag kan activeren of beïnvloeden dat leidt tot
een bepaalde context. Zoals bij de kwaliteits- en kritische
denkmodellen.
In de wetenschap zijn er ook aanwijzingen dat een be-
paald gedrag een context kan activeren of beïnvloeden
603
dat leidt tot een bepaald denken. Zoals bij de gedrags-
modellen.
In de wetenschap zijn er tenslotte ook aanwijzingen dat
een bepaalde context een gedrag kan activeren of beïn-
vloeden dat leidt tot een bepaald denken. Zoals bij de
systemische en contextuele modellen.
Bovengrens of ondergrens ?
Volgens de control systems theory van Bell reguleren ou-
der en kind elkaars gedrag. Niet enkel de ouder heeft in-
vloed op hun interactie. Ook het kind heeft invloed
hierop. Er is sprake van een wederzijds proces.
In dit wederzijds interactieproces hebben ouder en kind
een voorkeur tegenover elkaars gedrag gebaseerd op
eerdere interactie ervaringen en eigen verwachtingen.
Zolang de ander binnen deze voorkeur blijft is er geen
specifieke reactie hiertegen. Elk hanteert hierbij een ze-
kere tolerantie naar elkaar toe. Wordt deze tolerantie
overschreden dan volgt er reactie tegenover elkaar om
de ander terug binnen de tolerantiegrenzen te halen. Er
is hierbij een bovengrens en een ondergrens van toleran-
tie. Dit is zo voor intensiteit, frequentie en het situatio-
neel passende van het gedrag van de ander. Meer hier-
over lezen kan in de thema-onderdelen Schema-voor-
keur' en ‘Schema-dosering’ van deze encyclopedie.
604
Bijvoorbeeld, een kind kan te actief, te wild of te rumoe-
rig zijn in een omgeving waarin stilte wordt verwacht. De
ouder zal het kind dan bijsturen om rustiger te zijn en
binnen het acceptabele bereik te brengen. Hoe luidruch-
tig mag het kind, bijvoorbeeld, zijn in een speeltuin te-
genover in een wachtkamer. Een kind kan ook te passief,
te levenloos of te stil zijn. De ouder zal het kind dan bij-
sturen om meer ondernemend te worden. Dit bijsturen
kan gaan in de richting van afname, toename of herori-
entering.
Als anderzijds de ouder voor het kind te druk of te eisend
is, dan zal het kind zo reageren opdat de ouder het kal-
mer zou aanpakken. Of ook als de ouder te weinig aan-
dacht geeft of te weinig hulp biedt, zal het kind meer vra-
gend zijn naar de ouder reageren om het opvoedings-
aanbod van de ouder binnen zijn opvoedingsvraag te
brengen. Deze control systems theory lijkt vooral bruik-
baar wanneer de ouder-kindinteractie niet op elkaar af-
gestemd is en elk geneigd is hierin verandering te willen
brengen door elkaar bij te sturen.
Verwachtingen naar elkaar toe kunnen realistisch of on-
realistisch zijn. In het eerste geval zullen er minder span-
ningen zijn. In het tweede geval zullen meer wrijvingen
en conflicten optreden. In het eerste geval is het gebeu-
ren meer statisch, in het tweede geval ontstaat er meer
605
dynamiek. Door eigen verwachtingen beter af te stem-
men op het kind en de fase van ontwikkeling waarin het
zich bevindt, kan meer evenwicht ontstaan. Evenwel kan
soms een specifiek onevenwicht jongeren helpen bij hun
socialisatie. De verwachtingen van de ouders kunnen
het kind dan aanzetten tot een bepaalde ontwikkeling.
Wat voor een reactie van ouder of kind gelinkt is aan in-
tensiteit vertoont enige affiniteit met de begripsinvulling
van een schema, wat aan frequentie vertoont enige affi-
niteit met de gedragsinvulling en wat aan de situatie ver-
toont enige affiniteit met de contextinvulling. Bijvoor-
beeld, zo een kind te druk is (perceptie-intensiteit) en
het bij herhaling druk doet (gedrag-frequentie) en dit in
niet passende omgevingen (context-situatie) zal de ou-
der de ervaren hyperactiviteit (schema) trachten te tem-
peren :'Kan het wat zachter (perceptie-intensiteit), even
op adem komen (gedrag-frequentie), buiten niet binnen
(context-situatie).'
In deze zelfde wederzijds interactieve lijn zijn er progres-
sief meerdere theorieën tot ontwikkeling gekomen. Zo
onder meer de transactietheorie van Sameroff en Fiese,
de interactietheorie van Thornberry, de matching law
theory van Conger en Simons en de sociaal-interactio-
nele theorie van Patterson over dwingende familiepro-
cessen.
606
Impact ?
Zowel overeenstemming als verschil kan voor dynamiek
zorgen. Overeenstemming door de bundeling van krach-
ten. Verschil door de spanningen tussen krachten. Bun-
deling van krachten zorgt voor continuïteit. Verdeeld-
heid van krachten zorgt voor verandering. Wil je als ou-
der of kind iets behouden voor jezelf of elkaar dan is
overeenstemming verkieslijk. Wil je als ouder of kind iets
veranderen dan is verschil verkieslijk. Overeenstemming
zet aan tot doorgaan, verschil tot verandering. Wil je
verandering op gang brengen kan je ergens beginnen,
bijvoorbeeld bij het denken, of bij de interactie of de
context. Door hun onderlinge dynamiek kan zo een bre-
dere verandering op gang gebracht. Bijvoorbeeld niet
meer zo denken, niet meer zo doen, niet meer eenzelfde
context. Naast verandering in de realiteit kan ook veran-
dering in de invullingen van schema’s op gang gebracht
die andere wijzen van denken, doen en context op gang
brengen en aansturen.
607
Sterke
schema’s,
zwakke
schema’s
Het wat van sterke en zwakke schema's
Als ouder of kind kan je soms beschikken over sterke
schema's, soms evenwel moet je je weten te redden met
eerder zwakke schema's. Schema's helpen je op een be-
paald gebied voor een bepaalde activiteit. Omdat er zo
een grote verschillen zijn tussen mensen vormen ze een
bepaald kenmerk van je als ouder of kind. Schema's om-
vatten al je verworven ervaring en opgedane informatie
op een bepaald gebied opgeslagen in je geheugen.
Als ouder of kind kan je soms beschikken over sterke
geheugenschema’s die je optimaal doen functione-
ren en die je gemakkelijk kan ontwikkelen,
soms evenwel moet je je weten te redden met eer-
der zwakke schema's.
608
Schema’s worden meer concreet ook wel cognitieve of
associatieve netwerken genoemd, omdat ze gaan om de
samenhangende georganiseerde gehelen in je geheugen
van je kennis op bepaalde vlakken. Als de ontwikkeling
van geheugenschema's vlot verloopt kan dit te maken
hebben met veel ontwikkelingskansen op dat vlak. Het
kan ook te maken hebben met veel aanleg op dat vlak.
Bij schema's waarvoor veel aanleg of talent gaat het om
iets wat je goed kan (leren) naar inzicht (input) en uit-
voering (output) dit zonder al te veel moeite (snelheid)
zodat je het graag doet (interesse) en je voldoening vindt
(effect). Dit betekent dat ontwikkeling vanuit omgevings-
stimulatie (opvoeding, onderwijs), maar ook vanuit eigen
stimulatie (zelfontwikkeling) goed mogelijk is met een
groot potentieel. Op dit gebied zal je ook beschikken
over een grote persoonlijke motivatie voor aanwending
en ontwikkeling ervan. Snel zal een verworven potenti-
eel merkbaar zijn en het mogelijk potentieel zal ook uit-
gebreid zijn. Er is sprake van een kwaliteit in aanleg of
een talent en van een kwaliteit van de kwaliteit als ont-
wikkelingspotentieel. De kennisinvulling (inzicht), de ge-
dragsinvulling (uitvoering) en de dynamische contextin-
vulling (motivatie) van het schema verlopen vlot en zijn
van een goed niveau. De ontwikkeling kan voortbouwen
op aanwezige aanleg tot een goed competentieniveau.
Er is geen sprake van een kloof tussen aanleg en het te
609
bereiken competentieniveau dat onvoldoende zou kun-
nen worden gedicht met ontwikkeling. Er is sprake van
sterke schema's.
[Als ouder voel ik me goed als ik kansen en ruimte kan
creëren. Iets uitleggen aan mijn kind hoe bij iets te werk
te gaan en het tonen op een manier die mijn kind begrijpt
en wil aannemen wekt mijn enthousiasme. Dan voel ik
me leven en zoek ik continu naar nieuwe manieren om
iets duidelijk te maken in stappen die assimileerbaar zijn
610
voor mijn kind. Hoe iets nog eenvoudiger aanreiken. En
dan mijn kind ondersteunen en aanmoedigen in iets door
te gaan, zodat er een beter resultaat wordt bereikt dan
voorheen. Dit zoeken hoe te kunnen helpen grenzen te
verleggen vind ik inspirerend en geeft me energie.]
Bij schema's waarvoor weinig aanleg of waarvoor het ta-
lent ontbreekt gaat het om iets wat je niet goed kan (le-
ren) naar inzicht en uitvoering en (te) veel inspanning en
tijd kost om vooruitgang te boeken zodat je het niet
graag doet en je weinig of geen voldoening vindt. Dit be-
tekent dat omgevingsstimulatie maar ook eigen inbreng
en inzet weinig ontwikkeling toelaten met een gering po-
tentieel. Er zal weinig gebruik kunnen gemaakt worden
van verworven potentieel en het mogelijk potentieel zal
beperkt zijn. De kennisinvulling, de gedragsinvulling en
de dynamische contextinvulling van het schema blijven
gelimiteerd en zijn van een beperkt niveau. De ontwik-
keling mist de nodige aanleg om tot een goed competen-
tieniveau te komen. Het verwacht te bereiken compe-
tentieniveau krijgt te maken met een kloof die met ont-
wikkeling niet kan gedicht worden, de leerprestatie is te
groot en vraagt te veel tijd en de motivatie en voldoening
zijn te weinig ondersteunend. Er is sprake van zwakke
schema's.
[Iets ordenen in ruimte of tijd is een echte ramp voor mijn
kind. Wat zij ook doet telkens weet ze niet meer waar iets
611
gebleven is. Ook afspreken is erg moeilijk, zich houden
aan de tijd mislukt telkens opnieuw. Ook de aandacht die
je hier als ouder aan geeft om het te leren, haalt weinig
uit. Je moet het letterlijk voor haar doen: letten waar en
wanneer iets moet. Best kan je het in haar plaats doen,
maar dit is ook niet echt een optie om het haar te leren.
Dan maar zo goed mogelijk alles opvolgen, zodat er niets
ernstigs kan mislopen.]
Het hoe, waar en wanneer van resonantie
Bij activering van een schema op een gebied of als ken-
merk van jezelf als ouder of kind treedt er naargelang de
sterkte ervan een resonantie op die de mate van active-
ring bepaalt en tegelijk de mate van ontwikkelingsmoge-
lijkheid doet ontstaan. Is er weinig resonantie dan is er
weinig activering naar buiten als interactie, maar is er
ook weinig activering naar binnen als verwerkingskans.
Is er veel resonantie dan is er veel activering naar buiten
als interactie, en is er tegelijk ook veel activering naar
binnen met een omvattende verwerkingsgelegenheid en
opslagkans in het geheugen. Er komt dan veel in bewe-
ging zowel naar gebruik maar ook naar ontwikkeling. Er
is veel herkenning, toevoeging, interesse en voldoening
in het ervaren. Je komt in je kracht.
Beschik je als ouder of als kind over voldoende keuzemo-
gelijkheid, dan kan je opteren voor iets waar je sterk in
612
bent en je nog verder sterk in kan ontwikkelen. Dit eer-
der dan vast te lopen in iets waar je zwak in bent en er
weinig potentieel is voor ontwikkeling. Je omgeving kan
je dan ondersteunen in de ontwikkeling van je sterkten
door er kansen en gelegenheden voor te creëren en er
waarderend mee om te gaan.
Voor waar jijzelf als ouder of kind je weinig in weet te
ontwikkelen, kan je de hulp inroepen van anderen. Liefst
anderen met sterke schema's op dat gebied. Zo kan je
misschien tot een taakverdeling komen voor waar je elk
goed in bent, of kan je hen vragen je te willen begeleiden
of sturen, of je hulpmiddelen en tools aan de hand te
doen. Door samen te werken kan je wellicht beroep we-
ten doen op ieders sterke schema's op bepaalde gebie-
den. Zo samen sterk uit de hoek te komen door elkaar
aan te vullen en elkaar aan te spreken voor waar je goed
in bent. Ook kan je zelf je eigen sterkten aanwenden om
rond je zwakten te werken.
Als ouder of als kind kan je op zoek gaan naar je sterke
en zwakke schema's. Je kan hierbij letten op je reeds be-
reikt begripsniveau, je reeds bereikt uitvoeringsniveau,
je evolutie- en veranderingstempo, je interesse, energie
en plezier, en tenslotte je voldoening en resultaat. Zo no-
dig kan je je omgeving inschakelen om hier achter te ko-
men : waar vinden zij je goed in of minder, wat vinden zij
dat je ligt of niet ligt, hoe snel of gemakkelijk je hoeveel
613
vooruitgang boekt in wat, wat jij graag doet en je voldoe-
ning geeft. Met andere woorden wat ze in je zien, waar
je grootste kracht ligt, waar je warm van loopt en je hart
ligt, wat hen blij maakt en voldoening geeft. Praktisch
kan je uitgaan van een situatie of voorval waarin je zelf
of je omgeving vond dat je goed lukte.
Elke ouder en elk kind heeft gebieden waar beter in te
zijn en meer mogelijkheden in te hebben. Maar ook ge-
bieden waar minder in te zijn en minder mogelijkheden
in te hebben. Door hier vanuit te gaan en geen onmoge-
lijkheden te verwachten vanuit absolute normen, kan ie-
dereen optimaal tot zijn recht komen. Door als ouder en
kind vooral aandacht te besteden aan waar je zelf of de
ander goed in is of kan worden, spreek je jezelf en elkaar
aan op je sterke kanten die mogelijkheden inhouden. Zo
vermijd je voortdurend aandacht te besteden aan waar
je zelf of de ander niet goed in is of niet goed in kan wor-
den, zodat je vastloopt op zwakke kanten die weinig mo-
gelijkheden inhouden. In het eerste geval gebruik je aan-
wezige energie, in het tweede geval loop je vast bij ge-
brek aan beschikbare energie.
Toegepast
Waar ben ik goed in ? Wat in mij zien ?
volgens mijzelf : volgens omgeving :
614
Wat ligt me ? Waar ligt mijn grootste kracht ?
volgens mijzelf : volgens omgeving :
Waar boek ik gemakkelijk en snel vooruitgang in ?
volgens mijzelf : volgens omgeving :
Wat doe ik graag met interesse, energie en plezier ?
volgens mijzelf : volgens omgeving :
Wat geeft voldoening en resultaat ?
volgens mijzelf : volgens omgeving :
Een situatie waarin ik goed lukte en ik tot mijn recht
kwam?
volgens mijzelf : volgens omgeving :
615
Schema-
tegemoetkoming
Interactie en schema's
Ook los van een ouder-kind relatie, kan meer algemeen
waargenomen dat als we praten of handelen we voort-
durend bij voorkeur willen dat iets volgens onze ken-
schema's verloopt. Een kenschema als wat iets voor ons
is, hoe er mee om te gaan, waar en wanneer, tegenover
wie, waarom of waartoe.
Bijvoorbeeld, met elkaar praten of luisteren wat houdt dit
in, hoe doe je dit en in welke situatie of context doe je dit.
Bijvoorbeeld, vrienden ontvangen hoe pakken we dit op
en hoe pakken we dit aan, hoe frequent doen we dit.
We praten en doen vaak iets tot iets is of verloopt
overeenkomstig onze opgeslagen kenschema's.
Dit kan in een relationele context gemakkelijk tot span-
ningen leiden. Hoe dit tegengaan ?
616
Dit willen dat iets bij voorkeur volgens onze schema’s
verloopt uit zich in praten en reageren totdat iets in over-
eenstemming is met onze kenschema's. Dit doen we, bij-
voorbeeld, door niet akkoord gaan, beter weten, bijstu-
ren, voorstellen doen, een alternatief aanbieden, sugge-
reren, tegenwerken, iets anders doen, enzomeer. Dit uit
zich ook in praten en ageren zodat iets volgens onze ken-
schema's blijft. Dit doen we, bijvoorbeeld, via stimuleren
of ontmoedigen, benoemen, wijzen op voordelen of risi-
co's, sterkte of zwakte tonen, enzomeer.
Bijvoorbeeld, we hebben ons schema rust of rusten geac-
tiveerd. Dit maakt dat alles wat we zeggen of doen in het
teken van het bereiken of behouden ervan zal staan over-
eenkomstig wat dit voor elk inhoudt.
Bijvoorbeeld, we willen er een gezellige avond van ma-
ken. Voor de een houdt het in lichten dempen, muziek
aan, wegdwalen in een boek, gsm uit. De ander verkiest
echter alle spots aan, tv aan, gsm aan. Elk zegt en doet
dan iets gemakkelijk in zijn richting zonder zich hier expli-
ciet van bewust te zijn.
We hebben zo een innerlijk referentie die ons doet pra-
ten en handelen in een bepaalde richting om deze waar
te maken. Hiervan zijn we ons niet steeds expliciet be-
wust.
617
De mate waarin we willen dat iets volgens onze kensche-
ma's verloopt kan erg verschillen van persoon, van situ-
atie en van moment. Zo ook aansluitend de intensiteit
van ons praten en reageren in die richting.
Bijvoorbeeld, als eigen aan iemand, of voor wat belang-
rijk is voor iemand.
Ook zal de mate van afwijking in de realiteit van het ei-
gen schema mee de intensiteit van praten en reageren
bepalen of beïnvloeden.
Het kind en zijn schema's
Omdat het zo universeel is, kan opgemerkt dat ook een
kind dit naar volwassenen toe tracht te doen.
Bijvoorbeeld, het kind heeft het schema drankje of drin-
ken geactiveerd. Dit maakt dat wat het dan zegt of doet
hier erg om zal draaien en in die richting.
Nog een voorbeeld, een ouder dreigt van boos te worden
op het kind. Het kind repliceert met 'niet boos worden,
hé!'. Het kind tracht zo de modus van de ouder tegen te
gaan.
618
Nog een voorbeeld, een ouder zit met zijn kind in de
wachtruimte. De ouder heeft het schema wachten geac-
tiveerd. Op een bepaald moment duurt het wachten voor
het kind te lang en activeert het het schema door gaan.
Dit creëert best een moeilijke situatie met het kind dat
niet langer kan blijven zitten. Het loopt en kruipt rond,
moet dringend naar het toilet, wordt luidruchtig, komt
overal aan, enzomeer. Op die manier tracht het zijn rich-
ting te laten doorgaan.
Een laatste voorbeeld, de ouders hebben de gewoonte
het kind te helpen bij het leren. Meermaals wordt dit een
strijd om dit elk op zijn wijze te laten verlopen. De ouders
willen dat het kind onmiddellijk begint en doorzet tot al-
les klaar is. Terwijl het kind uitstelgedrag vertoont en fre-
quent pauzes wil nemen om te bewegen en zich te ont-
spannen. Zo trachten de ouders continu in wat ze zeggen
en doen het kind te stimuleren, terwijl het kind in wat het
zegt en doet continu tracht af te remmen. Zo heeft veel
van wat zich afspeelt weinig met wat te leren te maken,
maar veel meer met hoe dit leren voor elk zou moeten
verlopen. Door te focussen op de inhoud kan het leren
wellicht op een meer ontspannen manier verlopen.
Elkaars schema's
In je praten en handelen er bij voorkeur voor willen zor-
619
gen dat de dingen volgens je kenschema’s zijn, zorgt ge-
makkelijk voor spanningen en irritaties bij elkaar. Deze
spanningen en irritaties lijken dan te maken te hebben
met elkaar. Evenwel gaat het veelal of grotendeels om
het niet weten tegemoetkomen aan zijn eigen schema's.
Om dit tegen te gaan kan je trachten in je praten en han-
delen niet op te komen voor je eigen kenschema’s, maar
elkaar toe te laten zijn schema’s te volgen. Dit vermijdt
het proces en de inspanning van te willen bijsturen of
veranderen. De ander voelt zich erkend en gerespec-
teerd en communicatie en interactie verlopen veel vlot-
ter, omdat niet elk het laken naar zich toe tracht te trek-
ken.
Het komt er dan op aan dit te laten gebeuren en niet in
je praten en doen de eigen schema’s naar voor te willen
schuiven. Het komt er ook op aan zich hierbij goed te
blijven voelen. Het komt er eveneens op aan hiervoor
ruimte te creëren zonder zich benadeeld of achteruit ge-
steld te voelen en zich niet erkend en gerespecteerd te
weten.
Concreet kan hiertoe met een verdeling worden ge-
werkt. Zoals afwisselend volgens iemands schema's. Of
volgens iemands schema’s op bepaalde gebieden voor
elk. Of zo iemand een duidelijke momentane behoefte
heeft.
620
Zonodig kan gekeken of iets gezamenlijk moet verlopen
en of het niet alleen volgens elk zijn schema’s kan. Of er
kan gekeken of iets eenvormig moet verlopen en of het
niet elk op zijn manier kan, ook al is het gezamenlijk.
Kost iets ons te veel inspanning om iets op onze wijze te
laten verlopen, dan nemen we gemakkelijk afstand, of
trachten iets stop te zetten.
Naast onenigheid over de inhoud van kenschema’s kun-
nen ook spanningen ontstaan over welk schema te acti-
veren.
Bijvoorbeeld, moeten we het schema samen of alleen ac-
tiveren, of het schema verplichten of vragen, enzomeer.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel
Schema-voorkeur' van deze encyclopedie. Ouders kun-
nen hierbij in hun schema-voorkeur erg begaan zijn met
hun eigen verhaal, zodat ze weinig open of beschikbaar
zijn voor hun kind en zijn verhaal en zo hun kind niet echt
bereiken.
Zo staat schema-tegemoetkomen enerzijds voor eigen
inspanningen om aan zijn schema’s tegemoet te komen
die een belangrijk deel van de communicatie en de inter-
actie met elkaar innemen. Zo staat schema-tegemoet-
komen ook voor het mogelijk toelaten of meegaan in het
621
tegemoetkomen aan elkaars schema’s en de inspannin-
gen hiervoor. Mogelijk een tweezijdige inspanning, voor
jezelf en elkaar, die best veel tijd, moeite en energie
vraagt of inneemt.
Schema-tegemoetkoming voor jezelf
Herken je voor jezelf actief te zijn tot iets aan je schema’s
tegemoetkomt ?
Herken je dat je kind actief is tot iets aan zijn schema’s
tegemoetkomt ?
Herken je je eigen schemas en inspanningen hiertoe los
te laten en mee te gaan in het verloop overeenkomstig
elkaars schema's ?
Herken je dat de ander zijn schema’s over het verloop los
laat, evenals zijn inspanningen hiertoe en je tegemoet-
komt ?
Geldt dit ook voor gevoelsschema's, zoals houden van,
meeleven, enzomeer ?
Herken je elkaar halverwege tegemoet te komen ? Op
welke manier ?
622
Schema’s
transactioneel
Schema's en communicatie
Bij het lezen en schrijven zal je als kind of ouder gebruik
maken van eerder opgedane ervaringen. Deze eerder
opgedane ervaringen opgeslagen als kennis in schema's
in je hersenen zal je activeren bij het lezen en schrijven
van tekst. Dit zal vooral gebeuren wanneer tekst en
beeld in je hoofd veel overeenstemming tonen, of wan-
neer de tekst niet volstaat om zich een precies beeld te
vormen, wat je dan met je eerder beeld tracht aan te vul-
len. Ditzelfde gebeurt ook bij het luisteren en spreken
waarbij je gebruik maakt van eerdere ervaringen opge-
slagen in kenschema's. Lees of schrijf je, bijvoorbeeld,
over fruit of bomen, luister je of spreek je over familie of
Schema’s ontwikkelen zich in transactie tussen jezelf
als kind of ouder en je sociaal-culturele omgeving.
623
vrienden, dan zullen opgeslagen voorstellingen bij je ge-
activeerd worden die er een voor je concrete inhoud,
omgang en context aan verbinden.
Transactie individu sociaal-culturele omgeving
Hoe persoonlijk deze inhoud, omgang en context op ba-
sis van eerdere ervaringen opgeslagen in schema's in je
hoofd ook is, toch kan vastgesteld dat deze inhoud, om-
gang en context mede tot stand komen door transactie
met je sociaal-culturele omgeving. Je zou kunnen stellen
dat de realiteit eindeloos vol is van potentieel mogelijke
betekenispatronen, maar dat je komt tot een eigen net-
werk van kenschema's met bijhorende verbindingen dat
je plaatst tussen de realiteit en jezelf. Dit netwerk van
betekenispatronen dat tot stand komt, gebeurt selectief,
dit en geen ander. Dit selectieve heeft plaats op basis
van je inbreng in wisselwerking met je sociale omgeving.
Sociale omgeving die ingebed is in een bepaalde cultuur
die mee instaat voor een bepaalde inhoud en vormge-
ving. Zo kan de wijze waarop met elkaar verband hou-
dende keneenheden worden gegroepeerd en ingedeeld
beschouwd worden als een wisselwerking tussen eigen
ervaringen, de sociale omgeving en de omringende cul-
tuur.
624
Vygotsky space
Deze sociale transactie of wisselwerking in het ontstaan
van schema's kan weergegeven bij middel van 'the Vy-
gotsky space'. Het is een tweedimensioneel model dat
een publiek-private dimensie en een collectieve-indivi-
duele dimensie heeft. Het model geeft een voorstelling
van kennisconstructie als gevolg van geïnternaliseerde
en geëxternaliseerde processen welke individuele en so-
ciale overwegingen inhouden.
625
In het bovenste publieke deel is er van links naar rechts
sprake van een communiceren, zoeken naar gezamen-
lijke overeenkomst en dit overbrengen. In het onderste
private deel is er van rechts naar links sprake van een op-
nemen, omvormen tot schema en aanwenden. Zo is er
een voortdurende transactie of wisselwerking tussen so-
ciale omgeving en individu. Op het bovenste sociaal ni-
veau tussen mensen is er een interpsychologisch proces,
op het onderste individueel niveau in iemand is er een
intrapsychologisch proces. Doorheen deze beweging in
vier ruimten of kwadranten ontstaan er en transforme-
ren zich schematische wijzen van denken en doen. Door-
heen deze beweging komen individuele schema's en
processen naar voor, die evenwel niet te herleiden zijn
tot interacties met anderen. Dit proces is cyclisch zich
herhalend en evolutief in die zin dat verandering gebeurt
op een cumulatieve wijze zowel op individueel als collec-
tief vlak.
Leren als sociaal gebeuren
Deze inzichten zijn uitstekend bruikbaar bij leren dat gro-
tendeels een sociaal gebeuren is. De leeromgeving sti-
muleert en helpt maturatie vooruit. Maturatie bereidt
leren voor en maakt het mogelijk. Zo kan het aanbod van
iets rijker dan waar een kind staat het kind helpen om
stappen in zijn maturatie te zetten. Het kind houdt dan
in zijn schema's rekening met meer inhouds-, omgangs-
626
en contextfacetten. Zo kan bij kritiek, bijvoorbeeld, het
kind evolueren van een negeren ervan, over een zich
aangevallen voelen, naar een willen nadenken erover,
tot een integreren ervan in zijn eigen denken, doen en
selectie.
Vooral het feit dat onderwijs, als eenrichtingsgebeuren,
evolueert naar leren, als tweerichtingsgebeuren, maakt
leren tot een transactioneel proces. Hierin beïnvloeden
het gemeenschappelijke en het individuele elkaar voort-
durend en helpen elkaar vooruit.
627
Even uitproberen
Geef hieronder bij middel van the Vygotsky space weer
hoe een kenschema van je kind of jezelf als ouder zich
transactioneel ontwikkelt :
Meer lezen :
McVee, M. B., Dunsmore, K., & Gavelek, J. R. (2005).
Schema theory revisited. Review of Educational Re-
search, 75(4), 531-566.
628
Schema’s
voor elkaar
Welke schema's voor elkaar ?
In de omgang met je kind tracht je als ouder gemakkelijk
een en ander bij je kind te activeren net zoals ook bij je-
zelf in die situatie is geactiveerd. Meestal ga je er van uit
dat dit automatisch ook zo is: dat je kind net denkt zoals
jijzelf, net reageert zoals jijzelf en net in dezelfde situatie
zo denkt en doet. Evenwel is dit niet automatisch zo en
kan je je kind hier ook niet altijd zomaar vanzelfsprekend
toe bewegen.
Gemakkelijk leggen we iets op aan elkaar.
Hoe vermijden dat dit aanleiding geeft tot proble-
men ?
629
Je komt thuis en merkt dat je zoon of dochter voor de te-
levisie hangt. Je kan dan best ontstemd raken omdat in
je voorstelling na schooltijd huiswerk maken en studeren
hoort en je niet met je gedachten bij ontspanning of nog
erger niets doen zit. Voor je zoon of dochter is na school-
tijd evenwel gelijk aan ontspanning en dit kan best de
vorm aannemen van niets doen en passief zijn, waarbij
tv-kijken perfect past. Voor jezelf als ouder is na school-
tijd gelijk aan persoonlijk leren en dit kan best de vorm
aannemen van actief huiswerk maken en studeren. In
zulke situaties tracht je als ouder je voorstellingsschema
op te leggen. Dit stemt evenwel niet overeen met dit van
je kind. Je kind tracht volgens zijn geactiveerd voorstel-
lingsschema te reageren, maar hierdoor kom het tot een
botsing. Je raakt dan gemakkelijk allebei geïrriteerd. Jij
omdat je je voorstellingsschema niet automatisch terug-
vindt, je kind omdat het zijn voorstellingsschema moet
opgeven. Schema waarvan je kind had verwacht dat je
het van hem of haar zou overnemen en je er in zou mee-
gaan.
Als ouder kan het belangrijk zijn achter je eigen voorstel-
lingsschema en dit van je kind te komen bij interactie,
zeker wanneer deze interactie minder vlot verloopt.
Meestal ligt aan de basis een verschillend voorstellings-
schema dat je ietwat automatisch aanwendt om een si-
tuatie te benaderen, ze in te schatten en er mee om te
630
gaan. Door je meer bewust te worden van ieders geacti-
veerd voorstellingsschema en de verschillen tussen je
beide, kan je gemakkelijk de oorsprong achterhalen van
je meningsverschil of discussie en kan je gemakkelijk in-
zien waar elk naartoe wil en waarom.
Zo kan je achterhalen wat jij zelf prioritair activeert in
een bepaalde situatie. Zo kan je achterhalen wat je wil
dat je kind eveneens prioritair zou activeren in deze situ-
atie. Zo kan je achterhalen dat wat prioritair voor je zou
moeten geactiveerd worden bepalend is voor hoe ook je
kind prioritair zou moeten denken in deze situatie, voor
hoe het ook prioritair zou moeten reageren dan, in welke
situatie wanneer, waar, tegenover wie, waarom en
waartoe het ook zo zou moeten denken en doen. Zo kan
je begrijpen dat dit bij jezelf irritatie, opwinding, boos-
heid, teleurstelling opwekt zo hieraan niet wordt tege-
moetgekomen. Zo kan je begrijpen waarom je iemand
niet laat uitspreken, niet laat doen, of niet laat kiezen in
geval van tegenstelling. Zo kan je ook begrijpen dat dit
bij de ander irritatie, opwinding, boosheid, teleurstelling
opwekt zo hieraan tegemoet te moeten komen. Zo kan
je begrijpen waarom de ander je niet laat uitspreken, je
niet laat doen, en je niet laat kiezen in geval van tegen-
stelling.
Als ouder kan je totale openheid verwachten van je kind
na een avondje uit. Je kind heeft evenwel een heel andere
631
prioriteit, met name zo weinig mogelijk vertellen. De
zwijgzaamheid van je kind zal bijgevolg irritatie bij je op-
wekken vanuit je openheidsvoorstelling. Omgekeerd zal
je openheidsverwachting en -voorstelling bij je kind irri-
tatie opwekken omdat het liever verkiest discreet te blij-
ven.
Achter deze openheidsvoorstelling van je schuilt wellicht
nog een tweede schema. Met name een behoefteschema
om als ouder concreet controle uit te blijven oefenen en
je kind buiten de gevarenzone te houden. Zo ook zal ach-
ter de geslotenheidsvoorstelling van je kind een ander be-
hoefteschema schuilgaan. Namelijk zelfsturing behou-
den en jezelf niet in de gevarenzone begeven van je voor-
rechten te kunnen verliezen.
Door eveneens achter je beider behoefteschema's te ko-
men, kan je beter begrijpen dat er onenigheid opduikt.
Dit doordat je andere behoefteschema's geactiveerd
hebt die schijnbaar niet zo maar onmiddellijk verzoen-
baar zijn.
Zo kan je als ouder merken dat achter de voorstellings-
schema's van je beide nog behoefteschema's van je
beide schuilgaan. Waar je je voorstellingsschema's ge-
makkelijk aan elkaar zult opleggen, zullen de behoefte-
schema's meer iets zijn dat je voor jezelf activeert. Ze
kunnen evenwel de bron en motivatie vormen voor de
632
voorstellingsschema's die je elkaar tracht op te leggen of
automatisch van elkaar verwacht.
Anders omgaan met je schema's
Als ouder heb je wellicht begrepen dat je voorstellings-
schema dat je graag aan je kind wil opleggen en dat je
vaak als vanzelfsprekend beschouwt, niet steeds zo gun-
stig onthaald wordt door je kind en niet steeds de ge-
wenste reactie uitlokt. Integendeel stoot je soms op
weerstand omdat je kind zijn voorstellingsschema niet
zomaar wil afgeven of achterwege laten. Vraag is dan
wat wellicht een gunstiger resultaat oplevert en meer
van invloed is.
Wat je wellicht kan is vooraleer zelf met je voorstellings-
schema op de proppen te komen even hoogte te nemen
van het geactiveerd voorstellingsschema bij je kind. Zo
kan je kijken of dit overeenstemt of verschillend is met
dit van je. Zo het verschillend is, kan je kijken of er geen
gedeeltelijke overeenstemming is die je kan aanwenden
als brug of vertrekpunt. Zo kan je aandacht vragen voor
je voorstellingsschema en samen nagaan of dit niet meer
opportuun is in die situatie.
Door je voorstellingsschema in de situatie vooraf beter
te leren kennen, kan je beter achterhalen en begrijpen
dat ze irritatie bij jezelf en je kind opwekken en bijgevolg
633
emotieschema's activeren en of dit de goede manier is
om je kind mee te krijgen. Door je emotieschema te ac-
tiveren vertoon je een emotionele reactie die mogelijk
meer weerstand bij je kind oproept en bovendien zijn
emotieschema gaat activeren waardoor hij door zijn
emotionele reactie nog minder geneigd zal zijn op je ver-
wachting in te gaan. Door op je emotionele schema-ac-
tivering te anticiperen omdat je er niet in slaagt je voor-
stellingsschema op te leggen, kan je wellicht voorkomen
dat je op dit spoor dat weinig medewerking uitlokt te-
recht komt.
In de plaats ervan kan je er voor kiezen je behoefte-
schema te activeren, zodat je meer op je eigen terrein
blijft. Je wil zelf iets voor jezelf en mogelijk tegelijk ook
iets voor je kind. Dit kan je zo aan je kind meedelen als
een objectief of bezorgdheid welke bij je aanwezig is. Je
kan tegelijk hierbij verwijzen naar je kenschema met je
ervaring van op welke wijze gemakkelijk iets fout loopt
en op welke wijze iets met meer kans lukt. Je kan wijzen
op je ervaringen en voorbeelden noemen waarbij ver-
keerde prioriteiten leidden tot falen. Tevens kan je voor-
beelden geven waarbij de juiste prioriteiten meer succes
bleken te garanderen.
Bijvoorbeeld, omdat je zelf had ervaren dat eerst ont-
spanning nemen er toe had geleid dat je niet meer tot
inspanning kwam. Of een voorbeeld uit je entourage,
634
waarin geen interesse voor het doen of laten van zijn kind
bij het uitgaan er toe leidde dat de grens naar verslaving
toe werd overschreden. Je brengt dan je behoeften in en
je kennis en laat je kind toe mee te zoeken naar het beste
voorstellingsschema dat na schooltijd of bij het uitgaan
kan geactiveerd worden. Zo doe je beroep op zijn eigen
actieve inzet en wek je mee zijn verantwoordelijkheid
over zichzelf. Je brengt dan elementen in zodat je kind
zelf het meer gewenste voorstellingsschema zou kunnen
activeren. Dit zonder dat zijn voorstellingsschema wordt
aangevallen en een ander zomaar wordt opgelegd.
Zelf experimenteren
Kies een bepaalde situatie uit die gemakkelijk aanleiding
geeft tot spanningen en onenigheid tussen jezelf als ou-
der en je kind :
Formuleer voor jezelf als ouder het aanwezig geactiveerd
voorstellingsschema, behoefteschema, emotieschema
en kenschema :
635
Formuleer voor je kind het aanwezig geactiveerd voor-
stellingsschema, behoefteschema, emotieschema en
kenschema :
Formuleer hoe je hier samen met je kind meer optimaal
mee om zou kunnen gaan :
636
Schema-
voorkeur
Schema-inductie
Vastgesteld kan worden dat we als ouder of kind een dui-
delijke voorkeur hebben dat in de omgang met onze om-
geving een denken en een voelen kan geactiveerd wor-
den dat gunstig aanvoelt. Zo verkiezen we dat een den-
ken leeft dat gekenmerkt wordt met goed, sociaal, vrij-
gevig, positief, constructief, voorbeeldig en tof. Zo ver-
kiezen we ook een voelen dat gekenmerkt wordt met
veilig, vertrouwd, zeker, vertrouwen, ontspannen, sa-
menhorend, verbonden, beheerst en lukken. Vaak wordt
dit denken en voelen mee toegedicht aan de situatie of
mogelijk ook aan onszelf als onderdeel van deze situatie.
In de omgang met elkaar leggen we gemakkelijk iets
op aan elkaar, maar ook iets aan onszelf.
Wat houdt dit in en wat zijn de implicaties hiervan ?
637
Cognitieve schema's worden dan bij de situatie of onszelf
geïnduceerd, gekenmerkt door goed, sociaal, positief,
enzomeer, evenals emotionele schema's gekenmerkt als
veilig, zeker, vertrouwen, verbonden, lukkend, enzo-
meer. Dit vinden we hoogst prettig en hierin willen we
graag meespelen bij activering. Zo willen we hiertoe heel
wat inspanningen leveren opdat dit zou kunnen behou-
den worden.
Schema-dreiging
Tegelijk kan vastgesteld worden dat we als ouder of kind
een duidelijke afkeer hebben dat in de omgang met onze
omgeving een denken en een voelen geactiveerd wordt
dat ongunstig aanvoelt. Zo hebben we een afkeer van
een denken dat zou leven dat gekenmerkt wordt met
slecht, asociaal, egoïstisch, negatief, destructief, deviant
en niet tof. Zo hebben we een ook een afkeer van een
voelen dat gekenmerkt wordt met onveilig, onbekend,
onzeker, wantrouwen, spanning, eenzaamheid, verbro-
ken, onbeheerst en mislukken. Vaak wordt dit denken en
voelen toegedicht aan de situatie of mogelijk aan onszelf
als onderdeel van deze situatie. Er leeft dan een dreiging
met cognitieve schema's verbonden aan de situatie of
onszelf gekenmerkt door slecht, asociaal, negatief, de-
structief, niet tof, enzomeer, evenals een dreiging met
emotionele schema's gekenmerkt door onveilig, onze-
ker, wantrouwen, onbeheerst, mislukken, enzomeer. Dit
638
zouden we hoogst onprettig vinden en dit willen we
graag vermijden of ongedaan maken bij activering. Hier-
toe zijn we geneigd heel wat inspanning te leveren om
dit te voorkomen of dit te doen ophouden.
Schema-kracht
Op een goed blaadje staan in een gunstig aanvoelende
situatie en weten vermijden op een slecht blaadje te
staan in een ongunstig aanvoelende situatie, daar wil je
als ouder of kind heel wat voor doen.
Dit betekent meteen dat de omgeving hier heel wat mee
kan doen en bereiken. Zo kan ze druk uitoefenen op je,
door zulke voorkeurschema's bij je te induceren en te
dreigen met afkeerschema's. Zo ze dit meer systema-
tisch hanteert, kan ze je zo naar haar hand zetten en je
mogelijk 'murf' maken. Zo kan je heel volgzaam worden
en zo je weinig bewust bent van deze processen, kan je
zelfs het slachtoffer worden van dit gebeuren.
In de praktijk kan vastgesteld worden dat deze schema-
krachten bewust of onbewust worden aangewend in tal
van contexten waarmee je te maken krijgt. Voorbeelden
hiervan zijn de school of de overheid, maar ook binnen
het gezin of binnen het eigen sociaal netwerk, bij vrien-
den en kennissen, doen zich deze processen van
schema-inductie en schema-dreiging voor. Ofwel hoor je
639
erbij in een prettige sfeer en daarbij wordt heel wat van
je verwacht, ofwel is er de dreiging er niet meer bij te
horen en in een onprettige sfeer terecht te komen en
daarbij verwacht je heel veel van jezelf om dit om te ke-
ren.
Schema-dissonantie en -spanning
Zo kan vastgesteld worden dat deze schema-kracht niet
enkel uitgaat van je omgeving, maar vooral ook door en
voor jezelf wordt uitgeoefend. Je wil jezelf en je situatie
voorkeurschema's toedichten en jezelf en je situatie een
andere richting uitsturen bij afkeerschema dreiging.
Zodra je merkt af te wijken van je voorkeurschema's voor
jezelf en je situatie en je dreigt terecht te komen bij af-
keerschema's, ontstaat dissonantie die bij je spanning
oproept. De aanwezige dissonantie en de erbij optre-
dende spanning zet je aan om richting voorkeurschema's
te gaan en weg te gaan van de dreigende afkeersche-
ma's.
Schema-voorkeur
Om te ontsnappen aan de schema-inductie en schema-
dreiging vanuit je omgeving en om te vermijden dat je
zelf deze schema-inductie en -vermijding zou overne-
640
men, kan je kiezen om zelf je schema-voorkeur te ont-
wikkelen en te hanteren. Zo ben je minder afhankelijk en
kwetsbaar voor wat vanuit de omgeving komt. Je wordt
dan meer autonoom en meer zelfweerbaar op basis van
je eigen inbreng en aandeel.
Je tracht dan voor jezelf uit te zoeken en te formuleren
wat cognitieve en emotionele schema's inhouden, waar-
bij je bij voorkeur een minder gepolariseerde tegenstel-
ling kan hanteren. Zo dreig je minder heen en weer te
schommelen tussen bijvoorbeeld goed en slecht, sociaal
en asociaal, constructief en destructief, tof en niet-tof en
dreig je minder geconfronteerd te worden met bijvoor-
beeld tegengestelde ervaringen zoals veilig en onveilig,
vertrouwen en wantrouwen, lukken en mislukken. Je kan
dan persoonlijk meer kiezen voor een centrumopstelling
of een mix van minder gepolariseerde kenmerken. Zo
dat meer stabiliteit en weerbaarheid mogelijk worden.
Zo kan het meer beantwoorden aan jezelf een buffer op-
werpen tegen de druk van buitenaf. Schema-inductie en
-dreiging door de omgeving krijgen dan minder speling
en schema-voorkeur door jezelf meer kansen. Zo is er te-
gelijk een geringer risico op schema-dissonantie
en -spanning.
641
Schema-bewustheid
Van processen als schema-inductie en -dreiging samen
met schema-dissonantie en -spanning is in het verleden
al te vaak misbruik gemaakt in diverse contexten. Jezelf
en je situatie werden dan positief gelabeld en elke afwij-
king hiervan negatief gelabeld. Het positieve wou je als
zwakkere veelal onder geen beding verliezen, en het ne-
gatieve geenszins op je hals halen, maar dit gaf tegelijk
een vrijbrief en vrij spel aan de omgeving om hier gebruik
en mogelijk misbruik van te maken. Dit was des te meer
zo omdat de omgeving zichzelf veelal ook als positief la-
belde, waarbij een afwijking hiervan als onvoorstelbaar
werd voorgesteld. Ze werden als schema's over hen bij
je geïnduceerd.
Door meer bewust te worden van deze processen en te
zoeken naar manieren om hier passend tegengewicht
aan te geven, kan hun invloed getemperd. Zo kan het ri-
sico verminderd om hiervan slachtoffer te worden,
vooral voor wie zwakker staat in zijn omgeving.
Dit is vooral van nut voor wie eerder tot slachtoffer werd,
omdat kan vastgesteld worden dat bij hen nog in ster-
kere mate de nood aanwezig is tot positieve labeling van
zichzelf en situatie en het vermijden van negatieve labe-
ling van zichzelf en situatie.
642
Dit is vooral ook van nut wanneer schema's gehanteerd
worden met een extreem gepolariseerde inhoud, zoals
'heilig' en 'zondig', of 'heel braaf' en 'heel stout', of 'één'
of 'verdeeld', die veel druk leggen op jezelf en de situatie
waarin te vertoeven.
‘Awkward’ (ongemakkelijk) als signaal
Awkward is een veelgebruikte uitdrukking vaak door jon-
geren, zelfs een beetje modieus of trendy momen-
teel. Awkward wordt gebruikt zo iets zich voordoet of
overkomt als niet passend (incovenient), vreemd (niet
bekend hier), ongelegen (hier niet passend), storend
(hinderlijk niet passend), onaangenaam (liever iets an-
ders) of onprettig (andere voorkeur).
Het wordt gebruikt zo een kenschema, dit is zoals je iets
kent en er mee omgaat in een bepaalde situatie, niet
past voor jezelf of de ander. Het wat is niet passend, bij-
voorbeeld verkeerd. Bijvoorbeeld, een vriend of familie-
lid niet herkennen. Het hoe is niet passend, bijvoorbeeld
fout. Bijvoorbeeld, onvriendelijk doen tegen vriend of fa-
milielid. Het waar en wanneer is niet passend, bijvoor-
beeld ongelegen. Bijvoorbeeld, wanneer een vriend of
familielid je opzoekt en een geschenkje bijheeft geen tijd
nemen. Het gebruik is dan schema-gerelateerd. Het gaat
om een realiteit die niet overeenkomt met een eigen of
643
iemand anders schema en dit wegens onbekend, oner-
varen, ongewild, hinderlijk, onaandachtzaam, enzomeer.
Awkward wordt ook gebruikt zo liever een ander ken-
schema te verkiezen is. Het wat is onprettig, bijvoor-
beeld verlies. Het hoe is onprettig, bijvoorbeeld verlies
door onbekwaamheid. Het waar en wanneer is onpret-
tig, bijvoorbeeld verlies in aanwezigheid van ande-
ren. Het gebruik is dan ik-gerelateerd. Je verkiest iets
anders in de realiteit.
In het eerste geval is de realiteit niet passend of onpret-
tig met de voorstelling. Er is een andere realiteit no-
dig. Dit kan mogelijk door iets anders te doen of een an-
dere situatie te zoeken.
In het tweede geval is de voorstelling niet passend of on-
prettig wat realiteit aangaat. Er is een ander schema no-
dig om te gebruiken. Dit kan mogelijk door iets anders
te denken.
Iets komt dan als awkward of ongemakkelijk naar voor of
iets voelt aan als awkward of ongemakkelijk. Dit is dan
omdat er iets niet klopt tussen de realiteit en haar voor-
stelling vanuit een kenschema. Iets wat zowat iedereen
willen tegengaan of voorkomen, dit door er naar te stre-
ven van beide realiteit en voorstelling wel te laten over-
eenstemmen.
644
Schets voor jezelf een ervaring waarin geprobeerd werd
een schema te induceren of met een schema te dreigen :
Hoe ging je met deze ervaring om en hoe zou je er op een
andere manier mee kunnen omgaan :
645
Ontwikkeling
als schemavoortbouw
Cognitieve schema's spelen in iemands gedrag een grote
rol. Schema’s worden ook wel cognitieve of associatieve
netwerken genoemd, omdat ze gaan om de samenhan-
gende georganiseerde gehelen van iemands kennis op
bepaalde vlakken. Ze geven aan wat iets voor iemand
inhoudt. Ze geven ook aan hoe iets is. Ze geven tenslotte
aan waar, wanneer, tegenover wie, met welk objectief
schema's te activeren in het eigen handelen. Eens geac-
tiveerd oriënteren en sturen ze iemands omgang en re-
actie. Ze zorgen voor een dubbel van de interactiewer-
kelijkheid en staan in voor veilige en functionele omgang
vanuit het aanwezig opgebouwd dubbel. Onderzoek
wijst uit dat we niet zozeer rechtstreeks met de werke-
lijkheid omgaan, maar met voorstellingen ervan onder
de vorm van representaties in schema's.
Cognitieve schema’s over hoe we iets kennen zijn
voortdurend in ontwikkeling.
Hoe verloopt dat ?
646
Deze cognitieve schema's zijn continu in ontwikkeling.
Vanuit wat reeds in het schema aanwezig is en hiervan
gebruik makend, wordt verder gebouwd. Deze voort-
bouw zorgt voor verdere aanvulling en nuancering van
het schema. Deze voortbouw kan een merkelijke wijzi-
ging aan de inhoud van het schema met zich meebren-
gen en indirect een verandering aan iemands handelen.
Zodra een cognitief of geheugenschema is geactiveerd
staat het open voor voortbouw. Er komen nieuwe en an-
dere elementen bij of deze elementen veranderen van
inhoud. Zo nodig, zo de elementen zo verschillend zijn,
treedt een afsplitsing op en wordt een nieuw cognitief
schema gevormd. De inhouden worden zo talrijker en
genuanceerder. Ze nemen toe in kwantiteit en kwaliteit.
Zo treedt schema-ontwikkeling op.
Nieuw onderzoek van de universiteit van Washington in
St. Louis heeft terzake een nieuw leer- en geheugen-her-
sennetwerk geïdentificeerd dat binnenkomende infor-
matie verwerkt op basis van of we iets eerder hebben
meegemaakt, ofwel iets helemaal nieuw en onbekend
voor ons is. Dit doet het door te helpen herkennen of
bijvoorbeeld een ontmoet gezicht van een reeds bekend
iemand is of van een helemaal onbekende.
647
begripsvoortbouw
In de schema-opbouw kan je voor wat iets voor iemand
is - de begripsinvulling genoemd - drie soorten elemen-
ten onderkennen.
Dit zijn de feitelijke elementen, de gevoelselementen en
de waarde-elementen.
een voorbeeld :
Michiel is .. lief .. (feitelijke element) :
dit element gaat terug op je waarnemen
.. prettig .. (gevoelselement) :
dit element gaat terug op je aanvoelen
.. tof .. (waarde-element) :
dit element gaat terug om je denken
Niet steeds zijn deze drie elementen aanwezig. Veelal
ook lopen de elementen door elkaar en worden ze sa-
mengebracht in een omvattend element.
een voorbeeld :
Michiel is .. sociaal ..
Sociaal is .. attent zijn voor anderen..
(feitelijke element)
.. aangenaam zijn in de omgang ..
648
(gevoelselement)
.. waardevol zijn voor anderen ..
(waarde-element)
Houden we niet van iemand, bijvoorbeeld, houden we
niet van onszelf, dan krijgen deze elementen een minder
gunstige invulling.
een voorbeeld :
Ik ben .. onvriendelijk .. (feitelijke element)
.. onaangenaam .. (gevoelselement)
.. vervelend .. (waarde-element)
Het feitelijk element verwijst erg naar het nu, het ge-
voelselement naar de som van het verleden en het
waarde-element naar het perspectief voor de toekomst
als afleiding. Het feitelijk element is wat nu zichtbaar is,
het gevoelselement is wat ik, geconfronteerd met de si-
tuatie of iemand, nu voel vanuit eerdere ervaringen, het
waarde-element is wat ik, in dialoog met mezelf, mezelf
hoor zeggen met het oog op wat mogelijk komen gaat.
Het waarde-element is hierbij het meest abstract en wel-
licht het minst direct toegankelijk. Het feitelijk element
is het meest concreet en het meest direct toegankelijk.
Het gevoelselement situeert zich hier tussenin wat con-
creet- en toegankelijk-zijn betreft.
649
Iemands begripsinvulling is bijgevolg niet hetzelfde als
de begripsbetekenis. Het gaat om de persoonlijke ken-
nis, met een affectieve en waarde-valentie. Vooral de
betekenislink naar zichzelf toe staat centraal, de beteke-
nis voor mij. Bij de begripsbetekenis daarentegen staat
de betekenis van iets of iemand los van zichzelf centraal,
de betekenis zonder mij.
Om de schemavoortbouw van iemand te optimaliseren,
vooral zo ze minder gunstig is, kan gelet worden op het
al of niet aanwezig zijn van deze drie elementen en op
de valentie, positief of negatief, van deze elementen.
Wil je schema-inhoud meer hanteerbaar maken, dan kan
je een verstoord element weglaten of wijzigen. Of nog
één of meerdere andere elementen van dezelfde soort
toevoegen als tegengewicht en vollediger beeld. Of je
kan een ontbrekend element toevoegen en gunstig in-
vullen.
een voorbeeld :
Sven is .. niet lief ..
Dit is een feitelijke vaststelling. Hier ontbreken nog het
gevoels- en waarde-element. Misschien kan je hem enig
krediet geven in zijn omgang naar je toe.
terug naar het voorbeeld :
Sven is .. niet lief .. (feitelijk element)
650
.. toch een toffe .. (waarde-element)
Door het toevoegen van het waarde-element kan je van-
uit een ander uitgangspunt en andere invalshoek naar
iemand of iets toegaan. Dit element was nog niet bezet
en dus nog niet negatief geladen. Zo ontstaat een ander
en een nieuw spoor. Dit is vaak eenvoudiger dan het
spoor zelf te moeten wijzigen van inhoud, omdat eer-
dere ervaringen worden meegedragen.
Ook omgekeerd kan bij een ongunstige gevoels- en
waarde-invulling getracht worden deze te wijzigen door
een feiten-invulling toe te voegen die heel concreet en
direct toegankelijk is.
een voorbeeld :
Gert is .. niet te vertrouwen .. (waarde-oordeel)
Dit kan een reputatie zijn die doorgegeven is door ande-
ren, niet iets dat je zelf ervaren hebt. Eigen voorzichtige
ervaring opdoen kan dit beeld misschien bijsturen of nu-
anceren.
terug naar het voorbeeld :
Gert is .. niet te vertrouwen zo aan zijn lot overge-
laten .. (waarde-element)
.. loyaal zo goed opgevangen door anderen ..
(feitelijk element)
651
Ook de volgorde waarin de elementen toe te passen kan
een heel verschil uitmaken. Het uitgaan van het waarde-
element of het gevoelselement kan maken dat hierdoor
het feitelijk element reeds sterk wordt ingekleurd. Dit is
uiteraard minder problematisch zo gunstig, maar veel
meer zo ongunstig. Oordeel ik negatief of voel ik weinig
of niets voor iets of iemand, dan kan het in de praktijk
ook nooit goed gaan met iets of iemand. Het uitgaan van
het feitelijk of gevoelselement kan dan weer het waarde-
element kleuren. Ook dit is minder problematisch zo
gunstig, maar veel meer zo ongunstig, vooral zo het ge-
voelselement ongunstig uitvalt. Als ik van iets of iemand
niet hou, vind ik het, of hem of haar maar niets.
Wordt voor iets of iemand een samenvattend omvat-
tend element aangewend, dan kan het, zo ongunstig,
opengetrokken in de samenstellende elementen en deze
elementen bewerkt die minder kansen bieden. Op die
manier kan wellicht ook de synthese gunstiger worden.
Door deconstructie van het oude ongunstige schema,
kan je stilaan al zoekend komen tot de reconstructie van
een nieuw gunstiger schema.
652
gedragsvoortbouw
Eerder gaven we aan dat een cognitief schema bestaat
uit een begripsinvulling en een gedragsinvulling die
beide persoonlijk zijn. Deze invullingen kunnen nog wei-
nig ontwikkeld zijn en in beperkte mate bruikbaar of
soms zelfs hinderlijk. Deze invullingen kunnen ook meer
ontwikkeld en gezond zijn en erg bruikbaar of behulp-
zaam. In het eerste geval bieden zij nog beperkte kansen
en vormen mogelijk een begrenzing en zelfs een bedrei-
ging. In het tweede geval creëren zij kansen en vormen
ze een competentie en een ondersteuning.
Schema's vormen een eindpunt van wat voorafging. Ze
vormen ook het vertrekpunt voor wat komen gaat. Is wat
voorafging beperkt of minder gunstig dan kan het ook
gemakkelijk een begrenzing vormen voor de toekomst.
Is wat voorafging voldoeninggevend dan kan het ook een
troef inhouden voor de toekomst. Dit is zeker zo wan-
neer wat voorafging problematisch is. Voor de toekomst
kan dan getracht worden het gegroeide schema bij te
stellen en aan te vullen.
In de schema-opbouw van hoe iets voor iemand is en in-
werkt - de gedragsinvulling genoemd - kunnen eveneens
drie elementen worden onderkend.
653
Dit zijn de structurele, de interactieve en de communica-
tieve.
De gedragsinvulling die we onderkennen kan de onze
zijn. Ze kan ook degene zijn die we bij iemand onderken-
nen. In het hiernavolgende voorbeeld gaan we uit van
een begripsinvulling over iemand die we zelf opbouwden
op basis van de waargenomen gedragsinvulling bij die
persoon.
Een voorbeeld :
Vanessa is .. koel ..
.. afstandelijk ..
.. agressief ..
Een waargenomen gedragsinvulling op de drie hiervoor
beschreven vlakken voor deze begripsinvulling kan voor
ons de volgende zijn :
Het eerste, structurele element of vlak :
Vanessa stelt zich
.. onverschillig tegenover ons op ..
.. hautain op en wil zich niet laten kennen ..
.. niet liefdevol op, eerder lijkt ze ons te haten ..
Hier vinden we kenmerken terug uit de structurele reali-
teit. Het gaat om een toestand die we aantreffen : ze
geeft niet om ons.
654
Het tweede, interactie element of vlak :
Vanessa doet zo .. ze toont weinig interesse voor ons ..
.. ze houdt afstand in wat ze over haar
zelf zegt ..
.. ze vliegt uit en dreigt met geweld om
haar zin te krijgen ..
Hier vinden we kenmerken terug uit de gedragsomgang.
Het gaat om de interactie naar ons toe : ze ontloopt ons
of botst tegen ons aan.
Het derde, communicatieve element of vlak :
Vanessa komt over .. alsof we niet voldoende interes-
sant voor haar zijn ..
.. alsof we haar niet kunnen berei-
ken of waarderen ..
.. alsof ze ons gebruikt en pijn doet
Hier vinden we elementen terug van communicatie. Het
gaat om een boodschap of signaal naar ons toe, de inter-
pretatie is : we passen niet bij elkaar.
Meer algemeen kunnen we stellen dat we in de gedrags-
invullingen van een cognitief schema deelelementen van
deze drie vlakken of elementen kunnen terugvinden. Iets
van de structurele, de interactieve en de communica-
tieve gedragswerkelijkheid. We kunnen deze elementen
er ook doelbewust instoppen.
655
De gedragsinvullingen zijn eveneens in voortdurende
ontwikkeling. Op basis van persoonlijk ervaren en uitpro-
beren, op basis van informatie en aanwezige modellen
kan de inhoud verder evolueren. Kunnen nieuwe deel-
elementen toegevoegd en andere gewijzigd.
een voorbeeld :
De geëvolueerde begripsinvulling :
Vanessa is .. alles bij elkaar lief ..
gaat terug op de door haar verder ontwikkelde gedrags-
invulling :
Vanessa stelt zich .. voorzichtig op ..
Vanessa doet .. gereserveerd ..
Vanessa komt .. emotie-ingehouden over ..
Door deze meer gunstige gedragsinvulling lopen we min-
der het risico op een negatief ervaren en is de kans klei-
ner onvoldaan te blijven in de omgang met iets of ie-
mand. Onze interactie zal minder vlug verstoord worden.
We kunnen er met andere woorden op letten een ge-
dragsinvulling van onszelf tegenover het andere of de
anderen, of de gedragsinvulling van het andere of de an-
deren tegenover ons zo te kiezen dat het risico op een
negatief ervaren en de kans op onvoldaanheid minder
gemakkelijk en minder snel kunnen optreden. Vooral zo
bij interactie botsingen of afstand niet uitgesloten zijn,
kan er aan gewerkt ieders gedragsinvullingen dichter bij
656
elkaar te laten komen, of kan, zo niet op medewerking
van de ander kan gerekend, een van beide zijn gedrags-
invulling dichter bij de ander brengen. Het risico op er-
varen negativiteit en op onvoldaanheid worden dan ge-
ringer gezien hoe iets of iemand moet zijn voor wie ver-
andert en meer aansluit bij wat haalbaar is voor het an-
der of de ander naar je toe.
657
contextvoort-
bouw externe context
Waar, wanneer, tegenover wie vat ik iets zo op en ben ik
en doe ik zo ? Dit is een mogelijke context die steeds
verder kan ontwikkeld. Deze context is situationeel be-
paald. Waarom of waartoe vat ik iets zo op en ben ik en
doe ik zo ? Dit is een andere mogelijke context die steeds
verder kan ontwikkeld. Deze context is persoonseigen.
De eerste context is extern, de tweede intern. Vaak is er
een samengaan van een externe en interne context. De
ontwikkeling bestaat uit een afstemming van context en
schema-activering en uit een verfijning hiervan, een
meer en beter samenspel. Dit voortbouwend op en ge-
bruikmakend van wat reeds aanwezig is.
Voor de externe context kan de vraag gesteld waar en
wanneer, en tegenover wie gebruik ik een bepaald
schema of wordt dit schema geactiveerd bij me. Waar
en wanneer is situatiegericht of -bepaald, tegenover wie
is persoonsgericht of -bepaald.
Waar, wanneer en tegenover wie ben ik tof en doe ik tof,
bijvoorbeeld ?
658
Waar, wanneer en tegenover wie ben ik koel of warm,
afstandelijk of nabij, dominant of volgzaam, persoonlijk
of onpersoonlijk, enzomeer ?
Veel zal hierbij afhankelijk zijn van de manier waarop je
een situatie, de elementen en personen hierin opvat, de
manier waarop je er naar kijkt en ze ervaart, welke ge-
voelens en herinneringen worden opgeroepen onder
vorm van associaties. Zij zullen meebepalen welk sche-
ma's geactiveerd worden. In een situatie zijn mogelijk
ook uitlokkers (triggers) voor activering van specifieke er
aan verbonden schema's aanwezig.
een voorbeeld :
Iemand loopt tegen je aan, eigenlijk zou je dan boos en
terechtwijzend willen zijn. Je wordt evenwel getroffen
door de pijnklachten van de ander, wat je medelijden en
hulpbereidheid oproept.
Via aanleg, opvoeding en eigen ervaring heeft elk stilaan
een eigen invulling gegeven aan het waar, wanneer en
tegenover wie van een bepaalde gespreks- en gedrags-
interactie. Je kan ze het best achterhalen door iemand te
vragen naar zijn situatie-invulling en zijn persoons-invul-
ling. In het Engels het knowing-where en knowing-when
enerzijds en knowing-towards who anderzijds.
659
Tof zijn ben ik en doe ik ...
waar ? .............................
.............................
wanneer ? .............................
…………………………..
tegenover wie ? .............................
.............................
Er kan gevraagd worden naar de situaties die bij iemand
opkomen waarin men zo is en zo doet en die voor hem
of haar gelden. Bijvoorbeeld, twee, drie of meerdere si-
tuaties. Met tegenover wie kunnen zowel individuele
personen als een groep bedoeld worden, anders gezegd
een persoonseigen of groepseigen (systeem, context,
(sub)cultuur, ...) invulling.
De praktijk wijst uit dat zulke vragen relatief gemakkelijk
kunnen beantwoord worden en dat ze een grote rele-
vantie vertonen voor het eigen handelen. Zodra de situ-
atie- en persoonskenmerken aanwezig zijn verschijnt het
handelen en het verdwijnt zodra de situatie- en per-
soonskenmerken wegvallen. Niet alle gevallen van acti-
vering zijn iemand bekend, soms zijn ze helemaal onbe-
wust, soms zijn ze bekend voor de omgeving, soms ook
voor haar niet.
660
Naargelang de kwaliteit van de opvoeding en de eigen
opgedane ervaring zal deze situatie- en persoonsinvul-
ling meer elementair, eenzijdiger en stereotiep zijn, of
meer uitgebouwd, veelzijdiger en gevarieerd. Wat aan-
geleerd werd is meestal bruikbaar in de eigen context,
maar kan minder mogelijkheden bieden in een andere
context.
Via verkregen informatie en opgedane ervaring kunnen
aanwezige schema's verder worden ontwikkeld en uitge-
breid naar nieuwe situaties en naar nieuwe personen.
Wat in de ene situatie tegenover die personen bruikbaar
leek kon ook ingezet worden in andere situaties tegen-
over andere personen. In dit geval wordt gesproken van
assimilatie. Een proces dat het mogelijk maakt een cog-
nitief schema uit te breiden en de inhoud te generalise-
ren.
Via verkregen informatie en opgedane ervaring kunnen
aanwezige schema's ook verengd naar bepaalde situa-
ties en bepaalde personen en niet langer naar andere si-
tuaties en andere personen. Wat in de ene situatie te-
genover die personen bruikbaar leek kon niet ingezet
worden in andere situaties tegenover andere personen.
In dit geval wordt gesproken van accommodatie. Een
proces dat inhoudt dat een cognitief schema zich onder-
scheidt van nieuwe schema's die daarnaast ontstaan.
661
een voorbeeld :
Een jongere kan ontdekken dat wederkerige openheid
niet alleen bruikbaar is tegenover vertrouwde personen
maar ook tegenover nieuw ontmoete personen.
Een jongere kan evenwel ook ontdekken dat openheid
bruikbaar is in diverse situaties tegenover diverse perso-
nen zo ze wederkerig is, maar meer reserve vraagt zo ze
niet wederkerig is.
In het algemeen kan gesteld dat de achtergrond de soci-
ale situatie op de voorgrond bepaalt en mee aangeeft
welke schema's hierin passen en kunnen gehanteerd
worden. Goed zicht krijgen op deze achtergrond of het
kunnen beschikken over voldoende achtergrondinfor-
matie kan bijdragen in de passende keuzes van sche-
ma's.
een voorbeeld :
Een groep jongeren onder begeleiding van een trainer op
een sportveld zetten zich in samenspel overeenkomstig
de aanwijzingen van hun trainer met ijver in om een wed-
strijd te winnen.
Dezelfde groep jongeren vergezeld van hun trainer bij
een gezellige drink nadien maken zich vrolijk over de on-
662
bruikbare tips van hun trainer die precies tracht te luiste-
ren naar mogelijke interessante aanwijzingen en sugges-
ties.
Communicatie en interactie zullen vlotter verlopen naar-
gelang elkaars situatie-invullingen en persoonsinvullin-
gen samenvallen of naargelang je meer kennis hebt van
de situatie- en persoonsinvulling van elkaar en hier reke-
ning mee kan houden. Mensen die elkaar al langer ken-
nen zullen hier verder in staan, doordat ze beetje bij
beetje achter elkaars situatie- en persoonsinvulling kwa-
men. Soms doordat ze tegen elkaar aanbotsten en er dan
achter kwamen dat onderliggend specifieke of merke-
lijke verschillen aanwezig waren. Mensen die nieuw zijn
voor elkaar, zullen, zo ze met elkaars situatie- en per-
soonsinvulling willen rekening houden, hiernaar moeten
vragen. In de praktijk blijkt veelal dat ze er niet vanuit
kunnen gaan dat de situatie- en persoonsinvulling van
zichzelf ook die van de ander zijn. Dit kan eerder door
precies te informeren naar waar en wanneer en tegen-
over wie iemand dit of dat doet of oppakt. Open, niet
suggestieve en niet beoordelende vragen leveren hierbij
de meeste informatie op.
Interessant om vast te stellen is dat iemand in bepaalde
situaties bij bepaalde personen niet noodzakelijk zijn ei-
gen begripsinvullingen en -beantwoordingen toepast.
663
Maar die van de ander overneemt. Vooral in taakge-
richte situaties waarin iemand anders de leiding heeft
zullen gemakkelijk tijdelijk diens invullingen en beant-
woordingen worden overgenomen.
een voorbeeld :
Tussen kennissen en vrienden kan iemand normaal
praatgraag zijn
Zo onder leiding wordt samengewerkt kan die zijn praten
beperken tot wat bij de taak past. De overstap van per-
soons- of groepsgerichte context naar taakgerichte con-
text maakt dat de eigen invullingen en beantwoordingen
worden losgelaten en die van wie de leiding heeft en deze
die bij de taak passen worden overgenomen.
Mogelijk is ook dat slechts een gedeelte van de begrips-
invulling en -beantwoording aan bod en tot uiting komt.
Wat iemand in een persoonlijke en intieme context wel
tot uiting zal brengen, zal in een meer sociale en afstan-
delijke context gedeeltelijk achterwege gelaten worden.
De wederzijdsheid en de vertrouwelijke sfeer ontbreken
dan mogelijk, zodat je verkiest minder van jezelf te laten
zien.
664
een voorbeeld :
Jongens onder elkaar kunnen eerder koel en afstandelijk
doen tegenover meisjes. Zodra de andere jongens weg-
vallen kan een jongen gevoeliger en persoonlijker zijn te-
genover een meisje.
Meisjes onder elkaar kunnen eerder gedesinteresseerd
en meer matuur doen tegenover jongens. Zodra de an-
dere meisjes weg zijn kan een meisje meer belangstelling
en nabijheid tonen tegenover een jongen.
nog een voorbeeld :
Iemand kan aan zijn jonger broertje of zusje weinig aan-
dacht geven en er vrij autoritair tegenover doen in de
aanwezigheid van anderen. Zodra die anderen wegvallen
krijgt het jonger broertje of zusje meer aandacht en meer
begrip.
Anders en meer algemeen gesteld kan een context be-
paalde delen of kanten van iemands persoonlijkheid
naar voor halen. Nu weer eens speels, vrij en onafhanke-
lijk, dan weer leergierig, volgzaam en open. Nu eens
competitief de sterkste, dan weer coöperatief de loyaal-
ste. Nu zakelijk-rationeel, dan weer fysiek-gevoelsmatig.
Steeds weer kunnen andere erbij horende schema's
worden aangesproken. Zo kunnen telkens andere per-
soonlijkheidsfacetten aan bod komen of latent aanwe-
zige facetten op de voorgrond treden. De context en het
665
weten lezen van deze context zullen hiervoor bepalend
zijn. Gaat het om een ontspannende context of een leer-
context. Gaat het om een prestatiecontext of een sa-
menwerkingscontext. Gaat het om een realiteitsgerichte
of een persoonsgerichte context, enzomeer.
Anderzijds kan vastgesteld worden dat mensen er steeds
meer aan houden zelf in een situatie of context te bepa-
len wie en hoe ze willen zijn. Steeds meer willen ze hun
eigen identiteit in een context zelf invullen en zo moge-
lijk in verschillende contexten meerdere zelfgekozen
identiteiten aan bod laten komen. Steeds meer gebrui-
ken ze gekozen contexten om stukjes van zichzelf te ont-
dekken en tot ontwikkeling te laten komen. Zo bereiken
ze enerzijds een breder zicht en meesterschap over zich-
zelf, hetwelk ze anderzijds zelf wensen aan te spreken in
door hen verkozen contexten. Hierbij kunnen ze er toe
neigen in een context zoveel mogelijk identiteitsfacetten
van zichzelf aan bod te laten komen, of verkiezen meer-
dere contexten te zoeken die toelaten telkens een ander
facet van zichzelf met eigen identiteit aan bod te laten
komen. Nog een mogelijkheid is dat ze er toe neigen niet
zozeer uit te gaan van de context en het lezen ervan,
maar meer vanuit zichzelf mee de context willen bepa-
len.
Om elkaar in interactie of bij communicatie beter te be-
grijpen en om misvattingen te voorkomen kan het nuttig
666
zijn om weten welke schema's iemand in een bepaalde
situatie of context gebruikt. Zo kan iemands bedoeling
positiever worden ingeschat en kan wantrouwen wegge-
nomen worden.
een voorbeeld :
Iemand regelt iets voor je waar je niet om gevraagd hebt.
Bij navraag blijkt dat die zijn schema vriend toegepast
heeft met als invulling: een vriend wacht niet tot hande-
len tot hem of haar iets gevraagd wordt, een vriend han-
delt spontaan uit zichzelf, een vriend moet soms iemand
kunnen verrassen.
nog een voorbeeld :
Je had iemand in vertrouwen iets meegedeeld.
Later blijkt dat die anderen ingelicht heeft vanuit zijn
schema iemand helpen met als invulling : vanuit betrok-
kenheid verhinderen dat iemand zich in nesten werkt,
verhinderen dat anderen nadeel ondervinden, verzoening
betrachten door openheid.
Eens je weet welke schema's iemand waar, wanneer en
tegenover wie gebruikt kan je hier rekening mee hou-
den.
667
Regelmatig tracht je ook, meer of minder bewust, be-
paalde schema's bij iemand te activeren. Hierbij ontdek
je dat daarvoor een bepaalde situatie, of een bepaald ge-
beuren, of jezelf en een geactiveerde kant nodig zijn.
een voorbeeld :
Een jongere kan aanvoelen slechts op hulp en troost te
kunnen rekenen zo die erg angstig en hulpeloos is en
emotioneel uiting geeft aan zijn gekwetst en weerloos
zijn. Zulke emotionele situatie ontstaat meestal naar
aanleiding van eerst hard te zijn aangepakt door volwas-
senen. Aanpak die hij aanvoelt te kunnen uitlokken zo erg
opgewonden en koppig te zijn en emotioneel uiting te ge-
ven aan zijn kwetsen en weerstandig zijn. Op deze wijze
kan de jongere twee triggers bespelen : eerst die van het
'stoute-kwetsende kind', om nadien die van het 'lieve-ge-
kwetste kind' te kunnen uitspelen. Op deze wijze poogt
de jongere vat op de volwassenen te krijgen en wordt
kwetsen en gekwetst-zijn aangewend als triggers naar
zijn omgeving toe, om enerzijds zijn bestaansrecht te be-
vechten door verzet en opwinding en anderzijds zijn emo-
tioneel recht te bevechten door hulpeloosheid en angst.
668
contextvoortbouw
interne context
De interne context gaat over waarom of waartoe ik zo
ben en zo doe ? Schema's zijn er niet zomaar, ze kunnen
worden geactiveerd, ingeschakeld en bruikbaar gesteld
voor bepaalde objectieven die zeer betekenisvol en rele-
vant voor ons zijn. Deze objectieven kunnen voort-
vloeien uit het verleden uit het contrast dat er met het
heden is, ze kunnen ook wijzen naar de toekomst uit het
contrast dat er met het heden is. Wat voorafging, duwt
je een richting uit gezien de huidige situatie. Of wat ko-
men gaat, trekt je een richting in gezien de huidige situ-
atie. In het Engels wordt dit het knowing-why genoemd.
In onze ontwikkeling nemen we zelf een steeds groter
aandeel in bij onze objectieven. Ze worden dan tot expli-
ciete objectieven.
Naast deze expliciete objectieven zijn er ook impliciete
objectieven. Impliciete objectieven zijn aanwezig in het
wat van cognitieve schema's. Het wat zoals hiervoor
reeds besproken onder begripsvoortbouw. We weten
dan in feite niet echt of hebben niet verwoord waarom
we iets doen. We vinden wel dat we dit moeten doen,
dat dit zinvol en relevant is.
669
een voorbeeld :
Een vriend betekent voor mij met iemand contact onder-
houden, hem of haar regelmatig opzoeken en positief be-
naderen.
Zo ik bijgevolg met iemand contact onderhoud, hem of
haar regelmatig opzoek en positief benader is mijn be-
doeling iemand tot vriend te maken of te houden en mijn
vriendschap tot expressie te brengen en te laten blijken
voor de ander. Dit is de impliciete bedoeling die achter
mijn expressie schuilgaat. Het is de binnentaal achter de
buitentaal.
Opdat de gekozen expliciete objectieven niet abstract of
te algemeen zouden blijven, kunnen ze vertaald worden
in meer praktische en concrete objectieven, onder de
vorm van wat- en hoe-invullingen, zoals reeds eerder
aangegeven.
Wat de gevonden impliciete objectieven betreft, kunnen
ze vanuit aangetroffen wat- en hoe-invullingen van een
concreet en praktisch niveau vertaald worden naar meer
algemene en abstracte objectieven. De invullingen kun-
nen dan gezien worden als teken van een specifiek on-
derliggend objectief.
Als algemene en abstracte objectieven kunnen onder-
scheiden worden de overtuigingen van iemand en zijn
670
doelstellingen. Als concrete en specifieke objectieven
kunnen onderscheiden worden de plannen van iemand
en de aan te spreken bronnen of hulpmiddelen in zijn
omgeving en bij zichzelf. Zo kunnen omgevingssituaties
worden tot doelgerichte structuren en kunnen eigen
vaardigheden, verworvenheden, energie en tijd geacti-
veerd worden.
Hoe praktischer en concreter objectieven kunnen ver-
taald worden, hoe meer hanteerbaar en werkbaar ze
worden. Zo kan de nodige spanning ontstaan tussen wat
gezocht wordt en wat reeds aanwezig is. Spanning die de
nodige dynamiek kan leveren om de nog aanwezige af-
stand te verminderen of de reeds aanwezige overbrug-
ging aan te halen. Hoe meer en dichter iets in iemands
objectief komt, hoe meer dynamiek ontstaat. Zo kunnen
door de afstand tot iets te verminderen of door het con-
tact te versterken, zowel door de persoon zelf of met be-
hulp van zijn omgeving, doelgerichte krachten worden
vrijgemaakt. Zo worden potentiële op de achtergrond
aanwezige behoeften omgevormd tot actuele op de
voorgrond stuwende aandrijvingen. Zo worden alge-
mene plannen vertolkt in een concreet doen.
Door zelf bepaalde schema's in je aan te spreken en het
niet over te laten aan de situatie waarin en de anderen
waarmee je vertoeft, kunnen bepaalde objectieven be-
671
reikt. Impliciete vervat in de schema's, maar ook expli-
ciete waarbij de impliciete objectieven hier middel of
weg toe zijn. Op deze manier kan je dingen in je aan bod
laten komen en het betere in je naar boven halen en tot
ontwikkeling laten komen. Via de inhoud en wijze van je
eigen waarnemen, herinneren, verlangen, denken, voor-
stellen, voelen en ervaren kan je schema's activeren en
inschakelen als voertuig om iets in je tot zijn recht en
ontwikkeling te laten komen. Iets waaraan jezelf en ook
anderen veel plezier en voldoening hebben. Uiteraard
kan je ook bepaalde situaties en personen opzoeken
waarvan je weet dat ze schema's activeren die je helpen
bij je ontwikkeling.
Ook wat gezamenlijke veranderingen betreft, kan ge-
werkt worden aan een omgeving van betekenis- en
vormgevingen met een gemeenschappelijk draagvlak
waarin overeenstemming en gemeenschappelijke objec-
tieven kunnen gevonden worden. Wat uiteen ligt, niet
bruikbaar is, wat spant, moet op een of andere manier
herkend en hertekend in een andere context waarin per-
spectieven aanwezig zijn. Of wat vastgelopen is moet op
een andere manier ingevuld worden waardoor opnieuw
ruimte en perspectieven ontstaan. Vooral haalbare ge-
deelde en wederzijdse objectieven kunnen gunstige per-
spectieven bieden voor elk en voor de relatie. Ook indi-
672
viduele objectieven die aansluiten op elkaar en op de re-
latie-objectieven of omgekeerd, kunnen een zuiver en
stevig uitgangspunt bieden.
een voorbeeld :
Het perspectief van een jongere een prettige tijd met ie-
mand door te brengen zonder verder engagement, zal
een heel ander expressie- en gedragspatroon naar voor
brengen, dan het perspectief van de andere jongere die
die tijd wil benutten om iemand beter te leren kennen,
ook met zijn onprettige kanten, omwille van het persoon-
lijk reeds aangegane relatie-engagement. De objectieven
van beide jongeren liggen dan uit elkaar en ook de rela-
tie-objectieven zijn erg verschillend.
Gedeelde objectieven laten toe zich vooraf mentaal op
elkaar af te stemmen, bij de uitvoering uitgenodigd wor-
den tot samen overleggen, en achteraf tot delen van ge-
voelens en ervaringen. Zij kunnen maken dat je alzo
dicht(er) bij elkaar komt. Het ontbreken aan gedeelde
objectieven leidt vaak tot een tegengestelde ervaring. Je
komt niet tot een gedeeld begrip en niet tot een ge-
deelde betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Er is
minder reden en noodzaak toe.
In (gespreks)interactie wil men vaak direct of indirect de
aanwezige objectieven, hetzij gezamenlijke, hetzij indivi-
duele - de eigen of die van de andere(n) - achterhalen.
673
Men tracht ze vaak af te lezen uit de ondertoon van de
(gespreks)interactie.
een voorbeeld :
Voor de ene jongere is een relatie menens, wat blijkt uit
de ernst en de diepgang van zijn praten en zijn interactie.
Voor de andere jongere is deze relatie mogelijk nog vrij-
blijvend, wat blijkt uit het speelse en oppervlakkige van
zijn praten en zijn interactie.
Meteen moge het circulair proces tussen wat is en hoe
iets is enerzijds en de objectieven er rond duidelijk zijn.
De objectieven leiden enerzijds tot wat is en hoe, omge-
keerd bepalen wat is en hoe de mogelijke objectieven er
rond.
Om iemand te helpen tot gedrags- en interactieverande-
ring of -ontwikkeling te komen, kan het soms nuttig zijn
iemand even voor korte tijd te vragen een ander objec-
tief na te streven, de gedrags- en interactieverandering
kan dan vrij snel optreden en zichtbaar worden.
een voorbeeld :
Iemand kan voor zichzelf hooggespannen objectieven ge-
formuleerd hebben, die ertoe leiden dat hij of zij steeds
ernstig bezig is, op zoek naar het enig juiste en de enig
juiste weg ertoe.
674
Iemand kan voorgesteld worden even de hooggespannen
objectieven opzij te zetten, onmiddellijk ontstaat ruimte
voor het ontspannene, met openheid voor het verschei-
dene en voor andere mogelijke alternatieve wegen.
Jongeren streven er soms naar nauw aan te leunen bij
anderen, waarbij ze objectieven van die anderen over-
nemen om dit proces te vergemakkelijken, of ze laten na
zelf objectieven te stellen en laten dit aan anderen over.
Steeds zal dan mogelijk een verandering in het doen en
laten en de manier waarop merkbaar zijn. Wat mogelijk
bij de onmiddellijke omgeving bij extreme verandering
de reactie ontlokt dat ze zichzelf niet meer zijn.
Jongeren kunnen soms ook objectieven van anderen op-
gelegd krijgen. Ook in die gevallen kan een tijdelijke ver-
andering in doen en laten en de manier waarop merk-
baar zijn. Wat mogelijk bij de onmiddellijke omgeving bij
extreme verandering de reactie ontlokt dat ze onder do-
minantie of druk van iemand staan. In de opvoeding
worden vaak objectieven beklemtoond of prioritair ge-
steld door opvoeders of de objectieven verschijnen als
tegenspel of enige mogelijkheid vanuit de interactie met
de opvoedingsomgeving. Zo kunnen in de ontwikkelings-
gang opeenvolgende behoeften bij iemand aan bod ko-
men of kan de omgeving noodzaken tot bepaalde be-
hoeften. Zo kan concreet meer centraal staan de modus
van het krijgen om welbevinden te bereiken, van houden
675
om veiligheid en zekerheid te bewerkstelligen, van losla-
ten om aansluiting en integratie te vinden, van geven om
erkenning en waardering te verwerven of van zijn om
zelfrealisatie te bereiken.
Samengevat, willen we iemands gespreks- en gedragsin-
teractie ontwikkelingsgericht veranderen, dan kan het
nuttig zijn aandacht te besteden aan enerzijds het situa-
tionele, het waar, wanneer en tegenover wie, wat we
hiervoor bespraken. Anderzijds kan het zinvol zijn aan-
dacht te besteden aan het ideële, de aanwezige objec-
tieven, wat hier aan bod kwam. Dit betekent meteen dat
zowel iets doen aan het meer basaal niveau als aan het
hoger mentaal niveau mogelijk iets ontwikkelingsgericht
in beweging kan brengen, actief en interactief. Dit geldt
in het bijzonder voor personen die steeds de indruk ge-
ven hetzelfde gedrag op dezelfde wijze te vertonen. Dit
komt vaak omdat de situatie voor hen steeds constant
blijft evenals de objectieven er aan verbonden, zodat ze
niet van de aanwezige omgang los weten komen.
Deze inzichten kunnen ook erg bruikbaar zijn om ie-
mands doen en laten te begrijpen.
676
een voorbeeld :
Iemand doet erg drukkend, kortaf en autoritair. Dit vind
je moeilijk om te aanvaarden, totdat je merkt dat hij of
zij je wil behoeden voor een gevaar dat je bedreigt.
Je kan ze ook gebruiken om een meer positieve uitleg te
zoeken voor een op het eerste zicht negatief doen van de
ander.
een voorbeeld :
Iemand loopt je voorbij en doet alsof die je niet kent. Je
vindt dat de ander helemaal geen interesse voor je wil
tonen, omdat die zich beter voelt. Je zou ook kunnen be-
denken dat de ander je niet wil storen omdat die zich min-
der voelt.
Dat objectieven zulke centrale rol spelen, blijkt met an-
dere woorden niet alleen uit hun betekenis voor het ei-
gen of gezamenlijk handelen. Het blijkt ook uit hun be-
lang om iemands handelen of interactie naar ons toe te
begrijpen en in te schatten. Wat gebeurt interpreteren
we vaak vanuit de aanwezige of veronderstelde objectie-
ven. Vandaar ook de grote moeite die we doen om ie-
mands motieven te lezen, om de betekenis te begrijpen
van wat iemand doet.
677
een voorbeeld :
Iemand komt je opzoeken
. dit doet je groot plezier, je ervaart de moeite die die
doet, de aandacht die die geeft en de tijd die die
spendeert als teken van vriendschap, tenminste als dat
het onderliggend gevoel en objectief is van zijn of
haar komst.
. dit maakt je ongemakkelijk, je ervaart de moeite die die
doet, de aandacht die die geeft en de tijd die
die spendeert als teken van je winnen voor hem of haar
en je uitspelen tegen iemand anders,
tenminste als dat het onderliggend gevoel en objectief
is van zijn of haar komst.
Ervaren of veronderstelde positieve bedoelingen maken
ons hierbij positief en breeddenkend, ervaren of veron-
derstelde negatieve bedoelingen maken ons negatief en
enggeestig.
een voorbeeld :
Verlies of schade opgelopen ondanks de goede bedoelin-
gen van de ander maakt ons begripsvol en vergevings-
gezind, het was een ongeval.
Verlies of schade intentioneel door de ander veroorzaakt
kan op geen begrip of vergeving rekenen, het was mis-
bruik of geweld.
678
Zo kunnen we vaststellen dat affectief-dynamische ele-
menten de cognitief-betekenisgevende bepalen, die de
eerste meer abstracte kern uitmaken voor de tweede als
meer oppervlakkige concretisatie.
Objectieven hebben hierbij als functie te reguleren : in
beweging te zetten, of te doen stopzetten, te selecteren
en bij te sturen, prioriteiten te bepalen en keuzes te ma-
ken, iets als gunstig of ongunstig te ervaren, te organise-
ren en structureren, de overstap te vormen van het ver-
leden naar de toekomst via wat hoe in het heden te on-
dernemen, te meten en te beoordelen, door te zetten en
te veranderen.
Wil je dat anderen op een positieve en aangename wijze
met je omgaan, kan je moeite doen opdat anderen posi-
tieve objectieven naar je toe formuleren en kan je er op
letten hiertoe ruimte te creëren. Is je interactie zo dat
anderen wraak of recht tegenover je willen doen ge-
schieden, dan kan je rekenen op min- of anti-gedrag naar
je toe. Is je interactie zo dat anderen hun waardering en
tevredenheid tegenover je willen laten blijken, dan kan
je rekenen op plus- en pro-gedrag naar je toe. Hun ge-
drag kan moeilijk los gezien worden van de mede door je
aandeel tot stand gebrachte objectieven tegenover je.
Deze bij anderen aanwezige objectieven naar je toe gel-
den niet altijd als boventoon, maar zijn vaak aanvoelbaar
als ondertoon in de interactie naar je toe. Hierbij is het
679
goed er ook rekening mee te houden dat objectieven
naar je toe ook eigen objectieven naar de ander zelf toe
inhouden en omgekeerd. Dat objectieven van de ander
naar zich toe ook specifieke objectieven naar je kunnen
inhouden.
een voorbeeld :
Door je te helpen voelt iemand zich waardevol.
Opdat iemand zich waardevol zou voelen, heeft die er be-
hoefte aan je te helpen.
Daar objectieven nog te realiseren zijn, is waar je heen
wil momenteel nog niet tastbaar aanwezig. Toch kan dit
reeds virtueel aanwezig gesteld worden. Deze voorstel-
ling alsof reeds aanwezig en alsof elk moment in werke-
lijkheid of werking te kunnen treden, kan erg stimule-
rend werken. Vooral wanneer het resultaat dat je voor
ogen neemt gepaard gaat met de weg ernaar toe en
voorzien wordt van visuele details en emotionele leven-
digheid. Op deze wijze ontstaat mentaal en sociaal
ruimte voor waar je naartoe wil. Door de waarnemingen,
gedachten, gevoelens, verlangens, handelingen en inter-
actie op te roepen en in te schakelen van waar je heen
wil kan aan kracht gewonnen. Door de concrete visuele,
auditieve en gevoelsvoorstelling van waar je heen wil
ontstaan een mentale en fysieke op- en instelling alsof
reeds gerealiseerd, die je vervolgens kan aanspreken om
680
dit te realiseren. Je gaat dan om met de situatie die je
wenst en met de personen erin die je verkiest. In de om-
gang laat je een positieve virtuele voorstelling van de si-
tuatie en de ander aan bod komen. Een voorstelling die
ruimte en kansen biedt zonder overdreven of irrealisti-
sche verwachtingen te koesteren en zonder te hoge druk
in te houden, maar die aanwezige krachtbronnen als
vanzelf activeert. Zo kunnen het constructieve en de mo-
gelijkheden in de situatie en in iemand aangesproken
worden. Zo hoef je je niet blind te staren op de tegenval-
lende feitelijke kenmerken en gedragingen, waarop je
een gebeuren en de andere anders gemakkelijk vastpint.
Zo kan je een met gevoelens omringde concrete imagi-
naire voorstelling een rationele met argumenten om-
ringde principiële weerstand weten voorbijkomen.
Ook naar zichzelf en de eigen leefsituatie toe kan vanuit
een virtuele voorstelling gehandeld worden. Dit kan door
voor zichzelf de voorstelling en de daaraan gekoppelde
waarnemingen, gedachten, gevoelens, handelingen en
interactie actueel te maken en voor zichzelf het verhaal
ervan en hoe ertoe te komen in woord en beeld te be-
schrijven. Door een meer associatieve voorstelling kan
over logische drempels worden heen gekomen.
681
een voorbeeld :
Je objectief is vrienden te maken met aandacht voor je,
zoals jezelf ook voldoende aandacht voor jezelf wil. Door
deze virtuele voorstelling op te roepen kan gehandeld
worden naar de attentievolle omgang die je verkiest.
Door te handelen in het complementaire gebied dat er
reëel nog niet is, wek je het tot leven. Hiervoor baseer je
je op het virtuele op mentaal en sociaal gebied, op het
verhaal van iemand die echt vrienden met aandacht wil
en zichzelf voldoende aandacht geeft en concreet ziet
hoe hiertoe te komen en zichzelf hiervoor kansen geeft.
De gevoelsmatige voorstelling alsof mogelijk, maakt dat
de rationele drempel, van iets dat tot hiertoe nog niet
lukte of onbekend is, gemakkelijker kan genomen wor-
den.
Ook al weet je nog niet concreet hoe een doel te berei-
ken en zie je nog geen kansen voor jezelf het aan te kun-
nen en aan te durven, toch kan de virtuele voorstelling
van wat je wil het proces op gang brengen van hoe ertoe
te komen en wat hiervoor zelf te kunnen ondernemen.
Wat je dan onderneemt, kan dan als stap en overwin-
ning, of leerervaring ervaren voor iets wat je stilaan aan
het invullen bent. Als vanzelf, niet steeds bewust ben je
dan zoekend ingesteld.
682
Vastgesteld wordt dat hoe dichter je bij een individueel
of gezamenlijk (sub)doel komt (of kan blijven) hoe krach-
tiger en meer gemotiveerd je handelen wordt. Alles en
iedereen die hiertoe een bijdrage kan leveren zal dan ge-
makkelijk naar zich toegehaald en toegetrokken worden,
zowel binnen als buiten de groep of omgeving. Alles en
iedereen die hiervoor een bedreiging kan zijn loopt het
risico dan mogelijk weggeduwd of links gelaten te wor-
den, zowel binnen als buiten de groep of omgeving. Door
gebruik te maken van subdoelen die binnen de directe
beïnvloedingssfeer liggen van de groep of omgeving
waarvan je deel wenst uit te maken, kan actief-zijn en
samenhang aangezwengeld worden.
Samenvattend kunnen ook voor de contextinvulling drie
elementen onderkend worden. Het situationeel element
(waar en wanneer), het persoonselement (wie, tegen-
over wie) en het objectieven-element (waarom, waar-
toe).
Bij schemaop- en voortbouw spelen geheugenprocessen
een rol. Verschillende fasen van geheugenvorming kun-
nen hierbij onderkend, zoals codering, consolidatie, op-
halen en reconsolidatie, die bijdragen aan deze sche-
maop- en voortbouw. Hierbij kan ook rekening gehou-
den met neurale processen in het brein die ten grondslag
liggen aan deze codering, consolidatie, reactivering en
geheugenintegratie. Zo kan de reeds aanwezige kennis
683
best eerst geactiveerd worden, vooraleer er nieuwe in-
formatie aan toe te willen voegen.
684
Schema’s
als waar
om of
waar toe
Kenschema’s en Waar om heen
In het referentieel model staat het waar om heen cen-
traal. Waar om staat voor de basis, waar heen staat voor
het objectief. Kenschema’s als waarrond iets draait zoals
opgeslagen, kunnen stabiel zijn als hun begrips-(of het
wat) gedrags- (of het hoe) en contextinvulling (of het
waar en wanneer) reeds aan bod komt. Schema's kun-
nen ook instabiel zijn als hun begrips-, gedrags- en con-
textinvulling nog in opbouw is. Dit kan, bijvoorbeeld,
wanneer de huidige schema-invulling niet voldoet en
naar verandering wordt gestreefd. Het gaat dan om een
Schema’s geven weer wat iets voor iemand geldt,
hoe hij er mee omgaat en in welke dynamische con-
text.
Schema’s kunnen ook weergeven wat iets voor ie-
mand wil zijn, hoe hij er mee om wil gaan en welke
dynamische context hij verkiest.
685
tekort aan kwaliteit dat verholpen wil worden. De hui-
dige en toekomstige situatie zullen dan meestal niet
overeenstemmen wat richting betreft.
Meestal voldoet een schema wel, maar wordt op termijn
verdere groei nagestreefd. Aan wat in de begrips-, ge-
drags- en contextinvulling aanwezig is, worden elemen-
ten toegevoegd - mogelijk uitgebreid of gespecifieerd -
dit mogelijk door het stellen van tussendoelen als stap-
pen in de verdere ontwikkeling of spontaan op basis van
toenemende ervaringen.
Het kan een schema ontbreken aan waarde zodat een
veranderingsdoel zich opdringt. De huidige en toekom-
stige situatie zullen dan niet overeenstemmen. Een
schema kan anderzijds reeds waardevol zijn en kan ge-
bruikt worden om verder liggende doelen te bereiken.
Het gaat dan om een kwaliteit die nog kan vermeerderd.
De huidige en toekomstige situatie zullen dan meestal
overeenstemmen wat richting betreft.
In de contextinvulling van een schema kan dit tweevou-
dig onderscheid (wat al aanwezig is of waar naar wordt
gestreefd) worden aangetroffen. Gaat het als interne
context om een waarom, of gaat het als interne context
om een waarheen. Gaat het om een waar om dan is de
begrips-, gedrags- en externe contextinvulling reeds te-
686
rug te vinden. Gaat het om een waar heen dan is de be-
grips-, gedrags- en externe contextinvulling nog waar te
maken of nog in verdere aanmaak.
Waarden en Doelen
Zo wordt wel eens onderscheid gemaakt tussen ener-
zijds kernwaarden als waar het voor je om draait in het
nu, wat voor je waardevol of belangrijk is, wat je draagt,
je stuurt en stimuleert en tot uiting komt in je gedrag en
je waardengerichte acties. En anderzijds doelen waar
heen je wil, wat je nastreeft en nastrevingswaardig is,
wat je leidt en motiveert en je aantrekt en eveneens tot
uiting komt in je gedrag en je nu doelgerichte acties.
Waarden zijn er al als voortdurend proces en zijn rich-
tinggevend zoals een kompas als wenselijk of verkieslijk.
Doelen vormen een tijdelijk proces en zijn als te bereiken
zoals een resultaat of eindpunt of tussendoel dat als na-
strevenswaardig verschijnt, passend in een waarde.
Dit onderscheid tussen waarden en doelen is als gedach-
tegoed terug te vinden in de Acceptance and Commit-
ment Therapy (of ACT) die gesitueerd is in een therapeu-
tische setting ter behandeling van pathologie bij volwas-
senen.
Een waarde kan zich achter een doel bevinden, of een
687
doel kan in een waarde passen, het vraagt om overeen-
stemming om spanningen te vermijden. Waarden sti-
muleren je innerlijk kompas richting doel. Zo kan er ge-
sproken over waardengebaseerde doelen.
Ben je doelgericht ingesteld dan kan het zijn dat je een
waarde wil versterken, maar het kan ook, zoals eerder
reeds aangegeven, zijn dat je weg wil van een onwaarde
of tekort richting een waarde.
Amelie (12 jaar) - Ik ben echt zo een flapuit. Wat ik voel
of denk, gooi ik er direct uit. Dit wordt me niet steeds in
dank afgenomen. Ik sta er niet bij stil hoe iets aankomt.
Sommigen gaan me liever uit de weg. Dit merk ik snel op
en dan daag ik hen uit. Ik ben gewoon te weinig op an-
deren gericht, dit zegt mijn mama, wanneer ik weer eens
mijn hart bij haar uitstort na de zoveelste confrontatie
met een klasgenoot. Ik ben gewoon een open boek, daar
gaat het voor mij enkel om.
Ik probeer nu de laatste tijd meer rekening te houden,
niet enkel met mijn gevoelens en gedachten, maar ook
met die van anderen. Ik probeer mij dan voor te stellen
wat iets bij anderen teweegbrengt. Ik tracht meer te let-
ten op aanwezige signalen en reacties van anderen, zo
dat ik iets op een andere manier tot expressie kan bren-
gen.
688
Ik weet dat ik nog een hele weg te gaan heb om hierin
steeds en helemaal te lukken. In een opgewonden toe-
stand als iets me erg raakt, kan ik nog steeds scherp zijn.
Ben ik rustig en relax, dan kom ik zachter over. Nu nog
kalm blijven en me niet zo door iets laten overspoelen,
dan kan ik gematigder en meer doordacht iets tot expres-
sie brengen.
Frederik (16 jaar) - Ik ben heel nieuwsgierig. Zo ga ik
voortdurend op verkenning. Ontmoet ik iets nieuw, dan
wil ik er graag alles over weten. Ik ben heel leergierig. Ik
kan ervan genieten veel te weten. Mijn omgeving zegt
dat ik er best voor kan gaan. Ik heb er altijd van ge-
droomd uitvinder te worden. Dit lijkt misschien vaag,
maar ik wil graag aan de universiteit doctoreren rond
nieuwe energieën. Daarvoor hoop ik mijn nieuwsgierig-
heid ten volle te kunnen benutten. Ik hoop plezier te be-
leven aan dingen uit te zoeken en aan nieuwe ontwikke-
lingen te kunnen meewerken.
Jesmien (15 jaar) - Ik ben lid van een volleybalclub. We
spelen allen graag met de bal, dit brengt ons bij elkaar.
Vooral op training kunnen we erg genieten van met sport
bezig te zijn. Zomaar wat improviseren zonder druk of
streven. Dingen wat uitproberen en inoefenen. Het
houdt voor ons ontspanning in, verbondenheid en wer-
ken aan je fitheid en indirect je gezondheid.
689
Binnenkort start opnieuw de competitie. De trainer heeft
ons al enkele doelen gesteld. We moeten zeker enkele
matchen winnen om voor de selectie in aanmerking te
komen. Belangrijk zal voor ons zijn onderweg niet te ver-
geten te genieten en even op adem te komen tijdens trai-
ningsmomenten. Voorlopig willen we nog niet te veel
aan die competitie denken. Voor je het weet ben je alleen
nog maar op de gestelde doelen gefocust.
Schema’s, Waarden en Doelen
Alles bij elkaar gebracht, kan zo gesproken over waar-
denschema’s en doelschema’s. Waardenschema’s zijn
reeds aanwezig als richtinggevend. Doelschema’s zijn
nog te bereiken als richtinggevend. Waardenschema’s
zijn reeds te gebruiken, vaak in een geautomatiseerde
vorm, doelschema’s moeten inhoudelijk nog in gebruik
genomen worden, meestal in een bewuste vorm. Gaat
het om positieve waarden dan zullen doelschema’s de
waardenschema’s versterken en verder tot ontwikkeling
brengen. Gaat het om negatieve waarden of een gebrek
aan positieve waarden, dan zullen doelschema’s de
waardenschema’s bijsturen, zodat ontwikkeling mogelijk
wordt. In de eerste situatie gaat het om waarden- en
doelschema’s samen in kracht. In de tweede situatie
gaat het om doelschema’s die bijgestuurde waarden-
schema’s doen ontstaan.
690
Meer hierover lezen kan in de thema-onderdelen ‘Medi-
atie schema-ontwikkeling’, ‘Schema-object(ief)’, ‘Sche-
ma’s optimaliseren’, ‘Weerwerk of werkt weer ?’,
‘Schema-potentieel’, ‘Schema's : statische en dynami-
sche invullingen’, ‘Ontwikkeling als schemavoortbouw’
en ‘Wervende schema's’ van deze encyclopedie.
Samengebracht, kan gesteld dat de focus op waarden en
doelen gebeurt vanuit de vraagstelling waartegenover.
Zoals tegenover welke niet-helpende gedachten en ge-
voelens iemand komt te staan en hoe hiertegenover
waarden en doelen te stellen. Waarbij in de oriëntatie
op waarden iemand tegenover (tussen)doelen komt te
staan.
Ligt de focus veeleer op cognitieve schema's dan gebeurt
dit vanuit de vraagstelling waar om heen. Hierbij worden
aanwezige keninhouden omarmt vanuit wat tot ontwik-
keling is gekomen en worden doelen gesitueerd binnen
groei en voortbouw.
In de eerste benadering wordt het loslaten van het ver-
leden nagestreefd en gefocust op het nu (waarden) en
worden doelen als tussendoelen in het nu gekaderd. In
de tweede benadering wordt het verleden omarmt als
aanwezige ontwikkeling en de toekomst als groei en
voortbouw gezien. In de eerste benadering is vooral het
nu zinvol en belangrijk en komt men mogelijk tegenover
691
het verleden of de toekomst te staan. In de tweede be-
nadering is zowel het verleden (wat ontwikkeld), het he-
den (hoe groei mogelijk) als de toekomst (welke voort-
bouw) zinvol en belangrijk.
Toegepast
Welke (waarden)schema’s kan je in je doen en laten in
een bepaalde context onderkennen ?
Welke (doel)schema’s wil je toevoegen en bereiken in je
doen en laten ?
Liggen (waarden)schema’s en (doel)schema’s in elkaars
verlengde ?
Ben je enkel begaan met doelschema’s en veronacht-
zaam je waardenschema’s of is er aandacht voor waar-
denschema’s ?
692
Onderken je enkele waardengebaseerde doelen ?
Welke waarden liggen mogelijk aan de basis ?
Welke waarden wil je mogelijk aan de basis leggen ?
693
Wervende
schema's
Het wat van wervende schema's
Wervende schema’s zijn mentale, gedrags- en selectieve
patronen die eens geactiveerd het denken, doen en la-
ten van iemand bepalen en sturen. Een voorbeeld is we-
derkerigheid. Wanneer door een actie van iemand ie-
mands wederkerigheid wordt geactiveerd, dan voelt zo
iemand zich gemakkelijk schatplichtig aan die ander en
voelt iemand zich gemakkelijk verplicht iets in ruil voor
die ander te doen. Bijvoorbeeld, je wordt uitgenodigd
door iemand, daar kan je moeilijk negatief op antwoor-
den, vind je. Je zal gemakkelijk geneigd zijn zo mogelijk
Wervende schema’s kunnen een rol spelen in de op-
voeding. Het zijn denk- en gedragspatronen die eens
geactiveerd het doen en laten van het kind in ontwik-
keling in goede banen leiden.
694
op de invitatie in te gaan. Zo zal je ook vinden dat wan-
neer je kind naar een verjaardagsfeestje van een
vriendje gaat, je dit vriendje moeten uitnodigen op het
verjaardagsfeestje van je kind, met een wederkerig ca-
deautje incluis.
In het werk van de Amerikaanse professor economie en
psychologie Robert Cialdini worden zo een zevental wer-
vende schema’s besproken, door hem psychologische
regels (of overtuigingsprincipes) genoemd die van in-
vloed zijn op iemand. Het zijn herkenbare gedragspatro-
nen bij iemand die kunnen aangewend zodat iemand
overtuigd en beïnvloed wordt. Eens geactiveerd bepalen
en sturen ze zijn denken, doen en laten. In dit thema-
onderdeel worden ze vertaald naar een opvoedingscon-
text. Deze vaste patronen zijn nodig omdat ze de her-
senactiviteit verminderen die nodig is om in elke situatie,
hier opvoedingssituatie te handelen. Ze vormen auto-
matische reacties die we gebruiken om beslissingen te
nemen, ook als we niet over alle informatie beschikken.
Het hoe van wervende schema's
Een eerste regel of schema is wederkerigheid, dat we
reeds vermelden. Los van het feit of we iemand mogen
of niet, zijn we geneigd voor iemand iets terug te doen
voor wat we ontvingen. Dit gebeurt ook los van het feit
of we iets vroegen of iets spontaan werd aangeboden of
695
gegeven. Voor een jeugdleider of een leerkracht, bij-
voorbeeld, zijn we geneigd heel wat terug te doen, ge-
vraagd, maar ook ongevraagd. Denk aan de attenties
van ouders op het einde van de vakantiewerking of het
schooljaar. De situatie is wat voor je werd gedaan of ge-
geven. De voorstelling is zich schatplichtig weten en voe-
len. Het gedrag is iets terugdoen of teruggeven. Zo kan
je merken dat wanneer je vriendelijk bent en aandacht
geeft aan iemand deze geneigd is vriendelijk en met aan-
dacht terug te reageren.
Maar ook geldt wederkerigheid omgedraaid. Zo je iets
voor iemand hebt gedaan of iemand iets hebt gegeven,
verwacht je op een of andere manier iets terug. Bijvoor-
beeld, verwacht je op een of andere manier dankbaar-
heid of erkentelijkheid. Je activeert door je inzet of
vriendelijkheid dan mogelijk wederkerigheid bij de an-
der.
Ook in de contextuele hulpverlening is deze wederkerig-
heid gekend in de vorm van de balans tussen geven en
nemen. Zo is geweten dat kinderen die in hun gezin niet
tot hun recht kwamen, dit dreigen te verhalen op hun
eigen kinderen. Dit wordt destructief recht genoemd.
Wat ze van hun ouders niet ontvingen, willen ze alsnog
krijgen van hun kinderen die spontaan erg geneigd zijn
in de relatie met hun ouders te investeren. Hierdoor
ontstaat het gevaar van een roulerende rekening van de
696
één generatie op de volgende, omdat kinderen telkens
onvoldoende zelf ontvangen.
Een tweede regel of schema is commitment (engage-
ment) en consistentie. Zodra we een stelling hebben in-
genomen of tot een keuze of beslissing zijn gekomen,
hebben we de neiging hier consistent mee te blijven, ook
al is dit niet altijd verstandig. Persoonlijke en interper-
soonlijke krachten zorgen voor op deze lijn blijven. Zo
willen we niet graag iets opnieuw in vraag stellen en iets
opnieuw te moeten overdenken en een nieuwe keuze of
beslissing te nemen. Ook zijn we niet graag inconsistent
in de ogen van anderen. Het wordt door de omgeving
weinig gewaardeerd en als ongunstig ervaren. Daarom
zijn we geneigd gemakkelijker consistent en bij keuze te
blijven dan doordacht en van keuze te veranderen. Als
ouder maak je hier mogelijk gemakkelijk gebruik van. Zo
kan je je kind eerst vragen of zijn studies belangrijk zijn
voor later. Aansluitend vraag je als ouder nu iets voor
school te doen. Omdat je kind consistent wil zijn, is het
moeilijker je signaal tot leren te negeren. Ook kinderen
willen dit wel eens aanwenden. Of ouders het geluk van
hun kind belangrijk vinden. Zo ja, of ze dan naar dat
feestje mogen? Misschien vind je dat je als ouder ergens
toch wat inschikkelijk moet zijn en is weigeren zonder
meer erg moeilijk voor je, zo voelt het aan. De situatie is
697
zich te hebben geëngageerd, ook al verandert de situa-
tie. De voorstelling is consequent te zijn met zichzelf.
Het gedrag is consistent te blijven en niet te veranderen.
Een derde regel of schema is sociale bewijskracht of con-
sensus. Hoe meer mensen iets accepteren of doen hoe
meer adequaat en aanvaardbaar het voor ons overkomt.
Volgen we dit niet na, hoe meer geïsoleerd we raken. Zo
wordt het gedrag van anderen aangewend om het ge-
drag voor zichzelf af te lijnen als meest optimaal. De si-
tuatie is anderen die model voor je staan bij onzeker-
heid. De voorstelling is niet geïsoleerd willen raken. Het
gedrag is je conformeren aan wat de meesten denken en
doen. Zo kan vastgesteld dat kinderen soms meer leren
van hun leeftijdsgenoten dan van volwassenen. Zo is er
het probleem van copycat, waarbij jongeren gedrag
imiteren van andere jongeren dat (sociale) media-aan-
dacht krijgt. Denk, bijvoorbeeld, aan zelfverwonding en
zelfdoding. Maar ook tattoos en piercings zijn een na-
volging van een toenemende meerderheid.
Een vierde regel of schema is waardering of sympathie.
Hoe meer sympathie en waardering iemand oproept hoe
meer invloed op onze overtuiging en ons doen en laten.
Wie aantrekkelijk is krijgt meestal een aantal positieve
eigenschappen toegedicht die ons meer ontvankelijk
maken. Maar ook veel gemeen hebben met iemand, of
de opbouw van een vertrouwensband door herhaaldelijk
698
contact, of gewaardeerd worden door iemand, of ie-
mand die de dingen positief voorstelt, roept sympathie
op voor dit iemand, met een grotere invloed tot gevolg.
De situatie is een van aantrekkelijkheid en waardevol-
heid van iemand voor je. De voorstelling is sympathie en
waardering voelen voor iemand. Het gedrag is ontvan-
kelijkheid en volgzaamheid tegenover iemand. Hoe sym-
pathieker en waardevoller je als ouder bent in de ogen
van je kind, hoe meer invloed je zal hebben. Word je in
een rol van onsympathieke en niet waardevolle gedron-
gen door je kind, wat gemakkelijk gebeurt tijdens de pu-
berteit, hoe minder impact je zal hebben. Zo zal je tij-
dens de lagere schoolleeftijd van je kind kunnen ervaren
dat je als ouder het meeste invloed hebt, omdat je als
ouder gemakkelijk als sympathiek en waardevol ver-
schijnt.
Een vijfde regel of schema is autoriteit. We zijn geneigd
in te gaan op iemand die voor ons als autoriteit naar voor
komt. Bijvoorbeeld, omdat iemand de leiding en bijge-
volg de zeggingskracht heeft. Of omdat iemand als au-
toriteit naar voor komt op basis van kennis of ervaring,
bijvoorbeeld. De situatie is een van afhankelijkheid. De
voorstelling is van iemand die kan helpen en gunstig is
voor je. Het gedrag is een van volgzaamheid en involgen.
De mate van tegemoetkomen aan autoriteit wordt be-
wust vaak onderschat. In een opvoedingssituatie wor-
den volwassenen als autoriteitsfiguren door kinderen en
699
jongeren ervaren, tenzij ze door hun optreden dit ver-
trouwen verliezen. Zo merken ouders in de puberteit
vaak dat hun autoriteit afneemt ten voordele van leef-
tijdsgenoten en zelfgekozen idolen.
De vermaarde psycholoog Omer ontwikkelde in dit ver-
band de notie nieuwe autoriteit. Ze moet ouders en an-
dere volwassenen helpen via een andere aanpak aan au-
toriteit te herwinnen. Het autoriteitsconcept heeft hier
een nieuwe eigentijdse invulling gekregen. Het gaat niet
om macht en het controleren van het kindgedrag, maar
om het zorg dragen voor eigen kracht als zorgdrager. Dit
kan enkel mits geweldloos tegen iets in te gaan. De ge-
toonde kracht en zelfcontrole helpt bij het uitbouwen
van een respectvolle, waakzame en zorgzame relatie
met het kind. Het verworven gezag laat toe regels en
grenzen aan te geven. Het kind volgt deze gemakkelijk in
uit respect en vertrouwen voor het gezag van de ouder,
en niet uit angst voor zijn reactie. Door respectvol deel
uit te maken van het leven van het kind, weet de ouder
wat het kind doet en wat in zijn leven gebeurt en kan hij
het kind beter beschermen. Tegelijk kan de ouder ge-
makkelijker regels en grenzen vastleggen vanuit ge-
toonde interesse en betrokkenheid. Dit alles kan een
open dialoog bevorderen, wat toelaat antwoord te krij-
gen op gerichte vragen en tot afspraken te komen rond
regels die de veiligheid van het kind bewaken. Doet zich
700
toch agressief gedrag voor, dan kan de ouder de-escale-
rend reageren en zo de vicieuze cirkel van onmacht en
vijandigheid doorbreken. Er wordt hierbij tegelijk verme-
den van te veel concessie te doen, de strijd op te geven
en zich steeds meer onmachtig te voelen. Dit geweldloos
verzet kan onder meer door niet onmiddellijk te reage-
ren, door gebruik te maken van de stiltekracht, door de
tijd te nemen en door zelfcontrole als model te tonen.
Dit vraagt oefening en de nodige ondersteuning van bui-
tenaf. Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel
Verbindend opvoeden' van deze encyclopedie.
Een zesde regel of schema is schaarste. Wat als zeldzaam
en moeilijk verkrijgbaar wordt ervaren, wordt meestal
als meer waardevol aanzien. Tegelijk beperkt het gevaar
het niet te bezitten iemands vrijheid. Getracht wordt im-
mers verlies te vermijden. Zo ook wordt moeilijk ver-
krijgbare of exclusieve informatie omringt met meer in-
teresse en waardering. Op die manier wordt schaarste
en exclusiviteit synoniem voor kwaliteit. Ouders die het
contact van hun adolescent kind met een leeftijdsgenoot
willen inperken, merken dat dit vaak het contact en de
onderlinge band doen toenemen.
Schaarste als invloed gaat over voorkomen van verlies,
maar misschien werkt mogelijk ook het bereiken van
winst of voordeel stimulerend en wordt dit als waardevol
ervaren.
701
Een zevende regel of schema is eenheid. Het gaat om het
gevoel van samenhorigheid en eendracht waar ieder be-
hoefte aan heeft. Deze behoefte ergens bij te horen
zorgt ervoor inspanning te doen deze gedeelde identi-
ficatie in stand te kunnen houden. Hoe meer ‘wij’ wordt
ervaren, hoe meer kans op zich laten beïnvloeden.
Eenheid bestaat in twee vormen. Vooreerst samen zijn,
bij een gedeelde identiteit. Zoals terug te vinden bij ras,
religie, nationaliteit en politieke voorkeur. Er is een ge-
voel van verbondenheid. Bij het bereiken van eenheid
van identiteit is er meer aanvaarding, samenwerking,
sympathie, hulp en vertrouwen. Dit maakt meer instem-
ming mogelijk. Als tweede vorm van eenheid is er samen
handelen en elkaar bij iets betrekken. Het samen han-
delen zorgt voor vereniging en maakt dat daadwerkelijk
eenheid wordt gevormd. Hieruit kan wederzijdse sym-
pathie en steun groeien. Dit komt tot uiting in de samen-
werkende benadering in de opvoeding.
Deze verbindende samenwerkende benadering houdt de
ingesteldheid in om via samenwerking ouder en kind bij
overleg en uitvoering zo goed mogelijk tegemoet te ko-
men aan opgaven, moeilijkheden en doelstellingen. De
onderlinge afhankelijkheid en de gezamenlijke uitdagin-
gen binnen de ouder-kindgroep vereisen coöperatie in
de vorm van wederzijds vertrouwen, begrip en waarde-
702
ring, onderleg overleg en afspraakregeling, met taakver-
deling, solidariteit en elkaar helpen. Een sterker groeps-
gevoel en groter samenhorigheidsgevoel resulteren
hieruit doordat beter wordt tegemoetgekomen aan indi-
viduele en groepsbehoeften en aan verwachtingen van-
uit de omgeving. Vooral bruikbaar zo door een moeilijke
periode heen te moeten. Zo het alleen minder makkelijk
lukt, zonder het kind voor zich te willen inschakelen.
Kenmerkend ouderhandelen is onder meer : Samen dui-
delijke afspraken maken zodat het kind precies weet wat
kan en wat niet. Een moeilijkheid vooraf bespreken en sa-
men zoeken naar oplossingen. Samen plannen in moei-
lijke gedragssituaties. Samenwerken met kind met ac-
cent op respect voor wie het kind als persoon is. Een po-
sitieve relatie met het kind uitbouwen waarin wederzijds
vertrouwen mogelijk is. Verbondenheid met het kind be-
werkstelligen. Een als onbevredigend of bedreigend erva-
ren relatie weten rechttrekken. Mislukkingen doorpraten
zodat ze in de toekomst kunnen voorkomen worden.
Meer hierover lezen kan in het thema-onderdeel Ver-
bindend opvoeden' van deze encyclopedie.
Aaansluitende notie pre-suasion'. Aansluitend formu-
leerde de Amerikaans psycholoog Robert Cialdini een ge-
lijkaardige notie 'pre-suasion' in zijn werk Pre-Suasion: A
revolutionary way to influence and persuade'. ‘Pre-sua-
sion’ laat toe bewust de aandacht van iemand te richten
703
op iets, zodat hij ontvankelijker wordt voor beïnvloeding.
Deze gerichte aandacht op iets werkt als opener en
brengt een tweede ermee geassocieerd iets in gereed-
heid voor beïnvloeding. Zo kan vragen of iemand behulp-
zaam of sportief is, iemand tot meer actie bewegen. Ie-
mands aandacht wordt doorgaans gefocust op iets wat
de moeite waard is, dit ervaren maakt de weg vrij voor
wat volgt wat eveneens als waardevol wordt ervaren. Dit
proces van ‘pre-suasion’ zou te maken hebben met de
hersenen die slechts een beperkte capaciteit en energie
hebben, dit samen genomen met een mentaal overbe-
laste tijd, met deadlines. Het betekent dat het bij ’pre-
suasion’ niet nodig is iemands ideeën, houdingen en er-
varingen te veranderen, als er maar via gestuurde aan-
dacht gevoelige momenten worden gecreëerd voor aan-
sluitende beïnvloeding. Bij pre-suasion’ wordt vooraf
een bepaald schema geactiveerd dat uitwerkt op wat er
associatief op volgt. Bijvoorbeeld, het schema behulp-
zaamheid of sportief-zijn wordt geactiveerd wat vervol-
gens maakt dat iemand meer bereid is om in te gaan op
een vraag om te helpen of deel te nemen.
Het waarom van wervende schema's
Deze gedragspatronen of schema’s vergemakkelijken de
sociale omgang omdat ze in specifieke situaties leiden
tot bepaalde voorstellingen die tot gerichte reactiepa-
tronen leiden. Ze houden evenwel het risico in van een
704
verminderde rationaliteit en realistisch-zijn. Ze maken
dat iemand gemakkelijker voor iets te winnen is en te be-
invloeden is. Wederkerigheid, commitment en consis-
tentie, consensus, waardering en sympathie, autoriteit,
schaarste, eenheid en ‘pre-suasion’ maken van sneller
iets op een bepaalde manier op te vatten en van sneller
tot een bepaald reactiepatroon te komen, zonder veel
expliciet nadenken en zonder precieze ‘reality-check'.
Voor ouder en kind maakt dit een grotere voorspelbaar-
heid en impact. Tegelijk houdt dit het risico in van tac-
tisch gebruik en van verstarring. Dingen worden steeds
op dezelfde wijze begrepen met een stereotiep reactie-
patroon tot gevolg.
Zo kan het kind zich schatplichtig voelen aan de ouder(s)
waarvoor het zich geëngageerd heeft tot een coherente
omgang overeenkomstig wat ouders wensen. Uit waar-
dering en sympathie voor de ouder(s), vanuit een opzien
naar hun autoriteit en om de eenheid te bewaken, wordt
mogelijk vrij automatisch ingegaan op hun voorstellen,
waarbij ouders het kind kunnen herinneren aan zijn
meegaandheid en loyaliteit als ‘pre-suasion’. Het proces
van zich losmaken en zelfstandigheid verwerven vanuit
de opbouw van een eigen zelfgekozen identiteit kan dan
erg bemoeilijkt worden. Pas wanneer jongeren een ei-
gen vriendenkring weten opbouwen met andere com-
mitment en consistentie, consensus, waardering en sym-
pathie, autoriteit, schaarste, eenheid en ‘pre-suasion’
705
kan hierin verandering komen. Deze overgang van fami-
lie die centraal staat naar een toenemende betekenis
van de peergroep kan dan gemakkelijk gepaard gaan met
spanningen tot een nieuw evenwicht gevonden wordt.
Bij de opeenvolgende principes staat telkens iets in de
aandacht waar zorg aan wordt besteed en dat van in-
vloed is. Bij wederkerigheid wordt aandacht besteed aan
de onderlinge relatie. Bij consistentie wordt aandacht
besteed aan jezelf om trouw te blijven aan jezelf. Bij con-
sensus wordt aandacht besteed aan de context of groep
en hier trouw aan blijven. Bij waardering en sympathie
wordt aandacht toegekend aan de ander door deze te
bewonderen en ervoor te kiezen. Bij autoriteit wordt
eveneens aandacht gegeven aan de ander door deze te
aanvaarden en te volgen. Bij schaarste en exclusiviteit
wordt aandacht besteed aan wat aan de orde is en spe-
cifiek is, hier en nu. Bij eenheid tenslotte wordt aan-
dacht besteed aan het (referentie)kader door te streven
naar overeenstemming.
Het waar en wanneer van wervende schema's
Belangrijk zal ook de context of het kader zijn waarin
deze beïnvloedingsprincipes of schema’s worden ge-
bruikt. Cialdini ontwikkelde zijn principes oorspronkelijk
voor gebruik in een economisch handelskader. Ze wer-
den hier vertaald naar een opvoedingscontext met het
706
oog op optimalisering van de ontwikkeling van het kind.
Ze geven aan hoe invloed te kunnen hebben op het kind
voor zijn ontwikkeling. Zo blijken geven en ontvangen,
consistentie en consensus, zich gewaardeerd weten in
zijn autoriteit, exclusiviteit en eenheid en tenslotte ‘pre-
suasion' met het creëren van gunstige omstandigheden
en goodwill, een invloed te kunnen hebben op het kind
en zijn ontwikkeling. Voor een deel zal dit ook komen
omdat de aangegeven principes of schema’s relatie-be-
vorderend zijn. Deze gunstige relatie tussen ouder en
kind kan dan een goede voedingsbodem vormen om de
ontwikkeling van het kind te bevorderen. Vandaar in de
titel van dit thema-onderdeel wervende schema’s, als
mentale, gedrags- en selectieve patronen die eens geac-
tiveerd het denken, doen en laten van iemand bepalen
en sturen. Ze houden het gedrag binnen ontwikkelings-
en relatiegunstige grenzen en ze zorgen voor regelmaat
en continuïteit. Tegelijk stimuleren ze tot ontwikkelings-
en relatiegunstige gedragspatronen, met een zekere ver-
wevenheid ouder en kind.
Het waartoe van wervende schema's
Formuleer voor jezelf als ouder welke principes of
schema’s je zou kunnen aanwenden ter bevordering van
de ontwikkeling van je kind.
707
Geef concreet aan hoe je zou kunnen tewerk gaan.
Meer lezen :
Cialdini, R. B., & Stoltenkamp, M. (2017). Invloed: De zes
geheimen van het overtuigen. Amsterdam: Boom.
Cialdini, R. B. (2007). Influence: the psychology of persu-
asion. New York: Collins.
Cialdini, R. B. (2016). Pre-Suasion: A revolutionary way to
influence and persuade. London: Random House.
708
Schema-wissel
& -labiliteit
Opgemerkte verandering
Als ouder kan je voor kortere of langere termijn te ma-
ken hebben met je kind dat minder gunstig functioneert.
Waar het doorgaans erg dapper en gemakkelijk is in de
omgang, merk je thans dat het eerder flauw en moeilijk
doet.
Soms is een schema meer blijvend, soms meer veran-
derlijk.
Soms is een schema meer wenselijk, soms is een an-
der schema meer verkieslijk.
709
Je merkt dat je kind niet alleen andere gevoelens tot ui-
ting brengt, maar dat het ook anders denkt en anders
reageert dan dat je gewoon bent. Het is alsof het bij je
kind voor kortere of langere tijd rond iets anders is ko-
men te draaien. Het alsof je je kind niet echt meer her-
kent. Het weent gemakkelijk, het denkt dat niemand van
hem of haar houdt en het durft weinig of niets aan. Zo is
je kind doorgaans niet. Het is geen huilerig kind, het voelt
zich doorgaans geborgen en heeft meestal zowat vol-
doende zelfvertrouwen.
Het draait bij je kind niet zoals gewoonte rond nabijheid
en overeenstemming, maar het is rond afstand en tegen-
stelling komen draaien. Het kind zit niet op dezelfde golf-
lengte met zijn omgeving, maar blijkbaar op een andere.
Het is alsof er niet alleen afstand en tegenstelling is te-
genover je en de omgeving, maar ook tegenover zichzelf
als kind. Afstand en verschil heeft de plaats ingenomen
van nabijheid en overeenstemming met je en de omge-
ving, maar ook met zichzelf als kind.
Het is alsof iets anders in het kind is geactiveerd dat een
geheel vormt aan inhoud, gevoelens, gedachten en rea-
geren en samenhangt met een andere manier van
hoogte nemen en reageren in gewijzigde omstandighe-
den. Zo een geactiveerd geheel wordt een schema ge-
noemd. In het centrum van zo een schema zijn een aan-
tal kerninhouden aanwezig die samenhangen met een
710
aantal actieve kernprocessen. Uit deze kernprocessen
en -inhouden vloeien een aantal betekenisgevingen, ge-
voelens, gedachten en reactiewijzen voort. Het is hier-
mee dat je als ouder geconfronteerd wordt.
Zo kan een ontstemd denkproces negatieve inhouden
over de omgeving en zichzelf impliceren. Dit leidt dan tot
gespannen interpretaties, gevoelens, gedachten en re-
actiewijzen. Dit verstoord kernproces is in de plaats ge-
komen van het goed of normaal gestemd denkproces
dat positieve inhouden over de omgeving en zichzelf im-
pliceert. Deze positief gestemde procesinhoud leidt tot
gunstige of ontspannen interpretaties, gevoelens, ge-
dachten en reactiewijzen.
In plaats van een al of niet ontstemd zijn van het denk-
proces, kan het ook gaan om een geduldig of ongeduldig
denkproces, een sterkte of zwakteinhoudend denkpro-
ces, een zeker of onzeker denkproces, een open of ge-
slotengecentreerd denkproces, op de ander of op zich-
zelf-gecentreerd denkproces, een geïnteresseerd of ge-
desinteresseerd denkproces, een realistisch of irrealis-
tisch denkproces, een impulsief of doordacht denkpro-
ces, een aandachtsvol of aandachtsloos denkproces, een
oppervlakkig en snel wisselbaar denkproces (mogelijk
kenmerkend voor ADHD) of een detaillistisch en moei-
zaam wisselbaar denkproces (mogelijk kenmerkend voor
autisme), enzomeer.
711
Spreiding in de tijd
Vaak is één wijze van een schema actief en is de tegen-
gestelde wijze slechts hoogst uitzonderlijk actief. Of ont-
breekt de tegengestelde wijze helemaal. Deze schema-
wijze kenmerkt dan het kind en typeert zijn persoonlijk-
heid. Hier is sprake van schema-stabiliteit.
Soms evenwel treedt gemakkelijker een schema-wissel
op. Dit kan voor langere termijn zijn. Het kind kan dan
stilaan naar een andere schemawijze neigen. Deze wijze
kan zich dan progressief in meer uitgesproken mate
voordoen.
Deze schema-wissel kan ook voor kortere termijn zijn. Er
treedt dan een ommezwaai op van de ene schemawijze
in een andere. Dit gebeurt meestal snel of onmiddellijk
in een duidelijk zich aftekenende wijze. In dit geval kan
dan mogelijk gesproken worden van schema-labiliteit.
Dit is wanneer op uitgesproken wijze de ene schema-
wijze afgewisseld wordt met een andere schemawijze.
Dit gebeurt vrij plots en is heel wisselend. De ene sche-
mawijze kan overslaan in een andere. Soms in een uitge-
sproken vorm, die in bepaalde gevallen mogelijk over-
dreven is.
Doet een schema-wissel zich voor langere termijn voor,
712
dan zal bij omkering meestal de ontstane en toegeno-
men schemawijze slechts langzaam terug gedeactiveerd
en losgelaten worden. Stilaan en progressief zal dan de
eerdere schemawijze op een later moment mogelijk te-
rug actief worden.
Invloed
Als ouder kan je wensen een bepaalde schemawijze te
willen bevorderen en een andere terug te dringen. Een
schemawijze is meestal gebonden aan bepaalde voor-
waarden om actief te zijn, maar ook om inactief te wor-
den. Door deze voorwaarden aanwezig te stellen kan
een schemawijze actief of inactief worden.
Zo kan, bijvoorbeeld, je kind voldoende aandacht geven
en betrekken bij iets, maken dat ontstemming minder
gemakkelijk optreedt. Zo kan, bijvoorbeeld, je kind niet
over zijn draagkracht tillen, maken dat een goede stem-
ming kan gehandhaafd worden.
In veel gevallen zal het verkieslijk zijn eerst de voorwaar-
den te creëren die een ongunstige schemawijze kunnen
deactiveren. Dit vooraleer het zinvol is de voorwaarden
aanwezig te stellen die een gunstige schemawijze kun-
nen activeren.
713
Als ouder kan je hierbij zoveel mogelijk trachten model
te staan voor een goedgestemde schemawijze, of voor
een geduldige, weerbare, zelfzekere, open, persoonsge-
centreerde, geïnteresseerde, realistische of doorleefde
schemawijze.
Vooral kan je trachten vermijden dat je kind afglijdt naar
een minder gunstige schemawijze, of dat je kind veelvul-
dig met schema-wissels te maken krijgt. In dit verband
kan je vooral trachten voorkomen dat een schemawijze
te nadrukkelijk eenzijdig aanwezig is.
Door meer een middengebied te helpen opzoeken waar-
rond dan denkprocessen en -inhouden kunnen draaien,
is er minder risico voor je kind in extremen verzeild te
raken en in een vicieuze cirkel terecht te komen. Zo zal
er minder gemakkelijk schema-labiliteit optreden. Zo
kunnen ook verschillende schemawijzen geïntegreerd
worden en wordt een schemawijze niet zo gemakkelijk
afgeweerd of verwaarloosd omwille van zijn extreem-
zijn.
Hiertoe kan je als ouder trachten een aanwezig schema
van je kind te beïnvloeden. Hiertoe kan je concreet wer-
ken aan zijn gedachten terzake als begripsinvulling, of
rechtstreeks aan zijn specifiek gedrag als gedragsinvul-
ling, of aan waarvoor het kind gevoelig is als interne con-
textinvulling, of tenslotte nog aan de omstandigheden of
714
situatie als externe begripsinvulling. Het blijft hierbij de
vraag of je kind je toelaat zijn of haar gedachten, gedrag,
gevoeligheden of condities te beïnvloeden. Lukt dit min-
der, dan kan je trachten je kind ertoe te bewegen zelf
invloed uit te oefenen op zijn gedachten, gedrag, gevoe-
ligheden en condities eigen aan zijn schema.
Soms kan je als ouder vaststellen dat een schema-wissel
evenwel aangewezen is. Dit is zo wanneer een schema-
wijze zich blijft voordoen wanneer de voorwaarden hier-
voor ontbreken. Het kind blijft, bijvoorbeeld, vriendelijk
wanneer het geplaagd of gepest wordt. In plaats van
voor zich op te komen en duidelijk te maken dat iets voor
hem onprettig is en niet kan, blijft het als niet betrokken
doen alsof anderen hun gang kunnen gaan. Hier zal een
overstap van een op de andergecentreerde schemawijze
naar een op zichzelfgecentreerde schemawijze wenselijk
zijn, dit zonder onnodig in overdrive te raken. Als ouder
kan je je kind attent maken meer aandacht te besteden
aan de realiteit en niet per definitie vast te houden aan
een gewoonteschema. Het kind te leren voor zichzelf na
te gaan of een aangewend schema bij een situatie past,
of integendeel een situatie vraagt om een ander schema
te activeren.
Zit een kind star vast aan een schema dat minder wense-
lijk is, dan kan je je kind voorstellen naast het vaste
schema zich een tweede, ander schema voor te stellen.
715
Zo kan het zichzelf op die manier de kans geven te kun-
nen kiezen volgens welke schemawijze iets op te pakken
en aan te pakken. Het oude schema zonder het ge-
wenste resultaat, of het nieuwe schema dat mogelijk
meer kansen biedt.
Schemawijze en -verandering voor je kind
Geef voor je kind zo je wil de opgemerkte schema-wissel
weer. Geef aan welke schema-wissel je verkiest en welke
schema-stabiliteit je voorkeur geniet.
Oorspronkelijk schema Opgemerkte schema-wissel
Gewenste schema-wissel Gewenste schema-stabiliteit
716
Contextschema
In contact met de omgeving vormt het kind zich een in-
druk van zijn omgeving. Het kind activeert in zichzelf een
schema van hoe de omgeving voor hem of haar is.
Is de omgeving uitnodigend ? Of stimulerend ? Is de om-
geving aandachtgevend ? Toont ze interesse ? Is de om-
geving open of gesloten ? Is de omgeving veilig ? Is ze
vertrouwen wekkend ? Of voelt de omgeving niet veilig
aan ? Is ze wantrouwen wekkend ? Is de omgeving be-
vestigend ? Of ondermijnend en onzeker makend ? Is
de omgeving kansen biedend ? Of eerder risicovol ? Is
de omgeving helder en duidelijk ? Of vaag en verwar-
rend ?
In contact met de omgeving activeert het kind een
schema in zich van hoe de omgeving is.
717
In welke mate is het beeld of schema dat het kind acti-
veert in zichzelf over de omgeving vooral bepaald door
de omgeving ? In welke mate is het beeld bepaald door
het kind zelf ? Bepaald door de betekenis die het kind
vanuit zichzelf aan de omgeving geeft, zonder dat dit ook
noodzakelijk aanwezig is in de omgeving, of zo door de
omgeving bedoeld is ?
Wat uiteindelijk telt - omdat het kind zijn reactie hierop
baseert - is hoe het kind de omgeving ervaart. Of dit nu
terecht is of niet, maakt weinig verschil. Wat het kind
maakt van zijn omgeving is doorslaggevend. Voor som-
mige kinderen stemt dit vrij goed overeen met de feite-
lijke realiteit, vooral omdat ze zich erg afstemmen op die
omgeving. Voor andere kinderen stemt dit minder of
weinig overeen, vaak omdat ze erg met zichzelf bezig
zijn, of omdat hun cognitieve mogelijkheden dit niet of
nog niet - gezien hun leeftijd - toelaten voldoende
hoogte te nemen van die omgeving.
Welk schema het kind over zijn omgeving activeert, is
sterk bepalend voor zijn reactie. Een als uitnodigend er-
varen omgeving zal meer positieve energie in het kind
wakker maken. Energie die het kind aanzet tot kennis-
making en interactie. Een als gesloten ervaren omgeving
zal weinig toenaderingsenergie in het kind wekken. Het
718
kind zal weinig geneigd zijn tot kennismaken en interac-
tie. Eerder zal afweerenergie worden gewekt die neigt
naar afstandhouden of -winnen.
Er kunnen grote verschillen aangetroffen worden tussen
in een kind geactiveerde contextschema's. Dit verklaart
de grote verschillen in reacties van kinderen. Wordt door
het ene kind een omgeving als weinig kindvriendelijk er-
varen, bijvoorbeeld ze biedt te weinig veiligheid of dui-
delijkheid, dan zal het kind weinig interactie vertonen.
Komt voor het andere kind de omgeving wel als erg kind-
vriendelijk over, bijvoorbeeld ze wekt vertrouwen en is
erg helder, dan zal het kind gemakkelijk met toenadering
en omgang reageren.
Komen bepaalde kenmerken van de context telkens te-
rug, dan zal ook de reactie van het kind gemakkelijk ste-
reotiep worden. Dit kan uitgesproken gevolgen hebben
voor de ontwikkeling en de interactie van het kind. Door
zijn passiviteit en vermijden als gevolg van activering van
negatieve contextschema's, kunnen heel wat ontwikke-
lingskansen verloren gaan. Door zijn actief-zijn en toena-
dering als gevolg van geactiveerde positieve context-
schema's, kunnen integendeel meer optimale ontwikke-
lingskansen geboden worden.
Als ouder kan je dan ook heel wat inspanning willen doen
om tot gunstige contextschema activering te komen
719
voor je kind. Dit kan je bereiken door je opstelling en in-
teractie. Laten deze een voor het kind gunstige context-
schema activering toe, dan kan het kind gunstig reage-
ren. Zo kan je, bijvoorbeeld, in de omgang met je kind je
affectieve betrokkenheid op je kind laten merken. Je
bent er voor je kind, zodat het zich aanvaard weet. Zo
kan je dit ook in je expressie laten zien. Je lacht tegen je
kind en blijft in de buurt van je kind. Je kan dit zonodig
ook verwoorden. Soms twijfelt je kind mogelijk aan je.
Door dan met woorden duidelijk te maken wat je opstel-
ling en verhouding is tegenover je kind, kan je die onze-
kerheid wegnemen. Je zegt dat je van je kind houdt en je
er erg om geeft.
Ook een kind kan heel wat inspanningen willen doen
naar je toe, om tot een voor zich gunstige context-
schema activering te kunnen komen. Het kind voelt intu-
itief aan hoe belangrijk het is een veilig contextgevoel te
kunnen activeren. Bijvoorbeeld, het beseft hoe belang-
rijk het voor hem of haar is dat je ontspannen blijft en
het zich bijgevolg veilig kan blijven voelen. Het is bang
dat je gespannen zou raken, waardoor een gevoel van
onveiligheid bij hem of haar zou opduiken. Het kan dan
heel veel moeite doen om er voor te zorgen dat je niet
gespannen zou raken en het zo zelf zijn gevoel van vei-
ligheid kan behouden.
720
Als ouder wordt die bezorgdheid van het kind en zijn ij-
ver hiertoe niet steeds voldoende opgemerkt. Alsof het
kind hier geen aandacht voor zou hebben en geen
moeite voor zou doen. Veelal is het zo dat wanneer het
kind merkt geen invloed te hebben of geen invloed meer
te hebben, dat zijn inspanning wegvalt en integendeel
door zijn omgekeerde reactie protesteert tegen de situ-
atie en zijn onmachtservaren erin. Bijvoorbeeld, het kind
merkt dat je erg gespannen bent en voelt zich bijgevolg
erg onveilig. Wanneer het dan merkt dat het hier niks
aan kan veranderen en enkel de onveilige situatie kan
ondergaan, kan het kind het opgeven nog iets te doen
naar je toe om de spanning weg te nemen. Het kan dan
integendeel gevoelsmatig lucht geven aan zijn ongenoe-
gen met deze gespannen onveilige situatie.
Het kind wil op die manier bij je intuïtief een bepaald
contextschema activeren dat het toelaat ook bij zichzelf
een bepaald contextschema te kunnen activeren. Bij-
voorbeeld, het wil het beeld bij je oproepen van een be-
reidwillig iemand als kind, zodat het ook een bereidwillig
iemand als ouder, kan ervaren en ontmoeten.
De redenen waarom een gunstige contextschema acti-
vering niet lukt kunnen te maken hebben met het niet
aangepaste van de contextomgeving. Het kind begrijpt
een aantal dingen in zijn context niet, waardoor deze als
onveilig en niet toegankelijk overkomt. Of het kind wordt
721
geconfronteerd met een aantal onverwachte dingen,
waardoor het zich bedreigt voelt vanuit wat aanwezig
was aan andere bij hem of haar aanwezige verwachtin-
gen. Het vlucht dan mogelijk weg in zijn eigen wereld.
Of het kind kan zijn eigen verwachtingen voorop stellen
en de context ervaren als beantwoordend aan zijn fanta-
sieën en voorstellingen zonder dat dit in werkelijkheid zo
is. Of het kind stoot op onbegrip vanwege de omgeving
waardoor de omgeving als niet begrips- en vertrouwvol
overkomt. De omgeving verwacht mogelijk dingen van
hem of haar die niet overeenkomen met zijn eigen ver-
langens en voorstellingen.
Wil je een gunstige contextschema activering bij je kind
bevorderen, dan kan je trachten te zorgen voor een om-
geving die te begrijpen is en voldoende voorspelbaar is.
Die in voldoende mate aansluit bij de aanwezige voor-
stellingen ervan bij je kind en die voldoende begripsvol-
heid van je kant laat zien en aansluit bij bij je kind aan-
wezige behoeften en verlangens. Anders gezegd, een
wereld die niet te ver afstaat van je kind en eerder aan-
sluit bij je kind en bij wat er in je kind leeft. Zo kan ver-
meden dat het tot ongunstige contextschema activering
komt. Wat weerstand en verzet, of vluchten of vermij-
den bij je kind oproepen.
Als ouder kan je er op letten wanneer je met hevige re-
acties van je kind te maken krijgt, zoals protest of
722
schreeuwen, of met passiviteit, zoals blokkeren of zich
afsluiten, dit vaak samenhangt met een ongunstige
schema activering over de context. De omgeving komt
mogelijk voor je kind over als vijandig, of als vreemd, of
als onveilig, of als onbegrijpelijk, of als vaag en onduide-
lijk. Dit heeft dan weinig te maken met onwil of tegen-
draadsheid van je kind. Het zou best wel willen of bereid
zijn tot medewerking, maar zijn aanwezig beeld van de
omgeving laat dit niet toe. En dit zolang dit beeld blijft en
niet door je inbreng meer gunstig kan ingevuld of gewij-
zigd. Als ouder kan je er dan op letten je kind voldoende
tijd tot verandering te geven en voldoende signalen en
stimulansen. Eens een ander contextschema kan ge-
wekt, is het voor het kind mogelijk en gemakkelijker om
tot een andere reactie te kunnen komen. Dwing je ze
mogelijk toch af, zonder dat een andere beeldvorming
werd geactiveerd, dan zal ze met veel weerstand en ont-
wijkingspogingen blijven verlopen en onmiddellijk weg-
vallen zodra de druk verdwijnt. Iets wat kan voorkomen
zo een ander contextschema bij het kind kan aangezet.
Zodat het kind vanuit dit aanwezig contextschema an-
ders kan reageren.
Kinderen die het moeilijk hebben bij de aanwezige aan-
geboden context het passende contextschema te active-
ren, kunnen best hiermee geholpen worden. Zo kan je
hen attent maken zich meer open te stellen voor die con-
text en zich niet of minder op te sluiten in zichzelf. Zo kan
723
je toelichting geven bij de aangeboden context, zodat
kan voorkomen worden dat te subjectieve activering zou
optreden. Bijvoorbeeld, dat het niet je bedoeling als ou-
der is onbegrip te tonen en zo vijandigheid te doen ont-
staan. Maar dat het je bedoeling is van dingen te trach-
ten te begrijpen en te laten begrijpen door je kind. Zo dat
het kind met meer vertrouwen met je kan omgaan.
Soms kunnen kinderen behoefte hebben aan een be-
paald soort van context en de activering bij zich van het
erbij passend contextschema. Kinderen die, bijvoor-
beeld, emotioneel in de knoei zitten, kan je trachten een
aandacht context te bieden waarin ze met hun zorgen,
hun emoties en vragen naar buiten kunnen komen. Zo-
dat de geboden en ervaren aandacht hen kan toelaten
een en ander te verwerken en uit te klaren om zo een
uitweg te vinden.
De context waaraan behoefte kan erg gelinkt zijn aan de
ontwikkeling van het kind. In de eerste ontwikkelingsfa-
sen vraagt het kind meer om een leidinggevende con-
text, nadien om een communicatieve context en later
meer om een ondersteunende context. Aanvankelijk is
de relationele context meer een van een afhankelijke re-
latie, nadien meer een van een autonomie biedende re-
latie.
724
Interessant zijn recente bio-medische onderzoeks-
bevindingen die laten zien dat bij iemand met aanleg
tot autisme autisme-achtig gedrag, zoals repetitieve
bewegingen en geringe sociale betrokkenheid, kan
voorkomen worden in nieuwe situaties als bekende
objecten worden meegenomen. Het kan gedrags- en
hersensignaleringstekorten verminderen.
Als een omgeving volledig nieuw is en niets bekend
is, met geen vertrouwde objecten of subjecten, kan
dit leiden tot afweer bij een volgend contact. Dit ri-
sico is kleiner zo vertrouwde objecten of subjecten
aanwezig zijn in de nieuwe omgeving.
Autisme-achtig gedrag hangt samen met erfelijke
factoren en de concrete gedragsomstandigheden.
Een nieuwe contextervaring die onbekend is kan au-
tismegedrag triggeren. Vertrouwde elementen in de
nieuwe omgeving kunnen de uitlokking van autisme-
gedrag tegengaan. De comfortzone wordt dan uit-
gebreid, zodat uitlokking van autismegedrag achter-
wege blijft.
Een bekende omgeving triggert een heel ander waar-
nemings- en gedragspatroon. Zo blijkt een specifiek
contextpatroon (met al of niet bekende elementen)
een specifiek waarnemingspatroon (vertrouwd of
vreemd) en een specifiek gedragspatroon (al of niet
repetitieve bewegingen, geringe sociale inleving of
725
repetitieve bewegingen, geringe sociale inleving of
niet) met zich mee te brengen.
726
(P)referentiële opvoeding en begeleiding van a tot z.
12-delige wetenschappelijke encyclopedie - Hove
(Antw.- België), 2023.
ISBN 978-90-802113-15-0 info@opvoeding.be
Trefw. : ontwikkeling, opvoeding, begeleiding, kind, ou-
ders
Aantal pagina’s : 6000
Uitg. : psychcom-research vzw, Hove
Hoofdredactie : Jo Franck
Illustraties : o.m. BigStockPhoto.com
DEEL 9 ENCYCLOPEDIE : van Sc tot Sc
(c) copyright 2023 (info@knows.ac)
Alle rechten voorbehouden. Uit deze uitgave kan enkel iets
worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op
enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door middel van
fotokopieën, opnamen, of op welke wijze ook, na voorafgaan-
delijke schriftelijke toestemming van de auteur.
727
Jo Franck
Psycholoog
Voorheen Lector Sociaal-Agogisch Werk Artesis Plantijn-
hogeschool Antwerpen
Redactieraadslid Sozio Vlaams-Nederlands Vakblad voor
Sociale en Pedagogische Beroepen
Hoofdredacteur E-Magazine Ontwikkeling & Begeleiding
op www.opvoeding.be
Auteur CD-ROM Pesten voorkomen kan je leren! Uitgave
Jeugd & Vrede
Auteur van ons onder meer 'Hoe zeg ik je het? Voor een
eigen communicatie-cultuur', 'Oog voor jezelf en de an-
der!' over sociaal-emotionele vaardigheidsontwikkeling,
'Probleembenadering in schoolverband‘ en ‘Referentieel
schemadenken en handelen voor de opvoedingsprak-
tijk‘
Coaching Sociaal-Emotionele Begeleiding o.m. pestpro-
blematiek, opvoedingsondersteuning, ouderbegeleiding
Jurylid van de jaarlijks toegekende ‘De-pesten-dat-kan-
niet-prijs!’
728
Deze encyclopedie wil een ruimer en
meer systematisch vernieuwend kader
bieden om recente wetenschappelijke
inzichten en onderzoeksbevindingen
over opvoeding en begeleiding in on-
der te brengen.
Wetenschappelijk onderbouwde op-
voedingsprocessen, -mechanismen en
-contexten worden beschreven en op
een alfabetische wijze geordend. Zo is
er ruimte voor wat is, maar ook voor
wat te verkiezen is in opvoeding en be-
geleiding. Vooral het hoe van wat is en
te verkiezen is komt aan bod.
Jo Franck studeerde psychologie, crimi-
nologie en familiale & seksuologische
wetenschappen en is jarenlang interna-
tionaal actief in het sociaal-agogisch
begeleidings-, vormings- en redactie-
werk.
ISBN 978-90-802113-15-0